Details





Titel:

3 MAART 2005. - Milieuwetboek. - Boek 2 : Gecoordineerde Waterwetboek. - Regelgevend deel. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-04-2005 en tekstbijwerking tot 06-12-2024)



Inhoudstafel:

Boek II. - Water.
DEEL EEN. - ALGEMEEN.
TITEL I. - Beginselen.
TITEL II. - Begripsomschrijvingen.
Art. R1-R2
TITEL III. - Adviesverlenende instanties.
HOOFDSTUK I.
Art. R3-R15
HOOFDSTUK II. - Comité voor watercontrole.
Art. R16-R34
TITEL IV. - Terugvordering van de kosten van de dienstverlening verbonden aan het watergebruik.
DEEL II. - GEINTEGREERD BEHEER VAN DE NATUURLIJKE WATERCYCLUS.
TITEL 1. - Districten, stroomgebieden en onderstroomgebieden.
Art. R35-R42
TITEL Ibis. [1 Oppervlaktewaterlichamen]1
Art. R42bis, R42ter, R42quater, R42quinquies
TITEL II. - Beschrijvende toestand van het stroomgebied.
Art. R42sexies, R43, R43bis, R43bis-1-R43bis-5
TITEL III. - Milieudoelstellingen.
HOOFDSTUK I. [1 - Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.]1
Art. R43ter-1-R43ter-5
HOOFDSTUK II. [1 - Kwantitatieve toestand van grondwater]1
Art. R43ter-6
TITEL IV. - Coördinatieactie.
HOOFDSTUK I. [1 - Maatregelenprogramma en beheersplan]1
Art. R44, R44bis, R44bis1-R44bis12
HOOFDSTUK II. [1 - Riviercontracten.]1
Afdeling 1. [1 - Begripsomschrijvingen.]1
Art. R45
Afdeling 2. [1 - Organisatie van het riviercontract.]1
Art. R46
Afdeling 3. [1 - Geografisch toepassingsgebied.]1
Art. R47
Afdeling 4. [1 - Opdrachten van de riviercontracten.]1
Art. R48
Afdeling 5. [1 - Initialisering van het riviercontract.]1
Art. R51
Afdeling 6. [1 - Coördinator van het riviercontract.]1
Art. R49-R50
Afdeling 7. [1 - Protocolakkoord.]1
Art. R52-R53
Afdeling 8. [1 - Beoordeling van de actie van de riviercontracten en verlenging van het protocolakkoord.]1
Art. R54
Afdeling 9. [1 - Financiering van de riviercontracten en voorwaarden voor de toekenning van de subsidies.]1
Art. R55-R56
TITEL V. - Waterlopen.
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeenheden]1
Art. R57
HOOFDSTUK II. [1 - Onbevaarbare Waterlopen]1
Afdeling 1. [1 - Indeling]1
Art. R58
Afdeling 2. [1 - Atlas]1
Art. R59
Afdeling 3. [1 - onderhouds- en kleine herstelwerken.]1
Art. R60-R63
Sectie 4. [1 - Procedure voor domaniale vergunning van de beheerder]1
Art. R64-R69
Afdeling 5. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. R70-R71
HOOFDSTUK III [1 - Niet beschermde waterlopen.]1
Afdeling I. [1 - Onderhouds- en kleine herstelwerken.]1
Art. R72-R75
Sectie II. [1 - Werkzaamheden waarvoor voorafgaande vergunning vereist is]1
Art. R76-R78
Hoofdstuk IV [1 - Overleg]1
Art. R79-R81
HOOFDSTUK V [1 - Politiemaatregelen]1
Afdeling I. [1 - Politiemaatregelen van toepassing op niet beschermde waterlopen]1
Art. R82
Afdeling II. [1 - Politiemaatregelen voor onbevaarbare waterlopen en niet beschermde waterlopen.]1
Art. R83-R88, R89/1, R89/2, R89/3, R89/4
HOOFDSTUK VI. [1 - Subsidies]1
Art. R89/5, R89/6, R89/7, R89/8, R89/9
TITEL VI. - Wateringen.
HOOFDSTUK 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. R89/10, R89/11, R89/12, R89/13, R89/14, R89/15, R89/16, R89/17, R89/18
HOOFDSTUK II. [1 - Administratie van de Wateringen]1
Art. R89/19, R89/20
HOOFDSTUK III [1 - Door Wateringen uit te voeren werkzaamheden]1
Art. R89/21, R89/22
TITEL VII. - Waterbescherming.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R90
HOOFDSTUK II. - Bescherming van het oppervlaktewater.
Afdeling I. - Kwaliteitsdoelstellingen en beschermingszones.
Onderafdeling I. - [1 Vaststelling van de normen en van de grenzen in verband met de kwaliteitsklasse om de ecologische toestand van natuurlijke oppervlaktewaterlichamen en het ecologisch potentieel van sterk veranderd en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen te evalueren.]1
Art. R91-R94, R94bis, R95
Onderafdeling 1bis. [1 - Bepaling van de milieukwaliteitsnormen voor de prioritaire stoffen en voor sommige andere verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater.]1
Art. R95-1-R95-7
Onderafdeling II. - Vaststelling van de algemene normen die de kwaliteitsdoelstellingen van zoet oppervlaktewater dat voor drinkwaterproductie bestemd is, omschrijven.
Art. R96-R105
Onderafdeling III. - (Onderafdeling 3 - Beheer van de zwemwaterkwaliteit). <BWG 2008-03-14/37, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
Art. R106-R117
Onderafdeling IV. - Vaststelling van de algemene immissienormen van viswater.
Art. R118-R124
Onderafdeling V. - Aanwijzing van beschermingszones van oppervlaktewater.
Art. R125-R130
Afdeling II. - Bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen.
Onderafdeling I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving.
Art. R131-R132
Onderafdeling II. - Bepaling van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest en de desbetreffende kwaliteitsdoelstellingen.
Art. R133-R135
Onderafdeling III.
Art. R136-R138
Onderafdeling IV.
Art. R139-R141
Afdeling III. - Gecombineerde aanpak.
Art. R142, R142bis
Afdeling IV. [1 - Bescherming van de oppervlaktewateren tegen schade door de toegang van vee tot waterlopen.]1
Art. R142bis, R142ter, R142quater
HOOFDSTUK III. - Bescherming van grondwater en van water gebruikt voor het winnen van tot drinkwater verwerkbaar water.
Afdeling I. [1 Begripsomschrijvingen]1
Art. R143
Afdeling 2. [1 - Oppervlaktewaterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water en waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden]1
Onderafdeling 1. [1 - Oppervlaktewaterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water en waterwinningsgebieden]1
Art. R144-R146
Onderafdeling 2. [1 - Voorkomingsgebied en toezichtsgebied]1
Art. R147-R149
Afdeling 3. [1 - Grondwaterwinningen, waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden]1
Art. R150-R154
Afdeling 4. [1 - Waterwinningen die zich buiten het grondgebied van het Waalse Gewest bevinden]1
Art. R155
Afdeling 5. [1 - Procedure voor de afbakening van voorkomings- en toezichtsgebieden]1
Onderafdeling 1. [1 - Voorlopige voorkomingsgebieden]1
Art. R156
Onderafdeling 2. [1 - Voorkomingsgebied en toezichtsgebied]1
Art. R157-R163
Afdeling 6. [1 - Beschermingsmaatregelen]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. R164
Onderafdeling 2. [1 - Beschermingsmaatregelen voor de winningen van tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater]1
Art. R165-R167
Onderafdeling 3. [1 - Beschermingsmaatregelen voor ondergrondse waterwinningen]1
Art. R168-R172
Onderafdeling 4. [1 - Maatregelen voor bepaalde steengroeven]1
Art. R173-R187
Afdeling 7. [2 Oud Afdeling 4]2 [1 - Maatregelen voor het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater.]1
Art. R187bis-1-R187bis-3
Afdeling 5. [1 - Erkenning van de boorders]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemeen]1
Art. R187ter-1-R187ter-2
Onderafdeling 2. [1 - Erkenningsvoorwaarden]1
Art. R187ter-3-R187ter-4
Onderafdeling 3. [1 - Erkenningsprocedure]1
Art. R187ter-5-R187ter-12
Onderafdeling 4. [1 - Wijziging, opschorting en intrekking van de erkenning]1
Art. R187ter-13-R187ter-15
Onderafdeling 5. [1 - Beroep]1
Art. R187ter-16
Onderafdeling 6. [1 - Modaliteiten betreffende de zending en de berekening van de termijnen]1
Art. R187ter-17
Onderafdeling 7. [1 - Duur van de erkenning]1
Art. R187ter-18
Onderafdeling 8. [1 - Controle]1
Art. R187ter-19
Onderafdeling 9. [1 - Verlenging]1
Art. R187ter-20
HOOFDSTUK IV. - [1 Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw]1
Afdeling 1. - [1 Definities en doelstellingen]1
Art. R188-R189
Afdeling 2. - [1 Actieprogramma]1
Art. R190
Afdeling 3. - [1 Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest, plantaardig materiaal en afvloeisel]1
Art. R191-R193, R193bis, R194-R199, R199bis
Afdeling 4. - [1 Voorwaarden en periodes van spreiding van meststoffen, maximale hoeveelheid stikstof die verspreid mag worden en bewerking van weiland]1
Art. R200-R208, R208bis, R209
Afdeling 5. - [1 Grondgebondenheidscijfer en spreidingscontracten]1
Art. R210-R211
Afdeling 6. - [1 Kwetsbare gebieden en bijkomende voorwaarden die toepasselijk zijn op het beheer van stikstof in de landbouw in kwetsbare gebieden]1
Onderafdeling 1. - [1 Kwetsbare gebieden]1
Art. R212-R213
Onderafdeling 2. - [1 Grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden]1
Art. R214
Onderafdeling 3. - [1 Opvolging van de bedrijven door metingen van potentieel uitspoelbare stikstof]1
Art. R215-R221
Onderafdeling 4. - [1 Andere bijkomende voorwaarden die toepasselijk zijn in kwetsbare gebieden]1
Art. R222, R222bis, R223-R224
Afdeling 7. - [1 Afwijkingen]1
Art. R225
Afdeling 8. - [1 Evaluatie van de per dier voortgebrachte stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen]1
Art. R226
Afdeling 9. - [1 Informatieverstrekking]1
Art. R227
Afdeling 10. - [1 Begeleiding en coördinatie]1
Art. R228-R229
Afdeling 11. - [1 Evaluatie en monitoring]1
Art. R230-R232
TITEL VIII. - Financiering van het beheer van de natuurlijke cyclus.
DEEL III. - BEHEER VAN DE ANTHROPISCHE WATERCYCLUS.
TITEL I. - Fasen van de anthropische watercyclus.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R233
HOOFDSTUK II. - Opdrachten en organisatie van het Waalse Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping.
Afdeling I. - Opdrachten van het Fonds.
Art. R234-R241
Afdeling II. - Procedure.
Art. R242-R248
Afdeling 3. - Rol en opdrachten van sommige personeelsleden en bijdragepercentage in het voorschottenfonds. <ERR. B.S. 21-06-2005>
Art. R249-R251
Hoofdstuk 2bis. [1 - Beoordeling en beheer van risico's in verband met de winningsgebieden en het waterleversysteem]1
Deel 1. [1 - Beoordeling en beheer van risico's verbonden aan waterwingebieden bestemd voor menselijke consumptie.]1
R. 251bis/1. [1 Deze afdeling is niet van toepassing op voor menselijke consumptie bestemd water dat uitgesloten is van het toepassingsgebied bedoeld in artikel D.182.]1
R. 251bis/2. [1 § 1. De beoordeling van risico's verbonden aan waterwingebieden bestemd voor menselijke consumptie omvat de volgende elementen:
R. 251bis/3. [1 Op basis van de risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig art. R.251bis/2, bepaalt de Minister het volgende en neemt hij in voorkomend geval risicobeheersmaatregelen om de geïdentificeerde risico's te voorkomen of te beheersen, te beginnen met preventieve maatregelen.
Afdeling 3. [1 - Beoordeling en beheer van de risico's in verband met het waterleversysteem]1
R. 251bis/4. [1 Deze afdeling is niet van toepassing op voor menselijke consumptie bestemd water dat uitgesloten is van het toepassingsgebied bedoeld in artikel D.182.]1
R. 251bis/5. [1 De beoordeling van de risico's in verband met het waterleversysteem bevat volgende kenmerken:
R. 251bis/6. [1 In functie van de resultaten van de beoordeling van de risico's, uitgevoerd overeenkomstig artikel R.251bis/5, ziet de Minister erop toe dat de volgende risicobeheersmaatregelen worden genomen:
R. 251bis/7. [1 De risicobeoordeling in verband met waterleversysteem houdt verband met de parameters opgesomd in bijlage XXXI, delen A, B en C, de parameters vastgesteld krachtens artikel D.183, § 1, vierde lid, evenals de stoffen en verbindingen opgenomen op de aandachtstoffenlijst opgesteld krachtens artikel D.188, § 5.]1
R. 251bis/8. [1 Deze risicobeoordeling wordt door de leverancier ter ondersteuning van zijn controleprogramma verstrekt en wordt de Administratie ter goedkeuring voorgelegd. In de zin van dit artikel wordt onder "Administratie" verstaan de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst.
HOOFDSTUK III. - Parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water.
Afdeling I. - Voorwerp.
Art. R252
Afdeling II. - Parameterwaarden.
Art. R253-R254
Afdeling III. - Controleprogramma. <ERR. B.S. 21-06-2005>
Art. R255-R260
Afdeling IV. [1 - Afwijkingen van sommige parametrische waarden]1
Art. R261
HOOFDSTUK IV. - Procedure die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van gebeurtenissen die schade kunnen toebrengen aan het voor menselijke consumptie bestemde water.
Art. R262-R270
HOOFDSTUK IVbis. - Voorwaarden voor de openbare waterdistributie in het Waalse Gewest <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Afdeling 1- Toepassingsgebied <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R270bis
Afdeling 2- Voorwaarden voor de aanleg van de aansluiting en vervalsing van de zegels <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R270bis1-R270bis4
Afdeling 3- Verandering van abonnee <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R270bis5
Afdeling 4- Openbare distributie <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R270bis6-R270bis9
Afdeling 5- Betalingsmodaliteiten en invordering van de facturen <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R270bis10-R270bis16
Afdeling 6- Bescherming van de installaties <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R270bis17
Afdeling 7- Indexering
Art. R270bis18
Afdeling 8. [1 - Bedrag en modaliteiten van berekening en betaling van de in artikel D.195, § 2, bedoelde premie]1
Art. R270bis19-R270bis20
Hoofdstuk IV/ter. [1 Informatie]1
R. 270bis-21. [1 § 1. Onverminderd artikel D.193, § 4, van het Wetboek wordt de informatie opgenomen onder volgende punten in een aangepaste vorm online ten behoeve van de consumenten bekendgemaakt. Via andere middelen en mits een verantwoorde aanvraag kunnen de consumenten toegang verkrijgen tot volgende informatie:
HOOFDSTUK V. - Prioritaire afwatering en financieringsmodaliteiten ervan.
Art. R271-R273, R273bis
HOOFDSTUK VI. - Algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater.
Afdeling I. - Voorwerp en beginselen.
Art. R274-R276
Afdeling II. - Saneringsregelingen.
Onderafdeling I. - Gemeenschappelijke saneringsregeling.
Art. R277-R278, R278bis
Onderafdeling II. - Autonome saneringsregeling.
Art. R279-R281
Onderafdeling III. - Voorlopige saneringsregeling.
Art. R282-R283
Afdeling III. - Saneringsplannen per hydrografisch onderbekken.
Art. R284-R290
Afdeling IV. - Maatregelen voor de vastlegging van het afwateringskadaster.
Art. R291
HOOFDSTUK VII.
Art. R292-R297
HOOFDSTUK VIII. - Behandeling van het stedelijk afvalwater.
Art. R298-R303
HOOFDSTUK IX. [1 - Installatie en controle van de individuele zuiveringssystemen]1
Afdeling 1. [1 - Installatie en controle van de individuele zuiveringssystemen]1
Art. R304
Afdeling 1 bis. [1 - Certificering van de installateurs van individuele zuiveringsystemen]1
Onderafdeling 1. [1 - Begripsomschrijvingen en algemeenheden]1
Art. R304-1-R304-3
Onderafdeling 2. [1 - Certificeringsvoorwaarden]1
Art. R304-4
Onderafdeling 3. [1 - Handvest van de installatie van individuele zuiveringssystemen]1
Art. R304-5
Onderafdeling 4. [1 - Toekenningsprocedure van de certificering.]1
Art. R304-6-R304-8
Onderafdeling 5. [1 - Beroep]1
Art. R304-9
Onderafdeling 6. [1 - Wijziging, opschorting of intrekking van de certificering]1
Art. R304-10
Onderafdeling 7. [1 - Dossierkosten]1
Art. R304-11
Onderafdeling 8. [1 - Bekendmaking van de gecertificeerde installateurs]1
Art. R304-12
Afdeling 2. [1 - Controles]1
Onderafdeling 1. [1 - Type van controles]1
Art. R304bis
Onderafdeling 2. [1 - Organisatie van de controle]1
Art. R304ter
Onderafdeling 3. [1 - Controlekosten]1
Art. R305-R306
HOOFDSTUK IX/1. [1 - Onderhoud van de individuele zuiveringssystemen]1
Afdeling 1. [1 - Periodieke onderhoud]1
Art. R307
Afdeling 2. [1 - Lediging van het overtollige slib]1
Art. R307/1 [1 § 1. Wanneer de exploitant van het individueel zuiveringssysteem niet is vrijgesteld van de C.V.A., laat de "S.P.G.E.", met de medewerking van de bevoegde saneringsinstelling, op zijn kosten, overgaan tot de lediging van het overtollige slib van het individueel zuiveringssysteem binnen de termijn bepaald door het onderhoudsverslag of ten gevolge van een periodieke controle.
HOOFDSTUK X. [1 - Erfdienstbaarheden van openbaar nut.]1
Afdeling 1. [1 - Definities.]1
Art. R307bis
Afdeling 2. [1 - Verklaring van openbaar nut.]1
Art. R307bis.1-R307bis.4
Afdeling 3. [1 - Modaliteiten voor de berekening en de indexering van de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar van het door de erfdienstbaarheid van openbaar nut bezwaarde fonds of aan de houders van zakelijke rechten gebonden aan dat fonds.]1
Art. R307bis.5-R307bis.6
Afdeling 4. [1 - Verbodmaatregelen en voorschriften opgelegd in de buurt van de installaties.]1
Art. R307bis.7-R307bis.9
Afdeling 5. [1 - Aanvraag tot aankoop van het door de eigenaar bezette terrein.]1
Art. R307bis.10
Afdeling 6. [1 - Slotbepalingen.]1
Art. R307bis.11
HOOFDSTUK XI. [1 - Certificering "Water" voor bebouwde onroerende goederen]1
Afdeling 1. [1 - Definities]1
Art. R307bis-12-R307bis-13
Afdeling 2. [1 - Inhoud van het CertIBEau]1
Art. R307bis-14
Afdeling 3. [1 - Procedure voor de aflevering van het CertIBEau]1
Art. R307bis-15-R307bis-18
Afdeling 4. [1 - Specifieke bepalingen voor lokalen en inrichtingen waar het publiek van water wordt voorzien]1
Art. R307bis-19
Afdeling 5. [1 - Specifieke bepalingen in geval van ingrijpende wijziging]1
Art. R307bis-20
Afdeling 6. [1 - Databank en computerplatform]1
Art. R307bis-21
Afdeling 7. [1 - Erkenning van de CertIBEau-certificeerders]1
Onderafdeling 1. [1 - Erkenningsvoorwaarden.]1
Art. R307bis-22
Onderafdeling 2. [1 - Erkenningsprocedure]1
Art. R307bis-23-R307bis-24
Onderafdeling 3. [1 - Opleiding door erkende centra]1
Art. R307bis-25-R307bis-27
Onderafdeling 4. [1 - Erkenning van opleidingscentra]1
Art. R307bis-28
Onderafdeling 5. [1 - Controle van de certificeerders en van de opleidingscentra]1
Art. R307bis-29
Onderafdeling 6. [1 - Schorsing of intrekking van de erkenning van erkende certificeerders]1
Art. R307bis-30
Onderafdeling 7. [1 - Intrekking van de erkenning van erkende opleidingscentra]1
Art. R307bis-31
Onderafdeling 8. [1 - Beroepsmogelijkheden]1
Art. R307bis-32
Afdeling 8. [1 - Tarief van het CertIBEau]1
Art. R307bis-33
TITEL II. - Financiering van het beheer van de anthropische watercyclus.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R308
HOOFDSTUK Ibis. - Gestandardiseerd boekhoudplan van de watersector in het Waalse gewest. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Afdeling I. - Begripsomschrijvingen. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis
Afdeling 2. - Algemene beginselen. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis1-R308bis4
Afdeling 3. - Boekhoudplan van de Watersector " Producent ". <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis5
Onderafdeling 2- Evaluatieregels. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis6-R308bis9
Onderafdeling 3. - Analytische exploitatierekening van een productie-eenheid en van een transportleiding. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis10-R308bis12
Onderafdeling 4. - Samenvattende exploitatierekening " Productie ". <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis13-R308bis14
Afdeling 4. - Boekhoudplan van de Watersector " Verdeler ". <BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis15-R308bis16
Onderafdeling 2. - Evaluatieregels. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis17-R308bis21
Onderafdeling 3. - Analytische exploitatierekening van een distributienet. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis22-R308bis24
Onderafdeling 4. - Samenvattende exploitatierekening " Distributie ". <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis25-R308bis26
Afdeling 5. - Boekhoudplan van de Watersector " Gemeentedienst ". <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis27
Onderafdeling 2. - Evaluatieregels. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis28-R308bis29
Onderafdeling 3. - Exploitatierekeningen " Producent - gemeentedienst ". <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis30
Onderafdeling 4. - Exploitatierekeningen " Verdeler - gemeentedienst ". <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis31-R308bis32
Afdeling 6. - Uitvoering, bekendmaking en voorlichting. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005>
Art. R308bis33-R308bis34
HOOFDSTUK II. - Sociaal Waterfonds.
Afdeling I. - Voorwerp en beheersmodaliteiten.
Art. R309-R316
Afdeling II. - Modaliteiten inzake tegemoetkoming van het Fonds.
Art. R317-R320
HOOFDSTUK IIbis. [1 - Internationaal solidariteitsfonds voor Water]1
Afdeling 1. [1 - Financieel mechanisme]1
Art. R320bis-1-R320bis-3
Afdeling 2. [1 - Projectenoproep en -financiering]1
Art. R320bis-4-R320bis-6
Afdeling 3. [1 - Selectie van de projecten]1
Art. R320bis-7-R320bis-10
HOOFDSTUK III. - [1 Berekening en inning van de heffing en van de belasting op de winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water en niet tot drinkwater verwerkbaar water]1
Art. R321-R322
HOOFDSTUK IV. - [1 Berekening van de heffing betreffende de lozing van industrieel afvalwater en van de heffing betreffende de lozing van huishoudelijk afvalwater]1
Afdeling 1. - [1 Begripsomschrijving]1
Art. R323
Afdeling 2. - [1 Berekening van de heffing betreffende de lozing van huishoudelijk afvalwater]1
Art.
Afdeling 3. - [1 Berekening van de heffing betreffende de lozing van industrieel afvalwater]1
Onderafdeling 1. - [1 Aangifteformulier voor de heffing op de lozing van industrieel afvalwater]1
Art.
Onderafdeling 2. - [1 Technische modaliteiten voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de parameters die tussenkomen in de berekening van de heffing op de lozing van industrieel en toezicht afvalwater. ]1
A. [1 Monsterneming en toezichtcampagnes]1
Art. R326-R327
B. [1 Bepaling van de waarden van de parameters]1
Art. R328-R332
C. [1 Modaliteiten i.v.m. met het in aanmerking nemen van de parameters]1
Art. R333-R335
Onderafdeling 3. - [1 Algemene bepalingen]1
Art. R336
HOOFDSTUK IVbis. [1 - Vaststelling van de kosten van de industriële sanering betreffende de lozing van industrieel afvalwater]1
Afdeling 1. [1 - Algemeen]1
Art. R336/1, R336/2, R336/3
Afdeling 2. [1 - Monsternemingen, metingen en aangifte]1
Art. R336/4, R336/5
Afdeling 3. [1 - Vaststelling van de reële kostprijs bij gebrek aan informatie verstrekt door de onderneming]1
Art. R336/6, R336/7
HOOFDSTUK V. - [1 Milieulast veroorzaakt door de landbouwbedrijven]1
Afdeling 1. - [1 Vaststelling van de belasting op de milieulasten veroorzaakt door de landbouwbedrijven]1
Art. R337-R385
HOOFDSTUK VI. [1 - Voorwaarden voor de vrijstelling of de terugbetaling van de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater en van de reële kostprijs sanering et modaliteiten van de aanvraag]1
Art. R386-R389, R389/1
HOOFDSTUK VIbis. [1 - Modaliteiten tot vrijstelling van de reële saneringsprijs overeenkomstig artikel D.229, 2° en 3°]1
Art. R389/2, R389/3, R389/4, R389/5
HOOFDSTUK VIII. - [1 Ruiming van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen]1
Afdeling 1. - [1 Beginsel van de erkenning en algemeenheden]1
Art. R390-R391
Afdeling 2. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1
Art. R392
Afdeling 3. - [1 Procedure tot indiening en behandeling van de aanvraag en beroepsprocedure]1
Art. R393-R398
Afdeling 4. - [1 Wijziging van de erkenningsvoorwaarden, opschorting en intrekking van de erkenning]1
Art. R399
Afdeling 5. - [1 Plichten van de erkende ruimers]1
Art. R400, R400/1, R400/2
HOOFDSTUK IX. [1 - Installatie- of herstelpremie voor een individueel zuiveringssysteem]1
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. R401
Afdeling 1/1. [1 - Bedrag en aanvraag van de premies]1
Art. R402-R408
Afdeling II. - Erkenning van de individuele zuiveringsystemen.
Art. R409-R417
HOOFDSTUK X. - Financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water.
Afdeling I. - Drinkbaar water.
Art. R418-R424
Afdeling II. - Grondwater.
Art. R425-R428
HOOFDSTUK XI.
Afdeling I.
Art. R429-R431
Afdeling II.
Art. R432-R435
TITEL III.
HOOFDSTUK I.
Art. R436-R452
DEEL IV. - VASTSTELLING VAN DE OVERTREDINGEN EN STRAFFEN.
TITEL I. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van oppervlaktewater.
TITEL II. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van grondwater.
TITEL III. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tot drinkwater verwerkbaar water.
TITEL IV. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van schade aan aansluitpunten voor en pompingen van grondwater.
TITEL V. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tarifering.
TITEL VI. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van inning en betaling van belastingen.
TITEL VII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van het Sociale Waterfonds.
TITEL VIII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van onbevaarbare waterlopen.
TITEL IX. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van bevaarbare waterlopen.
DEEL V. - WIJZIGINGSBEPALINGEN.
Art. R457
DEEL VI. - OVERGANGSBEPALINGEN.
Art. R458-R468
BIJLAGEN.
Art. N1-N10, N10bis, N10ter, N10quater, N10quinquies, N11-N19, N19bis, N20-N22, N22bis, N23-N45, N45bis, N46-N47, N47a, N47b, N48, N48a, N48b, N49-N55, N55bis, N55ter, N55quater, N56, N56bis, N57-N59



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002028096 



Uitvoeringsbesluit(en):

2005202011  2005203244  2006202496  2006202645  2006203938  2007200074  2007200660  2007200688  2007201734  2007203133  2008027043  2008027044  2008027045  2008200336  2008200754  2008200972  2008203137  2008204474  2008204605  2009027057  2009027150  2009027151  2009027152  2009027164  2009200590  2009200674  2009202761  2009202772  2009203026  2009203762  2010027155  2010200476  2010206219  2011027088  2011201347  2011201916  2011203766  2011205163  2011205218  2011205429  2011205769  2012027153  2012200991  2012201674  2012202639  2012204167  2012205351  2013027067  2013200602  2013201452  2013201453  2013201631  2013201947  2013204850  2013205859  2013206272  2014027017  2014027150  2014203107  2014203570  2014203903  2014205872  2014206079  2015027006  2015027122  2015027213  2015201362  2015204010  2015204674  2016201185  2016201384  2016201585  2016201589  2016202076  2016202676  2016202888  2016203062  2016204558  2016204559  2016205049  2016205050  2016205089  2017014407  2017014408  2017014409  2017014410  2017201673  2017202008  2017204142  2017204496  2017204497  2017204515  2017206739  2017206843  2018013989  2018200036  2018200037  2018201634  2018202406  2018202835  2018203138  2018203192  2018203265  2018203281  2018205810  2018206451  2019011634  2019014388  2019015173  2019030089  2019200146  2019200781  2019204083  2019205628  2020010304  2020031188  2020031680  2020041584  2020042597  2020201038  2020202299  2020203075  2020203719  2020203895  2020204468  2021020492  2021021481  2021031919  2021033136  2021202615  2021203224  2021203339  2021204412  2022204087  2022206247  2023031212  2023041431  2023044852  2023045997  2024005398 



Artikels:

Boek II. - Water.
DEEL EEN. - ALGEMEEN.
TITEL I. - Beginselen.
TITEL II. - Begripsomschrijvingen.
Artikel R1. In de zin van dit boek dient te worden verstaan onder " decreetgevend deel " : de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. R2.
  <Opgeheven bij BWG 2011-02-17/11, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>

TITEL III. - Adviesverlenende instanties.
HOOFDSTUK I.   
Art. R3.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R4.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R5.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R6.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R7.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R8.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R9.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R10.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R11.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R12.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R13.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R14.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R15.
  <Opgeheven bij BWG 2017-06-29/20, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

HOOFDSTUK II. - Comité voor watercontrole.
Art. R16. In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder " comité " : het comité voor watercontrole opgericht krachtens dit hoofdstuk.

Art. R17.Het comité voor watercontrole is een autonome openbare instelling die valt onder [1 deel 3 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1 wordt verleend.
  Zijn zetel is gevestigd rue du Vertbois 13c te Luik.
  ----------
  (1)<BWG 2023-07-20/34, art. 16, 079; Inwerkingtreding : 09-11-2023>

Art. R18. Het comité moet ervoor zorgen dat de prijsevolutie van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid van het Gewest.
  Om zijn opdrachten te vervullen geniet het de ruimste autonomie.
  Op eigen initiatief of op verzoek van de Minister of van de " SPGE " voert het onderzoeken uit, brengt het adviezen uit en formuleert het aanbevelingen betreffende het beleid van de waterprijzen.
  Het controleert de prijs van het water krachtens artikel 4, § 3, van het decretale deel.
  Het voorziet in de toepassing door de operatoren van de anthropogene watercyclus van de tarificatiestructuur.

Art. R19. Om zijn opdrachten te vervullen kan het comité zich wat volgt zonder verplaatsing doen voorleggen :
  - elk boekhouddocument waarvan de openbaarheid voorzien is bij of krachtens de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen;
  - alle inlichtingen of verslagen die tot zijn bevoegdheid behoren, die afkomstig zijn van de instellingen, openbare organen of vennootschappen die een openbare opdracht vervullen ivm de productie, de voorziening, de verdeling, de opvang of de behandeling van het water.
  Het comité kan met hetzelfde doel elk document raadplegen dat bedoeld is in artikel 1 van het decreet van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur en in artikel 1 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur alsmede de informatie inzake leefmilieu en de gegevens van de openbare overheden in de zin van de artikelen 10 tot en met 20 van het decretale deel van boek één.
  Met de instemming van de betrokken persoon, inrichting of instelling kan het comité hoorzittingen organiseren of zich andere documenten laten voorleggen.

Art. R20. Het controlecomité bestaat uit veertien gewone en veertien plaatsvervangende leden waaronder :
  1° twee gewone en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de Regering;
  2° vier gewone en vier plaatsvervangende leden voorgedragen door de " Union des villes et communes de Wallonie " (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten);
  3° twee gewone en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de centrale raad voor de consumptie;
  4° zes gewone en zes plaatsvervangende leden voorgedragen door de Sociaal Economische raad van het Waalse Gewest.
  De kandidaten worden aan de Minister voorgedragen op grond van een dubbeltal. Ze worden door de Regering benoemd en ontslagen.
  Met uitzondering van de eerste oprichting van het comité worden de kandidaturen minstens drie maanden vóór het verstrijken van de mandaten van de leden medegedeeld aan de Regering. In voorkomend geval kan de Regering op eigen initiatief nieuwe vertegenwoordigers voordragen binnen de sector die ze vertegenwoordigen.

Art. R21. Het mandaat van de leden geldt vier jaar. Dit mandaat kan verlengd worden voor een duur die de oorspronkelijke duur niet overschrijdt.

Art. R22. De hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van de " SPGE " of van lid van het comité van de deskundigen is onverenigbaar met die van lid van het comité voor watercontrole.
  Het huishoudelijk reglement kan andere onverenigbaarheden die voor de goede werking van het comité gerechtvaardigd zijn, vermelden.

Art. R23. Elk lid is gehouden tot de vertrouwelijkheid van de handelingen, akten en documenten waarvan het kennis heeft in het kader van de uitoefening van de opdrachten van het comité.

Art. R24. De leden van het comité voor watercontrole kunnen te allen tijde ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.
  Behalve overmacht moeten ze de Minister zo spoedig mogelijk verwittigen van het ontstaan van het voorval dat hen belet hun ambt uit te oefenen of waarbij ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.
  Bij het openvallen van het mandaat van het gewone lid vóór het verstrijken ervan voleindigt het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.

Art. R25. De Minister wijst onder de leden van het comité zijn voorzitter en zijn ondervoorzitter aan.
  Wanneer de voorzitter niet in staat is zijn ambten uit te oefenen, of bij ontslag of overlijden, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap tot het einde van het mandaat waar. Het comité wijst onmiddellijk een nieuwe ondervoorzitter aan.

Art. R26. Het secretariaat van het comité wordt waargenomen door het personeel van de Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest, overeenkomstig artikel 4, § 3 van het decreet tot wijziging van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en tot oprichting van een Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest.
  Een vertegenwoordiger van het secretariaat van het Comité vertegenwoordigt het Waalse Gewest bij de algemene inspectie van de prijzen en de mededinging.

Art. R27. Het comité vergadert op initiatief van de voorzitter telkens als zijn opdracht het vereist. Elk lid wordt terwijl de termijn nog lopende is, bij brief of fax, of in spoedgevallen, bij het meest geschikte middel opgeroepen. Elk aanwezigheid wordt geacht regelmatig opgeroepen te zijn.
  Elk verhinderd lid wordt vertegenwoordigd door zijn plaatsvervanger.

Art. R28. Twee vertegenwoordigers van de " SPGE " die aangewezen zijn door het directiecomité, twee vertegenwoordigers van de producenten en twee vertegenwoordigers van de (saneringsinstellingen) aangewezen door de in artikel 7, § 2, 4°, van het decretale deel bedoelde handelsvennootschap mogen de vergaderingen van het comité bijwonen. Ze nemen deel aan de debatten zonder nochtans beslissingen te nemen. <BWG 2006-12-06/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Daartoe worden deze vertegenwoordigers bij brief of fax door het comité opgeroepen minstens acht dagen vóór de datum van de vergadering. In spoedgevallen worden ze binnen de overeengekomen termijn en volgens de meest geschikte regels uitgenodigd.

Art. R29. De aanvragen om advies worden (bij eenvoudig schrijven) aan de voorzitter van het comité gericht. <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 9°, 004; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  Ze vermelden minstens :
  1° de identiteit van de aanvrager;
  2° het onderwerp waarop de aanvraag om advies betrekking heeft;
  3° de gronden waarvoor het advies wordt aangevraagd;
  4° de termijn na afloop waarvan het advies moet worden uitgebracht; deze termijn mag niet langer zijn dan 30 dagen te rekenen van de ontvangst van (de aanvraag). <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 9°, 004; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  Wanneer wegens de bijzonderheden van het dossier en van de analyse dat het inhoudt, de termijn van 30 dagen onvoldoende is, bepaalt de aanvraag de termijn waarbinnen het advies moet worden uitgebracht.
  De kennisgevingen van dossiers betreffende de prijsverhoging van één van de bestanddelen van de waterprijs worden (bij eenvoudig schrijven) verzonden vóór de prijsverhoging plaatsvindt. <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 9°, 004; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  Ze vermelden minstens :
  1° de identiteit van de aanvrager;
  2° het bestanddeel van de prijsverhoging waarop de verhoging betrekking heeft;
  3° een gedetailleerde motivering van de redenen van de verhoging;
  4° de boekhouddocumenten en de inlichtingen waarop de motivering zich baseert;
  5° de om tot de verhoging over te gaan geplande datum;
  6° in voorkomend geval, het advies van de prijzencommissie, als erom vóór de kennisgeving is verzocht.

Art. R30. Het comité maakt een jaarlijks verslag op over de evolutie van de waterprijs voor 31 maart van het jaar volgend op het bij het verslag betrokken jaar.
  Het verslag :
  1° vermeldt de verschillende verhogingen die gedurende het jaar per bestanddeel van de waterprijs plaats hebben gevonden;
  2° beschrijft de samenhang tussen de evolutie van de waterprijs en het gewestelijke waterbeleid, met name het actieprogramma voor de kwaliteit van het water;
  3° schat de socio-economische effecten van die evolutie;
  4° maakt gewag van de convergenties inzake tarifering en rekening van de waterprijs;
  5° brengt advies uit over de acties en initiatieven die moeten worden gevoerd om ervoor te zorgen dat de prijs van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid;
  6° herhaalt de beslissingen bedoeld in artikel 18, leden 3 en 4;
  7° brengt voor elke operator verslag uit over de toepassing en de naleving van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 2, 9°, 15°, 23°, 24°, 28°, 55°, 70°, 74°, 83°, 194° tot en met 209°, 228 tot en met 233, 417 tot en met 419, 443 en 444 van het decretale deel en in de regelgevende bepalingen die getroffen zijn krachtens voornoemde artikelen.

Art. R31. De adviezen van het comité worden medegedeeld aan de Minister en aan de personen die erom hebben verzocht.
  Het jaarlijkse verslag wordt gericht aan de Regering die het aan het Parlement overmaakt.

Art. R32. Het comité maakt zijn huishoudelijk reglement op.
  Het onderwerpt het aan de goedkeuring van de Regering.

Art. R33. Het comité bepaalt jaarlijks zijn begroting voor 1 september van het jaar vóór het betrokken boekjaar en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister.
  De begroting wordt goedgekeurd door de Regering.
  De begroting dekt de werkings-, reis- en secretariaatkosten, de vergoeding van de voorzitter en van de ondervoorzitter en de betaling van de presentiegelden.
  Die is voor rekening van het Gewest.

Art. R34. Alle personen die de vergaderingen van het comité bijwonen, hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de regels bedoeld in de koninklijke besluiten van 24 december 1963 en 18 januari 1965.
  Ze komen in aanmerking voor een presentiegeld van 61,97 euro per zitting.
  De voorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 247,89 euro per maand.
  De ondervoorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 123,95 euro per maand.

TITEL IV. - Terugvordering van de kosten van de dienstverlening verbonden aan het watergebruik.
DEEL II. - GEINTEGREERD BEHEER VAN DE NATUURLIJKE WATERCYCLUS.
TITEL 1. - Districten, stroomgebieden en onderstroomgebieden.
Art. R35. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Internationale commissie voor de bescherming van de Schelde, hierna " ICBS " genoemd : de Internationale commissie ingesteld bij het akkoord betreffende de bescherming van de Schelde;
  2° Internationale commissie voor de bescherming van de Maas, hierna " ICBM " genoemd : de Internationale commissie ingesteld bij het akkoord betreffende de bescherming van de Maas.

Art. R36.De afvaardiging van de Waalse Regering bij de " ICBS " en de afvaardiging van de Waalse Regering bij de " ICBM " bestaan elk uit 8 leden die door de Regering zijn aangewezen en gekozen op grond van hun bijzondere bekwaamheid inzake de aangelegenheden vervat in het internationale akkoord voor de bescherming van de Schelde en het internationale akkoord voor de bescherming van de Maas.
  Elke afvaardiging bestaat uit :
  1° drie vertegenwoordigers van de Regering;
  2° één ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;
  3° één ambtenaar van het Directoraat-generaal Waterwegen van het Waals Ministerie van Uitrusting en Vervoer;
  4° twee vertegenwoordigers van Aquawal;
  5° één vertegenwoordiger van [1 de beleidsgroep "Leefmilieu", afdeling "Water"]1 ingesteld bij artikel 3 van het decreetgevende deel.
  Minstens twee afgevaardigden moeten tegelijkertijd lid zijn van beide afvaardigingen.
  ----------
  (1)<BWG 2017-06-29/20, art. 12, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. R37. De mandaten worden voor een periode van vijf jaar door de Regering toegekend en lopen vanaf de datum vermeld in het besluit tot benoeming van de leden van de afvaardiging. Ze zijn verlengbaar.
  Indien het mandaat openvalt vóór verstrijken ervan, wijst de Regering een nieuwe afgevaardigde aan die het lopende mandaat beëindigt.
  Het mandaat van een afgevaardigde verstrijkt van rechtswege als hij de bevoegdheid verliest die zijn benoeming heeft gerechtvaardigd.
  De mandaten worden om niet uitgeoefend. Iedere persoon die vergaderingen van de " ICBS " of " ICBM " alsook vergaderingen van hun eventuele werkgroepen bijwoont, komt in aanmerking voor de terugbetaling van de reis- en verblijfkosten volgens de modaliteiten bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries en bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van voornoemde besluiten worden de leden van de afvaardiging met de ambtenaren van rang 15 gelijkgesteld.

Art. R38. De Regering noemt een afvaardigingshoofd onder de leden van de afvaardiging bij de " ICBS " en een afvaardigingshoofd onder de leden van de afvaardiging bij de " ICBM ".

Art. R39. Voor de periodes waarin het voorzitterschap van de " ICBS " of " ICBM " door een lid van de afvaardiging van de Waalse Regering wordt bekleed, wordt dat lid door de Regering aangewezen. Als het aangewezen lid afvaardigingshoofd is, wijst de Regering een ander lid van de afvaardiging aan om hem voor de duur van zijn mandaat als voorzitter te vervangen.

Art. R40. Het secretariaat van beide afvaardigingen wordt waargenomen door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Art. R41. Beide afvaardigingen van de Regering stellen gezamenlijk hun werkingsreglement op alvorens het aan de goedkeuring van de Regering te onderwerpen. Van ambtswege vergaderen zij vóór elke plenaire vergadering en vergadering van de afvaardigingshoofden.

Art. R42. De minister van Externe Betrekkingen en de minister tot wiens bevoegdheden het waterbeleid behoort, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van deze titel.

TITEL Ibis. [1 Oppervlaktewaterlichamen]1   ----------   (1)
Art. R42bis. [1 Alle op het grondgebied van het Waalse Gewest geïdentificeerde oppervlaktewaterlichamen behoren tot de categorie " rivier ".]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R42ter. [1 De descriptoren die de identificatie van de soorten oppervlaktewaterlichamen mogelijk maken, overeenkomstig artikel D.17-1, § 1, 2° en 3°, en overeenkomstig bijlage V van het decretale gedeelte van dit Wetboek, worden nader bepaald in bijlage X, deel I.
   De descriptoren die de identificatie van de soorten rivieren mogelijk maken, zijn van toepassing op alle in het Waalse Gewest geïdentificeerde oppervlaktewaterlichamen.
   In afwijking van het tweede lid, zijn de descriptoren die de identificatie van meren mogelijk maken, van toepassing op de in het Waalse Gewest geïdentificeerde stuwdamreservoirs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R42quater. [1 De overeenkomstig artikel R. 4ter van dit Wetboek geïdentificeerde oppervlaktewaterlichamen worden bepaald in bijlage X, deel II.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R42quinquies. [1 Overeenkomstig de artikelen D.16 en D.17-1, § 1, zijn de afbakening, de categorie, de typologie en de natuurlijke, kunstmatige of sterk gewijzigde aard van de op het grondgebied van het Waalse Gewest geïdentificeerde oppervlaktewaterlichamen bepaald in bijlage X, deel III. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

TITEL II. - Beschrijvende toestand van het stroomgebied.
Art. R42sexies. (oud art. 42bis) <BWG 2012-09-13/13, art. 2, 035; En vigueur : 22-10-2012> [1 In de zin van dit deel wordt verstaan onder :
   1° " aantoonbaarheidsgrens " : het uitgangssignaal of de concentratie waarboven met een vermeld betrouwbaarheidsniveau van minstens 95 % kan worden gesteld dat een monster verschilt van een blanco monster dat geen relevante te bepalen grootheid bevat;
   2° [2 "bepalingsgrens": een vermeld veelvoud van de aantoonbaarheidsgrens bij een concentratie van de te bepalen grootheid die redelijkerwijs met een aanvaardbaar nauwkeurigheids- en precisieniveau kan worden bepaald. De bepalingsgrens kan met behulp van een geschikte standaard of een geschikt monster worden berekend en kan vanaf het laagste kalibratiepunt op de kalibratiecurve, met uitzondering van de blanco, worden verkregen. De bepalingsgrens wordt op een reële matrix geëvalueerd, namelijk een water representatief voor het toepassingsgebied van de methode, die het te meten element niet bevat. Indien het onmogelijk is, bereidt het laboratorium een synthetische oplossing voor, die zo representatief mogelijk is voor de betrokken matrix. De bepalingsgrens wordt geëvalueerd onder de toepassingsvoorwaarden voor de gebruikelijke methode en de veronderstelde waarde ervan wordt gecontroleerd ten opzichte van een aanvaardbare maximale relatieve afwijking van 60 %;]2
   3° " meetgrootte " : hoeveelheid van een stof, concentratie van een grootheid of grootte die men wil meten;
   4° [2 "meetonzekerheid": de absolute waarde van de parameter die de spreiding karakteriseert van de waarden die redelijkerwijs kunnen worden toegekend aan een meetgrootte met dien verstande dat :
   a) de raming van de onzekerheid alle stappen van een analysemethode met inbegrip van de voorbereiding van de monsters in aanmerking moet nemen;
   b) de berekening van de onzekerheid in de ISO-norm 11352 of in elke andere gelijkwaardige norm die op internationaal niveau erkend is, zoals de norm NBN ENV 13005, wordt bepaald en;
   c) de onzekerheid met een verliesfactor k=2 wordt vermenigvuldigd zodat ongeveer 95 % van de aan de meetgrootte toegekende waarden gedekt worden door een interval rond de gemeten waarde.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-09-29/09, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>
  (2)<BWG 2017-11-30/10, art. 1, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>

Art. R43.<BWG 2007-05-03/43, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2007> De inhoud van de economische analyse van het watergebruik bedoeld in artikel D.17 ligt vast in bijlage II.
  De inhoud van het register van de beschermde gebieden bedoeld in artikel D.18 ligt vast in bijlage III.
  De monitoring van de toestand van het water wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer georganiseerd op basis van een monitoringsnetwerk waartoe de waterproducenten bijdragen overeenkomstig artikel D.168, derde lid.
  De inhoud, de procedures en de technische bepalingen die nodig zijn voor het uitwerken van de monitoringsprogramma's bedoeld in artikel 19 liggen vast [1 in artikel R.43bis -4 en]1 in bijlage IV.
  Op de voordracht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer en met het oog op de uitvoering van het beheersplan bedoeld in artikel D.24 bepaalt de Minister de lijst van de controlelocaties van het hoofdnetwerk voor de monitoring die overeenstemmen met deze monitoringsprogramma's van de waterlichamen, alsook de inhoud van deze programma's.
  ----------
  (1)<BWG 2011-09-29/09, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. R43bis. <ingevoegd bij BWG 2007-05-03/43, art. 3; Inwerkingtreding : 30-05-2007> Wat de monitoring van het grondwater betreft, bestaan er twee bronnen voor de noodzakelijke gegevens :
  - het producentennetwerk, dat de controlelocaties verenigt waarvan de opvolging ten laste valt van sommige eigenaars van waterwinningen en waarvan de resultaten regelmatig aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer, worden overgemaakt, worden aan deze monitoring onderworpen, elke operationele winplaats van tot drinkwater verwerkbaar grondwater waarvan de geproduceerde jaarlijkse hoeveelheid de drempel van 36 500 m3 (dagelijks gemiddelde van 100 m3) overschrijdt en elke operationele winplaats van water dat niet tot drinkwater verwerkbaar is waarvan de geproduceerde jaarlijkse hoeveelheid hoger is dan de drempel van 365 000 m3 (dagelijks gemiddelde van 1 000 m3) overschrijdt. De verplichting tot uitvoering van analyses is van toepassing vanaf het jaar dat volgt op de overschrijding van de vorige drempel of van de hieronder vermelde drempel en het niet-afleveren van de milieuvergunning voor de waterwinning schort deze verplichting niet op;
  - het patrimoniaal netwerk, dat controlelocaties verenigt waar piëzometers, bronnen of andere categorieën van waterwinningen dan die bedoeld in de vorige paragraaf gevestigd zijn; de opdracht tot exploitatie van het patrimoniaal netwerk kan, overeenkomstig artikel D.20, aan een instelling toevertrouwd worden op basis van een bestek bepaald door de Minister op de voordracht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer.
  Op basis van de beschikbare locaties en van de aldus ingezamelde gegevens wordt het hoofdnetwerk voor de monitoring, dat representatief is van de grondwaterlichamen, door de hydrogeologie-deskundigen zo opgezet dat :
  - het een betrouwbaar beeld geeft van de kwantitatieve toestand van alle grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen, met inbegrip van een beoordeling van de beschikbare grondwatervoorraad;
  - een samenhangend totaalbeeld van de chemische toestand van het grondwater in elk stroomgebied wordt gegeven en door de mens veroorzaakte stijgende tendensen op lange termijn bij verontreinigende stoffen aan het licht treden.
  Dit netwerk en de methodologie die voor het ontwerp ervan nodig is worden goedgekeurd door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer.
  De stroomgebiedsoverheid voegt bij het beheersplan één of meerdere kaarten die het hoofdnetwerk voor de monitoring van het grondwater aangeven.
  De voor het hoofdnetwerk niet in aanmerking genomen controlelocaties worden gebruikt om bijkomende controles of onderzoeken uit te voeren, namelijk voor de evaluatie van de toestand van de beschermde gebieden, de waarneming van bijzondere plaatselijke toestanden en de monitoring van de beschermde inrichtingen.

Art. R43bis-1. <ingevoegd bij BWG 2007-05-03/43, art. 3; Inwerkingtreding : 30-05-2007> Het is verboden op minder dan 50 meter van een locatie voor de kwantitatieve monitoring van het grondwater die overeenkomstig deze titel is aangewezen en die voor het patrimoniaal netwerk bestemd is een boring met het oog op de productie van grondwater uit te voeren waarbij voorzien wordt in een pomp met een capaciteit van meer dan 4 m3/u.

Art. R43bis-2. <ingevoegd bij BWG 2007-05-03/43, art. 3; Inwerkingtreding : 30-05-2007> Elke exploitant van een waterwinning die deel uitmaakt van het patrimoniaal netwerk moet de administratie of de toezichthoudende instelling toegang tot die waterwinning verlenen om er het niveau op te meten of monsters te nemen.

Art. R43bis-3. <ingevoegd bij BWG 2007-05-03/43, art. 3; Inwerkingtreding : 30-05-2007> De maatschappijen die drinkwater produceren moeten ook deelnemen in de monitoring van oppervlaktewater overeenkomstig artikel R.103.

Art. R43bis-4.[1 § 1. De analyses van de fysisch-chemische en microbiologische parameters uitgevoerd in het kader van de watermonitoringsprogramma's worden toevertrouwd aan laboratoria die methoden voor kwaliteitszorgsystemen hanteren die in overeenstemming zijn met norm NBN EN ISO/IEC 17025 of andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen.
   § 2. Alle analysemethoden, met inbegrip van de laboratorium-, veld- en onlinemethoden die worden gebruikt met het oog op de programma's voor chemische monitoring van het water worden overeenkomstig de norm NBN EN ISO/IEC 17025 of andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen gevalideerd en gedocumenteerd.
   § 3. De laboratoria die de analyses van de fysische, fysisch-chemische en microbiologische parameters uitvoeren, tonen hun bekwaamheid in dat gebied aan door :
   a) deel te nemen aan programma's voor geschiktheidsbeproeving waarin de in § 2 bedoelde analysemethoden worden bestreken;
   b) beschikbare referentiematerialen te analyseren die representatief zijn voor verzamelde monsters die adequate concentratieniveaus bevatten in vergelijking met de in § 4 bedoelde relevante milieukwaliteitsnormen.
   Deze beproevingsprogramma's worden georganiseerd door een organisatie die voldoet aan de eisen van norm ISO/IEC-17043-1 of van andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende norm.
   De deelneming aan deze beproevingsprogramma's is volledig ten laste van de betrokken laboratoria. De resultaten van de deelname aan deze programma's moeten worden beoordeeld op basis van een scoringssysteem dat wordt vermeld in norm ISO/IEC-17043.
   § 4. De prestatie voor alle gebruikte analysemethoden van de chemische parameters gebruikt voor monitoringscontroles, de operationele controles en de aanvullende controles vereist voor de in bijlage IV bedoelde beschermde gebieden wordt gebaseerd op een meetonzekerheid van ten hoogste 50 % (k = 2), geschat op het niveau van relevante milieukwaliteitsnormen of van drempelwaarden, die met name bedoeld zijn in de bijlagen Xbis en XIV, en een bepalingsgrens van ten hoogste 30 % van laatstgenoemden.
   § 5. Wanneer er geen relevante milieukwaliteitsnormen voor een bepaalde parameter zijn of wanneer er geen analysemethode is die aan de in § 4 vermelde minimale prestatiekenmerken voldoet, wordt de monitoring uitgevoerd met behulp van de beste beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich brengen.
   § 6. Wanneer de waarde van de fysisch-chemische of chemische te meten grootheden in een bepaald monster onder de bepalingsgrens ligt, wordt voor de berekening van de gemiddelde waarde het meetresultaat geschat op de helft van de waarde van de betrokken bepalingsgrens. In dit geval wordt deze waarde betiteld als lager dan de bepalingsgrens.
   De in het eerste lid bedoelde berekeningsmethode is niet van toepassing op te meten grootheden die een totaal zijn van een bepaalde groep fysisch-chemische parameters of chemische te meten grootheden, met inbegrip van hun relevante metabolieten en afbraak- en reactieproducten. In die gevallen worden resultaten onder de bepalingsgrens van de individuele stoffen vastgesteld op nul.
   § 7. De monsters worden genomen onder het mom van daartoe geaccrediteerde instellingen. Voor zover mogelijk voldoet de monsterneming aan de norm ISO 56676.]1
  ----------
  (1)<BWG 2011-09-29/09, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. R43bis-5.
  <Opgeheven bij BWG 2011-09-29/09, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

TITEL III. - Milieudoelstellingen.
HOOFDSTUK I. [1 - Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.]1   ----------   (1)
Art. R43ter-1. [1 Bij dit hoofdstuk worden specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging vastgesteld. Deze maatregelen omvatten met name :
   a) criteria voor de beoordeling van de goede chemische toestand van het grondwater; en
   b) criteria voor het vaststellen van significante en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, en voor het bepalen van de beginpunten voor omkeringen in trends.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>

Art. R43ter-2. [1 Voor de toepassing van Titel III en volgende gelden de volgende definities :
   1° "goede chemische toestand van een grondwater", de chemische toestand van een grondwaterlichaam die aan de volgende voorwaarden voldoet :
   * de veranderingen van geleidbaarheid wijzen niet op intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam;
   * de chemische samenstelling, die op de verschillende meetpunten van het voornamelijke monitoringsnetwerk bedoeld in artikel R. 43bis -1 gemeten worden, is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen de criteria van artikel R. 43ter -3 naleven, onder voorbehoud van de bepalingen van bijlage XIV deel C;
   * de chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen niet verhinderen de milieudoelstellingen van artikel D.22 voor bijbehorende oppervlaktewateren te bereiken, dat ze geen significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van de bijbehorende oppervlaktewaterlichamen veroorzaken en dat ze geen significante schade toebrengen aan bijbehorende landecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhangen;
   2° "grondwaterkwaliteitsnorm", een milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof, groep verontreinigende stoffen of indicator van verontreiniging in grondwater die ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu niet mag worden overschreden;
   3° "drempelwaarde", een grondwaterkwaliteitsnorm bepaald door de stroomgebiedsoverheid overeenkomstig artikel R. 43ter -3, met het oog op de bescherming van grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand;
   4° "significante en aanhoudende stijgende trends", elke statistisch en uit milieuoogpunt significante toename van de concentratie van een verontreinigende stof, groep verontreinigende stoffen of indicator van verontreiniging in het grondwater waarvoor een omkering van de trend als noodzakelijk wordt beschouwd overeenkomstig artikel R 43ter -5;
   5° "inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater", het als gevolg van menselijke activiteiten direct en indirect inbrengen van verontreinigende stoffen in het grondwater;
   6° "achtergrondniveau", de concentratie van een stof of de waarde van een indicator in een grondwaterlichaam die overeenkomt met onbestaande, of zeer geringe, antropogene alteraties of alleen met heel kleine alteraties in vergelijking met niet verstoorde omstandigheden; in het bijzonder, de concentratie van de natuurlijke geochemische achtergrond in het diepe grondwater of vlakbij ertshoudende afzettingen.
   7° "basislijnniveau", de gemiddelde waarde die tenminste is gemeten gedurende de referentiejaren 2007 en 2008 op grond van de volgens artikel D.19 ingestelde monitoringsprogramma's of, in geval van stoffen die na deze referentiejaren ontdekt zijn, gedurende de eerste periode waarvoor een representieve reeks van monitoringsgegevens bestaat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>

Art. R43ter-3.[1 Voor de beoordeling van de chemische toestand van een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen overeenkomstig artikel R. 43ter -2, 1°, worden de volgende criteria aangehouden
   1° grondwaterkwaliteitsnormen als bedoeld in bijlage XIV, [2 deel A]2;
   2° drempelwaarden [2 ...]2, worden vermeld en die overeenkomstig de in bijlage XIV, deel B I en II, omschreven procedure vastgesteld worden voor de verontreinigende stoffen, de groepen verontreinigende stoffen en de indicatoren van verontreiniging die herkend zijn als stoffen die ertoe bijdragen dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen als risicovol worden beschouwd, rekening houdend met tenminste de lijst van bijlage XIV, deel B III. [2 Als die drempelwaarden niet vastgelegd worden door de stroomgebiedsautoriteit, worden ze geacht identiek te zijn aan de criteriawaarden opgesomd in bijlage XIV, deel B I.]2 ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>
  (2)<BWG 2016-02-25/05, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 17-03-2016>

Art. R43ter-4. [1 § 1. De procedure omschreven in bijlage XIV, deel C I en II, wordt gebruikt om de chemische toestand van een grondwaterlichaam te beoordelen. In voorkomend geval kunnen de grondwaterlichamen bijeengebracht worden overeenkomstig bijlage IV, punt II, 2).
   § 2. De punten voor grondwatermonitoring moeten worden gekozen volgens de vereisten van artikel R. 43bis en bijlage IV, punt II, 2).
   § 3. Een samenvatting van de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater verschijnt in de beheersplannen van stroomgebiedsdistrict overeenkomstig artikel D.24.
   In deze samenvatting, die wordt opgesteld op het niveau van het stroomgebiedsdistrict of van het deel van het internationaal stroomgebiedsdistrict dat op het grondgebied van het Waalse Gewest ligt, wordt ook toegelicht op welke wijze de overschrijdingen van de grondwaterkwaliteitsnormen of de drempelswaarden bij afzonderlijke monitoringspunten bij de eindbeoordeling in aanmerking zijn genomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>

Art. R43ter-5.[1 § 1. De significante en aanhoudende stijgende trends van de concentraties van verontreinigende stoffen, groepen van verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging waargenomen in grondwaterlichamen of groepen van grondwaterlichamen die als risicovol worden beschouwd, worden herkend en het startpunt van de omkering van deze trends wordt bepaald op basis van de vastgestelde tendens en haar bijbehorende milieurisico's, overeenkomstig bijlage XIV, deel D.
   § 2. Overeenkomstig [2 bijlage XIV, deel B II]2 , worden de trends die een significant risico vertonen voor de kwaliteit van de aquatische of terrestrische ecosystemen, de menselijke gezondheid of het rechtmatig gebruik, reël of potentieel, van het aquatische milieu omgekeerd aan de hand van het maatregelenprogramma bedoeld in artikel D.23 om de verontreiniging van het grondweter geleidelijk te verminderen en de achteruitgang van zijn toestand te voorkomen.
   § 3. De beheersplannen van stroomgebiedsdistrict die overeenkomstig artikel D.24 opgesteld worden vatten samen :
   1° de manier waarop de beoordeling van de tendens die op basis van verschillende monitoringspunten in een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen verricht is tot het vaststellen heeft bijgedragen, overeenkomstig bijlage XIV, deel E, dat deze lichamen op een significante en aanhoudende manier een stijgende tendens van de concentraties van een of ander verontreinigende stof of de omkering van zulke tendens ondergaan; en
   2° de redenen waarop de startpunten bepaald overeenkomstig paragraaf 1 gebaseerd zijn.
   § 4. Als het nodig is om de impact te beoordelen van de vervuilende lagen in grondwaterlichamen die het uitvoeren van de doelstellingen van artikel D.22 zouden kunnen bedreigen, en in het bijzonder lagen die uit plaatselijke verontreinigingsbronnen en besmette gronden voortvloeien, worden bijkomende tendensbeoordelingen voor de vastgestelde verontreinigende stoffen verricht op basis van een onderzoekscontrole om te controleren dat de lagen uit besmette locaties zich niet uibreiden, de chemische toestand van het grondwaterlichaam of de groep van grondwaterlichamen niet beschadigen en geen risico voorstellen noch voor de menselijke gezondheid noch voor het milieu. De resultaten van deze beoordelingen worden samengevat in de beheersplannen van stroomgebiedsdistrict die overeenkomstig artikel D.24 opgesteld worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>
  (2)<BWG 2013-07-11/39, art. 21, 036; Inwerkingtreding : 15-09-2013>

HOOFDSTUK II. [1 - Kwantitatieve toestand van grondwater]1   ----------   (1)
Art. R43ter-6. [1 Overeenkomstig artikel D.22, § 3, tweede lid, wordt de goede kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam bereikt wanneer het piëzometrisch niveau van het grondwaterlichaam zodanig is dat het jaarlijks winningsgemiddelde op lange termijn de beschikbare bronnen van het grondwaterlichaam niet overschrijdt. Bijgevolg wordt het niveau van het grondwater niet onderworpen aan dergelijke antropogene wijzigingen dat ze :
   1° het bereiken van milieudoelstellingen in de zin van artikel D.22 voor bijbehorende oppervlaktewateren zouden kunnen verhinderen;
   2° de toestand van deze wateren ernstig zouden verslechteren;
   3° geen significante schade zouden toebrengen aan landecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhangen;
   4° geen rationeel gebruik van of conflicten in verband met het gebruik van grondwater zouden teweegbrengen;
   5° intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam zouden veroorzaken, en zelfs duurzame wijzigingen van afvloeiingen die dergelijke intrusies zouden kunnen veroorzaken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-10-13/05, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 05-11-2011>

TITEL IV. - Coördinatieactie.
HOOFDSTUK I. [1 - Maatregelenprogramma en beheersplan]1   ----------   (1)
Art. R44. De maatregelen bedoeld in artikel 23, § 3, 1°, van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage (V), deel A. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  De maatregelen bedoeld in artikel 23, § 4, van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage (V), deel B. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  De inhoud van het beheersplan van het Waalse stroomgebied, bedoeld in artikel 24 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage (VI). <ERR. B.S. 21-06-2005>

Art. R44bis. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Er wordt een coördinatieplatform voor de uitvoering van de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek benoemd "platform voor geïntegreerd waterbeheer" (afgekort : P.G.I.E.) opgericht.

Art. R44bis1. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het P.G.I.E. is ermee belast bij te dragen tot een coherente aanpak van het geïntegreerd en globaal waterbeheer door de verschillende overheden van het Waalse Gewest.

Art. R44bis2. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Onder de diverse aspecten van het waterbeleid ziet het P.G.I.E. inzonderheid toe op de versterking van de verbindingen tussen de kwantiteits- en kwaliteitsaspecten zowel wat betreft gebieden en bodems, grond- en oppervlaktewater met het oog op het behoud van de fysische en biologische milieus van de waterlopen, watervlakken en waterrijke gebieden als wat betreft de bescherming van de goederen en de burgers tegen overstromingen en de droogte.

Art. R44bis3. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het P.G.I.E. ziet tevens toe op de voortgang van de acties ondernomen door het Waalse Gewest in het kader van het communautaire beleid bepaald bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.

Art. R44bis4. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het P.G.I.E. bekrachtigt zijn functioneel reglement.

Art. R44bis5. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het P.G.I.E. is samengesteld uit :
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, die er het voorzitterschap van waarneemt;
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister van Begroting, Financiën, Uitrusting en Patrimonium, die er het ondervoorzitterschap van waarneemt;
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister-President;
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister van Economie, Tewerkstelling en Buitenlandse Handel;
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken;
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling;
  - 1 vertegenwoordiger van de Minister van Wetenschappelijk Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Buitenlandse Betrekkingen;
  - 1 vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
  - 1 vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium;
  - 1 vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Waterwegen;
  - 1 vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Plaatselijke besturen;
  - 1 vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Landbouw;
  - 2 vertegenwoordigers van Aquawal;
  - 1 vertegenwoordiger van het "Institut scientifique de service public" (Openbaar wetenschappelijk instituut).

Art. R44bis6. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het P.G.I.E. kan de wetenschappelijke deskundigheid van de betrokken universiteiten, faculteiten, onderzoekscentra en professionele sectoren inwinnen.

Art. R44bis7. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het secretariaat van het P.G.I.E. wordt waargenomen door een afgevaardigde van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpstoffen en Leefmilieu.

Art. R44bis8. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Elke in artikel R44bis5 bedoelde instelling draagt een kandidaat-titularis en een plaatsvervangende kandidaat voor.

Art. R44bis9. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> De Minister bevoegd voor het Waterbeleid legt de lijst van voornoemde personen vast, evenals hun plaatsvervanger.
  Hij keurt bovendien het huishoudelijk reglement van het P.G.I.E. goed.

Art. R44bis10. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> De mandaten worden voor een periode van vier jaar opgedragen. Ze lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van het benoemingsbesluit.
  Bij verhindering wordt het werkelijk lid vervangen door het plaatsvervangend lid.
  Bij vacature vóór het verstrijken van een gewoon mandaat voleindigt het plaatsvervangend lid het lopende mandaat.
  Aan het einde van de periode van vier jaar wordt het P.G.I.E. vernieuwd overeenkomstig de in de artikelen R44bis5 tot en met R44bis9 bepaalde voorwaarden.
  De in artikel R44bis5 bedoelde instellingen worden verzocht hun kandidaten minstens drie maanden vóór het verstrijken van de termijn voor te stellen.
  De leden worden door de Minister bevoegd voor het Waterbeleid benoemd uiterlijk op het verstrijken van de hierboven bedoelde periode.

Art. R44bis11. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Het P.G.I.E. vergadert op initiatief van de voorzitter, op schriftelijke uitnodiging ondertekend door de voorzitter.

Art. R44bis12. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/53, art. 1; Inwerkingtreding : 29-03-2007> Een jaarverslag wordt doorgezonden naar de Waalse Regering.

