22 JUNI 2012. - Programmawet(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-06-2012 en tekstbijwerking tot 20-06-2019)
TITEL 1. - Algemene bepaling
Art. 1
TITEL 2. - Binnenlandse Zaken
ENIG HOOFDSTUK. - De budgettaire optimalisatie van de federale politie
Art. 2-3
TITEL 3. - Asiel en migratie
ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 4-5
TITEL 4. - Werk
HOOFDSTUK 1. - Dienstencheques
Art. 6-9
HOOFDSTUK 2. - Controle tijdelijke werkloosheid
Art. 10-14
HOOFDSTUK 3. - Sociaal strafrecht
Art. 15-19
TITEL 5. - Zelfstandigen en K.M.O.'s
ENIG HOOFDSTUK. - Betere invordering van de sociale bijdragen
Art. 20-23
TITEL 6. - Sociale Zaken
HOOFDSTUK 1. - Bijzondere socialezekerheidsbijdrage voor aanvullende pensioenen
Afdeling 1. - Werknemers
Art. 24-27
Afdeling 2. - Zelfstandigen
Art. 28-34
HOOFDSTUK 2. - Betere inning van de socialezekerheidsbijdragen van werknemers
Art. 35-36
HOOFDSTUK 3. - Alternatieve financiering
Art. 37-38
TITEL 7. - Financiën
HOOFDSTUK 1. - Accijnzen
Art. 39-40
HOOFDSTUK 2. - Fiscale geldboeten inzake belasting over de toegevoegde waarde
Art. 41-42
HOOFDSTUK 3. - Wetboek der successierechten
Art. 43-44
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 45-48
HOOFDSTUK 5. - Bepalingen betreffende de financiële sector
Afdeling 1. - Jaarlijkse taks op de kredietinstellingen
Art. 49-59
Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
Art. 60
Afdeling 3. - Deposito- en Consignatiekas
Art. 61
HOOFDSTUK 6. - Fiscale maatregelen inzake aanvullende pensioenen en levensverzekeringen
Afdeling 1. - Inkomstenbelastingen
Art. 62-65
Afdeling 2. - Ontmoediging van het aanleggen binnen de onderneming van provisies voor aanvullende pensioenen
Art. 66-68
Afdeling 3. - Taks op het lange termijnsparen
Art. 69-84
HOOFDSTUK 7. - Diverse fiscale bepalingen
Art. 85-93
HOOFDSTUK 8. - Griffierechten
Art. 94-104
TITEL 8. - Pensioenen
HOOFDSTUK 1. - Koloniale Sociale Zekerheid
Art. 105-107
HOOFDSTUK 2. - Inkomensgarantie voor ouderen
Art. 108-110
HOOFDSTUK 3. - Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie
Art. 111-115
HOOFDSTUK 4. - Databank aanvullende pensioenen
Art. 116
HOOFDSTUK 5. - Interne individuele pensioentoezeggingen
Art. 117-120
HOOFDSTUK 6. - Hervorming van het pensioen van de werknemers
Art. 121
TITEL 9. - Volksgezondheid
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Afdeling 1. - Groeinorm
Art. 122
Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Onderafdeling 1. - Prijs en vergoedingsbasis
Art. 123-124
Onderafdeling 2. - Mededeling van de prijzen
Art. 125
Onderafdeling 3. - Goedkoper voorschrijven
Art. 126
Onderafdeling 4. - Heffingen op het zakencijfer
Art. 127
Onderafdeling 5. - Bijdrage apothekers
Art. 128
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de programmawet (I) van 29 maart 2012
Art. 129
TITEL 10. - Overheidsbedrijven
ENIG HOOFDSTUK. - Spoorwegen
Art. 130
1851121650 1927030201 1935031850 1936033102 1939113002 1939A13002 1939B13002 1939C13002 1939D13002 1939E13002 1960061602 1967072702 1969062710 1969070305 1978070303 1980121550 1981001048 1993021370 1997003241 1998021488 2000003794 2001012803 2001022201 2002021488 2002022418 2003021248 2003022481 2005022618 2006021362 2006023149 2006202314 2008003450 2010A09589 2011022356 2012021063 2012022166
2012003287 2012003294 2012003362 2012012175 2012022276 2012203666 2012204986 2013022064 2019013670
TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL 2. - Binnenlandse Zaken
ENIG HOOFDSTUK. - De budgettaire optimalisatie van de federale politie
Art.2. In artikel 115 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vervangen bij de wet van 26 april 2002 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende zinnen :
" Wegens hun specificiteit worden de bijdragen die afkomstig zijn van de Europese fondsen gebonden aan het kaderprogramma " solidariteit en beheer van de migratiestromen " uitsluitend gestort naar het in artikel 11 van de wet van 21 december 2007 houdende diverse bepalingen (I) bedoelde organieke begrotingsfonds. De aan dit fonds gebonden variabele kredieten kunnen worden aangewend in vereffening, ook indien het beschikbare saldo op het fonds negatief is. Het aldus vastgestelde debetsaldo wordt jaarlijks bij een begrotingsbijbepaling vastgesteld samen met de in hetzelfde artikel bedoelde vastleggingsmachtiging. ";
2° er wordt een § 4bis ingevoegd, luidende :
" § 4bis. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de opdrachten van bestuurlijke politie van de federale politie waarvoor een vergoeding aan derden kan worden geïnd en de voorwaarden en de nadere regels van deze inning. De ontvangsten voortvloeiend uit deze prestaties worden toegewezen aan een organiek begrotingsfonds. ";
3° paragraaf 5 wordt aangevuld met twee leden, luidende :
" Met het oog op de prefinanciering van de werkingsvoorraad ten behoeve van de lokale politie, kunnen de variabele kredieten, ingeschreven op de basisallocaties 17-90-51-12.11.22, 17-90-51-12.21.22 en 17-90-51-12.50.22 van de algemene uitgavenbegroting en verbonden aan het begrotingsfonds 17-2 Fonds voor de levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten, zoals opgericht bij de programmawet van 22 december 2003, in vastlegging en in vereffening, worden aangewend ook indien het beschikbare saldo op het fonds negatief is.
Het aldus op het fonds toegelaten debetsaldo wordt jaarlijks bij een begrotingsbijbepaling vastgesteld. ";
4° in § 10 worden het derde en het vierde lid opgeheven.
Art.3. In artikel 406 van de programmawet van 22 december 2003, wordt § 3, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 27 december 2006, opgeheven.
TITEL 3. - Asiel en migratie
ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art.4. In titel III van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een hoofdstuk VI ingevoegd, luidende " Vertegenwoordiging ".
