Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

13 SEPTEMBER 1995. - Ministerieel besluit tot wijziging van de bijlagen van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de produktie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautair handelsverkeer en de invoer van rundersperma.



Inhoudstafel:


Art. 1-11
BIJLAGE
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1993016200 



Uitvoeringsbesluit(en):

2005022025 



Artikels:

Artikel 1. § 1. In bijlage I bij het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de produktie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma, wordt in hoofdstuk I, onder A, 5°, a, een zinsnede toegevoegd, luidend als volgt :
  "evenwel mogen diepgevroren embryo's in erkende spermacentra worden opgeslagen voor zover
  - deze opslag voorafgaandelijk werd goedgekeurd door de bevoegde inspecteur-dierenarts;
  - de embryo's voldoen aan de eisen van het koninklijk besluit van 23 januari 1992 betreffende de sanitaire voorwaarden voor het verzamelen en overplanten van embryo's van runderen;
  - De embryo's in aparte recipiënten worden opgeslagen in de erkende lokalen voor opslag van sperma;"
  § 2. In dezelfde bijlage wordt in hoofdstuk I, onder A, 5°, punt g vervangen door de volgende bepaling :
  "g) dat iedere afzonderlijke dosis sperma wordt gemerkt, desgevallend in gecodificeerde vorm :
  - de datum van winning van het sperma;
  - het ras van de donor : maximaal 3 kenletters;
  - de identificatie van de donor : in minimaal 3 cijfers of de 3 eerste letters van zijn naam;
  - de naam of het erkenningsnummer van het spermacentrum voorafgegaan door een B;
  - de aanduiding van de serologische status van het donordier inzake IBR/IPV.
  Tussen elke indicatie dient een schuine streep te staan die duidelijk elk onderdeel van de merking afbakent. "

Art.2. In bijlage II van hetzelfde besluit wordt in hoofdstuk I onder I.A, punt 2 vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "2. Zij moeten afkomstig zijn uit een beslag dat vrij is van endemische runderleucose als omschreven in het koninklijk besluit van 16 december 1991 betreffende de bestrijding van de runderleucose of geboren zijn uit een moederdier dat negatief heeft gereageerd op een agar-gel-immunodiffusietest, overeenkomstig bijlage II bij hetzelfde besluit, nadat de dieren van het moederdier zijn gespeend. In geval van dieren die zijn voortgekomen uit embryotransplantatie wordt onder moederdier verstaan het dier dat het embryo heeft ontvangen. "

Art.3. In bijlage II van hetzelfde besluit wordt in hoofdstuk I de bepaling onder I.A, punt 3 ii vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "ii. een serumagglutinatietest overeenkomstig de procedure beschreven in het koninklijk besluit van 6 december 1978 betreffende de bestrijding van de runderbrucellose waarbij een brucellatiter van minder dan 30 internationale agglutinatie-eenheden (IU) per milliliter moet blijken of een complementbindingsreactie waarbij een brucellatiter van minder dan 20 EEG-eenheden per milliliter (20 ICFT-eenheden) moet blijken;"

Art.4. In bijlage II van hetzelfde besluit wordt in hoofdstuk I, onder I.A punt 4, i vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "i. een serumagglutinatietest overeenkomstig de procedure beschreven in het koninklijk besluit van 6 december 1978 hogervernoemd waarbij een brucellatiter van minder dan 30 internationale agglutinatie-eenheden (IU) per milliliter moet blijken of een complementbindingsreactie waarbij een brucellatiter van minder dan 20 EEG-eenheden per milliliter (20 ICFT-eenheden) moet blijken;"
  Tevens wordt, in hetzelfde punt iv, de zinsnede volgend op punt iv, aangaande de behandeling tegen leptospirose, geschrapt.