HOOFDSTUK II. [1 - Riviercontracten.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Begripsomschrijvingen.]1   ----------   (1)
Art. R45. [1 Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder :
   1° " bestuur " : het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water;
   2° " bevoegde besturen " : Departement Leefmilieu van het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, het Departement Natuur en Bossen van het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, het operationele Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid, het operationele Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen, Erfgoed en Energie, het Commissariaat-generaal voor Toerisme, het operationele Directoraat-generaal Mobiliteit en Waterwegen;
   3° " riviercomité " : algemene vergadering van het riviercontract;
   4° " riviercontract " : vereniging van personen, opgericht als rechtspersoon met de rechtspersoonlijkheid die op vrijwillige basis alle actoren samenbrengt die betrokken zijn bij het duurzame waterbeheer in het betrokken stroomgebied en waaraan vorm wordt gegeven via een protocolakkoord;
   5° " coördinator " : natuurlijke persoon die aangewezen en in dienst genomen is door het riviercontract om het protocolakkoord neer te schrijven en erover te waken dat het wordt uitgevoerd;
   6° " voorbereidend dossier voor het riviercontract " : dossier dat samengesteld moet worden door de initiatiefnemer en die onontbeerlijk is voor de erkenning van het riviercontract door de Minister, waarbij de doelstellingen uiteengezet worden die de betrokken partijen vooropstellen met de oprichting van het riviercontract en waarbij de middelen om dat doel te bereiken uiteengezet worden. Het bevat meer bepaald de verbintenis van elke betrokken gemeente en provincie om de fase van uitwerking van het protocolakkoord gedurende de gehele duur ervan te financieren;
   7° " werkgroepen " : themagroepen bestaande uit de bevoegde besturen, vrijwilligers en vertegenwoordigers van verenigingen van burgers, gemeenten en intercommunales die voorstellen willen uitwerken over specifieke vraagstukken;
   8° " initiatiefnemer " : natuurlijke of rechtspersoon (-personen) die een ontwerp-riviercontract neerschrijft (-schrijven) en die één of meer plaatselijke besturen kunnen zijn, interveniënten in de watercyclus of verenigingen;
   9° " Minister " : de Minister bevoegd voor Waterbeleid;
   10° " protocolakkoord " : document, neergeschreven door de projectcoördinator in samenwerking met de werkgroepen, en in overleg met elke instelling die in het riviercontract vertegenwoordigd is en dat goedgekeurd wordt door het riviercomité, met vaststelling van de doelstellingen waartoe elkeen zich verbindt in een periode van drie jaar en waarbij de veelvuldige functies en gebruiken van de waterloop, de oevers en de watervoorraden van het betrokken onderstroomgebied met elkaar verzoend worden. Het bevat meer bepaald de verbintenis van elke betrokken gemeente en provincie en van het Waalse Gewest om de fase van uitwerking van het protocolakkoord gedurende de gehele duur ervan te financieren. Het protocolakkoord goedgekeurd door de Minister wordt gezamenlijk ondertekend door de vakministers van de bevoegde besturen en door alle leden van het riviercomité.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 2. [1 - Organisatie van het riviercontract.]1   ----------   (1)
Art. R46. [1 Elk riviercontract wordt opgericht in een vorm die de toekenning van de rechtspersoonlijkheid mogelijk maakt waarvan het het enige maatschappelijke doel is.
   Het riviercontract strekt ertoe nieuwe leden op te nemen en wordt zo georganiseerd dat de aansluiting of de actieve deelname van personen, betrokken bij het duurzame waterbeheer op het geografische grondgebied van het riviercontract, mogelijk wordt gemaakt.
   Het riviercomité vergadert minstens twee keer per jaar.
   Onder de leden van het riviercomité wordt de raad van bestuur representatief en proportioneel samengesteld uit de groepen waarvan sprake in artikel D.32., § 1, lid 2, evenals uit de coördinator zodra deze aangewezen is volgens de procedure waarvan sprake in artikel R.49, § 2.
   De coördinator is de afgevaardigd bestuurder voor het dagelijks bestuur en is belast met de vertegenwoordiging van het riviercontract ten opzichte van derden, desnoods in het bureau.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 3. [1 - Geografisch toepassingsgebied.]1   ----------   (1)
Art. R47. [1 Het bevoegdheidsgebied van een riviercontract beantwoordt aan de geografische grenzen van één van de vijftien onderstroomgebieden waarvan sprake in artikel D.7.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 4. [1 - Opdrachten van de riviercontracten.]1   ----------   (1)
Art. R48. [1 § 1. In het kader van hun taak bestaande uit het neerschrijven en het uitvoeren van het protocolakkoord waarvan sprake in artikel D.32 en via overleg, sensibilisering en informatieverlening aan alle gebruikers van de rivier zijn de riviercontracten verantwoordelijk voor :
   1° de organisatie en de bijwerking van een terreininventaris;
   2° het bijdragen tot het kenbaar maken van de doelstellingen waarvan sprake in de artikelen D.1 en D.22 en de deelname aan de verwezenlijking van die doelstellingen;
   3° de bijdrage tot de uitvoering van de beheersplannen per stroomgebied;
   4° de vlottere overschakeling op acties door de actiegroepen waarvan sprake in artikel R.52, § 2;
   5° de deelname aan de georganiseerde raadpleging van het publiek in het kader van de uitwerking en de uitvoering van de beheersplannen per stroomgebied en bedoeld in de artikelen D.1 en D.22;
   6° de informatieverlening aan en de sensibilisering van de plaatselijke actoren en van de bevolking die verblijft binnen de geografische grenzen van het riviercontract, meer bepaald via evenementen en publicaties;
   7° de bijdrage, op beslissing van de Regering, met het oog op een deelname aan het geïntegreerde beheer van de watercyclus, aan de uitvoering van specifieke technische taken volgens werkwijzes van het Waalse Gewest, zoals het register van de beschermde gebieden waarvan sprake in artikel D.18, de plaatselijke agenda 21, de gemeentelijke plannen voor het leefmilieu en het natuurbeheer waarvan sprake in artikel D.48 van Boek I van het Milieuwetboek, het plan ter voorkoming en bestrijding van de overstromingen en hun gevolgen op de slachtoffers (plan PLUIES), aangenomen door de Waalse Regering op 9 januari 2003, de actieve beheersregeling waarvan sprake in artikel 26 van de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud;
   8° de opvolging van de acties waarvan sprake in het protocolakkoord.
   § 2. In hun sensibiliseringsarbeid handelen de riviercontracten samen met de andere erkende sensibiliseringsinstrumenten, meer bepaald de regionale centra voor initiatie tot het leefmilieu waarvan sprake in de artikelen D.21 en volgende van Boek I van het Milieuwetboek en de natuurparken bepaald bij het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 5. [1 - Initialisering van het riviercontract.]1   ----------   (1)
Art. R51.[1 § 1. Plaatselijke besturen, interveniënten in de watercyclus of verenigingen kunnen een initiatiefnemer aanwijzen die belast is met de uitwerking van een ontwerp-riviercontract en het voorleggen van een voorstel aan de betrokken gemeenten en provincies van het onderstroomgebied om bij dat project aan te sluiten.
   De initiatiefnemer stelt vervolgens een voorbereidend dossier voor het riviercontract samen waarvan de minimuminhoud vastgesteld is in bijlage LV, punt A. Dat dossier neemt de relevante gegevens van de omschrijving van het onderstroomgebied waarvan sprake in artikel D.17 op.
   § 2. Indien meerdere gemeenten en de betrokken provincie(s) ingestemd hebben met het voorbereidend dossier, dient de initiatiefnemer dat dossier in bij het bestuur.
   Na advies van [2 de beleidsgroep "Leefmilieu", afdeling "Water"]2 en op voorstel van het Bestuur keurt de Minister in voorkomend geval het voorbereidend dossier en de oprichting van het riviercontract goed.
   In dat geval stemt hij in met de toekenning van een subsidie voor het neerschrijven van het protocolakkoord waarvan sprake in de artikelen R.52 en R.53 binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en voor zover de voorwaarden waarvan sprake in de artikelen R.55 en R.56 vervuld zijn.
   Hij geeft kennis van zijn dossier aan de initiatiefnemer.
   § 3. Onmiddellijk na ontvangst van de kennisgeving van de beslissing van de Minister voert de initiatiefnemer de formaliteiten uit voor de oprichting van de rechtspersoon gevormd door het riviercontract waarvan het statuut naast de bevoegdheden die het inzonderheid toegewezen krijgt overeenkomstig de bepalingen waaronder de gekozen rechtspersoon valt, de opdrachten moet vernoemen waarvan sprake in artikel R.48. Het riviercomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast en wijst de coördinator aan volgens de werkwijze bedoeld in artikel R.49.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BWG 2017-06-29/20, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Afdeling 6. [1 - Coördinator van het riviercontract.]1   ----------   (1)
Art. R49. [1 § 1. De coördinator is minstens houder van een universitair diploma van de tweede cyclus of van het hoger niet-universitair onderwijs van het lange type, waarbij elk van die opleidingen bestaat uit of aangevuld is met een theoretische opleiding van minstens 300 uur in het vakgebied leefmilieu met een pluridisciplinaire inhoud met betrekking tot de leefmilieuwetenschappen of -technieken.
   Hij wordt in dienst genomen op een gemotiveerde beslissing van het riviercontract voor het neerschrijven en de uitvoering van het protocolakkoord. De coördinator wordt in dienst genomen onder een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 over de arbeidsovereenkomsten.
   § 2. De raad van bestuur bestaat uit een jury, representatief samengesteld uit de leden van het riviercomité waaronder het bestuur, om de coördinator en de eventuele adjunct-coördinatoren aan te wijzen. De jury bepaalt het gewenste profiel van de coördinator en doet een oproep tot het indienen van kandidaturen. De jury verricht een eerste selectie op grond van de curricula vitae van de kandidaten en de ontvangen motivatieschrijven en eventueel op grond van een schriftelijk examen gevolgd door een tweede selectie op grond van een mondeling onderhoud. Het riviercomité spreekt zich uit over de rangschikking van de geselecteerde kandidaten, vastgesteld door de jury en voorgedragen door de raad van bestuur; hij wijst de coördinator en de eventuele adjunct-coördinator(en) aan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. R50. [1 § 1. De coördinator schrijft het protocolakkoord neer volgens de werkwijze waarvan sprake in artikel R.52 en voorziet in de uitvoering ervan door alle ondertekenende partijen.
   § 2. De coördinator voorziet in de uitvoering van de opdrachten die vallen onder het riviercontract en waarvan sprake in artikel R.48. Hij heeft daarnaast als specifieke opdracht :
   1° de organisatie en de uitvoering van de terreininventaris;
   2° de deelname van het riviercontract aan de acties waarin het partner is;
   3° de coördinatie en de opvolging van de acties gevoerd in het raam van het riviercontract en de informatieverstrekking aan de leden over de voortgang in de uitvoering van die acties;
   4° de verbinding en de aansporing tot een vlottere dialoog tussen alle leden van het riviercontract, meer bepaald via overleg en informatievergaderingen;
   5° zich ervan vergewissen dat de diverse betrokken actoren regelmatig ingelicht worden door hun vertegenwoordiger in het riviercontract;
   6° het totstandbrengen van een arbeidsdynamiek door de animatie van de werkgroepen;
   7° zoeken naar nieuwe leden en ze ertoe aansporen bij het riviercontract aan te sluiten;
   8° het riviercontract verspreiden, alsook de acties ervan, met name door minstens elk kwartaal een nieuwsbrief te verspreiden en de relaties met de pers verzorgen;
   9° de administratieve taken op zich nemen.
   § 3. Het bestuur brengt de coördinatoren van de riviercontracten om de drie maanden bijeen om hun opdrachten te begeleiden en te coördineren, meer bepaald wat betreft de uitvoering van de doelstellingen waarvan sprake in artikels D.1 en D.22 en de uitwerking en de herziening van de beheersplannen per stroomgebied waarvan sprake in artikel D.24.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 7. [1 - Protocolakkoord.]1   ----------   (1)
Art. R52. [1 § 1. De uitwerking van het protocolakkoord, met inbegrip van de ondertekening ervan, duurt maximum drie jaar te rekenen van de kennisgeving van de beslissing van de Minister waarvan sprake in artikel R.51, § 2.
   § 2. Op voorstel van de coördinator stelt het riviercomité werkgroepen samen op grond van welbepaalde thema's die afgesteld zijn op de behoeften van het onderstroomgebied betrokken bij het riviercontract of verenigen welbepaalde actoren. De administraties nemen deel aan elk van die werkgroepen.
   § 3. De coördinator stelt een terreininventaris op volgens de methode bepaald door het Bestuur.
   De terreininventaris omvat minstens :
   1° een vaststelling van verloederingen op het deel van het stroomgebied bepaald bij beslissing van het riviercomité;
   2° de oplijsting van de prioritaire gegevens waarvan de inventaris is opgemaakt op het deel van het betrokken stroomgebied en goedgekeurd door het riviercomité;
   3° de informatieverstrekking aan het publiek over de resultaten van de inventaris.
   Tijdens de fase waarin de terreininventaris wordt opgemaakt, verstrekken de riviercontracten het bestuur op diens eerste verzoek de brutogegevens die zijn ingezameld in het kader van de terreininventaris om de krachtens artikel D.20.15 van Boek I van het Milieuwetboek voor het publiek toegankelijke gegevensbanken en relevante kaartdocumenten voor het beheer van de waterlopen aan te vullen.
   De coördinator kan bijgestaan worden door vrijwilligers of één of meerdere deskundigen aangewezen door het riviercomité.
   De terreininventaris wordt in het protocolakkoord opgenomen.
   § 4. Het bestuur neemt de prioritaire gegevens van de terreininventaris op in de omschrijving van het onderstroomgebied waarvan sprake in artikel D.17 en houdt er rekening mee bij de opstelling of de herziening van het beheersplan per onderstroomgebied waarvan sprake in artikel D.24, § 2, en van het maatregelenprogramma waarvan sprake in artikel D.23.
   Op basis van het voorbereidingsdossier, de terreininventaris en de gegevens opgenomen in het beheersplan per onderstroomgebied waarvan sprake in artikel D.24, § 2, stelt de coördinator een ontwerp van protocolakkoord op waarin :
   - gewezen wordt op de verschillende plaatselijke gebruiksvormen van de waterloop en de oevers, alsook op de belangen die verweven zijn met die gebruiksvormen;
   - een opsomming wordt gegeven van de waardevolle elementen verbonden aan het aquatisch milieu en aan de omgeving ervan in het overwogen gebied;
   - de gezamenlijke voorstellen worden gemaakt, in overleg aangenomen in de bestrijding (verhelpen van de bestaande hinder) en in de preventie (instandhouding en bescherming van de waardevolle elementen). Die voorstellen worden opgenomen in het maatregelenprogramma vastgesteld in het beheersplan per stroomgebied;
   - de lijst wordt opgemaakt, in overleg met elke instelling die in het riviercontract vertegenwoordigd is, van de acties waarover overeenstemming is bereikt, met voor elk ervan : het schriftelijk akkoord van elke bouwheer, de nagestreefde doelstelling(en), de noodzakelijke middelen (onder meer menselijke, technologische en regelgevende), de financiële behoeften, de financieringsverbintenissen, de planning en het dringend karakter;
   - een programma opgenomen is voor de sensibilisering van het publiek en de schoolinstellingen, met name wat betreft de rechten en plichten van elkeen in verband met de beoogde doelstellingen;
   - de participatiemethodes en de te volgen algemene methodologie omschreven worden;
   - de activiteitsgebieden omschreven worden waarop het actieprogramma betrekking zal hebben;
   - het Waalse stroomgebied, het onderstroomgebied en de oppervlaktewaterlichamen, de ondergrondse waterlichamen en het register van de beschermde gebieden waarvan sprake in artikel D.18 als referentiële werk- en beoordelingsschaal worden beschouwd;
   - de begrotingsposten in detail opgenomen worden, gebonden aan de werking van het riviercontract voor de uitvoering van het protocolakkoord, evenals het jaarlijks bedrag van de verbintenis van elke betrokken gemeente en provincie en het jaarlijks bedrag van de subsidie van het Waalse Gewest in de participatie aan de financiering ervan.
   § 5. De coördinator maakt het riviercomité jaarlijks, uiterlijk 30 juni, een tussentijds verslag over waarin de evolutie in de uitvoering van het protocolakkoord en de gerezen problemen in detail worden aangegeven.
   De werkgroepen worden betrokken bij de uitwerking en de uitvoering van de terreininventaris en het protocolakkoord onder de dynamische leiding van de coördinator.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. R53. [1 § 1. De coördinator legt het ontwerp van protocolakkoord ter goedkeuring voor aan het riviercomité en maakt het goedgekeurde ontwerp over aan het bestuur in vier exemplaren binnen de 32 maanden na de kennisgeving van de beslissing van de Minister waarvan sprake in artikel R.51, § 2.
   Op grond van het advies gegeven door het bestuur keurt de Minister in voorkomend geval het protocolakkoord goed binnen de dertig dagen na ontvangst van het ontwerp van protocolakkoord door het bestuur. Hij geeft kennis van zijn beslissing aan het betrokken riviercontract.
   § 2. Het protocolakkoord, goedgekeurd door de Minister, wordt gezamelijk ondertekend door de Minister en door alle leden van het riviercomité; laatstgenoemden verbinden zich ertoe alle middelen in te zetten om de doelstellingen te bereiken vastgesteld in de termijnen geraamd door het protocolakkoord.
   Als het riviercontract het ontwerp van protocolakkoord niet aan het bestuur heeft voorgelegd binnen de maximumtermijn waarvan sprake in artikel R.53, § 1, en het protocolakkoord om die reden niet door de Minister goedgekeurd is kunnen worden binnen de termijn van drie jaar waarvan sprake in artikel R.52, § 1, wordt de duur van de geldigheid van het protcol-akkoord waarvan sprake in § 3, met de overschreden duurtijd verminderd. De gewestelijke subsidie waarvan sprake in artikel R.55 wordt verhoudingsgewijs verminderd, waarbij een aangevangen maand evenwel volledig afgetrokken wordt.
   § 3. Het protocolakkoord heeft een geldigheidsduur van drie jaar te rekenen van de kennisgeving door de Minister, waarvan sprake in § 1, na afloop waarvan het verlengd kan worden met eenzelfde termijn.
   § 4. De coördinator zorgt voor de bekendmaking en de verspreiding van het protocolakkoord in het gehele betrokken onderstroomgebied. Inlichtingen in verband met de riviercontracten, met inbegrip van met name het protocolakkoord van elk riviercontract, wordt op de portaalsite Leefmilieu van het Waalse Gewest en, in voorkomend geval, op de websites van het riviercontract bekend gemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 8. [1 - Beoordeling van de actie van de riviercontracten en verlenging van het protocolakkoord.]1   ----------   (1)
Art. R54. [1 § 1. De coördinator stelt een jaarlijks activiteitenverslag op overeenkomstig bijlage LV, punt B, en legt het ter goedkeuring voor aan het riviercomité. Alle riviercontracten die deel uitmaken van eenzelfde onderstroomgebied werken een gecoördineerd activiteitenverslag uit. Het goedgekeurde verslag wordt uiterlijk 31 maart van het volgende jaar aan het bestuur overgemaakt.
   § 2. Gedurende het derde jaar van uitvoering van het protocolakkoord beoordeelt de coördinator de acties en stelt ze bij; daarnaast werkt hij de terreininventaris bij waarvan sprake in artikel R.52, §§ 3 en 4, en bereidt een ontwerp voor ter verlenging van het protocolakkoord dat een bijwerking van de terreininventaris bevat. De raad van bestuur legt dat ontwerp ter goedkeuring voor aan het riviercomité.
   § 3. Het goedgekeurde project wordt uiterlijk 22 augustus van het derde jaar van rechtsgeldigheid van het protocolakkoord aan het bestuur voorgelegd. Het bestuur beoordeelt de daden van het riviercontract volgens volgende criteria :
   - de concrete resultaten van het optreden van de riviercontracten op de kwaliteit van het water en het leefmilieu van en in de betrokken waterlopen;
   - de dynamiek van de werkgroepen en de balans van hun daden;
   - het aantal en de omvang van de geprogrammeerde acties en het aantal en de omvang van de verwezenlijkte acties;
   - de kwaliteit van de terreininventaris;
   - het nagaan of er een daadwerkelijke representativiteit is van elkeen van de groepen waarvan sprake in artikel D.32 in het riviercomité en in de raad van bestuur, en of geen enkele groep de anderen overheerst;
   het in acht nemen van het profiel en de selectieprocedure van de coördinator waarvan sprake in artikel R.49.
   Op de voordracht van het bestuur verleent de Minister in voorkomend geval zijn instemming met de verlenging van het protocolakkoord; hij geeft kennis van zijn beslissing aan het betrokken riviercontract. Als de Minister zijn instemming verleent, wordt het protocolakkoord verlengd te rekenen vanaf 22 december van het betrokken jaar.
   De protocolakkoorden worden verlengd tot 22 december 2010, daarna om de drie jaar vanaf die datum.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Afdeling 9. [1 - Financiering van de riviercontracten en voorwaarden voor de toekenning van de subsidies.]1   ----------   (1)
Art. R55.[1 § 1. De financiering van de werking van de riviercontracten kan worden overgenomen door :
   - het Waalse Gewest;
   - de provincie(s);
   - de gemeenten;
   - elke andere partner die de acties van het riviercontract financieel wil ondersteunen.
   § 2. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister de riviercontracten een jaarlijkse subsidie verlenen waarbij hun werking gewaarborgd wordt, waarvan het maximumbedrag per onderstroomgebied vastgesteld wordt in bijlage LV, punt C. De berekening van de subsidie is een optelsom van een forfaitair bedrag van euro 60 000 en van een variabel bedrag dat om de drie jaar herzien kan worden, berekend aan de hand van een ratio inwoners/oppervlakte van het grondgebied vallend onder het riviercontract van 50 %/50 %.
   Het maximumbedrag waarvan sprake in vorig lid wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex, met als referentie de gezondheidsindex van januari 2008 : 107,85 (basis 2004 = 100).
   De werkingskosten omvatten :
   1° de personeelskosten, waaronder de wedde van de coördinator en in voorkomend geval de raadpleging van deskundigen;
   2° de kosten voor consumptie en benodigdheden met betrekking tot de uitvoering van de opdrachten waarvan sprake in de artikelen R.48 en R.50, § 2, en meer bepaald de sensibilisering van het publiek;
   3° de lasten die verbonden zijn aan de bezetting van de infrastructuren.
   § 3. Om in aanmerking te komen voor de toekenning van een subsidie wordt een riviercontract opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstgevend doel in de zin van [2 deel 3 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]2.
   De subsidie waarvan sprake in § 2 kan een eerste keer toegekend worden voor het neerschrijven van het protocolakkoord waarvan de duur bepaald is in artikel R.52, § 1. De Minister neemt het besluit tot toekenning van de subsidie binnen de dertig dagen na de bekendmaking van de statuten van de rechtspersoon gevormd door het riviercontract in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.
   De subsidie wordt vervolgens toegekend voor de duur van de uitvoering van het protocolakkoord waarvan sprake in artikel R.53, § 2, lid 3. De Minister neemt het besluit tot toekenning van de subsidie en keurt tegelijk het protocolakkoord goed overeenkomstig artikel R.53, § 2.
   § 4. Het percentage van de jaarlijkse subsidie wordt vastgesteld op 70 % van de kosten waarvan sprake in § 2 ten laste van het Waalse Gewest en op 30 % ten laste van de betrokken gemeenten en provincie(s).
   Het gewestelijk subsidie-aandeel is verbonden aan de voorwaarde dat de betrokken gemeenten of provincie(s) hun betalingen uitvoeren.
   De Minister deelt het maximumbedrag van de werkingssubsidie per onderstroomgebied in voorkomend geval op tussen de riviercontracten van éénzelfde onderstroomgebied en kent dat bedrag geheel of gedeeltelijk toe afhankelijk van het aandeel van elk betrokken riviercontract dat geraamd wordt in functie van de bevolking en de oppervlakte die het contract bestrijkt.
   § 5. De riviercontracten kunnen in aanmerking komen voor tegemoetkomingen bovenop hun werkingssubsidie voor de uitvoering van acties in verband met de opdrachten omschreven in de artikelen R.48 en R.50, §§ 1 en 2. Die aanvullende financieringen kunnen afkomstig zijn van de privé- of de openbare sector, met inbegrip van de Europese medefinancieringen.
   § 6. De gewestelijke subsidie wordt jaarlijks op volgende wijze vereffend :
   1° een eerste schijf, met een maximumbedrag van 50 % van de subsidie bij de kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de subsidie op voorlegging van een oprecht en waarachtig verklaarde schuldvorderingsaangifte;
   2° een tweede schijf, met een maximumbedrag van 30 % van de subsidie, uiterlijk 30 september van het gesubsidieerde jaar na voorlegging van een oprecht en waarachtig verklaarde schuldvorderingsaangifte die tegelijk met het tussentijds activiteitenverslag, een boekhoudkundig verslag en afschriften van het betalingsbewijs van de deelnemende gemeenten en/of de provincies wordt ingediend;
   2° het saldo van de subsidie wordt uiterlijk vereffend op 31 maart van het jaar volgend op het jaar van de subsidie, na voorlegging van een oprecht en waarachtig verklaarde schuldvorderingsaangifte die tegelijk met de bewijsstukken van de subsidie, het jaarlijks activiteitenverslag en de jaarrekeningen wordt ingediend overeenkomstig bijlage LV, punt B. Het verslag en de jaarrekeningen moeten door het riviercomité goedgekeurd worden.
   § 7. In het geval waarvan sprake in artikel R.53, § 3, lid 2, wordt het bedrag van de gewestelijke subsidie teruggebracht in verhouding tot de vermindering van de geldigheidsduur van het eerste protocolakkoord.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BWG 2023-07-20/34, art. 17, 079; Inwerkingtreding : 09-11-2023>

Art. R56. [1 De verlenging van het protocolakkoord en van de subsidie wordt ondergeschikt gemaakt aan de beoordeling waarvan sprake in artikel R.54. Bij een negatieve beoordeling kan de Minister beslissen dat de financiering van het betrokken riviercontract voor een door hem bepaalde periode verminderd of geschrapt wordt. De subsidie kan enkel verlengd worden op voorwaarde dat het ontwerp van verlenging van het protocolakkoord bij het bestuur uiterlijk is ingediend op de datum bepaald in artikel R.54, § 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

TITEL V. - Waterlopen.
HOOFDSTUK I. [1 - Algemeenheden]1   ----------   (1)
Art. R57. [1 De lijst van de vissoorten waarvan het vrij rondzwemmen in het Waalse Gewest is gewaarborgd, is opgenomen in bijlage LVIII.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 10, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


HOOFDSTUK II. [1 - Onbevaarbare Waterlopen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Indeling]1   ----------   (1)
Art. R58. [1 De punten waarop onbevaarbare waterlopen in de eerste categorie worden ingedeeld, worden voor elk daarvan bepaald door de aanwijzingen in bijlage LIX.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Afdeling 2. [1 - Atlas]1   ----------   (1)
Art. R59. [1 Afhankelijk van de beschikbare gegevens kan de Atlas van onbevaarbare waterlopen als bedoeld in artikel D. 36 van dit boek het volgende bevatten:
   1° de punten waar de afmetingen werden gemeten ;
   2° de breedte van de kruin en het plafond;
   3° de diepte onder de oevers;
   4° de helling ;
   5° het traject van de bestreken waterlopen en hun toegangspunten ;
   6° de gegevens voor de niet-beschermde waterlopen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Afdeling 3. [1 - onderhouds- en kleine herstelwerken.]1   ----------   (1)
Art. R60. [1 Het onderhoud en de kleine herstellingen die moeten worden uitgevoerd aan een waterloop of een deel van een waterloop van de tweede categorie die de grens van twee provincies vormt, worden uitgevoerd door de provincie op het grondgebied waarvan de waterloop stroomt, onmiddellijk stroomopwaarts van het punt vanwaar zij de grens vormt, en, indien het begin van het grensgedeelte samenvalt met de oorsprong van de waterloop, door de provincie die is aangewezen door de Regering die bevoegd is om die oorsprong vast te stellen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R61. [1 Beheerders inspecteren onbevaarbare waterlopen minstens om de zes jaar. De inspectie heeft als doel:
   1° de waterlopen of delen van waterlopen te bepalen waar onderhoud en kleine herstellingen worden uitgevoerd;
   2° het type werk bepalen dat moet worden uitgevoerd;
   3° het type werk bepalen dat moet worden uitgevoerd;
   4° de werken identificeren die veroorzaakt of verergerd worden door het gebruik van de waterloop door privaat- of publiekrechtelijke personen of door de aanwezigheid van werken die toebehoren aan privaat- of publiekrechtelijke personen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R62. [1 De beheerders stellen tijdig plannen op voor onderhoud en kleine herstellingen en bepalen hoe deze moeten worden uitgevoerd. Beheerders kunnen beslissen dat onderhoud en kleine herstellingswerken moeten worden uitgevoerd op een specifieke waterloop of op het geheel of een deel van een specifiek stroomgebied of deelstroomgebied.
   Voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd, overleggen de beheerders met de afdeling Natuur en Bos van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, overeenkomstig de artikelen R. 79 en volgende.
   Onderhoud en kleine herstellingen staan onder toezicht en leiding van de beheerders.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R63. [1 § 1. Het volgende onderhoud en kleine herstellingen mogen worden uitgevoerd door andere personen dan beheerders:
   1° het verzamelen van puin, takken, houtwallen en grofvuil;
   2° het onderhoud en de verwijdering van de vegetatie op de oevers van onbevaarbare waterlopen, in het bijzonder het verwijderen van takken, kreupelhout, struiken en planten van alle soorten die op de oevers groeien, zonder de kleine bedding van deze waterlopen te wijzigen, en het verwijderen van invasieve planten;
   § 2. De aangifte bedoeld in artikel D.37, § 3, van dit boek wordt in tweevoud opgesteld volgens het formulier vastgesteld door de Minister bevoegd voor de onbevaarbare waterlopen.
   § 3. Als de aangifte ontvankelijk is, stuurt de beheerder een kopie van de aangifte naar het departement Natuur en Bos van de Waalse Overheidsdienst, Landbouw, Natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu of naar elke instantie die hij nuttig acht om te raadplegen, voor een advies over het eventueel opleggen van bijkomende uitvoeringsvoorwaarden. Op verzoek van de beheerder of het "DNF" kan een gezamenlijk bezoek ter plaatse worden georganiseerd. De instanties sturen hun advies binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Sectie 4. [1 - Procedure voor domaniale vergunning van de beheerder]1   ----------   (1)
Art. R64. [1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
   1° "Openbaar domein": de kleine bedding van een onbevaarbare waterloop als bedoeld in artikel D. 34 van dit boek en als gedefinieerd in artikel D. 2, 56 bis van dit boek;
   2° "Vergunninghouder": de houder van een domaniale vergunning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R65. [1 § 1. De aanvraag voor een domaniale vergunning in de vorm van een eenzijdige rechtshandeling wordt in tweevoud opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is vastgesteld door de Minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen. Afhankelijk van de categorie van onbevaarbare waterlopen waar het project zich bevindt, wordt de aanvraag per werk naar de betrokken beheerder gestuurd, per aangetekende post of op een andere manier die een zekere datum oplevert of door afgifte tegen ontvangstbewijs.
   § 2. De beheerder stuurt de aanvrager binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging waarin staat of de aanvraag volledig is.
   Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de beheerder de aanvrager de lijst van de ontbrekende stukken en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier. De beheerder kan ook de overlegging eisen van bijkomende documenten die hij nodig acht voor het onderzoek van het verzoek en bepaalt dat de procedure opnieuw start vanaf de datum van ontvangst van deze documenten. Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende informatie stuurt de beheerder een ontvangstbevestiging waarin staat of de aanvraag volledig is.
   Als de beheerder de aanvrager niet binnen dertig dagen een ontvangstbevestiging stuurt, wordt de aanvraag als volledig beschouwd en wordt de procedure voortgezet.
   § 3. Voor het onderzoek van de aanvraag, overleggen de beheerders met het Departement Natuur en Bos van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, overeenkomstig de artikelen R. 79 en volgende.
   § 4. De beslissing tot toekenning van de vergunning vermeldt minstens:
   1° de identiteit van de aanvrager;
   2° de toestand, de identificatie en de beschrijving van de toegelaten werken;
   3° de datum waarop de toekenning ingaat, en in voorkomend geval, de duur ervan;
   4° 4° eventuele bijzondere voorwaarden verbonden aan de toekenning;
   5° de termijn waarin de vergunning moet worden uitgevoerd;
   6° de maatregelen tot bekendmaking van het besluit;
   7° de beroepsmodaliteiten;
   § 5. Tegelijkertijd met de verzending van de beslissing aan de aanvrager per aangetekende post of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, stuurt de beheerder ook een kopie van zijn beslissing:
   1° aan de overheden die tijdens de procedure binnen de voorgeschreven termijn een advies hebben uitgebracht;
   2° aan de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het project gevestigd wordt;
   De vergunninghouder zal gedurende twintig dagen voor het begin van de uitvoering van de domaniale vergunning een bericht plaatsen in de buurt van de locatie waar het project zal worden uitgevoerd, vóór de weg en leesbaar vanaf de weg. Deze kennisgeving vermeldt het doel van de beslissing, waar deze kan worden geraadpleegd en hoe er beroep tegen kan worden aangetekend.
   Deze kennisgeving wordt ook gedurende twintig dagen opgehangen op de gebruikelijke plaatsen in de gemeente of gemeenten op het grondgebied waarvan het project zich bevindt. Na afloop van de aanplaktermijn maakt de burgemeester een attest op ter bevestiging van de aanplakking.
   De beslissing tot verlening van de vergunning is uitvoerbaar vanaf de dag volgend op het verstrijken van de beroepstermijn voorzien in artikel D. 46 van dit Boek, of vanaf de dag nadat deze is verzonden naar de vergunninghouder indien de vergunning in beroep is verleend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R66. [1 Bij het afgeven van de domaniale vergunning, in de vorm van een eenzijdige rechtshandeling of een contract, kan de beheerder speciale voorwaarden stellen. Als een vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt de geldigheidsperiode in de vergunning vermeld.
   De domaniale vergunning vervalt als deze niet binnen drie jaar na de datum van afgifte is geïmplementeerd. Op verzoek van de vergunninghouder kan deze periode echter met een jaar worden verlengd. Dit verzoek moet per aangetekende post of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, dertig dagen voor het verstrijken van de termijn worden gedaan. De verlenging wordt toegestaan door de beheerder.
   De vergunninghouder kan afstand doen van de domaniale vergunning door een aangetekende brief te sturen of op een andere manier die een bepaalde datum oplevert.
   Wanneer de domaniale vergunning eindigt kan de beheerder het herstel van de plaats eisen tegen de voorwaarden die hij bepaalt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R67. [1 De vergunninghouder moet de beheerder onmiddellijk op de hoogte brengen van elke wijziging van de gegevens in de domaniale vergunning die in de vorm van een eenzijdige handeling of in de vorm van een contract is afgegeven.
   Wanneer een domaniale vergunning aan verschillende vergunninghouders wordt verleend, worden laatstgenoemden hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot het vervullen van alle verplichtingen die voortvloeien uit deze vergunning.
   Elk schade veroorzaakt aan het openbaar domein moet de vergunninghouder zo spoedig mogelijk aan de beheerder melden.
   De vergunninghouder treft de gepaste maatregelen om de veiligheid van de gebruikers op het openbaar domein te garanderen. In geen geval zal het de belangrijkste functies van de onbevaarbare waterloop waarnaar wordt verwezen in artikel D. 33/1 van dit boek belemmeren.
   De domaniale vergunning wordt verleend onder voorbehoud en zonder afbreuk te doen aan de rechten van derden. De vergunninghouder kan geen aanspraak maken op enige schadevergoeding of schadeloosstelling indien, op welk moment dan ook, de beheerder het noodzakelijk acht om in het kader van het beheer van het openbaar domein maatregelen te nemen die de vergunninghouder de voordelen die voortvloeien uit de vergunning geheel of gedeeltelijk ontnemen.
   De vergunninghouder stelt de beheerder tien dagen voor het begin van de uitvoering van de domaniale vergunning op de hoogte per aangetekende brief of op een andere manier die een zekere datum oplevert. De vergunninghouder moet samenwerken met de beheerder en, indien van toepassing, met het Departement Natuur en Bossen van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, om hen in staat te stellen toezicht te houden op de specifieke voorwaarden die in de domaniale vergunning worden opgelegd. Dit toezicht houdt alleen de controle van de naleving van de opgelegde voorwaarden in, zonder dat de beheerder van het openbaar domein de verantwoordelijkheid op zich neemt.
   De samenwerking met de beheerder kan betekenen dat de beheerder toegang moet krijgen tot de installaties van de vergunninghouder. De beheerder kan op elk moment toegang krijgen.
   De vergunninghouder mag zich in geen geval beroepen op zakelijke rechten of ze verkrijgen op het openbaar domein, noch andere rechten laten gelden dan de rechten die uitdrukkelijk worden vermeld in de domaniale vergunning.
   De werken die krachtens de domaniale vergunning tot stand zijn gekomen, blijven eigendom van de vergunninghouder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R68. [1 De beheerder heeft het recht om toegestane werken te wijzigen of te verwijderen, eenzijdig of contractueel, in de volgende gevallen:
   1° indien de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies bedoeld in artikel 15, § 66, niet meer nageleefd worden;
   2° in geval van ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of in geval van schade of schaderisico voor het leefmilieu.
   3° wanneer deze werken een ernstige bedreiging vormen voor de openbare veiligheid of om overstromingsgevaar te voorkomen;
   4° wanneer deze werken een ernstige bedreiging vormen voor het aquatische milieu, en in het bijzonder wanneer dit laatste onderhevig is aan kritieke hydromorfologische omstandigheden die onverenigbaar zijn met de bescherming, de verbetering of het herstel ervan;
   5° wanneer de vergunninghouder de bepalingen van deze titel overtreedt;
   De beheerder brengt de vergunninghouder hiervan op de hoogte per aangetekende brief of op een andere manier met vermelding van een bepaalde datum, ten minste vijftien dagen voordat hij begint met de uitvoering van de werkzaamheden. De kosten voor het aanpassen van de installatie worden gedragen door de betrokken vergunninghouder.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R69. [1 § 1. De domaniale vergunning die is afgegeven in de vorm van een unilaterale akte kan te allen tijde worden gewijzigd, opgeschort of ingetrokken, zonder dat de vergunninghouder aanspraak kan maken op schadevergoeding.
   § 2. In dit geval zal de beheerder de vergunninghouder per aangetekende brief of op een andere manier met vermelding van een bepaalde datum op de hoogte brengen van de mogelijkheid om de verleende domaniale vergunning te wijzigen, op te schorten of in te trekken. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt :
   1° de redenen die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat de vergunninghouder de mogelijkheid heeft om schriftelijk zijn verweermiddelen uiteen te zetten binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de waarschuwing en dat hij bij die gelegenheid het recht heeft om de beheerder erom te verzoeken zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen;
   3° hij heeft het recht om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman;
   4° het feit dat de vergunninghouder het recht heeft om zijn dossier in te kijken.
   De beheerder bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de vergunninghouder erom verzocht wordt zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen.
   Als het advies van een bepaalde instantie is gevraagd in het kader van de procedure voor het verlenen van de vergunning, legt de beheerder het dossier voor advies voor aan deze instantie op het moment dat hij de vergunninghouder informeert. Als de instantie haar advies niet binnen dertig dagen na de datum van aanhangigmaking stuurt, wordt haar advies geacht overeen te komen met dat van de beheerder.
   § 3. De beslissing tot intrekking, schorsing of wijziging van de domaniale vergunning wordt aan de vergunninghouder betekend binnen honderdtwintig dagen na het verstrijken van de in paragraaf 2, 2°, bedoelde termijn, bij aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Afdeling 5. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. R70. [1 § 1. In de gevallen bedoeld in artikel D. 45 van dit boek, of in geval van een bijzonder gerechtvaardigde noodsituatie, informeert de beheerder de eigenaar per aangetekende brief of op een andere manier die een zekere datum oplevert, dat hij de naleving van bepaalde voorwaarden, de uitvoering van werken of de verwijdering van de bestaande installatie of installaties vraagt. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt :
   1° de redenen die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat de eigenaar de mogelijkheid heeft om schriftelijk zijn verweermiddelen uiteen te zetten binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de waarschuwing en dat hij bij die gelegenheid het recht heeft om de beheerder erom te verzoeken zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen;
   3° de eigenaar heeft het recht om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman;
   4° het feit dat de eigenaar het recht heeft om zijn dossier in te kijken.
   De beheerder bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de eigenaar erom verzocht wordt zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen.
   § 2. De beslissing van de beheerder wordt aan de eigenaar betekend binnen honderdtwintig dagen na het verstrijken van de in paragraaf 1, 2°, bedoelde termijn, bij aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R71. [1 § 1. Op straffe van onontvankelijkheid en onverminderd de verzending langs elektronische weg, wordt het beroep bij de Regering bedoeld in artikel D. 46 van dit Boek per aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, gericht aan de Minister bevoegd voor de onbevaarbare waterlopen, op het adres van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, met gebruikmaking van het door de Minister bevoegd voor de onbevaarbare waterlopen vastgestelde formulier.
   § 2. Als het advies van een specifieke instantie is gevraagd als onderdeel van de procedure in eerste aanleg, legt de beroepsinstantie het dossier voor advies voor aan deze instantie. Als deze instantie niet binnen dertig dagen na de datum van aanhangigmaking advies uitbrengt, wordt de zaak buiten beschouwing gelaten.
   § 3. Tegelijk met de verzending van de beslissing aan de aanvrager per aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, stuurt de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen of zijn afgevaardigde ook een kopie van zijn beslissing:
   1° aan de betrokken beheerder;
   2° aan de instanties die binnen de voorgeschreven termijn een advies hebben uitgebracht;]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 11, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


HOOFDSTUK III [1 - Niet beschermde waterlopen.]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Onderhouds- en kleine herstelwerken.]1   ----------   (1)
Art. R72. [1 Onverminderd artikel 3.65 van het Burgerlijk Wetboek voert de eigenaar op wiens grondgebied de niet-beschermde waterloop stroomt, de volgende onderhouds- en kleine herstellingswerken uit, enkel wanneer de veiligheid van goederen en personen dit vereist, waarbij hij ervoor zorgt dat de goede toestand of het goede ecologische potentieel van de niet-beschermde waterloop niet wordt aangetast:
   1° het verwijderen van takken, struiken, kreupelhout en planten van alle soorten die in de kleine bedding groeien, wanneer zij de natuurlijke waterstroom belemmeren en zonder de bedding van de waterloop te wijzigen, alsook het verwijderen van invasieve planten ;
   2° het verwijderen van stortplaatsen, afzettingen van welke aard dan ook of vreemde voorwerpen, evenals aardverschuivingen, zonder de kleine bedding te wijzigen;
   3° reiniging onder bruggen en boogsecties;
   4° het herstellen en beschermen van ingestorte oevers en dijken met geschikte materialen, alsook het terugsnoeien van struiken en heesters die er groeien wanneer ze de natuurlijke waterstroom belemmeren.
   Het werk mag geen inbreuk maken op het gewone afwateringskanaal en wordt uitgevoerd op kosten van de eigenaar.
   De werken waarnaar wordt verwezen in lid 1 worden uitgevoerd door oevereigenaars langs hun respectieve erven en over de halve breedte van niet beschermde waterlopen waar de waterloop twee eigendommen scheidt, op eigen kosten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R73. [1 De speciale verplichtingen die worden opgelegd door het gewoonterecht of door titels of overeenkomsten, worden gehandhaafd en uitgevoerd onder leiding van de beheerder die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie.
   Alle werken onder, in of over de kleine bedding van een niet beschermwaterloop worden onderhouden en hersteld door de eigenaars ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R74. [1 Eigenaars zijn verplicht om de bevelen op te volgen die hen door de beheerder van onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie worden gegeven met betrekking tot het in goede staat houden van niet-beschermde waterlopen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R75. [1 Als de eigenaar de artikelen R. 72 tot en met R. 74 niet naleeft, kan de beheerder van onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie de eigenaar formeel aanmanen om binnen een bepaalde termijn onderhouds- en herstellingswerken uit te voeren. Deze ingebrekestelling wordt per aangetekende brief of door elk middel dat vaste datum verleent verzonden en vermeldt de termijn waarbinnen de overtreder zich hieraan moet houden. Bij gebrek aan uitvoering binnen de voorgeschreven termijn kan de beheerder dit zelf uitvoeren of laten uitvoeren.
   In geval van dringende noodzakelijkheid kan de beheerder de onderhouds- en herstelwerken aan kunstwerken die niet van hem zijn, uitvoeren zonder de eigenaar hiervoor vooraf in gebreke te stellen.
   In dit geval worden de kosten van het werk op de eigenaar verhaald op overlegging van een gewone staat opgemaakt door de beheerder die de werken heeft uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Sectie II. [1 - Werkzaamheden waarvoor voorafgaande vergunning vereist is]1   ----------   (1)
Art. R76. [1 § 1. De voorafgaande en schriftelijke domaniale vergunning van de beheerder aangewezen krachtens artikel D. 35 is vereist voor alle werken zoals verdieping, verbreding, herstel en in het algemeen alle wijzigingen onder, in of boven de zomerbedding van de onbevaarbare waterloop of de daarin gevestigde kunstwerken, alsook de verwijdering of aanleg van dergelijke waterlopen.
   § 2. De bepalingen van de artikelen R. 65 en R. 66 zijn van toepassing op aanvragen met betrekking tot werken waarvoor een voorafgaande vergunning vereist is en die betrekking hebben op niet beschermde waterlopen.
   § 3. De beheerder verantwoordelijk voor onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie stuurt zijn beslissing naar de aanvrager en naar elke geraadpleegde instantie binnen honderdtwintig dagen vanaf de eerste dag na ontvangst van de aanvraag.
   De vergunning wordt geacht geweigerd te zijn als de beslissing niet wordt verzonden binnen de termijn bedoeld in artikel 1:
   § 4. In geval van afwezigheid of overtreding van de vergunning afgegeven krachtens paragraaf 1 of krachtens voorgaande wetgeving, maant de beheerder van onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie de overtreder formeel aan om een einde te maken aan de onregelmatigheid door werken uit te voeren en, indien nodig, de kleine bedding van de onbevaarbare waterloop of de daarin aangelegde werken te herstellen of te laten herstellen. Deze ingebrekestelling wordt per aangetekende brief of door elk middel dat vaste datum verleent verzonden en vermeldt de termijn waarbinnen de overtreder zich hieraan moet houden. Bij gebrek aan het in overeenstemming brengen of herstelling binnen de voorgeschreven termijn kan de beheerder dit zelf uitvoeren of laten uitvoeren.
   § 5. In afwijking van paragraaf 4 mag de beheerder van een onbevaarbare waterloop van de tweede categorie ambtshalve werkzaamheden (laten) uitvoeren of de waterloopbedding herstellen of laten herstellen zonder de overtreder daartoe eerst aan te manen, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan :
   1° in geval van noodsituaties;
   2° indien het om dwingende technische, milieu- of veiligheidsredenen niet raadzaam is om de overtreder toe te staan de waterloop zelf te herstellen of te laten herstellen
   3° indien de overtreder niet gemakkelijk te identificeren is en niet gemakkelijk kan worden geïdentificeerd.
   § 6. In alle gevallen is de overtreder gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten op overlegging van een gewone staat opgemaakt door de beheerder die voor de uitvoering heeft gezorgd of laten zorgen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R77. [1 § 1. De beheerder van de onbevaarbare waterloop verzoekt om de naleving van bepaalde voorwaarden, de uitvoering van werken of, bij gebreke daarvan, het wegruimen van kunstwerken toegelaten vóór de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, indien deze kunstwerken een ernstige bedreiging vormen:
   1° voor de openbare veiligheid of ter voorkoming van overstromingsgevaar;
   2° voor het aquatische milieu, met name wanneer het wordt onderworpen aan kritieke hydromorfologische omstandigheden die onverenigbaar zijn met de bescherming, verbetering of het herstel ervan.
   § 2. Tenzij er een specifieke reden voor hoogdringendheid is, brengt de beheerder van onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie de eigenaar ervan op de hoogte, per aangetekende brief of op een andere manier die een zekere datum oplevert, dat hij de naleving van bepaalde voorwaarden, de uitvoering van werken of de verwijdering van de bestaande installatie of installaties vraagt. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt :
   1° de redenen die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat de eigenaar de mogelijkheid heeft om schriftelijk zijn verweermiddelen uiteen te zetten binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de waarschuwing en dat hij bij die gelegenheid het recht heeft om de beheerder erom te verzoeken zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen;
   3° de eigenaar heeft het recht om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman;
   4° het feit dat de eigenaar het recht heeft om zijn dossier in te kijken.
   De beheerder die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de eigenaar wordt uitgenodigd om zijn verdediging mondeling toe te lichten.
   § 3. De beslissing van de beheerder bevoegd voor onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie wordt binnen honderdtwintig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het tweede lid, 2°, ter kennis gebracht van de eigenaar bij aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert.
   Als de werkzaamheden niet binnen de toegewezen tijd worden uitgevoerd, mag de beheerder die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie ze zelf uitvoeren of laten uitvoeren. In dit geval is de eigenaar gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten op overlegging van een gewone staat opgemaakt door de beheerder die voor de uitvoering heeft gezorgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R78. [1 § 1. Tegen de beslissingen genomen krachtens de artikelen R. 75 tot R. 77 kan beroep worden ingesteld binnen een termijn van twintig dagen vanaf de kennisgeving ervan of vanaf de bekendmaking van de beslissing langs administratieve weg.
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet het in lid 1 bedoelde beroep worden toegezonden aan de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen, op het adres van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, per aangetekend schrijven of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, met gebruikmaking van het door de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen vastgestelde formulier.
   § 2. Als het advies van een specifieke instantie is gevraagd als onderdeel van de procedure in eerste aanleg, legt de beroepsinstantie het dossier voor advies voor aan deze instantie. Als deze instantie niet binnen dertig dagen na de datum van aanhangigmaking advies uitbrengt, wordt de zaak buiten beschouwing gelaten.
   § 3. De Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen of zijn afgevaardigde deelt zijn beslissing aan de aanvrager mee binnen honderdtwintig dagen, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de ontvangst van het beroepschrift of, in geval van meerdere beroepen, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de ontvangst van het laatste beroepschrift.
   Tegelijk met de verzending van de beslissing aan de aanvrager per aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, stuurt de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen of zijn afgevaardigde ook een kopie van zijn beslissing:
   1° aan de beheerder bevoegd voor onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie ;
   2° aan de instanties die binnen de voorgeschreven termijn een advies hebben uitgebracht;]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 12, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Hoofdstuk IV [1 - Overleg]1   ----------   (1)
Art. R79. [1 § 1. In de volgende gevallen wordt voorafgaand overleg georganiseerd tussen de betrokken beheerder en de relevante territoriale directie van het departement Natuur en Bos van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, hierna "DNF" genoemd:
   1° het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en kleine herstellingen overeenkomstig artikel D. 37, § 1er, van dit Boek, met uitzondering van in, onder of boven de kleine bedding van :
   a) het verwijderen van afval, kunstmatige materialen, dwars op de waterloop geplaatste hekken, palen, voorwerpen die van de bodem van de waterloop of de oevers zijn losgeraakt, en het snoeien en verwijderen van laaghangende takken ;
   b) de verwijdering van struiken, ontwortelde bomen en dood hout;
   c) in bebouwde gebieden of gebieden met een hoog overstromingsrisico, het maaien van invasieve kruidachtige vegetatie, het ontwortelen en verwijderen van stronken en wortels, en het verwijderen van stortplaatsen of grote obstakels voor de doorstroming ;
   d) onderhoud en reparatie van werken die toebehoren aan de exploitant;
   2° de uitvoering van werken die onderworpen zijn aan een voorafgaande domaniale vergunning krachtens artikel D. 40 van dit boek en de uitvoering van werken door beheerders andere dan deze van onderhoud en kleine herstellingen bedoeld in artikel D. 37, § 1er van dit boek;
   3° het verkeer of de organisatie van het verkeer van niet voor de scheepvaart bestemde voertuigen op de oevers, dijken en in de ondiepe bedding van waterlopen, alsook in alle doorwadingen, behoudens voorafgaande vergunning krachtens artikel 58 bis van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.
   § 2. Het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu, hierna "DEE" genoemd, wordt ook geraadpleegd in de volgende gevallen:
   1° de uitvoering van werken die krachtens artikel D.40 van dit boek onderworpen zijn aan een voorafgaande domaniale vergunning
   2° de uitvoering van andere werken door de beheerders van waterlopen van de categorieën 2 en 3 dan die van onderhoud en kleine herstellingen bedoeld in artikel D.37, § 1, van dit boek.
   De DEE wordt alleen geraadpleegd als de werken waarschijnlijk een of meer nieuwe wijzigingen van de fysische kenmerken van een waterloop zullen teweegbrengen, waardoor het bereiken van een goede ecologische toestand of een goed ecologisch potentieel van een oppervlaktewaterlichaam waarschijnlijk op een permanente en duurzame manier zal verslechteren of verhinderd zal worden.
   De fysieke kenmerken van een waterloop worden gedefinieerd als alle natuurlijke of kunstmatige kenmerken die deel uitmaken van de kleine bedding van de waterloop.
   Nieuwe wijziging betekent ofwel :
   - Aanpassen van oevers: kunstmatig maken, rechttrekken, golfbreker, rechttrekken, andere ;
   - Wijziging van het gewone stroomkanaal: creëren, verwijderen, verdiepen, verbreden, rechttrekken van een waterloop ;
   - Wijziging van de longitudinale en/of laterale continuïteit door de bouw van hydraulische constructies (sluizen, dammen, bruggen, enz.).
   § 3. In de volgende gevallen wordt er geen voorafgaand overleg georganiseerd tussen de betrokken beheerder en het DNF of DEE:
   1° in het geval van acties die gepland zijn in het kader van een PARIS als bedoeld in artikel D. 33/4 van dit Boek, op voorwaarde dat deze acties voldoende gedetailleerd zijn wat betreft de periode waarin ze zullen worden geïmplementeerd of uitgevoerd, hun locatie, duur, wijze van uitvoering en omvang. Zo niet, dan worden deze acties onderworpen aan de raadplegingsprocedure voordat ze worden uitgevoerd;
   2° in geval van een dringende tussenkomst ten gevolge van een plotse en onvoorziene gebeurtenis die bij gebrek aan een snelle reactie schade zou kunnen berokkenen aan personen of goederen.
   In het in lid 1, 2°, bedoelde geval brengt de betrokken beheerder het DNF zo snel mogelijk op de hoogte van zijn locatie en van de geplande noodmaatregelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 13, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R80. [1 § 1. Voorafgaande raadpleging komt ten minste overeen met een verzoek om een advies van het DEE dat elektronisch is verzonden door de betrokken beheerder in de gevallen bedoeld in artikel R. 79, § 1er, 1° en 2°, en § 2, of met een verzoek om een advies van de betrokken beheerder door het DNF in de gevallen bedoeld in artikel R. 79, § 1, 3°.
   Verzoeken om advies aan het DNF zijn geldig wanneer ze op zijn minst naar het algemene e-mailadres van de territoriaal betrokken externe directie worden gestuurd.
   § 2. Het DNF, het DEE en de betrokken beheerder kunnen in onderling overleg besluiten het voorafgaand overleg uit te breiden tot andere personen of instanties, zoals de visserij- of visteeltfederaties en het riviercontract voor het betrokken deelstroomgebied.
   Behalve wanneer een bezoek ter plaatse wordt georganiseerd krachtens artikel R. 81, wordt het advies verzonden binnen vijftien dagen na de aanhangigmaking, wat overeenkomt met de eerste werkdag na het verzenden van het verzoek om advies via elektronische weg. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   Het advies bevat minstens :
   1° de identificatie van de geraadpleegde instantie;
   2° de referenties van het project;
   3° de naam, voornaam en hoedanigheid van de auteur van het advies;
   4° in geval van een gunstig advies, de eventuele bijzondere voorwaarden die onder de bevoegdheid van de geraadpleegde instantie vallen;
   5° in geval van ongunstig advies, de redenen die het rechtvaardigen.
   § 3. Er kan een algemeen advies worden uitgebracht voor een specifiek deel van de waterweg.
   In het geval bedoeld in artikel R. 79, § 1, 1°, beslist de beheerder over het al dan niet voortzetten van de geplande werkzaamheden, desgevallend na het voorstellen van een alternatieve oplossing door de geraadpleegde instantie.
   Ten minste twee werkdagen voor het begin van de werkzaamheden wordt een kopie van de beslissing elektronisch naar de geraadpleegde instantie gestuurd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 13, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R81. [1 § 1. Er wordt een voorbereidend bezoek ter plaatse georganiseerd wanneer :
   1° het DNF of de betrokken verantwoordelijke er uitdrukkelijk om verzoekt binnen vijftien dagen na de voorlegging aan de geraadpleegde instantie, wat overeenstemt met de eerste werkdag die volgt op de verzending van de adviesaanvraag langs elektronische weg ;
   2° de uitvoering van werken die krachtens artikel D.40 van dit boek onderworpen zijn aan een voorafgaande domaniale vergunning.
   3° Artikel 58bis, tweede lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud is, met betrekking tot het verkeer of de organisatie van het verkeer van voertuigen die niet bestemd zijn voor de scheepvaart, van toepassing op de oevers, de dijken en de kleine beddingen van waterlopen, alsook op de doorwadingen.
   Als er een bezoek ter plaatse wordt georganiseerd, nemen de beheerder en het DNF contact met elkaar op om in onderling overleg een datum voor het bezoek vast te stellen.
   In onderling overleg kunnen het DNF en de beheerder besluiten dat een voorafgaand bezoek ter plaatse niet nodig is, als ze al over voldoende gegevens beschikken om hun advies uit te brengen.
   § 2. Ter voorbereiding van het bezoek ter plaatse stelt de betrokken beheerder in de gevallen bedoeld in artikel R. 79, § 1, 1° en 2°, of het DNF in de gevallen bedoeld in artikel R. 79, § 1, 3°, een voorbereidend dossier samen dat hij per e-mail verzendt en dat ten minste het volgende bevat:
   1° de algemene doelstellingen van de werken;
   2° hun locatie op een N.G.I.-kaart. 1/25.000 of 1/10.000 ;
   3° de plan(nen) van de werken, indien beschikbaar;
   4° een voldoende beschrijving van de werken om een beoordeling te kunnen maken van hun impact op de kleine bedding van de waterloop en de oevers, op zowel flora als fauna, op natuurlijke habitats en ecosysteemdiensten;
   5° informatie over de gewenste begindatum van de werken;
   6° de datum, het tijdstip en de plaats van het bezoek ter plaatse, dat zal plaatsvinden in aanwezigheid van de aanvrager, in voorkomend geval, binnen een termijn van ten minste vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van verzending van het voorbereidend dossier.
   § 3. Het DNF vaardigt maximaal drie functionarissen af voor het veldbezoek, namelijk de visbeambte van het gebied, de bosbeambte van het gebied en, indien van toepassing, de Natura 2000 beambte.
   De betrokken beheerder of het DNF stelt ter plaatse de notulen van het bezoek op, die door alle aanwezigen worden ondertekend. De betrokken manager of het DNF stuurt binnen drie werkdagen elektronisch een kopie naar elke deelnemer.
   Het advies, waarvan de inhoud wordt gespecificeerd in artikel R. 80, § 2, wordt verstuurd binnen acht dagen na het bezoek ter plaatse. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   In het geval bedoeld in artikel R. 79, § 1, 1°, beslist de beheerder over het al dan niet voortzetten van de geplande werkzaamheden, desgevallend na het voorstellen van een alternatieve oplossing door de geraadpleegde instantie.
   Ten minste twee werkdagen voor het begin van de werkzaamheden wordt een kopie van de beslissing elektronisch naar de geraadpleegde instantie gestuurd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 13, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


HOOFDSTUK V [1 - Politiemaatregelen]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Politiemaatregelen van toepassing op niet beschermde waterlopen]1   ----------   (1)
Art. R82. [1 § 1. Een overtreding van derde categorie in de zin van deel VIII van het decreetgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek wordt begaan door:
   1° de overtreder van artikel D. 72 tot en met R. 74;
   2° degene die, zonder de vereiste vergunning, op een wijze die daarmee in strijd is of niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, werken verricht of in stand houdt in de zomerbedding zoals bedoeld in artikel D. 76;
   3° degene die, ofwel:
   a) de zomerbedding of dijken van een onbevaarbare waterloop beschadigt of afzwakt;
   b) de onbevaarbare waterloop belemmert of voorwerpen of materialen deponeert die door de stroom meegesleept kunnen worden op minder dan zes meter van de top van de oever of in gebieden met overstromingsgevaar en tot de vernietiging, beschadiging of verstopping van onbevaarbare waterlopen leidt;
   c) de één meter brede strook land, landinwaarts gemeten vanaf de top van de oever van de onbevaarbare waterloop, op een andere wijze omploegt, egt, omspit of omwerkt.
   d) de opstelling of plaats van peilschalen, peilnagels of enig ander markeringssysteem dat op verzoek van de beheerder van onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie is aangebracht, verwijdert, onherkenbaar maakt of op enige wijze wijzigt;
   e) hekken of andere voorzieningen over niet beschermde waterlopen plaatst die de normale stroming van het water kunnen belemmeren;
   f) een vijver of reservoir ledigt in een niet beschermde waterloop zonder de instructies van de beheerder op te volgen of zonder te voldoen aan de voorwaarden van artikel R.89/4 ;
   g) een permanente inlaat van oppervlaktewater of een lozing van oppervlaktewater of kunstmatige waterlopen in een niet beschermde waterloop installeert zonder de instructies van de beheerder op te volgen of zonder de voorwaarden van de artikelen R.84 en R.85 na te leven;
   h) een seizoensgebonden onttrekking aan de openbare weg verricht of zonder de in artikel R.86 voorgeschreven aangifte, zonder zich te houden aan de instructies van de beheerder of zonder te voldoen aan de voorwaarden van artikel R.87 ;
   i) op niet beschermde waterlopen, op welke wijze dan ook, behalve in het geval van handelingen en werken die verband houden met de installatie, aanleg, wijziging, vernieuwing, verplaatsing, verbouwing of uitbreiding van weg-, spoorweg-, luchthaven- of waterwegcommunicatie-infrastructuur, infrastructuur die toegang verschaft tot privé-eigendom met een breedte die strikt noodzakelijk is voor een dergelijke toegang, of telecommunicatie-, vloeistof- of energienetwerken dekt;
   j) de in artikel R. 89/2 bedoelde handelingen en werken verricht zonder de vereiste vergunning, op een wijze die niet in overeenstemming is met de vergunning of zonder te voldoen aan de vastgestelde voorwaarden ;
   k) de toestanden veroorzaakt ten gevolge van de handelingen bedoeld in punt 3° laat voortbestaan;
   4° de gebruiker of de eigenaar van een op een onbevaarbare waterloop gevestigd kunstwerk die er niet voor zorgt dat dat kunstwerk werkt overeenkomstig de voorschriften van de beheerder en, hoe dan ook, op zodanige wijze dat het water in de waterloop een minimumniveau bereikt, een maximumniveau niet overschrijdt of zich tussen een minimumniveau en een maximumniveau bevindt, aangegeven d.m.v. de peilnagel of elk ander positiebepalend systeem aangebracht overeenkomstig de onderrichtingen van de beheerder, en die zich, in noodgeval, niet houdt aan de bevelen van de beheerder van de waterloop;
   § 2. Hij die de bevelen van de beheerder van niet-bevaarbare waterlopen van de tweede categorie niet naleeft, in het bijzonder door niet op eigen kosten in de bedding van de onbevaarbare waterloop peilschalen of peilnagels of enig ander identificatiesysteem te plaatsen of door de plaats of de inrichting van bestaande peilschalen of peilnagels of identificatiesystemen te wijzigen, begaat een overtreding van de vierde categorie in de zin van deel VIII van het decreetgevend deel van Boek 1 van het Milieuwetwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Afdeling II. [1 - Politiemaatregelen voor onbevaarbare waterlopen en niet beschermde waterlopen.]1   ----------   (1)
Art. R83. [1 § 1. De in artikel D. 35 bedoelde beheerders mogen debietmetingen uitvoeren op alle onbevaarbare waterlopen en niet beschermde waterlopen. Ze kunnen gebruikers of eigenaars van werken ook verplichten om op eigen kosten vaste of tijdelijke peilschalen of peilnagels of enig ander markeringssysteem in de bedding van deze waterlopen te plaatsen, of om de locatie of lay-out van bestaande peilschalen, peilnagels of markeringssystemen te wijzigen.
   Het maximale waterdebiet dat kan worden onttrokken aan of geloosd in een onbevaarbare of niet beschermde waterloop wordt vastgesteld door de beheerders.
   Gebruikers of eigenaars van installaties op onbevaarbare en niet beschermde waterlopen zijn verplicht om de bevelen van de beheerders op te volgen:
   1° om alle vereiste manoeuvres uit te voeren, in het bijzonder het openen of sluiten van kleppen en poorten;
   2° om de onttrekking(en) of lozing(en) van water te verminderen of tijdelijk op te schorten in periodes waarin de toestand van de watervoorraden en het aquatische milieu kwetsbaar is.
   § 2. Gebruikers en eigenaars van werken aan onbevaarbare of niet beschermde waterlopen moeten er ook voor zorgen dat deze installaties werken in overeenstemming met de instructies die hen door de beheerders zijn gegeven, en in ieder geval op zo'n manier dat het water in de waterloop een minimumpeil bereikt, een maximumpeil niet overschrijdt of zich tussen een minimumpeil en een maximumpeil bevindt dat wordt aangegeven door de peilbuis of door een ander markeringssysteem dat in overeenstemming met de instructies van de beheerder is geplaatst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R84. [1 Wanneer water wordt geloosd in een onbevaarbare waterloop of een niet beschermde waterloop, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
   1° alle nodige maatregelen worden genomen om het terugvloeien van water naar oevergebieden te voorkomen en om te verhinderen dat de bedding van de waterloop wordt verstopt en dichtgeslibd;
   2° de voorkant van de watervrijlatingsconstructies mag niet buiten de taludhelling uitsteken;
   3° het lozen is gericht in de stroomrichting van de waterloop onder een hoek van niet minder dan vijfendertig graden en niet meer dan negentig graden ten opzichte van de oever waarop het lozen zich bevindt;
   4° de lozingsstructuur mag in geen geval de natuurlijke stroming van de waterloop verstoren;
   5° Als de situatie het vereist, moet de oever van de waterloop gestabiliseerd worden op het punt waar het water wordt geloosd, volgens de instructies van de beheerder;
   6° Als de situatie het vereist en volgens de instructies van de beheerder worden de oevers beschermd met metselwerk, beton, golfbrekers of andere middelen, met inbegrip van technieken voor oeverstabilisatie op basis van planten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R85. [1 In het geval van een permanente inlaatinstallatie van oppervlaktewater, niet geschikt om te drinken en niet bestemd voor menselijke consumptie, in een onbevaarbare waterloop of in een niet beschermde waterloop, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
   1° het is verboden een dam op te werpen over een waterloop;
   2° de voorkant van de inlaatinstallaties mag niet buiten de taludhelling uitsteken;
   3° Als de situatie het vereist, moet de oever van de waterloop gestabiliseerd worden op het punt waar het water wordt geloosd, volgens de instructies van de beheerder;
   4° Als de situatie het vereist en volgens de instructies van de beheerder worden de oevers beschermd met metselwerk, beton, golfbrekers of andere middelen, met inbegrip van technieken voor oeverstabilisatie op basis van planten.
   5° bij de waterinname wordt een adequaat stroomregelsysteem geïnstalleerd om ervoor te zorgen dat het instroomdebiet altijd beschikbaar is voor de waterloop.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R86. [1 § 1 Onverminderd artikel 3.130 van het Burgerlijk Wetboek mogen werken, ondernemingen en activiteiten uitgevoerd door een natuurlijke of rechtspersoon, publiek of privaat, die betrekking hebben op de seizoensgebonden onttrekking van water aan onbevaarbare of niet beschermde waterlopen, al dan niet hersteld, alleen worden uitgevoerd krachtens een oeverrecht en na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een voorafgaande aangifte.
   Er is echter geen voorafgaande aangifte vereist voor onttrekkingen door een natuurlijke of rechtspersoon, publiek of privaat, met oeverrechten, voor huishoudelijke doeleinden, of voor het drenken van vee door middel van een apparaat dat is geplaatst in een weide die wordt doorkruist of begrensd door een waterloop en waarmee vee kan worden gedrenkt zonder dat vee toegang heeft tot de waterloop, zoals een snuitpomp, trog of vijver, ongeacht hoe ze worden gevoederd. Behoeften zoals het vullen van zwembaden en siervijvers, het schoonmaken van voertuigen en het besproeien van gazons worden niet als huishoudelijke behoeften beschouwd.
   Onttrekkingen die zijn vrijgesteld van voorafgaande aangifte overeenkomstig lid 2 moeten niettemin voldoen aan de voorwaarden opgelegd door artikel R.87, § 3, of door de waterloopbeheerder.
   § 2. Het is verboden om vanaf de openbare weg seizoensgebonden water te halen uit een onbevaarbare of niet beschermde waterloop.
   § 3. De aangifte moet per aangetekende post of op een andere manier die een zekere datum oplevert, worden verzonden of tegen ontvangstbewijs worden afgegeven aan de bevoegde beheerder naargelang de categorie van de onbevaarbare waterloop waar het project zich bevindt, of aan de beheerder die verantwoordelijk is voor de onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie in het geval van een niet beschermde waterloop.
   Er moeten twee exemplaren van de aangifte worden gemaakt met behulp van het formulier dat is vastgesteld door de minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen.
   De aangifte is onontvankelijk als zij in strijd met lid 3 is verzonden of afgeleverd of als de krachtens lid 4 vereiste gegevens of documenten ontbreken.
   § 4. Als de aangifte niet-ontvankelijk is, stuurt de beheerder de aangever binnen vijftien dagen na ontvangst van de aangifte een kopie van de aangifte met de vermelding "niet-ontvankelijk", samen met een kopie van de gemotiveerde beslissing die de niet-ontvankelijkheid van de aangifte rechtvaardigt.
   § 5. Als de aangifte ontvankelijk is, stuurt de beheerder een kopie van de aangifte naar het departement Natuur en Bos van de Waalse Overheidsdienst, Landbouw, Natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu of naar elke instantie die hij nuttig acht om te raadplegen, voor een advies over het eventueel opleggen van bijkomende uitvoeringsvoorwaarden. Op verzoek van de beheerder of een van de bovengenoemde departementen kan vooraf een gezamenlijk bezoek ter plaatse worden georganiseerd. De instanties sturen hun advies binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   Binnen zestig dagen na de datum van ontvangst van de aangifte stuurt de beheerder de aangever een kopie van de aangifte, gemerkt "geregistreerd".
   Waar nodig zal de beheerder de aangever informeren dat aanvullende uitvoeringsvoorwaarden vereist zijn. In dat geval stuurt zij de aangever de in lid 2 bedoelde kopie, waaraan zij een kopie van de aanvullende uitvoeringsvoorwaarden toevoegt.
   Indien de aangifte niet binnen de termijn bedoeld in het lid 2 wordt verzonden, wordt zij zonder aanvullende voorwaarden ontvankelijk geacht.
   § 6. Om de 6 jaar is een nieuwe aangifte vereist.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R87. [1 § 1. Bij het uitvoeren van een seizoensgebonden onttrekking als bedoeld in artikel R. 86 moet de aangever zich houden aan de bepalingen en debiet- en/of volumewaarden en de onttrekkingsperioden die in zijn aangifte en in eventuele aanvullende uitvoeringsvoorwaarden van de beheerder zijn opgenomen. Onverminderd artikel D. 33/12 kan de betrokken beheerder, als aanvullende uitvoeringsvoorwaarden, de periode(n) van onttrekking specificeren en, indien nodig, verschillende onttrekkingspercentages vaststellen, met name afhankelijk van de tijd van het jaar of de beschikbare middelen.
   § 2. Elke onttrekkingsstructuur en -installatie is uitgerust met geschikte middelen om het onttrokken volume te meten. Wanneer water wordt onttrokken door het uit de waterloop te pompen, moet de pompinstallatie worden uitgerust met een volumemeter. De keuze van de meter en de omstandigheden waarin hij wordt geïnstalleerd, moeten ervoor zorgen dat de gemeten volumes nauwkeurig zijn. Volumetrische meters met een resetsysteem zijn verboden.
   De meetinstrumenten voor het onttrokken volume moeten regelmatig worden onderhouden, gecontroleerd en, indien nodig, vervangen, zodat ze te allen tijde betrouwbare informatie leveren.
   De aangever moet de volgende informatie over de werking van de seizoensgebonden wateronttrekkingsfaciliteit vastleggen in een register of notitieboekje:
   1° de aflezing van de volumetrische meterindex aan het begin en einde van elke bemonsteringscampagne;
   2° incidenten die zich hebben voorgedaan op het niveau van de verrichting en, in voorkomend geval, op het niveau van de meting van de opgenomen volumes;
   3° onderhoud, inspectie en vervanging van meetapparatuur.
   De betrokken beheerder kan, als aanvullende uitvoeringsvoorwaarden, specifieke registratieprocedures vaststellen en de registratiefrequentie verhogen tijdens perioden die gevoelig zijn voor de toestand van de watervoorraden en het aquatische milieu.
   § 3. De locatie van onttrekkingswerken en -installaties wordt zo gekozen dat overexploitatie of aanzienlijke aantasting van de waterloop, inclusief de oevers, wordt voorkomen. Wateronttrekkingswerken en -installaties moeten zo worden ontworpen dat waterverspilling wordt voorkomen.
   De aangever controleert regelmatig de seizoensbemonsteringen door middel van pompen of een ander proces. Het zorgt ervoor dat de werken en installaties die voor de onttrekking worden gebruikt, regelmatig zodanig worden onderhouden dat de bescherming van de waterloop gegarandeerd is.
   De aangever moet ook alle nodige maatregelen nemen, in het bijzonder door geen brandstoffen en andere producten op het winningsgebied op te slaan die de kwaliteit van het water dat uit het pompsysteem komt, zouden kunnen wijzigen, om elk risico van waterverontreiniging te voorkomen. De betrokken manager kan als aanvullende uitvoeringsvoorwaarden het volgende opleggen:
   1° de installatie van een zeef ter hoogte van de onttrekkingsleiding, waarvan het de kenmerken bepaalt ;
   2° een maximale pompcapaciteit, uitgedrukt in debiet per uur, afhankelijk van de waterloop waaruit het water wordt gehaald.
   § 4. Elk incident of ongeval dat de waterkwaliteit of het kwantitatieve beheer negatief heeft beïnvloed of waarschijnlijk negatief zal beïnvloeden en de eerste maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen, moeten zo snel mogelijk door de melder worden gemeld aan de beheerder aan wie de melding is doorgegeven en aan de afdeling Politie en Controles van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.
   Onverminderd de maatregelen die door de beheerder kunnen worden voorgeschreven, moet de aangever alle passende maatregelen nemen of laten nemen om een einde te maken aan de oorzaak van het incident of het ongeval dat het aquatische milieu heeft aangetast, om de gevolgen ervan te evalueren en om het te verhelpen.
   § 5. Binnen een maand na afloop van elke seizoenbemonsteringscampagne zendt de aangever de betrokken beheerder een samenvatting van het in paragraaf 2 bedoelde register of notitieboekje toe, met vermelding van :
   1° de waarden van de dagelijks en/of over de bemonsteringsperiode opgenomen volumes;
   2° bij bemonstering door pompen, de aflezing van de volumetrische meterindex op het einde van de bemonsteringscampagne;
   3° eventuele bedrijfsincidenten die van invloed kunnen zijn geweest op de watervoorraden en de maatregelen die zijn genomen om deze te verhelpen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R88. [1 De territoriaal bevoegde Directie van het Departement Natuur en Bossen kan de personen onderworpen aan de verplichting waarvan sprake in artikel 16bis van dit boek een afwijking ervan toestaan voor de gronden die als biodiversiteitsvriendelijk zeer extensief weideland gebruikt worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/1. [1 Het is verboden om onbevaarbare waterlopen en niet beschermde waterlopen op welke manier dan ook te bedekken, behalve in het geval van de volgende handelingen en werken, onderworpen aan een vergunning krachtens artikel D. 40 of R. 76, betreffende de installatie, bouw, verbouwing, vernieuwing, verplaatsing, verbouwing of uitbreiding :
   1° van de weg-, spoor-, luchthaven- of waterwegen-infrastructuur;
   2° van de infrastructuur voor overstromingsrisicobeheersing of -beheer;
   3° van de infrastructuur die toegang geeft tot een stuk grond of privé-eigendom, met een breedte die strikt noodzakelijk is voor deze toegang;
   4° van de telecommunicatie-, vloeistof- of energienetwerken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/2. [1 § 1. Binnen een afstand van zes meter van de oever van een onbevaarbare of niet beschermde waterloop is het verboden om zonder voorafgaande toestemming van de beheerder te bouwen, vaste of mobiele installaties te plaatsen, een bestaande constructie te verbouwen, om te vormen, producten, uitrustingen of materialen van welke aard ook te deponeren of het reliëf van de bodem ingrijpend te wijzigen. De minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen kan een lijst opstellen van constructies en installaties die zijn vrijgesteld van deze vergunning.
   § 2. De aanvraag voor een vergunning bedoeld in paragraaf 1 wordt in tweevoud opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is vastgesteld door de Minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen. Afhankelijk van de categorie waterlopen waarin het project zich bevindt, en zonder afbreuk te doen aan elektronische indiening, wordt de aanvraag per aangetekende post of op een andere manier die een zekere datum oplevert, of tegen ontvangstbewijs verzonden naar de betrokken beheerder.
   De beheerder kan de overlegging verlangen van aanvullende documenten die hij noodzakelijk acht voor het onderzoek van de aanvraag. De beslissing bepaalt dat de procedure opnieuw begint te lopen te rekenen vanaf ontvangst ervan.
   § 3. De beheerder stuurt zijn beslissing aan de aanvrager, alsook aan elke geraadpleegde instantie binnen honderdtwintig dagen vanaf de eerste dag na ontvangst van de aanvraag of de aanvullingen. Anders wordt het geacht te zijn geweigerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/3. [1 § 1. Tegen de beslissingen genomen krachtens de artikelen R. 83, § 1, R. 86, § 2, en R. 89/2, § 3, kan beroep worden ingesteld binnen een termijn van twintig dagen vanaf de kennisgeving ervan of vanaf de bekendmaking van de beslissing langs administratieve weg.
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid en onverminderd de mogelijkheid tot indiening langs elektronische weg, moet het in lid 1 bedoelde beroep worden toegezonden aan de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen, op het adres van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu, per aangetekend schrijven of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, met gebruikmaking van het door de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen vastgestelde formulier.
   § 2. Als het advies van een specifieke instantie is gevraagd als onderdeel van de procedure in eerste aanleg, legt de beroepsinstantie het dossier voor advies voor aan deze instantie. Als deze instantie niet binnen dertig dagen na de datum van aanhangigmaking advies uitbrengt, wordt de zaak buiten beschouwing gelaten.
   § 3. De Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen of zijn afgevaardigde deelt zijn beslissing aan de aanvrager mee binnen honderdtwintig dagen, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de ontvangst van het beroepschrift of, in geval van meerdere beroepen, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de ontvangst van het laatste beroepschrift.
   Tegelijk met de verzending van de beslissing aan de aanvrager per aangetekende brief of op een andere wijze die een zekere datum oplevert, stuurt de Minister bevoegd voor onbevaarbare waterlopen of zijn afgevaardigde ook een kopie van zijn beslissing:
   1° aan de betrokken beheerder;
   2° aan de instanties die binnen de voorgeschreven termijn een advies hebben uitgebracht;
   Als de beslissing niet binnen de in het eerste lid voorgeschreven termijn wordt verstuurd, wordt de in eerste instantie genomen beslissing bevestigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/4. [1 Het legen van vijvers en reservoirs is verboden van 1 december tot en met 31 augustus, tenzij de persoon die verantwoordelijk is voor het legen aantoont dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° De lozing bedraagt niet meer dan een derde van het debiet van de ontvangende waterloop;
   2° Het temperatuurverschil tussen het water van de ontvangende waterloop en het lozingswater bedraagt maximaal 5° C ;
   3° Het verschil in troebelheid tussen het geloosde drainwater en het water aan de ingang van de vijvers en reservoirs bedraagt niet meer dan 70 NTU, gemiddeld over een half uur;
   4° de verzadigingsgraad van opgeloste zuurstof in het geloosde afvalwater gemiddeld over een half uur hoger blijft dan 50%; als de verzadigingsgraad van opgeloste zuurstof in het inlaatwater van de vijvers en reservoirs lager is dan 50%, kan dit worden aanvaard als grenswaarde voor het geloosde afvalwater.
   Wanneer een vijver of reservoir zal worden geleegd of (opnieuw) zal worden geblokkeerd, moeten de territoriaal bevoegde externe directie van het departement Natuur en Bos en de beheerder van de betrokken waterloop ten minste twintig dagen vóór de datum waarop de vijver of het reservoir zal worden geleegd of (opnieuw) zal worden geblokkeerd, daarvan in kennis worden gesteld.
   Behalve in het geval van een naar behoren toegestane dam mag de onttrekking van water aan een waterloop voor het vullen van vijvers of reservoirs niet meer bedragen dan een derde van het momentane debiet van de waterloop.
   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op productievijvers die worden beheerd door een aquaculturist die geregistreerd is bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 14, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