Art.5. In hoofdstuk VI, ingevoegd door artikel 4, wordt een artikel 74/1 ingevoegd, luidende :
" Art. 74/1. Inzake elk geschil betreffende de toepassing van deze wet, kan de vertegenwoordiging van de Staat worden gedaan door de minister of zijn gemachtigde. "
TITEL 4. - Werk
HOOFDSTUK 1. - Dienstencheques
Art.6. In artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 8 juni 2008, 22 december 2008, 30 december 2009 en 4 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepalingen onder e. worden de zin " De bedragen waarvoor een aflossingsplan werd opgesteld dat werd geëerbiedigd, worden niet als achterstallen beschouwd. " en de zin " De verschuldigde sommen beneden de 2.500 euro worden niet als achterstallen beschouwd. ", opgeheven;
2° de bepalingen onder f. worden vervangen als volgt :
" f. De onderneming verbindt zich ertoe om :
- niet in staat van faillissement te verkeren;
- in de voorbije drie jaar niet verwikkeld geweest te zijn in een faillissement, liquidatie of gelijkaardige verrichting;
- onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen natuurlijke personen of rechtspersonen te hebben aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen;
- onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen natuurlijke personen of rechtspersonen te hebben die de voorbije vijf jaar aansprakelijk zijn gesteld voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap met toepassing van de artikelen 213, 229, 231, 265, 314, 315, 456, 4°, of 530 van het Wetboek van vennootschappen, of die door de rechtbank niet verschoonbaar zijn verklaard op basis van artikel 80 van de faillissementswet van 8 augustus 1997;
- onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen natuurlijke personen of rechtspersonen te hebben die de voorbije drie jaar verwikkeld waren in een faillissement, liquidatie of gelijkaardige verrichting. ";
3° het wordt aangevuld met h., luidende :
" h. De onderneming verbindt zich ertoe te voldoen aan de verplichting van artikel 2bis, § 1, ten laatste op de datum van de indiening van de erkenningsaanvraag. ".
Art.7. In hoofdstuk II, afdeling 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004, 27 december 2006, 8 juni 2008, 22 december 2008, 17 juni 2009, 30 december 2009, 4 juli 2011 en 28 december 2011, wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende :
" Art. 2bis. § 1. De onderneming stort een borgsom van vijfentwintig duizend euro aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de storting en de bestemming van de borgsom, alsook wat er met deze borgsom gebeurt in geval van faillissement.
§ 2. Indien wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 2, § 2, eerste en tweede lid, zal een deel van de tegemoetkoming van de federale Staat in de kostprijs van de dienstencheques die bij de uitgiftemaatschappij voor terugbetaling worden ingediend, ingehouden worden.
In afwijking van het vorige lid zal de nominale waarde van de dienstencheque en het volledige bedrag van de tegemoetkoming van de federale Staat in de kostprijs van de dienstencheques die bij de uitgiftemaatschappij voor terugbetaling worden ingediend, ingehouden worden indien de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening oordeelt dat het een zware inbreuk betreft.
De ingehouden bedragen, bedoeld in de vorige leden, worden op een rekening van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gestort.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :
1° het bedrag van de tegemoetkoming van de federale Staat in de kostprijs van de dienstencheque dat wordt ingehouden overeenkomstig het eerste lid;
2° de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de inhouding, de storting en de bestemming van de bedragen bedoeld in het eerste en het tweede lid, alsook wat er met deze bedragen gebeurt in geval van faillissement;
3° wat wordt verstaan onder zware inbreuk. ".
Art.8. In artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° 2° wordt vervangen als volgt :
" 2° de nominale waarde van de cheque die kan variëren in functie van de aard van de buurtwerken of -diensten en in functie van het gebruik, alsmede de voorwaarden en de nadere regels voor de stortingen. ";
2° er wordt een 2bis° ingevoegd, luidende als volgt :
" 2bis° het aanvullend bedrag dat kan variëren teneinde de erkende ondernemingen ertoe aan te zetten om de stabiliteit en de kwaliteit van de werkgelegenheid van de dienstenchequewerknemers te bevorderen, in functie van de aard van de buurtwerken of -diensten en in functie van het gebruik, alsmede de voorwaarden en de nadere regels voor de stortingen. ".
Art.9. Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
(NOTA : Inwerkingtreding vastgesteld van de artikelen 6 tot 9 op 24-12-2012,met uitzondering van art. 2bis, §2 van de Wet van 20-07-2001, die in werking treedt op 01-01-2013, door KB 2012-12-14/07, art. 6, 1°)
Artikel 2bis, § 1, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, zoals ingevoegd bij dit hoofdstuk, is van toepassing op de ondernemingen die worden erkend vanaf de dag waarop dit hoofdstuk in werking treedt.
HOOFDSTUK 2. - Controle tijdelijke werkloosheid
Art.10. In artikel 49 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 juli 2011, waarvan de bestaande tekst de eerste paragraaf zal vormen, wordt een tweede paragraaf ingevoegd, luidende :
" § 2. De werkgever is eveneens verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is.
De werkgever wordt van deze mededeling vrijgesteld indien gedurende de kalendermaand voor de betrokken werknemer reeds mededeling werd gedaan met toepassing van artikel 50, derde lid, of artikel 51, § 3quater, eerste lid.
Als de werkgever zich niet naar de bepalingen van het eerste lid gedraagt of er zich te laat naar gedraagt, zijn de bepalingen van § 1, zevende lid, van toepassing. ".
Art.11. In artikel 50, vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, worden de woorden " van artikel 49, § 2, eerste lid, of " ingevoegd tussen de woorden " met toepassing " en de woorden " van artikel 51, § 3quater, eerste lid ".
Art.12. In artikel 51, § 3quater, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 4 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" De werkgever is verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende deze mededeling. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de elektronische mededeling vervangen kan worden door een mededeling bij een ter post aangetekende brief of door een faxbericht verzonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is. ";
2° in het tweede lid, worden de woorden " van artikel 49, § 2, eerste lid, of " ingevoegd tussen de woorden " met toepassing " en de woorden " van artikel 50, derde lid ".
Art.13. In artikel 77/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
" § 1/1. De werkgever is bovendien verplicht de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, krachtens dit artikel, in elke kalendermaand onmiddellijk op elektronische wijze mee te delen aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning krachtens artikel 51, § 3quater, of volgens de specifieke regels die Hij voor de toepassing van deze afdeling vaststelt. ";
2° paragraaf 6 wordt aangevuld met twee leden, luidende :
" De werkgever die zich niet gedraagt naar de bepalingen van § 1/1 is verplicht aan de bediende zijn normaal loon te betalen voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is. Leeft de werkgever de in § 1/1 bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. Voor de toepassing van dit lid wordt rekening gehouden met het normaal loon, zoals bepaald door de Koning voor de toepassing van artikel 51, § 7, derde lid.
