Details





Titel:

2 SEPTEMBER 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitbouw van fokkerijstructuren in Vlaanderen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-10-2005 en tekstbijwerking tot 13-03-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1, 1/1, 2-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij;
  2° [1 bevoegde entiteit: [2 het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, vermeld in artikel 29/1, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie]2]1
  3° de wet van 1956 : de wet van 20 juni 1956 betreffende de verbetering van de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren.
  ----------
  (1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 48, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BVR 2024-01-26/31, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.1/1. [1 Het hoofd van de bevoegde entiteit kan de aangelegenheden die conform dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan onder de bevoegdheid van de bevoegde entiteit vallen, subdelegeren aan personeelsleden van de bevoegde entiteit die onder zijn hiërarchisch gezag staan, tot op het meest functionele niveau.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/B3, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.2. De verbetering van de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren wordt in het Vlaamse Gewest georganiseerd binnen de volgende fokkerijsectoren :
  1° genetische diversiteit;
  2° kleine herkauwers;
  3° paarden en ezels;
  4° pluimvee en konijnen;
  5° rundvee;
  6° varkens.
  De minister kan extra fokkerijsectoren vaststellen.
  De minister kan de fokkerijsectoren, vermeld in het eerste lid, aanpassen aan de noodwendigheden.
  De minister stelt de fokkerijsector vast waartoe elk van de fokkersverenigingen en organisaties, erkend met toepassing van de wet van 1956, behoort. Hij kan binnen elke fokkerijsector de fokkersvereniging of organisatie aanwijzen die als de leidende vereniging van die fokkerijsector beschouwd wordt.
  Van elke nieuwe fokkersvereniging of organisatie, erkend met toepassing van de wet van 1956, stelt de minister de fokkerijsector vast waartoe die vereniging of organisatie in kwestie behoort. Hij kan die nieuwe erkende fokkersverenigingen of organisaties verplichten bepaalde taken te laten uitvoeren door het fokkerijcentrum, vermeld in artikel 3, door de leidende vereniging van die fokkerijsector of door een andere fokkersvereniging of organisatie. De minister kan de voorwaarden hiervan vaststellen.
  De aanhorigheid van een fokkersvereniging of organisatie aan een fokkerijsector als vermeld in het derde en vierde lid, vervalt op de dag dat de erkenning van die vereniging of organisatie wordt opgeheven.

Art.3.Met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 1956 kan een fokkerijcentrum erkend worden. In voorkomend geval wordt het fokkerijcentrum belast met de volgende opdrachten :
  1° de verbetering van de samenwerking tussen de fokkerijsectoren;
  2° de verbetering van de samenwerking tussen de erkende verenigingen en organisaties in elke fokkerijsector;
  3° de coördinatie van de gezamenlijke uitwerking en uitvoering van projecten van erkende fokkersverenigingen en organisaties;
  4° het opzetten van initiatieven om de fokkerijwerking in Vlaanderen bekend te maken.
  De minister wordt belast met de erkenning van het fokkerijcentrum. Hij kan het erkende fokkerijcentrum belasten met extra opdrachten.
  Om erkend te worden en te blijven moet het fokkerijcentrum, vermeld in het eerste lid, aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° een aanvraag tot erkenning richten aan de minister;
  2° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk;
  3° de statuten moeten voorzien in een vertegenwoordiging van de fokkerijsectoren in de beleidsorganen;
  4° zijn zetel hebben in Vlaanderen;
  5° beschikken over door de minister goedgekeurde statuten en in voorkomend geval over een huishoudelijk reglement;
  6° zich onderwerpen aan de controle van [1 de bevoegde entiteit]1;
  7° de instructies van de minister en [1 de bevoegde entiteit]1 volgen;
  8° jaarlijks voor de datum die de minister vaststelt, een activiteitenverslag ter goedkeuring voorleggen aan [1 de bevoegde entiteit]1.
  ----------
  (1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 50, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.4. Binnen de begrotingskredieten en voorzover het fokkerijcentrum de toevertrouwde opdrachten, vermeld in artikel 3, eerste lid, op een adequate wijze uitvoert, kan de minister jaarlijks een subsidie verlenen aan het erkende fokkerijcentrum voor de uitvoering van die opdrachten en van zijn administratieve taken.
  De minister kan de modaliteiten van die opdrachten vaststellen.

Art.5. De ambtenaren van de dienst worden belast met het opsporen en vaststellen van de overtredingen op de bepalingen van dit besluit. De overtredingen worden opgespoord, vastgesteld en bestraft in overeenkomst met de wet van 1956.

Art. 6. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, is belast met de uitvoering van dit besluit.