HOOFDSTUK VI. [1 - Subsidies]1   ----------   (1)
Art. R89/5. [1 In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
   1° "subsidiegerechtigde": de private of publieke entiteit die de begunstigde van de subsidie en de opdrachtgever is;
   2° begeleidingsdienst: "Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Ontwikkeling, Landelijke Aangelegenheden, Waterlopen en Dierenwelzijn - Directie onbevaarbare waterlopen"]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 15, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/6. [1 In afwijking van de artikelen 2bis, 11, 13 en 14 van het besluit van de Regent van 2 juli 1949 betreffende de Staatstussenkomst inzake toelagen voor het uitvoeren van werken door de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, commissies van openbare onderstand, kerkfabrieken, en verenigingen van Polders of van Wateringen, wordt het tarief van de subsidies voor de uitvoering van de werken bedoeld in artikel D. 54/1 van dit boek vastgesteld op :
   1° tachtig procent van het totale bedrag van de te subsidiëren uitgaven voor de werken bedoeld in artikel D. 54/1, 3° en 6°, van dit boek
   2° zestig procent van het totale bedrag van de te subsidiëren uitgaven voor de werken bedoeld in artikel D. 54/1, 1°, van dit boek
   3° vijfenveertig procent van het totale bedrag van de te subsidiëren uitgaven voor het werk bedoeld in artikel D. 54/1, 2°, 4° en 5°, van dit boek ;
   4° vijfendertig procent van het totale bedrag van de te subsidiëren uitgaven voor de werken bedoeld in artikel D. 54/1, 7°, van dit boek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 15, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/7. [1 De projecten die door de begunstigde worden ingediend om subsidies te verkrijgen voor het uitvoeren van de werken bedoeld in artikel D. 54/1 van dit boek moeten vergezeld zijn van de adviezen van de beheerder van de betrokken onbevaarbare waterloop en van de dienst Natuur en Bos van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, evenals van de volgende documenten:
   1° de documenten en specificaties van de geplande werken, in het bijzonder het bijzonder bestek voor de publiekrechtelijke aannemer, de beschrijvende en samenvattende opmetingsstaten, het inschrijvingsmodel en de uitvoeringsplannen;
   2° de berekeningsnota's die naar dit werk verwijzen, indien van toepassing;
   3° de kostenraming van de werkzaamheden met, zo nodig, de kosten van de voorafgaande proeven;
   4° een toelichtende nota over de wijze waarop de eenheidsprijzen worden vastgelegd;
   5° een attest van de begunstigde waaruit blijkt dat hij eigenaar is van alle gronden die nodig zijn om de werken uit te voeren;
   6- in geval van aankoop van onbebouwde onroerende goederen, een grondinnemingsdossier met een schatting van de waarde ervan
   in voorkomend geval de milieu- en stedenbouwkundige vergunning of de globale vergunning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 15, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/8. [1 § 1. De begeleidingsdienst helpt de subsidiegerechtigden bij het opmaken van de documenten die nodig zijn voor de technische, administratieve en budgettaire opvolging. Hij wordt ermee belast het uitvoerig advies aan de Minister over te maken.
   Het project wordt opgemaakt door de subsidiegerechtigde en door hem overgemaakt aan de begeleidingsdienst, die het ter goedkeuring aan de Minister voorlegt. De minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen beslist of de subsidie al dan niet wordt toegekend.
   § 2. De kennisgeving aan de subsidiegerechtigde door de Minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen van de goedkeuring van het project en de subsidiepercentages staat gelijk aan een principeverbintenis om de subsidie toe te kennen.
   § 3. Binnen drie maanden na de kennisgeving van de in paragraaf 2 bedoelde principiële belofte gaat de subsidiegerechtigde over tot de opening van de inschrijvingen. Via de begeleidingsdienst maakt hij het volledige dossier betreffende de gunning van de opdracht vervolgens over aan de Minister. De principiële belofte vervalt na afloop van die termijn.
   § 4. De Minister die verantwoordelijk is voor onbevaarbare waterlopen legt het budget voor de uitgaven vast en vaardigt een ministerieel besluit uit tot toekenning van de subsidies.
   Het bedrag van de subsidie wordt aan de subsidiegerechtigde meegedeeld op basis van het goedgekeurde project, in het bijzonder de goedgekeurde aanbesteding voor de publiekrechtelijke rechtspersoon.
   Voor de berekening van de subsidie is het in aanmerking te nemen bedrag de som van:
   1° de kosten van de in aanmerking komende werkzaamheden, btw inbegrepen, bepaald door de aanbesteding;
   2° een vast bedrag van 10 % van het totaalbedrag van de werkzaamheden voor onderzoekskosten, kosten inzake veiligheidscoördinatie, voorafgaande geotechnische proeven en controle van de materialen;
   3° het bedrag van de schatting vastgesteld bij de verwerving van niet-bebouwde onroerende goederen.
   De overige algemene kosten gemaakt door de subsidiegerechtigde komen niet in aanmerking voor subsidies.
   Elke andere tegemoetkoming dan die van de subsidiegerechtigde wordt afgetrokken van het globale bedrag van de te subsidiëren uitgave.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 15, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/9. [1 § 1. Het volledige dossier met betrekking tot de toekenning van de subsidie, of het contract in het geval van een publiekrechtelijke persoon, bevat een kopie van de volgende documenten:
   1° de beraadslaging waarbij de subsidiegerechtigde de datum van de opening van de inschrijvingen en, zo nodig, de lijst van de te raadplegen ondernemingen vastlegt;
   2° het goedgekeurde bestek;
   3° het bericht van de opdracht;
   4° het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
   5° het verslag over de aanbesteding van de opdracht;
   6° de inschrijving ingediend door de aannemer die door de subsidiegerechtigde aangewezen is;
   7° de vergelijkende tabel van de eenheidsprijzen van de ingediende inschrijvingen;
   8° de beraadslaging waarbij de subsidiegerechtigde de aanwijzing van de aannemer met redenen omkleedt.
   9° indien van toepassing, gaat het dossier vergezeld van de akte van aankoop van onbebouwde onroerende goederen.
   § 2. De Minister verantwoordelijk voor onbevaarbare waterlopen of zijn afgevaardigde kan het gebruik van de toegekende subsidies laten controleren.
   § 3. Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend op basis van het werkelijke bedrag van de gesubsidieerde werkzaamheden dat in de eindafrekening wordt vermeld, met inbegrip van de aankoopkosten inzake inneming en erfdienstbaarheid en de overige kosten zoals bedoeld in artikel R. 89/8, beperkt tot 10 % van het globale bedrag van de werkzaamheden. Als het bedrag van de eindafrekening van de gesubsidieerde werkzaamheden kleiner is dan het bedrag dat aanvankelijk in aanmerking werd genomen voor de berekening van de subsidie, wordt het bedrag van deze subsidie herzien op grond van de werkelijke kosten van bedoelde werkzaamheden.
   § 4. De Minister kan ook subsidies toekennen voor werkzaamheden van ondernemingen die niet konden worden voorzien bij het uitwerken van het oorspronkelijke project en die nu noodzakelijk blijken voor de goede uitvoering daarvan. In dit geval mag de aanvullende subsidie niet meer bedragen dan tien procent van de oorspronkelijke subsidie.
   § 5. In geval van aankoop van onbebouwde onroerende goederen wordt het definitieve subsidiebedrag vastgelegd op basis van de akte van aankoop van het goed, waarvan een afschrift aan de begeleidingsdienst overgemaakt wordt.
   § 6. De artikelen 16 en 18 van het besluit van de Regent van 2 juli 1949 betreffende de Staatstussenkomst inzake toelagen voor het uitvoeren van werken door de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, commissies van openbare onderstand, kerkfabrieken, en verenigingen van Polders of van Wateringen, zijn niet van toepassing op de werken bedoeld in artikel D. 54/1 van dit boek.
   § 7. De Minister kan voorschotten op de toegekende subsidies uitbetalen naar rato van de daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden. De subsidie wordt uitbetaald tegen overlegging van een aangifte van schuldvordering van de subsidiegerechtigde, gestaafd met een stand van de werkzaamheden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 15, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


TITEL VI. - Wateringen.
HOOFDSTUK 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. R89/10. [1 Aangezien de grenzen van bepaalde Wateringen zich uitstrekken over het grondgebied van meer dan één provincie, hebben de volgende provinciale overheden het recht om tussen te komen in de uitvoering van Titel VI van het decreetgevend deel van dit Boek: die van Henegouwen voor de Wateringen Rhosnes, Kain-Ramegnies-Chin en Pottes-Escanaffles, die van Luik voor de Wateringen Trois Sarts, die van Luxemburg voor de Wateringen Ambly, d'Opont, de Humain, de Bourdon en de Carlsbourg, en die van Namen voor de Wateringen van Forville, d'Aische-en-Refail, de l'Orneau, du Ry de Jennevaux, de la Ligne, de l'Eau d'Heure en de Telnay.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/11. [1 Onverminderd de bepalingen van titel V van dit Boek, gelden voor de onbevaarbare waterlopen in de Wateringen districten de volgende bepalingen:
   1° de vergunningsaanvraag bedoeld in artikel D. 40 wordt voor advies voorgelegd aan het bestuur van de Watering;
   2° voor het openen van sluizen, sluisdeuren en poorten zijn de gebruikers of eigenaars van bouwwerken eveneens verplicht de bevelen van de voorzitter van de Watering op te volgen; in geval van nood of wanneer het water de hoogte van de peilnagel of een ander identificatiesysteem overschrijdt, zijn ze verplicht de bevelen van de bewakers, sluiswachters en, bij afwezigheid van deze agenten, de ontvanger-griffier op te volgen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/12. [1 Met betrekking tot drainage- en irrigatiekanalen, die niet overeenkomen met een waterloop, gelegen in de Wateringen district, is het verboden :
   1° bruggen, sluizen, dammen, kistdammen of andere permanente of tijdelijke constructies te bouwen, te verwijderen of te wijzigen zonder toestemming van het bestuur van de Watering;
   2° de bedding of oevers te verplaatsen of te wijzigen of op enigerlei wijze afbreuk te doen aan hun normale en regelmatige toestand, in het bijzonder door ophogingen, afzettingen of het verwijderen van beplantingen, gras, aarde, modder, zand, grind of andere materialen, zonder toestemming van de het bestuur van de Watering;
   3° inbreuk maken op de voorwaarden waaronder deze vergunningen worden verleend;
   4° het belemmeren van de normale doorstroming van het water, in het bijzonder door het gooien of storten van voorwerpen van welke aard ook;
   5° de oevers of de daarop gevestigde werken op welke wijze ook beschadigen, verlagen of verzwakken, behoudens met de in 1° en 2° bedoelde toestemming;
   6° om er te vissen zonder vergunning van het bestuur van de Watering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/13. [1 Met betrekking tot dijken die deel uitmaken van het Wateringdomein, is het verboden :
   1° zonder toestemming van het bestuur beplantingen aan te planten of bebouwingen op te richten, permanente of tijdelijke constructies op te richten, bestaande beplantingen, constructies of structuren te verwijderen of te wijzigen;
   2° de bedding of oevers te verplaatsen of te wijzigen of op enigerlei wijze afbreuk te doen aan hun normale en regelmatige toestand, in het bijzonder door ophogingen, afzettingen of het verwijderen van beplantingen, gras, aarde, modder, zand, grind of andere materialen, zonder toestemming van het bestuur;
   3° dieren te laten grazen of dieren van welke aard ook te laten verblijven zonder toestemming van het bestuur;
   4° inbreuk maken op de voorwaarden waaronder deze vergunningen worden verleend;
   5° met voertuigen over deze dijken te rijden, tenzij ze daarvoor zijn uitgerust.
   Lid 1, 1° tot en met 4°, is van toepassing op wegen die deel uitmaken van het Wateringdomein.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/14. [1 Het is verboden om zonder toestemming van het bestuur van de Watering te graven, putten te graven, pompen te plaatsen, drinkbakken te plaatsen binnen een afstand van tien meter van drainage- en irrigatiekanalen en dijken, evenals op land met een ondergronds drainagesysteem, of om deze werken te verwijderen of te wijzigen.
   De winning van turf is in het hele gebied van de Watering verboden zonder vergunning van het bestuur van de Watering.
   Weiden voor begrazing die langs drainage- en irrigatieroutes en dijken liggen, worden omheind op de manier en op de afstand die door het bestuur zijn voorgeschreven om te voorkomen dat vee er doorheen loopt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/15. [1 Omwonenden, gebruikers en eigenaars van bouwwerken zijn verplicht om voorrang te verlenen aan leden van het bestuur en personeel van de Wateringen, aan de bevoegde ambtenaren die door de regering zijn aangesteld en aan de personen die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden die door de Wateringen zijn opgedragen.
   Oeverbewoners, gebruikers en eigenaars van werken moeten toestaan dat materiaal dat verwijderd is uit waterlopen en drainage- of irrigatiekanalen, evenals het materiaal dat nodig is om het werk uit te voeren, op hun land wordt gedeponeerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/16. [1 Het bestuur van de Watering kan te allen tijde de vergunningen die het krachtens de artikelen R. 89/12 tot en met R. 89/14 heeft verleend, intrekken of de voorwaarden waaronder ze zijn verleend, wijzigen indien de toegestane aanplantingen, constructies of werken schadelijk zijn voor de belangen van de Watering.
   Het in lid 1 bedoelde bestuur kan de nodige werkzaamheden voorschrijven om een einde te maken aan de schade of om te voorkomen dat opnieuw schade wordt veroorzaakt door aanplantingen, constructies of werken waarvoor geen vergunning is verleend of die zonder vergunning bestaan.
   Onverminderd de sancties waarin artikel R. 89/18 voorziet, kunnen de voorgeschreven werkzaamheden automatisch door de Watering worden uitgevoerd als de eigenaar of gebruiker weigert of nalaat ze uit te voeren. In dit geval wordt de uitgave teruggevorderd van de eigenaar of gebruiker volgens de methode die is vastgesteld voor de terugvordering van belasting ten gunste van de Watering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/17. [1 Tegen beslissingen van het bestuur van de Watering op grond van de artikelen R. 89/12, R. 89/13, R. 89/14 en R. 89/16 kan beroep worden ingesteld bij het provinciecollege. Elk beroep wordt ingediend binnen de twintig dagen van de kennisgeving van de beslissing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/18. [1 Onverminderd de zwaardere straffen waarin het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de artikelen 549 en 550, voorziet, vallen overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk onder de vierde categorie in de zin van deel VIII van het decreetgevend deel van Boek Ier van het Milieuwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 16, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


HOOFDSTUK II. [1 - Administratie van de Wateringen]1   ----------   (1)
Art. R89/19. [1 De ingenieur belast met de buitendienst van de Directie onbevaarbare Waterlopen, van het Departement Ontwikkeling, Landelijke Aangelegenheden, Waterlopen en Dierenwelzijn van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, bevoegd voor het district waarin het hoofdkantoor van een Watering gelegen is, wordt opgeroepen voor de algemene vergaderingen van deze administraties.
   De in het eerste lid bedoelde ambtenaar of zijn vervanger is aangewezen om te handelen overeenkomstig de artikelen D. 133/1, D. 134, D. 138, D. 140, D. 142 en D. 143 van dit Boek.
   De voorzitters van de Wateringen moeten de in lid 1 bedoelde ambtenaar op de hoogte brengen:
   1° van de aanvangsdatum van de werken, behalve bij dringende werken zoals bepaald in artikel D. 134 van dit Boek;
   2° van de datum van oplevering van andere werken dan onderhoud en kleine herstellingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 17, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/20. [1 § 1. Het speciale politiereglement voor de Wateringen, goedgekeurd door de Regering, wordt bekendgemaakt in elk van de gemeenten op het grondgebied waarvan de Watering zich uitstrekt. Hiertoe zal de directie van Watering de tekst van de goedgekeurde speciale politiereglementen naar de burgemeesters van deze gemeenten sturen. De bekendmaking gebeurt binnen de twee maanden na deze mededeling door de burgemeesters, door middel van affiches en andere publicatiemiddelen die in deze gemeenten in gebruik zijn.
   Van deze publicatie wordt melding gemaakt in het Bestuursmemoriaal van de provincie of, in voorkomend geval, van elk van de provincies op het grondgebied waarvan het gebied van de watering zich uitstrekt.
   § 2. Binnen acht dagen na deze bekendmaking legt het bestuur van de Watering het feit en de datum van publicatie vast in de volgende bewoordingen: "Deze aangifte is ondertekend en gedateerd door de voorzitter van de Watering en door de ontvanger-griffier ingeschreven in het register van de beraadslagingen van het bestuur".
   § 3. Binnen achtenveertig uur na de aangifte stuurt de ontvanger-griffier gewaarmerkte kopieën van het bijzonder politiereglement en de aangifte naar de griffies van de rechtbanken van eerste aanleg en de vrederechters die territoriaal bevoegd zijn voor het gebied van de Watering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 17, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


HOOFDSTUK III [1 - Door Wateringen uit te voeren werkzaamheden]1   ----------   (1)
Art. R89/21. [1 § 1. De aangifte, bedoeld in artikel D. 133 van dit Boek, wordt in vier exemplaren opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is vastgesteld door de Minister die verantwoordelijk is voor de onbevaarbare waterlopen.
   § 2. Als de aangifte ontvankelijk is, stuurt het provinciecollege een kopie van de verklaring naar de beheerder van de betrokken onbevaarbare waterloop en een kopie naar het Departement Natuur en Bossen van het Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu voor een advies over de vraag of aanvullende voorwaarden moeten worden opgelegd. De betrokken beheerder en het Departement Natuur en Bossen sturen hun met redenen omkleed advies binnen de vijftien dagen na de aanhangigmaking. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   Binnen de termijn bepaald in artikel D. 133 van dit Boek stuurt het Provinciecollege de aangever een kopie van de aangifte waaraan het woord " geregistreerd " is toegevoegd Waar nodig zal het Provinciecollege de aangever informeren dat aanvullende uitvoeringsvoorwaarden vereist zijn. In dat geval stuurt hij een kopie van deze voorwaarden op hetzelfde moment dat hij zijn beslissing naar de aangever stuurt.
   § 3. Indien de aangifte niet-ontvankelijk is, zendt het Provinciecollege de aangever binnen de in artikel D. 133 van dit boek gestelde termijn een afschrift van de aangifte met de vermelding "niet-ontvankelijk" toe, samen met een afschrift van de met redenen omklede beslissing die de niet-ontvankelijkheid van de aangifte rechtvaardigt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 18, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


Art. R89/22. [1 Het advies van de bevoegde ambtenaar aangeduid in artikel R. 89/19, van het departement Natuur en Bossen van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, en indien van toepassing van de beheerder van de waterloop van de derde categorie, wordt gevraagd voorafgaand aan elke beslissing met betrekking tot de uitvoering van bouw- en verbeteringswerken. De instanties sturen hun advies binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   Het advies bevat minstens :
   1° de identificatie van de geraadpleegde instantie;
   2° de referenties van het project;
   3° de naam, voornaam en hoedanigheid van de auteur van het advies;
   4° in geval van een gunstig advies, de eventuele aanvullende voorwaarden die onder de bevoegdheid van de geraadpleegde instantie vallen en waaraan de bouw en de exploitatie van de inrichting onderworpen moeten worden;
   5° in geval van ongunstig advies, de redenen die het rechtvaardigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 18, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>


TITEL VII. - Waterbescherming.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R90.<ERR. B.S. 21-06-2005> Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder :
  1° " drinkwater " : oppervlaktewater bestemd voor menselijk gebruik en geleverd door middel van een waterleidingsnet;
  2° [5 ...]5;
  3° " zwemwater " : het (oppervlaktewater) of het gedeelte ervan dat zoet, stromend of stilstaand is en waarin het zwemmen : <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  - uitdrukkelijk toegelaten is
  of
  - niet verboden is en doorgaans door een (groot aantal zwemmers) beoefend wordt; <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  4° " bronwater " : water dat afkomstig is van een bron en dat beantwoordt aan de criteria van het voor menselijke consumptie bestemd water overeenkomstig de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/778/EEG) betreffende de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemd water, met uitzondering van de pH en de C12, en dat door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend is krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk mineraalwater en het bronwater;
  5° " tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater " : gewoon oppervlaktewater ingedeeld in een beschermingsgebied van tot drinkwater verwerkbaar water opgericht krachtens artikel 156 van het decreetgevende deel en de krachtens deze getroffen regelgevende bepalingen;
  6° " natuurlijk mineraalwater " : water dat beantwoordt aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/777/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater en door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk water en het bronwater;
  7° [4 ...]4;
  8° [5 ...]5;
  9° [5 ...]5;
  10° " thermaal water " : water dat beantwoordt aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/777/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater en door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk water en het bronwater;
  11° [5 ...]5;
  (11°bis "Geheel van gegevens betreffende de zwemwaterkwaliteit" : de gegevens ingezameld overeenkomstig artikel R. 108, § 1;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  (11°ter "Beoordeling van de zwemwaterkwaliteit" : het proces ter beoordeling van de zwemwaterkwaliteit d.m.v. de beoordelingsmethode omschreven in bijlage XV, punt B.;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  (11°quater "Tijdelijk zwemverbod" : Zwemverbod tijdens het lopende zwemseizoen in de aangewezen zwemzones;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  (11°quinquies "Permanent zwemverbod" : Zwemverbod in de aangewezen zwemzones voor het hele lopende zwemseizoen of al naar gelang van het verbod.) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  12° " winplaats " : de plaats waar het oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater, voor de zuiveringsbehandeling, wordt onttrokken;
  (12°bis, luidend als volgt :
  "beheersmaatregelen" : de volgende maatregelen betreffende het zwemwater :
  a) uitwerking en behoud van een zwemwaterprofiel;
  b) opmaking van een toezichtskalender;
  c) toezicht op het zwemwater;
  d) beoordeling van de zwemwaterkwaliteit;
  e) indeling van het zwemwater;
  f) inventarisering en beoordeling van de mogelijke vervuilingsbronnen van het zwemwater die schadelijk zouden kunnen zijn voor de gezondheid van de zwemmers;
  g) informatieverstrekking aan het publiek;
  h) acties om te voorkomen dat de zwemmers niet aan vervuiling blootgesteld worden;
  i) acties ter vermindering van het vervuilingsrisico;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  13° " (groot aantal zwemmers) " : wanneer de badzone bezocht wordt door 50 zwemmers, die geteld worden tijdens het badseizoen op de dagen waarop de weersomstandigheden voor het zwemmen optimaal zijn; <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  14° [1 " lens " : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend milieu dat zich onder een minderdoorlatende of ondoorlatende geologische laag bevindt; de hydraulische belasting van het water dat zij bevat, overschrijdt het dak van de waterlaag;]1
  15° [1 " vrije waterlaag " : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend milieu verzadigd op een gewoonlijk veranderlijke hoogte en gelegen onder een droog of onverzadigd doorlatend milieu; de waterlaag is over het algemeen naar beneden afgebakend door een ondoorlatende onderlaag;]1
  16° " kwaliteitsdoelstelling " : toelaatbare concentratie voor een bepaalde stof in het oppervlaktewater;
  (16°bis "permanent" : m.b.t. het zwemverbod of het bericht waarin het zwemmen afgeraden wordt, een duur van op zijn minst een heel zwemseizoen;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  (16°ter, luidend als volgt : "vervuiling van het zwemwater" : de aanwezigheid van een microbiologische besmetting of van andere organismen of afvalstoffen die schadelijk zijn voor de zwemwaterkwaliteit en die een risico inhouden voor de gezondheid van de zwemmers, zoals nader bepaald in de artikelen R. 108, § 2, en R. 113 en in bijlage XV, punt A.1., in de kolom A;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  (16°quater "Vervuiling op korte termijn" : microbiologische besmetting bedoeld in bijlage XV, punt A.1., kolom A, die duidelijk identificeerbare oorzaken heeft, die de zwemwaterkwaliteit normaal gezien niet langer dan tweeënzeventig uren zou aantasten vanaf het tijdstip waarop ze aangetast wordt en waarvoor de bevoegde overheid heeft voorzien in procedures, zoals vastgelegd in bijlage XV, punt B, om dergelijke vervuilingen op korte termijn te voorkomen en te beheren;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  (16°quinquies "Proliferatie van cyanobacteriën" : opstapeling van cyanobacteriën in de vorm van efflorescenties, lagen of schuim;) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  17° [7 "zwemseizoen" : periode waarin de aanwezigheid van een groot aantal zwemmers kan worden voorzien, jaarlijks door de Minister vastgesteld, en die tussen 1 mei en 30 september ligt]7;
  (17°bis Abnormale toestand" : gebeurtenis of combinatie van gebeurtenissen die de zwemwaterkwaliteit aantasten op een bepaalde plek en die zich doorgaans gemiddeld niet meer dan één keer om de vier jaar voordoen.) <BWG 2008-03-14/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  18° " bron " : één van de natuurlijke of vaste punten waar water dat uit een waterlaag of een onderaardse laag ontspringt, kan worden gewonnen, waarbij het watervlak of de waterlaag gelegen zijn in gronden waarvan de aard, de diepte en de uitgestrektheid een [1 zekere]1 filtratie veroorzaken [1 ...]1 ;
  19° " gevaarlijke stoffen " : de in het water aanwezige stoffen die ofwel gevaarlijk kunnen zijn voor de menselijke gezondheid wegens hun toxiciteit, persistentie of bio-accumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen, ofwel een schadelijke werking kunnen hebben op het aquatisch milieu, dat beperkt kan worden tot een bepaald gebied en afhangen van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan;
  20° " relevante gevaarlijke stoffen " : de gevaarlijke stoffen vermeld in [3 kolom 10]3 van de tabel opgenomen in bijlage (VII); <ERR. B.S. 21-06-2005>
  [2 20bis "Prioritaire stoffen" : de stoffen bedoeld in bijlage I die geselecteerd worden uit die stoffen welke een significant risico voor of via het aquatische milieu betekenen;
   20°ter "Gevaarlijke prioritaire stoffen" : de gevaarlijke stoffen die geïdentificeerd worden in kolom 5 van tabel vermeld in bijlage I en waarvan de lozingen, de emissies of de verliezen geleidelijk stopgezet of beëindigd moeten worden;
   20°quater "natuurlijke achtergrondconcentratie" : de omgevingsconcentratie van een polluent in de bodem (of in het water) voortvloeiend uit geologische variaties of uit de invloed van een veralgemeende landbouw-, industriële of stedelijke activiteit;
   20°quinquies "Biologische beschikbaarheid" : de chemische toestand van een vervuilende stof, waarbij die kan worden opgenomen en/of geabsorbeerd door een levend wezen. De biologische beschikbaarheid van een vervuilende stof hangt af van zijn speciatie (verdeling tussen de verschillende chemische vormen van zijn milieu) en beïnvloedt zijn ecotoxiciteit voor de gemeenschap in het algemeen of voor bepaalde soorten van levende wezens die aan die vervuilende stof blootgesteld worden [6 ;]6 ]2
  [6 20° sexies ""matrix" : een compartiment van het aquatische milieu, dat wil zeggen water, sediment of biota;
   20 ° septies "biotataxon" : een aquatisch taxon met een taxonomische rang van "subphylum", "klasse" of daaraan gelijkwaardige rang;]6
  21° " stroomopwaartse zone " : deel van het hydrografische net dat stroomopwaarts een beschermingszone of een winningsplaats is gelegen;
  22° [1 " toevoerzone " : gebied waarin het geheel van de stromingswegen naar de waterwininstallatie convergeren.]1
  23° [5 ...]5;
  24° " zone van tot drinkwater verwerkbaar water " : het waterloopgedeelte waar de winplaats zich bevindt;
  25° " badzone " : de plaats waar het zwemwater zich bevindt. Die zones zijn opgenomen in bijlage (IX), punt a); <ERR. B.S. 21-06-2005>
  26° [4 ...]4;
  27° [1 ...]1
  ----------
  (1)<BWG 2009-02-12/74, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 07-05-2009>
  (2)<BWG 2011-02-17/11, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>
  (3)<BWG 2012-09-13/13, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  (4)<BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  (5)<BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>
  (6)<BWG 2015-10-22/02, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>
  (7)<BWG 2021-05-20/10, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2021>

HOOFDSTUK II. - Bescherming van het oppervlaktewater.
Afdeling I. - Kwaliteitsdoelstellingen en beschermingszones.
Onderafdeling I. - [1 Vaststelling van de normen en van de grenzen in verband met de kwaliteitsklasse om de ecologische toestand van natuurlijke oppervlaktewaterlichamen en het ecologisch potentieel van sterk veranderd en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen te evalueren.]1   ----------   (1)
Art. R91.[1 Voor de toepassing van deze onderafdeling, dient te worden verstaan onder :
   1° " ecologische kwaliteitsratio " : het quotiënt tussen de waarde van de index berekend voor een biologische parameter voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam en de waarde van deze index die overeenstemt met de voor dit soort waterlichaam vastgestelde referentieomstandigheden met dien verstande dat hij in een getalswaarde wordt uitgedrukt waarbij waarden in de buurt van nul op een zeer slechte ecologische toestand wijzen en waarden in de buurt van één op een goede ecologische toestand;
   2° " drempelwaarde " : een oppervlaktewaterkwaliteitsnorm bepaald door de stroomgebiedsoverheid overeenkomstig artikel R.92, met het oog op de bescherming van oppervlaktewaterlichamen tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand;
   3° "kwaliteitsklasse " : de verschillende waarden van een index die overeenstemt met een bepaalde ecologische toestand of ecologisch potentieel;
   4° " relevant biologisch kwaliteitselement " : het biologisch element, waarvan de schommelingen van het indexcijfer dat dit element meet, de milieuschommelingen getrouw weergeven.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R92.[1 Met het oog op de evaluatie van de ecologische toestand van de natuurlijke oppervlaktewaterlichamen, overeenkomstig bijlage VI van het decretale gedeelte van dit Wetboek, worden de volgende criteria aangehouden :
   1° de kwaliteitsklassen en de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor de relevante biologische elementen vermeld in bijlage Xter, A, I;
   2° de drempelwaarden voor de algemene fysisch-chemische parameters vermeld in bijlage Xter, B, I;
   3° de milieukwaliteitsnormen voor de specifieke verontreinigende stoffen vermeld in bijlage Xter, B, II en vastgesteld overeenkomstig de procedure omschreven in punt 2.4 van bijlage VI van het decretale gedeelte van dit Wetboek, voor de verontreinigende stoffen en groepen van verontreinigende stoffen die herkend zijn om de oppervlaktewaterlichamen nader te omschrijven, rekening houdend met de lijst opgenomen in bijlage VII van het decretale gedeelte van dit Wetboek;
   4° de drempelwaarden voor de hydromorfologische kwaliteitselementen vermeld in bijlage Xter, C.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R93.[1 Met het oog op de evaluatie van het ecologisch potentieel van sterk veranderd en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen, overeenkomstig bijlage VI van het decretale gedeelte van dit Wetboek, worden de volgende criteria aangehouden :
   1° de kwaliteitsklassen en de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor de relevante biologische elementen vermeld in bijlage Xter, A, II;
   2° de drempelwaarden voor de algemene fysisch-chemische parameters vermeld in bijlage Xter, B, I;
   3° de milieukwaliteitsnormen voor de specifieke verontreinigende stoffen vermeld in bijlage Xter, B, II, en vastgesteld overeenkomstig de procedure omschreven in punt 2.4 van bijlage VI van het decretale gedeelte van dit Wetboek, voor de verontreinigende stoffen en groepen van verontreinigende stoffen die herkend zijn om de oppervlaktewaterlichamen nader te omschrijven, rekening houdend met de lijst opgenomen in bijlage VII van het decretale gedeelte van dit Wetboek;
   4° de drempelwaarden voor de hydromorfologische kwaliteitselementen vermeld in bijlage Xter, C.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R94.[1 De in bijlage Xquater omschreven erkenningsregels worden gebruikt om de ecologische toestand van de oppervlaktewaterlichamen en het ecologische potentieel van sterk veranderd en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen vast te stellen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R94bis. [1 De punten voor oppervlaktewatermonitoring moeten worden gekozen volgens de vereisten van bijlage IV, punt I. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R95.[1 De toepassing van de wegens deze onderafdeling te nemen maatregelen, mag niet tot gevolg hebben dat de huidige kwaliteit van de oppervlaktewateren direct of indirect achteruit gaat.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Onderafdeling 1bis. [1 - Bepaling van de milieukwaliteitsnormen voor de prioritaire stoffen en voor sommige andere verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater.]1   ----------   (1)
Art. R95-1. [1 Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel D. 22, wordt in deze onderafdeling milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vastgelegd om de menselijke gezondheid en het leefmilieu te beschermen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-02-17/11, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>

Art. R95-2.[1 § 1. Onverminderd § 2 worden de milieukwaliteitsnormen die van toepassing zijn op het oppervlaktewater, in bijlage Xbis, deel A vastgesteld. Ze worden toegepast overeenkomstig bijlage Xbis, deel B.
   § 2. Onverminderd artikel D.22, § 1, 1°, worden de in bijlage Xbis, deel A, bedoelde milieukwaliteitsnormen uitgevoerd als volgt :
   1° voor de stoffen met nummer 2, 5, 15, 20, 22, 23, 28 worden de milieukwaliteitsnormen op 22 december 2015 van toepassing met de bedoeling tegen 22 december 2021 ten aanzien van deze stoffen een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken door middel van maatregelenprogramma's die bedoeld zijn in artikel D.23, in het kader van de tweede cyclus van de stroomgebiedbeheerplannen voorzien voor 22 december 2015;
   2° voor de stoffen met nummer 34 tot en met 45 worden de milieukwaliteitsnormen op 22 december 2018 toegepast met de bedoeling tegen 22 december 2027 ten aanzien van die stoffen een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken en te voorkomen dat die stoffen verslechterd worden.
   Daartoe stelt de stroomgebiedoverheid tegen 22 december 2018 een aanvullend monitoringprogramma dat overeenkomstig bijlage IV wordt georganiseerd, en een voorlopig maatregelenprogramma voor de in dit punt bedoelde stoffen vast en leggen zij die voor aan de Commissie. Het definitief maatregelenprogramma voor die stoffen wordt in het in artikel D.23 van het decreetgevend deel bedoeld maatregelenprogramma opgenomen in het kader van de derde cyclys van de stroomgebiedbeheersplannen die tegen 22 december 2021 zijn voorzien. Dit programma wordt zo spoedig mogelijk na die datum en uiterlijk op 22 december 2024 uitgevoerd en volledig operationeel gemaakt.
   Voor de toepassing van deze § is artikel D.22, §§ 5, 6, 8, 9, 11 en 12 van toepassing.
   § 3. Voor de stoffen met nummer 5, 15, 16, 17, 21, 28, 34, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage Xbis, past de stroomgebiedoverheid de milieukwaliteitsnormen voor biota toe.
   Voor de andere stoffen past de stroomgebiedoverheid de water-milieukwaliteitsnormen zoals vastgesteld in deel A van bijlage Xbis toe.
   § 4. De stroomgebiedoverheid kan ervoor kiezen om ten aanzien van een of meer categorieën oppervlaktewateren een milieukwaliteitsnorm toe te passen voor een andere matrix dan die vermeld in § 3, of wanneer relevant, voor een andere biotataxon dan die vermeld in deel A van bijlage Xbis.
   De stroomgebiedoverheid die gebruik maakt van deze paragraaf, past de relevante milieukwaliteitsnormen toe die zijn vastgesteld in bijlage Xbis. Indien voor de matrix of biotataxon geen milieukwaliteitsnorm is opgenomen, stelt de stroomgebiedoverheid een norm vast die minstens hetzelfde beschermingsniveau biedt als de milieukwaliteitsnormen die in deel A van bijlage Xbis zijn vastgesteld.
   De stroomgebiedoverheid kan alleen van de in deze § bedoelde mogelijkheid gebruikmaken indien de voor de gekozen matrix of biotataxon toegepaste analysemethode voldoet aan de in artikel R.43bis-4, § 4 vastgestelde minimale prestatiekenmerken. Wanneer voor geen enkele matrix aan deze kenmerken wordt voldaan, wordt de monitoring uitgevoerd met behulp van de beste beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich brengen en presteert de analysemethode minstens even goed als die welke beschikbaar is voor de in § 3 van dit artikel vermelde matrix voor de desbetreffende stof.
   § 5. Voor stoffen waarvoor een milieukwaliteitsnorm voor sediment en/of biota wordt toegepast, monitoort de stroomgebiedoverheid de stof gedurende ten minste één keer per jaar in de betrokken matrix, tenzij de technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
   Indien de monitoringsintervallen meer dan een jaar bedragen, rechtvaarditg de stroomgebiedoverheid de meetfrequentie voor de stroomgebiedbeheersplannen die overeenkomstig artikel D.24, § 3 zijn bijgewerkt.
   § 6. De stroomgebiedoverheid kan de stoffen met de nummers 5, 21, 28, 30, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage Xbis minder intensief monitoren dan vereist voor de controles bedoeld in § 5 en in bijlage IV op voorwaarde dat de monitoring representatief is en reeds een statistisch robuust referentiekader beschikbaar is met betrekking tot de aanwezigheid van die stoffen in het aquatische milieu.
   Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
   § 7. Voor de stoffen waarvoor de mogelijkheid bedoeld in § 4 van dit artikel is gebruikt, neemt de stroomgebiedoverheid de volgende informatie in de overeenkomstig artikel D. 24, § 3 opgestelde stroomgebiedbeheerplannen op :
   1° de redenen en de basis voor het gebruik van die mogelijkheid;
   2° de vastgestelde alternatieve milieukwaliteitsnormen, de gegevens en de methodes gebruikt om de milieukwaliteitsnormen vast te stellen en het bewijs dat die MKN een even hoog beschermingsniveau bieden als de milieukwaliteitsnormen in deel A van bijlage Xbis;
   3° ter vergelijking met de in bijlage VI, tweede lid, 5°, bedoelde informatie, de bepalingsgrenzen van de analysemethoden voor de in deel A van bijlage Xbis vastgestelde matrices, met inbegrip van informatie over de prestaties van die methoden ten aanzien van de in artikel 43bis-4, §§ 4 en 5 vastgelegde minimale prestatiekenmerken.
   § 8. Indien er een potentieel risico voor of via het aquatische milieu door acute blootstelling is vastgesteld op basis van gemeten of geraamde concentraties of emissies en indien een milieukwaliteitsnorm voor biota of sediment wordt gebruikt, zorgt de stroomgebiedoverheid er voor dat de monitoring van het oppervlaktewater ook wordt uitgevoerd en past zij de milieukwaliteitsnormen uitgedrukt in maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN) zoals vastgesteld in deel A van bijlage Xbis toe, voor zover zulke MKN zijn vastgesteld.
   § 9. Bij de beoordeling van de algemene chemische toestand van dat waterlichaam wordt het meetresultaat niet in aanmerking genomen wanneer de drie volgende voorwaarden worden vervuld :
   1° indien overeenkomstig artikel 43bis-4, § 6, de berekende gemiddelde waarde van een meetresultaat aangemerkt wordt;
   2° indien men de best beschikbare techniek die geen buitensporige kosten met zich meebrengt, met vermelding "lager dan de bepalingsgrens", gebruikt;
   3° indien de "bepalingsgrens" van die techniek de milieukwaliteitsnorm overschrijdt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-10-22/02, art. 4, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. R95-3.[1 De stroomgebiedoverheid gaat over tot de analyse van de ontwikkeling op lange termijn van de concentraties van de stoffen 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28, 30, 34, 3, 36, 37, 43 en 44 en van de in deel A van bijlage Xbis vermelde andere stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, op basis van de monitoring van de watertoestand, uitgevoerd overeenkomstig artikel D.19.
   De stroomgebiedoverheid neemt, met inachtneming van artikel D.22, maatregelen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of de betrokken biota.
   De meetfrequentie in sediment en/of biota die zodanig vastgesteld wordt dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van de ontwikkeling op lange termijn oplevert, wordt overeenkomstig de bepalingen van bijlage IV bepaald.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-10-22/02, art. 5, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. R95-4. [1 De stroomgebiedoverheid kan aan lozingspunten grenzende mengzones aanwijzen. In die mengzones mogen de concentraties van één of meer stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage Xbis de desbetreffende milieukwaliteitsnormen overschrijden, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het betrokken oppervlaktewaterlichaam.
   De omvang van elke mengzone is beperkt tot de nabijheid van het lozingspunt en is proportioneel, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de machtigingen en milieuvergunningen, overeenkomstig de toepassing van de best beschikbare technieken en nadat die machtigingen en milieuvergunningen zijn herzien.
   De stroomgebiedoverheid die mengzones aanwijst, neemt in de in artikel D. 24 opgestelde beheersplannen van het Waalse stroomgebied en op grond van de door de Europese Commissie opgemaakte gidsdocumenten een beschrijving op van de aanpak en de methoden die zijn toegepast om zulke zones af te bakenen, en tevens de maatregelen die zijn genomen met het oog op het verkleinen van de omvang van de mengzones in de toekomst, zoals maatregelen krachtens artikel D.23, § 3, 8° en 12°, of een herziening van de machtigingen en milieuvergunningen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-02-17/11, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>

Art. R95-5.[1 § 1. Op basis van de informatie verzameld tijdens de uitvoering van de omschrijving van het stroomgebied bedoeld in artikel D. 17, krachtens Verordening 166/2006/EG betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, en op grond van het toezicht op de watertoestand bedoeld in artikel D.19 en van de andere beschikbare gegevens stelt de stroomgebiedoverheid voor elk Waalse stroomgebied een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in deel A van bijlage Xbis vermelde stoffen met inbegrip, in voorkomend geval, van hun concentraties in sedimenten en biota.
   § 2. De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in § 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010.
   De in 2011 verzamelde informatie zal nochtans als basis dienen voor de opstelling van de in dit artikel bedoelde inventaris.
   Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010.
   § 3. De stroomgebiedoverheid stelt de Europese Commissie, de andere lidstaten en Gewesten betrokken bij de internationale stroomgebieddistricten waarvan een gedeelte op het grondgebied van het Waalse Gewest is gelegen, in kennis van de in § 1 bedoelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden.
   § 4. De stroomgebiedoverheid actualiseert de in § 1 bedoelde inventarissen als onderdeel van de toetsing van de analyses voor de omschrijving van het stroomgebied bedoeld in artikel D.17, § 7.
   De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar vóór de afronding van die analyse.
   Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die betrokken zijn bij het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse.
   De stroomgebiedoverheid publiceert de geactualiseerde inventarissen in hun bijgewerkte stroomgebiedbeheersplannen zoals bepaald in de artikelen D. 26 tot D. 31.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-02-17/11, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>

Art. R95-6. [1 De stroomgebiedoverheid kan een overschrijding van de milieukwaliteitsnormen bedoeld in deze onderafdeling rechtvaardigen op voorwaarde dat :
   1° de overschrijding te wijten is aan een buiten het grondgebied van het Waalse Gewest gelegen verontreinigingsbron, en
   2° de stroomgebiedoverheid ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging niet in staat was effectieve maatregelen te nemen om de betrokken milieukwaliteitsnormen na te leven, en
   3° de stroomgebiedoverheid de in de artikelen D.7 en volgende van dit Wetboek bepaalde coördinatiemechanismen heeft toegepast en in voorkomend geval de bepalingen van artikel D.22, §§ 5, 6 en 8 heeft gebruikt voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen waterlichamen.
   De stroomgebiedoverheid verstrekt de Europese Commissie, de andere Lidstaten en Gewesten betrokken bij de internationale stroomgebieddistricten waarvan een gedeelte op het grondgebied van het Waalse Gewest is gelegen, de voor de toepassing van het eerste lid nodige informatie en geeft een overzicht van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in de beheersplannen zijn genomen, in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen D. 30 en D. 31.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2011-02-17/11, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>

Art. R95-7. [1 § 1. De stroomgebiedoverheid monitoort elke stof opgenomen in de door de Europese Commissie krachtens Richtlijn 2013/39/ EU van het Europees Parlement en van de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid vastgestelde aandachtstoffenlijst op geselecteerde representatieve meetstations gedurende ten minste twaalf maanden.
   Voor de eerste aandachtstoffenlijst begint de monitoringperiode uiterlijk op 14 september 2015 of binnen zes maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is. Voor iedere stof die in latere lijsten wordt opgenomen, begint de stroomgebiedoverheid met de monitoring binnen zes maanden na de opneming daarvan op de lijst.
   § 2. Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en -tijdstippen voor elke stof houdt de stroomgebiedoverheid rekening met de gebruikspatronen en het mogelijke voorkomen van de stof. De meetfrequentie mag niet lager liggen dan eenmaal per jaar.
   § 3. Indien de stroomgebiedoverheid voor een specifieke stof voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente uit bestaande monitoringprogramma's of -studies verkregen monitoringgegevens verstrekt, kan ze besluiten voor die stof geen aanvullende monitoring die overeenkomstig dit besluit voor die stof voorzien is, uit te voeren, mits ook die stof werd gemonitord volgens een methode die voldoet aan de vereisten van de technische richtsnoeren die door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, § 5, van Richtlijn 2013/39/ EU van het Europees Parlement en van de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid zijn ontwikkeld.
   § 4. De stroomgebiedoverheid meldt de resultaten van de eerste overeenkomstig dit artikel uitgevoerde monitoring aan de Commissie. Voor de eerste aandachtstoffenlijst worden de resultaten van de monitoring gemeld binnen 15 maanden na 14 september 2015 of binnen 21 maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is, en daarna om de twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden.
   Voor elke stof die is opgenomen in de latere lijsten brengt de stroomgebiedoverheid binnen 21 maanden nadat de stof is opgenomen op de aandachtstoffenlijst en elke daaropvolgende twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden, verslag uit aan de Commissie over de resultaten van de monitoring. Het verslag bevat informatie over de representativiteit van het meetstation en de monitoringstrategie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2015-10-22/02, art. 7, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>


Onderafdeling II. - Vaststelling van de algemene normen die de kwaliteitsdoelstellingen van zoet oppervlaktewater dat voor drinkwaterproductie bestemd is, omschrijven.
Art. R96. (Opgeheven) <BWG 2007-05-03/43, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2007>

Art. R97.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R98.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R99.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R100.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R101.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R102.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R103. <BWG 2007-05-03/43, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2007> § 1. Deze onderafdeling is uitsluitend van toepassing op het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de waterproductie bestemd voor drinkwater.
  § 2. Elke parameter opgenomen in bijlage XI moet worden gemeten op de in bijlage XVII aangegeven controleplaatsen. Op voorstel van de Minister wordt deze lijst om de 6 jaar herzien naargelang nieuwe verontreinigende stoffen optreden.
  § 3. Als op basis van de controles uitgevoerd door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer, in één of meerdere waterlichamen gelegen stroomopwaarts het controlepunt blijkt dat een relevante verontreinigende stof opgenomen in bijlage XI wordt opgespoord op een niveau dat geen risico inhoudt voor de goede toestand, moet betrokken producent deze verontreinigende stof op de winningplaats controleren.
  § 4. De jaarlijkse minimumfrequenties van de bemonsteringen en van de analyse van elke parameter mogen niet kleiner zijn dan die bedoeld in afdeling 5), deel I, van bijlage IV.
  § 5. De resultaten van de analyses worden aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Waterbeheer overgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de Minister.onstering moet voor zover mogelijk zodanig in de loop van het jaar worden gespreid dat een representatief beeld van de waterkwaliteit wordt verkregen. <ERR. B.S. 21-06-2005>

Art. R104.[1 Een oppervlaktewaterlichaam of een gedeelte ervan met één of verschillende punten voor de onttrekking van water voor de productie van drinkwater moet voldoen aan de kwaliteitsdoelstellingen omschreven in de eerste onderafdeling van hetzelfde hoofdstuk.
   Op het punt voor de omtrekking van water en in het voorkomingsgebied, worden de bijkomende doelstellingen, omschreven als parametrische normen tot aanvulling van bijlage Xquinquies, van toepassing.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R105.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Onderafdeling III. - (Onderafdeling 3 - Beheer van de zwemwaterkwaliteit).
Art. R106. <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> Deze onderafdeling beoogt het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu, alsook de bescherming van de gezondheid van de mens, door de krachtens deel II van het waterwetboek genomen bepalingen aan te vullen.
  Deze onderafdeling is van toepassing op het zwemwater omschreven in artikel R. 90, 3°. Ze is niet van toepassing op :
  a) zwem- en kuurbaden;
  b) ingesloten wateren die behandeld worden of voor therapeutische doeleinden gebruikt worden;
  c) kunstmatig van het oppervlaktewater en het grondwater gescheiden ingesloten wateren.

Art. R107.<BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> § 1. De Minister maakt jaarlijks een inventaris van de zwemwateren op het grondgebied van het Waalse Gewest. Hij bakent voor elk zwemwater een zwemzone af, maakt de lijst van de zwemzones op en werkt desnoods de in bijlage IX, punt a), bedoelde zwemzoneslijst bij [1 waarbij hij de eventuele opmerkingen uitgebracht door het publiek overeenkomstig R.115, § 4 behoorlijk in aanmerking neemt.]1.
  § 2. Indien nodig bakent de Minister voor elke vastgelegde zwemzone stroomopwaartszones af.
  In de zin van deze onderafdeling wordt onder "stroomopwaartszone verstaan" : het geheel of een gedeelte van het hydrographische netwerk gelegen stroomopwaarts een zwemzone. De lijst van deze zones is opgenomen in bijlage IX, punt b).
  De personeelsleden van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, maken een voorstel tot afbakening van de stroomopwaartszones op basis van een inventaris van de permanente of onregelmatige vervuilingsbronnen stroomopwaarts de zwemzone.
  Op dezelfde wijze bakent de Minister desgevallend een stroomopwaartszone af voor elke grenszwemzone gelegen op het grondgebied van een ander Gewest of van een andere Staat en geeft hij de bevoegde overheden kennis daarvan.
  ----------
  (1)<BWG 2011-09-29/09, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. R108.<BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> § 1. De parameters bedoeld in bijlage XV, punt A.1., worden gecontroleerd op de volgende wijze :
  1° het toezichtspunt is hetzij de plaats van de zwemzones waar het grootste aantal zwemmers verwacht wordt, hetzij de plaats van de zwemzones waar het grootste vervuilingsrisico verwacht wordt, rekening houdend met het profiel van het zwemwater;
  2° de bacteriologische kwaliteit van het zwemwater wordt tijdens het zwemseizoen [1 minstens maandelijks met een frequentie die voor elke zwemzone bepaald wordt door de Minister bevoegd voor Leefmilieu]1 opgevolgd [1 ...]1. De monsters worden elke maandag of diensdag van de betrokken week genomen door een erkend laboratorium dat door [1 het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1 geselecteerd wordt. Met ingang van die dagen kan een maximumtermijn van twee dagen toegestaan worden.
  Bovendien wordt als preventieve maatregel wekelijks een monster genomen in de loop van de twee weken die aan het begin van het zwemseizoen voorafgaan;
  3° de referentie-analysemethodes voor de in aanmerking genomen parameters worden opgegeven in bijlage XV, punt A. 1. De regels voor de behandeling van de monsters met het oog op analyse liggen vast in bijlage XV, punt D.
  Het gebruik van andere methodes of regels is evenwel toegelaten als aangetoond kan worden dat de verkregen resultaten gelijkwaardig zijn aan die verkregen aan de hand van de referentie-analysemethodes opgegeven in bijlage XV, punt A. 1 en de regels bedoeld in bijlage XV, punt D. en mits kennisgeving aan de Europese commissie van alle relevante gegevens over de toegepaste methodes of regels en de gelijkwaardigheid ervan.
  § 2. Bij de monsterneming bedoeld in § 1 is het zwemwater het voorwerp van een visuele vervuilingscontrole om de aanwezigheid op te sporen van, bijvoorbeeld, teer-; glas-, plastic-, rubberresten of andere afvalstoffen. Wanneer een vervuiling van dat type vastgesteld wordt, neemt de Minister of zijn administratie de geschikte beheersmaatregelen, ook, desgevallend, om het publiek in te lichten.
  § 3. Een monster genomen in abnormale omstandigheden of in geval van vervuiling op korte termijn kan verwijderd worden uit het geheel van de gegevens die gebruikt worden voor de beoordeling van de zwemwaterkwaliteit. Bovendien kunnen de monsternemingen en analyses in abnormale omstandigheden geschorst worden. De monsternemingen worden dan zo snel mogelijk na de abnormale omstandigheden hervat, waarbij in dit geval minstens vier monsters over het gezamenlijke zwemseizoen genomen moeten worden; desnoods worden nieuwe monsters genomen in de plaats van de monsters die niet genomen konden worden.
  § 4. Zolang de gegevens over de zwemwaterkwaliteit na afloop van het in § 1 bedoelde toezicht op de parameters van vier opeenvolgende zwemseizoenen niet aan de Minister of zijn administratie zijn overgemaakt, wordt het toezicht op de in bijlage XV, punt A. 2., bedoelde parameters voortgezet bovenop het toezicht op de parameters bedoeld in bijlage XV, punt A. 1.
  ----------
  (1)<BWG 2021-05-20/10, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-06-2021>

Art. R109. <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> § 1. Na afloop van elk zwemseizoen wordt voor elke zwemzone de kwaliteit van het zwemwater beoordeeld. Ze wordt beoordeeld op grond van het geheel van de gegevens ingezameld na afloop van het in artikel R. 108, § 1, bedoelde toezicht op de parameters voor dat zwemseizoen en in de loop van de drie vorige zwemseizoenen. De beoordelingsprocedure wordt omschreven in bijlage XV, punt B. De eerste beoordeling vindt plaats na afloop van het vierde zwemseizoen waarvoor het in artikel R. 108, § 1, bedoelde toezicht op de parameters is uitgevoerd.
  § 2. Bij wijze van uitzondering kan de Minister beslissen dat de kwaliteit van een zwemwater beoordeeld wordt op grond van een geheel van gegevens betreffende de zwemwaterkwaliteit over drie zwemseizoenen. De Minister geeft de Europese commissie kennis daarvan. De duur van de beoordelingsperiode mag niet meer dan één keer om de vijf jaar gewijzigd worden.
  § 3. Bovendien kan de kwaliteit van een zwemwater beoordeeld worden op grond van gegevens betreffende de zwemwaterkwaliteit over minder dan vier zwemseizoenen :
  1° de pas geïdentificeerde zwemzones;
  2° in geval van veranderingen die een invloed kunnen hebben op de indeling van de zwemwateren. In dit geval wordt rekening gehouden met de gegevens die onmiddellijk volgen op de veranderingen.
  § 4. De Minister kan de bestaande zwemwateren indelen of hergroeperen op basis van de beoordelingen van de kwaliteit ervan op voorwaarde dat ze :
  1° aangrenzend zijn;
  2° overeenkomstig § 1 het voorwerp zijn geweest van gelijksoortige beoordelingen in de loop van de vier vorige jaren, en
  3° zwemwaterprofielen hebben die alle al dan niet gemeenschappelijke risicofactoren vertonen.

Art. R110. <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> § 1. Na de beoordeling van de zwemwaterkwaliteit overeenkomstig artikel R. 109 deelt de Minister het zwemwater in onder "slechte", "aanvaarbare", "goede" of "uitstekende" kwaliteit, overeenkomstig de criteria die in bijlage XV, punt B, vastliggen.
  De zwemwateren worden voor het eerst ingedeeld zodra de Minister in het bezit is van een geheel van gegevens betreffende de zwemwaterkwaliteit over vier opeenvolgende zwemseizoenen.
  § 2. De Regering neemt in het maatregelenprogramma per stroomgebied bedoeld in artikel D. 23 de nodige beheersmaatregelen opdat alle zwemwateren uiterlijk aan het einde van het zwemseizoen 2015 minstens van "aanvaardbare" kwaliteit zouden zijn, alsook de realistische en evenredige maatregelen die zij geschikt acht om het aantal zwemwateren waarvan de kwaliteit "uitstekend" of "goed" is te verhogen.
  § 3. Als een zwemwater onder "slechte" kwaliteit ingedeeld wordt, neemt de Minister elke geschikte beheersmaatregel, o.a. het zwemmen verbieden of sterk afraden vanaf het zwemseizoen dat op de indeling volgt, om te voorkomen dat de zwemmers aan vervuiling blootgesteld worden. Het publiek wordt in kennis gesteld van het verbod via de informatiemaatregelen bedoeld in artikel R. 115, met inbegrip van de waarschuwing d.m.v. een eenvoudig en duidelijk teken op het informatiepunt in de buurt van de zwemsite.
  Bovendien worden met inwerkingtreding vanaf het zwemseizoen na de indeling de volgende maatregelen genomen :
  1° opsporing van de oorzaken en redenen waarom de kwaliteit "aanvaardbaar" niet gehaald kon worden;
  2° geschikte maatregelen om de vervuilingsbronnen te voorkomen, verminderen of weg te werken, en
  3° informatieverstrekking aan het publiek, overeenkomstig artikel R. 115, van de oorzaken van de vervuiling en van de maatregelen genomen op grond van het profiel van de zwemwateren.
  § 4. Indien zwemwateren gedurende vijf opeenvolgende jaren van "slechte" kwaliteit zijn, kondigt de Minister een permanent zwemverbod af of raadt hij permanent zwemmen sterk af. Deze maatregelen kunnen vóór de termijn van vijf jaar genomen worden indien vaststaat dat het halen van de kwaliteit "aanvaardbaar" onmogelijk of te duur is. Het publiek wordt in kennis gesteld van het verbod, of van het bericht waarin het zwemmen sterk afgeraden wordt, via de informatiemaatregelen bedoeld in artikel R. 115, met inbegrip van de waarschuwing d.m.v. een eenvoudig en duidelijk teken op het informatiepunt in de buurt van de zwemsite.

Art. R111. <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> De Minister legt uiterlijk 24 maart 2015 een profiel van elk zwemwater vast. De profielen van de zwemwateren worden vastgelegd, herzien en geactualiseerd met inachtneming van de voorschriften en de periodiciteit vermeld in bijlage XV, punt C, en door een geschikt gebruik te maken van de relevante gegevens verkregen bij de controles en de beoordelingen die overeenkomstig de artikelen D. 19 en D. 20 uitgevoerd worden.