De werkgever die zich niet gedraagt naar de in het eerste en het derde lid bedoelde bepalingen, is gehouden aan de bediende zijn normaal loon te betalen tijdens een periode van zeven dagen vanaf de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst; hij is tevens gehouden aan de bediende, in de daaropvolgende periode, voor de dagen tijdens welke de uitvoering van de overeenkomst krachtens dit artikel werkelijk geschorst is, een normaal loon, waarvan het bedrag bepaald is door de Koning voor de toepassing van artikel 51, § 7, derde lid, te betalen. Leeft de werkgever de in het derde lid bedoelde verplichtingen laattijdig na, dan geldt de verplichting om het loon te betalen enkel gedurende de periode voorafgaand aan de mededeling. ".
Art.14.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
(NOTA : inwerkingtreding van art. 10 tot en met 14 vastgesteld op 01-10-2012 door KB 2012-09-20/23, art. 7, 1°)
HOOFDSTUK 3. - Sociaal strafrecht
Art.15. In boek 2, hoofdstuk 4, van het Sociaal Strafwetboek wordt een afdeling 3/1 ingevoegd, luidende " De dienstencheques ".
Art.16. In afdeling 3/1, ingevoegd bij artikel 15, wordt een artikel 177/1 ingevoegd, luidende :
" Art. 177/1. De dienstencheques
§ 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen :
1° in het kader van de buurtwerken of -diensten activiteiten uitvoert die niet toegelaten zijn in de beslissing tot erkenning;
2° dienstencheques aanneemt ter betaling van activiteiten die geen buurtwerken of -diensten zijn;
3° meer dienstencheques voor betaling aanvaardt en overzendt aan het uitgiftebedrijf voor verrichte prestaties van buurtwerken of -diensten in een bepaald kwartaal, dan het aantal bij de RSZ aangegeven arbeidsuren voor verrichte prestaties van buurtwerken of -diensten dat voor datzelfde kwartaal is gepresteerd door werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen :
1° dienstencheques van de gebruiker aanvaardt als de buurtwerken of -diensten nog niet zijn uitgevoerd;
2° buurtwerken of -diensten laat uitvoeren door een werknemer die niet werd aangeworven voor de uitvoering van deze buurtwerken of -diensten;
3° de registratie van de dienstenchequeactiviteiten niet op dergelijke wijze organiseert dat het mogelijk is exact na te gaan wat het verband is tussen de maandelijkse prestaties van elke individuele dienstenchequewerknemer, de gebruiker en de overeenkomstige dienstencheques;
4° buurtwerken of -diensten levert zonder hiertoe erkend te zijn;
5° indien zij een andere activiteit uitvoert dan de activiteiten waarvoor erkenning kan worden verleend op grond van de voormelde wet van 20 juli 2001 en in haar schoot geen " sui generis afdeling " heeft die zich specifiek inlaat met de tewerkstelling in het kader van het stelsel van dienstencheques, zoals bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, a), van dezelfde wet;
6° werken of diensten die worden gefinancierd met dienstencheques in onderaanneming laat uitvoeren door een andere onderneming of instelling;
7° een ander dan het vanaf haar erkenning bijkomend arbeidsvolume van activiteiten van thuishulp van huishoudelijke aard laat betalen met dienstencheques.
§ 3. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen :
1° geen geschreven arbeidsovereenkomst dienstencheques opmaakt uiterlijk binnen twee werkdagen te rekenen vanaf het tijdstip waarop de werknemer in dienst treedt;
2° de arbeidsovereenkomst dienstencheques onvolledig of onjuist opmaakt;
3° een werknemer die tijdens zijn deeltijdse tewerkstelling geniet van een werkloosheidsuitkering, een leefloon of van financiële sociale hulp geen voorrang geeft tot het bekomen van een voltijdse betrekking of van een andere, al dan niet bijkomende, deeltijdse dienstbetrekking waardoor hij een nieuwe deeltijdse arbeidsregeling verkrijgt waarvan de wekelijkse arbeidsduur hoger is dan die van de deeltijdse arbeidsregeling waarin hij reeds werkt;
4° de gebruiker vertegenwoordigt voor de toepassing van artikel 3, § 2, eerste lid, en van artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, of de werknemer vertegenwoordigt om de dienstencheques te ondertekenen;
5° de dienstencheques niet gegroepeerd per maand waarin de prestaties effectief verricht zijn, ter betaling overzendt aan het uitgiftebedrijf.
Voor de in het eerste lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 4. Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft, de gebruiker en de werknemer die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, wetens en willens hebben deelgenomen aan een in de §§ 1 of 2 bedoelde inbreuk gepleegd door een werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber.
§ 5. Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft, de gebruiker en de werknemer die, in strijd met de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, wetens en willens hebben deelgenomen aan een in de § 3 bedoelde inbreuk gepleegd door een werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber. ".
Art.17. In artikel 7 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, ingevoegd door de wet van 17 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden " en de ambtenaren belast met de controle van de naleving van de bepalingen " opgeheven;
2° het derde lid wordt vervangen als volgt :
" Onverminderd de maatregelen bedoeld in het vorige lid en in de artikelen 2, § 2, vierde tot zesde lid, en 3bis van deze wet, worden de inbreuken op de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan. ".
Art.18. De artikelen 10ter tot 10septies van dezelfde wet, ingevoegd door de programmawet (I) van 17 juni 2009, worden opgeheven.
Art.19. Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
(NOTA : Inwerkingtreding vastgesteld van de artikelen 15 tot 19 op 24-12-2012 door KB 2012-12-14/07, art. 6, 1°)
TITEL 5. - Zelfstandigen en K.M.O.'s
ENIG HOOFDSTUK. - Betere invordering van de sociale bijdragen
Art.20. In het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende invoering van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt een artikel 23quater ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 23quater. § 1. De notarissen die gevorderd zijn om de akte of het attest van erfopvolging, bedoeld in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden, waarvan kennis kan worden gegeven overeenkomstig § 2, van de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld staat in de akte of het attest, of van de begunstigden van een contractuele erfstelling waarmee de overledene heeft ingestemd, indien zij de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen daarvan niet op de hoogte stellen :
1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
2° door elk ander middel waardoor het bericht kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer het bericht niet overeenkomstig het 1° kan worden verzonden.
Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.
Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgende waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld.
Indien de bedoelde akte of attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden vanaf de verzending van het bericht, wordt dit laatste beschouwd als van generlei waarde.
Het bericht vermeldt de identiteit van de overledene, van zijn erfgenamen of legatarissen en van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling.
§ 2. Indien het belang van de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen zulks vereist, stelt ze de notaris die gevorderd is om de akte of het attest op te stellen op de hoogte, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in § 1 bedoelde bericht en door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, van het bedrag van de schulden lastens de overledene of een ander persoon vermeld in het bericht.