Art.5. In bijlage II van hetzelfde besluit wordt in hoofdstuk I onder II A.1 de bepalingen onder ii, iii en iv vervangen door bepalingen luidend als volgt :
  "ii. een serumagglutinatietest overeenkomstig de procedure beschreven in het koninklijk besluit van 6 december 1978, hogergenoemd, waarbij een brucellatiter van minder dan 30 internationale agglutinatie-eenheden (IU) per milliliter moet blijken of een complementbindingsreactie waarbij een brucellatiter van minder dan 20 EEG-eenheden per milliliter (20 ICFT-eenheden) moet blijken;
  iii. een test voor de opsporing van endemische runderleucose uitgevoerd overeenkomstig bijlage II van het koninklijk besluit van 16 december 1991, hogergenoemd met negatief resultaat;
  iv. een serumneutralisatietest of een Elisa-test voor IBR/IPV met negatief resultaat.
  Evenwel zijn stieren die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit werden toegelaten tot het spermacentrum en die op dat ogenblik een positief resultaat op deze test hebben vertoond ontslagen van deze test. Alvorens hun sperma in het handelsverkeer wordt gebracht dient elke partij aan de hand van inoculatie bij een levend dier en/of een virusisolatietest met negatief resultaat onderzocht te worden. Deze stieren mogen tot en met 31 december 1998 op het spermacentrum verblijven en hun sperma mag tot en met dezelfde datum in het handelsverkeer worden gebracht.
  Bovendien zijn stieren die voor hun toelating tot een spermacentrum negatief hebben gereageerd op een serumneutralisatietest of een ELISA-test doch tijdens de quarantaine voorafgaand aan hun toelating of gedurende hun verblijf op het spermacentrum werden gevaccineerd volgens één der volgende procedures :
  - met één dosis temperatuurgevoelig levend vaccin dat intranasaal werd toegediend, of
  - met twee doses van een geïnactiveerd vaccin met een tussenperiode van minimaal drie en maximaal vier weken toegediend, welke vaccinaties werden herhaald met tussenpauzen van maximaal zes maanden,
  vrijgesteld van deze tests.
  Indien deze vaccinatie echter werd toegepast als noodmaatregel ten gevolge van een uitbraak van IBR/IPV op het spermacentrum dient elke partij alvorens in het handelsverkeer te worden gebracht onderworpen te worden aan een inoculatietest bij een levend dier en/of een virusisolatietest met negatief gevolg.
  Wanneer een inoculatietest en/of een virusisolatietest is vereist dienen deze uitgevoerd te worden op tenminste 10 % van het sperma van elke winning met een minimum van 5 rietjes van elke winning. "

Art.6. In bijlage II van hetzelfde besluit wordt in hoofdstuk I onder punt II.C de bepaling onder iv vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "iv. IBR/IPV : de overige als seronegatief bekende stieren dienen :
  - ofwel telkens met zes weken tussenpauze serologisch onderzocht te worden op IBR/IPV totdat drie opeenvolgende onderzoeken een negatief resultaat hebben gehad;
  - ofwel gevaccineerd te worden volgens de procedure bepaald onder punt II, A, 1 iv en dan is dienovereenkomstig de nacontrole op het sperma vereist;
  - voorheen seronegatief reagerende stieren die zonder vaccinatie bij deze gelegenheid positief reageren, worden onmiddellijk en definitief uit het centrum verwijderd; zij mogen echter op een onder hoofdstuk II van deze bijlage erkend spermacentrum geïsoleerd worden en in produktie voor het handelsverkeer gehouden, onder de voorwaarden bepaald onder punt II.A iv, en dit tot en met 31 december 1998. "

Art.7. In bijlage II van hetzelfde besluit in hoofdstuk II, onder punt II, A.1, iv wordt de bepaling na het tweede gedachtenstreepje gelezen als volgt :
  "- met twee doses van een geïnactiveerd vaccin met een tussenperiode van minimaal drie en maximaal vier weken toegediend welke vaccinaties werden herhaald met tussenpauzen van maximaal zes maanden zijn vrijgesteld van deze testen. "