Art. R112. <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> (§ 1. De inspecteur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, neemt ten gepaste tijde geschikte beheersmaatregelen indien hij kennis heeft van buitengewone of onvoorziene omstandigheden die negatieve gevolgen hebben of kunnen hebben voor de kwaliteit van de zwemwateren en de gezondheid van de zwemmers. Hij kondigt desnoods een tijdelijk zwemverbod af in de zwemzones die hij bepaalt.
  Hij bezorgt de betrokken gemeenten onmiddellijk de lijst van de zwemzones waar het zwemmen verboden is; deze lijst wordt aangeplakt op de aankondigingenborden van de gemeente. Bovendien wordt het zwemverbod door de gemeenten zichtbaar aangeplakt op het informatiepunt dat zich vlakbij elke betrokken zwemzone bevindt. De lijst van de zwemzones waar de in het vorige lid bedoelde maatregelen genomen worden, kan ingekeken worden op de Internetsite "Portail environnement" van het Waalse Gewest.
  § 2. De maatregel tot tijdelijk zwemverbod wordt opgeheven door de inspecteur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en die opheffing is het voorwerp van de mededelings- en verspreidingsmaatregelen bedoeld in het vorige lid.
  § 3. Als de Minister kennis heeft van omstandigheden die de kwaliteit van de zwemwateren van een Gewest of van een buurland kunnen aantasten, brengt hij de bevoegde overheden onmiddellijk op de hoogte daarvan.) <Erratum, B.S. 14.05.2008, p. 25224>

Art. R113.<BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> Als het profiel van de zwemwateren wijst op potentieel gevaar voor proliferatie van cyanobacteriën, wordt een geschikt toezicht uitgeoefend om de sanitaire risico's ten gepaste tijde te kunnen opsporen.
  [1 Wanneer het zwemwaterprofiel een neiging tot proliferatie van macroalgen vertoont, wordt er onderzoek verricht teneinde de aanvaardbaarheid en gezondheidsrisico's ervan vast te stellen.]1
  In geval van proliferatie van cyanobacteriën [1 of macroalgen]1 en indien een sanitair risico is opgespoord of wordt vermoed, neemt de inspecteur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onmiddellijk de geschikte beheersmaatregelen om het publiek te informeren en blootstelling van de zwemmers te voorkomen, desnoods met inbegrip van het tijdelijke zwemverbod. De maatregelen betreffende de verspreiding van dat verbod, de aanplakking door de gemeenten en de opheffing van het verbod worden overeenkomstig artikel R. 112 genomen.
  ----------
  (1)<BWG 2011-09-29/09, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. R114.
  <Opgeheven bij BWG 2024-05-23/42, art. 23, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art. R115.<BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> [1 § 1.]1 Er wordt in een zichtbaar informatiepunt voorzien op een toegankelijke plek vlakbij elke zwemzone. Het wordt duidelijk aangegeven. (Onverminderd de artikelen R. 112, §§ 1 en 2, en R. 113, kan op dat informatiepunt over de hele duur van het zwemseizoen volgende informatie [1 snel]1 verkregen worden :
  ) <Erratum, B.S. 14.05.2008, p. 25224>
  2° een algemene niet technische omschrijving van de zwemwateren, gegrond op het overeenkomstig bijlage XV, C, vastgelegde profiel van de zwemwateren;
  3° indien de zwemwateren blootgesteld zijn aan vervuilingen op korte termijn :
  - de melding dat ze vervuilingen op korte termijn vertonen,
  - het aantal dagen waarop het zwemmen wegens een dergelijke vervuiling verboden of afgeraden werd in de loop van het vorige zwemseizoen, en
  - een waarschuwing telkens als een dergelijke vervuiling verwacht wordt of zich voordoet;
  4° gegevens over de aard en de voorziene duur van de abnormale toestanden tijdens dergelijke gebeurtenissen;
  5° indien het zwemmen verboden of afgeraden wordt, een bericht waarin informatie aan het publiek verstrekt wordt en de desbetreffende redenen uitgelegd worden;
  6° in het geval van een permanent zwemverbod of van een permanent bericht waarin het zwemmen afgeraden wordt, het feit dat de betrokken zone geen zwemwater meer is en de redenen waarom het niet langer ingedeeld is, en
  7° de melding van uitvoerigere informatiebronnen overeenkomstig § 2.
  § 2. De gegevens bedoeld in de vorige paragraaf kunnen ook [1 snel]1 ingekeken worden op de Internetsite "portail environnement" van het Waalse Gewest, net zoals de volgende gegevens :
  1° de lijst van de zwemwateren en de lokalisatie van de zwemzones d.m.v. een interactieve kaart;
  2° de indeling van elk zwemwater in de loop van de laatste drie jaren, alsook het profiel ervan, met inbegrip van de resultaten van het toezicht dat sinds de vorige indeling overeenkomstig [1 deze onderafdeling]1 is uitgeoefend;
  3° voor de zwemwateren ingedeeld onder "slechte kwaliteit", gegevens over de vervuilingsbronnen en de maatregelen genomen om blootstelling van de zwemmers aan de vervuiling te voorkomen en de oorzaken ervan te bestrijden, en
  4° voor de zwemwateren die vervuilingen op korte termijn vertonen, algemene gegevens betreffende :
  - de voorwaarden die aanleiding kunnen geven tot vervuilingen op korte termijn;
  - de kans dat een dergelijke vervuiling zich voordoet en de vermoedelijke duur ervan;
  - de vervuilingsbronnen en de maatregelen genomen om blootstelling van de zwemmers aan de vervuiling te voorkomen en de oorzaken ervan te bestrijden.
  De lijst bedoeld in [1 1°]1 is jaarlijks verkrijgbaar vóór het begin van het zwemseizoen. De resultaten van de controles bedoeld in [1 2°]1 kunnen na voltooiing van de analyse ingekeken worden op de Internetsite bedoeld in deze paragraaf.
  § 3. De gegevens bedoeld in de §§ 1 en 2 worden bekendgemaakt zodra ze beschikbaar zijn vanaf 24 maart 2012.
  § 4. Elke opmerking i.v.m. [1 de opstelling, de herziening en de updating van de lijsten van het zwemwater of]1 het beheer van de zwemwateren kan gericht worden aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, die de in de loop van het afgelopen jaar ontvangen relevante opmerkingen centraliseert, samenvat en opneemt in het jaarverslag over het beheer van de kwaliteit van de zwemwateren. Dat verslag wordt aan de Minister overgemaakt. De Regering houdt rekening met dat verslag bij het uitwerken van zijn beleid terzake.
  ----------
  (1)<BWG 2011-09-29/09, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. R116. <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008> § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de Europese commissie jaarlijks uiterlijk 31 december voor elke zwemzone een verslag met de resultaten van de controle op en de beoordeling van de kwaliteit van de zwemwateren, alsook een omschrijving van de belangrijke beheersmaatregelen die genomen worden; deze gegevens slaan op het vorige zwemseizoen. Deze verplichting gaat in zodra de beoordeling van de kwaliteit van de zwemwateren voor het eerst vastligt, overeenkomstig artikel R 109.
  § 2. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, geeft de Commissie jaarlijks vóór het begin van het zwemseizoen kennis van alle als zwemwater geïdentificeerde wateren, met inbegrip van de redenen om elke wijziging t.o.v. het vorige jaar.
  § 3. Zolang de beoordeling van de kwaliteit van de zwemwateren niet vastligt krachtens artikel R. 109, wordt het jaarverslag uitgewerkt overeenkomstig de parameters bedoeld in bijlage XV, punt A. 2. De parameter 1 bedoeld in bijlage XV, punt A. 2. wordt evenwel niet opgenomen in dat verslag en de parameters 2 en 3 worden beschouwd als gelijkwaardig aan de parameters 2 en 1 van bijlage XV, punt A. 1.

Art. R117. (Opgeheven). <BWG 2008-03-14/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-04-2008>

Onderafdeling IV. - Vaststelling van de algemene immissienormen van viswater.
Art. R118.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R119.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R120.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R121.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R122.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R123.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R124.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Onderafdeling V. - Aanwijzing van beschermingszones van oppervlaktewater.
Art. R125.[1 Als beschermingszones in de zin van artikel D.156, § 1, gelden de zones van tot drinkwater verwerkbaar water aangewezen in bijlage XVII]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R126.Wanneer de aangewezen beschermingszones een waterloop tot de bron ervan niet omvatten, kan een stroomopwaartse zone op die waterloop worden gevestigd.
  De stroomopwaartse zones worden aangegeven [1 in bijlage XVII]1 volgens de beschermingszone waarop zij betrekking hebben. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 7, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R127.[1 De waarden van de parameters die in de in artikel 125 bedoelde zones van toepassing zijn, zijn de algemene immissienormen die voorzien zijn in de artikelen R.92 en R.93.
   Op het punt voor de omtrekking van tot drinkwater verwerkbaar water en in hun voorkomingsgebied, worden de aanvullende parametrische waarden bepaald in artikel R.104 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 8, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R128.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R129.De referentie-meetmethoden en de minimumfrequenties van bemonstering, analyse en inspectie met betrekking tot de beschermingszones en tot de stroomopwaartse zones zijn die vastgesteld in het reglement inzake algemene immissienormen die respectievelijk voorzien zijn in de artikelen [1 R.92, R.93 en R.103]1.
  Bij gebreke aan de in het reglement inzake algemene immissienormen bepaalde methoden, kan de Minister een methode vaststellen.
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R130. (Opgeheven) <BWG 2007-05-03/43, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2007>

Afdeling II. - Bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen.
Onderafdeling I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving.
Art. R131.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>

Art. R132.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>

Onderafdeling II. - Bepaling van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest en de desbetreffende kwaliteitsdoelstellingen.
Art. R133.§ 1. [1 De stoffen die opgenomen kunnen worden op de lijst van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest worden eerst gezocht onder :
   1° de stoffen van lijst I en II van bijlage I van Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd;
   2° de stoffen van bijlage VII van het decretale gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
   3° de stoffen van bijlage I van het regelgevend gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
   4° de stoffen van bijlage Xbis van het regelgevend gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
   Deze stoffen worden vermeld in kolom 2 van de tabel opgenomen in bijlage VII.]1
  § 2. De lijst van de relevante stoffen in het Waalse Gewest wordt vastgesteld op grond van meetcampagnes voor het oppervlaktewater.
  § 3. Een stof die op lijst II opgenomen kan worden, wordt als relevant beschouwd zodra haar concentratie in het water die over minimum één jaar wordt gemeten, één keer de door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water; bepaalde vaststellingsgrens overschrijdt.
  De in het Waalse Gewest geïdentificeerde relevante stoffen worden vermeld in [2 kolom 10]2 van de tabel opgenomen in bijlage (VII). <ERR. B.S. 21-06-2005>
  § 4. [3 ...]3.
  § 5. [4 ...]4
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 10, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  (2)<BWG 2012-09-13/13, art. 11, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  (3)<BWG 2012-09-13/13, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  (4)<BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>

Art. R134. De kwaliteitsdoelstellingen gelden niet voor de oppervlaktewateren of voor bepaalde gedeelten ervan :
  1° in geval van buitengewone droogte;
  2° wegens wetenschappelijk vastgestelde geologische natuurlijke eigenschappen of andere, die van dien aard zijn dat ze de waterkwaliteit aantasten.

Art. R135.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Onderafdeling III.   
Art. R136.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R137.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R138.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Onderafdeling IV.   
Art. R139.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R140.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R141.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Afdeling III. - Gecombineerde aanpak.
Art. R142. De wetgevingen bedoeld in artikel 160, § 2, 3°, van het decreetgevende deel worden opgesomd in bijlage (XIX). <ERR. B.S. 21-06-2005>

Art. R142bis. [1 Wanneer uit de uitgevoerde analyses blijkt dat de concentratie pesticiden een risico voor het niet-bereiken van de goede chemische staat van één of meer oppervlaktewaterlichamen inhoudt, kan de Minister na onderzoekscontrole maatregelen treffen om het gebruik van die pesticiden te beperken of te verbieden in het(de) gebied(en) dat(die) bijdraagt(bijdragen) tot die verontreiniging om de in artikel D.22, § 1, 1°, bedoelde doelstellingen te bereiken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/39, art. 22, 036; Inwerkingtreding : 15-09-2013>
Art. R142bis.
  <Opgeheven bij BWG 2024-05-23/42, art. 24, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Afdeling IV. [1 - Bescherming van de oppervlaktewateren tegen schade door de toegang van vee tot waterlopen.]1   ----------   (1)
Art. R142ter. [1 De Minister van Leefmilieu kan de toegang van vee tot de waterlopen in de specifieke gebieden verbieden wanneer dit het nastreven van de doelen bedoeld in artikel D.22, § 1, 1°, bemoeilijkt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-17/07, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 10-11-2013>

Art. R142quater.
  <Opgeheven bij BWG 2024-05-23/42, art. 24, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

HOOFDSTUK III. - Bescherming van grondwater en van water gebruikt voor het winnen van tot drinkwater verwerkbaar water.
Afdeling I. [1 Begripsomschrijvingen]1   ----------   (1)
Art. R143.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
   1° motorsportactiviteiten: snelheids- of behendigheidsproeven, testritten, oefensessies of recreatieve gebruikswijzen waarbij automobiele rijtuigen ingezet worden;
   2° administratie: het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
   3° exploitant: exploitant in de zin van artikel 1, lid 1, 8°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   4° oppervlakteïnstallatie: deel van het bouwwerk voor waterwinning dat aan de oppervlakte gelegen is, evenals het gebouw ter bescherming ervan, met inbegrip van de verluchtingssystemen en de kijkgaten;
   5° Minister: de Minister bevoegd voor Leefmilieu;
   6° "pesticide", ofwel:
   a) een gewasbeschermingsmiddel in de zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;
   b) een biocide in de zin van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de aanbieden en het gebruik van biociden;
   7° watervlak: het reservoir van een stuwdam;
   8° proefpomping: pomping waarbij een duur van twaalf maanden niet overschreden wordt, uitgevoerd met het oog op de bepaling van de kenmerken van de aangesproken grondwaterlaag;
   9° tijdelijke pomping: pomping uitgevoerd bij civieltechnische publieke of privé-werken; réservoir
   10° waterwinning: verrichting waarbij tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater of grondwater afgenomen wordt;
   11° bovengrondse watertank: watertank die geplaatst kan worden, ofwel in de open lucht, ofwel in een al dan niet ondergronds lokaal, ofwel in een niet wederopgevulde put;
   12° ingegraven watertank: watertank die geheel of ten dele onder de bodem gelegen is en waarvan de wanden rechtstreeks in aanraking is met de grond eromheen of de opvulspecie;
   13° auto: automobiel voertuig in de zin van artikel 2.21 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
   Betreffende 1° zijn de recreatieve gebruikswijzen van voertuigen die, welke beoogd zijn bij rubriek 92.61.10 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van aan een milieueffectenstudie onderworpen projecten en ingedeelde installaties en activiteiten.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Afdeling 2. [1 - Oppervlaktewaterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water en waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Oppervlaktewaterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water en waterwinningsgebieden]1   ----------   (1)
Art. R144.[1 § 1. Onverminderd de algemene voorwaarden, vastgesteld bij de Waalse Regering krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning voldoen de oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water aan volgende minimumvoorwaarden:
   1° de kwaliteit van het oppervlaktewater waarin de afname plaatsvindt, wordt gevrijwaard;
   2° de afgenomen waterkwaliteit brengt geenszins het ecologisch en sanitair evenwicht van het oppervlaktewater in het gedrang;
   3° de veiligheid van de personen en de goederen wordt niet aangetast door de afnames verricht in het tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater.
   § 2. De administratie kan nagaan, of de regelingen voor het meten van de volumes, van het waterpeil en de afname van stalen in het bouwwerk voor waterwinning zich in goede staat bevonden; ze wordt ingelicht over iedere wijziging of vervanging van deze regelingen.
   De houder van een milieuvergunning voor inrichtingen die een waterwinning bevatten deelt de administratie, uiterlijk ieder jaar op 31 maart, het volume water mee dat in de loop van het voorgaande jaar is afgenomen, en over het algemeen ieder gegeven dat verband houdt met de voorwaarden van de milieuvergunning en de nadere regels voor het gebruik van de waterwinning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R145.[1 § 1. De oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water worden in twee categorieën opgedeeld.
   Categorie A bevat alle waterwinningen, daaronder inbegrepen de winningen door particulieren met uitsluitend gebruik voor hun gezin, uitgezonderd de winningen uit categorie B.
   Categorie B omvat de waterwinningen ten behoeve van:
   1° de publieke distributie;
   3° de menselijke consumptie;
   3° de vervaardiging van voedingsmiddelen;
   4° de bevoorrading van de publieke installaties van zwembaden, baden, douches of andere gelijksoortige installaties.
   § 2. De oppervlaktewaterwinningen voor tot drinkwater verwerkbaar water uit categorie B worden opgedeeld in drie subcategorieën:
   1° subcategorie B.1, die iedere waterwinning omvat uit onbevaarbare waterlopen;
   2° subcategorie B.2, die iedere waterwinning omvat uit watervlakken;
   3° subcategorie B.3, die iedere waterwinning omvat uit bevaarbare waterlopen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R146.[1 § 1. Er wordt om ieder bouwwerk voor waterwinningen van tot drinkwater verwerkbaar water een waterwinningsgebied aangelegd.
   Het waterwinningsgebied wordt op grond van een terreinonderzoek aangelegd. Doel ervan is, de impact te berken van de onmiddellijke vervuilingsbronnen in de oppervlakte-installaties die strikt noodzakelijk zijn voor de winning en behandeling van water. Het afbakenen van dat gebied is een taak van de exploitant van de waterwinning met instemming van de beheerder van het watervlak of de waterloop voor de waterwinningen uit categorieën B.2 en B.3, en is daadwerkelijk zodra inbedrijfname ervan. Dit aldus opgerichte gebied wordt zone I genoemd.
   § 2. Het waterwinningsgebied wordt beschermd door een omheining of een andere toegangsbeschermende regeling.
   Op het deel van het gebied, gelegen in de waterloop of in het watervlak waar geen omheining mogelijk is, wordt, stroomopwaarts ten opzichte van de waterwinning, een drijvend scherm zoals een ring of een gordel van boeien aangelegd. Indien dit drijvend scherm onmogelijk aangelegd kan worden, om redenen als veiligheid of de vrije waterdoorstroming, kan een eenvoudige waarschuwingsboei ter hoogte van de waterwinning geplaatst worden.
   Op de oever worden verkeersborden voor waterwingebied aangebracht.
   § 3. In het waterwinninsgebied wordt iedere andere activiteit dan die verband houdend met waterafname of -behandeling verboden. Het gebruik van met name pesticiden is verboden. Enkel het manueel, mecahnisch of thermisch wieden wordt toegelaten.
   § 4. Er kunnen in het in artikel R.157 bedoeld ministerieel besluit ter afbakening van het (de) voorkomingsgebied(en) aanvullende maatregelen voor de bescherming van het waterwinningsgebied nader worden bepaald.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Onderafdeling 2. [1 - Voorkomingsgebied en toezichtsgebied]1   ----------   (1)
Art. R147.[1 § 1. Er wordt een nabijgelegen voorkomingsgebied, hierna gebied II.A genoemd, gevestigd voor iedere waterwinning voor tot drinkwater verwerkbaar water voor publieke distributie en de vervaardiging van voedingsmiddelen.
   Gebied II.A wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief dan wel op voorstel van de exploitant, de houder van de machtiging of de milieuvergunning.
   § 2. De grenzen van gebied II.A worden voor elke waterwinningscategorie, bedoeld in artikel R.145, omschreven op grond van een stroomgebiedsonderzoek en volgende criteria:
   1° voor de waterwinningen uit categorie B.1:
   a) strekt de grens in de lengteas van gebied II.A zich uit over een vanaf het waterwinningspunt berekende afstand tot aan het stroomopwaarts gelegen punt vanaf waar het water van de waterloop nog een traject van minstens twee uur aflegt;
   b) strekt de grens in de breedteas van gebied II.A zich uit over een van de oeverrug berekende afstand van vijftien tot vijftig meter afhankelijk van het terreinonderzoek langs de lengteas;
   2° voor de waterwinningen uit categorie B.2:
   a) strekt de grens over de lengteas van gebied II.A zich uit over het geheel van het watervlak of van een sector van het watervlak waarbij een watertrajecttijd van minstens twee uur berekend wordt;
   b) strekt de grens in de breedteas zich uit over een van de oeverrug berekende afstand van vijftien tot vijftig meter afhankelijk van het terreinonderzoek;
   3° voor de waterwinningen uit categorie B.3:
   a) strekt de grens in de lengteas van gebied II.A zich uit over een vanaf het waterwinningspunt berekende afstand tot aan het stroomopwaarts gelegen punt vanaf waar het water van de waterloop nog een traject van minstens twee uur aflegt;
   b) strekt de grens in de breedteas van gebied II.A zich uit over een van de oeverrug berekende afstand van vijftien tot vijftig meter afhankelijk van het terreinonderzoek langs de lengteas.
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de watertrajecttijd berekend tegen een waterdebiet met percentiel 90.
   Betreffende lid 1, 2°, a) kan gebied II.A in voorkomend geval een deel van de hoofdwaterloop (-lopen) stroomopwaarts ten opzichte van het watervlak inhouden, evenals de zijtakken ervan waarvan het debiet significant is.
   Om de uitgestrektheid van het voorkomingsgebied te bepalen en de trajecttijd van een potentieel vervuilend product tot aan de waterwinning te berekenen, wordt in het in lid 1 bedoelde stroomgebiedsonderzoek rekening gehouden met de aanwezigheid van zijtakken waarvan het debiet significant is ten opzichte van de hoofdwaterloop om een vervuilingsrisico voor de waterwinning te vormen.
   § 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de afbakening van gebied II.A samenvallen met natuurlijke of kunstmatige topografische bakens of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, rooilijnen of administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R148.[1 § 1. Er wordt een afgelegen voorkomingsgebied, hierna gebied III.B genoemd, voor iedere waterwinning ten behoeve van publieke distributie of de vervaardiging van voedingsmiddelen van categorie B.1 en B.2 bedoeld in artikel R.145. Dit is facultatief voor de waterwinningen van categorie B.3 bedoeld in hetzelfde artikel.
   Gebied II.B wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief dan wel op voorstel van de exploitant.
   § 2. Gebied II.B is vervat tussen gebied II.A en de grenzen van het stroomgebied van de betrokken oppervlaktewaterwinning. De grenzen van dit gebied worden voor elke categorie van waterwinning bepaald door een stroomgebiedsonderzoek ter beoordeling van de risico's op een eventuele vervuiling van de waterwinning rekening houdend met de menselijke activiteiten, de grondinneming en de hydrografische context.
   § 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de afbakening van gebied II.B samenvallen met natuurlijke of kunstmatige topografische bakens of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, rooilijnen of administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R149.[1 Er kan een toezichtsgebied worden bepaald voor elke waterwinning bedoeld in artikel R.145, § 2. Dit wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief of op voorstel van de exploitant. De grenzen van het toezichtsgebied worden bepaald op grond van een onderzoek ter afbakening van het bevoorradingsgebied van de oppervlaktewaterwinning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Afdeling 3. [1 - Grondwaterwinningen, waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden]1   ----------   (1)
Art. R150.[1 § 1. Er wordt om ieder bouwwerk voor grondwaterwinningen een waterwinningsgebied aangelegd.
   Het waterwinningsgebied wordt door een lijn afgebakend, gelegen op een afstand van tien meter van de buitengrenzen van de oppervlakte-installaties die strikt nodig zijn voor de waterwinning. Dit aldus opgerichte gebied wordt zone I genoemd.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1 worden, wat de proefpompingen, de tijdelijke pompingen en de waterwinningen gelegen in een actieve steengroeve betreft, de grenzen van het waterwinningsgebied in de milieuvergunning nader bepaald.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R151.[1 Er wordt een voorkomingsgebied in de vrije waterlaag bepaald voor iedere tot drinkwater verwerkbare waterwinning ten behoeve van de publieke distributie of de verpakking van mineraalwater of frisdrank, bier, cider, fruitwijn of andere gegiste dranken.
   Er kan een voorkomingsgebied bepaald worden voor iedere in lid 1 bedoelde waterwinning in het spanningswater. In dat geval kan de aanvraag tot afbakening van het voorkomingsgebied uitgaan van de exploitant of door de Minister worden opgelegd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R152.[1 § 1. In de vrije waterlaag wordt het voorkomingsgebied van een waterwinning opgesplitst in twee subgebieden:
   1° het nabijgelegen voorkomingsgebied of gebied II.a;
   2° het afgelegen voorkomingsgebied of gebied II.b.
   Gebied II.a is gelegen tussen de omtrek van gebied I en een lijn gelegen op een afstand van het bouwwerk voor de waterwinning die overeenstemt met een grondwatertraject van vierentwintig uur tot aan het bouwwerk in verzadigde bodem.
   Bij onvoldoende gegevens om de afbakening van gebied II.a volgens het beginsel uit lid 2 mogelijk te maken, wordt dat gebied afgebakend door een lijn gelegen op een horizontale afstand van vijfendertig meter vanaf de oppervlakte-installaties voor putten, bronnen en opbrengsten, en door twee lijnen gelegen op vijfentwintig meter aan beide kanten van de oppervlakteprojectie van de lengteas bij galerijen en drainages.
   Gebied II.b is gelegen tussen de buitenomtrek van gebied II.a en een lijn gelegen op een afstand van het bouwwerk voor de waterwinning die overeenstemt met een grondwatertraject van vijftig dagen tot aan het bouwwerk in verzadigde bodem.
   Bij onvoldoende gegevens om de afbakening van gebied II.b volgens het principe uit lid 4 mogelijk te maken, bedraagt de afstand van de omtrek van dat gebied tot de buitenomtrek van gebied II.a:
   1° honderd meter voor waterhoudende zandformaties;
   2° honderdvijftig meter voor waterhoudende grintformaties;
   3° duizend meter voor de waterhoudende gespleten of karstformaties.
   Gebied II.b overschrijdt evenwel niet de buitenomtrek van het bevoorradingsgebied.
   Wanneer het grondwater dat het bouwwerk voor de waterwinning bevoorraadt afvloeit volgens preferentiële assen, strekt gebied II.b zich langs deze assen uit, over een maximumafstand van duizend meter en over een breedte die minstens gelijk is aan de breedte van gebied II.a.
   Deze afstanden kunnen worden herzien als een latere gegevensverkrijging de vastlegging mogelijk maakt van gebied II.b in functie van de watertrajecttijden of de grenzen van het bevoorradingsgebied.
   § 2. Bij spanningswater is het voorkomingsgebied, bij een bestaand vervuilingsrisico, het gebied waarin de watertrajecttijd lager is dan vijftig dagen in verzadigde bodem. Dit gebied heeft de kenmerken van een afgelegen voorkomingsgebied.
   § 3. Voor de waterwinningen ten behoeve van de publieke distributie waarvan de verdeler er binnen een termijn van vijf jaar denkt van af te zien en voor de waterwinningen met een productievolume lager dan 36.500 m3/jaar, berust de afbakening van de voorkomingsgebieden, voor zover er geen enkel kwaliteitsprobleem van anthropische oorsprong wordt waargenomen, op de forfaitaire afstanden van paragraaf 1, aangepast aan de hydrogeologische context. Als er een kwaliteitsprobleem wordt waargenomen, kan de afbakening van het voorkomingsgebied worden aangevuld na een aanvullend onderzoek.
   Iedere exploitant deelt jaarlijks aan de administratie, als bijlage bij de resultaten van de analyses die hij krachtens de artikelen R.230, § 1, 2°, voor de grondwaterwinningen en artikel R.230, § 1, 3°, voor de oppervlaktewaterwinninngen meedeelt, de lijst van winningen mee waarvan hij denkt af te zien.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R153.[1 In afwijking van de artikelen R.150 et R.152 kan de afbakening van de waterwinnings- en voorkomingsgebieden samenvallen met natuurlijke of kunstmatige topografische bakens of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, omheiningen, rooilijnen of administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R154.[1 Er kan een toezichtsgebied worden bepaald voor elke waterwinning bedoeld in artikel R.151. Dit wordt door de Minister vastgesteld, op eigen initiatief of op voorstel van de exploitant of de "SPGE". De grenzen van het toezichtsgebied worden bepaald op grond van een onderzoek ter afbakening van het bevoorradingsgebied van de grondwaterwinning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Afdeling 4. [1 - Waterwinningen die zich buiten het grondgebied van het Waalse Gewest bevinden]1   ----------   (1)
Art. R155.[1 De exploitant van een, buiten het grondgebied van het Waalse Gewest gelegen, waterwinning ten behoeve van de publieke distributie of de verpakking van mineraal water of frisdrank, bier, cider, fruitwijn of andere gegiste dranken kan bij de Minister een afbakening van een voorkomingsgebied aanvragen.
   De daarmee verband houdende beschermingsmaatregelen zoals die welke beoogd zijn in de artikelen R.164 tot R.172 en de financiering ervan worden in onderlinge overeenstemming tusse partijen van het internationaal akkoord of het samenwerkingsakkoord tussen gewesten vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Afdeling 5. [1 - Procedure voor de afbakening van voorkomings- en toezichtsgebieden]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Voorlopige voorkomingsgebieden]1   ----------   (1)
Art. R156.[1 Vooraleer de ontwerp-afbakening van een voorkomingsgebied vast te leggen, delen de houders van waterwinningen bedoeld in de artikelen R.145, § 2, en R.151 waarvoor de afbakening van een voorkomingsgebied verplicht is, de coördinaten van elke waterwinning en het tracé van de nabij- en afgelegen voorkomingsgebieden overeenkomstig de artikelen R.147, R.148, R.152 en R.153 aan de Minister mee.
   De Minister neemt voorlopig het tracé van de voorkomingsgebieden bedoeld in lid 1 aan. De beschermingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R.164 tot R.172 zijn van toepassing te rekenen van de bekendmaking van het ministerieel besluit in het Belgisch Staatsblad, uitgezonderd de bestaande bouwwerken, gebouwen en installaties.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Onderafdeling 2. [1 - Voorkomingsgebied en toezichtsgebied]1   ----------   (1)
Art. R157.[1 § 1. Vooraleer de aanvraag tot milieuvergunning of de aangifte voor de waterwinning in te dienen, stelt de exploitant, voor de gebieden bedoeld in artikel R.147, R.148, § 1, lid 1, en R.151 of op eigen initiatief of op verzoek van de Minister voor de gebieden bedoeld in artikel R.148, § 1, lid 2, R.149 en R.154, de ontwerp-afbakening van een voorkomings- of toezichtgebied vast. Het dossier omvat volgende documenten:
   1° een uiteenzettend dossier of uiteenzettende nota waarin het voorstel tot afbakening verantwoord wordt en ieder onderzoek waarop de ontwerp-afbakening gebaseerd is;
   2° een plattegrond, opgemakat op maximumschaal 1/10.000e met opgave van de bouwwerken voor de waterwinning en de grenzen van de overwogen waterwinnings-, voorkomings- of toezichtsgebieden;
   3° een uittreksel van een topografisch-geologische kaart met opgave van de ligging en de grenzen van de voorkomingsgebieden of van het overwogen toezichtsgebied en de grenzen van het stroomgebied van de waterwinning;
   4° een uittreksel van het kadastraal plan met opgave van de percelen gelegen in de overwogen waterwinnings-, voorkomings- of toezichtsgebieden;
   5° een actieprogramma met een inschatting van de acties die de exploitant moet voeren om het voorkomingsgebied te beschermen, evenals een evaluatie van de schadeloosstelling voor de directe en materiële schade uit de verplichting, voor derden, om hun bouwwerken, gebouwen of installaties, bestaand op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied, in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de artikelen R.165 tot R.167;
   6° een specifiek toezichtsprogramma voor het bevoorradingsgebied voor de waterwinning als het dossier een oppervlaktewaterwinning betreft voor tot drinkwater verwerkbaar water;
   7° een milieueffectenverslag, in de vorm van een verslag waarvan de structuur bepaald wordt krachtens paragraaf 2 of, in voorkomend geval, wanneer de afbakeningsaanvraag voor een voorkomings- of toezichtsgebied het gebruik van kleine, plaatselijke gebieden bepaalt of geringe wijzigingen voor vooraf omschreven gebieden inhoudt en de exploitant acht dat dit geen niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu, een aanvraag tot vrijstelling van milieueffectenbeoordeling.
   Betreffende lid 1, 5°, bevat het actieprogramma een omschrijving van de aard van de acties, een kostenraming en een kalender voor de uitvoering ervan. Het actieprogramma wordt vooraf goedgekeurd door de "SPGE" wanneer de exploitant aan haar gebonden is door een dienstcontract voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water.
   Betreffende lid 1, 7°, wordt de vrijstellingsaanvraag verantwoord ten opzichte van de criteria die de vermoedelijke globale omvangbepaling van de effecten bedoeld in artikel D.54 van Boek I van het Milieuwetboek mogelijk maken.
   § 2. De structuur van het milieueffectenverslag dat de inhoud bedoeld in artikel D.56, § 3, van Boek I van het Milieuwetboek bevat, wordt door de Minister vastgesteld.
   § 3. In afwijking van paragraaf 1 kan de verdeler of de leverancier die met de exploitant van de tot drinkwater verwerkbare waterwinning een leveringscontract heeft gesloten, waarbij het water hem in bulk wordt geleverd, in plaats van en met instemming van de exploitant, het dossier inzake de afbakening van het voorkomings- en toezichtsgebied indienen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R158.[1 Het dossier wordt op een papieren informatiedrager ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst ofwel bij indiening van het dossier tegen bewijs van ontvangst aan de administratie gericht door de personen bedoeld in artikel R.157, §§ 1 en 3, met toevoeging van één exemplaar op een papieren informatiedrager per gemeente betrokken bij het ontwerp.
   Het wordt eveneens op een elektronische informatiedrager met mogelijkheid tot bericht van ontvangst aan de administratie en aan de "SPGE" overgemaakt.
   De administratie spreekt zich over de volledigheid van het dossier uit binnen de twintig dagen na ontvangst van de aanvraag en geeft, binnen deze termijn, kennis van haar beslissing aan de exploitant, aan de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3.
   Als de administratie het dossier onvolledig verklaart, wordt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, verzocht het dossier dienovereenkomstig verder aan te vullen en het opnieuw voor te leggen binnen de zes maanden te rekenen van de ontvangst van dit beantwoorde verzoek om vervollediging.
   Bij gebreke van beslissing van de administratie binnen de termijn bedoeld in lid 1 wordt het dossier ontvankelijk geacht en wordt de procedure voortgezet.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R159.[1 Als de administratie het dossier volledig verklaart of in het geval bedoeld in artikel R.158, lid 4, legt ze het dossier, binnen de negentig dagen nadat de verklaring over de volledigheid ervan is verstuurd of na afloop van de termijn bedoeld in artikel R.158, lid 2, samen met haar advies en een voorstel tot beslissing, ter goedkeuring aan de Minister voor en licht ze de exploitant in over de datum waarop diens dossier aan de Minister is voorgelegd.
   Indien het dossier niet binnen die termijn door de administratie bij de Minister is ingediend, legt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, het dossier binnen de dertig dagen ter goedkeuring aan de Minister voor, in evenveel exemplaren als vermeld in artikel R.158, § 1.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R160.[1 Wanneer de aanvraag een aanvraag bevat tot vrijstelling van de milieueffectenbeoordeling bedoeld in artikel R.157, § 1, 7°, raadpleegt de Minister de Beleidsgroep Leefmilieu, de betrokken gemeenten en de personen en instanties die hij daartoe nuttig acht. De adviezen worden binnen de dertig dagen na het verzoek aan de Minister overgemaakt. Na die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn. Binnen de dertig dagen nadat de raadplegingen zijn afgerond, beslist de Minister over de aanvraag tot vrijstelling. De beslissing van de Minister en de redenen om welke hij beslist heeft de ontwerp-afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied vrij te stellen van een milieueffectenbeoordeling worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R161.[1 § 1. De Minister keurt de ontwerp-afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied en het milieueffectenverslag of, in voorkomend geval, bij vrijstelling van milieueffectenbeoordeling, het ontwerp-actieprogramma goed en maakt ze, samen met de bijlagen over aan het gemeentecollege van de gemeenten waarvan het grondgebied voornoemde gebieden geheel of ten dele dekt.
   Binnen de vijftien dagen na ontvangst van het dossier houden de gemeente een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek.
   § 2. Het ontwerp-ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomings- en toezichtsgebied, de bijlagen ervan en het milieueffectenverslag worden ter advies voorgelegd aan de Beleidsgroep Leefmilieu, aan de betrokken gemeenten, aan de "SPGE" indien zij met de exploitant verbonden is via een dienstverleningscontract ter bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water en aan de andere personen en instanties die de Minister nuttig acht te raadplegen.
   De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek overgemaakt. Zo niet worden ze geacht gunstig te zijn.
   § 3. Het dossier met de bemerkingen uit het openbaar onderzoek en, in voorkomend geval, de adviezen van de geraadpleegde personen en instanties worden aan de exploitant overgemaakt, of aan de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3.
   Binnen de zestig dagen na ontvangst van die documenten deelt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, zijn advies aan de Minister mee, evenals de samenvatting van de bemerkingen die uit het openbaar onderzoek naar voren zijn gekomen.
   Wanneer het ontwerp van voorkomings- of toezichtsgebied aan een milieueffectenbeoordeling wordt onderworpen, deelt de exploitant, of de verdeler of de leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, eveneens een samenvatting mee van de adviezen van de geraadpleegde personen en instanties en legt een milieuverklaring voor die de wijze samenvat waarop milieuoverwegingen in het ontwerp-gebied worden opgenomen en waarop het milieueffectenverslag en de adviezen van de geraadpleegde instanties in overweging zijn genomen, evenals de redenen voor de keuze van het ontwerp-gebied, rekening houdend met de andere overwogen redelijke oplossingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R162.[1 § 1. De Minister legt het voorkomings- of toezichtsgebied, het actieprogramma en in voorkomend geval het milieueffectenverslag vast, en reglementeert de activiteiten in dat gebied. De Minister neemt eveneens de milieuverklaring bedoeld in artikel R.161, § 3, lid 3, vast.
   De Minister stelt de inwerkingtreding van de voorkomingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R.164 tot R.172 voor de bestaande bouwwerken, gebouwen en installaties in het besluit bedoeld in lid 1 vast. Uitgezonderd de situaties van dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door een dreigend risico, kunnen de termijnen, vastgesteld door de Minister en tegenstelbaar tegenover derden, korter zijn dan de referentietermijnen bedoeld in bijlage LVquater.
   Als nieuwe inrichtingen worden beschouwd, de uitbreidingen van inrichtingen die bestaan op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied wanneer zij een verhoging inhouden van de bestaande installatiecapaciteit met meer dan vijfentwintig percent op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.
   § 2. Het ministerieel afbakeningsbesluit en de milieuverklaring als de afbakening van het gebied aan een milieueffectenbeoordeling is onderworpen en de opvolgingsmaatregelen worden bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek.
   Daarvan wordt aan betrokkenen kennis gegeven, overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek, evenals aan de Buitendirectie van de Waalse Overheidsdienst Ruimte, Wonen, Erfgoed en Energie.
   Als de beslissing betrekking heeft op de afbakening van een voorkmingsgebied, wordt daar eveneens kennis van gegeven aan de "SPGE" wanneer ze gebonden is aan de exploitant, via een dienstverleningscontract ter bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water.
   De exploitant, of de verdeler of leverancier in het geval bedoeld in artikel R.157, § 3, licht de personen in betrokken bij normeringswerken.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R163.[1 Voor de waterwinningen ten behoeve van de publieke distributie waarvan de verdeler denkt af te zien binnen de vijf jaar, bakent de Minister de voorkomings- en toezichtsgebieden af op grond van de in artikel R.156 bedoelde gegevens die de exploitant mededeelt.
   In deze gebieden zijn de maatregelen bedoeld in de artikelen R.164 tot en met R.172 niet van toepassing, uitgezonderd het plaatsen van verkeerstekens voor voorkomingsgebieden zoals bedoeld in artikel R.170, § 3, en omschreven in bijlage LVI.
   Indien er een risico bestaat op aantasting van de kwaliteit van de waterwinning binnen de vijf jaar voorafgaand aan de buitenbedrijfstelling, kan de Minister dringende maatregelen nemen die aangepast aan het gebleken risico en die van dezelfde aard zijn als de maatregelen bedoeld in artikel R.170.
   Als de exploitant niet meer af wil zien van de betrokken waterwinning, wordt de afbakening van voorkomingsgebieden overeenkomstig de artikelen R.157 en R.158 uitgevoerd, voor de indiening van de aanvraag voor een milieuvergunning of de verklaring krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Afdeling 6. [1 - Beschermingsmaatregelen]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. R164.[1 § 1. De beschermingsmaatregelen bedoeld in deze afdeling zijn niet van toepassing op de door de Minister aangewezen gebieden, onverminderd de nadere inwerkingtredingregels van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomings- en afbakeningsgebied, vastgesteld voor de bestaande bouwwerken, gebouwen en installaties.
   Op eigen initiatief of op vraag van de exploitant kan de Minister voor elk aangewezen gebied beschermingsmaatregelen opleggen die de maatregelen bedoeld in deze afdeling aanvullen, of nog alternatieve maatregelen.
   In dat geval is het verwachte resultaat voor de bescherming van mens of leefmilieu minstens gelijk aan het resultaat dat zou zijn verkregen door de toepassing van de maatregelen bedoeld in deze afdeling.
   Voor de maatregelen bedoeld in paragraaf 1, lid 2, van dit artikel bevat de door de exploitant ingediende aanvraag die vooraf door de "SPGE" is goedgekeurd, een voorstel voor overwogen aanvullende maatregelen en de verantwoording ervan. De Minister beslist binnen de zestig dagen over de ontvangst van de aanvraag. Bij gebreke van beslissing van de Minister binnen deze termijn worden de aangevraagde beschermingsmaatregelen van kracht.
   § 2. Onverminderd paragraaf 1 kan de Minister geval per geval een vrijstelling verlenen van de verplichting tot de inachtneming van sommige beschermingsmaatregelen, bedoeld in deze afdeling, wanneer minstens aan één der volgende voorwaarden is voldaan:
   1° wanneer het risico op aantasting van het grond- of oppervlaktewater wegens een dergelijke vrijstelling verwaarloosbaar is, net als het milieuvoordeel dat verwacht zou worden van de uitvoering van de beschermingsmaatregelen bedoeld in deze afdeling;
   2° wanneer de technische of financiële gevolgen van deze opgelegde maatregelen niet in verhouding staan tot het verwachte milieuvoordeel;
   3° wanneer andere maatregelen een gelijkwaardig beschermingsniveau voorzien ten opzichte van het voorradige oppervlaktewater of het ondergrondse waterlichaam.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Onderafdeling 2. [1 - Beschermingsmaatregelen voor de winningen van tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater]1   ----------   (1)
Art. R165.[1 § 1. In gebied II.A zijn de specifieke voorschriften of de verbodsbepalingen omschreven in volgende paragrafen van toepassing voor elk type activiteiten of de daarin nadere bepaalde installaties.
   § 2. De activiteiten in verband met afvalbeheer, bedoeld in deze paragraaf, voldoen aan volgende voorwaarden:
   1° de technische ingravingscentra, bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, zijn verboden;
   2° de opslagplaatsen en installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen zijn verboden dan wel toegelaten tegen volgende voorwaarden:
   a) de vestiging van nieuwe opslagplaatsen of nieuwe installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen zijn verboden;
   b) de opslagplaatsen en de installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden uitgerust met een inzamelsysteem waarbij gegarandeerd wordt dat lozingen van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren onbestaande zijn.
   Deze paragraaf is niet van toepassing op de herinvoering, in hetzelfde meer, van uitbaggerde sedimenten.
   § 3. Ingegraven of bovengrondse opslagplaatsen voldoen aan volgende voorschriften:
   1° bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen van koolwaterstoffen van minstens honderd tot drie duizend liter voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders, met uitzondering van installaties voor bulkopslag van olieproducten en gevaarlijke stoffen alsook de opslag in benzinestations, hierna "besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003" genoemd, en aan de maatregelen genomen krachtens het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
   2° bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen van meer dan drie duizend liter koolwaterstoffen voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003;
   3° de opslagplaatsen van meer dan honderd liter vloeibare producten die stoffen bevatten, opgenomen in bijlage VII bij het decreetgevend deel, voldoen aan de vereisten van de geldende wetgeving inzake opslaginstallaties.
   Ter aanvulling van deze maatregelen zijn de koolwaterstoffen opgeslagen in waterdichte recipiënten, geplaatst op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden;
   4° de opslagplaatsen voor vaste producten die stoffen bevatten opgenomen in bijlage VII van het decreetgevend deel worden onder een dak geplaatst, op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten;
   5° de opslagplaatsen voor pesticiden zijn verboden, behalve de bestaande bovengrondse opslagplaatsen wanneer de opgeslagen hoeveelheid pesticiden lager is dan vijf ton en de exploitatievoorwaarden omschreven overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning in acht genomen zijn;
   6° de opslagplaats op, in of buiten de productiesite, van organische stoffen die vloeistoflozingen veroorzaken, zodanig gereglementeerd is dat:
   a) ze buiten de productiesite verboden zijn;
   b) de bestaande opslagplaatsen op de productiesite op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied geplaatst worden in tanks of recipiënten die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden;
   c) de opslagplaatsen voor dierlijke meststoffen op de hoeve die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied op dergelijke wijze geconfigureerd zijn dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden;
   d) de opslagplaatsen van ingekuilde producten die vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, die bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied, zijn vervat in tanks of recipiënten die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden.
   Ter aanvulling van de onder 1° tot 6° bedoelde maatregelen zijn de koolwaterstoffen opgeslagen in waterdichte recipiënten, geplaatst op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden. De opslagplaatsen bedoeld in lid 1, 1°, die bestonden voor inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden, op het einde van de levenscyclus van de tank of wanneer het risico op vervuiling dreigend is, aan de normen aangepast op kosten van de eigenaar.
   Voor de opslagplaatsen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, zijn volgende maatregelen eveneens verplicht:
   1° de verharde stapeloppervlakten, de inkuipingen, de opvangkuipen of waterdichte putten worden vrij gelaten;
   2° het onttrekken en peilen gebeuren langs de bovenkant van de tank. Het onttrekken via de zwaartekracht wordt zelfs met een sluitingssysteem op de leiding, is verboden;
   3° op de tank wordt een plaat aangebracht, dat wijst op het voorkomingsgebied en de telefoonnummers van de exploitant van de waterwinning, van de gemeente en van SOS Environnement Nature vermeldt.
   Betreffende lid 4, 1°, worden de opslagplaatsen beschermd tegen regenwater en infiltraties. Systemen met een waterafvoersysteem aan de onderkant zijn verboden.
   De in lid 1, 3°, bedoelde bovengrondse of ingegraven afgedankte tanks voor koolwaterstoffen, bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast en afgevoerd. Het leidingenstelsel wordt geledigd en gedemonteerd.
   Indien het onmogelijk is een ingegraven tank als bedoeld in lid 1, 1° en 2°, af te voeren in redelijke technische en financiële voorwaarden, is het mogelijk hem ter plaatse te laten nadat hij gevuld is met een inerte stof. Indien het een ingegraven tank betreft, wordt er vooraf een waterdichtheidstest uitgevoerd door een technicus, erkend overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. Als uit deze test blijkt dat de tank niet waterdicht is, wordt overeenkomstig de geldende bepalingen een saneringsprocedure uitgevoerd.
   De tanks voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel en bedoeld in lid 1, 3°, die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden, binnen de twee jaar voor de ingegraven tanks en binnen de vier jaar voor bovengrondse tanks, volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, minstens via visuele controle samen met een diagnose voor de overige levensduur, aan een waterdichtheidstest onderworpen door een erkend technicus.
   Als de tests wijzen op een waterdichtheidsdefect, op een kortere levensduur dan vier jaar of een dreigend vervuilingsrisico, wordt de recipiënt onmiddellijk aan zijn bestemming onttrokken en de nieuwe opslag voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden en aan de aanvullende voorwaarden bedoeld in lid 6.
   De waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks worden, bij ontstentenis van een geldend waterdichtheidscertificaat, worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving betreffende de opslaginstallaties waarvan de vereisten opgenomen zijn in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003. Wanneer geen enkele wetgeving van toepassing is, worden de waterdichtheidstests uitgevoerd door de exploitant van de waterwinning of de "SPGE" wanneer de exploitant van de waterwinning een dienstverleningscontract voor de bescherming gesloten heeft met de "SPGE".
   § 4. De opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak vervuilingsrisico's vertoont voor de oppervlaktewateren zijn verboden.
   In afwijking van lid 1 worden organische stoffen die op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, in kuipen of recipiënten opgeslagen die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er geen lozingen van vloeistoffen zouden kunnen voorvallen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten.
   § 5. De manipulatie van koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, en de verrichtingen voor het onderhoud en de bevoorrading van motortuigen worden verricht op waterdichte oppervlakten voorzien van een systeem voor de recuperatie van vloeistoffen die garanderen dat er geen enkele lozing van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren gebeurt.
   § 6. Leidingen voor het vervoer van koolwaterstoffen, producten of stoffen die substanties bevatten als bedoeld in bijlage VII van het decreetgevend deel zijn waterdicht. Het risico dat een accidentele breuk optreedt wordt herleid tot verwaarloosbare waarden.
   § 7. De delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, dit gebied doorkruisen en een verontreinigingsrisico vertonen voor de oppervlaktewateren worden zo ingericht dat dit risico voorkomen of zo goed mogelijk ingeperkt wordt.
   De nieuwe wegdelen die het gebied doorkruisen, evenals de delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied waar een renovatie aan de gang is worden uitgerust met inzamelsystemen die de voorkoming garanderen van ieder risico op vervuiling van oppervlaktewateren door (vloei)stoffen die accidenteel geloosd zouden worden.
   De wegdelen die een risico vertonen op vervuiling van de oppervlaktewateren die schade zou kunnen toebrengen aan de kwaliteit van de winning van tot drinkwater verwerkbaar water door het vallen van een motortuig in de oppervlaktewateren worden uitgerust met vangrails of een gelijksoortig systeem.
   § 8. Het spreiden van meststoffen wordt enkel toegelaten voor zover de natuurkundige stikstofbehoeften van de planten worden gedekte, met inperking van verliezen van voedingsdeeltjes.
   Als de Minister evenwel vaststelt dat de waterwinning een in percentielen uitgedrukt gehalte van meer dan vijfentwintig mg aan NO3-/l bevat, neemt hij de passen maatregelen voor een wijziging van sommige landbouw-, huishoudkundige en andere praktijken die de insijpeling van nitraten in oppervlaktewateren inperkt. Die maatregelen blijven van kracht totdat het gehalte opnieuw onder de grens van vijfentwintig mg NO3-/l gaat en minstens vijf jaar onder dat niveau blijft. Hij kan met name de spreidingen beperken van dierlijke mest, van producten waarvan de spreiding toegelaten is voor landbouwdoeleinden en stikstofhoudende meststoffen tegen de maximumdosissen voor kwetsbare gebieden als bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel.
   De bepalingen van lid 1 zijn onmiddellijk van toepassing op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden.
   Als de beslissing geen bijzondere bepaling bevat, zijn de maatregelen waarvan sprake in leden 2 en 3 van toepassing binnen een termijn van één jaar volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
   § 9. De Minister beveelt de uitvoering van een onderzoekscontrole met het oog op de bepaling van de overschrijding van de concentratie van actieve stoffen in de pesticiden evenals van hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten en op het opsporen van de oorsprong, als deze concentratie in een jaargemiddelde in de ontvangende wateren dertig percent overschrijdt, ofwel:
   1° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 voor wat betreft de waarde, vastgesteld per individuele stof;
   2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van deze stoffen;
   3° van de drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104.
   Als deze overschrijding toe te schrijven is aan praktijken die niet met de bestaande wetgeving overeenstemmen, neemt de Minister de maatregelen om deze te laten naleven. In het geval waarin de overschrijding niet toe te schrijven is aan een niet-naleving van enige wettelijke norm, kan de Minister, in overleg met de betrokken sectoren, passende aanmoedigende en begeleidende maatregelen voorstellen om sommige landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken te wijzigen om de introductie van pesticiden in de oppervlaktewateren te beperken tot dat de gehaltes zich opnieuw onder de dertig percent van de kwaliteitsnormen of drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 bevinden en minstens gedurende vijf jaar op dat niveau blijven. De voorgestelde maatregelen zijn proportioneel en houden rekening met het resultaat van een evaluatie van hun sociaal-economische impact op de betrokken sectoren.
   Als de Minister geen bijzondere bepaling neemt, zijn de maatregelen waarvan hierboven sprake van toepassing binnen een termijn van één jaar volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
   De Minister neemt, na de onderzoekscontrole, en in overleg met de betrokken sectoren, versterkte maatregelen als de concentratie aan actieve stoffen van pesticiden en hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten in jaargemiddelde in de ontvangende wateren vijfenzeventig percent overschrijdt van:
   1° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof;
   2° van de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van deze stoffen;
   3° van de drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104.
   De maatregelen bedoeld in lid 4 houden rekening met de dwingende landbouwfactoren en kunnen gaan tot en met het verbod op de toepassing van de betrokken pesticiden om te voorkomen dat deze in de oppervlaktewateren terechtkomen totdat de gehaltes zich opnieuw onder de vijfenzeventig percent van de kwaliteitsnormen en drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 bevinden en sinds minstens vijf jaar op dat niveau blijven.
   Als de Minister geen bijzondere bepaling neemt, zijn de maatregelen waarvan hierboven sprake van toepassing binnen een termijn van één jaar volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
   De waterproducent verwittigt de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens vertegenwoordiger als de concentratie aan actieve stoffen van de pesticiden, evenals in hun metaboliete, afbraak- en reactieproducten in de ontvangende wateren geval per geval honderd percent overschrijden van ofwel:
   1° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof;
   2° de kwaliteitsnormen van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104 wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van deze stoffen;
   3° de drempelwaarden van de oppervlaktewateren bedoeld in artikel R.104.
   De directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens vertegenwoordiger licht onverwijld ieder organisme in.
   § 10. Iedere spreiding van pesticiden of minerale of organische meststoffen op een afstand van minder dan zes meter van iedere waterloop gelegen in het nabijgelegen voorkomingsgebied is verboden. Een buffergebied, bedekt met een permanente beplantingsstrook, zes meter breed te rekenen van de oeverrug, wordt langs de gehele waterloop aangelegd, in het nabijgelegen voorkomingsgebied. De afwijking voorzien in artikel 2, 7°, van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de toestand van het Waalse leefmilieu blijft verder van toepassing.
   § 11. Voor iedere waterwinning van categorie B.3, bedoeld in artikel R.145, § 2, wordt een meetstation met waarschuwingssein opgericht.
   De exploitant plaatst, binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen van de datum van kennisgeving van het ministerieel besluit, een meetstation met waarschuwingssein, stroomopwaarts gelegen ten opzichte van de waterwinning, op zodanige afstand van deze laatste dat het mogelijk is de representatieve kwaliteitsparameters van de risico's te berekenen en de nodige reactietijd te geven om op te treden in het geval van kwaliteitsschommelingen.
   § 12. Lozingen van niet-gezuiverd afvalwater zijn verboden.
   § 13. Afvalwater van huishoudens of industrieën, met inbegrip van afvalwater van zuiveringsstations, kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen in het geval van gebleken vervuilingsrisico van de waterwinning. De Minister kan iedere nuttige maatregel nemen om dat risico te beperken, onverminderd het saneringsstelsel voor residuair stedelijk afvalwater.
   § 14. Lozingen van bestaande onweersbekkens in een nabijgelegen voorkomingsgebied kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen die de Minister kan nemen.
   § 15. Het is verboden, in nabijgelegen voorkomingsgebieden nieuwe onweersbekkens aan te leggen.
   § 16. Systemen voor afvoer van afvloeiend hemel- en dakwater naar oppervlaktewateren in nabijgelegen voorkomingsgebied kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen die de Minister kan nemen.
   § 17. Omheinde terreinen voor dieren, stallen en kennels inbegrepen, worden op dusdanige wijze uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen naar oppervlaktewateren onbestaande is.
   § 18. Plaatsen waar dieren permanent geconcentreerd zijn zoals drinkbakken, troggen, voederplaatsen, melkplaatsen, gelegen buiten de gebouwen van het bedrijf en die een risico op vervuiling van de oppervlaktewateren vertonen waardoor de kwaliteit van de winning van tot drinkwater verwerkbaar water aangetast kan worden, zijn verboden. In voorkomend geval worden ze verwijderd en verplaatst naar buiten het nabijgelegen voorkomingsgebied.
   § 19. Wat betreft het uitvoeren van werven, werkzaamheden en bouwwerken worden volgende maatregelen nageleefd:
   1° de werftuigen vertonen geen lekken van koolwaterstoffen, zijn in goede staat, worden regelmatig nagekeken en in geval van probleem onmiddellijk uit de voorkomingsgebieden verwijderd om hersteld te worden;
   2° de onderhouds- of bevoorradingsverichtingen van motortuigen worden dusdanig uitgevoerd dat geen vloeistof accidenteel verspreid wordt en naar de oppervlaktewateren afvloeit;
   3° enkel de producten nodig voor de uitvoering van de werf mogen zich ter plaatse bevinden;
   4° de producten die risico's vertonen voor de kwaliteit van de oppervlaktewateren zoals brandstoffen of smeerolies worden ofwel opgeslagen in tanks, geplaatst in waterdichte kuipen die minstens dezelfde capaciteit als de totale capaciteit van de tanks die in deze kuipen opgeslagen zijn, ofwel opgeslagen in vaten of recipiënten opgesteld op een waterdichte oppervlakte die dusdanig is uitgerust dat elke lozing van vloeistoffen bij lekkages onbestaande is;
   5° in geval van incident worden onmiddellijk maatregelen genomen om het verder uitdijen van de verontreiniging en een besmetting van het oppervlaktewater te voorkomen.
   Betreffende lid 1, 5°, zijn de nodige hoeveelheden anti-vervuilingskits, met onder ander materiaal voor de adsorptie van koolwaterstoffen, en zeilen beschikbaar. De aannemer licht de bevoegde dienst van de Administratie en "SOS Environnement-Nature" in.
   § 20. Nieuwe transformatoren worden op een sokkel uit gewapend beton opgesteld, die tegelijk een
   De transformatoren die bestaan op het ogenblik van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden met een systeem uitgerust waarmee lekkende vloeistoffen gerecupereerd kunnen worden en het uitblijven van lozingen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten, gegarandeerd kan worden.
   § 21. Het is verboden, vee toegang te laten krijgen tot waterlopen gelegen in II.A-gebied. Langs de weilandpercelen die de waterloop volgen worden omheiningen geplaatst.
   § 22. Het gebied wordt dusdanig met verkeerstekens uitgerust dat borden, overeenstemmend met de modellen opgenomen [2 in bijlage LVIbis]2, op alle hoofdverkeerswegen op punten worden geplaatst waar het nabijgelegen voorkomingsgebied betreden wordt.
   § 23. Er kunnen in het ministerieel besluit ter afbakening van het (de) voorkomingsgebied(en) aanvullende maatregelen voor de bescherming van het waterwinningsgebied nader worden bepaald.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (2)<BWG 2021-12-09/14, art. 1, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art. R166.[1 § 1. In gebied II.B zijn de specifieke voorschriften omschreven in de paragrafen 2 tot 18 op ieder type nader omschreven activiteiten of installaties.
   § 2. De afvalbeheersactiviteiten voldoen aan volgende voorwaarden:
   1° de technische ingravingscentra, bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, zijn verboden;
   2° de vestiging van nieuwe technische ingravingscentra van klasse 3 is verboden;
   3° de opslagplaatsen en de installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen worden uitgerust met een inzamelsysteem waarbij gegarandeerd wordt dat lozingen van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren onbestaande zijn.
   Afwijkend van lid 1, 1°, worden toegelaten, op voorwaarde dat ze reeds bestonden op het ogenblik van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgeboed, de installaties bedoeld bij volgende rubrieken van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en verscheidene besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden:
   1° de centra van klasse 3 bedoeld bij rubriek 90.25.03;
   2° de centra van klasse 4.A bedoeld bij rubriek 90.25.04.01;
   3° de centra van klasse 5.3 bedoeld bij rubriek 90.25.05.03.
   Afwijkend van lid 1, 2°, worden nieuwe technische ingravingscentra van klasse 3, opgenomen in het plan voor technische ingravingscentra, aangenomen door de Waalse Regering op 1 april 1999, toegelaten in de voorwaarden vastgesteld krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
   § 3. De hierna vernoemde opslagplaatsen voldoen aan volgende voorwaarden:
   1° de bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen voor koolwaterstoffen van honderd tot minder dan drie duizend liter voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 en aan de bepalingen genomen krachtens het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
   2° bovengrondse of ingegraven opslagplaatsen van meer dan drie duizend liter koolwaterstoffen voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003;
   3° de opslagplaatsen van meer dan honderd liter vloeibare producten die stoffen bevatten, opgenomen in bijlage VII bij het decreetgevend deel, voldoen aan de vereisten van de geldende wetgeving inzake opslaginstallaties;
   4° de opslagplaatsen voor vaste producten die stoffen bevatten opgenomen in bijlage VII van het decreetgevend deel worden onder een dak geplaatst, op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden die de kwaliteit van de oppervlaktewateren aantasten;
   5° de opslagplaatsen van organische stoffen die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken worden dusdanig ingericht dat het rechtstreeks en onrechtstreeks afvloeien ervan naar oppervlaktewateren voorkomen wordt.
   Ter aanvulling van de onder lid 1, 1° tot 6°, bedoelde maatregelen zijn de stoffen vervat in waterdichte recipiënten, geplaatst op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een vergaarsysteem waarmee gegarandeerd kan worden dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden.
   De in lid 1, 3°, bedoelde bovengrondse of ingegraven afgedankte tanks voor koolwaterstoffen, bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast en afgevoerd. Het leidingenstelsel wordt geledigd en gedemonteerd.
   Indien het onmogelijk is een ingegraven tank af te voeren in redelijke technische en financiële voorwaarden, is het mogelijk hem ter plaatse te laten nadat hij gevuld is met een inerte stof. Indien het een ingegraven tank betreft, wordt er vooraf een waterdichtheidstest uitgevoerd door een technicus, erkend overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. Als uit deze test blijkt dat de tank niet waterdicht is, wordt overeenkomstig de geldende bepalingen een saneringsprocedure uitgevoerd.
   De tanks voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, of voor producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel en bedoeld in lid 1, 3°, die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, en waarvan de ligging een risico vertoont op vervuiling van de oppervlaktewaterwinning worden binnen de twee jaar voor de ingegraven tanks en binnen de vier jaar voor bovengrondse tanks, volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, minstens via visuele controle samen met een diagnose voor de overige levensduur, aan een waterdichtheidstest onderworpen door een erkend technicus.
   Als de tests wijzen op een waterdichtheidsdefect, op een kortere levensduur dan vier jaar of een dreigend vervuilingsrisico, wordt de recipiënt onmiddellijk aan zijn bestemming onttrokken en de nieuwe opslag voor koolwaterstoffen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden en aan de aanvullende voorwaarden bedoeld in lid 4.
   De waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks worden, bij ontstentenis van een geldend waterdichtheidscertificaat, uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving betreffende de opslaginstallaties waarvan de vereisten opgenomen zijn in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003. Wanneer geen enkele wetgeving van toepassing is, worden de waterdichtheidstests uitgevoerd door de exploitant van de waterwinning of de "SPGE" wanneer de exploitant van de waterwinning een dienstverleningscontract voor de bescherming gesloten heeft met de "SPGE".
   Op de productiesite ervan worden de stoffen bedoeld in lid 1, 5°, opgeslagen in waterdichte of op niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde kuipen of recipiënten, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren kan aantasten, onbestaande is.
   De opslagplaatsen, bedoeld in lid 1, 5°, die dierlijke mest bevatten worden zo geconcipieerd dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden.
   De opslagplaatsen bedoeld in lid 1, 5°, die ingekuilde producten met een permanent karakter bevatten die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken, worden opgeslagen in waterdichte of op niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde kuipen of recipiënten, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen die de kwaliteit van de oppervlaktewateren kan aantasten, onbestaande is.
   § 4. De manipulatie van koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten als bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, en de verrichtingen voor het onderhoud en de bevoorrading van motortuigen worden verricht op waterdichte oppervlakten voorzien van een systeem voor de recuperatie van vloeistoffen die garanderen dat er geen enkele lozing van vloeistoffen naar de oppervlaktewateren gebeurt.
   § 5. Leidingen voor het vervoer van koolwaterstoffen, producten of stoffen die substanties bevatten als bedoeld in bijlage VII van het decreetgevend deel zijn waterdicht. Het risico dat een accidentele breuk optreedt wordt herleid tot verwaarloosbare waarden.
   § 6. Wat betreft de spreiding van meststoffen, zijn de bepalingen bedoeld in artikel R.165, § 8, van toepassing.
   § 7. Wat betreft de spreiding van pesticiden, zijn de bepalingen bedoeld in artikel R.165, § 9, van toepassing.
   § 8. Iedere spreiding van pesticiden of minerale of organische meststoffen op een afstand van minder dan zes meter van iedere waterloop gelegen in het nabijgelegen voorkomingsgebied is verboden. Een buffergebied, bedekt met een permanente beplantingsstrook, zes meter breed te rekenen van de oeverrug, wordt langs de gehele waterloop aangelegd, in het afgelegen voorkomingsgebied. De afwijking voorzien in artikel 2, 7°, van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de toestand van het Waalse leefmilieu blijft verder van toepassing.
   § 9. Wat betreft de transformatoren, zijn de bepalingen van artikel R.165, § 20, van toepassing.
   § 10. Lozingen van niet-gezuiverd afvalwater zijn verboden.
   § 11. Afvalwater van huishoudens of industrieën, met inbegrip van afvalwater van zuiveringsstations, kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen in het geval van gebleken vervuilingsrisico van de waterwinning. De Minister kan iedere nuttige maatregel nemen om dat risico te beperken, onverminderd het saneringsstelsel voor residuair stedelijk afvalwater.
   § 12. Lozingen van bestaande onweersbekkens in een afgelegen voorkomingsgebied, en nieuwe onweersbekkens, kunnen onderworpen worden aan bijzondere maatregelen die de Minister kan nemen.
   § 13. Wat betreft de overdekte omheinde terreinen voor dieren, zijn de bepalingen van artikel R.165, § 17, van toepassing.
   § 14. Wat betreft de uitvoering van werven, werkzaamheden en bouwwerken, zijn de bepalingen van artikel R.165, § 19, van toepassing.
   § 15. Het plaatsen van verkeerstekens voor het gebied wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel R.165, § 22.
   § 16. De delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, dit gebied doorkruisen en een verontreinigingsrisico vertonen voor de oppervlaktewateren die de kwaliteit van de waterwinning kunnen aantasten, worden zo ingericht dat dit risico voorkomen of zo goed mogelijk ingeperkt wordt.
   De nieuwe wegdelen die het gebied doorkruisen, evenals de delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied waar een renovatie aan de gang is worden uitgerust met inzamelsystemen die de voorkoming garanderen van ieder risico op vervuiling van oppervlaktewateren, die de kwaliteit van de waterwinning kunnen aantasten, door (vloei)stoffen die accidenteel geloosd zouden worden.
   De wegdelen die een risico vertonen op vervuiling van de oppervlaktewateren die schade zou kunnen toebrengen aan de kwaliteit van de winning van tot drinkwater verwerkbaar water door het vallen van een motortuig in de oppervlaktewateren worden uitgerust met vangrails of een gelijksoortig systeem.
   § 17. Het is verboden, vee toegang te laten krijgen tot waterlopen gelegen in II.B-gebied. Langs de weilandpercelen die de waterloop volgen worden omheiningen geplaatst.
   § 18. Er kunnen in het ministerieel besluit ter afbakening van het (de) voorkomingsgebied(en) aanvullende maatregelen voor de bescherming van het waterwinningsgebied nader worden bepaald.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R167.[1 Wanneer de restrictieve maatregelen, genomen overeenkomstig artikel R.165, §§ 8 tot 10, en R.166, §§ 6 tot 8, in ieder voorkomingsgebied, gelegen binnen in het toezichtsgebied ontoereikend blijken, kan de Minister op eigen initiatief of op vraag van de exploitant, gelijkaardige bepalingen vaststellen in het geheel of in een deel van het toezichtsgebied. Hij kan met name de spreidingen beperken van dierlijke mest, van producten waarvan de spreiding toegelaten is voor landbouwdoeleinden en stikstofhoudende meststoffen tegen de maximumdosissen voor kwetsbare gebieden als bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel.
   De Minister kan eveneens, volgens dezelfde criteria, gelijkaardige maatregelen vaststellen in toezichtsgebieden die niet gepaard gaan met een waterwinning. De nitraatgehaltes worden dan ter hoogte van een controlepunt beoordeeld, dat representatief is voor de oppervlaktewateren.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Onderafdeling 3. [1 - Beschermingsmaatregelen voor ondergrondse waterwinningen]1   ----------   (1)
Art. R168.[1 § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing in af- en nabijgelegen voorkomingsgebied.
   § 2. Bezinkputten zijn verboden, eveneens als ze uitsluitend regenwater afvoeren.
   § 3. Het spreiden van meststoffen is enkel toegelaten om de fysiologische stikstofbehoeften van de planten te dekken, met beperking van de verliezen aan nutriënten.
   Wanneer de waterwinning evenwel een gemiddeld jaarlijks gehalte van meer dan vijfendertig mg NO3-/l vertoont, of meer dan twintig NO3-/l met een stijgende tendens, neemt de Minister op eigen initiatief of op aanvraag van de exploitant de treffende maatregelen tot wijziging van sommige landbouw-, huishoudelijke of andere praktijken om de introductie van nitraten in het grondwater te beperken.
   De maatregelen, beslist door de Minister of standaard aangenomen krachtens paragraaf 3, lid 1, blijven van toepassing totdat het gehalte zich opnieuw onder de twintig mg NO3-/l bevindt en minstens vijf jaar op dat niveau behouden blijft. De Minister kan met name de spreiding beperken van dierlijke mest, van producten die gespreid kunnen worden voor landbouwdoeleinden en van stikstofhoudende meststoffen tegen de in kwetsbaar gebied toegelaten maximumdosissen bepaald in hoofdstuk IV van deze titel.
   Overigens kan de Minister volgens dezelfde procedure maatregelen nemen onder de drempels vastgesteld in lid 2, wanneer de betrokken waterwinningen natuurlijk mineraal water uitbaten met een laag nitraatgehalte waarvoor een aangepaste bescherming vereist is om dit gehalte stabiel te houden.
   De bepalingen van lid 1 zijn onmiddellijk van toepassing bij de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden.
   Bij gebreke van bijzondere nadere bepaling zijn de in leden 2, 3 en 4 bedoelde maatregelen van toepassing binnen een termijn van één jaar, volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister.
   De administratie beveelt op eigen initiatief of op vraag van de exploitant een onderzoekscontrole waarbij beoogd wordt de overschrijding nader te bepalen en er de oorsprong van te kennen als de administratie of de exploitant vaststelt dat de concentratie van actieve stoffen in de pesticiden, evenals hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten, stijgt of als jaargemiddelde in de ontvangende wateren dertig percent overstijgt, ofwel:
   1° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof;
   2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van de stoffen;
   3° van de drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 2°.
   Als die overschrijding te wijten is aan praktijken die niet voldoen aan één of meer bestaande wetgevingen, neemt de Minister de maatregelen tot naleving ervan. Als de overschrijding niet te wijten is aan de niet-naleving van een wettelijke verplichting, kan de Minister, in overleg met de betrokken sectoren, gepaste begeleidings- en aansporingsmaatregelen voorstellen ter wijziging van sommige landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken om de verspreiding van bestrijdingsmiddelen in de grondwateren te beperken totdat de gehaltes gedaald zijn onder 30 % van de kwaliteitsnormen of drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3 en sinds minstens vijf jaar op dat niveau gehandhaafd worden. De voorgestelde maatregelen zijn evenredig en integreren het resultaat van een beoordeling van hun sociaal-economische effecten op de betrokken sectoren.
   Bij gebrek aan bijzondere nadere bepaling zijn de in lid 8 bedoelde maatregelen van toepassing binnen een termijn van één jaar, volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister.
   De Minister neemt na het controleonderzoek en in overleg met de betrokken sectoren versterkte maatregelen als de concentratie aan actieve stoffen in de pesticiden, evenals in hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten, als jaargemiddelde in de ontvangende wateren vijfenzeventig percent overstijgt, ofwel:
   1° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof;
   2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van de stoffen;
   3° van de drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 2°.
   In de maatregelen bedoeld in lid 10 wordt rekening gehouden met de agronomische eisen gaande van het verbod van toepassing op de betrokken pesticiden ten einde de verspreiding van bestrijdingsmiddelen in de grondwateren te voorkomen totdat de gehaltes opnieuw gedaald zijn onder 75 % van de kwaliteitsnormen en drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, en sinds minstens vijf jaar op dat niveau gehandhaafd worden.
   Bij gebrek aan bijzondere nadere bepaling zijn de in lid 11 bedoelde maatregelen van toepassing binnen een termijn van één jaar, volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister.
   De waterproducent meldt de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens vertegenwoordiger als de concentratie aan actieve stoffen in de pesticiden, evenals in hun metabolieten, afbraak- en reactieproducten, geval per geval in de ontvangende wateren honderd procent overstijgt, ofwel:
   1° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd per individuele stof;
   2° van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, wat betreft de waarde vastgelegd voor het totaal van de stoffen;
   3° van de drempelwaarden van de grondwateren bedoeld in artikel R.43ter-3, 2°.
   De directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of diens vertegenwoordiger licht onverwijld iedere betrokken instelling in en waarschuwt de waterproducenten van de aangrenzende gebieden van het gebied waar het incident plaats heeft gevonden om hun waakzaamheid te verhogen inzake de problematische parameter(s).
   Opslagen van honderd tot minder dan drie duizend liter koolwaterstoffen voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003, en van de bepalinge genomen krachtens het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering.
   Opslagen die voor de inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestonden, worden op kosten van de eigenaar in overeenstemming gebracht aan het einde van de levensduur van de tank of indien het vervuilingsrisico dreigende is.
   In afwijking van lid 16 wordt de opslag die bestaat in de voorkomingsgebieden betreffende een waterwinning die voor menselijke consumptie bestemd is in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water, in overeenstemming gebracht binnen de in bijlage LVquater bedoelde termijnen.
   Opslagen van meer dan drie duizend liter koolwaterstoffen of meer dan honderd liter vloeibare producten die stoffen bevatten bedoeld in bijlage VII bij het decreetgevend deel voldoen aan de vereisten van de geldende wetgeving inzake deze opslaginstallaties.
   Ter aanvulling van die bepalingen zijn volgende maatregelen eveneens verplicht:
   1° vloeibare meststoffen en pesticiden worden opgeslagen in waterdichte recipiënten, opgesteld op niet-waterdoorlatende oppervlakten, uitgerust met een inzamelsysteem dat het uitblijven van elke lozing van vloeistoffen bij lekken onbestaande is;
   2° vergaarvlakken, inkuipingen, retentiebakken en waterdichte putten worden vrij gelaten, worden beschermd tegen binnendringend regen- of insijpelend water en de systemen voor waterafvoer via de onderkant zijn verboden;
   3° de afvoer en het peilen gebeurt via de bovenkant van de tank; het onttrekken door zwaartekracht, met een sluitingssysteem op de leiding, is verboden;
   4° er wordt op de tank een plaatje aangebracht waarin gewezen wordt op het voorkomingsgebied en waarop de telefoonnummers worden opgegeven van de exploitant van de waterwinning, van de gemeente en van SOS ENVIRONNEMENT-NATURE.
   Vaste producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevende deel worden onder een dak opgeslagen, op niet-waterdoorlatende oppervlakten uitgerust met een inzamelsysteem waarmee het uitblijven van lozingen van vloeistoffen gegarandeerd wordt.
   De leidingen voor het vervoer van koolwaterstoffen, producten of stoffen die substanties bevatten vallend onder bijlage VII bij het decreetgevend deel zijn waterdicht. Het risico op een accidentele breuk wordt tot verwaarloosbare waarden herleid.
   De hantering van koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevend gedeelte, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, evenals de onderhouds- en bevoorradingsverrichtingen van motortuigen worden op waterdichte oppervlakten uitgevoerd, met een systeem voor de recuperatie van de vloeistoffen.
   De overdekte omheinde terreinen voor dieren, met inbegrip van stallen en kennels, zijn waterdicht op de bodem en dusdanig uitgerust dat de lozingen van vloeistoffen onbestaande zijn.
   De opslag en de installaties voor de verzameling, de verwijdering of de valorisatie van afval bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, worden:
   1° gevestigd op plaatsen waar de bodem waterdicht is gemaakt;
   2° uitgerust met een inzamelsysteem dat het uitblijven van iedere lozing van vloeistoffen garandeert.
   Wanneer putten, boringen, uitgravingen of funderingswerken die dieper dan drie meter onder de bodemoppervlakte reiken het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot stedenbouwkundige of globale vergunning, ter advies voorgelegd aan de Waalse Overheidsdienst Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie, wordt door laatstgenoemde het advies ingewonnen van de exploitant van de waterwinning en van de administratie bij de behandeling van de aanvraag. In nabijgelegen voorkomingsgebied met waterwinningen voor mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, is deze formaliteit vereist wanneer bovenvernoemde werken dieper reiken dan twee meter.
   Wat betreft de uitvoering van werven, werkzaamheden en bouwwerken, worden volgende bepalingen in acht genomen:
   1° de werftuigen vertonen geen lekken van koolwaterstoffen, zijn in goede staat, worden regelmatig nagekeken en in geval van probleem onmiddellijk uit de voorkomingsgebieden verwijderd om hersteld te worden;
   2° de onderhouds- of bevoorradingsverichtingen van motortuigen worden dusdanig uitgevoerd dat geen vloeistof accidenteel verspreid wordt en in de bodem insijpelt;
   3° enkel de producten nodig voor de uitvoering van de werf mogen zich ter plaatse bevinden;
   4° de producten die risico's vertonen voor de kwaliteit van de grondwaterlaag zoals brandstoffen of smeerolies worden ofwel opgeslagen in tanks, geplaatst in waterdichte kuipen die minstens dezelfde capaciteit hebben als de totale capaciteit van de tanks die in deze kuipen opgeslagen zijn, ofwel opgeslagen in vaten of recipiënten opgesteld op een waterdichte oppervlakte die dusdanig is uitgerust dat elke lozing van vloeistoffen bij lekkages uitblijft;
   5° bij incidenten worden onmiddellijk maatregelen genomen om te voorkomen dat de verontreiniging verder uitdijt en de gecontamineerde grond af te voeren.
   Betreffende lid 26, 5°, zijn de nodige hoeveelheden anti-vervuilingskits, met onder ander materiaal voor de adsorptie van koolwaterstoffen, en zeilen beschikbaar. De aannemer licht de bevoegde dienst van de Administratie en "SOS Environnement-Nature" in.
   § 4. De bepalingen voor aanpassing aan de normen zijn de volgende:
   1° de opslag van vloeibare koolwaterstoffen of vloeibare producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevende deel, die bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied wordt genormeerd naar de bepalingen van dit artikel;
   2° bovengrondse of ingegraven afgedankte tanks voor koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII bij het decreetgevend gedeelte worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast en afgevoerd. Het leidingenstelsel wordt geledigd en gedemonteerd;
   3° bij een gebleken verontreinigingsrisico van de waterwinning en op de betrokken plaatsen kan de Minister, op eigen initiatief of op vraag van de exploitant, iedere nuttige maatregel nemen om dat risico te beperken, daaronder inbegrepen opleggen dat, ondanks de bepalingen van de artikelen R.279, § 2, en R.282, het afvalwater van de woningen die reeds bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied waarvoor het autonome en overgangssaneringsstelsel geldt, individueel of gegroepeerd gezuiverd wordt via een individueel zuiveringssysteem omschreven in artikel R.233, 24°.
   Betreffende lid 1, 2°, is het, indien het onmogelijk is een ingegraven tank af te voeren in redelijke technische en financiële voorwaarden, mogelijk hem ter plaatse te laten nadat hij gevuld is met een inerte stof. Indien het een ingegraven tank betreft, wordt er vooraf een waterdichtheidstest uitgevoerd door een technicus, erkend overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. Als uit deze test blijkt dat de tank niet waterdicht is, wordt overeenkomstig de geldende bepalingen een saneringsprocedure uitgevoerd.
   § 5. Voor de nieuwe werken, bouwwerken en installaties gelden de bepalingen van dit artikel bij de inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.
   § 6. In het geval waarin de waterwinning vallend onder het voorkomingsgebied niet bestemd is voor menselijke consumptie in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water:
   1° de ingegraven tanks voor koolwaterstoffen die reeds bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, die niet beantwoorden aan de normen vervat in de bepalingen van paragrafen 3, lid 15, en 4, lid 1, 1°, worden, binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, op hun waterdichtheid getest door een erkend technicus overeenkomstig artikel 634ter/4 van titel III van het algemeen reglement op de arbeidsbescherming, samen met een diagnose over de overige nuttige levensduur;
   2° de bovengrondse tanks voor koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII van het decreetgevend gedeelte, die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, worden, binnen de vier jaar volgend op de aanwijzing van het voorkomingsgebied, minstens via een visuele controle, op hun waterdichtheid getest, samen met een diagnose inzake de overige levensduur;
   3° als de tests wijzen op een waterdichtheidsdefect, op een kortere levensduur dan vier jaar of een dreigend vervuilingsrisico, wordt de recipiënt onmiddellijk aan zijn bestemming onttrokken en de nieuwe opslag voor koolwaterstoffen voldoet aan de in paragraaf 3, lid 15, gestelde ;
   4° de waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks worden, bij ontstentenis van een geldend waterdichtheidscertificaat, uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003.
   Betreffende lid 1, 4°, zorgt de exploitant van de exploitant, wanneer geen enkele wetgeving van toepassing is, voor de waterdichtheidstest.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R169.[1 § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing op het nabijgelegen voorkomingsgebied.
   § 2. Verboden zijn:
   1° de technische ingravingscentra, bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
   2° de nieuw ingegraven opslagsystemen voor koolwaterstoffen en de opslag van producten die stoffen bevatten van bijlage VII van het decreetgevend gedeelte, meststoffen inbegrepen;
   3° de opslagplaatsen voor pesticiden, behalve de bestaande bovengrondse opslagplaatsen wanneer de opgeslagen hoeveelheid pesticiden lager is dan twee ton en de exploitatievoorwaarden omschreven overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning in acht genomen zijn;
   4° het ondergronds spreiden van huishoudelijke afvalwater, zelfs na zuivering;
   5° de opslag op, in of buiten de productiesite, van organische stoffen die vloeistoflozingen veroorzaken;
   6° plaatsen waar dieren permanent geconcentreerd zijn zoals drinkbakken, troggen, voederplaatsen, melkplaatsen, gelegen buiten de gebouwen van het bedrijf;
   7° de opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak vervuilingsrisico's vertoont voor voor het grondwater;
   8° niet-waterdichte onweerbekkens;
   9° kampeerterreinen;
   10° de vestiging van nieuwe bovengrondse opslagplaatsen van meer dan honderd liter koolwaterstoffen of producten die stoffen bevatten van bijlage VII van het decreetgevend gedeelte, meststoffen inbegrepen, behalve:
   a) als ze bestaande ingegraven of bovengrondse opslagplaatsen van dezelfde capaciteit en met dezelfde producten vervangen;
   b) de nieuwe bovengrondse tanks voor een huishoudelijk gebruik van vloeibare koolwaterstoffen, oliën of smeermiddelen of producten die stoffen beatten van bijlage VII van het decreetgevende gedeelte;
   11° de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen voor meer dan twintig motorvoertuigen;
   12° de aanleg van nieuwe overdekte omheinde terreinen voor dieren, en met name stallen en kennels;
   13° de vestiging van nieuwe opslagruimten voor organische stoffen die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken, waaronder zoals dierlijke meststoffen zoals mest, gier of aalt en ingekuilde producten;
   14° de vestiging van nieuwe opslagplaatsen of nieuwe installaties voor het samenbrengen, verwijderen of positief benutten van afvalstoffen bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
   15° de aanleg van nieuwe sport- en recreatiegronden, met uitzondering van die waarvoor het onderhoud zonder producten kan gebeuren, die de kwaliteit van het grondwater zouden kunnen aantasten;
   16° de aanleg van nieuwe begraafplaatsen of iedere uitbreiding van begraafplaatsen die reeds bestonden op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden, ongeacht de afmetingen van laatstgenoemden;
   17° motorsportactiviteiten voor auto's voortbewogen door middel van interne verbrandingsmotoren, met inbegrip van de prototypes en de voertuigen voor uitsluitend recreatief gebruik, ook wanneer deze activiteiten zich volledig afspelen op de openbare weg;
   18° de motorsportactiviteiten voor voertuigen voortbewogen door middel van andere interne verbrandingsmotoren dan die bedoeld onder 17°, met inbegrip van de prototypes, de voertuigen met louter een recreatief gebruik en de sneeuwmotoren, wanneer deze activiteiten zich volledig afspelen op de openbare weg.
   Betreffende lid 1, 6°, worden de bestaande plaatsen met een permanente concentratie op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied die een risico vertonen op verontreiniging van het grondwater, aan hun bestemming onttrokken en verplaatst naar buiten het nabijgelegen voorkomingsgebied.
   De bepaling bedoeld in lid 1, 7°, is niet van toepassing op de gereglementeerde opslagruimten, bedoeld in paragraaf 4.
   De bepaling, bedoeld in lid 1, 13°, is niet van toepassing op de wijziging van een bestaande installatie met het oog op de aanpassing ervan aan de capaciteitsnormen bedoeld in artikel R.460.
   Onverminderd artikel R.164 kan de Minister geval per geval de activiteiten machtigen, bedoeld in lid 1, 17°, wanneer laatstgenoemden zich uitsluitend afspelen op de openbare weg en voor zover volgende voorwaarden vervuld zijn:
   1° er bestaat geen redelijk alternatief voor het parcours doorheen het nabijgelegen voorkomingsgebied, gebruikt in het kader van de motorsportactiviteiten;
   2° er worden specifieke beschermingsmaatregelen in het gebied genomen om de bescherming van de grondwaterlaag te verzekeren;
   3° de waterwinning vallend onder het voorkomingsgebied is niet bestemd voor menselijke consumptie in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water.
   De Minister bepaalt de voorwaarden bedoeld in lid 5 nader, evenals de bepalingen voor de indieningen van de vrijstellingsaanvragen.
   De lijst van de nabijgelegen voorkomingsgebieden, bedoeld in lid 5, 3°, wordt door de administratie bekendgemaakt op de Portaalsite Leefmilieu van het Waalse Gewest.
   § 3. De delen van wegen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, dit gebied doorkruisen en een verontreinigingsrisico vertonen voor het grondwater worden zo ingericht dat dit risico voorkomen of zo goed mogelijk ingeperkt wordt.
   De delen van nieuwe wegen die het gebied dwarsen worden uitgerust met waterdichte inzamelsystemen die alle (vloei)stoffen kunnen tegenhouden die accidenteel geloosd zouden worden.
   Parkeerplaatsen van meer dan vijf motorvoertuigen worden waterdicht gemaakt en uitgerust met een inzamelsysteem van vloeistoffen naar een scheidingssysteem voor koolwaterstoffen.
   Overdekte landbouwhangars die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden niet onderworpen aan de verplichting om de bodem waterdicht te maken op voorwaarde dat de verrichtingen inzake onderhoud en bevoorrading van de motorvoertuigen er formeel verboden worden.
   Afval- of gezuiverd water kan enkel geloosd of afgevoerd worden via waterdichte rioleringen, afvoerleidingen of goten.
   De plaats waar dieren geconcentreerd zijn zoals drinkbakken, troggen, voederplaatsen, mobiele melkplaatsen, mogen niet twee opeenvolgende jaren op dezelfde plaats opgesteld staan. Zij dienen zo ver mogelijk van de waterwinning te worden geplaatst, buiten de punten waar het water meestal in het grondwater binnendringt zoals dolines of karstische zinkgaten, aangewezen en nader bepaald in het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.
   Nieuwe transformatoren worden op een sokkel uit gewapend beton opgesteld, die tegelijk een retentiebak vormen.
   De transformatoren die bestaan op het ogenblik van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden met een systeem uitgerust waarmee lekkende vloeistoffen gerecupereerd kunnen worden.
   § 4. De bepalingen voor aanpassing aan de normen zijn de volgende:
   1° de opslag van organische stoffen die op datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied bestaan en vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, worden in kuipen of recipiënten opgeslagen die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er geen lozingen van vloeistoffen zouden kunnen voorvallen ;
   2° de opslagplaatsen van ingekuilde producten die vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, die bestonden op datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied, zijn vervat in tanks of recipiënten die waterdicht zijn of geïnstalleerd zijn op niet-waterdoorlatende oppervlakten zo uitgerust om te garanderen dat er in het geval van lekken geen vloeistoffen geloosd worden.
   Betreffende lid 1, 1°, zijn de opslagplaatsen voor dierlijke meststoffen op de hoeve die bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van een nabijgelegen voorkomingsgebied op dergelijke wijze geconfigureerd dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden.
   § 5. Voor de nieuwe werken, bouwwerken en installaties zijn de bepalingen van dit artikel bij de inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied onmiddellijk van toepassing.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R170.[1 § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing op het afgelegen voorkomingsgebied.
   § 2. Verboden zijn:
   1° de technische ingravingscentra bedoeld bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, uitgezonderd de centra van klasse 3 bedoeld bij rubriek 90.25.03, de centra van klasse 4.A bedoeld bij rubriek 90.25.04.01 en de centra van klasse 5.3 bedoeld bij rubriek 90.25.05.03 van bijlahe I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied;
   2° de aanleg van nieuwe kampeerterreinen;
   3° de aanleg van nieuwe begraafplaatsen;
   4° de aanleg van nieuwe technische ingravingscentra van klasse 3, uitgezonderd de centra opgenomen in het plan voor technische ingravingscentra;
   5° motorsportactiviteiten voor auto's voortbewogen door middel van interne verbrandingsmotoren, met inbegrip van de prototypes en de voertuigen voor uitsluitend recreatief gebruik, ook wanneer deze activiteiten zich volledig afspelen op de openbare weg;
   6° motorsportactiviteiten voor andere motorvoertuigen voortbewogen met een interne verbrandingsmotor dan die bedoeld onder 5°, met inbegrip van de prototypes, de voertuigen met louter een recreatief gebruik en de sneeuwmotoren, wanneer deze activiteiten zich niet volledig op de openbare weg afspelen.
   § 3. Nieuwe parkeerplaatsen van meer dan twintig motorvoertuigen worden waterdicht gemaakt en uitgerust met een inzamelsysteem van vloeistoffen naar een scheidingssysteem voor koolwaterstoffen.
   De opslag van organische stoffen die vloeistoflozingen zouden kunnen veroorzaken, wordt:
   1° op dusdanige wijze opgesteld dat het wegsijpelen van sappen naar de bodem en grondwater voorkomen wordt;
   2° altijd gevestigd buiten plaatsen waar het water meestal in het grondwater binnendringt zoals dolines of karstische zinkgaten, aangewezen en nader bepaald in het besluit van voorkomingsgebied;
   3° op de productiesite ervan vervat in kuipen of recipiënten, waterdicht of op niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen uitblijft.
   De opslagplaatsendie dierlijke mest bevatten worden zo geconcipieerd dat de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk IV van deze titel in acht genomen worden.
   De opslagplaatsen die ingekuilde producten met een permanent karakter bevatten die lozingen van vloeistoffen zouden kunnen veroorzaken, worden vervat in waterdichte en niet-waterdoorlatende oppervlaktes opgestelde kuipen of recipiënten, dusdanig uitgerust dat iedere lozing van vloeistoffen uitblijft.
   Nieuwe transformatoren worden op een sokkel uit gewapend beton opgesteld, die tegelijk een retentiebak vormen.
   De transformatoren die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden uitgerust met een beschermingsysteem tegen overbelastingen waardoor het risico op een scheur in het omhulsel tot verwaarloosbare waarden wordt herleid.
   Ingegraven of in een opgevulde put geplaatste tanks zijn dubbelwandig, uitgerust met een permanent systeem voor de controle van de waterdichtheid met visueel en geluidsalarm in geval van verlies van waterdichtheid in één van de wanden.
   Wanneer ze zich volledig op de openbare weg afspelen, voor zover ze de geldende wetgeving inzake wegcode niet in acht nemen en voor zover ze zich afspelen in een gebied dat natuurlijk mineraal water en bronwater produceert, leven de motorsportactiviteiten van voertuigen voortbewogen door een interne verbrandingsmotor, met inbegrip van de prototypes en de voertuigen met louter een recreatief gebruik, onverminderd de beschermende bepalingen die de gemeenten kunnen nemen, de volgende voorwaarden na:
   1° er is geen enkel alternatief in een straal van duizend meter op het grondgebied van de betrokken gemeente mogelijk die een geringere leefmilieu-impact vertoont en die menselijke veiligheid kan verzekeren, voor het parcours dat in het kader van de activiteiten gebruikt wordt in het afgelegen voorkomingsgebied en hoe dan ook mag het parcours niet tot op minder dan tien meter van een rand van een nabijgelegen voorkomingsgebied naderen;
   2° de parkeerplaatsen voor voertuigen gebruikt in het kader van de motorsportactiviteit en de gebieden die een rechtstreeks en onrechtstreeks risico vertonen voor het leefmilieu, gelegen buiten het parcours die in de wedstrijd gebruikt wordt, worden uitgerust met een inzamelsysteem voor vloeistoffen, gedurende de gehele duur van de activiteiten;
   3° gedurende de gehele duur van de activiteiten in het afgelegen voorkomingsgebied is een competent interventieteam permanent beschikbaar om door een ongeval gecontamineerde grond af te graven en, in voorkomend geval, de gelekte vloeistoffen weg te pompen, en eventuele andere maatregelen om ten gevolge van het ongeval de winning te beschermen;
   4° gedurende de gehele duur van de activiteiten in het afgelegen voorkomingsgebied blijven een erkend laboratorium en staalafnameteam permanent beschikbaar om na het optreden van de interventieteams iedere vereiste bodem- of wateranalyse te verrichten om te bepalen of een residuele vervuiling aanwezig is;
   5° de organisator neemt alle nuttige maatregelen om de leden van de organisatie en de deelnemers van de motorsportactiviteit in te lichten over en te sensibiliseren voor de aard van de voorkomingsgebieden van waterwinningen, voor de maatregelen, te nemen bij ongevallen, en voor de in die gebieden geldende reglementering.
   De interventies bedoeld in lid 8, 3°, worden binnen het uur na het ongeval verricht.
   De organisator van de activiteiten stelt een dossier samen waarin het bewijs van de naleving van de vastgestelde voorwaarden opgenomen is en waarin de nadere interventieregels bepaald zijn, overeenkomstig deze voorwaarden ter bescherming van het winningsgebied. Dat dossier wordt minstens drie maanden voor het plaatsvinden van de beoogde activiteiten aan de gemeentelijke overheden, betrokken bij de activiteiten, en aan de Minister gericht.
   De Minister kan de inhoud van de vastgestelde voorwaarden en de nadere regels voor de uitwerking van het dossier bedoeld in lid 10 nader bepalen.
   § 4. Er worden door de exploitant op de hoofdverkeerswegen bij het binnenkomen en verlaten ervan in het afgelegen voorkomingsgebied verkeersborden geplaatst, overeenkomstig de modellen opgenomen in bijlage LVI waarmee op het bestaan van een voorkomingsgebied gewezen wordt.
   Voor de nieuwe werken, bouwwerken en installaties gelden de bepalingen van dit artikel bij de inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R171.[1 § 1. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing op het toezichtsgebied.
   § 2. Wanneer de restrictieve maatregelen, genomen overeenkomstig artikel R.168, § 3, lid 1, in het (de) voorkomingsgebied(en), gelegen binnen in het toezichtsgebied ontoereikend blijken, kan de Minister op eigen initiatief of op vraag van de exploitant, gelijkaardige bepalingen vaststellen in het geheel of in een deel van het toezichtsgebied. Hij kan met name de spreidingen beperken van dierlijke mest, van producten waarvan de spreiding toegelaten is voor landbouwdoeleinden en stikstofhoudende meststoffen tegen de maximumdosissen voor kwetsbare gebieden als bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel.
   De Minister kan eveneens, volgens dezelfde criteria, gelijkaardige maatregelen vaststellen in toezichtsgebieden die niet gepaard gaan met een waterwinning. De nitraatgehaltes worden op een controlepunt, dat representatief is voor grondwater, beoordeeld.
   Wanneer de restrictieve maatregelen, genomen overeenkomstig artikel R.168, § 3, lid 7, in het (de) voorkomingsgebied(en), gelegen binnen in het toezichtsgebied ontoereikend blijken, kan de Minister gelijkaardige bepalingen vaststellen in het geheel of in een deel van het toezichtsgebied.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R172.[1 Voor de producenten die een dienstverleningscontract inzake de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water hebben gesloten, wordt de preventieve opvolging die door de producent wordt uitgevoerd betreffende de waterdichtheidstests voor de bovengrondse en ingegraven tanks voor koolwaterstoffen bedoeld in de artikelen R.165 en R.168 door de "SPGE" gefinancierd.
   In de voorkomingsgebieden kan de "SPGE", voor de producenten die een dienstverleningscontract ter bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water hebben gesloten, bij ontstentenis van een wettelijk verplichte normaanpassing voor de eigenaar, voor de normaanpassing van een derde bij het einde van de levensduur van de tank of voor iedere situatie waardoor het verontreinigingsrisico dreigend wordt, optreden. Het tegemoetkomingspercentage bedraagt vijftien percent van het bedrag van de nieuwe tank voor koolwaterstoffen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Onderafdeling 4. [1 - Maatregelen voor bepaalde steengroeven]1   ----------   (1)
Art. R173.[1 § 1. Onderafdeling 3 van deze afdeling is niet van toepassing op in bedrijf zijnde steengroeven.
   Wanneer een grondwaterwinningsgebied zich in een in bedrijf zijnde steengroeve bevindt, of wanneer een in bedrijf zijnde steengroeve zich in voorkomingsgebied bevindt:
   1° mogen de werftuigen geen lekken van koolwaterstoffen vertonen, in voorkomend geval, wordt ze onmiddellijk ter herstelling uit de steengroeve afgevoerd;
   2° mogen zich in de steengroeve enkel de producten in verband met de exploitatie ervan bevinden;
   3° moeten de producten die risico's vertonen voor de kwaliteit van de grondwaterlaag ofwel worden opgeslagen in tanks, geplaatst in waterdichte kuipen die minstens dezelfde capaciteit hebben als de totale capaciteit van de tanks die in deze kuipen opgeslagen zijn, ofwel opgeslagen in vaten of recipiënten opgesteld op een waterdichte oppervlakte die dusdanig is uitgerust dat elke lozing van vloeistoffen bij lekkages uitblijft;
   4° zijn zinkputten in voorkomingsgebied verboden.
   Huishoudelijk en sanitair afvalwater wordt uit de steengroeve en het voorkomingsgebied afgevoerd via waterdichte leidingen, ofwel ter plaatse opgeslagen in waterdichte kuipen en recipiënten, en door erkende ruimingswerkers afgevoerd.
   § 2. De bepalingen van paragraaf 1, lid 2, zijn niet van toepassing:
   1° op proefpompingen;
   2° op tijdelijke pompingen;
   3° op winningen van tot drinkwater verwerkbaar water of bestemd voor menselijke consumptie, met een waterwinningscapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10m3/dag of die minder dan vijftig personen bevoorraden, wanneer de levering niet plaatsvindt in het kader van een handels-, toeristische of openbare activiteit;
   4° op winningen van niet tot drinkwater verwerkbaar water dat niet bestemd is voor menselijke consumptie, en met een waterwinningscapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10m3/dag tot 3000m3/dag.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/75, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R174.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>