Wanneer de kennisgeving niet kan worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, gaan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen over tot de kennisgeving door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
De schulden waarvan in toepassing van het eerste lid kennis kan worden gegeven zijn alle schulden in hoofdsom en bijbehoren ten opzichte van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen waarvoor er een titel bestaat.
§ 3. In het attest van erfopvolging of onderaan het afschrift van de akte van erfopvolging wordt vermeld, hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van § 2 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de overledene als in hoofde van de personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of het afschrift, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van § 2 kennis werd gegeven zijn betaald, in voorkomend geval met de tegoeden gehouden door de schuldenaar.
In voorkomend geval wordt in het attest van erfopvolging of onderaan het afschrift van de akte van erfopvolging de vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling toegevoegd of vervolledigd door de notaris.
De notaris die een attest van erfopvolging of een afschrift van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan betreffende het ontbreken van de kennisgeving of betreffende de betaling van schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig § 2, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als de notaris die de verplichting bepaald in § 1 niet naleeft. Die aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd.
§ 4. Op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor de betaling van de schulden aan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen waarvan kennis is gegeven overeenkomstig § 2, kan diegene die overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek tegoeden vrijgeeft van een overledene, dat slechts bevrijdend doen op voorwaarde dat uit de akte of het attest duidelijk blijkt dat geen enkele kennisgeving in de zin van § 2 is gedaan.
In afwijking op de vorige alinea, kunnen de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bevrijdend worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling die de akte of het attest of een afschrift van de akte voorlegt waarin is vermeld :
1° dat alle op naam van de overledene en alle op naam van de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van § 2 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald of;
2° dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling na betaling, door middel van de door de schuldenaar gehouden fondsen, van zijn schulden waarvan werd kennisgegeven.
§ 5. De in § 4 bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de in § 2 bedoelde kennisgeving.
§ 6. In de gevallen waarin het in § 1 bedoeld bericht wordt verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wordt onder de datum van verzending van bedoeld bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding meegedeeld door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen of van de dienst die voor het ontvangen en doorzenden van deze berichten bevoegd is.
In de gevallen waarin de in § 2 bedoelde kennisgevingen worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de datum van deze kennisgevingen de datum van verzending ervan.
§ 7. De informatie in de berichten en kennisgevingen is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
Wanneer ze worden verzonden met elk ander middel dat een vaste dagtekening verleent aan de verzending ervan en dat toelaat ze te ondertekenen, moeten deze berichten en kennisgevingen worden opgemaakt overeenkomstig de modellen vastgesteld door de Minister die de Zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde, die in voorkomend geval de diensten aanwijst die voor het ontvangen en doorzenden van deze berichten en kennisgevingen bevoegd zijn.
Bij de verzending van voormelde berichten en kennisgevingen, gericht tot of afkomstig van de inningsinstelling, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, en van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.
§ 8. Wanneer het in § 1 bedoeld bericht niet wordt medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, mogen de kennisgevingen naar aanleiding van dit bericht niet door middel van deze procedure worden verzonden maar enkel door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
Wanneer een ander middel wordt gebruikt, is het bericht of de kennisgeving verzonden met dit ander middel doorslaggevend ten opzichte van de eventuele verzending van hetzelfde bericht of dezelfde kennisgeving door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt wanneer de datum van de informaticaverzending verschilt ten opzichte van de datum van de verzending door elk ander middel zoals bedoeld in het vorige lid.
§ 9. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in §§ 1 en 2, bedoelde berichten en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te worden verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken.
§ 10. Opdat de in § 2 bedoelde kennisgevingen geldig zouden zijn wanneer ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht :
- creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart;
- creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een bevoegde ambtenaar of aan de door de raad van bestuur van de inningsinstelling van de bijdragen daartoe aangeduide persoon, en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die ambtenaar of aan deze aangeduide persoon, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen;
- creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een instelling en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die instelling, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen;
- creatie van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt gewaarborgd dat enkel de bevoegde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld.
Deze gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
§ 11. De paragrafen 1 tot 10 zijn van overeenkomstige toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken. ".
Art.21. In artikel 95bis van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden " en 23ter " vervangen door de woorden " , 23ter en 23quater ".
Art.22. In artikel 9bis van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden " en 23ter " vervangen door de woorden " , 23ter en 23quater ".
Art.23.De artikelen 20 tot 22 treden in werking op een datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 1 juli 2012.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 20 tot 22 vastgesteld op 01-07-2012 bij KB 2012-07-02/02, art. 1)
TITEL 6. - Sociale Zaken
HOOFDSTUK 1. - Bijzondere socialezekerheidsbijdrage voor aanvullende pensioenen
Afdeling 1. - Werknemers
Art.24. Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, wordt aangevuld met een paragraaf 3duodecies, luidende :
" § 3duodecies. Wanneer voor een werknemer de som van de stortingen van bijdragen en/of premies van de werkgevers voor de opbouw van een aanvullend pensioen het drempelbedrag van 30.000 euro per jaar overschrijdt, is een bijzondere bijdrage van 1,5 % verschuldigd.
Bovenvermeld drempelbedrag wordt geïndexeerd volgens de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Indien er sprake is van een premie of bijdragen die niet individualiseerbaar is, zal er voor het bepalen van de inningsgrondslag van de in het eerste lid vermelde bijzondere bijdragen rekening gehouden worden met de aangroei, andere dan door rendement, van de individuele verworven reserves van de aangeslotene, berekend op basis van de kenmerken van de pensioentoezegging.
De Koning kan de berekeningswijze van de inningsgrondslag, in geval van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad verder specifiëren.
Iedere werkgever gaat voor elk bijdragejaar na of het bedrag aan bijdragen en/of premies die hij voor een werknemer stort in de loop van dat jaar het drempelbedrag vermeld in het eerste lid overschrijdt. Is dit het geval dan is de werkgever in het 4e kwartaal van dat jaar de bijzondere bijdrage aan de bevoegde inningsinstelling verschuldigd.
Vanaf 2013 deelt de VZW Sigedis het bedrag van de bijdragen of premies ontvangen door de pensioeninstellingen voor een bepaalde werkgever aan de inningsinstelling mede, uitgesplitst per pensioentoezegging waarvan deze werkgever de initiatiefnemer is.
Deze bijzondere bijdrage is gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
De opbrengst van deze bijdrage wordt overgedragen naar de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere modaliteiten van de inning en de invordering van deze bijdrage bepalen. ".
Art.25. Artikel 24 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012 en treedt buiten werking wanneer artikel 26 in werking treedt. Artikel 24 blijft van toepassing na deze datum voor wat de bijdragen betreft die nog verschuldigd zijn op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin artikel 26 in werking treedt.