Art.8. § 1. In bijlage III bij hetzelfde besluit wordt onder punt A de bepaling onder het punt 2° vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "2° i) niet tegen mond- en klauwzeer zijn ingeënt in de laatste twaalf maanden vóór de spermawinning of
  ii) tegen mond- en klauwzeer zijn ingeënt in de laatste twaalf maanden vóór de spermawinning; in dat geval moet 5 % (met een minimum van vijf rietjes) van elke winning met negatief resultaat zijn onderworpen aan een virusisolatietest op mond- en klauwzeer;
  Wanneer op het spermacentrum ten gevolge van het inentingsverbod bepaald bij het koninklijk besluit van 18 maart 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 1965 betreffende de bestrijding van mond- en klauwzeer, zowel niet meer gehervaccineerde als nooit gevaccineerde stieren worden gehouden, dienen deze daadwerkelijk van elkaar gescheiden geherbergd te worden, en mag bij de behandeling van hun sperma geen kontakt tussen de verschillende winningen ontstaan.
  Het sperma van stieren die voor het vaccinatieverbod op mond- en klauwzeer, ingesteld bij het koninklijk besluit van 18 maart 1991, hiervoor genoemd, op het spermacentrum werden gevaccineerd mag zonder bijkomende testen of onderzoek op de markt en in het handelsverkeer worden gebracht. Wanneer echter een vaccinatie als noodmaatregel bij uitbraak van mond- en klauwzeer wordt opgelegd voor de donoren in een spermacentrum en wanneer deze vaccinatie minder dan 12 maanden vóór de winning van het sperma heeft plaatsgehad, dient van elke partij 5 % met een minimum van 5 rietjes onderworpen te worden aan een virusisolatietest voor de opsporing van mond- en klauwzeer met negatief resultaat. Voor het op de nationale markt brengen van dit sperma dient deze test uitgevoerd te worden door het Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek. Voor het in het handelsverkeer brengen van dit sperma bepaalt de lidstaat van bestemming het laboratorium dat met dit onderzoek belast dient te worden. "
  § 2. Tevens wordt het bepaalde onder punt 3° vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "3° ten minste gedurende de laatste dertig dagen voordat het sperma is verkregen, zonder onderbreking hebben verbleven in een erkend spermacentrum, wanneer het een winning van vers sperma betreft;"
  § 3. Tevens wordt het bepaalde onder de punten 5° en 6° vervangen door bepalingen luidend als volgt :
  "5° verblijven in spermacentra die sedert ten minste drie maanden voordat het sperma is verkregen en tot dertig dagen na die spermawinning of, wanneer het vers sperma betreft, tot de dag van verzending, vrij zijn geweest van mond- en klauwzeer. Tevens dienen deze spermacentra gelegen te zijn in het centrum van een gebied met een straal van 10 km waarin zich in ten minste dertig dagen geen geval van mond- en klauwzeer heeft voorgedaan;
  6° verblijven in spermacentra die in de periode die begint dertig dagen voor en eindigt dertig dagen na de dag waarop het sperma werd verkregen of, wanneer het vers sperma betreft, tot de dag van verzending, vrij zijn geweest van runderziekten ten aanzien waarvan overeenkomstig bijlage E bij de Richtlijn van de Raad 64/432/EEG een aangifteplicht geldt. "

Art.9. In bijlage III bij hetzelfde koninklijk besluit wordt de bepaling onder C, 1°, vervangen door een bepaling luidend als volgt :
  "1° ten minste in de laatste dertig dagen vóór de verzending zijn opgeslagen onder erkende voorwaarden. Deze eis geldt niet voor vers sperma;"

Art.10. De bijlage IV hoofdstuk I bij hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Art.11. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Brussel, 13 september 1995.
  K. PINXTEN

BIJLAGE
Art. N. Bijlage bij het ministerieel besluit tot wijziging van de bijlage IV van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de produktie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautair handelsverkeer en de invoer van rundersperma.
  Bijlage IV bij het koninklijk besluit van 9 december 1992
  HOOFDSTUK I. - Gezondheidscertificaat.
  (Bijlage niet opgenomen om technische reden, zie B.St. 26-10-1995, p. 30338 - 30339).