Art. R175.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R176.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R177.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R178.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R179.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R180.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R181.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R182.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R183.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R184.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R185.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R186.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. R187.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Afdeling 7. [2 Oud Afdeling 4]2 [1 - Maatregelen voor het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater.]1   ----------   (1)   (2)
Art. R187bis-1. [1 § 1. Deze afdeling vult de bepalingen voor het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater aan die al in dit wetboek staan en beoogt het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>

Art. R187bis-2. [1 § 1. Om overeenkomstig artikel D.22 § 1, 2°, de doelstelling te bereiken die in het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater bestaan, bevat het maatregelenprogramma overeenkomstig artikel D.23 :
   1° alle noodzakelijke maatregelen om te proberen de inbreng van elke stof van bijlage XX, lijst 1, in het grondwater te voorkomen, onverminderd paragrafen 2 en 3 van dit artikel;
   2° voor de verontreinigende stoffen van bijlage XX, lijst II, en voor de andere verontreinigende stoffen die in deze bijlage niet vermeld worden maar waarvoor de stroomgebiedsoverheid acht dat ze een reël of potentieel risico op verontreiniging voorstellen, alle noodzakelijke maatregelen om de inbreng in het grondwater te beperken zodat deze inbreng geen achteruitgang of significante en aanhoudende stijgende trends van de concentraties van verontreinigende stoffen in het grondwater tot gevolg heeft. Deze maatregelen houden tenminste rekening met de beste bestaande praktijken, met name de beste beschikbare milieupraktijken en technische praktijken die in de relevante wetgeving vermeld worden.
   Om de maatregelen bedoeld in punten 1° of 2° te bepalen, kan de Minister de gevallen preciseren waarin de verontreinigende stoffen van bijlage XX, met name de essentiële metalen en hun verbindingen van deze bijlage, als gevaarlijk of ongevaarlijk beschouwd moeten worden.
   § 2. Er wordt, telkens als het technisch mogelijk is, rekening gehouden met de inbreng van verontreinigende stoffen die uit verspreide verontreiniginsbronnen komen en die een impact op de chemische toestand van het grondwater hebben.
   § 3. De inbreng van verontreinigende stoffen wordt van de in paragraaf 1 voorzien maatregelen uitgesloten als ze :
   1° het resultaat is van toegelaten directe lozingen overeenkomstig artikel D.170;
   2° door de stroomgebiedsoverheid beschouwd wordt als in zodanig lage hoeveelheid en concentratie aanwezig zijnde dat elk huidig of toekomstig risico op achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater geweerd wordt;
   3° het gevolg is van ongelukken of uitzonderlijke omstandigheden die aan natuurlijke oorzaken te wijten zijn die redelijkerwijs niet voorzien, voorkomen of verminderd hadden kunnen worden;
   4° het resultaat is van een nieuwe vulling of een kunstmatige vergroting van grondwaterlichamen toegelaten overeenkomstig artikel D.169;
   5° door de stroomgebiedsoverheid beschouwd wordt als technisch onmogelijk te voorkomen of beperken zonder :
   a) maatregelen die de risico's voor de menselijke gezondheid of de kwaliteit van het milieu in zijn geheel zouden verhogen; of
   b) maatregelen waarvan de kosten bovenmaats zijn en die ertoe strekken grote hoeveelheden verontreinigende stoffen van de besmette grond of ondergrond te verwijderen of hun infiltratie in deze grond of ondergrond te controleren; of
   6° wat de oppervlaktewateren betreft, het resultaat van tussenkomsten is die ertoe strekken de effecten van overstromingen en droogten te verminderen en het beheer van het water en de waterlopen te verzekeren, ook op internationaal niveau. Deze activiteiten, zoals de ontruiming, de baggerwerken, de verplaatsing en de neerlegging van sedimenten in de oppervlaktewateren, worden overeenkomstig de algemene dwingende maatregelen verricht en eventueel overeenkomstig de milieuvergunningen en de vergunningen die op basis van deze maatregelen worden afgegeven op voorwaarde dat die inbreng het behalen van de milieudoelstellingen niet in gevaar brengt die vastgesteld worden voor betrokken waterlichamen overeenkomstig artikel D.22, § 1, 2°.
   De in punten 1° tot 6° voorziene uitsluitingen kunnen enkel toegepast worden als de stroomgebiedsoverheid de efficiënte uitvoering van een monitoringscontrole van het betrokken grondwater heeft vastgesteld overeenkomstig bijlage IV, deel II. 2) b), of van een andere aangepaste controle.
   § 4. De stroomgebiedsoverheid houdt een lijst bij van de uitsluitingen bedoeld in paragraaf 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/50, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>

Art. R187bis-3. [1 Wanneer uit de uitgevoerde analyses blijkt dat de concentratie pesticiden een risico voor het niet-bereiken van de goede chemische staat van één of meer oppervlaktewaterlichamen inhoudt, kan de Minister na onderzoekscontrole maatregelen treffen om het gebruik van die pesticiden te beperken of te verbieden in het(de) gebied(en) dat(die) bijdraagt(bijdragen) tot die verontreiniging om de in artikel D.22, § 1, 1° bedoelde doelstellingen te bereiken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/39, art. 26, 036; Inwerkingtreding : 15-09-2013>

Afdeling 5. [1 - Erkenning van de boorders]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemeen]1   ----------   (1)
Art. R187ter-1. [1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :
   1° Administratie: het Departement Leefmilieu en Water van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;
   2° boringsactiviteitengebied: de boring en de uitrusting van putten bestemd voor :
   a) een toekomstige grondwaterwinning;
   b) de installatie van geothermische sondes;
   c) de geologische erkenning en de prospectie;
   d) de installatie van piëzometers;
   3° directeur-generaal: de directeur-generaal van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;
   4° afgevaardigde : de inspecteur-generaal van het Departement Leefmilieu en Water van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;
   5° Minister : de Minister van Leefmilieu;
   6° piëzometer : de uitgeruste boorput die toegang geeft tot een grondwaterlaag, die niet als grondwaterwinning en niet voor het kunstmatige aanvullen van grondwaterlagen wordt uitgebaat, waarin het niveau, in hoogte of in diepte, van de oppervlakte van vrij water of de overeenstemmende piëzometrische last, of, de druk in geval van artesische bron, gemeten wordt aan de hand van een instrument, met name een handsonde, een druksonde, een peilschaal, een manometer, of waarin een grondwatermonster voor analyse, met name voor een fysische, chemische, microbiologische analyse en isotopenanalyse wordt genomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-2. [1 De directeur-generaal beslist over iedere erkenningsaanvraag, -wijziging, -opschorting of -intrekking die in deze afdeling bedoeld is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 2. [1 - Erkenningsvoorwaarden]1   ----------   (1)
Art. R187ter-3. [1 De toekenning van de erkenning voor één of meerdere boringsactiviteitengebieden hangt af van de volgende voorwaarden :
   1° voor de natuurlijke of rechtspersonen :
   a) niet het voorwerp zijn geweest van een veroordeling die nog steeds gevolgen heeft bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, wegens een overtreding bedoeld in artikel D.138, eerste lid, 7°, 8°, 9° en 12° van Boek I van het Milieuwetboek of iedere gelijksoortige overtreding bedoeld bij een gelijkwaardige wetgeving van een ander Gewet of van een lidstaat van de Europese Unie die partij is bij het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte;
   b) zich niet in een toestand bevinden waar de opdrachten niet meer vervuld kunnen worden op een objectieve en onafhankelijke manier ten opzichte van zijn klanten;
   c) over het materieel en de technische middelen beschikken om de opdrachten na te komen waarvoor de erkenning is vereist;
   d) over de financiële en personele middelen beschikken om de activiteiten uit te voeren, waarvoor een erkenning wordt aangevraagd;
   e) door een verzekeringsovereenkomst gedekt zijn of zich ertoe verbinden om een verzekeringsovereenkomst te sluiten ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid voortvloeiend uit de activiteiten waarvoor een erkenning wordt aangevraagd;
   f) geen intrekking van de erkenning hebben ondergaan binnen de drie jaar die voorafgaan aan de erkenningsaanvraag;
   g) iedere verandering betreffende zijn erkenningsaanvraag aan de Administratie onmiddellijk sturen;
   h) zich ertoe verbinden de in artikel R.185ter-4 bedoelde gebruiksvoorwaarden van de erkenning na te leven;
   2° voor de natuurlijke personen :
   a) onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of partij zijn bij het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte;
   b) zijn burgerlijke en politieke rechten niet verloren hebben;
   3° voor de rechtspersonen en tijdelijke vennootschappen :
   a) opgericht zijn overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een partij bij het Akkoord betreffende de Europese Economische Ruimte en zijn (haar) hoofdbestuur of hoofdzetel binnen de Europese Unie hebben, of er zijn (haar) maatschappelijke zetel hebben, op voorwaarde dat zijn (haar) activiteiten een reële en duurzame band hebben met de economie van een lidstaat van de Europese Unie;
   b) onder zijn bestuurders, beheerders of personen die de maatschappij kunnen binden, enkel personen tellen die voldoen aan de voorwaarden waarvan sprake in 1°, a) en b), en 2°, b).
   Het materiaal en de in het eerste lid, 1°, c), bedoelde technische middelen die vermeld zijn in de erkenningsaanvraag, maken het mogelijk vast te stellen of de aanvrager, zelf of aan de hand van een onderaannemingsovereenkomst ter vervanging van een tijdelijk defect materiaal, over de nodige middelen beschikt om het veldwerk zoals de uitvoering van de boring, de installaties van piëzometers, van putten te verrichten. Deze aanwijzingen maken het mogelijk om het activiteitengebied waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en de vereiste vaardigheden voor de bediening en behandeling van bouwmachines te beoordelen.
   De in het eerste lid, 1°, d) bedoelde menselijke hulpkrachten van de onderneming stellen de aanvrager in staat te beschikken over de technische vaardigheden die nodig zijn voor de uitvoering van een boring op het specifieke boringsactiviteitengebied waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, en met name over de bekwaamheid om de gebruikte machines te besturen en te bedienen. Die vaardigheden worden bevestigd ofwel :
   1° door een beroepsopleidingstitel voor het overwogen boringsactiviteitengebied;
   2° door de aanwijzing van minstens vijf boorreferenties voor het betrokken activiteitengebied binnen twee jaar die aan de erkenningsaanvraag voorafgaan.
   De beroepservaring wordt bevestigd met een curriculum vitae, een lijst van referenties of de omschrijving van de verworven relevante ervaring, bij voorbeeld in het kader van een soortgelijke erkenning afgegeven door de bevoegde overheden van een ander Gewest of een andere lidstaat van de Europese Unie.
   De Minister of diens afgevaardigde beoordeelt of de door de aanvrager voorgestelde personen de kennis of de vereiste beroepservaring bezitten rekening houdende met de technische en milieuaspecten verworven in het kader van de vorming of de beroepservaring. De Minister kan met name de bevoegde overheden van een ander Gewest of van een andere lidstaat van de Europese Unie ondervragen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-4. [1 Tijdens de duur van de erkenning vervult de houder van de erkenning de volgende taken :
   1° hij verricht boorhandelingen die behoorlijk aangegeven of toegelaten worden krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en, in voorkomend geval, van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide of krachtens artikel 63 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer of artikel 67 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
   2° hij voert de in 1° bedoelde werken uit overeenkomstig de sectorale en de integrale voorwaarden vastgelegd krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en, in voorkomend geval, overeenkomstig de bijzondere voorwaarden bedoeld in de milieuvergunning of de globale vergunning en, in voorkomend geval, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de exploratie- of opslagvergunning krachtens het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide of het saneringsproject zoals goedgekeurd overeenkomstig artikel 63 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer of artikel 67 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
   3° aan het begin van de boringswerf en minstens twee werkdagen van tevoren zendt hij de datum van het begin van de werken aan de hand van het door de Minister vastgesteld model aan de Administratie;
   4° hij beschrijft de uitgevoerde werken in een dagboek der werken, dat zich op de plaats van de boringen bevindt, en dat de volgende informatie bevat :
   a) de identificatie en het adres van het boorbedrijf en, in voorkomend geval, van het studiebureau;
   b) de dagelijkse inlichtingen die het mogelijk maken de voortgang van de werken en de bereikte diepte per chronologische orde vast te stellen, waarbij minstens de aard en de diepte van de verschillende terreinen, de diepte en het debiet van de watertoevoer, de diepte van de verliezen van boorspoelingen, de diepte en de eigenschappen van de verschillende uitrustingen worden vermeld;
   c) de eigenschappen van de boring en de uitrustingen van de put, namelijk de boringsmethoden en -diameters, de aard van de boorspoelingen, de schoorbuizen, de aard en de binnen- en buitendiameters van de geplaatste buizen, de ligging en de opening van de filters, de aard, de ligging en de eigenschappen van de in de ringvormige ruimten geplaatste materialen, het volume en de dichtheid van de geïnjecteerde metselspecie;
   d) in voorkomend geval, de datum en de beschrijving van de moeilijkheden en onregelmatigheden die eventueel tijdens de werken worden vastgesteld, van de bijzondere handelingen die in de put uitgevoerd worden, met name de reiniging en de ontwikkeling;
   e) aan het einde van de boringswerken, de diepte van het statische niveau van de grondwaterlaag, de datum en het merkteken;
   f) de resultaten van de pompproeven wanneer ze door de boorder krachtens een milieuvergunning worden uitgevoerd;
   g) het verslag over de opvullingswerken in geval van verlaten put;
   5° hij maakt voor de aangever of de houder van de vergunning een verslag over het einde van de werken op, met de informatie vermeld in artikel 20 van het besluit van de Waalse Regering van 13 september 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de boring en de uitrusting van putten bestemd voor een toekomstige grondwaterwinning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, dat laatstgenoemde in staat stelt om zijn verplichtingen binnen de voorgeschreven termijn te vervullen;
   6° hij brengt "SOS Environnement-Nature" onmiddellijk op de hoogte van ieder incident of ongeval dat schade zou kunnen berokkenen aan de kwaliteit van het grondwater;
   7° hij adviseert zijn klant over de beste beschikbare technieken naar gelang van de bestemming van de structuur, de hydrogeologische context en de ligging van de over te steken gronden;
   8° hij informeert zich en informeert de klant over de specifieke beschermings- of verbodsmaatregelen die van toepassing zijn wanneer de overwogen installatie zich in een bepaalde beschermingszone of een voorkomingsgebied voor een waterwinning bevindt en over de potentiële risico's verbonden aan de boring;
   9° hij loost geen vervuilende stoffen bepaald in artikel D.2, 66°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, in het grondwater;
   10° hij leeft de in afdeling 4 van dit Hoofdstuk bedoelde maatregelen tot voorkoming of beperking van de introductie van vervuilende stoffen in het grondwater na;
   11° hij informeert zich over het bestaan van potentiële ondergrondse leidingen op de overwogen boringssite.
   Wat punt 3° betreft, wordt onder "werkdag" alle dagen verstaan, met uitzondering van zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen.
   De door de Administratie verzamelde informatie kan door haar worden gebruikt om een kadaster van de ondergrond op te stellen.
   De resultaten van de pompproeven bedoeld in het eerste lid, 4°, f) worden aan de Administratie overgemaakt.
   Het in het eerste lid, 6°, bedoelde incident of ongeval is met name het in contact brengen van twee grondwaterlagen, het verlies van boorgereedschap of -onderdelen in de boorpijp, het vrijkomen van gas in de atmosfeer.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 3. [1 - Erkenningsprocedure]1   ----------   (1)
Art. R187ter-5. [1 De erkenningsaanvraag wordt via een zending bij de directeur-generaal ingediend aan de hand van een door de Minister opgesteld formulier.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-6. [1 De erkenningsaanvraag bevat :
   1° de naam en het adres van de aanvrager, de maatschappelijke zetel als het gaat om een rechtspersoon en de eventuele bedrijfszetel;
   2° in voorkomend geval, een afschrift van zijn inschrijvingsnummer bij de Kruisbank der Ondernemingen of zijn inschrijvingsnummer in het handels- of beroepsregister;
   3 ° als het gaat om een rechtspersoon, de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten of het equivalent ervan voor een ander land alsook de wijzigingen ervan;
   4° de identiteit van de eventuele onderaannemers zoals overwogen in artikel R.187ter-3, tweede lid;
   5° de lijst en de eigenschappen van het materiaal gebruikt voor de booractiviteiten;
   6° een door de aanvrager gedateerde en ondertekende verklaring op erewoord die bevestigt dat de krachtens deze afdeling vereiste inlichtingen juist zijn en het bewijs dat de algemene en bijzondere voorwaarden betreffende de door hem aangevraagde erkenning vervuld worden;
   7° een afschrift van de verzekeringsovereenkomst bedoeld in artikel R.187ter-3, 1°, e);
   8° een door de aanvrager gedateerde en ondertekende verklaring op erewoord waarbij hij zich ertoe verbindt te voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen R.187ter-3 tot R.187ter-4;
   9° de boringsactiviteitengebieden waarvoor de erkenning aangevraagd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-7. [1 De erkenningsaanvraag is onvolledig indien één van de in artikel R.187ter-6 bedoelde inlichtingen of documenten ontbreken.
   De aanvraag is onontvankelijk :
   1° als ze is ingediend in strijd met artikel R.187ter-17, § 1;
   2° als de aanvrager de gevorderde gegevens of documenten niet verstrekt binnen de termijn bepaald bij artikel R.187ter-8, § 2, derde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-8. [1 § 1. De directeur-generaal zendt een bericht ontvangst aan de aanvrager binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag.
   Overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 10 december 2009 met het oog op het omzetten van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt geeft de ontvangstbevestiging het volgende aan :
   1° de ontvangstdatum van de aanvraag;
   2° de termijn waarin de beslissing moet worden genomen;
   3° de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om zich daarover uit te spreken, evenals de na te leven vormen en termijnen.
   § 2. De directeur-generaal stuurt zijn beslissing over de volledigheid of onvolledigheid van de aanvraag aan de aanvrager binnen dertig na ontvangst van het bericht van ontvangst bedoeld in § 1.
   Als de aanvraag onvolledig is, deelt de directeur-generaal via een zending aan de aanvrager mee welke gegevens of stukken ontbreken.
   Binnen dertig dagen na ontvangst van het bericht van ontvangst van de zending bedoeld in het eerste lid zendt de aanvrager de verzochte aanvullende informatie aan de directeur-generaal.
   Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende stukken en gegevens stuurt de directeur-generaal zijn beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag. Als de directeur-generaal de aanvraag een tweede keer onvolledig bevindt, verklaart hij ze onontvankelijk. Hetzelfde geldt wanneer de aanvrager de verzochte aanvullende informatie niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn verstuurt.
   Als de aanvraag onontvankelijk is, moet de directeur-generaal de onontvankelijkheidsgronden aan de aanvrager meedelen onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in het vierde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-9. [1 § 1. De directeur-generaal zendt zijn beslissing aan de aanvrager binnen zestig dagen vanaf de datum waarop hij zijn beslissing heeft verstuurd waarbij de aanvraag ontvankelijk bevonden werd. Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt kan de directeur-generaal de termijn om zijn beslissing te nemen met dertig dagen verlengen. In dit geval stuurt hij zijn beslissing en de termijn van de verlenging vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn.
   De genomen beslissing vermeldt de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om zich daarover uit te spreken, evenals de na te leven vormen en termijnen.
   § 2. De beslissing waarbij de erkenning wordt toegekend, vermeldt wat volgt :
   1° het precieze doel van de erkenning;
   2° de bijgewerkte elementen waarmee de houder geïdentificeerd kan worden;
   3° de voorwaarden bedoeld in de artikelen R.187ter-3 en R.187ter-4;]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-10. [1 De erkenningsbeslissing of de beslissing tot verlenging van deze erkenning wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-11. [1 De lijst van de erkenningen wordt op de Internetsite van de Administratie bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-12. [1 In geval van wijziging van één van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel R.187ter-6, geeft de houder van de erkenning onmiddellijk via een zending kennis daarvan aan de Administratie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 4. [1 - Wijziging, opschorting en intrekking van de erkenning]1   ----------   (1)
Art. R187ter-13. [1 De erkenning kan gewijzigd, opgeschort of ingetrokken worden :
   1° als daar reden toe is, in geval van wijziging van één van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel R.187ter-6, die zulks zou kunnen rechtvaardigen;
   2° wanneer de voorwaarden bedoeld in de artikelen R.187ter-3 en R.187ter-4 niet meer vervuld worden;
   3° wanneer de houder van de erkenning de controle van zijn activiteiten door de toezichthoudende personeelsleden belet;
   4° in geval van ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of in geval van schade of schaderisico voor het leefmilieu.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-14. [1 § 1. In de gevallen bedoeld in artikel R.187ter-13 stelt de directeur-generaal de houder van de erkenning op de hoogte van de mogelijkheid om de verleende erkenning te wijzigen, op te schorten of in te trekken. De directeur-generaal informeert de houder van de erkenning per schrijven :
   1° over de motieven die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat hij de mogelijkheid heeft om schriftelijk zijn verweermiddelen uiteen te zetten binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van deze informatie en dat hij bij die gelegenheid het recht heeft om de directeur-generaal erom te verzoeken zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen;
   3° dat hij het recht heeft om zich te laten bijstaan dan wel vertegenwoordigen door een raadsman;
   4° dat hij het recht heeft om zijn dossier in te kijken.
   De directeur-generaal bestuur bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de houder van de erkenning erom verzocht wordt om zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen. De hoorzitting kan door de directeur-generaal of diens afgevaardigde worden verricht.
   § 2. De beslissing tot wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning wordt binnen negentig dagen, te rekenen van de vervaldatum van de termijn bedoeld in § 1, 2°, of te rekenen van de datum van de hoorzitting aan de houder van de erkenning gezonden.
   § 3. De houder wiens erkenning gewijzigd, opgeschort of ingetrokken is, kan een beroep instellen tegen de beslissing bedoeld in paragraaf 2. Dat beroep wordt verstuurd en onderzocht overeenkomstig artikel R.187ter-16. Het is niet opschortend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Art. R187ter-15. [1 De directeur-generaal of diens afgevaardigde oefent de bij deze afdeling bepaalde bevoegdheden uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van:
   1° het toezichthoudend personeelslid;
   2° de houder van de erkenning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 5. [1 - Beroep]1   ----------   (1)
Art. R187ter-16. [1 § 1. De aanvrager van de erkenning kan een beroep tegen de beslissingen bedoeld in de artikelen R.187ter-7, lid 2, R.187ter-9 en R.187ter-14, § 2 bij de Minister instellen.
   Op straffe van onontvankelijkheid wordt het beroep binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van de dag van ontvangst van de beslissing of van de vervaltermijn binnen de welke ze genomen had moeten worden, aan de Minister gestuurd.
   De aanvrager of de houder van de erkenning bepaalt in zijn beroep of hij door de Minister wenst gehoord te worden. De Minister kan de hoorzitting van de aanvrager of van de houder van de erkenning aan de Administratie overdragen.
   De Minister stuurt een bericht van ontvangst naar de verzoeker.
   § 2. Als de aanvrager of de houder van de erkenning niet wenst gehoord te worden, stuurt de Minister zijn beslissing binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het beroep.
   Als de aanvrager of de houder van de erkenning wenst gehoord te worden, stuurt de Minister hem de datum en de plaats van de hoorzitting binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het beroep. In dit geval stuurt de Minister zijn beslissing binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de hoorzitting.
   Bij gebrek aan zending binnen bovenbedoelde termijnen wordt de beslissing van de Minister bevestigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 6. [1 - Modaliteiten betreffende de zending en de berekening van de termijnen]1   ----------   (1)
Art. R187ter-17. [1 § 1. Iedere zending bedoeld in deze afdeling wordt verricht ofwel :
   1° bij een aangetekende zending met ontvangstbericht;
   2° of via elke soortgelijke formule waarmee vaste datum aan de verzending en aan de ontvangst van de akte gegeven kan worden, ongeacht de distributiedienst;
   3° via neerlegging tegen ontvangstbewijs;
   4° per elektronische zending indien de in deze afdeling bedoelde procedure gedematerialiseerd is, overeenkomstig de door de Minister bepaalde modaliteiten.
   De Ministerkan de lijst vastleggen van de werkwijzen waarvan hij acht dat ze de verzend- en de ontvangstdatum in de zin van het eerste lid, 2°, kunnen waarborgen.
   § 2. Indien de dag van ontvangst van een akte de begindatum van een termijn is, wordt hij niet meegerekend.
   De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Als die dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag evenwel naar de volgende werkdag verschoven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 7. [1 - Duur van de erkenning]1   ----------   (1)
Art. R187ter-18. [1 Onverminderd een vroegtijdige intrekking of een tijdelijke opschorting wordt de erkenning voor een bepaalde duur van vijf jaar toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 8. [1 - Controle]1   ----------   (1)
Art. R187ter-19. [1 De personeelsleden belast met controleopdrachten krachtens artikel D.140 van Boek I van het Milieuwetboek worden gemachtigd om de naleving van de krachtens deze afdeling vereiste eisen te controleren.
   De aanvrager of houder van de erkenning bezorgt de in het eerste lid bedoelde personeelsleden op gewoon verzoek alle inlichtingen betreffende de gebruikte borings- en uitrustingstechnieken of ieder document dat het mogelijk maakt na te leven of de erkenningsvoorwaarden worden vervuld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

Onderafdeling 9. [1 - Verlenging]1   ----------   (1)
Art. R187ter-20. [1 § 1. Ten vroegste één jaar vóór het einde van de erkenning kan de houder van die erkenning erom verzoeken dat ze voor vijf jaar wordt verlengd, waarbij hij een aanvraag tot verlenging van de erkenning aan de directeur-generaal stuurt.
   § 2. De in § 1 bedoelde verlengingsaanvraag bevat :
   1° de wijziging van de criteria op grond waarvan de oorspronkelijke erkenning toegekend is alsook de boringsactiviteitengebieden waarvoor de erkenning is aangevraagd;
   2° de identiteit van de eventuele onderaannemers bedoeld in artikel R.187ter-3, tweede lid;
   3° de lijst van de eigenschappen van het materiaal gebruikt voor de booractiviteiten;
   4° een door de aanvrager gedateerde en ondertekende verklaring op erewoord die bevestigt dat de krachtens deze afdeling vereiste inlichtingen juist zijn en het bewijs dat de algemene en bijzondere voorwaarden betreffende de door hem aangevraagde erkenning vervuld worden;
   5° een afschrift van de verzekeringsovereenkomst bedoeld in artikel R.187ter-3, 1°, e);
   6° een door de aanvrager gedateerde en ondertekende verklaring op erewoord van de verzoekende waarbij hij zich ertoe verbindt te voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen R.187ter-3 tot R.187ter-4.
   § 3. De procedure die van toepassing is op de verlenging van de erkenning wordt voortgezet overeenkomstig de artikelen 187ter-8 tot R.187ter-12.
   § 4. De verlengingsaanvraag is onontvankelijk als:
   1° de aanvraag geacht wordt onvolledig te zijn;
   2° ze in strijd met artikel R.187ter-17, § 1 is ingediend;
   3° de aanvrager de gevorderde gegevens of documenten niet verstrekt binnen de termijn bepaald bij artikel R.187ter-8, § 2, derde lid.".
   Wat het eerste lid, 1°, betreft, is de aanvraag onvolledig als één van de stukken opgesomd in § 2 ontbreekt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-13/22, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 09-03-2019>

HOOFDSTUK IV. - [1 Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Definities en doelstellingen]1   ----------   (1)
Art. R188.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° " ACISEE " : conformiteitsattest van de infrastructuren voor de opslag van dierlijke mest;
  2° [2 Administratie: de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;]2
  [2 2° bis "landbouwer" : landbouwer in de zin van artikel D.3, 4°, van het Waals Landbouwwetboek;]2
  3° " uitgevoerde organische stikstof " : de door dieren voortgebrachte organische stikstof die het landbouwbedrijf over één jaar verlaat;
  4° " ingevoerde organische stikstof " : de organische stikstof die niet door het bedrijf voortgebracht wordt en die over één jaar het bedrijf binnenkomt als organische meststof;
  5° " voortgebrachte organische stikstof " : de organische stikstof die over één jaar voortgebracht wordt door het vee op het landbouwbedrijf;
  6° " potentieel uitspoelbare stikstof " (APL) : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone kan worden gespoeld;
  7° " stikstofverbinding " : elke stof bevattende stikstof (N), met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2). Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen :
  a) " minerale stikstof " (Nmin.) : stikstof in de vorm van een minerale meststof;
  b) " organische stikstof " (Norg.) : stikstof in de vorm van een organische meststof;
  c) " totale stikstof " : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;
  8° [2 "compost" : de stof verkregen door een gecontroleerd aeroob biologisch proces van ontbinding van organisch materiaal door micro- en macro-organismen, met uitzondering van de gecomposteerde mest in de zin van 10°, i);]2
  9° " nitraat vasthoudend tussengewas [2 of CIPAN]2 " : bodembedekkende beplanting die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren;
  [2 9° bis "Wit water": water afkomstig van de reiniging van het melkmateriaal en de melkopslagapparatuur;
   9° ter "Groen water": water uit de schoonmaak van mobiele melkstallen;
   9° quater "bruin water": water uit niet-overdekte, regelmatig door dieren bevuilde zones waar deze rondlopen, zich voeden of op verdere behandeling wachten;]2
  10° " dierlijke mest " of " meststoffen " : dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere bestanddelen zoals stalstro, zelfs na verwerking; Onder dierlijke mest wordt verstaan :
  a) " mest " : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;
  b) " zachte mest " : mest waarvan de hoop opgeslagen is in een ruimte zonder enige hindernis en die gemiddeld niet hoger mag reiken dan meer dan 65 centimeter, ongeacht de neergelegde hoeveelheid. Onder gemiddelde hoogte wordt de hoogte van de hoop in de vorm van zwad verstaan;
  c) " aalt " : mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm, met inbegrip van de vloeibare fase verkregen via een handeling tot scheiding van de bestanddelen van de aalt;
  d) " vaste fase van de aalt " : het vaste product verkregen na scheiding van het vloeibare en het vaste bestanddeel van de aalt.
  e) " gier " : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren of van de mestvaalt wegvloeit;
  f) " aalt van pluimvee " : pluimveemest en -uitwerpselen;
  g) " pluimveemest " : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro);
  h) " pluimveeuitwerpselen " : zuivere uitwerpselen van pluimvee;
  i) " mestcompost " : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt; mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60 ° C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35 ° C daalt;
  11° " eutrofiëring " : verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;
  12° [2 "landbouwbedrijf" of "bedrijf": het bedrijf zoals bedoeld in artikel D.3, 15°, van het Landbouwwetboek;]2
  13° [2 ...]2
  14° " meststof " : [2 een stof, mengsel, micro-organisme of elk ander stof dat wordt toegepast of bestemd is om te worden toegepast op planten of hun rhizosfeer of op schimmels of hun mycosfeer, of bestemd is om de rhizosfeer of de mycosfeer te vormen, alleen of in combinatie met een ander stof, teneinde planten of schimmels van voedingsstoffen te voorzien]2; de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen :
  a) " organische meststof " : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen; de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën :
  - " organische meststoffen met een snelle werking " : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is, volgens de verdeelsleutel die in bijlage XXVIIIbis vastligt; het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel;
  - " organische meststoffen met een trage werking " : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden, volgens de verdeelsleutel die in [2 bijlage XXV]2 vastligt; het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.
  De producten die niet onder de twee bovenvermelde categorieën vallen, worden al naar gelang van het geval in één van beide categorieën ondergebracht door de administratie;
  b) " minerale meststof " : elke meststof die niet-organisch is; ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof;
  15° " vochtige pluimveemest " : vochtige pluimveemest waarvan het percentage droge stof kleiner dan of gelijk is aan 35 %;
  16° " mestvaalt " : gebetonneerde en waterdichte mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;
  17° " sap " of " afvloeisel " of " afvloeiing " : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats; regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd;
  18° " erkend laboratorium " : laboratorium dat voldoet aan de vereisten verwoord in het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden voor de laboratoria belast met de bodemanalyses voor de kwantificatie van de potentieel uitspoelbare stikstof (APL);
  19° " perceel " of " landbouwperceel " : elk akker- of weideland bestaande uit één aaneengesloten deel dat homogeen beheerd wordt tijdens één teeltcyclus;
  20° " jaarlijkse bodembemonsteringsperiode " of " periode " : herfstperiode waarin de bodembemonsteringen verricht worden op de landbouwpercelen met het oog op de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof;
  [2 20° bis "weiland": grond met een vegetatie van gras of andere overblijvende kruidachtige voedergewassen of voor de productie van hoogstammige fruitbomen van vijftig tot tweehonderdvijftig bomen per hectare met uitzondering van weiden voor varkens en pluimvee; zonder verdere specificatie verwijst de term weiland naar alle permanente en tijdelijke weilanden ;";
   20° ter "tijdelijk weiland": grond met een vegetatie van grassen of andere overblijvende kruidachtige voedergewassen die nu of die minder dan vijf jaar geleden onderdeel zijn of waren van het rotatiesysteem;]2
  21° " permanent weiland " : grond met een vegetatie van gras of andere overblijvende kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf wordt opgenomen;
  22° " stikstofprofiel " : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem;
  [2 22° bis: directe lozing": alle lozingen die vanuit de exploitatie- of opslaglocatie in het externe milieu terechtkomen zonder dat zij door een inrichting gaan die de lozing onschadelijk maakt;]2
  23° " stalhouding " : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden; daaronder wordt o.a. verstaan :
  a) de stalhouding op een roostervloer of de gekluisterde stalhouding op roosters : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;
  b) de " gekluisterde stalhouding met strobed " : wijze waarop de dieren op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;
  c) de " stalhouding met halve strobedekking " : wijze waarop de dieren niet gekluisterd gehuisvest worden met een voederruimte waarin aalt voortgebracht wordt en een ligruimte waarin mest voortgebracht wordt;
  d) de " stalhouding op een strobed " of " op stalstro " : wijze waarop de niet gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest opgehoopt door het verblijf van de dieren;
  [2 23° bis "opslag op een waterdoorlatend oppervlak": het opslaan gedurende meer dan een week op een waterdoorlatend oppervlak;]2
  24° " gebruikte landbouwoppervlakte " : de totale oppervlakte ingenomen door akkerland, blijvende weiden en weiden, de oppervlakten voor de blijvende gewassen en de gezinstuinen;
  [2 24° bis "waterdoorlatend oppervlak": gedeelte van een terrein waarop een vloeistof waarschijnlijk in de bodem kan insijpelen;
   24° ter "survey landbouwarealen": netwerk van representatieve punten waarmee jaarlijkse referentiewaarden worden vastgesteld voor potentieel uitspoelbare stikstof;]2
  25° " grondgebondenheidscijfer " (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden;
  26° " gehalte aan droge stof " (MS) : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105 ° C en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;
  27° " akkerland " : de gezamenlijke bebouwbare oppervlakten, weideland uitgesloten.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 2, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R189. [1 Dit hoofdstuk heeft tot doel :
  1° de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;
  2° verdere verontreiniging bedoeld onder 1° te voorkomen;
  3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem in de landbouw te bevorderen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Afdeling 2. - [1 Actieprogramma]1   ----------   (1)
Art. R190.[1 § 1. Voor de behoeften van de doelstellingen bedoeld in artikel R.189 wordt een actieprogramma opgemaakt. Het actieprogramma is van toepassing [2 op de bedrijven waarvan minstens één productie-eenheid op het grondgebied van het Waalse Gewest gevestigd is]2 en bevat specifieke maatregelen die toepasselijk zijn op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.
  Het bestaat in de naleving van de in dit hoofdstuk bedoelde voorwaarden die toepasselijk zijn op het beheer van stikstof in de landbouw.
  § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en desnoods herzien.
  Bij bedoelde herzieningen, die verricht worden overeenkomstig artikel R.230,, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 3, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 3. - [1 Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest, plantaardig materiaal en afvloeisel]1   ----------   (1)
Art. R191.[1 § 1. [2 Elke rechtstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in oppervlaktewater of grondwater, in een aansluitpunt voor waterwinning, in een gemachtigde piëzometer of in een inlaat voor een riool is verboden.]2
  § 2. Eventueel afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen ofwel door middel van een absorberende stof te worden opgevangen.]1
  [2 § 3. Voor de opslag van groen en bruin water van onoverdekte wacht- en voederplaatsen, alsmede van wit water wanneer dit samen met mest wordt opgeslagen, gelden dezelfde regels als voor de opslag van dierlijk afvalwater.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 4, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R192.[1 § 1. De opslag van dierlijke mest en compost op een waterdoorlatend oppervlak voldoet aan de volgende voorwaarden:
   1° met uitzondering van de mest waarvan in bijlage XXII vermeld is dat hij rechtstreeks op een waterdoorlatend oppervlak opgeslagen kan worden, wordt mest eerst gedurende een periode van minstens drie maanden op de mestvaalt opgeslagen, overeenkomstig artikel R. 194 ;
   2° de opslag op een waterdoorlatend oppervlak van compost die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 35 %, is verboden;
   3° op een waterdoorlatend oppervlak mag geen compost of mest opgeslagen worden :
   a) op de natuurlijke lijn waarlangs water afloopt;
   b) in gebieden met overstromingsrisico zoals bedoeld bij artikel D.53-2 van het Waterwetboek;
   c) op minder dan 20 meter van gewoon oppervlaktewater, een aansluitpunt voor waterwinning, een gemachtigde piëzometer of een inlaat van een riolering;
   4° elke opslagplaats voor mest wordt ontruimd na afloop van een periode van maximum negen maanden. De Minister bevoegd voor het waterbeleid kan deze termijn met een maand verlengen in geval van opslag in de vorm van compost;
   5° de opslag van compost of mest is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is ontruimd en op minder dan 10 meter van de uiterste limiet van de vorige oppervlakte.
   § 2. Dierlijke mest kan eveneens worden opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen of het tegenhouden van afvloeisel, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel R.194, §§ 2 tot 8.
   Compost kan ook opgeslagen worden op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen of het tegenhouden van afvloeisel, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel R.194, §§ 2, 3, 5 en 6.
   § 3. De ligging en de datum van compost- of mestopslag op een waterdoorlatend oppervlak wordt jaarlijks opgetekend in een register dat door de landbouwer ter beschikking van de administratie wordt gehouden. De inhoud en het model van het register kunnen door de voor het waterbeleid bevoegde Minister worden vastgesteld na overleg met de beroepsorganisaties in de landbouwsector.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 5, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R193.[1 § 1. De opslag van aalt van pluimvee op een waterdoorlatend oppervlak voldoet aan de volgende voorwaarden:
   1° de opslag op een waterdoorlatend oppervlak van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55 %, is verboden;
   2° op een waterdoorlatend oppervlak mag geen aalt van pluimvee opgeslagen worden :
   a) op de natuurlijke lijn waarlangs water afloopt;
   b) in gebieden met overstromingsrisico zoals bedoeld bij artikel D.53-2 van het Waterwetboek;
   c) op minder dan 20 meter van gewoon oppervlaktewater, een aansluitpunt voor waterwinning, een gemachtigde piëzometer of een inlaat van een riolering;
   3° elke opslagplaats voor aalt van pluimvee wordt ontruimd na afloop van een periode van maximum zes maanden;
   4° elke opslagplaats voor aalt van pluimvee wordt ontruimd na afloop van een periode van maximum één maand;
   5° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;
   § 2. Aalt van pluimvee kan ook opgeslagen worden op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel R.195, §§ 2 tot 8.
   § 3. De ligging en de datum van opslag van pluimveemest op een waterdoorlatend oppervlak wordt jaarlijks opgetekend in een register dat door de landbouwer ter beschikking van de administratie wordt gehouden. De inhoud en het model van het register kunnen door de voor het waterbeleid bevoegde Minister worden vastgesteld na overleg met de beroepsorganisaties.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 6, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R193bis.[1 § 1. De opslag van de vaste fase van de aalt voldoet aan de volgende voorwaarden :
  1° de opslag [2 op een waterdoorlatend oppervlak]2 van een vaste aaltfase die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 25 % is verboden;
  2° de vaste fase met een gehalte aan droge stoffen van minder dan 25 percent wordt opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Voor de opvang van afvloeisel wordt een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Die capaciteit kan tot 150 liter per m2 teruggebracht worden als de oppervlakte niet helemaal overdekt is;
  3° overeenkomstig artikel R.192, § 1, 3° tot 6°, mag de vaste aaltfase, die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen van 25 percent of meer, slechts op het veld opgeslagen worden nadat ze gedurende minstens drie maanden werd opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel.
  § 2. [2 De ligging en de datum van opslag van de vaste fase van de aalt op een waterdoorlatend oppervlak wordt jaarlijks opgetekend in een register dat door de landbouwer ter beschikking van de administratie wordt gehouden. De inhoud en het model van het register kunnen door de voor het waterbeleid bevoegde Minister worden vastgesteld na overleg met de beroepsorganisaties.]2]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 7, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R194.[1 § 1. [2 Binnen de gebouwen van het bedrijf]2 wordt de mest of de compost opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt met een voldoende oppervlakte en voorzien van een waterdichte opslagtank met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp en bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel.
  § 2. De opslag mag gemiddeld niet meer bedragen dan 3 m3 mest of compost per m2 opslagoppervlakte.
  § 3. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat nooit meer dan 4 mü mest of compost per m2 opslagoppervlakte wordt opgeslagen.
  § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestopslagplaatsen [2 binnen de gebouwen van het bedrijf]2 worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. De opslagoppervlakte laat een permanente opslag toe als externe omstandigheden verspreiding op het veld beletten.
  § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit [2 mest- en compostopslagplaatsen]2 wordt een capaciteit van 220 liter per m2 opslagoppervlakte vereist als de oppervlakte niet volledig overdekt is. Die capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als de stal overeenkomstig artikel R.196 voorzien is van een terugwinningsysteem voor gier.
  § 6. De opslagplaatsen voor mest en compost en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit die opslagplaatsen worden ingericht zodat onbeheerst binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt.
  § 7. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
  Bedoeld verzoek tot wijziging moet gegrond zijn op de plaatselijke weersomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van processen voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.
  De administratie richt haar beslissing waarbij ze zich over het volledige karakter van het verzoek uitspreekt aan de verzoeker binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het verzoek in ontvangst neemt overeenkomstig het eerste lid. Ze onderzoekt het verzoek en neemt een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij het dossier volledig verklaard wordt.
  § 8. Zachte mest mag enkel op de mestvaalt opgeslagen worden voor zover hij met een voldoende hoeveelheid mest van een ander soort gemengd wordt totdat het mengsel niet meer de kenmerken van zachte mest heeft. Zoniet wordt voorzien in een systeem om de vloeibare en de vaste fase te scheiden en op te slaan. De vloeibare fase wordt opgeslagen overeenkomstig de voorwaarden van artikel R.196, § 1, 1° en 2°. De vaste fase wordt naar gelang van haar kenmerken behandeld als zachte mest of als mest.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 8, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R195.[1 § 1. [2 Binnen de gebouwen van het bedrijf]2 wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte betonnen ruimte met een voldoende oppervlakte. Die opslagplaats is voorzien van een waterdichte opslagtank met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp en bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel.
  § 2. Indien vochtige pluimveemest wordt opgeslagen, is de opslagplaats volledig overdekt.
  § 3. De opslag mag gemiddeld niet meer bedragen dan 3 m3 pluimveemest per m2 opslagoppervlakte.
  § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd zodat nooit meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m opslagplaats wordt opgeslagen.
  § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagplaats worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. De opslagoppervlakte laat een permanente opslag toe als externe omstandigheden verspreiding op het veld beletten.
  § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet volledig overdekt is.
  § 7. De opslagplaatsen voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit die plaatsen worden ingericht zodat dat onbeheerst binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt.
  § 8. De afmetingen bedoeld in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
  Bedoeld verzoek tot wijziging is gegrond op de plaatselijke weersomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het pluimveebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van processen voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.
  De administratie richt haar beslissing waarbij ze zich over het volledige karakter van het verzoek uitspreekt aan de verzoeker binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het verzoek in ontvangst neemt overeenkomstig het eerste lid. Ze onderzoekt het verzoek en neemt een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid binnen drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij het dossier volledig verklaard wordt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 9, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R196. [1 § 1. De opslag van aalt en gier voldoet aan de volgende voorwaarden :
  1° zij worden opgeslagen in een waterdichte accommodatie met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet naar de externe omgeving afvloeien;
  2° de opslagaccommodatie wordt ingericht zodat onbeheerst binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt;
  3° om de in artikel R.203 bedoelde spreidingsperiodes in acht te nemen, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken.
  § 2. De afmetingen van bedoelde accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII.
  § 3. De afmetingen bedoeld in paragraaf 2 kunnen gewijzigd worden op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
  Bedoeld verzoek tot wijziging is gegrond op de plaatselijke weersomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.
  De administratie richt haar beslissing waarbij ze zich over het volledige karakter van het verzoek uitspreekt aan de verzoeker binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het verzoek in ontvangst neemt overeenkomstig het eerste lid. Ze onderzoekt het verzoek en neemt een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij het dossier volledig verklaard wordt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R197. [1 § 1. De opslagaccommodatie voor dierlijke mest of compost is waterdicht.
  § 2. De technische voorschriften die de waterdichtheid waarborgen worden nader bepaald door de Minister van Landbouw.
  § 3. Indien er twijfels bestaan omtrent de waterdichtheid van de opslagaccommodatie voor dierlijke mest, kan de administratie ze door elk middel dat ze nuttig acht aan een verificatie onderwerpen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R198.[1 § 1. [2 Landbouwers die fokdieren houden, beschikken over een conformiteitsattest voor de opslagaccommodatie voor dierlijke mest, met name het "ACISEE". Het "ACISEE" wordt door de administratie afgeleverd voor een periode van vijf jaar en kan om de vijf jaar worden verlengd.
   Het toont aan dat de artikelen R.194 tot R.197 in acht worden genomen. Er wordt één "ACISEE" afgeleverd per landbouwbedrijf dat, desgevallend, verschillende productielocaties dekt..
   Het model, de nadere aanvraagregels en de inhoud van het "ACISEE" worden door de directeur-generaal van de administratie bepaald, na raadpleging van de beroepsorganisaties voor landbouw.]2
  § 2. [2 ...]2
  § 3. [2 De landbouwer vraagt de hernieuwing van het "ACISEE" aan op verzoek van de administratie, minstens om de vijf jaar, of op eigen initiatief wanneer één van de volgende gevallen zich voordoet :
   1° de gegevens betreffende de veestapel op grond waarvan het "ACISEE" afgeleverd werd zijn voor 15 percent niet meer geldig over een periode van één jaar ;
   2° de capaciteit van de opslagaccommodatie is beperkt;
   3° de door het "ACISEE" gedekte accommodatie is zodanig beschadigd dat de dichtheid niet meer gegarandeerd wordt ;
   4° de stallingen ondergaan een verbouwing die de staat van de voortgebrachte mest beïnvloedt of huisvesten een ander soort dieren.]2
  § 4. In afwachting van de afgifte van het " ACISEE " of van de hernieuwing ervan wordt de accomodatie waarvoor een aanvraag werd ingediend, geacht te voldoen aan de artikelen R.194 tot R.197.
  Het vermoeden bedoeld in het eerste lid kan omgekeerd worden na een controle door de agenten belast met de opsporing en de vaststelling van overtredingen van dit hoofdstuk.]1
  [2 § 5. De krachtens de artikelen R. 194, § 7, R. 195, § 8, en R. 196, § 3, verleende afwijkingen zijn geldig vanaf het bezoek aan het bedrijf, in het kader van het krachtens artikel R. 198 afgegeven attest. Zij eindigen met de verlenging van het certificaat, hetzij aan het einde van de geldigheidsduur bepaald in artikel R. 198, § 1, hetzij in het geval van verlengingen die vereist zijn in toepassing van artikel R. 198, § 3. De oude afwijkingen die vóór deze wijziging van de regelgeving zonder tijdslimiet werden toegekend, eindigen eveneens met het einde van de geldigheidsduur van het attest waarvoor zij werden aangevraagd.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 10, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R199.[1 § 1. Om te voldoen aan de voorschriften van de artikelen R.194 tot R.197, kan de [2 landbouwer]2 [2 een overeenkomst sluiten met een derde voor precaire bewoning van]2 een accomodatie voor de opslag van dierlijke mest. Die overeenkomst wordt onderworpen aan de goedkeuring van de administratie. Zo niet wordt ze niet door de administratie in aanmerking genomen om na te gaan of de landbouwexploitant voldoet aan de voorschriften van de artikelen R.194 tot R.197.
  De administratie keurt de overeenkomst goed als na de controle van de accomodatie voor de opslag van dierlijke mest die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt blijkt dat de volgende voorwaarden vervuld zijn :
  1° [2 ...]2
  2° [2 de accommodatie die het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst, voldoet]2 aan de voorschriften van de artikelen R.194 tot R.197;
  3° de capaciteit van [2 de accommodatie die het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst,]2 is hoger dan of gelijk aan die waarin de overeenkomst voorziet;
  4° de mede-ondertekenende derde onderworpen aan de verplichtingen waarin de artikelen R.194 tot R.197 voorzien houdt zich aan de inhoud van die bepalingen ondanks het sluiten van de overeenkomst.
  § 2. [2 De Minister bevoegd voor het waterbeleid bepaalt de vorm van die overeenkomst alsook de modaliteiten voor de uitvoering van en de controle op de overeenkomsten voor precaire bewoning en van de documenten voor de opvolging van de opslag, na raadpleging van de professionele landbouworganisaties.]2]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 11, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R199bis.[1 De artikelen R.194 tot R.198 zijn niet van toepassing op de bedrijven die minder dan 500 kg stikstof per jaar voortbrengen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 12, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 4. - [1 Voorwaarden en periodes van spreiding van meststoffen, maximale hoeveelheid stikstof die verspreid mag worden en bewerking van weiland]1   ----------   (1)
Art. R200.[1 § 1. Het spreiden van meststoffen is verboden op minder dan 6 meter van oppervlaktewater. Die afstand wordt berekend [2 vanaf de oeverrug]2 of het talud dat aan dat [2 gewoon]2 oppervlaktewater grenst.
  § 2. Het spreiden van meststoffen is ook verboden :
  1° [2 op het gedeelte van de grond of het perceel dat volledig wit is geworden na sneeuwval, ongeachte de dikte van de sneeuwlaag;]2
  2° op een waterverzadigde bodem;
  3° [2 op zuivere peulgewassen of fabaceae, buiten een akker aangelegd met meerjarige peulgewassen als veevoeder, waarbij een jaarlijkse inbreng van maximum 115 kg organische stikstof per hectare toegelaten is;]2
  4° [2 in een gebied met hoog overstromingsrisico, in geval van een waarschuwing voor zware regenval.]2]1
  [2 Het spreiden van meststoffen in het tussenseizoen voorafgaande aan het inzaaien van peulgewassen wordt enkel toegelaten op basis van een bemestingsadvies opgesteld ten vroegste één maand voor het inzaaien van het gewas. Bedoeld bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen en wordt bekrachtigd door de begeleidingsstructuur overeenkomstig artikel R.229.
   Het aanbrengen van traag inwerkende organische meststoffen kan evenwel zonder bemestingsadvies worden verricht, tussen een gewas dat voor 31 augustus wordt geoogst en een nitraat vasthoudend tussengewas dat voorafgaat aan de teelt van een peulgewas.
   Na het teelten van een peulgewas wordt de spreiding van een traag inwerkende organieke meststof zonder bemestingsadvies toegelaten voor een nitraat vasthoudend tussengewas dat voorafgaat aan een lentegewas of aan winterkoolzaad.
   Het spreiden van meststoffen is verboden tussen een teelt van peulgewassen en een teelt van wintergraan, ook als laatstgenoemde teelt wordt voorafgegaan door een nitraat vasthoudend gewas. In deze teeltsituaties waarbij de teelt van een wintergraangewas betrokken is kan het spreiden van een meststof evenwel worden toegelaten op grond van een ten vroegste op 1 februari vastgesteld bemestingsadvies op grond van stikstofprofielen en bekrachtigd door de begeleidingsstructuur overeenkomstig artikel R.229.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 13, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R201.[1 § 1. Onverminderd artikel R.223 is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking en van minerale meststoffen verboden op een besneeuwde bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur minstens 24 uur zonder onderbreking negatief is.
  § 2. [2 De percelen die een hellingsgraad vertonen die niet nul is, worden door de administratie onderverdeeld in verschillende risicoklassen inzake het wegspoelen van nitraten. De toegelaten spreidingspraktijken op grasland en op akkerland in bijlage XXIIbis omschreven. In de risicoklasse "zeer hoog" wordt het verbod op bemesting met minerale meststoffen opgeheven wanneer de maatregelen bedoeld in de artikelen 56 tot en met 60 en artikel 62 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de randvoorwaarden, en in de daaruit voortvloeiende ministeriële besluiten, worden toegepast.
   Op akkerland wordt een onbemest niet-permanent plantendek aangelegd op een 6m brede strook langs een gewoon oppervlaktewater.
   Op akkerland wordt het spreiden van snelle organieke meststoffen, zachte mest en minerale meststoffen op niet-gedekte bodem op de dag van toepassing gevolgd door de inwerking in de bodem of door injectie uitgevoerd, ongeacht het risiconiveau inzake wegspoelen van nitraten.
   Bodem wordt als bedekt beschouwd als de aanwezige teelt volgend ontwikkelingsstadium heeft bereikt:


Gewas Stadium
Graangewas of tijdelijk weiland
   Bieten
   Koolzaad
   Maïs:
   Aardappel
aanvang uitstoelen (stadium 21 op BBCH-schaal)
   stadium "12 bladen"
   stadium "frezen" (stadium 20 op BBCH-schaal)
   minstens 9 opengevouwen bladen (stadium 19 op BBCH-schaal)
   minstens 10 opengevouwen bladen hoofdstam (stadium 110 op BBCH-schaal)
De BBCH-schaal is de schaal voor het bepalen van de fenologische ontwikkelingsstadia van een plant; de afkorting BBCH is afgeleid van de Duitse uitdrukking "Biologische Bundesanstalt, Bundessortenamt und Chemische Industrie".
   Een na de oogst door onkruid ingenomen bodem wordt niet als een bedekte bodem beschouwd.]2
  § 3. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 14, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R202. [1 Het spreiden van gier d.m.v. een tank van meer dan 10.000 liter voorzien van een systeem waarmee de gier naar boven uitgeworpen wordt in de vorm van een schoof is verboden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. R203.[1 § 1. De spreidingsperiodes worden uitvoerig omschreven in bijlage XXIII.
  De spreidingen voldoen bovendien aan de voorschriften van de paragrafen 2 en 3.
  § 2. Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest op akkerland is verboden van 16 september tot en met 15 februari.
  Van 1 juli tot en met 15 september is de spreiding van organische meststoffen op ingegraven stro slechts toegelaten tot maximum 80 kg stikstof per hectare of op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor "nitraathoudende" gewassen.
  [5 In het mengsel dat het nitraat vasthoudend gewas vormt, mag de som van de verhoudingen tussen de dichtheid van het inzaaien van elke niet-vlinderbloemige soort en de zaaidichtheid ervan in pure teelt 0.5 niet overschrijden. In bijlage XXIV staat een tabel vermeld met elke zaaidichtheid die doorgaans wordt gebruikt voor de verscheidene zuivere teelten. Voor de soorten die niet in deze tabel zijn opgenomen wordt doorverwezen naar de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 229. Het nitraat vasthoudend tussengewas wordt zo snel mogelijk aangeplant na de vorige oogst, uiterlijk op 15 september, en bedekt de bodem tegen minstens 75% op een bepaald ogenblik van de groei, behoudens bij uitzonderlijke weersomstandigheden.
  Het mag niet worden vernietigd voor 16 november.]5
  § 3. In afwijking van paragraaf 2, kan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is, in geval van uitzonderlijke weers-, landbouw- of milieu-omstandigheden voor 15 september van het lopende jaar, de vervaldatum van de in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde periode op het hele grondgebied of op een deel ervan verlengen van 15 september tot en met 30 september en de begindatum van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde verbodsperiode verschuiven van 16 september tot en met 1 oktober.
  [5 Daarnaast kunnen de Minister bevoegd voor waterbeleid en de Minister van Landbouw bij uitzonderlijke weersomstandigheden in onderlinge overeenstemming de datums aanpassen voor het inzaaien en het vernietigen van het nitraat vasthoudend tussengewas, waarbij het ingezaaide gewas voor een minimumperiode van twee maanden wordt behouden.]5
  § 4. Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door het vee tijdens het weiden, en van zachte mest is verboden op weiland van 16 september tot en met 31 januari.
  In afwijking van het eerste lid, is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking alsook van zachte mest in weersomstandigheden die de naleving van de artikelen R. R.200 en R.201 inhouden, van 16 [5 tot en met 31 januari]5 toegelaten naar belope van maximum 80 kg stikstof per hectare.
  In afwijking van het eerste lid, is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking alsook van zachte mest van 16 tot en met 30 september toegelaten naar belope van maximum 80 kg stikstof per hectare.]1
  [5 ...]5
  [6 ...]6
  [6 In afwijking van het eerste lid, en met inachtneming van de in dit hoofdstuk vastgestelde jaarlijkse maximumhoeveelheden, wordt de periode voor het spreiden van snelwerkende organische meststoffen en zachte mest op weiland, verlengd tot en met 15 oktober van het jaar 2024, met een maximum van 80 kg stikstof per hectare.]6
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2016-09-29/03, art. 1, 048; Inwerkingtreding : 29-09-2016>
  (3)<BWG 2018-09-21/01, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 21-09-2018>
  (4)<BWG 2022-09-29/07, art. 1, 076; Inwerkingtreding : 29-09-2022>
  (5)<BWG 2023-02-23/03, art. 15, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>
  (6)<BWG 2024-10-10/05, art. 1, 080; Inwerkingtreding : 30-09-2024>

Art. R204. [1 De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten om te voldoen aan de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt. De bedachte bemesting wordt berekend volgens een vooruitlopende balans per teelt die voorziet in een evenwicht tussen de behoeften van die teelt en de stikstofleveringen aan de grond ten einde de geschikte dosis meststoffen aan te brengen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R205. [1 § 1. Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.
  § 2. Met het oog op verificatie door de administratie is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar.
  § 3. De maatregelen bedoeld in paragraaf 2 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R206. [1 § 1. De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, niet meer bedraagt dan 2 500 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf.
  § 2. Met het oog op verificatie door de administratie is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar.
  § 3. De maatregelen bedoeld in paragraaf 2 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R207. [1 Onverminderd de naleving van artikel R.214, § 1, mag de aanbreng van organische stikstof over één jaar en voor de gehele aangegeven landbouwoppervlakte van het bedrijf al naar gelang van zijn bestemming als akker- of weideland niet hoger zijn dan het gemiddelde van 115 kg per hectare akkerland, noch dan het gemiddelde van 230 kg per hectare weideland, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R208.[1 § 1. Onverminderd de naleving van artikel R.207, worden de organische meststoffen, op een gegeven perceel, in dusdanige verhoudingen verspreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de [2 zeven]2 opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt :
  1° 115 kg per hectare akkerland;
  2° 230 kg per hectare weideland.
  § 2. De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt vastgelegd op 230 kg organische stikstof per hectare.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 16, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R208bis. [1 De bemestingen met meststoffen die overeenkomstig artikel R.210 niet worden meegerekend in het grondgebondencijfer, worden in een register opgetekend, uiterlijk 7 dagen na elke bemesting.
   Dat register, dat ter beschikking van de administratie dient te worden behouden, bevat minstens volgende gegevens:
   1° het type gebruikte meststof;
   2° het tijdstip van gebruik;
   3° de gebruikte hoeveelheid;
   4° de plaats van toepassing.
   De inhoud en het model van het bemestingsregister kunnen worden bepaald door de Minister bevoegd voor waterbeleid, na raadpleging van de beroepsorganisaties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2023-02-23/03, art. 17, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>


Art. R209.[1 § 1. Tussen 1 februari en 31 mei inbegrepen mag permanent weiland worden vernietigd om een nieuw plantendek aan te brengen.
   Gedurende de eerste twee jaren na de vernietiging wordt de vernietigde oppervlakte ingezaaid met bodembedekkende gewassen of een opeenvolging ervan zonder peulgewassen of bodembedekkende gewassen die peulgewassen bevatten. Gedurende dezelfde periode is het verboden organische meststoffen op bedoelde oppervlakte te spreiden. Het spreiden van een minerale meststof op de betrokken oppervlakte is verboden tijdens het eerste jaar volgend op de vernietiging.
   Indien een bodembedekkend gewas voor weidelanden ingezaaid wordt, zijn peulgewassen evenwel toegelaten. Evenzo is gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten toegestaan op maximaal drie hectare, voor een landbouwer die in zijn verzamelaanvraag maximaal tien hectare landbouwgrond aangeeft.
   De omschakeling van permanent weideland naar akkerland op de percelen waarvan de risicoklasse voor het zijdelings wegspoelen van nitraten als bedoeld in artikel R.201 "extreem" is, moet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande machtigingsaanvraag te richten aan de administratie, die onderworpen is aan de in artikel R.229 bedoelde begeleidingsstructuur.
   § 2. Van 1 juni tot en met 31 augustus mag een permanent weideland enkel worden vernietigd om er binnen een maand na de vernietiging en uiterlijk op 15 september een nieuw permanent weideland op in te zaaien. In dat geval wordt er op het perceel geen enkele meststof aangebracht, vanaf drie maanden voor de vernietiging tot twee jaar na de vernietiging.
   § 3. Van 1 september tot en met 31 januari kan het weideland slechts eenmaal vernieuwd worden, ten gevolge van schade door dieren of uitzonderlijke klimaatfenomenen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 18, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 5. - [1 Grondgebondenheidscijfer en spreidingscontracten]1   ----------   (1)
Art. R210.[1 § 1. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LSI of LS-Interne) houdt rekening met de stikstof die in het bedrijf voortgebracht wordt en wordt aan de hand van volgende formule berekend :
  LS-Interne = Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) / ([weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X 230(kgNorg./ha)] + [(akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha)]).
  § 2. Op grond van de gegevens van de vorige campagne geeft de administratie de landbouwers jaarlijks tegen 1 juni schriftelijk kennis van de LSI-waarde van hun bedrijf.
  § 3. Zodra het bedrijf een intern grondgebondenheidscijfer laat optekenen dat hoger is dan de eenheid, is de landbouwer ertoe verplicht een spreidingscontract of spreidingscontracten te sluiten overeenkomstig artikel R. 211 en de in overweging genomen mest aan de overnemer over te dragen of elke maatregel te treffen waardoor het interne grondgebondenheidscijfer opnieuw aan de eenheid gelijk wordt of onder de eenheid daalt.
  § 4. Het globale grondgebondenheidscijfer van het bedrijf (LSG ou LS-Global) houdt rekening met alle stromen organische stikstof die het bedrijf binnenkomen en verlaten, met inbegrip van de in de landbouw gevaloriseerde organische stoffen, en wordt aan de hand van volgende formule berekend :
  LS-Global = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) / ([akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 230(kgNorg./ha)] + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha)]).
  § 5. Op grond van de gegevens van de vorige campagne geeft de administratie de betrokken landbouwers jaarlijks tegen 1 juni schriftelijk kennis van de LSG-waarde van hun bedrijf, rekening houdend o.a. met de overdrachten van meststoffen tussen 1 april van het vorige jaar en 31 maart van het lopende jaar.
  § 6. Het grondgebondenheidscijfer moet gelijk zijn aan een eenheid of minder.]1
  [2 § 7. De landbouwer kan een administratief beroep indienen tegen de kennisgevingen bedoeld in de paragrafen 2 en 5. Het beroep wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen D.17 en D.257 van het Waalse landbouwwetboek.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 19, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R211.[1 § 1. Elke overdracht van organische meststoffen naar een landbouwbedrijf maakt het voorwerp uit van een spreidingscontract of van een weidecontract.
   § 2. De looptijd van de spreidingscontracten bedraagt ten minste één jaar en ten hoogste drie jaar.
   De landbouwer kan spreidingscontracten aangaan met derden voor zover het globale grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf (LSG of LS-Global) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft.
   In de spreidingscontracten worden minstens de volgende elementen opgenomen :
   1° de verbintenis van de contractanten tot de naleving van alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer ;
   2° het soort mest, de hoeveelheid organische stikstof waarop het contract slaat en het equivalent ervan in hoeveelheden organische meststoffen, alsook de datum van inwerkingtreding en de duur van het contract.
   § 3. De landbouwer kan spreidingscontracten aangaan met derden voor zover het globale grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf (LSG of LS-Global) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft. De contracten hebben een looptijd van minder dan een jaar.
   De beweidingscontracten bevatten minstens volgende gegevens:
   1° de verbintenis van de contractsluitende partijden om alle voorschriften in acht te nemen inzake stikstofbeheer;
   2° de types en aantallen betrokken dieren, begindatum en maximumduur van de beweiding, de ligging van de beweide percelen, de maximale hoeveelheid overgedragen stikstof;
   § 4. Bij elke overdracht van organische meststoffen wordt een document voor de opvolging van de overdracht opgesteld wanneer een spreidingscontract wordt gesloten.
   Het document voor de opvolging van de overdracht heeft betrekking op het vervoer van één enkel type meststof die op dezelfde dag vervoerd wordt naar één enkele natuurlijke of rechtspersoon.
   In het opvolgingsdocument worden minstens de volgende elementen opgenomen :
   1° de gegevens waarmee het contract op basis waarvan de overdrachten doorgevoerd worden geïdentificeerd kan worden;
   2° de datum van overdracht ;
   3° de aard en de hoeveelheid van de mest waarvan de overdracht overwogen wordt ;
   4° de onmiddellijke bestemming van de meststoffen.
   Nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, wordt dit formulier ingevuld om de daadwerkelijk overgedragen hoeveelheden organische meststoffen aan te geven.
   § 5. De in het kader van een spreidingscontract uitgewisselde hoeveelheden worden berekend op basis van de gegevens opgenomen in het opvolgingsdocument dat overeenkomstig paragraaf 7 binnen de bij ministerieel besluit vastgestelde termijnen is ingevuld en overgemaakt. Bij gebrek aan kennisgeving binnen de voorgeschreven termijnen, wordt de overdracht geacht niet te zijn doorgevoerd voor de overdrager maar wel voor de overnemer.
   § 6. De paragrafen 4 en 5 zijn niet van toepassing op de overdragende landbouwbedrijven die stikstof voortbrengen waarvan de veestapel nooit meer dan 2500 kg stikstof voortgebracht heeft. In dat geval worden de uitgewisselde hoeveelheden berekend op basis van het spreidingscontract.
   § 7. De voor het waterbeleid bevoegde Minister bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering, de overmaking en de controle op de spreidings- en beweidingscontracten en de opvolgingsdocumenten, na raadpleging van de beroepsorganisaties voor landbouw.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 20, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 6. - [1 Kwetsbare gebieden en bijkomende voorwaarden die toepasselijk zijn op het beheer van stikstof in de landbouw in kwetsbare gebieden]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - [1 Kwetsbare gebieden]1   ----------   (1)
Art. R212. [1 Om het water te beschermen tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, wijst de voor het waterbeleid bevoegde Minister kwetsbare gebieden aan op het grondgebied van het Waalse Gewest.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R213. [1 § 1. De kwetsbare gebieden worden bepaald op grond van de volgende criteria :
  1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de bij artikel R.190 bepaalde maatregelen niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;
  2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de bij artikel R.190 bepaalde maatregelen niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;
  3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwatermassa's, de estuaria en het kust- of zeewater die in een nabije toekomst geëutrofieerd worden of dreigen te worden als de bij artikel R.190 bepaalde maatregelen niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwatermassa's, estuaria en kust- of zeewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen.
  Bij de toepassing van de criteria bedoeld in het eerste lid houdt de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is eveneens rekening met :
  1° de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;
  2° de huidige stand van kennis inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond;
  3° de huidige stand van kennis inzake de weerslag van de getroffen maatregelen.
  § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden wordt minstens om de vier jaar opnieuw onderzocht en desnoods herzien of aangevuld om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de vorige aanwijzing niet te voorzien waren.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Onderafdeling 2. - [1 Grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden]1   ----------   (1)
Art. R214.[1 § 1. In de kwetsbare gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar en voor de gehele gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf niet hoger zijn dan het gemiddelde van 170 kg per hectare gebruikt akkerland.
  § 2. Voor de bedrijven die minstens één perceel in een kwetsbaar gebied bezitten, wordt het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden van het bedrijf (LSZv of LS - Kwetsbaar gebied)) houdt rekening met alle stromen organische stikstof die het bedrijf binnenkomen en verlaten, met inbegrip van de in de landbouw gevaloriseerde organische stoffen, en wordt aan de hand van volgende formule berekend :
  LS-Kwetsbaar gebied = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.)) / ([gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf in kwetsbare gebieden (ha) X 170 (kgNorg./ha)] + [weideoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) X 230 (kgNorg./ha)] + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) x 115(kgNorg./ha)]).
  § 3. Het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden moet lager zijn dan of gelijk zijn aan een eenheid.
  § 4. Op grond van de [2 beschikbare gegevens van de vorige campagne]2 geeft de administratie de betrokken landbouwers jaarlijks tegen 1 juni schriftelijk kennis van de LSZv-waarde van hun bedrijf, rekening houdend o.a. met de overdrachten van meststoffen tussen 1 april van het vorige jaar en 31 maart van het lopende jaar.]1
  [2 § 5. De landbouwer kan een administratief beroep indienen tegen de kennisgeving bedoeld in paragraaf 4. Het beroep wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen D.17 en D.257 van het Waalse landbouwwetboek.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 21, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Onderafdeling 3. - [1 Opvolging van de bedrijven door metingen van potentieel uitspoelbare stikstof]1   ----------   (1)
Art. R215.[1 § 1. De administratie controleert jaarlijks minimum 5 percent landbouwbedrijven onder de bedrijven waarvan een deel of het geheel van de landbouwoppervlakte in een kwetsbaar gebied ligt.
  § 2. Binnen de gecontroleerde landbouwbedrijven wijst de administratie drie percelen aan waarop bodemmonsters zullen worden genomen tussen 15 oktober en 30 november met het oog op de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof, alsook een vervangingsperceel waarop de monsterneming aangevuld kan worden [2 wanneer dit gerechtvaardigd is, na een beslissing van de administratie]2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 22, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R216.[1 § 1. [2 De voor het waterbeleid bevoegde Minister kan de selectiecriteria bepalen voor de bedrijven die een controle dienen te ondergaan betreffende de potentieel uitspoelbare stikstof, de voorwaarden voor de monsterneming en de verpakking van de monsters, alsook voor de analyse ervan door een erkend laboratorium.]2
  § 2. De administratie geeft het erkend laboratorium dat met de analyse belast is jaarlijks vóór 1 oktober kennis van de adresgegevens van de geselecteerde landbouwbedrijven, alsook van de ligging van de percelen waarop monsters moeten worden genomen.
  Als de administratie voor het nemen van bodemmonsters zorgt, verwittigt ze het laboratorium dat met de analyse belast is.
  De landbouwer wiens landbouwbedrijf is geselecteerd, wordt minstens zeven werkdagen vóór de datum van de monsterneming verwittigd.
  § 3. De kosten voor de monsterneming, de verpakking en de analyse van de door de administratie geselecteerde monsterneming worden door haar gedragen.
  § 4. De uitslagen van de analyses worden binnen tien werkdagen na de monsterneming door het erkende laboratorium aan de landbouwer en aan de administratie gestuurd.
  § 5. Binnen 15 werkdagen na de eerste monsterneming op de overeenkomstig artikel R.215, § 2, geselecteerde drie percelen, kan de landbouwer op eigen kosten bijkomende monsters laten nemen door een laboratorium van zijn keuze op één of meer percelen waarop voorheen monsters zijn genomen, met het oog op een analyse op tegenspraak volgens de procedure waarin paragraaf 1 voorziet. Het door de landbouwer gekozen erkende laboratorium geeft de administratie minstens vier werkdagen op voorhand telefonisch en met schriftelijke bevestiging kennis van de datum die voor de tegensprekelijke monsterneming voorzien wordt. De bijkomende monsterneming vindt plaats binnen 25 werkdagen na de eerste monsterneming, uiterlijk 20 december. [2 Als er meerdere bijkomende monsternemingen op één perceel zijn verricht, houdt de administratie rekening met het gemiddelde van de resultaten van de tegensprekelijke analyses op dit perceel. Zoniet worden de uitslagen van de voor de landbouwer gunstigste analyses door de administratie in aanmerking genomen.]2
  De uitslagen van een tegensprekelijke analyse die niet wordt uitgevoerd volgens de procedure omschreven in deze paragraaf zijn van rechtswege nietig en kunnen niet in aanmerking worden genomen door de administratie.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 23, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R217. [1 § 1. Op grond van de uitslagen van de " survey surfaces agricoles " waarvan sprake in artikel R.232, gaat de administratie voor elk perceel waarop een monsterneming is verricht na of de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof voldoet aan de goede praktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De gemeten potentieel uitspoelbare stikstof wordt beschouwd als in overeenstemming zijnde met die goede praktijken indien hij de toegestane afwijking naleeft ten opzichte van de jaarlijkse referentiewaarde bepaald overeenkomstig artikel R.232. De hoogst toegestane afwijking ten opzichte van de referentiewaarde boven welke de potentieel uitspoelbare stikstof niet conform wordt verklaard, wordt bepaald door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is.
  § 2. Voor een gegeven jaar wordt een landbouwbedrijf in overeenstemming verklaard met de goede landbouwpraktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen stikstofverontreiniging uit agrarische bronnen - hierna "conform verklaard" genoemd - als de twee volgende voorwaarden vervuld zijn :
  1° minstens twee van de drie percelen waarop monsters zijn genomen vertonen een uitslag die aan § 1 voldoet;
  2° geen enkel perceel waarop monsters zijn genomen vertoont tegelijkertijd een overschrijding van de afwijkingsgrens van meer dan 100 % en een overschrijding van die grens van meer dan 100 kilogram per hectare.
  In het tegenovergestelde geval wordt het betrokken landbouwbedrijf niet conform verklaard met de goede landbouwpraktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen - hierna " niet conform verklaard " genoemd.
  § 3. Een voor een gegeven jaar niet conform verklaard landbouwbedrijf wordt aan een waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen onderworpen overeenkomstig artikel R.220.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R218. [1 § 1. De administratie laat de landbouwer uiterlijk 28 februari na de monsterneming weten of zijn bedrijf alsook elk individueel perceel waarop monsters zijn genomen al dan niet conform zijn.
  § 2. Bij gemotiveerd schrijven kan de landbouwer binnen dertig dagen na de kennisgeving van de administratie hiertegen een administratief beroep aantekenen. Dat beroep wordt bij de administratie ingediend bij aangetekend schrijven of op elke wijze waaropeen vaststaande datum aan de zending wordt verleend.
  Dat beroep kan enkel gemotiveerd worden met erkende uitzonderlijke weersomstandigheden die op de betrokken plaats heersten, of met uitzonderlijke teeltmoeilijkheden die zich hebben voorgedaan bij het beheer van betrokken perceel (percelen) dat/die aangegeven werd(en) in het overeenkomstig artikel R. 216 opgemaakt proces-verbaal van monsterneming., § 1.
  De bewijslast van de waarachtigheid van de elementen die het beroep motiveren, rust op de landbouwer.
  De administratie onderzoekt het beroep en richt een voorstel van beslissing aan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is. De Minister die voor het waterbeleid bevoegd is maakt zijn op grond van de in lid 2 vermelde criteria gemotiveerde beslissing over binnen drie maanden na ontvangst van het beroep.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R219. [1 Een landbouwbedrijf wordt niet conform verklaard voor het jaar van de monsterneming, ongeacht de uitslag betreffende de percelen waarop eventueel monsters zijn genomen, als de bodembemonstering in de zin van deze onderafdeling door toedoen van de landbouwer of zijn rechthebbenden onmogelijk wordt gemaakt op één of meerdere percelen van dat landbouwbedrijf, zelfs voor een eventuele monsterneming ter verificatie die door of op verzoek van de administratie georganiseerd wordt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R220.[1 § 1. Een landbouwbedrijf dat onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen wordt ertoe verplicht alle nodige maatregelen te treffen voor de inachtneming van de goede landbouwpraktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Daartoe kan het in aanmerking komen voor steun en advies van de begeleidingsstructuur.
  § 2. De landbouwer wiens bedrijf onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen moet overeenkomstig artikel R.216, § 1, op eigen initiatief en op eigen kosten, jaarlijks metingen van potentieel uitspoelbare stikstoffen door een erkend laboratorium van zijn keuze laten uitvoeren op minstens drie percelen van zijn bedrijf die door de administratie aangewezen worden.
  § 3. De landbouwer wiens bedrijf onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen, verwittigt het erkende laboratorium van zijn keuze jaarlijks vóór 1 september. Het door de landbouwer gekozen erkende laboratorium [2 geeft de administratie en de landbouwer minstens 10 werkdagen op voorhand telefonisch]2 en met schriftelijke bevestiging kennis van de datum van de monsterneming, [2 tussen 15 oktober en 30 november inbegrepen]2, en verneemt van de administratie op welke percelen de monsters zullen worden genomen.
  § 4. Als de landbouwer nalaat een erkend laboratorium te kiezen of afziet van de uitvoering van de metingen van de potentieel uitspoelbare stikstoffen overeenkomstig artikel R.216, § 1, worden de potentieel uitspoelbare stikstoffen van zijn bedrijf niet conform verklaard voor het betrokken jaar.
  § 5. Het laboratorium maakt de uitslagen van de analyses aan zijn opdrachtgever en aan de administratie over binnen 10 werkdagen na de monsterneming.
  § 6. Binnen 15 werkdagen na de eerste monsterneming op de overeenkomstig artikel R.215, § 2, geselecteerde percelen kan de landbouwer op eigen kosten een tegensprekelijke analyse laten uitvoeren volgens de modaliteiten bedoeld in artikel R.216, § 6.
  § 7. De administratie laat de landbouwer uiterlijk 28 februari na de monsterneming weten of zijn bedrijf alsook elk individueel perceel al dan niet conform zijn.
  § 8. Er wordt een waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof afgesloten wanneer het landbouwbedrijf door de administratie conform wordt verklaard voor twee opeenvolgende jaarlijkse monsternemingsperiodes.
  Het afsluiten van het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof geeft recht op de terugbetaling door de administratie van de kosten voor de monsterneming, de verpakking en de analyses van de bodemmonsters betreffende het laatste jaar van het waarnemingsprogramma voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen. In dat geval verzoekt de administratie de landbouwer uiterlijk 28 februari na de monsterneming erom haar de rekening van het erkende laboratorium voor die periode over te leggen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 24, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R221.
  <Opgeheven bij BWG 2023-02-23/03, art. 25, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Onderafdeling 4. - [1 Andere bijkomende voorwaarden die toepasselijk zijn in kwetsbare gebieden]1   ----------   (1)
Art. R222.[1 § 1. [2 In kwetsbaar gebied komt, met een verhouding van minstens 90% akkerland waarop de oogst heeft plaatsgevonden voor 1 september of dat bestemd is voor een teelt, aangeplant na 1 januari van het daaropvolgende jaar, tegen 15 september, een aanplanting of een spontane groei van een nitraat vasthoudende tussenteelt. In het mengsel waaruit laatstgenoemde bestaat mag de som van de verhoudingen tussen de dichtheid van elk ingezaaide peulgewas en de dichtheid ervan in pure teelt niet 0.5 overschrijden. In bijlage XXIV staat een tabel vermeld met elke zaaidichtheid die doorgaans wordt gebruikt voor de verscheidene zuivere teelten. Voor de soorten die niet in deze tabel vermeld zijn, wordt doorverwezen naar de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 229. Het nitraat vasthoudend tussengewas bedekt de bodem tegen 75% vanaf minstens 1 november, behoudens in het geval van uitzonderlijke weersomstandigheden.]2
  § 2. Die bedekking wordt vernietigd overeenkomstig de voorschriften van artikel R.203, § 2.
  § 3. In kwetsbare gebieden kunnen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw voor een beperkt grondgebied en een beperkte duur en bij specifieke weers-, landbouw- of milieufactoren of -toestanden, in onderlinge overeenstemming bijzondere voorwaarden vastleggen voor de winterbodembedekking.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 26, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R222bis.[1 § 1. [2 In kwetsbaar gebied wordt tegen 1 september na iedere teelt van peulgewassen die voor 15 augustus wordt geoogst en die gevolgd wordt door een tarweteelt, een nitraat vasthoudend gewas aangeplant. In het mengsel waaruit laatstgenoemde bestaat mag de som van de verhoudingen tussen de dichtheid van elk ingezaaide peulgewas en de dichtheid ervan in pure teelt niet 0.5 overschrijden en is de som van de verhoudingen tussen de zaaidichtheid van elke niet-vlinderbloemige soort en de dichtheid ervan in pure teelt groter dan 0,5. In bijlage XXIV staat een tabel vermeld met elke zaaidichtheid die doorgaans wordt gebruikt voor de verscheidene zuivere teelten. Voor de soorten die niet in deze tabel vermeld staan, wordt door verwezen naar de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 229. Die bedekking wordt vernietigd vanaf 1 oktober.]2
  § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing als gewassen aangeplant worden tussen de teelt van voor 1 augustus geoogste peulgewassen en de graanteelt.
  § 3. In kwetsbare gebieden kunnen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw voor een beperkt grondgebied en een beperkte duur en bij specifieke weers-, landbouw- of milieufactoren of -toestanden, in onderlinge overeenstemming bijzondere voorwaarden vastleggen voor de winterbodembedekking.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 27, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. R223.[1 In kwetsbare gebieden is de spreiding van organische meststoffen met een trage werking verboden van 1 oktober tot en met 15 november.
  In kwetsbare gebieden is de spreiding van meststoffen verboden op een bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur minstens 24 uren zonder onderbreking negatief is.]1
  [2 In afwijking van het eerste lid, en met inachtneming van de in dit hoofdstuk vastgestelde jaarlijkse maximumgehalten, loopt voor het jaar 2024 de periode waarin het spreiden van langzaam werkende organische meststoffen op weiland van 16 oktober tot 15 november.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2024-10-10/05, art. 3, 080; Inwerkingtreding : 30-09-2024>

Art. R224.[1 In kwetsbaar gebieden worden de percelen die een hellingsgraad vertonen die niet nul is door de administratie onderverdeeld in verschillende risicoklassen inzake het wegspoelen van nitraten. De toegelaten spreidingspraktijken op grasland en op akkerland worden omschreven in bijlage XXII bis omschreven. In de risicoklasse "zeer hoog" wordt het verbod op bemesting met organieke meststoffen met snelle werking, zachte mest of met minerale meststoffen opgeheven wanneer de maatregelen bedoeld in de artikelen 56 tot en met 60 en artikel 62 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de randvoorwaarden, en in de daaruit voortvloeiende ministeriële besluiten, worden toegepast.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 28, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 7. - [1 Afwijkingen]1   ----------   (1)
Art. R225. [1 In kwetsbare gebieden bepalen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw, onverminderd de inachtneming van de inlichtings- en onderzoeksprocedure voor het verkrijgen van een afwijking overeenkomstig bijlage III, paragraaf 2, derde lid, van de richtlijn, en overeenkomstig de desbetreffende beslissing van de Europese Commissie, de voorwaarden tot toekenning van een afwijking van artikel R.214. De afwijkingen worden op individuele wijze verleend aan de landbouwers die erom verzoeken.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Afdeling 8. - [1 Evaluatie van de per dier voortgebrachte stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen]1   ----------   (1)
Art. R226.[1 § 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage XXVI vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers.
  De organische stikstof voortgebracht bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers kan evenwel berekend worden op grond van een stikstofbalans bij de uitscheiding die het behoorlijk verantwoorde en door de in artikel R.229 bedoelde begeleidingsstructuur goedgekeurde verschil vormt tussen de opgenomen stikstof en de stikstof vervat in de dierlijke producties. De verliezen van gasachtige stikstof nodig voor de bepaling van de balans worden forfaitair berekend door de begeleidingsstructuur, waarbij meer bepaald rekening wordt gehouden met de voeding, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting van de dieren, de soorten voortgebrachte dierlijke mest en de hantering ervan. [2 De bovenvermelde balansen hebben een geldigheidsduur van maximum drie jaar.]2
  § 2. De voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw bepalen de voorwaarden waaronder de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde stikstofbalans opgemaakt wordt.
  § 3. De voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw kunnen de hoeveelheden per dier en per jaar voortgebrachte stikstof bepalen voor de categorieën dieren die niet opgenomen zijn in bijlage XXVI, op grond van een behoorlijk gemotiveerd verslag van de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.229.
  § 4. De stikstofgehaltes van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers, zijn opgenomen in bijlage XXVII. Een landbouwer [2 wiens bedrijfseenheid]2 in het Waalse Gewest gevestigd is, kan evenwel afwijkende waarden rechtvaardigen op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien ze behoorlijk gerechtvaardigd en goedgekeurd zijn door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.229. [2 De bovenvermelde analyses hebben een geldigheidsduur van maximum drie jaar.]2
  § 5. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw vastgesteld worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Een landbouwer [2 wiens productie-eenheid]2 in het Waalse Gewest gevestigd is, kan evenwel afwijkende waarden rechtvaardigen op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien ze behoorlijk gerechtvaardigd en goedgekeurd zijn door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R. 229.
  § 6. De administratie spreekt zich uit over de productievolumes en de stikstofgehaltes zoals voorgesteld door de landbouwer overeenkomstig de paragrafen 1, 4 en 5. Ze licht de landbouwer uiterlijk drie maanden na indiening van zijn verzoek in bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
  Om ontvankelijk te zijn, wordt het verzoek van de landbouwer verstuurd bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt en wordt het geviseerd door de begeleidingsstructuur waarvan sprake in artikel R.229.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 29, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 9. - [1 Informatieverstrekking]1   ----------   (1)
Art. R227. [1 Elke landbouwer is verplicht de krachtens dit hoofdstuk vereiste informatie op verzoek van de administratie te verstrekken.
  De informatie wordt verstrekt binnen de maand volgend op het verzoek.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Afdeling 10. - [1 Begeleiding en coördinatie]1   ----------   (1)
Art. R228. [1 Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers erom verzoeken de bij dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen na te komen.
  Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R229.[1 § 1. De Regering vertrouwt bij overeenkomst begeleidings- en coördinatieopdrachten van landbouwers [2 wier productie-eenheid]2 in het Waalse Gewest gevestigd is, toe aan één of verschillende instellingen die in dit hoofdstuk onder het begrip "begeleidingsstructuur" vallen.
  In ieder geval bemiddelt de begeleidingsstructuur :
  1° in het kader van artikel R.200, § 2, 4° ;
  2° door de toepassingsvoorwaarden van artikel R.221, § 2, goed te keuren;
  3° in het kader van de eventueel overeenkomstig artikel R.225 toegekende afwijkingen;
  4° in het kader van artikel R.226.
  De begeleidingsstructuur kan de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd ook helpen bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid wat betreft de waterverontreiniging door nitraat.
  § 2. De begeleidingsstructuur bemiddelt bij voorrang in de kwetsbare gebieden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-02-23/03, art. 30, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Afdeling 11. - [1 Evaluatie en monitoring]1   ----------   (1)
Art. R230.[1 § 1. Om de kwetsbare gebieden aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de desbetreffende programma's te evalueren, wordt door de administratie een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, "survey nitrate" genaamd, georganiseerd op volgende wijze :
  1° de administratie legt een meetnet aan voor nitraat in het oppervlaktewater en in het grondwater en vult het aan met de door de waterproducenten verstrekte gegevens;
  2° onverminderd de bepalingen van afdeling 2) van deel II van bijlage IV bij het Waterwetboek, met als opschrift "bewaking van de chemische toestand van het grondwater", verrichten de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage XXVIII, de analyses van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter); zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan de administratie, Departement Leefmilieu en Water, uiterlijk [2 31 januari]2 van het daarop volgende jaar en in de vorm voorgeschreven door de voor het waterbeleid bevoegde Minister;
  3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater verrichten met de frequentie voorzien in afdeling 5 van deel I van bijlage IV bij het Waterwetboek, de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter); zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan de administratie, Departement Leefmilieu en Water, uiterlijk [2 31 januari]2 van het daarop volgende jaar en in de vorm voorgeschreven door de voor het waterbeleid bevoegde Minister.
  § 2. Voor alle meetpunten van het monitoringsnetwerk waarvan de analyse op een nitraatgehalte boven 50 mg/liter wijst, maakt de administratie een beknopt verslag aan de betrokken gemeenten over uiterlijk 30 september van het jaar van ontvangst van de resultaten. Dat verslag vermeldt de precieze lokalisatie van het (de) problematische punt(en), hun nitraatgehalte, de ontwikkeling van die concentratie in de tijd, de vermoedelijke oorsprong van de verontreiniging voor elk punt en de eventuele te treffen verbeteringsmaatregelen. De instelling die belast is met het beheer van het problematische punt, ontvangt een afschrift van dat verslag.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>
  (2)<BWG 2023-06-01/30, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R231. [1 De nitraatconcentraties in het water worden gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door de administratie is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten behaald kunnen worden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. R232. [1 Jaarlijks stellen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw de referentiewaarden op voor potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd kunnen worden en de uitgevoerde maatregelen bijgesteld kunnen worden met het oog op de bestrijding van waterverontreiniging door nitraten. Die waarden worden ondermeer op grond van de volgende elementen vastgelegd :
  1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar hebben gekenmerkt;
  2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van respresentatieve meetpunten, " survey surfaces agricoles " genaamd;
  3° het soort gewassen;
  4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden. ".
  De voor het waterbeleid bevoegde Minister kan de modaliteiten tot uitvoering van de " survey surfaces agricoles " bepalen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

TITEL VIII. - Financiering van het beheer van de natuurlijke cyclus.
DEEL III. - BEHEER VAN DE ANTHROPISCHE WATERCYCLUS.
TITEL I. - Fasen van de anthropische watercyclus.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R233.Voor de toepassing van deze regelgevende bepalingen dient te worden verstaan onder :
  1° " agglomeratie " : zone waarin de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn opdat het stedelijk afvalwater opgevangen kan worden om vervolgens naar een zuiveringsstation of een definitieve lozingsplaats afgevoerd te worden;
  2° " besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning " : besluiten betreffende de integrale en sectorale voorwaarden die van toepassing zijn op individuele zuiveringssystemen;
  3° " [2 Comité van deskundigen voor de autonome zuivering]2 " : het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen (...); <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  [3 3° bis "samenstelling": de chemische samenstelling van een metaal, email, keramiek of ander anorganisch materiaal. ]3
  4° [1 Afwateringsovereenkomst : overeenkomst inzake wederkerige verbintenissen voorvloeiend uit het overleg tussen de gemeenten, de erkende saneringsinstellingen, het Gewest en de "S.P.G.E.", tot bepaling van de onderzoeks- en uitvoeringsprioriteiten inzake afwatering en opvolging van de saneringsplannen per onderstroomgebied binnen de verschillende agglomeraties op het gemeentelijke grondgebied.]1
  5° " bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest " : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium;
  [2 5°bis "het departement" : het Departement Leefmilieu en Water van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;]2
  6° " stedelijk afvalwater " : huishoudelijk afvalwater of mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;
  7° " scheidingsriolering " : riolering waarin enkel huishoudelijk afvalwater geloosd wordt, met uitzondering van regenwater en helder parasietwater;
  8° " prioritaire afwatering " : afwatering in agglomeraties, waarvan het aantal inwoner-equivalenten hoger dan of gelijk is aan 2 000, plus eventueel de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2 000 IE waaraan de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2 000 inwoner-equivalenten toegevoegd mogen worden, bepaald door de Regering in functie van de milieuprioriteiten die zijn vastgesteld krachtens (artikel D.217); (elke zone vallende onder de collectieve sanering op het saneringsplan per onderbekken vormt een prioritaire afwateringszone.) <BWG 2005-07-20/49, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 08-08-2005> <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  9° " gemeenschappelijke zuivering " : zuiveringsproces uitgevoerd door een gemeenschappelijk zuiveringsstation;
  10° " individuele zuivering " : zuiveringsproces uitgevoerd door een individueel zuiveringssysteem;
  11° " inwonerequivalent " of afgekort " IE " : biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik over vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag;
  (11°bis "zone-onderzoek" : onderzoek dat in een prioritaire zone uitgevoerd wordt om ten opzichte van de na te streven kwaliteitsdoelstellingen te bepalen of de gemeenschappelijke saneringsregeling voor het deel van het grondgebied dat onder die zone valt, het meest geschikt is dan wel te bepalen welk zelfstandig saneringssysteem het best toegepast wordt:) <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  12° " gebeurtenis " : elk feit waardoor de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water aangetast wordt of kan worden;
  [3 12° bis "gevaarlijk voorval": een gebeurtenis waardoor gevaren worden geïntroduceerd in het systeem dat voor menselijke consumptie bestemd water levert, of waardoor deze gevaren niet uit het systeem worden verwijderd.]3
  13° " eutrofiëring " : verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
  [2 13°bis "exploitant" : persoon die een gebouw bewoont, in welke hoedanigheid ook, of die belast is met het beheer van een gebouw voorzien van een individueel zuiveringssysteem;]2
  14° ("septische put" : voorziening voor de voorbehandeling van al het huishoudelijk afvalwater door vloeibaarmaking, met uitzondering van regenwater;) <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  15° " beheerder van een gebeurtenis " : de persoon die daar binnen zijn diensten toe aangewezen is door de leverancier, die verantwoordelijk is voor het beheer van de gebeurtenis;
  16° " woning " : vaste installatie in de zin van artikel 84, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (die stedelijk afvalwater loost); <BWG 2006-11-23/37, art. 2, 6°, 006; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  [2 16°bis "installateur" : onderneming opgericht als natuurlijke of rechtspersoon verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de werken voor de installatie en de inbedrijfname van een individueel zuiveringssysteem;]2
  17° ("nieuwe woning" : woning waarvan de stedenbouwkundige vergunning in eerste instantie afgeleverd is na 20 juli 2003;) <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  18° ("erkende saneringsinstelling" : vereniging van gemeenten erkend door de Waalse regering overeenkomstig de artikelen D.343 en D.344;) <BWG 2006-12-06/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  19° ("bevoegde saneringsinstelling" : de overeenkomstig artikel D.343 erkende vereniging van gemeenten in het ambtsgebied waarvan de betrokken agglomeratie of het betrokken deel van het grondgebied gelegen is;) <BWG 2006-12-06/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  20° " algemeen gemeentelijk afwateringsplan " : het algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991;
  21° " saneringsplan per hydrografisch onderbekken [2 of afgekort P.A.S.H. (saneringsplan per onderstroomgebied)]2 " : werktuig voor de planning en de cartografische voorstelling van de sanering per hydrografisch onderbekken;
  [2 21°bis "plaatselijk zwart punt" : zone afgebakend in autonome of voorlopige zuivering tot een beperkt aantal woningen waarvan het afvalwater een gevaar vormt voor de gezondheid of de veiligheid van de personen of de huis- of fokdieren of een aantasting van de volksgezondheid;]2
  [3 21° ter "risico": voor het begrip van de bepalingen van deel III, titel I, hoofdstukken III en IV van dit Wetboek is risico een combinatie van de waarschijnlijkheid dat een gevaarlijke gebeurtenis zich voordoet en de ernst van de gevolgen, indien het gevaar en de gevaarlijke gebeurtenis zich voordoen in het systeem dat voor menselijke consumptie bestemd water levert.]3
  22° " gemeenschappelijk zuiveringsstation " : zuiveringsstation dat stedelijk afvalwater van een agglomeratie behandelt;
  [3 22° bis "uitgangsstof": een stof die doelbewust wordt toegevoegd bij de productie van organische materialen of hulpstoffen voor materialen op basis van cement.]3
  23° " opvangsysteem " : geheel van de rioleringen, werken en verzamelleidingen die stedelijk afvalwater opvangen en naar een gemeenschappelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats afvoeren;
  24° " individueel zuiveringssysteem " : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie, individueel zuiveringsstation voor de zuivering van het door één of meer woningen geloosde huishoudelijk afvalwater [2 ...]2 onder de voorwaarden bepaald bij de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
  [2 24°bis "individuele zuiveringseenheid" : individueel zuiveringssysteem in staat tot behandeling van een hoeveelheid huishoudelijk afvalwater gelijk aan een vuilvracht van 20 inwoner-equivalent of minder
  24°ter "individuele zuiveringsinstallatie" : individueel zuiveringssysteem in staat tot behandeling van een hoeveelheid huishoudelijk afvalwater gelijk aan een vuilvracht begrepen tussen twintig en honder inwoner-equivalent;
  24°quater "individueel zuiveringsstation" : individueel zuiveringssysteem in staat tot behandeling van een hoeveelheid huishoudelijk afvalwater gelijk aan een vuilvracht die gelijk is aan of groter is dan honderd inwoner-equivalent;]2
  25° " toereikende behandeling " : behandeling van geloosd stedelijk afvalwater door middel van een proces en/of afvoersysteem waardoor het ontvangende oppervlaktewater de kwaliteitsdoelstellingen haalt en aan de relevante bepalingen van de (artikelen R.298 tot en met R.303) voldoet; <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  26° " primaire behandeling " : behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV 5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;
  27° " secundaire behandeling " : behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in bijlage [XXIV] vermelde eisen in acht te nemen; <ERR. B.S. 21-06-2005>
  28° " tertiaire behandeling " : behandeling die de secundaire behandeling aanvult en het mogelijk maakt de in bijlage (XXX) vermelde normen in acht te nemen;
  [3 28° bis "winningsgebied": het gebied of hydrogeologisch gebied waar grond- of oppervlaktewater op een bepaald punt wordt afgenomen.]3
  29° " gebieden bestemd voor verstedelijking " : gebieden bedoeld in artikel 25, tweede lid, 1° tot [8°], van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. <ERR. B.S. 21-06-2005> <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  [30° "prioritaire zone" : zone die onder de zelfstandige saneringsregeling valt en die gekenmerkt wordt door een of meerdere waterlichamen die een risico inhouden of in aanmerking komen voor een bijzonder beschermingsstatuut en die voorwerp is van een zone-onderzoek.] <BWG 2006-12-06/38, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-17/09, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 02-04-2011>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 5, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<BWG 2023-06-01/30, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

HOOFDSTUK II. - Opdrachten en organisatie van het Waalse Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping.
Afdeling I. - Opdrachten van het Fonds.
Art. R234. Het Fonds staat voorschotten toe enkel binnen de grenzen en aan de voorwaarden bepaald in deze afdeling.

Art. R235. § 1. In geval van schade aan panden en aan grondstukken heeft het voorschot betrekking op de herstelkosten van de panden en grondstukken.
  Indien het bedrag van de werken hoger is dan de waardevermindering van het goed of indien de schade onherstelbaar is, mag het bedrag van het voorschot niet hoger zijn dan dat van de waardevermindering.
  De waardevermindering is te begrijpen als het verschil tussen de verkoopwaarde van het pand op de dag van de vaststelling voorzien in artikel 213 van het decreetgevende deel en zijn waarde vóór de schade. Er wordt geen rekening gehouden met de waardevermindering welke het enig gevolg is van de plaatsbepaling van het goed in het geteisterd gebied.
  § 2. In geval van schade aan industriële gebouwen of aan machines en installaties geïncorporeerd in deze gebouwen wordt het voorschot toegestaan enkel indien de schade van aard is een vermindering van de bedrijfsactiviteit te veroorzaken.
  Het voorschot is onderworpen aan de regels van § 1.
  Het bedrag toegestaan als voorschot mag de aankoopwaarde van deze gebouwen niet overschrijden, na aftrek van de afschrijvingen.

Art. R236. In geval van schade aan het plantenleven is het voorschot bestemd voor het vergoeden geheel of ten dele van het geleden verlies tijdens de duur van het dalen van de grondwaterlaag zoals het vastgesteld is door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, op basis namelijk van piëzometrische metingen.

Art. R237. In geval van nadeel veroorzaakt door de niet-bezetting of niet-gebruik van heel of een deel van een gebouw bestemd voor woning is het voorschot bestemd voor het verlies van het genot tijdens de normale duur van de herstelling of van de herbouwing.
  Het verlies van het genot wordt berekend volgens de huurwaarde van het geteisterd gebouw.

Art. R238. In geval van de verhuis van de bewoners van geteisterde gebouwen is het voorschot bestemd om de verhuiskosten geheel of ten dele te dekken op basis van de factuur.
  In geval van herhuisvesting van de bewoners van geteisterde gebouwen is het voorschot bestemd om de herbergeringskosten tijdens maximum twee maanden geheel of ten dele te dekken. Dit voorschot mag niet gecumuleerd worden met het in artikel 237 voorziene voorschot.

Art. R239. Het Fonds kan een voorschot toestaan bestemd om de erelonen en kosten, provisioneel of definitief, opgesteld door de bij vonnis aangeduide deskundige te dekken.
  Indien het vonnis volgt na de indiening van de voorschotaanvraag, kan een bijkomende aanvraag ingediend worden.

Art. R240. Het basisbedrag voor het berekenen van het voorschot wordt naar billijkheid bepaald volgens de samenstellende elementen van de schade zoals zij in artikelen 235 tot en met 239 bepaald zijn.
  Het als voorschot toegestaan bedrag is gelijk aan het product van dit basisbedrag, vermenigvuldigd door het maximumpercentage van de verantwoordelijkheden toegekend aan het geheel van personen in rechte gedagvaard overeenkomstig artikel 212 van het decreetgevende deel, zoals dit percentage door de ambtenaar of de erkende deskundige geschat is tijdens de in artikel 213 van het decreetgevende deel voorziene vaststelling.

Art. R241. Het Fonds is belast met de financiering van de uitvoering van de algemene maatregelen en studies, gevorderd door de Minister, om de in artikel 210, eerste lid van het decreetgevende deel bedoelde schade te voorkomen en te beperken op de voorwaarde dat deze maatregelen en studies betrekking hebben op beraamde of bestaande grondwaterwinningen waarvan de som van de toegelaten afvloeiingsvermogens betreffende éénzelfde grondwaterlaag hoger is dan twee miljoen m3 per jaar.
  Deze algemene studies moeten als basis kunnen dienen voor elk onderzoek dat ingesteld zou worden bij een aanvraag tot vergoeding.
  Zij mogen niet toevertrouwd worden aan instellingen die belang hebben in de uitbating van de bestudeerde grondwaterlaag.

Afdeling II. - Procedure.
Art. R242. De voorschotaanvragen worden aan het Secretariaat van het Fonds gericht. Zij worden aangevuld door de volgende stukken :
  1° een afschrift, eensluidend verklaard door de griffie van het vredegerecht, van het proces-verbaal van het verschijnen tot minnelijke schikking, voorzien door artikel 212 van het decreetgevende deel;
  2° het origineel of het door de griffie van het vredegerecht eensluidend verklaard afschrift van de in artikel 212 van het decreetgevende deel bedoelde dagvaarding;
  3° een afschrift van de vaststelling van de schade, bedoeld in artikel 213 van het decreetgevende deel;
  4° een uittreksel, in dubbel exemplaar, van het kadastraal plan dat de ligging van het pand, van het grondstuk aanduidt evenals een uittreksel van de kadastrale legger dat het kadastraal inkomen van het pand of van het grondstuk aanduidt;
  5° een uittreksel, in dubbel exemplaar, van de topografische kaart van de streek op de schaal van 1/10 000 dat de ligging van het pand of van het grondstuk aanduidt;
  6° in dubbel exemplaar, de bewijsstukken eventueel geëist in toepassing van de artikelen 235 tot en met 239, met name :
  a) de stukken die de vermindering van de activiteit van het bedrijf aantonen evenals de factuur of de aankoopakte van deze goederen, samen met het aflossingstableau;
  b) het stuk dat de aangerekende eenheidsprijzen rechtvaardigt en het stuk dat het productieverlies rechtvaardigt, indien de toelageaanvraag het herstel van de schade aan het plantenleven bedoeld;
  c) de factuur die de verhuiskosten rechtvaardigt en het stuk dat de herhuisvestingskosten rechtvaardigt;
  d) de erelonen en de kosten, provisioneel of definitief, opgesteld door de in artikel 239 aangeduide deskundige.
  Daarenboven kan de belanghebbende elk stuk dat hij nuttig vindt voor het onderzoek van zijn dossier indienen.

Art. R243. Binnen de vijftien dagen bericht de secretaris van het Fonds de goede ontvangst van de aanvraag (bij eenvoudig schrijven). <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 11°, 006; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  In voorkomend geval meldt het ontvangbewijs de stukken welke dienen opgestuurd te worden om het dossier volledig te maken.

Art. R244. § 1. Zodra het dossier volledig is, stelt de secretaris van het Fonds een samenvattend verslag op, welk, met name, aan de conclusies van de in artikel 213 van het decreetgevende deel bedoelde vaststelling tegemoetkomt.
  Het voorschot wordt toegekend door de Minister op basis van het door de secretaris van het Fonds opgesteld verslag.
  Een afschrift van de beslissing van de Minister wordt aan de belanghebbende bekend gemaakt (door een aangetekende brief of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt). <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 1°, 006; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  § 2. Een nader onderzoek kan toegekend worden aan de in artikel 213 van het decreetgevende deel bedoelde ambtenaren en deskundige door de secretaris van het Fonds en door de Minister.
  Het verslag van het nader onderzoek wordt op het secretariaat van het Fonds neergelegd door de ambtenaren en deskundigen binnen de veertig dagen vanaf de bekendmaking van de beslissing waardoor zij aangeduid zijn.
  § 3. Een afschrift van de beslissing wordt (door een aangetekende brief of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt) aan de belanghebbende bekend gemaakt. <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 6°, 006; Inwerkingtreding : 17-12-2006>

Art. R245. Indien het voorschot bestemd is om de herstelkosten te dekken, wordt het vereffend bij het voorleggen van de facturen betreffende de uitvoering van de werken.

Art. R246. Indien het voorschot vereffend is, verwittigt de secretaris van het Fonds de gedagvaarde partijen onmiddellijk ervan overeenkomstig artikel 212 van het decreetgevende deel (door een aangetekende brief of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt). <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 1°, 006; Inwerkingtreding : 17-12-2006>

Art. R247. Indien het voorschot hoger is dan de door definitief vonnis toegestane toelage, wordt het verschil zonder interesten aan het Fonds terugbetaald.

Art. R248. De voorschotsgerechtigde die dit hoofdstuk niet in acht neemt of die valse verklaringen doet is gehouden de door hem ontvangen bedragen terug te betalen.

Afdeling 3. - Rol en opdrachten van sommige personeelsleden en bijdragepercentage in het voorschottenfonds.
Art. R249. De dossiers betreffende het vaststellen van de schade worden door de secretaris van het Waalse Voorschottenfonds toevertrouwd, hetzij aan de personeelsleden bedoeld in artikel 250, hetzij aan de deskundige bedoeld in artikel 251, al naar gelang de complexiteit ervan.
  De vrederechter, bij wie een oproep tot verzoening aanhangig wordt gemaakt, richt zijn beschikking aan de secretaris van het Fonds, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 213, § 4, van het decreetgevende deel.

Art. R250. De door het winnen of het oppompen van grondwater aangerichte schade mag worden vastgesteld door de volgende personeelsleden van het Ministerie van het Waalse Gewest :
  1° de personeelsleden van niveau 1 aangesteld bij de dienst " grondwater " van de centra Luik, Marche, Bergen en Namen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water;
  2° de personeelsleden van niveau 1 aangesteld bij de hoofdzetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu de Afdeling Water, Directie Grondwater, die een technisch ambt uitoefenen.

Art. R251. § 1. De deskundige wordt bezoldigd voor de erkenningsperiode met een forfaitair bedrag van 5 949,44 euro.
  Het bedrag wordt gehalveerd indien het aantal hem tijdens de erkenninsperiode toevertrouwde dossiers minder bedraagt dan vijf.
  Indien er tijdens die periode geen enkel dossier wordt toevertrouwd, wordt er geen enkel bedrag verleend.
  § 2. Als de aangewezen deskundige oordeelt dat het bedrag van zijn bezoldiging onvoldoende is, gezien het aantal dossiers die hem tijdens de erkenningsperiode zijn toegewezen, het belang ervan en de verstrekte diensten, kan de voor Water bevoegde Minister, op voorstel van de secretaris van het Waalse Voorschottenfonds, hem uitzonderlijkerwijs bijkomende honoraria toekennen, met inachtneming van de beschikbare begrotingskredieten.
  § 3. De dossierkosten worden afzonderlijk terugbetaald op grond van een uitvoerig driemaandelijks overzicht, dat voor elk dossier door de deskundige wordt opgemaakt. Voor de berekening van deze vergoedingen wordt de deskundige gelijkgesteld met een ambtenaar van rang A4.
  § 4. De bezoldigings- en dossierkosten worden gedragen door het Waalse Voorschottenfonds.