Art.26. Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, wordt aangevuld met een paragraaf 3terdecies, luidende :
" § 3terdecies. Wanneer werkgevers of sectorale inrichters ten gunste van een werknemer, in het bijdragejaar rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen en/of premies storten voor de opbouw van een aanvullend pensioen en wanneer op 1 januari van dat jaar voor de betrokken werknemer de som van het wettelijk en het aanvullend pensioen de pensioendoelstalling overschrijdt, is de werkgever of de sectorale inrichter een bijzondere bijdragen verschuldigd van 1,5 % op deze bijdragen en/of premies.
Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder :
1° wettelijk pensioen : 50 % van het brutoloonplafond van een bepaald jaar vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, in voorkomend geval vermeerderd met 25 % van het brutoloonplafond van een bepaald jaar vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor zelfstandigen;
2° aanvullend pensioen : de reëel opgebouwde reserves in een bepaald jaar. Wanneer het aanvullende pensioen uitgedrukt is in een kapitaal dient dit gedeeld te worden door een omzettingscoëfficiënt om een rentebedrag te bekomen. De omzettingscoëfficiënt wordt door de Directie-Generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid vastgesteld voor een maandelijkse rente op het hoofd van een 65-jarige op grond van prospectieve en geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het federaal Planbureau, een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente van 2 % per jaar en een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdende met de op dat ogenblik geldende voormelde gemiddelde interestvoet;
3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;
4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds als werknemer gepresteerde loopbaanjaren gedeeld door 45;
5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds als zelfstandige gepresteerde loopbaanjaren gedeeld door 45;
6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term " loopbaanjaar " definiëren.
De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en het maximaal wettelijke pensioen worden op 1 januari van elk jaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten.
De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren, de bijdragen en/of premies en de reeds opgebouwde reserves worden op 1 januari van elk jaar vastgesteld door Sigedis.
Indien er sprake is van een premie of bijdragen die niet individualiseerbaar is, zal er voor het bepalen van de inningsgrondslag van de in het eerste lid vermelde bijzondere bijdragen rekening gehouden worden met de aangroei, andere dan door rendement, van de individuele verworven reserves van de aangeslotene, berekend op basis van de kenmerken van de pensioentoezegging.
De Koning kan de berekeningswijze van de inningsgrondslag, in geval van een premie of bijdrage die niet individualiseerbaar is, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad verder specifiëren.
Deze bijzondere bijdrage wordt geïnd door de bevoegde inningsinstelling.
Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
De opbrengst van de bijdrage wordt door de inningsinstelling gestort aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de modaliteiten van de inning en invordering van deze bijzondere bijdrage bepalen. ".
Art.27. Artikel 26 treedt in werking op 1 januari 2016.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.
Afdeling 2. - Zelfstandigen
Art.28.[1 § 1. Voor iedere betrokken zelfstandige zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, is een rechtspersoon in het 4de kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd, gelijk aan [2 3 %]2 van het verschil, wanneer dit positief is, tussen de als volgt bepaalde bedragen X en Y.
X stemt overeen met de som van de volgende bedragen :
1° de bedragen overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon in de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen voor de zelfstandige tijdens het jaar dat het bijdragejaar voorafgaat.
Met aanvullend rust- en/of overlevingspensioen wordt enkel bedoeld datgene waarvan de uitvoering toevertrouwd is aan een pensioeninstelling, met uitzondering van datgene dat door provisies op de passiefzijde van de balans van de rechtspersoon of door een bedrijfsleidersverzekering gefinancierd wordt.
Bij gebrek aan een rekening betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen voor bedoelde zelfstandige wordt het bedrag in aanmerking genomen dat overeenstemt met het aandeel van de rechtspersoon in de als volgt bepaalde verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen. Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves berekend op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves berekend op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, behalve indien het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst een andere datum voor-zien voor de herberekening van de prestaties, in welk geval de hiervoor vermelde verworven reserves of reserves berekend worden respectievelijk op de meest dichtbijzijnde herberekeningsdatum tijdens het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar en tijdens het jaar dat voorafgaat aan dit jaar.
Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op de in het vorige lid voorziene tijdstippen omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen van de zelfstandige plaatsvond, dan moeten ze als volgt berekend worden :
- de verworven reserves of de reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, moeten berekend worden op het eerste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat volgt op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar (n-1) of dat volgt op de datum van herberekening van het jaar dat voorafgaat aan het jaar n-1, indien de datum van herberekening niet 1 januari is;
- de verworven reserves of de reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het bijdragejaar moeten berekend worden op het laatste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat 1 januari van het bijdragejaar voorafgaat of dat de datum van herberekening van het jaar n-1 voorafgaat, als de datum van herberekening niet 1 januari is.
Alvorens het hiervoor vermelde verschil vast te stellen worden de verworven reserves of de reserves die normaal berekend worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, vooraf gekapitaliseerd tegen een rentevoet van 6 %.
2° het bedrag overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon in het bedrag van de premie of premies bestemd ter dekking van het risico overlijden van de zelfstandige, gevraagd tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat door de pensioeninstelling om dit risico te dekken, indien deze premies niet worden gefinancierd door de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen of door de verandering van de verworven reserves of de reserves.
Indien de hiervoor vermelde overlijdenspremie of -premies niet individueel worden berekend per zelfstandige in functie van zijn leeftijd, wordt het in aanmerking te nemen bedrag bekomen door de normaal verschuldigde uitkering in geval van overlijden, berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op de in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst voorziene datum van herberekening in de loop van het jaar dat het bijdragejaar voorafgaat, indien deze datum niet 1 januari is, te vermenigvuldigen met de sterftekans die overeenstemt met de leeftijd bereikt door de zelfstandige in de loop van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat. De sterftekans is die welke voortvloeit uit de sterftetafels bepaald in artikel 24, § 6, 1° van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, vermenigvuldigd met 0,6.
Y stemt overeen met 30.000 euro.
Het hiervoor vermelde bedrag Y wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende de inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, met uitzondering evenwel van artikel 6 van deze wet van 1971. De verhoging of vermindering van het hiervoor vermeld bedrag Y wordt toegepast met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex bereikt heeft die een wijziging rechtvaardigt. Indien het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex verscheidene malen heeft bereikt tijdens het voorgaande jaar, wordt hiermee cumulatief rekening gehouden voor de bepaling van voormeld bedrag Y op 1 januari.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de berekeningswijze van de inningsgrondslag verduidelijken.
Worden van de inningsgrondslag van de bijzondere bijdrage uitgesloten :
- de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen in toepassing van de artikelen 41 en volgende van de programmawet van 24 december 2002, alsook in toepassing van artikel 54, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
- de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves of de reserves en die overeenstemmen met de voorzieningen die worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald bij artikel 515septies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992;
- de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- en/of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves of de reserves en die overeenstemmen met de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 515novies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992;
- de jaarlijkse taks op de verzekeringscontracten bedoeld in Titel V van Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen.
§ 2. Elke rechtspersoon gaat voor elk bijdragejaar na of het bedrag van zijn aandeel het bedrag Y zoals be-paald in § 1, derde lid, overschrijdt.
In dit geval moet de rechtspersoon ten laatste op 31 december van het bijdragejaar de bijzondere bijdrage betalen aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, hierna RSVZ genoemd. De bijdrage moet gestort worden op een door het RSVZ daartoe specifiek geopende rekening.
Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling van de bijdrage en dit te rekenen vanaf de eerste kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het tweede lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin aan de rechtspersoon een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschul-digde bijdragen werd betekend.
De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee die toelaten de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage vast te stellen, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.
Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de rechtspersonen aan de pensioeninstellingen de lijst met de zelfstandigen die waren aangesloten voor de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de zelfstandigen evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de rechtspersoon uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.
De vzw SIGeDIS deelt de rechtspersonen de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar.
De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van het RSVZ op basis van de door haar gegeven instructies.
§ 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, in voorkomend geval langs gerechtelijke weg. Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die hem verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de herinneringsbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van vertraging in bijdragebetaling.
De invordering van de in dit artikel bedoelde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit :
1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;
2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist.
De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit :
1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze
2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terug-betaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist.
§ 4. De in dit artikel bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen betreft, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving.
De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen.
§ 5. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :
1° de gegevens die de rechtspersoon aan het RSVZ moet meedelen, evenals de wijze waarop deze gegevens moeten worden meegedeeld;
2° de wijze van betaling;
3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;
4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;
5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;
6° de nadere regels voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bijdragen. Hij kan in dit kader voorzien in moratoriumintresten;
7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling.
§ 6. Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen, de gegevens die de rechtspersonen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door vzw SIGeDIS en de pensioeninstellingen bevat.
§ 7. Dit artikel treedt pas buiten werking wanneer artikel 30 in werking treedt. Dit artikel blijft evenwel ook van toepassing na deze datum voor wat de bijzondere bijdragen betreft die ingevolge dit artikel nog verschuldigd zouden zijn op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin artikel 30 in werking treedt.]1
----------
(1)<W 2017-09-30/01, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<W 2017-12-25/01, art. 29, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.29.
<Opgeheven bij W 2017-09-30/01, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.30.[1 § 1. Wanneer op 1 januari van het jaar dat aan een bijdragejaar voorafgaat de som van het wettelijk pensioen en van de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen gedeeld door de in het derde lid bedoelde omzettingscoëfficiënt de pensioendoelstelling voor een zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot, zoals bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen overschrijdt, is de rechtspersoon of de natuurlijke persoon in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder natuurlijke persoon, de zelfstandige actief als natuurlijke persoon in de zin van artikel 2, 5°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers, hierna natuurlijke persoon genoemd.
Het in het eerste lid bedoelde aanvullend rust- en/of overlevingspensioen omvat elk aanvullend rust- en/of overlevingspensioen ongeacht het statuut van de betrokken persoon wanneer dit werd opgebouwd.
De in het eerste lid bedoelde verworven reserves of reserves worden vooraf gedeeld door een coëfficiënt die voor een maandelijkse rente in hoofde van een 65-jarige wordt vastgesteld door [3 de Directie-generaal Beleidsondersteuning en -coördinatie]3 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid op grond van prospectieve, geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau, op grond van een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, op grond van een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente met 2 % per jaar en op grond van een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdend met de op dat ogenblik geldende hiervoor vermelde gemiddelde interestvoet.
De bijzondere bijdrage die door de rechtspersoon of natuurlijke persoon is verschuldigd bedraagt 3 % van het bedrag overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon of natuurlijke persoon in de als volgt bepaalde verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.
Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar. De verworven reserves of de reserves van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat worden vooraf gekapitaliseerd tegen de rentevoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 kalenderjaren, voorafgaand aan het bijdragejaar, van de OLO's op 10 jaar.
Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar en/of op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar door een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen plaatsvond, dan worden deze als volgt berekend :
- de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, moeten worden berekend op het eerste tijdstip dat ze kunnen worden berekend na 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.
- de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar, moeten worden berekend op het laatste tijdstip dat ze kunnen worden berekend vóór 1 januari van het bijdragejaar;
Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder :
1° wettelijk pensioen : 50 % van het plafond bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, en desgevallend vermeerderd met 25 % van het plafond bedoeld in artikel 5, § 2 tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, in de loop van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor zelfstandigen;
2° aanvullend rust- en/of overlevingspensioen : zowel datgene dat op het niveau van een onderneming als datgene dat desgevallend op het niveau van een bedrijfstak wordt opgebouwd.
Bedoeld worden zowel aanvullende rust- en/of overlevingspensioenen waarvan de uitvoering wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling als diegenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd.
Voor aanvullende rust- en/of overlevingspensioenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd, worden met verworven reserves de bedragen bedoeld die aan de vzw SIGeDIS moeten worden meegedeeld overeenkomstig de instructies die voortvloeien uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006;
3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;
4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de werknemers, gedeeld door 45;
5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de zelfstandigen, gedeeld door 45;
6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk die rekening houdt met de loopbaan als werknemer en zelfstandige.
De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term "loopbaanjaar" definiëren.
De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, [2 uiterlijk op 31 augustus van elk bijdragejaar]2.
Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de rechtspersonen aan de pensioeninstellingen de lijst met de zelfstandigen die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de zelfstandigen evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de rechtspersoon uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.
De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en van het wettelijk pensioen worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten en door hen ten laatste op 31 augustus van elk bijdragejaar meegedeeld aan de vzw SIGeDIS.
De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren en de verworven reserves of de reserves worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de vzw SIGeDIS.
De vzw SIGeDIS deelt aan de rechtspersonen en natuurlijke personen de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage [2 uiterlijk op 31 oktober van elk bijdragejaar]2.
De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van het RSVZ op basis van de instructies die deze laatste haar geeft.
§ 2. Iedere rechtspersoon en natuurlijke persoon die voor een bepaald bijdragejaar een bijzondere bijdrage bedoeld in § 1 verschuldigd is, moet deze bijdrage ten laatste op 31 december van dat jaar betalen. De bijdrage moet worden betaald aan het RSVZ. De bijdrage moet gestort worden op een door het RSVZ daartoe specifiek geopende rekening.
Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling van de bijdrage en dit te rekenen vanaf de eerste kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het eerste lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon en natuurlijke persoon de verschuldigde bijdrage betaald hebben, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen aan de rechtspersoon en natuurlijke persoon werd betekend.
§ 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, desgevallend langs gerechtelijke weg. Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die hem verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de herinneringsbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van vertraging in bijdragebetaling.