Hoofdstuk 2bis. [1 - Beoordeling en beheer van risico's in verband met de winningsgebieden en het waterleversysteem]1   ----------   (1)
Deel 1. [1 - Beoordeling en beheer van risico's verbonden aan waterwingebieden bestemd voor menselijke consumptie.]1   ----------   (1)
R. 251bis/1. [1 Deze afdeling is niet van toepassing op voor menselijke consumptie bestemd water dat uitgesloten is van het toepassingsgebied bedoeld in artikel D.182.]1   ----------   (1)
R. 251bis/2. [1 § 1. De beoordeling van risico's verbonden aan waterwingebieden bestemd voor menselijke consumptie omvat de volgende elementen:    1° een karakterisering van de winningsgebieden, met inbegrip van :    a) het inventariseren en in kaart brengen van winningsgebieden ;    een kaartdocument met preventiezones en monitoringzones voor drinkwaterwingebieden;    b) behalve wanneer de toegang tot deze gegevens beperkt is krachtens het decreet van 22 december 2010 betreffende de Waalse geografische informatie-infrastructuur, de geografische referenties van alle winningspunten in de winningsgebieden;    c) een omschrijving van de bestemming van de bodems en afvloeiings- en aanvullingsprocessen in winningsgebieden;    2° de identificatie van gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen in de winningsgebieden en een beoordeling van de risico's die zij kunnen inhouden voor de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water. Deze informatie heeft betrekking op alle risico's die de kwaliteit van het water kunnen aantasten, voor zover er een risico voor de volksgezondheid kan bestaan;    3° een passende monitoring in oppervlaktewater of grondwater, of in beide watertypes, in winningsgebieden of in ongezuiverd water, van relevante parameters, stoffen of verontreinigende stoffen geselecteerd uit de volgende :    a) de parameters in bijlage XXXI, delen A en B, of de aanvullende parameters die zijn vastgesteld krachtens artikel D. 183, § 1;    b) de in artikel R. 43ter-4 en bijlage XIV, deel A, bedoelde grondwaterverontreinigende stoffen, alsmede verontreinigende stoffen en verontreinigingsindicatoren waarvoor krachtens bijlage XIV, deel B, drempelwaarden zijn vastgesteld;    c) prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen van de bijlagen I en X bis ;    d) verontreinigende stoffen die specifiek zijn voor stroomgebieden en die zijn geïdentificeerd als onderdeel van de monitoring van de watertoestand;    e) andere verontreinigende stoffen die relevant zijn voor voor menselijke consumptie bestemd water, bepaald op basis van de overeenkomstig 2° verzamelde informatie;    f) in de natuur voorkomende stoffen die een potentieel gevaar vormen voor de menselijke gezondheid door het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water;    g) stoffen of verbindingen die zijn opgenomen in de toezichtlijst, opgesteld volgens artikel D. 188, § 5.    De risicobeoordeling wordt uitgevoerd door de administratie. In de zin van dit artikel wordt onder "Bestuur" verstaan de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst.    Voor de karakterisering bedoeld in paragraaf 1, 1°, kan de Administratie gebruik maken van de informatie verzameld krachtens de artikelen D. 17 en D. 168.    Met het oog op de identificatie van de gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen bedoeld in paragraaf 1, 2°, kan de administratie een beroep doen op het effectenonderzoek inzake menselijke activiteiten uitgevoerd overeenkomstig artikel D. 17 en informatie over significante druk verzameld krachtens artikelen D.17 tot D.17/2.    Uit de punten, vermeld in paragraaf 1, 3°, a) tot c), selecteert de Administratie de parameters, stoffen of verontreinigende stoffen die relevant worden geacht voor monitoring in het licht van de gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen geïdentificeerd overeenkomstig paragraaf 1, 2°, of in het licht van de informatie meegedeeld door de waterleveranciers overeenkomstig artikel D.185, tweede lid.    Met het oog op een passende monitoring als bedoeld in het eerste lid, 3°, onder meer om nieuwe stoffen op te sporen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid ten gevolge van het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water, kan de administratie een beroep doen op de monitoring die wordt uitgevoerd krachtens de artikelen D.19 en D.168 of andere bepalingen van de wetgeving van de Europese Unie die relevant zijn voor winningsgebieden.    § 2. Waterleveranciers die monitoring uitvoeren in winningsgebieden of in ruw water dienen de administratie in kennis te stellen van de gegevens met betrekking tot de parameters, stoffen of verontreinigende stoffen die worden gemonitord, evenals van alle ongewone aantallen of concentraties die voor deze parameters, stoffen of verontreinigende stoffen worden aangetroffen.]1   ----------   (1)
R. 251bis/3. [1 Op basis van de risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig art. R.251bis/2, bepaalt de Minister het volgende en neemt hij in voorkomend geval risicobeheersmaatregelen om de geïdentificeerde risico's te voorkomen of te beheersen, te beginnen met preventieve maatregelen.    Daartoe zal de Minister :    1° de preventieve en de verzachtende maatregelen in de waterwinningsgebieden vastleggen en uitvoeren naast de maatregelen dieovereenkomstih artikel D.23, § 3, 5°, voorzien of genomen worden wanneer dit nodig is voor de vrijwaring van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water;    2° voorzien in een passend toezicht, in de oppervlaktewateren of in het grondwater of in deze beide types wateren in de waterwinningsgebieden of in ruw water, op de parameters, de stoffen of de verontreinigende stoffen die een risico kunnen vormen voor de menselijke gezondheid wanneer het water wordt geconsumeerd of wanneer deze stoffen voor een onaanvaardbare achteruitgang van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water en ze niet in aanmerking zijn genomen in het toezicht uitgevoerd overeenkomstig de artikelen D.19 en D.168. ;    3° de noodzaak beoordelen om de preventieve of de toezichtsgebieden voor het grondwater en de oppervlaktewateren, bedoeld in artikel D.168, § 3, en ieder ander relevant gebied vast te leggen of aan te passen.    Voor de toepassing van lid 2, 1°, zijn deze preventieve maatregelen inbegrepen in de maatregelenprogramma's bedoeld in artikel D.23 en desgevallend ziet de Minister erop toe dat de vervuilers, in samenwerking met de waterleveranciers en de betrokken partijen de preventiemaatregelen nemen overeenkomstig Boek II van het Milieuwetboek en het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.    Het toezicht bedoeld in lid 2, 2°, is inbegrepen in de toezichtsprogramma's bedoeld in artikel D.19.    De Minister ziet erop toe dat de doeltreffendheid van de maatregelen, bedoeld in dit artikel, volgens een passende frequentie herbekeken wordt.]1   ----------   (1)
Afdeling 3. [1 - Beoordeling en beheer van de risico's in verband met het waterleversysteem]1   ----------   (1)
R. 251bis/4. [1 Deze afdeling is niet van toepassing op voor menselijke consumptie bestemd water dat uitgesloten is van het toepassingsgebied bedoeld in artikel D.182.]1   ----------   (1)
R. 251bis/5. [1 De beoordeling van de risico's in verband met het waterleversysteem bevat volgende kenmerken:    1° er wordt rekening gehouden met de resultaten van de beoordeling en van het beheer van de risico's van de winningsgebieden uitgevoerd overeenkomstig artikel D.19;    2° zij bevat een omschrijving van het waterleversysteem vanaf het winningspunt tot aan het verdelingspunt met de waterbehandeling, de wateropslag en de waterverdeling als tussenstations, en;    3° zij maakt de omstandige lijst op van de gevaren en de gevaarlijke voorvallen in het waterleversysteem en houdt een risicobeoordeling in die deze gevaren kunnen vormen voor de menselijke gezondheid wegens het gebruik van water bestemd voor menselijke gezondheid, rekening houdend met de risico's wegens de klimaatverandering en de lekken in het net, evenals wegens de staat en de aard van de leidingen.]1   ----------   (1)
R. 251bis/6. [1 In functie van de resultaten van de beoordeling van de risico's, uitgevoerd overeenkomstig artikel R.251bis/5, ziet de Minister erop toe dat de volgende risicobeheersmaatregelen worden genomen:    1° controlemaatregelen omschrijven en uitvoeren voor de voorkoming en de verzachting van de risico's opgelijst in het waterleversysteem, wanneer deze risico's de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water in gevaar kan brengen;    2° controlemaatregelen van het waterleversysteem omschrijven en uitvoeren naast de maatregelen voorzien in artikel R.251bis/3 of in arikel D.23, § 3, voor de verzachting van de risico's afkomstig van de waterwinningsgebieden die de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water in gevaar kunnen brengen;    3° een operationeel bewakingsprogramma uitvoeren dat gericht is op de waterlevering, overeenkomstig artikel D.188;    4° wanneer de voorbereiding of de verdeling van voor menselijke consumptie bestemd water een ontsmettingsbehandeling omvat, waarborgen dat de doeltreffendheid van de toegepaste ontsmetting continu is, dat elke besmetting door subproducten van de ontsmetting zo laag mogelijk wordt gehouden zonder de ontsmetting in gevaar te brengen, dat elke besmetting met chemische behandelingsmiddelen zo laag mogelijk wordt gehouden en dat er geen enkele, in het water overblijvende stof de inachtneming van de algemene verplichtingen, verwoord in artikel D.181, § 2, en D.183, § 1, in gevaar brengt;    5° nagaan of de in het waterleversysteem overeenkomstig de artikelen D.181, § 1, lid 1, 7° en 8°, en D.187 gebruikte materialen, scheikundige behandelingsmiddelen en filter media die met het voor menselijke consumptie bestemd water in aanraking komen conform zijn.]1   ----------   (1)
R. 251bis/7. [1 De risicobeoordeling in verband met waterleversysteem houdt verband met de parameters opgesomd in bijlage XXXI, delen A, B en C, de parameters vastgesteld krachtens artikel D.183, § 1, vierde lid, evenals de stoffen en verbindingen opgenomen op de aandachtstoffenlijst opgesteld krachtens artikel D.188, § 5.]1   ----------   (1)
R. 251bis/8. [1 Deze risicobeoordeling wordt door de leverancier ter ondersteuning van zijn controleprogramma verstrekt en wordt de Administratie ter goedkeuring voorgelegd. In de zin van dit artikel wordt onder "Administratie" verstaan de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst.    Daartoe maakt de leverancier, volgens de criteria en in de voorwaarden vastgesteld door de Minister, een ontwerp van beheersplan voor de sanitaire veiligheid van het water per distributiegebied op en maakt het over aan de Administratie op hetzelfde ogenblik als het jaarlijkse controleprogramma. Op voorwaarde dat de doelstellingen inzake de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water en de gezondheid van de consumenten niet in gevaar wordt gebracht, kan hij, in de voorwaarden bepaald door de Minister, een ontwerp van beheersplan voor de sanitaire veiligheid van het water in een geheel van distributiegebieden met onderlinge functionele en hydraulische banden vaststellen om reden van geografische nabijheid en functionele gelijkenissen.    Het beheersplan voor de sanitaire veiligheid van het water omvat de overwogen beoordeling en risicobeheersmaatregelen en geeft, in voorkomend geval, een nadere bepaling van de verminderingen in de frequentie en de uitstel van controles voor één of verschillende distributiegebieden.    Het beheersplan voor de sanitaire veiligheid van het water wordt door de Minister goedgekeurd.    Het beheersplan voor de sanitaire veiligheid van het water wordt op initiatief van de leverancier of op verzoek van de Administratie bijgewerkt. De leverancier vergewist zich van de voortdurende geldigheid van zijn plan en onderzoekt het opnieuw minstens in de volgende gevallen:    1° in antwoord op relevante veranderingen, bij voorbeeld op het gebied van:    a) het drinkwatervoorzieningsysteem;    b) de reglementaire eisen, met inbegrip van de algemene principes van de risicobeoordeling;    c) de technische specificaties en de procedures;    d) het leefmilieu waarin hij handelt;    2° in antwoord op incidenten of spoedgevallen;    3° na elk significant gevaarlijk gebeurtenis.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK III. - Parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water.
Afdeling I. - Voorwerp.
Art. R252.[1 Dit hoofdstuk stelt de kwaliteitsregels en de regels voor de controle of de bewaking van de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water vast.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 5, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Afdeling II. - Parameterwaarden.
Art. R253.[1 De microbiologische en chemische parameterwaarden, van toepassing op water bestemd voor menselijke consumptie, zijn opgenomen in bijlage XXXI, delen A en B.
   De parameters-indicatoren zijn opgenomen in bijlage XXXI, deel C.
   De relevante parameters voor de beoordeling van de risico's in verband met de privé-verdelingsinstallatie zijn opgenomen in bijlage XXXI, deel D.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 6, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R254.De lijst en de maximumdosissen van de stoffen en materialen toegelaten voor de voorbereiding en de distributie van voor menselijke consumptie bestemd water zijn opgenomen in bijlage (XXXII). <ERR. B.S. 21-06-2005>
  De Regering wijzigt na advies van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, die lijst om rekening te houden met de technologische vooruitgang en de ter zake geldende bepalingen.
  [1 Als de parametrische loodnorm op de meter vanaf 1 januari 2022 niet wordt voldaan, wordt elke loodverbinding met het net van een leverancier verboden, tenzij bedoelde loodverbinding van een polymeerbehuizing is voorzien, onder uitsluiting van epoxyharscoatings die bisfenol uitstoten.
   Indien de niet-uitvoering van de verplichting bedoeld in het derde lid onafhankelijk is van de wil van de leverancier die alle middelen waarover hij beschikt heeft aangewend om de aansluiting te veranderen, brengt hij het Departement onmiddellijk op de hoogte daarvan en neemt de vermelde metingen krachtens artikel D.190, § 3.]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-12-13/10, art. 1, 062; Inwerkingtreding : 31-01-2019>

Afdeling III. - Controleprogramma.
Art. R255.§1.[3 Voor de toepassing van artikel D.188 is de waterleverancier ertoe verplicht, een jaarlijks en passend controleprogramma vast te stellen waardoor regelmatig kan worden nagegaan of het water bestemd voor menselijke consumptie beantwoordt aan de vereisten van de artikelen 180 tot 193bis, 401 en 402 van het decreetgevend deel; het eerste controleprogramma, aangepast aan deze artikelen, heeft betrekking op het jaar 2024.]3
  § 2. [2 De algemene doelstellingen en de reikwijdte van het programma voor de controle van voor menselijke consumptie bestemd water worden in bijlage XXXIII, Deel A, bepaald.]2
  § 3. [3 Deze controleprogramma's zijn gericht op de bevoorrading, houden rekening met de resultaten van de beoordeling van de risico's in verband met de waterwinningsgebieden en met de bevoorradingssystemen, en bestaan uit volgende verbindingen:
   1° de controle van de parameters, vernoemd in bijlage XXXI, delen A, B en C, overeenkomstig bijlage XXXIII, delen A en B, en, wanneer een beoordeling van de risico's in verband met het bevoorradingssysteem is uitgevoerd, overeenkomstig artikel D.181, § 1, 5°, en overeenkomstig bijlage XXXIII, deel C, behoudens als de Minister besluit dat één van deze parameters ingetrokken mag worden, in toepassing van artikel 256, § 1, van de lijst van de parameters waarvoor toezicht noodzakelijk is; wat betreft de pesticiden en hun metabolieten, heeft de controle betrekking op minstens de parameters opgenomen in bijlage XI; deze lijst wordt maximum om de vijf jaar op voorstel van de Minister aangepast;
   2° de controle van de parameters vernoemd in bijlage XXXI, deel D, uitgezonderd de Legionella bacteries, met als doel de beoordeling van de risico's in verband met de prové-verdelingsinstallaties overeenkomstig artikel D.181, § 1, 6° ;
   3° de controle van de parameters vernoemd in bijlage XXXI, deel E, die de aandachtstoffenlijst vormen overeenkomstig artikel D.188, § 5;
   4° de controle, met de oplijsting als doel, van de gevaren en gevaarlijke gebeurtenissen, ten gevolge van de identificatie van de passende monitoring, in oppervlaktewater of grondwater, of in beide watertypes, in winningsgebieden of in ruw water, van relevante parameters, stoffen of verontreinigende stoffen geselecteerd uit de volgende :
   5° de operationele controle uitgevoerd overeenkomstig bijlage XXXIII, deel A, punt 3.
   De Minister stelt de vereisten vast inzake toezicht betreffende de potentiële aanwezigheid van stoffen of verbindingen opgenomen op de aandachtsstoffenlijst bedoeld onder 3°, en op relevante punten van de bevoorradingsketen van het water bestemd voor menselijke consumptie. Daartoe kan hij gebruik maken van de informatie ingewonnen in het kader van de beoordeling en het beheers van de risico's verband houdend met het waterwinningsgebied voor winningspunten als bedoeld in artikel D.181, § 1, lid 2. Daarnaast kan hij zowel de toezichtsgegevens gebruiken als ingewonnen met het oog op het toezicht van de staat van het water overeenkomstig de artikelen R.43, R.43bis en R.43bis-3, als de toezichtsgegevens van de prioritaire en verontreinigende stoffen waarvoor kwaliteitsnormen zijn vastgesteld.
   De analysemethodes worden in bijlage XXXIV gespecifieerd. De specificaties voor de analyse van de parameters nemen de beginselen in acht als bepaald in artikel R. 259.
   De gerichte monsternemingen worden overeenkomstig bijlage XXXIII, deel D uitgevoerd.]3
  § 4. [3 De Minister kan de controleprogramma's van de leveranciers in termen van parameters, bemonstering en analyses bedoeld in § 3 aanpassen om ze aan te vullen. Deze aanpassing wordt verricht op grond van het verslag van het beheersplan voor de sanitaire veiligheid van het water .
   Geval per geval wordt een bijkomende controle uitgevoerd voor de stoffen en de micro-organismen waarvoor geen enkele parameterwaarde is vastgesteld overeenkomstig artikel R.253, als er redenen zijn om te vermoeden dat ze in getale of in concentraties aanwezig kunnen zijn die een potentieel gevaar vormen voor de menselijke gezondheid.
   De Minister kan eveneens bijkomende parametercontroles opleggen, zoals opgenomen in de aandachtsstoffenlijst als bedoeld in § 1. De bijkomende kosten in verband met deze controles worden overgenomen door een project in het kader van een subsidiebesluit. In dat besluit worden de controlefrequenties en -plaatsen, evenals de inhoud van het eindverslag van het project, door de Minister nader bepaald.]3
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-17/11, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>
  (2)<BWG 2017-11-30/10, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>
  (3)<BWG 2023-06-01/30, art. 7, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R256.[1 Op basis van de beoordeling van de risico's in verband met het bevoorradingssysteem, uitgevoerd overeenkomstig artikel R.251bis/5, kan de Minister de toezichtsfrequentie van een parameter verminderen of een in parameter die gecontroleerd moet worden intrekken, uitgezonderd de parameters bedoeld in bijlage XXXI, deel A, voor zover de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water niet in gevaar wordt gebracht:
   1° op basis van het zich voordoen van een parameter in ruw water, overeenkomstig de beoordeling van de risico's in verband met de winningsgebieden als bedoeld in artikel R.251bis/2, § 1;
   2° wanneer een parameter enkel voortvloeit uit het gebruik van een bepaalde verwerkingstechniek of een bepaalde ontsmettingsmethode en deze techniek of methode niet door de waterleverancier wordt gebruikt, of;
   3° op grond van de specificaties verwoord in bijlage XXXIII, deel C.
   De Minister kan de controleprogramma's van de waterleveranciers eveneens verstreken wat betreft de parameters en frequenties inzake monsterneming als bedoeld in artikel R.255, § 3, in volgende gevallen:
   1° ten gevolge van een beoordeling van de risico's als bedoeld in artikel R.251bis/2, § 1;
   2° op grond van de specificaties als bedoeld in bijlage XXXIII, deel C;
   3° op grond van de resultaten van analyses uitgevoerd in het kader van het toezicht;
   4° op grond van iedere nieuwe officiële relevante wetenschappelijke informatie betreffende de kwaliteit van het water bestemd voor menselijke consumptie die het distributiegebied zou kunnen beïnvloeden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 8, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R257.[1 § 1. De in artikel R.256, § § 1 en 2 bedoelde beslissingen van de Minister tegenover de leveranciers worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
   § 2. Gegevens met vermelding dat het controleprogramma van de leverancier voor één of meerdere distributiegebieden, overeenkomstig de § § 1 en 2, op basis van een risicobeoordeling wordt opgemaakt, worden door de leverancier aan de betrokken consumenten overgemaakt telkens als hij hen over de kwaliteit van het gedistribueerd water overeenkomstig artikel D.193, § 1, informeert.
   § 3. Als de consument erom verzoekt, stelt de leverancier de samenvatting van de resultaten van de risicobeoordeling gratis te zijner beschikking.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/10, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>

Art. R258.[1 Uiterlijk tegen het einde van het derde kwartaal deelt de leverancier de controleprogramma's, evenals hun wijzigingen voor het volgende jaar, aan de Administratie mede. De aard en de vorm van de over te maken gegevens worden door de Minister vastgesteld.
   Als het dossier niet overeenkomstig de aard en de vorm van de door de Minister bepaalde gegevens is ingevuld, beschouwt de Administratie het dossier als onvolledig en de leverancier wordt geacht zijn verplichtingen niet te zijn nagekomen.
   In dat geval stuurt de Administratie het dossier naar de leverancier terug, die over één maand beschikt om het vormelijk in orde opnieuw in te dienen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/10, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>

Art. R259.[1 § 1. Er kunnen andere methodes dan die bepaald bij bijlage XXXIV, Deel A, worden gebruikt op voorwaarde dat de leverancier kan bewijzen dat de verkregen resultaten minstens even betrouwbaar zijn als de resultaten verkregen door de vastgestelde methodes
   § 2. Voor de parameters opgenomen in bijlage XXXIV, deel B.1., kan elke analysemethode worden gebruikt op voorwaarde dat de vereisten die onder die punten bepaald worden, in acht worden genomen. Indien geen analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken van deel B.1., zorgt de leverancier ervoor dat de controle wordt uitgevoerd met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken die geen buitensporige kosten meebrengen.
   § 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 deelt de leverancier de gebruikte methodes en hun eventuele gelijkwaardigheid aan de Administratie mee, behalve indien die methodes reeds door de Administratie erkend zijn.]1
  [2 De Administratie deelt de Commissie iedere relevante informatie mee betreffende deze methodes en hun gelijkwaardigheid, door middel waarvan kan worden aangetoond dat de verkregen resultaten minstens even betrouwbaar zijn als de resultaten verkregen door de methodes uiteengezet in bijlage XXXIV, deel A.]2
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/10, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>
  (2)<BWG 2023-06-01/30, art. 9, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R260.[1 De leverancier deelt alle resultaten met betrekking tot één kalenderjaar aan de Administratie mee [2 uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar]2, en in de door de Minister bepaalde vormen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/10, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>
  (2)<BWG 2023-06-01/30, art. 10, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Afdeling IV. [1 - Afwijkingen van sommige parametrische waarden]1   ----------   (1)
Art. R261.§ 1. Overeenkomstig artikel 192 van het decreetgevende deel kan de Minister, op aanvraag van de leverancier, na raadpleging van [2 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]2, een afwijking van de parameterwaarden vastgesteld bij bijlage (XXXI), deel B, verlenen. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  De Minister kan [2 onder voorbehoud van § 2]2 een tweede afwijking verlenen voor een duur van drie jaar.
  [1 Er is geen afwijking toegestaan voor de norm die is vastgesteld voor de loodparameter als de overschrijding van deze norm het gevolg is van de niet-nakoming van de in artikel R.254, derde lid 3, vastgestelde verplichting.]1
  § 2. [2 ...]2
  Indien de Minister het voornemen heeft om een nieuwe afwijking toe te kennen, maakt hij de opgemaakte balans, evenals de motieven die zijn beslissing verantwoorden om een dergelijke afwijking toe te kennen, aan de Europese Commissie over. [2 ...]2
  § 3. De Minister licht de Europese Commissie binnen een termijn van twee maanden in over elke afwijking die gemiddeld een distributie van meer dan 1 000 m3 per dag betreft of geldend voor de bevoorrading van meer dan 5 000 personen.
  ----------
  (1)<BWG 2018-12-13/10, art. 3, 062; Inwerkingtreding : 31-01-2019>
  (2)<BWG 2023-06-01/30, art. 11, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

HOOFDSTUK IV. - Procedure die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van gebeurtenissen die schade kunnen toebrengen aan het voor menselijke consumptie bestemde water.
Art. R262.Elke leverancier dient een procedure vast te stellen, die intern nood- en interventieplan wordt genoemd en die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van een gebeurtenis, minstens overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
  In die procedure worden minstens omschreven :
  - de nadere karakterisering van de gebeurtenis, meer bepaald de omschrijving van de maatregelen die getroffen dienen te worden op de plaats van het incident om de met betrekking tot bedoelde gebeurtenis verstrekte inlichtingen na te kijken;
  - de wijze van beheer van de gebeurtenis, meer bepaald de omschrijving van de wijze die tot de verklaring van ondrinkbaarheid leidt;
  - de wijze waarop inlichtingen worden verstrekt aan de betrokken verbruikers en overheden indien het water ondrinkbaar is;
  - de wijze van traceerbaarheid van de gebeurtenis, meer bepaald wat betreft de registratie van de daarop betrekking hebbende documenten.
  Het aldus opgestelde document dient daarnaast bijkomend te vermelden :
  - de verdeling van de distributiegebieden op het grondgebied dat door de leverancier gedekt wordt, evenals de samenvattende schema's voor watertoevoer naar die gebieden;
  - de alimentatiebron(nen) van elk distributiegebied;
  - de adresgegevens van de beheerder van de gebeurtenis;
  - de adresgegevens van de persoon of de overheid die tot de ondrinkbaarheid besluit.
  Die procedure dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, dat over een termijn van zestig dagen beschikt om ermee in te stemmen of zijn opmerkingen over te maken.
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 12, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R263. Elke gebeurtenis dient onverwijld aan de leverancier te worden medegedeeld. Elke informatieverstrekking aan de leverancier met betrekking tot het voorvallen van een gebeurtenis die gefundeerd is of die niet afkomstig is van een derde dient vanwege de beheerder van de gebeurtenis te worden opgevolgd.

Art. R264.§ 1. De leverancier wijst uit zijn midden aan :
  a) de beheerder(s) van een gebeurtenis; die aanwijzingen waarborgen dat het nood- en interventieplan dagelijks 24 uur op 24 in werking kan treden;
  b) de overheid die gemachtigd is om het water niet-conform te verklaren met de gezondheids- en schoonheidsvereisten.
  § 2. Elke medegedeelde gebeurtenis dient vormelijk geregistreerd te worden op een document zoals bepaald in artikel 265.
  § 3. De leverancier stelt een in geval van nood door [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, raadpleegbaar samenvattend schema voor watertoevoer op en houdt het bij. De Minister kan de standaardkenmerken van die schema's vastleggen.
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 13, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R265.Zodra de gebeurtenis hem ter kennis wordt gesteld, stelt de beheerder van de gebeurtenis een document op dat minstens volgende gegevens vermeldt :
  - de identiteit van de personen die zijn aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1;
  - indien mogelijk, identiteit en adres van de persoon die de gebeurtenis gemeld heeft;
  - plaats van de gebeurtenis;
  - vermoede aard van de gebeurtenis;
  - diagnose;
  - acties die ondernomen zijn of dienen te worden;
  - eventuele niet-conformverklaring met de gezondheids- en schoonheidsvereisten;
  - eventuele informatieverstrekking aan de bevolking en aan de betrokken overheden.
  Zij vult het aan naar gelang de gebeurtenis behandeld wordt en ondertekent het op het ogenblik dat de gebeurtenis afgehandeld is.
  Als er een niet-conformverklaring met de gezondheids- en schoonheidsvereisten wordt opgesteld, wordt er onverwijld een afschrift van het document overgemaakt aan [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, en aan de gemeente.
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 14, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R266. § 1. De beheerder van de gebeurtenis stelt onmiddellijk een eerste diagnose op en neemt notitie van alle ingezamelde gegevens in het document waarvan sprake in artikel 265.
  § 2. Als er niet onmiddellijk een diagnose opgesteld kan worden, begeeft zich een beambte van de leverancier onmiddellijk ter plaatse om een eventuele aantasting van het water te evalueren terwijl hij onmiddellijk maatregelen treft en/of waterstalen neemt om minstens de troebelheid, de kleur, de geur en de doeltreffendheid van de ontsmetting te controleren.
  In voorkomend geval worden de staalnemingen en analyses zo spoedig mogelijk door een geaccrediteerd laboratorium doorgevoerd.

Art. R267. § 1. Na de diagnose bedoeld in artikel 266 opgesteld te hebben, bepaalt de beheerder van de gebeurtenis het geografische gebied dat bij de gebeurtenis betrokken is of erbij betrokken kan worden. Zij kan daartoe de inzet eisen van elke beambte van de leverancier waarvan zij meent de hulp nodig te hebben.
  De beheerder van de gebeurtenis verifieert het distributienet en de stroomopwaarts gelegen kunstwerken onder gebruik van de netschema's die door de leverancier zijn opgesteld om de site waar de gebeurtenis zijn oorsprong heeft te identificeren (waterwinningspunten, bekken, watertoren, privé-installatie, enz.) en het daarbij betrokken gebied nauwkeurig te bepalen. Hij bepaalt de gemeente(n), evenals het aantal aansluitingen die bij de gebeurtenis betrokken zijn.
  § 2. Alle ingezamelde gegevens, meer bepaald de aanwijzing van de gemeenten, van de delen van hun grondgebied die bij de gebeurtenis betrokken zijn en de referenties van de netschema's zijn vermeld in het document bedoeld in artikel 265.

Art. R268.§ 1. Als de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, besluit dat het water conform is aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten bedoeld [1 in artikel D.183, § 1]1 van het decreetgevende deel, neemt zij notitie van de beslissing in het document bedoeld in artikel 265 en sluit te procedure af die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van een gebeurtenis.
  § 2. Wanneer de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, b), meent dat het niet conform is aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten bedoeld [1 in artikel D.183, § 1]1 van het decreetgevende deel, controleert zij of onmiddellijke maatregelen het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten binnen een termijn die korter is dan de termijn nodig voor de vormelijke niet-conformverklaring. Die termijn mag in geen enkel geval de zes uur overschrijden.
  § 3. Als de uitvoering van de onmiddellijke maatregelen die het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten minder tijd in beslag neemt dan de termijnen vermeld in § 2, is er geen aanleiding tot het opstellen van een niet-conformverklaring.
  § 4. Als de uitvoering van de onmiddellijke maatregelen die het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten het niet mogelijk maakt binnen de termijnen bedoeld in § 2, stelt de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, b), een vormelijke niet-conformverklaring op. Zij treft dan alle nodige maatregelen om onmiddellijk de bevolking en de betrokken overheden op de hoogte te brengen waarbij rekening gehouden wordt met eventuele beperkingen in het gebruik van het water. Die beslissing wordt in het document bedoeld in artikel 265 opgenomen. De betrokken overheden zijn [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, de burgemeesters van de betrokken gemeenten en, in voorkomend geval, elke andere bevoegde overheid.
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 15, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. R269. De leverancier treft alle maatregelen om de continuïteit van het beheer van de gebeurtenis tijdens en buiten de normale diensturen te garanderen.

Art. R270.De leverancier maakt zijn interne nood- en interventieplan voor het eerste uiterlijk tegen het einde van het derde kwartaal van 2004 aan [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, over. Het interne nood- en interventieplan wordt minstens één keer elke drie jaar door [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, en de leverancier onderling geëvalueerd. Die evaluatie kan aanleiding even tot een verzoek van [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, om een revisie van het plan door te voeren. In dat geval wordt het nieuwe interne nood- en interventieplan ter goedkeuring voorgelegd aan [1 de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]1, overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 262.
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 16, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>


HOOFDSTUK IVbis. - Voorwaarden voor de openbare waterdistributie in het Waalse Gewest
Afdeling 1- Toepassingsgebied
Art. R270bis.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Dit hoofdstuk bepaalt de juridische relatie tussen de verdeler, enerzijds, en [1 de eigenaar]1 en de gebruiker, anderzijds, alsook de voorwaarden betreffende de openbare opdracht van de verdeler.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Afdeling 2- Voorwaarden voor de aanleg van de aansluiting en vervalsing van de zegels
Art. R270bis1.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Het tracé van elke nieuwe aansluiting wordt loodrecht boven de wegas op het openbare domein, het privé-domein alsook op privé-gronden uitgevoerd. In geval van belangrijke technische moeilijkheden of buitensporige kosten bij de plaatsing of vervanging van de aansluiting, kan de verdeler, in overeenstemming met [1 de eigenaar]1, de werken volgens een ander tracé uitvoeren.
  De aansluiting kan van een wegkraan voorzien worden. De meter in het gebouw bevindt zich naast de gevelmuur, zo dicht mogelijk bij de weg.
  De meter wordt geplaatst zodat de toegang, de indexmeting, het toezicht, de regelmatige werking, vervangingen en herstellingen vergemakkelijkt worden.
  De meter wordt in een lokaal van het gebouw geplaatst. Als geen enkel lokaal in het gebouw voldoet aan bovenbedeelde voorwaarden of als het gebouw op meer dan 20 meter van het openbaar domein ligt, wordt de meter in een daartoe bestemde kast geplaatst. [2 De verdeler kan]2 van dit principe afwijken op basis van een overeenkomst met [1 de eigenaar]1.
  De plaatsing van afzonderlijke meters in een gebouw vereist de terbeschikkingstelling van één enkel technisch lokaal [2 dat vrij toegankelijk is voor alle gebruikers]2.
  [2 Binnen de gebouwen moet de leiding hogerop de watermeter over de hele lengte altijd zichtbaar zijn om een gemakkelijke uitvoering van onderhouds-, herstel- of vervangingswerken mogelijk te maken. Bij de installatie van een meterkastje, moet dit altijd toegankelijk blijven.
   Met het oog op het behoud van de integriteit van de aansluiting en van de meter, is het verboden voor de gebruiker of de eigenaar om het even welk element van de door de verdeler geïnstalleerde aansluiting te ontmantelen, te verplaatsen, te wijzigen of te herstellen. De uit te voeren herstellingen op het gedeelte van de aansluiting dat aan de verdeler behoort, na een verkeerd gebruik door de eigenaar, worden door hem gedragen.
   De binneninstallaties worden uitgevoerd rekening houdend met de kwaliteit van het distributiewater.]2
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>
  (2)<BWG 2016-08-31/02, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis2.[1 De verdeler bepaalt het type en het kaliber van de meter naargelang van de behoeften van de eigenaar of van de verbruiker, alsook de technische voorschriften.
   De aanvrager maakt zo nauwkeurig mogelijke informatie over zijn huidige en toekomstige behoeften aan water kenbaar. Voor de meters waarvan de nominale diameter hoger is dan of gelijk is aan vijfentwintig mm, kan de verdeler de meter verhuren.
   De dimensionering houdt ook rekening met de kenmerken van het bestaande distributienet en met het tracé van de aansluiting.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis3.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Als [1 de eigenaar]1 een brandbluswatervoorziening aanvraagt, voorziet de verdeler in een dubbele aansluiting : de eerste voor menselijk verbruik, de tweede uitsluitend voor het blussen. Wat de tweede aansluiting betreft, worden de door de gewestelijke bevoegde brandweerdienst aangevraagde capaciteit en druk niet door de verdeler gewaarborgd. [2 De verdeler kan in de tweevoudige aansluiting voorzien door beiden via één enkel aansluitpunt op de moederleiding aan te sluiten. Enkel in dit geval wordt de aansluiting van de brandblusleiding zo opgevat dat de verslechtering van de kwaliteit van het door de drinkwateraansluiting toegevoerde water voorkomen wordt via de installatie van minstens een erkende terugslagklep op het aanvangspunt van de brandblusleiding.]2
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>
  (2)<BWG 2016-08-31/02, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis4.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Vervalsing van de zegels
  Bij vervalsing van de zegels betaalt [1 de eigenaar]1 of de verbruiker, behalve eventueel frauduleus verbruik, een forfaitaire vergoeding van 100 euro, onverminderd eventuele gerechtelijke vervolgingen.
  De verdeler wijst [1 de eigenaar]1 of de verbruiker op de mogelijkheid verantwoording af te leggen.
  Als de vervalsing niet te wijten is aan een opzettelijke daad of een nalatigheid van [1 de eigenaar]1 of de verbruiker, wordt de forfaitaire vergoeding niet toegepast.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Afdeling 3- Verandering van abonnee
Art. R270bis5.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Bij verandering van abonnee van het aangesloten gebouw dienen de voormalige en de nieuwe houder van zakelijke rechten :
  - de verdeler te verwittigen binnen acht kalenderdagen na de datum van de notariële verkoopakte;
  - de index(en) gelijktijdig mee te delen [1 op de datum van verandering van eigenaar]1 op grond van een procedure op tegenspraak [1 ...]1.
  Indien aan deze voorwaarden niet kan worden voldaan, worden de voormalige en de nieuwe houder van zakelijke rechten hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot de betaling van alle sommen verschuldigd sinds de laatste indexmeting waarvoor een facturatie werd opgemaakt.
  [1 Elke gebruiker brengt de verdeler op de hoogte van de datum van intrek in en van vertrek uit een aangesloten gebouw alsook van de index van de meter op deze datum en dit, binnen acht kalenderdagen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 5, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Afdeling 4- Openbare distributie
Art. R270bis6.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Voorwaarden voor een regelmatige voorziening.
  De verdeler garandeert een statische druk van 2 tot 10 bar op de meter, behalve afwijkingen en geïsoleerde gevallen.
  De verdeler garandeert een minimaal meterdebiet van 300 liter/uur als het net onder gewone omstandigheden geëxploiteerd wordt, behalve als de verdeler een maatregel treft overeenkomstig de artikelen [1 R270bis13]1 R314, tweede lid, en R320, § 4, van het Waterwetboek betreffende het Sociaal waterfonds in het Waalse Gewest.
  Als de dienstverlening langer dan acht opeenvolgende uren onderbroken wordt, waarbij de uren tussen 22 uur en 6 uur 's morgens niet meegerekend worden, maakt de verdeler gebruik van alternatieve voorzieningsmiddelen.
  [1 De verdeler stelt een lijst op van de aansluitingen die niet aan de voorwaarden van een regelmatige voorziening voldoen.]1
  Hij stelt een programma op grond waarvan al die aansluitingen aan bovenbedoelde voorwaarden moeten kunnen voldoen. Hij zorgt ervoor dat het programma zo spoedig mogelijk uitgevoerd wordt. Hij bepaalt er de uitvoeringskalender van.
  De lijst van de aansluitingen die niet voldoen aan de voorwaarden voor een regelmatige voorziening en het programma op grond waarvan de aansluitingen zullen voldoen aan bovenbedoelde voorwaarden worden vóór eind 2006 overgemaakt aan het comité voor watercontrole. Dat comité brengt vóór 31 maart 2007 verslag uit aan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is.
  De aansluitingen worden vóór 31 december 2015 conform gemaakt. Op grond van een behoorlijk gemotiveerde aanvraag kan de voor het waterbeleid bevoegde Minister, na advies van de administratie en het comité voor watercontrole, een bijkomende termijn van vijf jaar toekennen. Deze afwijking kan één keer hernieuwd worden.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 6, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis7.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Onderbreking van de dienstverlening - Bijzondere bepalingen
  De dienstverlening wordt onderbroken door sluiting van de wegkraan, door sluiting en verzegeling van de kraan vóór de meter of door de wateraansluiting langs de openbare weg te stoppen.
  Als de distributie wordt onderbroken door het toedoen of de schuld van de verbruiker of [1 de eigenaar]1, wordt ze op zijn verzoek en zijn kosten hersteld op voorwaarde dat hij al zijn verplichtingen jegens de verdeler is nagekomen, onverminderd het recht op distributie voor een nieuwe gebruiker.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis8. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Overlegging van de factuur
  De jaarlijkse regularisatiefactuur vermeldt hoe dan ook :
  - de naam en het adres van de bestemmeling;
  - de plaats van levering;
  - een historiek van het verbruik, met een histogram van het verbruik (minimum drie jaar);
  - het nummer van de meter;
  - de verbruiksperiode;
  - de voormalige en de nieuwe index;
  - de berekening van het bedrag op de factuur, die duidelijk melding maakt van minstens de volgende gegevens :
  - de retributie;
  - de verbruiksprijs, met de uitvoerige tariefstructuur;
  - de bedragen van de C.V.D. (reële kostprijs van de distributie) en C.V.A. (reële kostprijs van de sanering);
  - het bedrag van de bijdrage in het Sociaal Waterfonds;
  - de BTW;
  - het totaalbedrag van de te vereffenen factuur;
  - bij tariferingswijziging tijdens de verbruiksperiode waarop de factuur betrekking heeft, vermeldt de factuur per tarief elke bedoelde verbruiksperiode apart;
  - de factuurdatum en de uiterste betaaldatum;
  - de personalia van de klantendienst van de verdeler;
  - de identificatie van het collectieve zuiveringsstation dat desgevallend afvalwater behandelt.
  De factuur maakt duidelijk melding van de verschillende elementen van de C.V.D. en van de C.V.A., overeenkomstig de definitie ervan.

Art. R270bis9. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Vergoeding van de verdeler voor de inning van de C.V.A.
  Voor de inning van de C.V.A. wordt de verdeler door de "Société publique de gestion de l'eau" vergoed tegen een forfaitair bedrag van 2,50 euro per meter in dienst. De Minister die voor het waterbeleid bevoegd is kan dat bedrag minstens om de vijf jaar herzien op grond van voorstellen geformuleerd door "Aquawal" en de "Société publique de gestion de l'eau".

Afdeling 5- Betalingsmodaliteiten en invordering van de facturen
Art. R270bis10.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Betalingswijze en -termijn voor de verbruikers
  De bedragen verschuldigd overeenkomstig de artikelen D194 tot D209, D228 tot D233, D417 en D418, 6° en 7°, van het Waterwetboek en de huidige artikelen worden betaald aan het ontvangkantoor van de verdeler of op de rekening van de door hem aangewezen financiële instelling.
  De uiterste betaaldatum staat op de factuur na de melding "te betalen vóór...". Deze datum valt minstens vijftien kalenderdagen na de datum [1 van de factuur]1.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis11.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Rappel
  Bij niet betaling binnen de bij artikel R270bis10 bepaalde termijn, stuurt de verdeler een rappelbrief aan de in gebreke gebleven verbruiker of abonnee.
  De rappelbrief wordt pas op de dertigste kalenderdag na de [2 datum van de factuur]2.
  Die brief bevat een betalingstermijn van minstens tien kalenderdagen, te rekenen van de datum van verzending van de rappelbrief.
  De rappelkosten ten laste van de verbruiker of [1 de eigenaar]1 bedragen vier euro.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>
  (2)<BWG 2016-08-31/02, art. 8, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis12. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Aanmaning
  In geval van niet betaling van de factuur na het verstrijken van de nieuwe termijn bepaald bij artikel R270bis11, stuurt de verdeler een aanmaning waarin een laatste betalingstermijn van vijf kalenderdagen vastligt. Het bedrag van de onbetaalde factuur wordt verhoogd met de kosten van de aanmaningsprocedure. Deze kosten bedragen hoogstens de rappelkosten, in voorkomend geval verhoogd met de kosten van de aangetekende zending.

Art. R270bis13.[1 Bij niet-betaling binnen de in de aanmaning bedoelde termijn kunnen de verschuldigde sommen van rechtswege met de wettelijke interesten verhoogd worden per maand vertraging na het verstrijken van de vastgelegde termijn.
   De verdeler kan alle middelen van recht gebruiken om zijn schuldvordering te innen [2 ...]2.
  [2 Een debietbegrenzer kan worden aangelegd mits naleving van de volgende voorwaarden :
   a) uitsluitend in geval van een niet-betaalde regularisatiefactuur;
   b) uitsluitend voor één of meer facturen ten bedrage van ten minste 1.000 euro;
   c) het uitblijven van betaling duurt voort zonder dat de verschuldigde een redelijke verbintenis is aangegaan om de schuld kwijt te schelden, zoals een betalingsregeling en een eerste afbetaling;
   d) de verschuldigde wordt binnen een termijn van ten minste negentig kalenderdagen vanaf de datum van de brief per post in kennis gesteld van het risico van een debietbegrenzing;
   e) tegelijkertijd brengt de verdeler het OCMW schriftelijk ervan op de hoogte;
   f) het OCMW neemt binnen negentig kalenderdagen na de datum van de in punt d bedoelde brief geen contact op met de verdeler om bezwaar te maken tegen de installatie van de begrenzer;
   g) de verdeler brengt de verschuldigde op de hoogte van zijn beslissing om een debietbegrenzer aan te leggen en van de uitvoeringsvoorwaarden ervan
   h) Elke geïnstalleerde debietbegrenzer moet een minimumdebiet van 100 liter/uur bij een minimumdruk van 2 bar garanderen.]2]1
  [2 Na betaling van de verschuldigde bedragen of de toezegging van de verschuldigde om het overeengekomen betalingsplan na te leven en betaling van de eerste twee maandelijkse termijnen van het betalingsplan, wordt de debietbegrenzer binnen zeven kalenderdagen door de verdeler verwijderd, onder voorbehoud van toegang tot de meter.]2
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 9, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>
  (2)<BWG 2022-05-25/07, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 29-07-2022>

Art. R270bis14. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Klachten
  Om ontvankelijk te zijn wordt elke klacht schriftelijk opgestuurd binnen vijftien kalenderdagen na de datum van verzending van de factuur. De verplichting tot betaling van de verschuldigde bedragen wordt daardoor evenwel niet opgeschort.
  Stortingen ten bate van de verdeler zijn niet rentedragend en hebben ook geen opschortende werking op de betaling van de in eender welk opzicht verschuldigde of opgeëiste bedragen.
  Indien de gegrondheid van de klacht erkend wordt, beschikt de verdeler over vijftien kalenderdagen om de verschuldigde bedragen terug te betalen aan de verbruiker.

Art. R270bis15.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Betaling door derden
  Betalingen door derden worden geacht verricht te worden voor rekening en ter ontlasting van de verbruiker of [1 de eigenaar]1.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Art. R270bis16. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Garantie
  De garantie die de verdeler krachtens artikel D232, laatste lid, van het Waterwetboek aanvraagt, kan verkregen worden door het storten in contant van een bedrag gelijk aan hoogstens het bedrag van één semester verbruik. Bij stopzetting van de distributie wordt dat bedrag terugbetaald mits eventuele aftrek van de verschuldigde bedragen.
  Als de meter op hydranten aangesloten wordt, kan de in de vorige paragraaf bedoelde garantie verhoogd worden met een door de verdeler bepaald forfaitair bedrag ter dekking van de materiële kosten en de risico's van beschadiging van de waterdistributie-installaties.

Afdeling 6- Bescherming van de installaties
Art. R270bis17.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De Minister die bevoegd voor het waterbeleid is legt de technische bepalingen vast die met name de bescherming van de installaties, de meterkasten en het standaardschema van de aansluiting betreffen.
  Deze bepalingen kunnen opgenomen worden in een algemeen reglement voor waterdistributie [1 ...]1. Dat reglement wordt vastgelegd door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 10, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Afdeling 7- Indexering
Art. R270bis18.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/46, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De bedragen bedoeld in de artikelen R270bis4, R270bis9 (wat betreft de vergoeding i.v.m. de inning van de C.V.A.) en R270bis11 [1 en R270bis13]1 van dit hoofdstuk worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op grond van de evolutie van de prijzenindex, met verwijzing naar de gezondheidsindex van toepassing op 1 september 2005.
  ----------
  (1)<BWG 2016-08-31/02, art. 11, 046; Inwerkingtreding : 22-09-2016>

Afdeling 8. [1 - Bedrag en modaliteiten van berekening en betaling van de in artikel D.195, § 2, bedoelde premie]1   ----------   (1)
Art. R270bis19. [1 § 1. Het bedrag van in de artikel D.195, § 2, bedoelde premie wordt forfaitair vastgelegd op 100 euro per meter uitbreiding van het openbare waterdistributienet.
   § 2. Wanneer een versterking van het openbare distributienet noodzakelijk is, wordt het bedrag van de premie als volgt berekend :
   1° in geval van vervanging van een bestaande moederleiding door een moederleiding met een hogere capaciteit, wordt het bedrag van de premie forfaitair vastgelegd op 100 meter per meter aan te leggen leiding ter vervanging van de bestaande leiding;
   2° in geval van installatie of vervanging van andere installaties die nodig is voor de verhoging van het debiet en/of de beschikbare druk op de aansluitingplaats, wordt het bedrag van de premie forfaitair vastgelegd op 1.500 euro voor het geheel van die werken.
   § 3. De in de §§ 1 en 2 bedoelde verschillende bedragen worden naar gelang van de uit te voeren werken gecumuleerd. In ieder geval wordt het globale bedrag van de premie evenwel beperkt tot maximum 4.000 euro per dossier.
   § 4. Die bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd en op de euro afgerond op grond van de ontwikkeling van de gezondheidsindex t.o.v. de op 1 januari 2016 vigerende index.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-04-20/08, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 15-05-2017>


Art. R270bis20. [1 Wanneer de werken voor de uitbreiding en/of de versterking van het openbare distributienet :
   1° geheel door de verdeler uitgevoerd worden, wordt de premie in mindering gebracht van de door de verdeler opgemaakte factuur;
   2° mits voorafgaande instemming van de verdeler, gedeeltelijk door de aanvrager en gedeeltelijk door de verdeler uitgevoerd worden, wordt de premie in mindering gebracht van de door de verdeler opgemaakte factuur ten belope van maximum het bedrag, excl. btw, van die factuur en wordt ze voor het eventuele saldo gestort aan de aanvrager na overlegging van de factuur van de door laatstgenoemde verrichte werken samen met een betalingsbewijs en maximum ten belope van het bedrag, excl. btw, van die factuur;
   3° mits voorafgaande instemming van de verdeler, geheel door de aanvrager worden uitgevoerd, wordt de premie hem gestort na overlegging van de factuur van de door hem verrichte werken samen met een betalingsbewijs en ten belope van maximum het bedrag, excl. btw, van die factuur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-04-20/08, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 15-05-2017>


Hoofdstuk IV/ter. [1 Informatie]1   ----------   (1)
R. 270bis-21. [1 § 1. Onverminderd artikel D.193, § 4, van het Wetboek wordt de informatie opgenomen onder volgende punten in een aangepaste vorm online ten behoeve van de consumenten bekendgemaakt. Via andere middelen en mits een verantwoorde aanvraag kunnen de consumenten toegang verkrijgen tot volgende informatie:    1° de identiteit van de betrokken waterleverancier, het gebied en het aantal bevoorrade personen, evenals de gebruikte methode voor de waterproductie, met inbegrip van de algemene informatie over de toegepaste soorten behandeling en ontsmetting van het water. Deze vereiste kan het voorwerp uitmaken van een afwijking overeenkomstig artikel 13 van het decreet van 22 december 2010 betreffende de Waalse infrastructuur voor ruimtelijke informatie ;    2° de resultaten van het meest recente toezicht voor de parameters vernoemd in bijlage XXXI, delen A, B en C, omvattende de frequentie van het toezicht en de parameterwaarde vastgesteld overeenkomstig artikel D.183, § 1. De resultaten van het toezicht mogen niet ouder zijn dan één jaar, behalve wanneer de frequentie van het toezicht andersluidend is;    3° de dienovereenkomstige informatie en waarden niet vernoemd in bijlage XXXI, deel C, betreffende volgende parameters:    a) de waterhardheid;    b) de mineralen, de in het water opgeloste anionen/kationen;    4° in geval van potentieel gevaar voor de menselijke gezondheid, zoals bepaald door de bevoegde autoriteiten of andere relevante instellingen, voorvloeiend uit een overschrijding van de parameterwaarden vastgesteld overeenkomstig artikel D.183, § 1, van de informatie over de potentiële gevaren voor de menselijke gezondheid, samen met raad over de gezondheid of het verbruik, of met een hyperlink naar een dergelijke informatie;    5° de relevante informatie over de beoordeling van de risico's in verband met het bevoorradingssysteem;    6° raad aan de consumenten over de wijzen om hun waterverbruik te verminderen en, desgevallend, water op een verantwoorde manier te gebruiken in functie van de plaatselijke condities met het oog op de voorkoming van de gezondheidsrisico's in verband met stilstaand water;    7° iedere informatie vastgesteld in paragraaf 2;    8° wanneer de informatie beschikbaar is en de consument een gemotiveerde aanvraag indient, kan laatstgenoemde toegang krijgen tot de gezamenlijke historische gegevens verstrekt uit hoofde van de punten 2 en 3 tot tien jaar terug in de tijd.    § 2. Wanneer beschikbaar, verstrekken de waterleveranciers die minstens tien duizend m3 water per dag leveren of minstens vijftig duizend personen bedienen jaarlijks volgende informatie aan de consumenten:    1° de globale performantie van het waterdistributiesysteem in termen van doeltreffendheid en het percentage aan lekken;    2° de eigendomsstructuur van de waterbevoorrading door de waterleverancier;    3° de informatie over de tariefstructuur per m3 water, met alle vaste en variabele kosten evenals, in voorkomend geval, de kosten in verband met de maatregelen genomen door de waterleveranciers met het oog op de toepassing van artikel D.180, § 2;    4° een samenvatting en de statistieken betreffende de klachten van de consumenten die ontvangen werden over onderwerpen die onder het toepassingsgebied van deze afdeling vallen.    De Minister bepaalt de inhoud van deze informatie nader.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK V. - Prioritaire afwatering en financieringsmodaliteiten ervan.
Art. R271.De " SPGE " financiert de onderzoeken en werken betreffende de prioritaire afwatering die vermeld worden in de door de Regering goedgekeurde [2 investeringsprogramma's]2 van de gemeenten, met inachtneming van de modaliteiten bedoeld [1 in de artikelen R.272 en R.273]1 en binnen de perken van de daartoe door het Waalse Gewest uitgetrokken bedragen.
  Bij gebrek aan de financieringsstructuur bedoeld in artikel 273 heft de " SPGE " op de stortingen van de fondsopbrengsten die haar toekomen krachtens artikel 324, § 4, van het decreetgevende deel, de nodige financiële middelen om de onderzoeken en werken inzake prioritaire afwatering in gemachtigde opdracht uit te voeren.
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-17/09, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 02-04-2011>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R272.[1 Bij gebrek aan de financiële structuur bedoeld in artikel R.273, financiert de "S.P.G.E." de prioritaire afwateringswerken, in gemachtigde opdracht zoals bepaald bij artikel R.271, als volgt :
   - de in het driejarenprogramma opgenomen investeringen betreffende het herstel van de bestaande afwatering worden ten laste genomen voor 80 %, verhoogd met 5 % studiekosten;
   - de in het driejarenprogramma opgenomen investeringen betreffende de bouw en de hernieuwing van de afwatering worden ten laste genomen voor 60 %, verhoogd met 5 % studiekosten.]1
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-17/09, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 02-04-2011>

Art. R273.[1 Het Waalse Gewest bepaalt de financiële structuur van de bijdrage van de "S.P.G.E." in de financiering van de prioritaire rioleringen. Om die redenen mag het in het kader van een afwateringsovereenkomst tussenkomen.
   De "S.P.G.E." sluit een afwateringsovereenkomst met de Regering, de erkende saneringsinstellingen en elke betrokken gemeente. Die overeenkomst voorziet o.a. in :
   1° de prioriteiten inzake de financiering van de investeringen, door de "S.P.G.E.", met inachtneming van de Europese verplichtingen en de milieu-eisen;
   2° de bijdrage van de gemeenten en de "S.P.G.E." in de kosten voor de uitvoering van de prioritaire afwateringswerken, met dien verstande dat :
   a) het niveau van de gemeentelijke basisbijdrage overeenstemt met een gedeelte van het bedrag van de werken, excl. btw en bijkomende kosten;
   b) het principe van de gemeentelijke basisbijdrage, mits inachtneming van de afwateringsovereenkomst, vastgelegd wordt als volgt :
   - 42 % in geval van aanleg van nieuwe rioleringen of van herstel van rioleringen met vermeerdering van zijn sectie;
   - 21 % in geval van rioleringsherstel zonder wijziging van zijn sectie of in geval van sanering;
   c) het principe van de gemeentelijke basisbijdrage gepaard gaat met twee types afwijking :
   - de modulering van de bijdrage van de gemeenten en van de "S.P.G.E." op grond van de integratie van het afwateringsproject naar gelang van de woondichtheid;
   - de mogelijkheid tot modulering van de bijdrage van de gemeenten en van de "S.P.G.E." naar gelang van de prioriteiten inzake de financiering van de investeringen bedoeld in het tweede lid, 1°.
   3° de verdeling tussen de contracterende partijen van de kosten voor dienstenverrichtingen zoals het afwateringskadaster of de reiniging.]1
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-17/09, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 02-04-2011>

Art. R273bis. [1 § 1. De Waalse Regering verleent haar toestemming voor de kosteloze overdracht ten algemenen nutte van een zakelijk eigendomsrecht, met inbegrip van een erfdienstbaarheid van overgang en een bouwrecht, van het Waalse Gewest aan de "S.P.G.E" op de rioolleidingen alsook op ieder perceel van zijn domein dat nuttig is voor de uitoefening van de opdrachten van de "S.P.G.E." en van de gemeente, overeenkomstig het overeenkomstmodel vermeld in bijlage XXXIX.
   § 2. De gemeente op het grondgebied waarvan de leiding aan de "S.P.G.E." wordt overgedragen, is houder van een gebruiksrecht op bedoelde leiding.
   § 3. Vóór iedere overdracht worden een identificatie en een karakterisering van de leiding door de diensten van het Waalse Gewest of van de "S.P.G.E." uitgevoerd met inachtneming van het door die instellingen vastgestelde protocol.
   Het Waalse Gewest garandeert de uitsluiting van de "S.P.G.E." en van de gemeente betreffende de overgedragen rechten.
   De nieuwe verplichtingen voortvloeiend uit de uitoefening van de door het Waalse Gewest overgedragen rechten zijn ten laste van de "S.P.G.E." en van de gemeente in het kader van het in artikel R.271 bedoelde rioleringscontract.
   § 4. Het Operationeel Directoraat-generaal Wegen en Gebouwen van de Waalse Overheidsdienst en de "S.P.G.E." worden gemachtigd om alle gegevens die nodig zijn voor het beheer van de kunstwerken voor water- en wegensanering uit te wisselen en te gebruiken.
   § 5. De overeenkomst tot erkenning van het statuut van het kunstwerk en de overdracht van het zakelijk recht kan ondertekend worden door de Directeur-generaal van het Operationeel Directoraat-generaal Wegen en Gebouwen van de Waalse Overheidsdienst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


HOOFDSTUK VI. - Algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater.
Afdeling I. - Voorwerp en beginselen.
Art. R274. Het algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater bevat de regeling voor de sanering van stedelijk afvalwater en de daaruit voortvloeiende verplichtingen in de bebouwingsebieden of buiten die gebieden als er woningen zijn.
  Het reglement bepaalt ook de principes op grond waarvan saneringsplannen per hydrografisch onderbekken opgesteld worden en de voorwaarden waaronder ze herzien en bijgewerkt worden.

Art. R275. § 1. Het grondgebied van het Waalse Gewest is een kwetsbaar gebied in de zin van artikel 5 van Richtlijn 91/271/EEG van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater.
  § 2. Het saneringsplan bepaalt per hydrografisch onderbekken de regeling van de sanering van het stedelijk afvalwater in elk bebouwingsgebied.
  Er bestaan drie regelingen :
  1° de gemeenschappelijke saneringsregeling;
  2° de autonome saneringsregeling;
  3° de voorlopige saneringsregeling.

Art. R276.
  § 1. De rioleringen bestaan uit waterdichte ondergrondse leidingen die zo aangelegd worden dat ze makkelijk gecontroleerd en onderhouden kunnen worden.
  Bij de aanleg van nieuwe rioleringen of de sanering van bestaande rioleringen zijn aansluitingen van helder parasietwater verboden en wordt een einde gemaakt aan insijpelingen.
  [1 De projecten van rioleringswerken omvatten een motivering van de keuze van het gepaste aan te leggen scheidings- of eenheidssysteem, rekening houdende met de economische, technische en milieuvoorschriften gebonden aan de afvoer van afval- en regenwater.]1
  De [2 afwateringsovereenkomst]2 voorziet in de meest geschikte oplossingen om in te spelen op de dilutieproblemen die in de bestaande rioleringen vastgesteld worden.
  § 2. Ongeacht de saneringsregeling is het overeenkomstig de bepalingen inzake de bescherming van het oppervlakte- en grondwater verboden stedelijk afvalwater te laten afvloeien op de openbare wegen, bermen en trottoirs inbegrepen, alsmede in de watergreppels, sloten en taluds die er deel van uitmaken.
  ----------
  (1)<BWG 2009-04-30/70, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 20-06-2009>
  (2)<BWG 2011-02-17/09, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 02-04-2011>

Afdeling II. - Saneringsregelingen.
Onderafdeling I. - Gemeenschappelijke saneringsregeling.
Art. R277.§ 1. [1 De gemeenschappelijke saneringsregeling houdt de hieronder vastgestelde verplichtingen in.
   Elke agglomeratie die aan de criteria, verwoord in artikel R.286, § 2, beantwoordt, moet uitgerust zijn met een inzamelsysteem.
   De gemeenten voorzien bovenbedoelde agglomeratiegedeelten die op hun grondgebied gelegen zijn, van rioleringen.
   De woningen gelegen langs een weg met rioleringen worden erop aangesloten.
   De woningen gelegen langs een weg die van rioleringen voorzien wordt, worden er tijdens de afwateringswerken op aangesloten.]1
  § 2. De aansluiting op de riolering vereist een voorafgaande schriftelijke vergunning van het (gemeentecollege). <BWG 2006-12-06/38, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De aansluitingswerken op het openbaar domein [3 van de weg]3 worden gecontroleerd door de gemeente en uitgevoerd door de ondernemer die de afwateringswerken op een weg uitvoert of, als de riolering al aangelegd is, door de gemeentediensten of een door de gemeente aangewezen ondernemer.
  De gemeente bepaalt (krachtens artikel D.220) de bezoldiging en de modaliteiten voor elke aansluiting van de riolering op het openbaar domein. <BWG 2006-12-06/38, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De aansluitingen op de riolering en op de andere systemen voor waterafvoer vanaf de woningen zijn voorzien van een mangat dat toegankelijk is en dat zich op een plaats bevindt waar de hoeveelheid en de kwaliteit van het werkelijk geloosde water gecontroleerd kunnen worden.
  § 3. [2 Als de woning op de riolering aangesloten is, gebeurt de afvoer van grijs en zwart water uitsluitend via het rioleringsnetwerk.]2
  Het stedelijk afvalwater wordt afgevoerd hetzij door zwaartekracht, hetzij dmv een pompsysteem.
  Als de weg uitgerust is met een scheidingsriolering, is de lozing van regenwater samen met helder parasietwater verboden op de uitgeruste gedeelten.
  [1 ...]1
  § 4. [1 Onverminderd andere toepasselijke wetgevingen, [2 voeren de woningen waarvan de stedenbouwkundige vergunning voor de bouw, de heropbouw of de inrichting van een nieuwe woning in de zin van artikel D.IV.4 van het WRO in eerste aanleg werd afgeleverd na 31 december 2016 hun regenwater af]2 :
   1° prioritair in de grond door infiltratie;
   2° in het geval van technische onmogelijkheid of onvoldoende beschikbaarheid van de grond, in een kunstmatige afwateringsweg of in gewoon oppervlaktewater;
   3° in het geval van onmogelijkheid van afvoer volgens de punten 1° of 2°, in de riolering.
   § 5. Elke nieuwe woning is uitgerust met een systeem dat regenwater en afvalwater scheidt. Elke nieuwe woning gelegen langs een weg waar nog geen riolering is aangelegd of waarvan de riolering nog niet aangesloten is op een gemeenschappelijk zuiveringsstation wordt uitgerust met een van een by-passmogelijkheid voorziene septische put met een minimumcapaciteit die overeenkomt met bijlage XLVIIb. Het gemeentecollege kan na advies van de bevoegde saneringsinstelling een vrijstelling verlenen van de verplichting tot het installeren van een septische put indien het meent dat de kostprijs voor die voorziening buiten verhouding staat tot de verbetering die ervan verwacht kan worden voor het leefmilieu.
   Indien er geen rioleringen zijn, wordt de septische put met by-passmogelijkheid bij voorkeur aangelegd tussen de woning en de toekomstige riolering om de latere aansluiting, opgelegd overeenkomstig paragraaf 1, gemakkelijker te maken. Het afvalwater dat de septische put verlaat, wordt afgevoerd via het oppervlaktewater of, voor zover er geen verbod is opgelegd bij of krachtens een andere wetgeving, via een afvoersysteem via bodeminfiltratie.
   § 6. [2 Bij inbedrijfname van het gemeenschappelijke zuiveringsstation wordt de septische put met by-passmogelijkheid ontkoppeld, behoudens andersluidend advies van de bevoegde saneringsinstelling.]2
   Het slib wordt door een erkende rioolruimer uit de septische put verwijderd wanneer de hoogte van het opgeslagen slib zeventig percent van de totale hoogte onder waterniveau bereikt.
   De inrichtingen uit de sector van het restaurantwezen moeten uitgerust zijn met een ontvetter met een minimumcapaciteit van vijfhonderd liter.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 7, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2019-07-18/31, art. 1, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>
  (3)<BWG 2024-05-23/42, art. 20, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art. R278.§ 1. [4 In afwijking van artikel R.277 kan de eigenaar van de betrokken woning, wanneer de aansluiting op de bestaande, in aanleg zijnde of toekomstige riolering buitensporige kosten veroorzaakt toe te schrijven aan gerezen technische moeilijkheden, een aanvraag tot vrijstelling van aansluiting op de riolering indienen bij het departement, op voorwaarde dat hij een zuiveringssysteem installeert dat de wetgeving inzake milieuvergunning naleeft.
   Deze vrijstellingsaanvraag gebeurt op grond van het opstellen van een technisch dossier en een vergelijking van de kostprijs van de aansluiting op de riolering of de plaatsting van een individueel zuiveringssysteem.]4
  [2 § 1/1. In afwijking van artikel R.277 kan de eigenaar van de betrokken woning, als technische problemen bij de aansluiting op de bestaande, in aanleg zijnde of toekomstige riolering overdreven kosten veroorzaken en bovendien de installatie van een individueel zuiveringssysteem technisch onmogelijk is of economische buiten verhouding blijkt t.o.v. van de opbrengst dat het systeem kan betekenen voor het milieu, bij het departement een vrijstelling van de aansluiting op de riolering en van de installatie van een individueel zuiveringssysteem aanvragen, op basis van het opstellen van een technisch dossier.
   Het technische dossier bevat de elementen die aantonen dat het ingevoerde systeem een beschermingsniveau van het milieu biedt dat dezelfde is als de invoering van een inzamelsysteem.
  [4 § 1/2.]4 Het departement maakt het technisch dossier over aan het betrokken gemeentebestuur en aan de bevoegde saneringsinstelling. Zij beschikken over zestig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag om hun adviezen uit te brengen. Na die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn.
   Het departement kan, op basis van het advies van bevoegde saneringsinstelling [3 [4 en van de gemeente]4]3, bijzondere voorschriften bepalen, samen met deze vrijstelling.
   Het departement geeft kennis van zijn beslissing aan de aanvrager en aan de gemeente binnen een termijn van honderdtwintig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag. Bij gebrek aan een beslissing binnen de voorgeschreven termijn, maakt de eigenaar van de betrokken woning zijn vrijstellingsaanvraag over aan de Minister. De Minister geeft kennis van zijn beslissing ter vervanging van die van het departement binnen een termijn van honderdtwintig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag.
   In het geval van weigering van de vrijstelling van de aansluiting, wordt de aansluiting op de bestaande riolering of de installatie op het individueel zuiveringssysteem uitgevoerd binnen de zes maanden die volgen op de kennisgeving van de weigeringsbeslissing.
   Elk beroep wordt ingediend bij de Minister binnen de zestig dagen van de kennisgeving van de beslissing.
   De Minister geeft kennis van zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.]2
  § 2. ([2 De woning die vóór de aansluitingsplicht over een individueel zuiveringssysteem beschikt, mag het behouden voor zover dit systeem door een milieuvergunning wordt gedekt. In dat geval zijn de in artikel R.277, § 1, bedoelde verplichtingen daarop niet van toepassing.]2
  Als het individuele zuiveringssysteem door de verouderde staat of een voortdurend defect [2 vastgesteld ten gevolge van een controle bedoeld in hoofdstuk IX]2 evenwel niet meer voldoet aan de voorwaarden bepaald krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, moet de eigenaar :
  - ofwel zijn woning op de riolering aansluiten door het systeem uit te schakelen overeenkomstig de bepalingen van artikel R.277, §§ 2 tot en met 4;
  - ofwel het systeem saneren zodat het opnieuw voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zonder zijn woning evenwel op de riolering aan te sluiten.) <BWG 2006-12-06/38, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. Elke nieuwe woning gebouwd in een aan de gemeenschappelijke saneringsregeling onderworpen gebied langs een weg die nog niet met rioleringen uitgerust is, beschikt van meet af aan over een [1 erkend]1 individueel zuiveringssysteem [1 ...]1 als [2 ...]2 vaststaat [2 , na advies van de erkende saneringsinstelling,]2 dat de kosten van een aansluiting op een toekomstige riolering krachtens § 1 te hoog zouden oplopen.
  ----------
  (1)<BWG 2008-11-06/44, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 8, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<BWG 2018-11-30/24, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (4)<BWG 2019-05-16/75, art. 3, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>