De invordering van de in deze afdeling bedoelde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit :
1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;
2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist.
De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit :
1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;
2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon of natuurlijke persoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist.
§ 4. De in dit artikel bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen betreft, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving.
§ 5. De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen.
§ 6. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :
1° de gegevens die de rechtspersoon en natuurlijke persoon aan het RSVZ moeten meedelen, evenals de wijze waarop deze gegevens moeten worden meegedeeld;
2° de wijze van betaling;
3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;
4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;
5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;
6° de nadere regels voor de terugbetaling van betaalde onverschuldigde bijdragen. Hij kan in dit kader voorzien in moratoriumintresten;
7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling
§ 7. Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen en natuurlijke personen, de gegevens die de rechtspersonen en natuurlijke personen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door de vzw SIGeDIS, en de pensioeninstellingen bevat.]1
----------
(1)<W 2018-02-18/07, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 30-06-2018>
(2)<W 2018-12-21/49, art. 67, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<W 2019-05-07/07, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.31. De artikelen 16bis, 16ter, 23ter en 23quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zijn in het kader van deze afdeling van toepassing.
Art.32. Artikel 19, 4° ter, van de wet van 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel, ingevoegd bij de wet van 19 mei 1982, wordt aangevuld met een lid, luidend :
" De bijdragen en verhogingen verschuldigd aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen in toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 6 van de programmawet van 22 juni 2012. ".
Art.33. Artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, wordt aangevuld met een 13°, luidend :
" 13° de betwistingen betreffende de verplichting voor de rechtspersonen om een bijzondere bijdrage, bestemd voor het sociaal statuut van de zelfstandigen te betalen, krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 6 van de programmawet van 22 juni 2012. ".
Art.34.[1 Artikel 30 treedt in werking op 1 januari 2019.]1
----------
(1)<W 2017-09-30/01, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 26-10-2017>
HOOFDSTUK 2. - Betere inning van de socialezekerheidsbijdragen van werknemers
Art.35. In afdeling 6 van hoofdstuk 4 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een artikel 41sexies ingevoegd, luidende :
" Art. 41sexies. § 1. De notarissen verzocht om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden waarvan kennis kan worden gegeven conform paragraaf 5, dewelke verschuldigd zijn door de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, of door de begunstigden van een door de overledene gemaakte contractuele erfstelling, indien zij de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen er niet van op de hoogte brengen per bericht :
1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
2° door elk ander middel waardoor het bericht kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer het bericht niet overeenkomstig 1° kan worden verzonden.
Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.
Wanneer het gaat om schulden in hoofde van de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgenden waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld.
§ 2. Indien de bedoelde akte of attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden vanaf de verzending van het bericht, wordt hij beschouwd als van generlei waarde.
§ 3. Wanneer de mededeling van het bericht gebeurt overeenkomstig paragraaf 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van bedoeld bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding medegedeeld door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen.
§ 4. In het bericht wordt de identiteit vermeld van de overledene, van zijn erfgenamen of legatarissen en van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling.
De betrokken personen worden geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, alsook aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
§ 5. De inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen kan, voor het verstrijken van de 12e werkdag die volgt op de datum van de verzending van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, aan de notaris die deze kennisgeving verzonden heeft, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid gebruikt worden, kennis geven van het bestaan in hoofde van de overledene of in hoofde van één of meerdere andere personen vermeld in het bericht, van schulden opzichtens de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen, alsook de hoegrootheid van deze schulden in hoofde van elke schuldenaar.
De schulden waarvan in toepassing van het eerste lid kennis kan worden gegeven zijn :
- alle schuldvorderingen in hoofdsom en accessoria van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen waarvoor er een titel bestaat;
- alle schuldvorderingen in hoofdsom en accessoria die voortvloeien uit de aangiften gedaan aan de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen in toepassing van artikel 21.
Wanneer de kennisgeving niet kan worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, gaan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen over tot de kennisgeving door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor de kennisgeving kan worden ondertekend.
In de gevallen waarin de kennisgeving verzonden wordt door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de datum van de kennisgeving de datum van de verzending.
§ 6. In het attest van erfopvolging of aan de voet van de uitgifte van de akte van erfopvolging dewelke werd afgeleverd, wordt vermeld hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van paragraaf 5 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de overledene als in hoofde van één of meerdere personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of de uitgifte, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van paragraaf 5 kennis werd gegeven zijn betaald, in voorkomend geval door middel van de tegoeden vastgehouden door de schuldenaar.
In voorkomend geval wordt aan de voet van het attest door de door de Koning aangewezen ambtenaar de vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling toegevoegd of vervolledigd.
De notaris die een attest van erfopvolging of een uitgifte van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan betreffende het ontbreken van de kennisgeving of betreffende de betaling van schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig paragraaf 5, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als de notaris die de verplichting bepaald in paragraaf 1 niet naleeft. Die aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd.
§ 7. Op straffe van persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de betaling van de schuldvorderingen waarvan kennis werd gegeven bij toepassing van paragraaf 5, kan iemand die tegoeden van een overledene vrijgeeft overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek, dat maar op een bevrijdende wijze doen indien duidelijk uit het attest of de akte van erfopvolging blijkt dat geen enkele kennisgeving als bedoeld in paragraaf 5 werd gedaan.
In afwijking van het eerste lid, kan het vrijgeven van de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek toch op een bevrijdende wijze gedaan worden aan een erfgenaam, een legataris of een begunstigde van een contractuele erfstelling, indien deze een attest van erfopvolging of een expeditie van de akte van erfopvolging voorlegt waarin wordt vermeld :
1° dat alle op naam van de overledene en alle op naam van deze erfgenaam, legataris of begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van paragraaf 5 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald;
2° dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling na de betaling, door middel van de door de schuldenaar vastgehouden fondsen, van zijn schulden waarvan werd kennisgegeven.
De in het eerste lid bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de kennisgeving waarvan sprake is in paragraaf 5.
§ 8. De informatie in het bericht en de kennisgeving is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kunnen worden ondertekend.
§ 9. Wanneer het wordt verzonden met elk ander middel dat een vaste dagtekening verleent aan de verzending ervan en dat toelaat het te ondertekenen, moet het bericht worden opgemaakt overeenkomstig het model vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken of zijn afgevaardigde.
§ 10. Wanneer het in paragraaf 1 bedoeld bericht niet wordt medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, mag de kennisgeving naar aanleiding van dit bericht en bedoeld in paragraaf 5 niet door middel van deze procedure worden verzonden, maar uitsluitend door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend.
§ 11. Wanneer een ander middel wordt gebruikt, is het bericht of de kennisgeving verzonden met dit ander middel doorslaggevend ten opzichte van de eventuele verzending van hetzelfde bericht of dezelfde kennisgeving door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wanneer de datum van de informaticaverzending verschilt ten opzichte van de datum van de verzending door elk ander middel.
§ 12. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in paragrafen 1 en 5 bedoelde berichten en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, verzekerd te worden door aangepaste beveiligingstechnieken.
§ 13. Opdat de in paragraaf 5 bedoelde kennisgeving geldig zou zijn wanneer ze wordt verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moet ze een electronische handtekening dragen, die met één der technieken wordt aangebracht dewelke vermeld worden in het artikel 41quater, § 12, van deze wet.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld.
Deze gegevens moeten gedurende een periode van 10 jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
§ 14. De paragrafen 1 tot en met 13 zijn van toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken. ".
Art.36.Artikel 35 treedt in werking op een datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 1 juli 2012.
(NOTA : Inwerkingtreding van art. 35 vastgesteld op 01-07-2012 door KB 2012-06-27/03, art. 1)
HOOFDSTUK 3. - Alternatieve financiering
Art.37. In artikel 66, § 1, tweede lid, van de programmawet van 2 januari 2001, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden " voor de jaren 2009, 2010 en 2011 " vervangen door de woorden " voor de jaren 2009 tot en met 2014 ".
Art.38. Artikel 37 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012.
TITEL 7. - Financiën
HOOFDSTUK 1. - Accijnzen
Art.39. In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, het laatst gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1, 2°, b), wordt vervangen als volgt :
" b) bijzondere accijns : 6,70 percent van de kleinhandelsprijs volgens de schaal vastgesteld door de Minister van Financiën; ";
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld :
a) voor sigaretten :
- accijns : 6,8914 euro per 1 000 stuks;
- bijzondere accijns : 9,3581 euro per 1 000 stuks;
b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak :
- accijns : 0,0000 euro per kilogram;
- bijzondere accijns : 11,0000 euro per kilogram. ".
Art.40. Artikel 39 treedt in werking op 1 juli 2012.
HOOFDSTUK 2. - Fiscale geldboeten inzake belasting over de toegevoegde waarde
Art.41. In artikel 70, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1995, de wet van 30 oktober 1998 en het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
" § 4. De niet in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde overtredingen van dit Wetboek of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan, worden bestraft met een niet-proportionele fiscale geldboete van 50 euro tot [5.000 euro] per overtreding. Het bedrag van deze geldboete wordt naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld. (ERRATUM, zie B.St. 03-07-2012, p. 36357) ".
Art.42. Artikel 41 treedt in werking op 1 juli 2012 en is van toepassing voor de overtredingen begaan vanaf deze datum.
HOOFDSTUK 3. - Wetboek der successierechten
Art.43. In artikel 40, eerste lid, van het Wetboek der successierechten, vervangen bij de wet van 9 mei 1959, worden de woorden " vijf ", " zes " en " zeven " respectievelijk vervangen door de woorden " vier ", " vijf " en " zes ".
Art.44. Artikel 43 is van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf 1 augustus 2012.
Het is tevens van toepassing op de overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek der successierechten in te leveren nieuwe aangiften, wanneer de gebeurtenis, de akte, of het vonnis waardoor overeenkomstig artikel 40 van hetzelfde Wetboek de termijn voor de inlevering van de aangifte begint te lopen, zich voordoet, wordt gesteld of wordt uitgesproken vanaf 1 augustus 2012.
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan het Wetboek diverse rechten en taksen
Art.45. In artikel 121 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in § 1, eerste lid, 2°, worden de woorden " 2,20 per duizend " vervangen door de woorden " 2,50 per duizend ";
b) in § 1, tweede lid, en § 2, worden de woorden " 0,65 pct. " vervangen door de woorden " 1 pct. ".
Art.46. In artikel 122, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden " 2,20 per duizend of 0,65 pct., " vervangen door de woorden " 2,50 per duizend of 1 pct. ".
Art.47. In artikel 124 van hetzelfde Wetboek, opnieuw ingevoegd bij de wet van 28 april 2005 en gewijzigd bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden " de verrichtingen met kapitalisatieaandelen voor welke verrichtingen dat bedrag op 975 euro wordt gebracht " vervangen door de woorden " de verrichtingen bedoeld in artikel 121, § 1, eerste lid, 2°, voor welke verrichtingen dat bedrag op 740 euro wordt gebracht, en voor de verrichtingen met kapitalisatieaandelen, voor welke verrichtingen dat bedrag op 1.500 euro wordt gebracht ".
Art.48. De artikelen 45 tot 47 worden toegepast vanaf de eerste dag van de tweede maand die volgt op deze van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad tot 31 december 2014.
HOOFDSTUK 5. - Bepalingen betreffende de financiële sector
Afdeling 1. - Jaarlijkse taks op de kredietinstellingen
Art.49. In Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen wordt een titel XI ingevoegd, luidende " Jaarlijkse taks op de kredietinstellingen ".
Art.50. In titel XI van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 49, wordt een artikel 20110 ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 20110. De volgende kredietinstellingen zijn aan een jaarlijkse taks onderworpen :
a) de kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
b) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is en die, aangezien ze in België werkzaamheden verrichten overeenkomstig artikel 65 van dezelfde wet, er een bijkantoor hebben gevestigd;
c) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die, aangezien ze in België werkzaamheden verrichten overeenkomstig artikel 79 van dezelfde wet, er een bijkantoor hebben gevestigd. ".
Art.51. In dezelfde titel XI wordt een artikel 20111 ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 20111. De taks is verschuldigd door de in artikel 20110 bedoelde kredietinstellingen op een gedeelte van het totaal bedrag van de in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde spaardeposito's op 1 januari van het aanslagjaar, de intresten van het vorige jaar niet inbegrepen. Dat gedeelte is gelijk aan de verhouding van het totaal van de op grond van voormeld artikel 21, 5° niet-belastbare inkomsten, tot het totaal van de toegekende inkomsten op die spaardeposito's van het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar. ".
Art.52.In dezelfde titel XI wordt een artikel 20112 ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 20112. Het tarief van de taks wordt vastgesteld op 0,05 pct. te vermenigvuldigen met de wegingscoëfficiënt die functie is van de ratio A over B, waarbij A gelijk is aan het maandelijks gemiddelde op jaarbasis van de " Europese leningen die niet aan financiële instellingen worden verstrekt " en B gelijk is aan het totaal van de vrijgestelde stortingen op " gereglementeerde spaardeposito's " op het einde van het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar.
De wegingscoëfficiënt wordt vastgesteld als volgt :
RATIO | WEGINGSCOEFFICIENT |
0 - 0.25 | 240 % |
0.25 - 0.5 | 160 % |
0.5 - 1 | 85 % |
>1 | 60 % |