Art. R278bis. [1 In de agglomeratie van minder dan 2 000 IE (inwonerequivalent), en onverminderd het financieel plan en investeringsprogramma opgenomen in het beheerscontract van de S.P.G.E., kan elke gemeente een overeenkomst van landelijke sanering met de Regering, de "S.P.G.E." "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer) en de bevoegde saneringsinstelling sluiten om een gemeenschappelijk sanering uit te voeren van een plaatselijk prioriteit van volksgezondheid, van het milieu of technisch erkend voor een bepaald project. Een erkende technische plaatselijke prioriteit bestaat uit een opportuniteitsproject dat in synergie met andere werken of andere financieringsbronnen uitgevoerd moet worden.
   De overeenkomst wordt opgesteld in de vorm van een aanhangsel van de afwateringsovereenkomst.
   Onverminderd de tussenkomst van andere deelnemers en namelijk een tenlasteneming door het Waalse Gewest, de Belgische Staat of de Europese Unie, voorziet de overeenkomst van landelijke sanering waarvan het model door de Regering is goedgekeurd het volgende :
   1° de presentatie door de gemeente van een dossier dat de uitvoering motiveert van saneringswerken die niet opgenomen zijn in een investeringsprogramma goedgekeurd door de Regering;
   2° de financierings- en terugbetalingsmodaliteiten van de gemeentelijke bijdrage;
   3° de respectievelijke bijdrage van de gemeente, de bevoegde saneringsinstelling en de "S.P.G.E." tot de kosten voor de uitvoering van gemeenschappelijke saneringswerken op basis van de volgende beginselen :
   a) het niveau van de gemeentelijk bijdrage vertegenwoordigt een deel van het bedrag van de investeringswerken, excl. btw.;
   b) de gemeente vergemakkelijkt het verkrijgen van de vergunningen en neemt alle kosten ten laste die verband houden met de onteigeningen en de eventuele verplaatsingen van rechtverkrijgenden;
   c) de bevoegde saneringsinstelling realiseert de onderzoeken en de opvolging van de werken volgens de modaliteiten bepaald in de overeenkomst;
   d) het beginsel van de gemeentelijke bijdrage wordt bepaald als volgt :
   (1) voor de saneringswerken en voor het netwerk van collectoren die hen bevoorraadt : 40 %;
   (2) voor het afwateringsnet : toepassing van de modaliteiten van de afwateringsovereenkomst;
   e) de basis gemeentelijke bijdrage wordt gemoduleerd in functie van de ratio tussen de last in potentiële inwoner-equivalent en de huidige last in functie van de bezettingsgraad van de woningen;
   4° de gemeente kan haar financiële bijdrage, naar rato van haar tenlasteneming, afwentelen op de particulieren of de promotor;
   5° de modaliteiten i.v.m. de eigendom van de werken;
   6° de modaliteiten i.v.m. de exploitatie van de werken door de bevoegde saneringsinstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 9, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Onderafdeling II. - Autonome saneringsregeling.
Art. R279.[1 § 1. De autonome saneringsregeling houdt de hieronder vastgestelde verplichtingen in.
   Elke woning of groep woningen die gebouwd is na de datum van goedkeuring of wijziging van het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of van het saneringsplan per onderstroomgebied waarbij de woning voor het eerst onder een autonome saneringszone valt, moet uitgerust worden met een erkend individueel zuiveringssyteem.
   Andere bestaande woningen waarbij de woning onder een autonome saneringszone valt, kunnen verplicht worden om een erkend individueel saneringssysteem te installeren, hetzij na afloop van een zone-onderzoek, hetzij wegens een plaatselijke specificiteit omschreven in artikel R.280, hetzij ten gevolge van inrichtingen, uitbreidingen of verbouwingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning is afgeleverd en die een verhoging van de geloosde vuilvracht, in inwoners-equivalenten uitgedrukt, tot gevolg heeft.
   De grootte van het individueel zuiveringssysteem wordt uitgedrukt in het aantal inwonerequivalenten (IE) en berekend volgens de modaliteiten opgenomen in bijlage XLVI.
   § 2. Onverminderd andere toepasselijke wetgevingen, [2 voeren de woningen waarvan de stedenbouwkundige vergunning voor de bouw, de heropbouw of de inrichting van een nieuwe woning in de zin van artikel D.IV.4 van het WRO in eerste aanleg werd afgeleverd na 31 december 2016 hun gezuiverd afvalwater af]2 :
   1° prioritair in de grond door infiltratie;
   2° in het geval van technische onmogelijkheid of onvoldoende beschikbaarheid van de grond, in een kunstmatige afwateringsweg of in gewoon oppervlaktewater;
   3° in het geval van onmogelijkheid van afvoer volgens de punten 1° of 2°, via een zinkput voor de zuiveringseenheden.
   § 3. De Minister bepaalt de prioritaire zones waarover een zone-onderzoek wordt uitgevoerd.
   Er worden de volgende prioritaire zones onderscheiden :
   1° prioritaire zone I : zone met een sanitaire inzet in het geval van een voorkomings- en waterwingebied of een zwemzone en stroomopwaartse zwemzones;
   2° prioritaire zone II : andere prioritaire zone met een milieu inzet.
   De zwemzones en de stroomopwaartse zwemzones waarvan de kwaliteit goed of uitstekend is, op een continue wijze, over de laatste vijf jaren op basis van het verslag opgemaakt door de Administratie betreffende de kwaliteit van de zwemzones, vallen onder de prioritaire zones II voor zover de autonome zuivering niet wordt geïdentificeerd als een element dat verantwoordelijk is voor de vermindering van de bacteriologische kwaliteit van de zwemzone in het kader van de actualisering van de profielen zoals vereist in Richtlijn 2006/7/EG Deze uitzondering worden opgenomen in het ministerieel besluit bedoeld in paragraaf 4.
   De spreiding voor de uitvoering van die zone-onderzoeken wordt door de Minister goedgekeurd op voorstel van de "S.P.G.E." na overleg met het departement en de bevoegde zuiveringsinstellingen.
   De Regering belast er de "S.P.G.E." mee, het zone-onderzoek uit te werken waarvan de uitvoeringstermijn wordt bepaald in het beheerscontrat van de "S.P.G.E." gesloten met de Regering. De "S.P.G.E." vertrouwt er de uitvoering van toe aan de bevoegde erkende saneringsinstellingen die onder verantwoordelijkheid en toezicht van eerstgenoemde handelen.
   Het onderzoek bevat minstens :
   1 een overzicht van de bestaande toestand, afhankelijk van de beschikbare natuur- en scheikundige, feitelijke, juridische en bestuurlijke gegevens;
   2° een analyse van de bestaande toestand ten opzichte van de potentialiteiten en drukfactoren verbonden aan de verwezenlijking van een gemeenschappelijke saneringsregeling met het oog op een gepaste behandeling of de uitvoering van een individuele sanering;
   3° de oplossing(en) die worden voorgesteld na het doorvoeren van de analyse;
   4° een eindverslag met de samenvatting van alle hierboven omschreven elementen en de aanbeveling van termijnen voor de aanleg van de uitrustingen, indien voorgeschreven;
   5°.het advies van de betrokken gemeente(n), de bevoegde saneringsinstelling en de "S.P.G.E.".
   Wat punt 5° betreft, deelt het gemeentecollege zijn advies mede aan de bevoegde saneringsinstelling binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het eindverslag. Bij gebreke daarvan wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   De "S.P.G.E." maakt het zone-onderzoek over aan het departement voor advies, binnen 30 dagen te rekenen van de ontvangst van het dossier van de bevoegde saneringsinstelling en van de adviezen. Indien er geen advies gegeven wordt binnen dertig dagen wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   Binnen zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het dossier van de bevoegde saneringsinstelling en van de adviezen, maakt de S.P.G.E. het zone-onderzoek en zijn voorstel tot beslissing over aan de Minister.
   De Minister keurt de uitslag van het zone-onderzoek goed binnen dertig dagen te rekenen van de ontvangst ervan. Al naar gelang beslist hij om de wijziging van het betrokken saneringsplan per onderstroomgebied te laten doorvoeren met het oog op de opneming van een omtrek als collectieve saneringsregeling of om de installatie van een individueel zuiveringssysteem op te leggen aan de woningen of groepen van woningen die onder de autonome saneringsregeling vallen. In het geval dat de installatie van een individueel zuiveringssysteem wordt opgelegd, bepaalt de Minister de termijn van het conform maken en het type van prioritaire zone I of II waaronder deze woningen vallen wanneer zij zich bevinden in een zwemzone od stroomopwaartse zwemzone overeenkomstig de bepalingen opgenomen in paragraaf 3.
   De Minister maakt zijn beslissing over aan de "S.P.G.E.", de bevoegde saneringsinstelling en de betrokken gemeenten. De bevoegde saneringsinstelling geeft kennis van de beslissing van de Minister aan de eigenaars van de betrokken woningen binnen dertig dagen van de ontvangst ervan.
   § 5. Onverminderd de bevoegdheid van de Minister bedoeld in paragraaf 3, kunnen één of meerdere personen een oplossing van autonome sanering opstarten, op een privé domein, met meerdere woningen.
   § 6. In het kader van een gegroepeerde stedenbouwkundige vergunning of bouwvergunning, verzoekt de gemeente om het advies van de bevoegde saneringsinstelling over de aan te bevelen technische saneringsoplossing.
   De bevoegde saneringsinstelling beschikt over dertig dagen om haar advies uit te brengen te rekenen van de ontvangst van het verzoek dat gunstig geacht zal zijn na afloop van deze termijn.
   Als uit het advies blijkt dat de voorrang moet gegeven worden aan een gecentraliseerd zuiveringsoplossing en dus een gemeenschappelijke sanering :
   1° het advies van de erkende saneringsinstelling, gevalideerd door de "S.P.G.E.", bevat een analyse van het voorgesteld saneringsplan. Hij specificeert ook de technische voorschriften van de werken voor een overname van de eigendom en van de exploitatie van deze werken door de "S.P.G.E." na hun inbedrijfname;
   2° de vergunningsaanvrager draagt de lasten van de kosten van de saneringsinfrastructuren naar evenredigheid van de geschatte vuilvracht van het project ten opzichte van de totale last uitgedrukt in inwoners-equivalenten (IE) van de voorgestelde gemeenschappelijke saneringsoplossing;
   3° de gemeente, overeenkomstig artikel R.288, § 2, maakt aan de "S.P.G.E." de wijzigingsaanvraag over van het saneringsplan per onderstroomgebied die het gevolg is van de wijziging van de saneringsregeling.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 10, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2019-07-18/31, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>

Art. R280.[1 § 1er. Om een probleem van volksgezondheid of een gekarakteriseerde aantasting van het milieu te regelen, kan de gemeente, op basis van een motivatieverslag en van het advies van de bevoegde saneringsinstelling, de installatie van een individueel saneringssysteem opleggen.
   De gemeente deelt aan de "S.P.G.E." en aan de bevoegde saneringsinstelling het voorschrift mee dat zij genomen heeft.
   § 2. Wanneer de gemeente vindt dat het probleem van volksgezondheid bedoeld in paragraaf 1 een plaatselijk zwart punt vormt, vraagt zij de erkenning ervan bij de "S.P.G.E." om aan de betrokken personen de mogelijkheid te bieden om toegang te krijgen tot [2 een premie ter hoogte van het bedrag dat van toepassing is, wanneer de woning een erkend plaatselijk zwart punt vormt]2. Deze aanvraag wordt vergezeld van het advies van het departement en van de bevoegde saneringsinstelling, alsook het motivatieverslag.
   De "S.P.G.E." geeft kennis van zijn beslissing aan de gemeente binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de gemeentelijke aanvraag. Bij gebrek aan een beslissing binnen de voorgeschreven termijn, maakt de betrokken gemeente haar erkenningsaanvraag over aan de Minister. De Minister geeft kennis van haar beslissing ter vervanging van die van de S.P.G.E. binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag.
   In het geval van weigering van de erkenning van het plaatselijk zwart punt, kan een beroep worden ingediend bij de Minister binnen zestig dagen van de kennisgeving van de beslissing.
   De Minister geeft kennis van zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 11, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2021-06-24/23, art. 1, 071; Inwerkingtreding : 18-07-2021>

Art. R281.[1 In de autonome saneringszone kan de eigenaar van de betrokken woning, wanneer de installatie van een individueel saneringssysteem overdreven kosten veroorzaakt wegens technische moeilijkheden of economisch buiten verhouding blijkt t.o.v. van de opbrengst dat het systeem kan betekenen voor het milieu, op basis van een technisch dossier, een vrijstellingsaanvraag voor de installatie van het systeem, bij het departement indienen.
   Het departement maakt het technisch dossier over aan het betrokken gemeentebestuur en aan de bevoegde saneringsinstelling. Zij beschikken over zestig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag om hun adviezen uit te brengen. Na die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn.
   Het departement geeft kennis van zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van honderdtwintig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag. Bij gebrek aan een beslissing binnen de voorgeschreven termijn, maakt de eigenaar van de betrokken woning zijn vrijstellingsaanvraag over aan de Minister. De Minister geeft kennis van zijn beslissing ter vervanging van die van het departement binnen een termijn van honderdtwintig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag.
   Het departement kan, op basis van het advies van bevoegde saneringsinstelling [2 en van de gemeente]2, bijzondere voorschriften bepalen, samen met deze vrijstelling.
   In het geval van weigering van de vrijstelling, wordt de installatie op het individueel zuiveringssysteem uitgevoerd binnen de zes maanden die volgen op de kennisgeving van de weigeringsbeslissing.
   Elk beroep kan bij de Minister worden ingediend binnen zestig dagen van de kennisgeving van de beslissing door het departement.
   De Minister geeft kennis van zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 12, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 3, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Onderafdeling III. - Voorlopige saneringsregeling.
Art. R282. (De voorlopige saneringsregeling houdt in dat elke nieuwe woning uitgerust wordt met een mangat en een systeem dat alle regenwater van het huishoudelijk afvalwater scheidt, alsmede met een septische put met bypassmogelijkheid met een minimumcapaciteit van 3.000 liter en, voor de zaken uit het restaurantwezen, een ontvetter met een minimumcapaciteit van 500 liter. De woning moet, in voorkomend geval, aangesloten worden op de bestaande riolering langs de weg, overeenkomstig de bepalingen van artikel R.277, §§ 2 tot en met 4, en artikel R.278, § 2.) <BWG 2006-12-06/38, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Indien mogelijk wordt een zone van 10 m2 vrijgehouden tussen de septische put en het afvoersysteem om eventueel een individueel zuiveringssysteem aan te leggen.

Art. R283. § 1. (Op voorstel van de "S.P.G.E." in overleg met de bevoegde saneringsinstelling wordt bepaald of de voorlopige saneringsregeling als een gemeenschappelijke dan wel zelfstandige saneringsregeling aangelegd wordt.) <BWG 2006-12-06/38, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. (opgeheven) <BWG 2006-12-06/38, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. (De vervanging van de voorlopige saneringsregeling door een gemeenschappelijke dan wel zelfstandige saneringsregeling wordt ondergeschikt gemaakt aan de wijziging van het saneringsplan per betrokken onderstroomgebied bedoeld in artikel R.288; die vervanging wordt effectief bij de inwerkingtreding van het advies tot herziening van het plan waarbij die vervanging bevestigd wordt.) <BWG 2006-12-06/38, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Afdeling III. - Saneringsplannen per hydrografisch onderbekken.
Art. R284.
  § 1. Een saneringsplan per hydrografisch onderbekken is een dossier bestaande uit een hydrografische kaart en een verslag over die kaart.
  Het plan bestrijkt het gezamenlijke grondgebied van een hydrografisch onderbekken.
   Er bestaat een gedrukte en een numerieke versie van het plan en het verslag.
  § 2. De hydrografische kaart voldoet aan de volgende voorwaarden :
  - ze bestaat uit bladzijden op schaal 1/10 000 waarop het Noorden naar boven gericht staat; ze kan plaatselijk vergroot worden om het lezen te vergemakkelijken;
  - ze wordt met een algemene indexkaart aangevuld op een variabele schaal die het hydrografische onderbekken bestrijkt;
  - de achtergrond van het plan wordt weergegeven op achtstebladen (op schaal 1/10 000) van het Nationaal Geografisch Instituut en dmv schaduweringen;
  - de verschillende bladzijden waaruit de hydrografische kaart bestaat, voldoen aan de normen NBN 510 E04-012 en NBN E04-013; het formaat A0 is de maximale grootte;
  - de verschillende lijnen en verklarende teksten voldoen aan de voorschriften van de " SPGE ".
  De hydrografische kaart vermeldt oa :
  1° de grenzen van de hydrografische onderbekkens;
  2° de gemeentelijke grenzen;
  3° de afvoerwegen van het gewone oppervlaktewater en de kunstmatige afvoerwegen, waarbij een onderscheid tussen de waterwegen in de open lucht, de overwelvingen en de leidingen gemaakt wordt en de categorie en de afvoerrichting vermeld worden;
  4° de lokalisering van de waterwinningsgebieden en van de preventiegebieden bedoeld in de (artikelen D.171 tot en met D.175); <BWG 2006-12-06/38, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  5° de vermelding op het gewestplan van de voor verstedelijking bestemde gebieden en de bestemming ervan;
  6° [1 de omtrekken waarin de gemeenschappelijke saneringsregeling van toepassing is]1
  7° (de omtrekken waarin de zelfstandige saneringsregeling van toepassing is;) <BWG 2006-12-06/38, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  8° de omtrekken waarin de voorlopige saneringsregeling van toepassing is;
  9° de omtrekken waarin de ontwateringsverrichtingen verwezenlijkt worden;
  10° de lokalisatie, met verwijzing naar het verslag bedoeld in § 3, van de andere gegevens waarvan de projectontwerper kennis heeft en die een invloed zouden kunnen hebben op de inzake afvalwaterzuivering te nemen beslissingen;
  11° ter informatie, de ligging van de bestaande werken en van de werken gepland door de (saneringsinstelling) die instaat voor de opvang, het oppompen en de zuivering van het afvalwater; <BWG 2006-12-06/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  12° ter informatie, het bestaande en het aan te leggen afwateringsnetwerk.
  § 3. Het verslag betreffende de hydrografische kaart expliciteert en rechtvaardigt de op de kaart vermelde gegevens, de geplande maatregelen en de in aanmerking genomen opties.
  Het verslag bevat de lijst van de zuiveringsstations voor de behandeling van het stedelijke afvalwater van agglomeraties met 2 000 IE of meer en vermeldt de nominale grootte ervan.
  Het verslag bevat een reeks beschikbare samenvattende gegevens ivm :
  - de lengte van de bestaande, in een driejarenprogramma voorziene en nog aan te leggen afwateringsnetwerken;
  - de bevolking betrokken bij de verschillende saneringsregelingen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de woningen die al dan niet op een afwateringsnetwerk aangesloten zijn;
  - de staat van het afwateringsnetwerk en het aansluitingspercentage per agglomeratie;
  - de woningen waarvan het afvalwater al dan niet gezuiverd wordt.
  De in het verslag vermelde gegevens worden geactualiseerd bij de bijwerking bedoeld in (artikel R.290). <BWG 2006-12-06/38, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  ----------
  (1)<BWG 2008-11-06/44, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. R285. <BWG 2006-12-06/38, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Regering belast er de "S.P.G.E." mee, het saneringsplan per onderstroomgebied uit te werken, het periodiek en gericht te wijzigen en het bij te houden.
  De "S.P.G.E." vertrouwt er de uitvoering van toe aan de betrokken erkende saneringsinstellingen die onder verantwoordelijkheid en toezicht van eerstgenoemde handelen.
  Alle gegevens die voortvloeien uit de verwezenlijking van het plan en de periodieke en gerichte wijzigingen ervan worden door de "S.P.G.E." in een gecoördineerd cartografisch document dat onder haar beheer staat, vastgelegd.
  De "S.P.G.E." stelt het gecoördineerde cartografische document, de gegevensbank en de elektronische kaartdocumenten ter beschikking van de erkende saneringsinstellingen voor het desbetreffende grondgebied.

Art. R286.
  § 1. Het voorontwerp van plan wordt uitgewerkt op basis van een analyse van de feitelijke en rechtstoestand op grond waarop de in de artikelen 277 tot en met 283 bedoelde saneringsregelingen berusten rekening houdende met de hierna bepaalde objectieve eigenschappen van de bedoelde agglomeraties of gebieden.
  § 2. De gemeenschappelijke saneringsregeling is van toepassing op de agglomeraties met 2 000 IE of meer.
  (Ze is ook van toepassing op de agglomeraties met minder dan 2000 IE voor zover :
  - ze beschikken over een bestaand gemeenschappelijk zuiveringsstation of over een station waarvan de bouwopdracht vóór 25 juli 2003 is toegewezen;
  - vijfenzeventig percent van de rioleringen al bestaan en in goede staat zijn;
  - er specifieke leefmilieu- of technische kenmerken bestaan bepaald [1 door een door de bevoegde saneringsinstelling uitgevoerd onderzoek]1 die verantwoorden dat de agglomeratie aan die saneringsregeling wordt onderworpen.) <BWG 2006-12-06/38, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. (De zelfstandige saneringsregeling geldt in de voor bebouwing bestemde gebieden die niet bedoeld zijn in § 2 en waarvoor er specifieke lokale en, meer bepaald, leefmilieukenmerken bestaan die het feit verantwoorden dat de agglomeratie onderworpen wordt aan die saneringsregeling en voor alle woningen die opgetrokken worden buiten de voor bebouwing bestemde gebieden, behalve als het besluit, aangenomen overeenkomstig artikel R.281, § 1, er anders over beslist.) <BWG 2006-12-06/38, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 4. De voorlopige saneringsregeling is van toepassing in de bebouwingsgebieden die niet onder de §§ 2 en 3 van dit artikel vallen hetzij wegens de heterogeniteit van de woondichtheid, hetzij wegens het onzekere karakter van de ontwikkeling ervan.
  ----------
  (1)<BWG 2008-11-06/44, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. R287.
  § 1. De Regering keurt het voorontwerp van saneringsplan goed per hydrografisch onderbekken en gelast de " SPGE " het planontwerp binnen 30 dagen voor advies voor te leggen aan de volgende instanties :
  - de gemeenten waar het in aanmerking genomen hydrografisch onderbekken gelegen is;
  - de betrokken eigenaars van een winning van tot drinkwater verwerkbaar water;
  - de riviercontracten betreffende het in aanmerking genomen hydrografisch onderbekken;
  - de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest.
  Bovenvermelde instanties geven de " SPGE " advies binnen een termijn van 120 dagen. Als één van de instanties geen advies uitbrengt binnen die termijn, wordt het geacht gunstig te zijn.
  [1 Gedurende deze termijn organiseren de betrokken gemeenten, eventueel bijgestaan door de betrokken saneringsinstelling, een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van titel III, deel III, van Boek I van het Milieuwetboek.]1
  § 2. Na afloop van de adviestermijn en nadat de " SPGE " een synthese van de eventuele adviezen van de geraadpleegde instanties heeft overgemaakt, legt de Regering het saneringsplan per hydrografisch bekken definitief vast.
  § 3. De datum van inwerkingtreding van het plan ligt vast in het besluit van de Regering tot goedkeuring van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken. Het besluit wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  ----------
  (1)<BWG 2008-11-06/44, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. R288.[1 § 1. De wijziging van de saneringsplannen per onderstroomgebied houdt verband met elke wijziging in de saneringsregeling.
   De aanvragen tot wijziging kunnen uitgaan van een gemeente, een erkende saneringsinstelling of van rechtswege van de Minister of de Regering, of van de "S.P.G.E." op eigen initiatief. Ze worden gericht aan de "S.P.G.E.".
   De "S.P.G.E." onderzoekt de aanvragen tot wijzigingen van de saneringsplannen per onderstroomgebied.
   § 2. Binnen vijftien dagen van de ontvangst van de aanvraag, en wanneer de aanvraag niet afkomstig is van de bevoegde saneringsinstelling, vertrouwt de "S.P.G.E." de verwezenlijking van een onderzoek aan de bevoegde saneringsinstelling toe, dat het voorstel van wijziging op technisch, milieu en financieel vlak rechtvaardigt. De bevoegde saneringsinstelling beschikt over zestig dagen om zijn verslag over te maken.
   Wanneer de aanvraag afkomstig is van de bevoegde saneringsinstelling en het onderzoek bedoeld in het eerste lid niet bevat, belast de "S.P.G.E." de bevoegde saneringsinstelling ermee om het binnen zestig dagen uit te voeren
   § 3. De "S.P.G.E." bereidt het project van wijziging voor, hetzij voor elke individuele aanvraag, hetzij door hergroepering van verschillende aanvragen gekregen tijdens een periode die verenigbaar is met de termijnen opgenomen in dit artikel en diegenen van artikel R.289 om één enkel project te realiseren dat verschillende wijzigingen per saneringsplan per onderstroomgebied hergroepeert.
   In voorkomend geval, bevat de realisatie van elke wijziging de nodige aanpassingen van de plannen naar gelang van de ontwikkeling van de beschikbare feitelijke gegevens, inzake de aanleg van de saneringswerken en van de netwerken van collectoren en rioleringen binnen de omtrek van de saneringsplannen per onderstroomgebied.
   § 4. De effectbeoordeling is opgenomen onder de vorm van een verslag dat, met het project tot wijziging, het geïntegreerd verslag vormt.
   Er wordt gehandeld overeenkomstig artikel D.56, § 4, van Boek I van het Milieuwetboek om de structuur van het geïntegreerd verslag op te maken krachtens artikel D.61, § 3. Het wordt minstens om de vijf jaar herzien volgens dezelfde procedure.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 13, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R289.[1 § 1er. Binnen honderdtwintig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag tot wijziging van het saneringsplan per onderstroomgebied, onderwerpt de "S.P.G.E.", voor advies, het project tot wijziging, samen met het geïntegreerd verslag, aan de volgende betrokken instanties :
   1° de gemeenten;
   2° de houders van winningen van tot drinkwater verwerkbaar water
   3° de bevoegde operationele directoraten-generaal van de Waalse Overheidsdienst.
   § 2. De personen en instanties bedoeld in paragraaf 1 brengen hun advies uit aan de "S.P.G.E." [2 binnen negentig dagen]2 Indien er door één van deze instanties geen advies gegeven binnen die termijn wordt het advies van de in gebreke gebleven instantie geacht gunstig te zijn.
   Gedurende deze termijn organiseren de gemeenten, eventueel bijgestaan door de bevoegde saneringsinstelling, een openbaar onderzoek volgens de modaliteiten bepaald in Boek I, Deel III, Titel III, van het Milieuwetboek.
   Binnen zestig dagen te rekenen van de vervaldatum van de raadplegingstermijn, deelt de "S.P.G.E." haar advies mee aan de Minister over de wijzigingsaanvragen van het saneringsplan per onderstroomgebied alsook de samenvatting van de adviezen van de geraadpleegde instanties.
   In voorkomend geval, stelt de "S.P.G.E." een milieuverklaring voor bedoeld in artikel D.60 van Boek I van het Milieuwetboek.
   § 3. Op voorstel van de Minister keurt de Regering het geïntegreerd verslag en de wijziging van het saneringsplan per onderstroomgebied goed.
   Het besluit van de Regering tot aanneming van het saneringsplan per onderstroomgebied bepaalt de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde bepalingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 14, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 4, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. R290.<BWG 2006-12-06/38, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. [1 Terwijl de Regering de periodieke wijziging aanneemt, verzorgt de "S.P.G.E." de bijwerking van elk saneringsplan per onderstroomgebied in een gecoördineerd cartografisch document dat onder haar beheer staat. Binnen de dertig dagen na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad worden de aangenomen plannen, of de gewijzigde plannen, en de bijwerking ervan door de "S.P.G.E." naar de gemeenten en de bevoegde saneringsinstellingen gezonden.]1
  § 2. Van de plannen en de bijwerkingen ervan wordt kosteloze inzage verleend op de maatschappelijke zetel van de "S.P.G.E.", op het gemeentebestuur voor wat het deel aanbelangt dat op het betrokken grondgebied gelegen is of op de maatschappelijke zetel van de bevoegde saneringsinstellingen.
  De plannen en de numeriek doorgevoerde bijwerkingen ervan kunnen daarnaast geraadpleegd worden op de website van de "S.P.G.E.", http://www.spge.be
  De afschriften van de plannen worden op schriftelijk verzoek, ingediend bij de "S.P.G.E.", afgeleverd tegen de kostprijs van 10 euro per kaart, op formaat A0, waarbij de verzendkosten gerekend moeten worden.
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 15, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling IV. - Maatregelen voor de vastlegging van het afwateringskadaster.
Art. R291.De gemeente stelt met de hulp van de bevoegde [...] [saneringsinstelling] een diagnose van haar afwateringsnetwerken die aan een gemeenschappelijke sanering onderworpen worden. De diagnose heeft meer bepaald betrekking op de exacte staat van het netwerk en op het aantal aansluitingen erop. <BWG 2006-12-06/38, art. 1 en 16, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
   Ze wordt in dat opzicht als een saneringshandeling beschouwd.
  De modaliteiten en kosten van het stellen van de diagnose worden tussen de partijen in het kader van de [1 afwateringsovereenkomst]1 vastgelegd.
  ----------
  (1)<BWG 2011-02-17/09, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 02-04-2011>

HOOFDSTUK VII.   
Art. R292.
  <Opgeheven bij BWG 2012-05-03/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>

Art. R293.
  <Opgeheven bij BWG 2012-05-03/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>

Art. R294.
  <Opgeheven bij BWG 2012-05-03/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>

Art. R295.
  <Opgeheven bij BWG 2012-05-03/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>

Art. R296.
  <Opgeheven bij BWG 2012-05-03/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>

Art. R297.
  <Opgeheven bij BWG 2012-05-03/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>

HOOFDSTUK VIII. - Behandeling van het stedelijk afvalwater.
Art. R298. § 1. Stedelijk afvalwater van agglomeraties waarvan de vuilvracht hoger is dan 2 000 ie, moet, vooraleer geloosd te worden, een secundaire behandeling ondergaan (...) voor lozingen uit agglomeraties met 2 000 tot 10 000 ie. (De voorwaarden met betrekking tot de lozingen van die stations zijn opgenomen in bijlage XXIX.) <BWG 2006-12-06/38, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. De lozing van stedelijk afvalwater van agglomeraties met een vuilvracht van meer dan 10 000 ie moet voorafgegaan worden door een tertiaire behandeling. (De voorwaarden met betrekking tot de lozingen van die stations zijn opgenomen in bijlage XXX.) <BWG 2006-12-06/38, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. Naast de bepalingen van de §§ 1 en 2 kan de Minister een strengere behandeling opleggen zodat het ontvangende water de kwaliteitsdoelstellingen kan halen.

Art. R299. Stedelijk afvalwater van agglomeraties waarvan de vuilvracht gelijk is aan of kleiner is dan 2 000 ie en dat in een opvangsysteem terechtkomt, moet, vooraleer geloosd te worden, (...) een toereikende behandeling ondergaan. <BWG 2006-12-06/38, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Bij gebrek aan een strengere behandeling bepaald door de Minister als de kwaliteitsdoelstelling voor de ontvangende waterloop het vereist, of aan een door de Minister bepaalde minder vergaande behandeling als de ontvangende waterloop de kwaliteitsdoelstelling haalt, worden de in bijlage (XXXV) vermelde eisen geacht aan de toereikende behandeling te voldoen. <ERR. B.S. 21-06-2005>

Art. R300. <BWG 2006-12-06/38, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007> (De collectoren worden zo ontworpen, gebouwd en onderhouden dat er rekening gehouden wordt met het volume en de kenmerken van het stedelijk afvalwater en de milieudoelstellingen voor het ontvangende waterlichaam, de lekken te voorkomen en de vervuiling van het ontvangende water door overbelasting wegens onweersbuien te beperken.) <BWG 2006-12-06/38, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (lid 2 opgeheven) <BWG 2006-12-06/38, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (lid 3 opgeheven) <BWG 2006-12-06/38, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. R301. De gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties worden zodanig ontworpen of aangepast dat de debieten kunnen worden gemeten en representatieve monsters van het inkomende afvalwater en het behandelde effluent kunnen worden verkregen.
  De plaatsen voor de lozing van het gezuiverde water worden voor zover mogelijk zodanig gekozen dat het effect op de ontvangende water zo gering mogelijk is.
  De in ie uitgedrukte belasting wordt berekend op basis van het gemiddelde van de maximale wekelijkse belasting die in de loop van het jaar in de gemeenschappelijke zuiveringsinstallatie terechtkomt, behalve ongebruikelijke situaties zoals zware regenval.

Art. R302. De gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties die aan de in de (artikelen R.298 en R.299) bedoelde eisen moeten voldoen, worden zodanig ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij in normale weersomstandigheden een voldoende rendement kunnen hebben daar waar zij gevestigd zijn. <BWG 2006-12-06/38, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Bij het ontwerpen van deze installaties dient rekening te worden gehouden met de seizoenschommelingen van de belasting.

Art. R303. Lozingen van de in de (artikelen R.298 en R.299) bedoelde gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties worden overeenkomstig de in bijlage (XXXVI) vermelde procedures gecontroleerd. <ERR. B.S. 21-06-2005> <BWG 2006-12-06/38, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De controles worden uitgevoerd door de bevoegde (saneringsinstelling) die daartoe de vereiste toestellen plaatst. <BWG 2006-12-06/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De resultaten van de controles worden ten minste drie jaar door de bevoegde (saneringsinstelling) bewaard. <BWG 2006-12-06/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De resultaten van de controles worden jaarlijks in de vorm van een synthese in een rapport opgenomen. Daartoe dient het in bijlage (XXXVII) vermelde formulier te worden gebruikt. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  Het jaarlijkse rapport wordt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gezonden, uiterlijk op 31 maart van het jaar na dat waarop het betrekking heeft.

HOOFDSTUK IX. [1 - Installatie en controle van de individuele zuiveringssystemen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Installatie en controle van de individuele zuiveringssystemen]1   ----------   (1)
Art. R304.[1 Elke installateur van een individueel zuiveringssysteem maakt een verslag op dat de datum van inbedrijfname van het systeem bepaalt en dat een beschrijvend plan van het individueel zuiveringssysteem en van de voorziening voor de afvoer van water bevat. Dit verslag wordt vergezeld van een fotoreportage dat de mogelijkheid biedt om de verschillende werken en hun aansluitingen te visualiseren vóór het opvullen van de opgravingen en geulen.
   De installateur richt dit verslag aan de eigenaar van het individueel zuiveringssysteem voor de technische oplevering van de werken en aan de "S.P.G.E.", binnen vijftien dagen te rekenen van de technische oplevering van de werken, via de daartoe voorzien informaticatoepassing op de website : http : //www.spge.be/gpaa.
   De Minister bepaalt de inhoud van het verslag.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 18, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Afdeling 1 bis. [1 - Certificering van de installateurs van individuele zuiveringsystemen]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Begripsomschrijvingen en algemeenheden]1   ----------   (1)
Art. R304-1. [1 Voor de toepassing van deze afdeling, dient te worden verstaan onder:
   1° het handvest : het handvest van de installatie van individuele zuiveringssystemen in het Waalse Gewest;
   2° de exploitant : de exploitant van het individueel zuiveringssysteem, of het nu de opdrachtgever, de eigenaar of de huurder van het goed betreft waar het individueel zuiveringssysteem is geplaatst;
   3° de Minister : de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is;
   4° de opdrachtgever : eenieder die de opdracht geeft werken i.v.m. de installatie van een individueel zuiveringssysteem uit te voeren of te laten uitvoeren mits betaling van deze werken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. R304-2. [1 De certificering heeft betrekking op de verschillende stappen van de installatie van een individueel zuiveringssysteem, namelijk het ontwerp van het project, de uitvoering en de inbedrijfname van een individueel zuiveringssysteem, alsook de vaststelling van het installatieverslag zoals bedoeld in artikel R.304.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. R304-3. [1 De volgende wijzen van mededeling gebruikt voor de toepassing van deze afdeling zijn:
   1° het aangetekend schrijven met ontvangstbericht;
   2° het gebruik van elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de dienst die de gebruikte post verdeelt;
   3° de neerlegging tegen ontvangstbewijs;
   4° het elektronisch schrijven als de procedure gedematerialiseerd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 2. [1 - Certificeringsvoorwaarden]1   ----------   (1)
Art. R304-4.[1 § 1. Om gecertificeerd te worden voldoet de installateur van individuele zuiveringsystemen aan de volgende voorwaarden :
   1° onder de bestuurders of personen die de vennootschap kunnen binden, geen enkele persoon tellen die veroordeeld is bij een beslissing die in kracht van gewijsde is getreden wegens bepaalde feiten i.v.m. de installatie van individuele zuiveringssystemen
   niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van certificering binnen de drie jaar voorafgaand aan de certificeringsaanvraag;
   3° opgenomen zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
   4° voldoen aan de fiscale en sociale verplichtingen op het ogenblik van de certificeringsaanvraag en meer bepaald voldoen aan de verplichtingen opgelegd aan de aannemers van werken in artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders;
   5° een verzekeringscontract aangegaan hebben die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt die voortvloeit uit de activiteiten van opbouwwerken en het jaarlijks hernieuwen;
   6° een attest van het volgen van een opleiding georganiseerd door de "S.P.G.E." overleggen over de administratieve en technische aspecten van de installatie van individuele zuiveringsystemen.
   De Minister kan, op voorstel van de "S.P.G.E." de voorwaarden van het verzekeringscontract bedoeld in 5° bepalen.
   De inhoud van de opleiding bedoeld in 6° heeft betrekking :
   a) voor de administratieve aspecten, op :
   - de wetgeving betreffende de autonome sanering;
   - de inhoud van de installatierapporten;
   - de verbintenissen opgenomen in het handvest;
   - de rapportageprocedures naar de "S.P.G.E.", de "OAA", de gemeente, de opdrachtgever;
   a) voor de technische aspecten, op :
   - de basis van de biologische zuivering toegepast op de autonome sanering;
   - de regels van goede praktijk die moeten nageleefd worden voor de vestiging van het individueel zuiveringssysteem;
   - de afvoer en de verspreiding van het gezuiverde water.
   § 2. Om gecertificeerd te worden, moet de installateur bovendien :
   - zorgen voor de correcte aansluiting van de toevoer van afvalwater en voor de scheiding van het regenwater aan de ingang van het individueel zuiveringssysteem
   - de meest geschikte middelen onderzoeken en uitvoeren voor de afvoer van het regenwater;
   - de geschikte middelen onderzoeken en uitvoeren voor de afvoer van het gezuiverd afvalwater overeenkomstig het Waterwetboek;
   - de werken alleen met eigen personeel uitvoeren, of alleen een onder- of gezamenlijk aanbesteding met andere gecertificeerde installateurs, en ervoor zorgen dat goede praktijken van het beroep worden nageleefd;
   - aan de exploitant een volledig technisch-administratief dossier verstrekken met de volgende elementen: exploitatie- en onderhoudshandboek van het geïnstalleerd systeem, inplantingsschema en fotografische drager uitgevoerd tijdens de installatie;
   - de gegevens en de garantievoorwaarden van de fabrikant verstrekken i.v.m het uitgevoerde individueel zuiveringssysteem;
   - [2 ...]2
   - de toegang tot het systeem alsook tot zijn aansluitingen mogelijk maken en vergemakkelijken voor controledoeleinden;
   - de exploitant op de hoogte brengen van de werking en de verplichting en modaliteiten inzake onderhoud van het individueel zuiveringssysteem;
   - aan de "S.P.G.E." het installatieverslag overmaken bedoeld in artikel R.304 binnen 15 dagen van de technische oplevering van de werken;
   - in het geval van gebrekkig werk, onverwijld zijn verantwoordelijkheid opnemen of die van elke eventuele onderaannemer;
   - ondertekenaar zijn van het handvest omschreven in artikel 304-5 en waarin voor de installateurs de bovenvermelde voorwaarden zijn opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 5, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Onderafdeling 3. [1 - Handvest van de installatie van individuele zuiveringssystemen]1   ----------   (1)
Art. R304-5. [1 § 1. Een handvest om de kwaliteit van de installatie van individuele zuiveringsystemen in Wallonië te verhogen, wordt opgesteld door het Gewest, vertegenwoordigd door de Minister van Leefmilieu, AQUAWAL, de "S.P.G.E.", de erkende saneringsinstellingen, de Confederatie Bouw, de federatie van de ondernemingen van de technologische industrie (AGORIA).
   Het handvest kan worden uitgebreid tot andere partners die streven naar de verbetering van de kwaliteit van de installatie en het voortbestaan en de werking van de individuele zuiveringssystemen.
   De installateur van individuele zuiveringssystemen toont zijn instemming met de voorwaarden bepaald in artikel R.304-4, § 2, door de ondertekening van het handvest.
   Het handvest ondertekend door de installateur wordt overgemaakt aan de "S.P.G.E."]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 4. [1 - Toekenningsprocedure van de certificering.]1   ----------   (1)
Art. R304-6. [1 § 1. De inachtneming van de voorwaarden opgenomen in artikel R.304-4 laat toe, voor de installateur die erom verzoekt, om een certificering met een geldigheid van één jaar toe te kennen.
   De certificeringsaanvraag wordt gericht aan de "S.P.G.E." volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3.
   § 2. De certificeringsaanvraag bevat minstens :
   1° de identiteit, de rechtstoestand, de woonplaats of het adres van de maatschappelijke zetel, het inschrijvingsnummer bij de Kruisbank van ondernemingen en het BTW-nummer van de aanvrager
   2° de elementen op grond waarvan er kan worden vastgesteld dat de voorwaarden bedoeld in artikel R.304-4 en betreffende de aangevraagde certificering zijn vervuld, met inbegrip van het handvest behoorlijk getekend door de installateur;
   3° het bewijs van de betaling aan de "S.P.G.E." van de dossierkosten bepaald in artikel R.304-11.
   De Minister bepaalt de vorm en de inhoud van de certificeringsaanvraag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. R304-7. [1 § 1. De certificeringsaanvraag is onvolledig als er vereiste inlichtingen of documenten ontbreken bedoeld in artikel 304-4.
   De aanvraag is onontvankelijk:
   1° als ze is ingediend in strijd met artikel R.304-3;
   2° als ze twee keer onvolledig wordt geacht;
   3° als de aanvrager de gevorderde gegevens of documenten niet verstrekt binnen de termijn bepaald bij artikel R.304-8, § 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. R304-8. [1 § 1.. De "S.P.G.E." stuurt naar de aanvrager, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, haar beslissing over het volledige en ontvankelijke karakter van de certificeringsaanvraag binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.
   Als de aanvraag onvolledig is, wijst de " S.P.G.E." de aanvrager op de ontbrekende documenten. De aanvrager stuurt de gevraagde bijkomende stukken naar de "S.P.G.E.", volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het eerste lid.
   Als de aanvraag onontvankelijk is, moet de "S.P.G.E.", binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, de onontvankelijkheidsgronden aan de aanvrager meedelen.
   Binnen dertig dagen na ontvangst van de bijkomende stukken, stuurt de "S.P.G.E." naar de aanvrager, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, zijn beslissing over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag. Indien zij een tweede maal acht dat de aanvraag onvolledig is, verklaart zij die aanvraag onontvankelijk.
   Indien de "S.P.G.E." haar beslissing niet aan de aanvrager heeft gestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de vorige leden, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt het onderzoek voortgezet.
   § 2. De "S.P.G.E." richt de bevestiging van de certificering van de aanvrager voor de duur van één jaar binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van verzending van haar beslissing m.b.t. de ontvankelijkheid van de aanvraag, aan de aanvrager op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3.
   Samen met het opsturen van de beslissing van de "S.P.G.E." bedoeld in het eerste lid, deelt ze schriftelijk, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, het dossier van certificeringsaanvraag en haar beslissing mee aan het Comité van deskundigen voor de autonome sanering.
   § 3. De beslissing die de certificering voor één jaar verleent, vermeldt:
   1° het precieze doel van de certificering;
   2° de bijgewerkte elementen waarmee de houder geïdentificeerd kan worden;
   3° de voorwaarden van de certificering bedoeld in artikel R.304-4.
   § 4. Binnen het jaar van het verkrijgen van de certificering voor een duur van één jaar, laat het verstrekken van drie grondige en bevredigende controleverslagen, zoals omschreven in artikel R.304-10, § 3, toe om de certificering voor een onbepaalde duur te verlengen.
   De bevoegde saneringsinrichting belast met de controles van de individuele zuiveringssystemen maakt een verslag op na afloop van deze drie grondige controles.
   Ze stuurt haar verslag naar de "S.P.G.E.".
   § 5. De "S.P.G.E." richt de beslissing tot toekenning van de certificering geldig voor onbepaalde duur aan de aanvrager, op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van het verslag van de betrokken saneringsinrichting voor zover het verslag van de bevoegde saneringsinrichting wel degelijk vermeldt dat de aanvrager aan de drie grondige controles heeft voldaan.
   In het tegenovergestelde geval, namelijk als het verslag van de bevoegde saneringsinrichting gewag maakt van één of meerdere grondige en niet-bevredigende controleverslagen, richt de "S.P.G.E." de beslissing tot weigering van de certificering geldig voor onbepaalde duur aan de aanvrager, op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het verslag van de betrokken saneringsinrichting.
   Samen met het opsturen van de beslissing van de "S.P.G.E." bedoeld in het eerste lid, deelt ze schriftelijk, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, haar beslissing mee aan het Comité van deskundigen voor de autonome sanering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 5. [1 - Beroep]1   ----------   (1)
Art. R304-9. [1 § 1. De aanvrager van de certificering kan een beroep indienen bij de Minister, tegen een beslissing waarbij de certificering wordt geweigerd..
   Het beroep wordt, op straffe van onontvankelijkheid, op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, aan de Minister gericht binnen een termijn van twintig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van de beslissing.
   De Minister stuurt een bericht van ontvangst naar de verzoeker.
   § 2. De Minister stuurt, na advies van het Comité van deskundigen voor de autonome sanering, zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen van de ontvangst van het beroep, op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 6. [1 - Wijziging, opschorting of intrekking van de certificering]1   ----------   (1)
Art. R304-10. [1 § 1. In geval van een aanzienlijke wijziging van een gegeven in de certificeringsaanvraag overeenkomstig artikel R.304-6, verwittigt de houder van de certificering onmiddellijk de "S.P.G.E." op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3 om een wijziging van de certificering te verkrijgen.
   § 2. De certificering kan opgeschort of ingetrokken worden:
   3° wanneer de houder van de certificering zich verzet tegen de controle van zijn activiteiten door de ambtenaren belast met de controles;
   2° wanneer de ambtenaren belast met de controles bedoeld in artikel R.304.bis, § 1, vaststellen hetzij:
   a) storingen van het individueel zuiveringssysteem;
   b) de niet-naleving van de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning die de integrale en sectorale voorwaarden bevatten betreffende de individuele zuiveringssystemen;
   c) de niet-naleving van de technische bijlage opgenomen in het ministerieel besluit met betrekking tot de erkenning van het geïnstalleerde individuele zuiveringssysteem;
   d) de uitvoering van het individueel zuiveringssysteem dat niet in overeenstemming is met de voorschriften van de fabrikant;
   3° wanneer de "S.P.G.E." tekortkomingen vaststelt in het verslag bedoeld in artikel R.304 dat de installateur aan de "S.P.G.E." meedeelt;
   4° wanneer de houder van de certificering de bepalingen van deze afdeling overtreedt;
   5° wanneer de houder van de certificering zijn verbintenissen opgenomen in artikel R.304-4 niet meer naleeft
   Alvorens een procedure voor de opschorting of de intrekking van de certificering te beginnen, brengt de "S.P.G.E." schriftelijk, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, het comité van deskundigen voor de autonome sanering op de hoogte die over zestig dagen beschikt om zijn advies over te maken.
   Binnen die termijn kan het comité van deskundigen voor de autonome sanering de houder van de certificering horen.
   § 3. In geval van tekortkoming opgenomen in paragraaf 2, 2° en 3°, bestaat de maatregel uit een schorsing van de certificering met de verplichting voor de houder van de certificering:
   1° om deel te nemen aan een nieuwe opleiding georganiseerd door de "S.P.G.E." overeenkomstig artikel R.304-4, § 1, 6°;
   2° om onderworpen te worden aan twee grondige en bevredigende controles uitgevoerd door de bevoegde saneringsinrichting tijdens zijn volgende werven voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem.
   Een grondige controle houdt in dat de werf wordt opgevolgd zowel op administratief als op technisch vlak met minstens:
   1° een controle vóór de opvulling;
   2° een controle wanneer de installatie onder water is, leidingen aangesloten en elektrische verbindingen gereed.
   De opheffing van de schorsing wordt door de "S.P.G.E." meegedeeld, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, binnen dertig dagen nadat de installateur aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
   § 4. In de gevallen bedoeld in paragraaf 2, brengt de "S.P.G.E.", na het advies van het Comité van deskundigen voor de autonome sanering te hebben ingewonnen, de houder van de certificering op de hoogte, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, van de mogelijkheid om de toegekende certificering op te schorten of in te trekken.
   De "SPGE" bepaalt:
   1° de motieven die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat de houder van de certificering de mogelijkheid heeft om, op één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R.304-3, zijn verweermiddelen op te sturen, binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van deze opleiding.
   § 5. De beslissing tot intrekking of opschorting van de certificering wordt gezonden, binnen zestig dagen te rekenen van het verstrijken van de termijn bedoeld in paragraaf 4, 2°, naar de houder van de certificering, volgens één van de communicatiewijzen bedoeld in artikel R. 304-3.
   § 6. De houder van de ingetrokken of opgeschorte certificering kan een beroep instellen tegen de beslissing bedoeld in paragraaf 5. Dat beroep wordt verstuurd en onderzocht overeenkomstig artikel R.304-9.
   Het is niet opschortend.
   § 7. De "S.P.G.E." oefent de bij dit artikel bepaalde bevoegdheden uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek of initiatief van de bevoegde saneringsinrichting belast met de controles van de individuele zuiveringssystemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 7. [1 - Dossierkosten]1   ----------   (1)
Art. R304-11. [1 § 1. De behandelingskosten van de certificeringsaanvraag en van de opvolging ervan hebben dossierkosten tot gevolg die worden overgenomen door de installateur van individuele zuiveringssystemen.
   § 2. De Minister bepaalt, op voorstel van de "S.P.G.E.", het bedrag van de dossierkosten voor elke certificeringsaanvraag die jaarlijks geïndexeerd wordt volgens het indexcijfer van de consumptieprijzen. Dit bedrag omvat de administratieve lasten i.v.m. de analyse van de certificeringsaanvraag en de opleidingslasten bepaald in artikel R.304-4, § 1, 6°.
   De grondige controles uitgevoerd door de bevoegde saneringsinrichting voorzien in overeenstemming met artikel R.304-8, § 4, worden gedragen door de "S.P.G.E." in het kader van het openbare beheer van de autonome sanering.
   § 3. De installateur getroffen door een schorsing van de certificering betaalt een kost van 250 euro exclusief BTW, voor de uitvoering van een grondige controle bedoeld in artikel R.304-10, § 3. Dat bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op 1 januari, op basis van de evolutie van het indexcijfer, t.o.v. het op 1 januari 2018 vigerende indexcijfer van de consumptieprijzen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 8. [1 - Bekendmaking van de gecertificeerde installateurs]1   ----------   (1)
Art. R304-12. [1 § 1. De "S.P.G.E." maakt de lijst van de gecertificeerde installateurs bekend en houdt ze bij op haar site bestemd voor het openbare beheer van de autonome sanering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-29/18, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Afdeling 2. [1 - Controles]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Type van controles]1   ----------   (1)
Art. R304bis. [1 § 1. De individuele zuiveringssystemen worden gecontroleerd als volgt :
   1° de controle bij de installatie na de inbedrijfname van het individueel zuiveringssysteem, in het geval dat het systeem is geïnstalleerd door een niet gecertificeerde installateur;
   2° de eerste werkingscontrole van een individueel zuiveringssysteem geïnstalleerd door een gecertificeerde installateur;
   3° de periodieke controle van de exploitatie en de werking na verificatie van de naleving van de exploitatie-modaliteiten van de individuele zuiveringssystemen bedoeld in de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   4° de controles, onderzoeken en verificaties bestemd om de werking van het individueel zuiveringssysteem te controleren onder normale exploitatievoorwaarden.
   § 2. Elke controle geeft aanleiding tot het verlenen van een controle-attest waarvan de inhoud is bepaald in bijlage XLVIIa op het adres van de eigenaar van de betrokken woning en van de exploitatn van het individueel zuiveringssysteem als het gaat om twee aparte personen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 19, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 2. [1 - Organisatie van de controle]1   ----------   (1)
Art. R304ter. [1 § 1. De bevoegde saneringsinstelling voert de controlehandelingen bedoeld in artikel R.304bis, § 1, 1° en 2°, uit, in aanwezigheid van de exploitant.
   De controle bedoeld in artikel R.304bis, eerste lid, 1°, is verplicht en systematisch; hij vindt plaats binnen de drie maanden te rekenen van de inbedrijfname van het individueel zuiveringssysteem.
   Binnen dertig dagen van zijn inbedrijfname, vraagt de exploitant van een individueel zuiveringssysteem betrokken bij een controlehandeling bedoeld in artikel R.304bis, § 1, 1°, via een schrijven of via de daartoe voorziene internettoepassing op de website : http ://www.spge.be/gpaa, het bezoek van de "S.P.G.E." of van zijn mandataris, met vermelding van de datum waarop de inbedrijfname is uitgevoerd.
   De vraag om bezoek gaat vergezeld van een formulier voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem waarvan de inhoud door de Minister wordt bepaald.
   Tijdens het controlebezoek wordt het verslag opgemaakt door de installateur voorgesteld aan de bevoegde saneringsinstelling.
   De controle bedoeld in artikel R.304bis, eerste lid, 2°, gebeurt voor de verificatie van individuele zuiveringssystemen die door een gecertificeerde installateur worden uitgevoerd. Deze contrôle wordt uitgevoerd op initiatief van de "S.P.G.E.", door de bevoegde saneringsinstelling, binnen een termijn van zes tot negen maanden te rekenen van de inbedrijfname van het individueel zuiveringssysteem.
   § 2. De controlehandelingen bedoeld in artikel R.304bis, § 1, 3°, worden uitgevoerd, op initiatief van de "S.P.G.E.", door de bevoegde saneringsinstelling, in aanwezigheid van de exploitant :
   1° minstens één keer om de acht jaar voor de individuele zuiveringseenheden;
   2° minstens één keer om de vijf jaar voor de individuele zuiveringsinstallaties;
   3° minstens één keer om de twee jaar voor de individuele zuiveringsstations;
   4° ten gevolge van elke vaststelling dat de exploitant niet in staat is om de bewijsstukken voor te leggen die vereist zijn krachtens de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
   De controleur kan de aanwezigheid vragen van de ondehoudsverlener van het individueel zuiveringssysteem.
   De exploitant zorgt voor de vrije toegang tot het individueel zuiveringssysteem voor de controlehandelingen.
   De "S.P.G.E." en de bevoegde saneringsinstelling zijn vrijgesteld van het verrichten van de dienst van openbaar beheer van autonome sanering in het geval van weigering van toegang tot het individueel zuiveringssysteem.
   § 3. Het departement of elke publiek- of privaatrechtelijke instelling, aangewezen door dit departement, voert de controlehandelingen bedoeld in artikel R.304bis, § 1er, 4°, uit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 19, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Onderafdeling 3. [1 - Controlekosten]1   ----------   (1)
Art. R305.[1 De controlekosten bedoeld in artikel R.304bis, § 1er, 1°, worden door de exploitant gedragen.
   De Minister bepaalt het bedrag van de kosten betreffende de controle bedoeld in artikel R.304bis, § 1, 1°, die jaarlijks geïndexeerd wordt volgens het indexcijfer van de consumptieprijzen (basis 1 januari 2017).
   De "S.P.G.E", in het kader van het openbaar beheer van de zelfstandig sanering, draagt de kosten die overeenkomen met de controlehandelingen bedoeld in artikel R.304bis, § 1er, 2° en 3°.
   De begroting van het Waalse Gewest draagt de kosten die overeenkomen met de controlehandelingen bedoeld in artikel R.304bis, § 1er, 4°.
   Indien een controlehandeling bedoeld in artikel R.304bis, § 1, 1° tot 3°, niet tot een goed einde gebracht kan worden voor een reden die toe te schrijven is aan de bij de controle betrokken persoon, worden de verplaatsingskosten in verband met het vergeefse bezoek hem aangerekend.
   De kosten van de nieuwe controle uitgevoerd ten gevolge van een controle die te wijten is aan een tekortkoming valt ten laste van de exploitant.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 19, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R306.[1 § 1. Elke exploitant van een individueel zuiveringssysteem die betrokken is bij een controlehandeling bedoeld in artikel R.304, § 1, 1° tot 3°, wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de datum en het uur van het bezoek en dit, minstens vijftien dagen voor de datum van het bezoek.
   § 2. Binnen zestig dagen van de uitvoering van de controle, maakt de bevoegde saneringsinstelling of het departement, volgens het geval, het controleattest schriftelijk over aan de exploitant van het individueel zuiveringssysteem met het resultaat van de controle en een afschrift van het controleattest aan de "S.P.G.E."
   § 3. Voor de controlehandelingen bedoeld in artikel R.304bis, § 1er, 1°, worden de kosten ten laste van de exploitant betaald vóór de uitvoering van de controle.
   § 4. Wanneer het attest van een controle uitgevoerd krachtens artikel R.304bis, § 1, gewag maakt van een tekortkoming ten opzichte van de gecontroleerde elementen opgenomen in bijlage XLVIIa, van een defect stuk dat moet vervangen worden of van resultaten van de analyses uitgevoerd op een genomen monster die niet conform zijn met de emissienormen bepaald in de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt de exploitant uitgenodigd om te voldoen aan de voorschriften.
   In het geval van een controleattest dat wijst op een tekortkoming, kan de exploitant een tweede expertise vragen bij het departement.
   De exploitant toont, binnen zes maanden van de kennisgeving van het controleattest dat een negatief advies bevat, het bewijs van de uitgevoerde herstellingen, en het in conformiteit brengen met de normen d.m.v. een conforme analyse uitgevoerd op zijn kosten door een erkend laboratorium. In dit laatste geval informeert de exploitant van het individueel zuiveringssysteem de "S.P.G.E." of, voor de controles betreffende art.R.304, § 1, 4°, het departement, over de datum en het uur van de monsterneming, minstens vijftien dagen ervoor zodat zij een vertegenwoordiger zou kunnen afvaardigen indien zij dit nodig acht.
   § 5. Na afloop van de voorgeschreven termijn om het individueel zuiveringssysteem in conformiteit te brengen, als de exploitant de bewijzen heeft geleverd van het in orde brengen van zijn systeem, kan een nieuwe controle worden uitgevoerd, naargelang het geval, door de "S.P.G.E.", de bevoegde saneringsinstelling of het departement.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 19, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

HOOFDSTUK IX/1. [1 - Onderhoud van de individuele zuiveringssystemen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Periodieke onderhoud]1   ----------   (1)
Art. R307.[1 § 1. Voor alle individuele zuiveringssystemen wordt een onderhoud uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de exploitant volgens de modaliteiten en de minimale periodiciteit omschreven in de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning die de integrale en sectorale voorwaarden bevatten betreffende de individuele zuiveringssystemen.
   § 2. [2 De exploitant beschikt over de vrije keuze van de dienstverlener van het onderhoud. Laatstgenoemde beschikt over de uitrustingen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de verplichte onderhoudsprestaties en over een kennis van het betrokken individueel zuiveringssysteem.
   Deze dienstverlener laat zich registreren bij de "S.P.G.E." via de daartoe bestemde toepassing die beschikbaar is op de website : www.spge.be/gpaa. Opdat deze registratie ontvankelijk mag zijn, gaat ze vergezeld van een beschrijvende nota over de middelen en de referenties inzake de kennis van de individuele zuiveringssystemen waarover de dienstverlener beschikt.]2
   § 3. De dienstverlener die het onderhoud uitvoert deelt zijn verslag mee aan de exploitant alsook aan de "S.P.G.E." via de daartoe bestemde toepassing die beschikbaar is op de website : www.spge.be/gpaa, binnen vijftien dagen van de uitvoering van het onderhoud.
   § 4. Wanneer de exploitant van het individueel zuiveringssysteem niet vrijgesteld is van de C.V.A., komt de "S.P.G.E." tussen, per onderhoud en volgens de onderhoudsperiodiciteit bedoeld in het besluit genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning die de integrale en sectorale voorwaarden bevatten betreffende de individuele zuiveringssystemen, voor een maximaal bedrag, excl. btw, van :
   1° 120 euro voor de individuele zuiveringseenheden;
   2° 150 euro voor de individuele zuiveringsinstallaties;
   3° 200 euro voor de individuele zuiveringsstations.
   Deze forfaitaire bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen bepaald op 1 januari 2017.
   Het onderhoudsverslag wordt meegedeeld aan de "S.P.G.E." overeenkomstig paragraaf 3. De exploitant komt in aanmerking voor de financiële tegemoetkoming van de "S.P.G.E." als dit verslag ontvankelijk is, volledig is en gewag maakt van het goede onderhoud van het individueel zuiveringssysteem.
   In het geval van een onvolledig dossier, informeert de "S.P.G.E." de dienstverlener die het onderhoud van het individueel zuiveringssysteem heeft uitgevoerd dat hij over vijftien dagen beschikt om het dossier aan te vullen.
   De "S.P.G.E." bezorgt de geregistreerde onderhoudsverleners een toepassing om na te gaan of de exploitant van het systeem al dan niet ressorteert onder de diensten van het openbaar beheer van de autonome sanering, en namelijk als hij een C.V.A. betaalt op zijn huishoudelijk afvalwater.
   Als dit het geval is wordt de financiële tegemoetkoming betreffende de individuele zuiveringssystemen uitgevoerd door een facturering van het bedrag ten laste genomen door de "S.P.G.E.", opgemaakt door de dienstverleners en gericht aan de "S.P.G.E. op basis van het onderhoudsverslag, en de dienstverlener maakt, in voorkomend geval, een factuur op gericht aan de particulier voor de prestaties die niet gedekt zijn door de forfaitaire tegemoetkoming van de "S.P.G.E.". Een afschrit van deze factuur wordt gericht aan de "S.P.G.E.".
   § 5. Als de exploitant van het individueel zuiveringssystemm is vrijgesteld van de C.V.A., vallen de onderhoudsprestaties volledig te zijnen laste.
   § 6. Indien het onderhoudsverslag niet binnen de voorgeschreven termijnen is gekregen, stuurt de "S.P.G.E." een herinnering aan de exploitant opdat laatstgenoemde het verslag zou overmaken. Als de exploitant het verslag, binnen zestig dagen te rekenen van de herinnering, niet overmaakt, wordt een controle te zijnen laste uitgevoerd, volgens de modaliteiten bedoeld in de artikelen R.305 en R.306. Er wordt tegelijk een einde gemaakt aan de financiële tegemoetkoming bedoeld in paragraaf 4.
   Als het onderhoudsverslag wijst op een tekortkoming die te wijten is aan de exploitant of een defect stuk dat moet vervangen worden, voert de exploitant de nodige herstellingen uit en deelt hij aan de "S.P.G.E." de bewijzen van de uitgevoerde herstellingen mee binnen de zes maanden.
   § 7. In het geval van herhaaldelijke tekortkomingen i.v.m. de onderhoudsprestaties ten gevolge van een periodieke controle, een gebrek aan overlegging van een volledig verslag of afwezigheid van conformiteit van de facturen ten opzichte van dit Wetboek, verwittigt de "S.P.G.E." de onderhoudsverlener dat zijn registratie voor onbepaalde duur wordt geschorst.
   De dienstverlener waarvan de registratie is geschorst kan, op elk ogenblik, bij het comité van deskundigen voor de autonome sanering een verzoek tot opheffen van de schorsing indienen, namelijk op basis van nieuwe elementen.
   Het comité van deskundigen voor de autonome sanering stuurt zijn beslissing aan de onderhoudsverlener en aan de "S.P.G.E." binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag van de dienstverlener. Bij gebrek aan een beslissing binnen de voorgeschreven termijn, maakt de betrokken dienstverlener zijn verzoek tot opheffen van de schorsing aan de Minister over. De Minister geeft kennis van zijn beslissing ter vervanging van de beslissingvan het comité van deskundigen binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag.
   Elk beroep over een schorsing bevestigd door het comité van deskundigen voor de zelfstandig sanering wordt ingediend bij de Minister binnen zestig dagen van de kennisgeving van de beslissing.
   De Minister geeft kennis van zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
   § 8. De exploitant zorgt voor de vrije toegang tot het individueel zuiveringssysteem voor de onderhoudshandelingen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 20, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 6, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Afdeling 2. [1 - Lediging van het overtollige slib]1   ----------   (1)
Art. R307/1 [1 § 1. Wanneer de exploitant van het individueel zuiveringssysteem niet is vrijgesteld van de C.V.A., laat de "S.P.G.E.", met de medewerking van de bevoegde saneringsinstelling, op zijn kosten, overgaan tot de lediging van het overtollige slib van het individueel zuiveringssysteem binnen de termijn bepaald door het onderhoudsverslag of ten gevolge van een periodieke controle.    De bevoegde saneringsinstelling brengt de exploitant op de hoogte van deze verplichting per schrijven, laatsgenoemde beschikt over drie maanden te rekenen van deze waarschuwing om de lediging te laten uitvoeren.    De bevoegde saneringsinstelling levert aan de exploitant de lijst van de erkende rioolruimers die belast zijn met deze lediging van de individuele zuiveringssystemen in zijn gemeente.    De erkende rioolruimer, onder contract bij de "S.P.G.E." of zijn mandataris, factureert hem het bedrag van zijn prestatie volgens de modaliteiten en voorwaarden opgenomen in het contract.    De exploitant zorgt ervoor dat de erkende rioolruimer de vrije toegang krijgt tot het individueel zuiveringssysteem.    Indien de ledigingshandeling niet tot een goed einde gebracht kan worden voor een reden die toe te schrijven is aan de exploitant van het individueel zuiveringssysteem, worden de verplaatsingskosten in verband met het vergeefse bezoek hem aangerekend door de erkende rioolruimer.    § 2. Als de exploitant van het individueel zuiveringssystemm is vrijgesteld van de C.V.A., laat hij de lediging op zijn kosten uitvoeren binnen de termijn bepaald door het onderhoudsverslag of de periodieke controle. De exploitant deelt aan de bevoegde saneringsinstelling het borderel van tussenkomst van de erkende rioolruimer mee binnen tien dagen van zijn tussenkomst, per schrijven of via de daartoe voorzien informaticatoepassing op de website http ://www.spge.be/gpaa.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK X. [1 - Erfdienstbaarheden van openbaar nut.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Definities.]1   ----------   (1)
Art. R307bis. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
   1° "Minister" : de Minister die voor het Waterbeleid bevoegd is;
   2° "administratie" : de "Division de l'Eau de la Direction générale des Ressources naturelles et de l'Environnement du Ministère de la Région wallonne" (de Afdeling Water van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Afdeling 2. [1 - Verklaring van openbaar nut.]1   ----------   (1)
Art. R307bis.1. [1 Wanneer een beheerder in aanmerking wenst te komen voor een erfdienstbaarheid van openbaar nut om installaties te vestigen onder, op of boven private terreinen of op terreinen van het privédomein die niet bebouwd zijn, dient hij een aanvraag tot verklaring van openbaar nut bij de administratie in.
   Voor de aanvraag tot verklaring van openbaar nut wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvan het model in bijlage XLIII gaat, in twee exemplaren, plus één exemplaar per betrokken gemeente.
   Die aanvraag gaat vergezeld van de volgende stukken :
   1° het plan (de plannen) van de geplande installaties, op minimum de schaal 1/2 500e, met melding van o.a. de doorkruiste kadastrale grenzen en de kadastrale referenties van de terreinen waarvan de bezetting overwogen wordt;
   2° de lijst, per betrokken gemeente, van de houders van zakelijke rechten op de terreinen waarvan de bezetting overwogen wordt, zoals ze uit de kadastrale documentatie resulteert, eventueel met een rechtzetting van de fouten die ze bevat, alsook de lijst van de huurders die geïnteresseerd zijn in die terreinen.
   Onverminderd artikel R. 307bis- 18, wordt de aanvraag tot verklaring van openbaar nut bij aangetekend schrijven aan de administratie gericht of tegen bewijs van ontvangst afgegeven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Art. R307bis.2. [1 Na ontvangst van de aanvraag gaat de administratie na of het dossier alle vereiste gegevens bevat.
   Indien het dossier onvolledig is, geeft de administratie de beheerder kennis daarvan binnen zeven dagen na ontvangst ervan. De beheerder maakt de ontbrekende gegevens zo spoedig mogelijk aan de administratie over.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Art. R307bis.3. [1 § 1. Indien het dossier volledig is, stuurt de administratie binnen zeven dagen na ontvangst ervan of na ontvangst van de ontbrekende gegevens een afschrift daarvan naar de gemeenten op het grondgebied waarvan de vestiging van de installaties overwogen wordt opdat ze een openbaar onderzoek zouden kunnen organiseren.
   Het gemeentecollege opent binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier een openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen van titel III van deel III van Boek I van het Milieuwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Art. R307bis.4. [1 Binnen vijftien dagen na ontvangst van het laatste proces-verbaal van openbaar onderzoek legt de administratie een voorstel tot beslissing aan de Minister voor.
   De Minister beslist binnen vijftien dagen na ontvangst van het voorstel tot beslissing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Afdeling 3. [1 - Modaliteiten voor de berekening en de indexering van de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar van het door de erfdienstbaarheid van openbaar nut bezwaarde fonds of aan de houders van zakelijke rechten gebonden aan dat fonds.]1   ----------   (1)
Art. R307bis.5. [1 Voor de leidingen waarvan de bovenste generatrice zich op minstens één meter onder het natuurlijke bodemreliëf bevindt, is het bedrag van de vergoedingen per bezet terrein gelijk aan het referentiebedrag S geïndexeerd overeenkomstig artikel R.307bis -6 en vermenigvuldigd met het aantal m2 terreingedeelte bedoeld in artikel R.307bis -7, afgerond naar de bovenste eenheid.
   Het referentiebedrag S wordt vasteglegd op basis van onderstaande tabel :


SProvincie Waals-BrabantProvincie HenegouwenProvincie LuikProvincie LuxemburgProvincie Namen
Terreinen bestemd voor landbouweuro 1,40euro 0,6173euro 0,8444euro 0,30euro 0,6530
Overige terreineneuro 0,4667euro 0,2563euro 0,1511euro 0,0973euro 0,1957

  Voor de andere installaties die op het terrein gevestigd zijn, zoals o.a. de kamers en de gebouwen, is het bedrag van de vergoedingen per bezet terrein gelijk aan het referentiebedrag P geïndexeerd overeenkomstig artikel R.307bis- 6 en vermenigvuldigd met het aantal m2 terreingedeelte bedoeld in artikel R.307bis.7, afgerond naar de bovenste eenheid.
   Het referentiebedrag S wordt vasteglegd op basis van onderstaande tabel.


PProvincie Waals-BrabantProvincie HenegouwenProvincie LuikProvincie LuxemburgProvincie Namen
Terreinen bestemd voor landbouweuro 2,80euro 1,2346euro 1,6888euro 0,60euro 1,1260
Overige terreineneuro 0,9333euro 0,5125euro 0,3022euro 0,1947euro 0,3913

  De bezetting van het terrein door elektrische, telecom- of kathodische beschermingskabels die langs de leidingen liggen en die met de installaties van de beheerder functioneel verbonden zijn, alsook door andere bijkomende uitrustingen, zoals o.a. mangaten, bakens, brandkranen, ontluchters, geeft niet recht op een specifieke vergoeding maar wordt gedekt door de overeenkomstig dit artikel berekende forfaitaire vergoedingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Art. R307bis.6. [1 De referentiebedragen S en P worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex van de vorige maand oktober. Ze zijn gekoppeld aan de spilindex van de maand oktober 2006, namelijk 104,32 (basis 2004 = 100).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Afdeling 4. [1 - Verbodmaatregelen en voorschriften opgelegd in de buurt van de installaties.]1   ----------   (1)
Art. R307bis.7. [1 Behalve uitdrukkelijke toestemming van de beheerder zijn de volgende handelingen en werkzaamheden verboden wat betreft de leidingen waarvan de bovenste generatrice zich minstens één meter onder het natuurlijke bodemreliëf bevindt, in het terreingedeelte tussen de verticale plannen gelegen op 1,50 meter afstand aan weerskanten van de as van de leiding en, wat betreft de overige installaties, ondergrondse, aan de oppervlakte of bovengrondse, in het terreingedeelte afgebakend door de verticale plannen gelegen op 1,50 meter van de buitengrenzen van die installaties :
   - constructies bouwen, ongeacht de aard ervan;
   - bomen of struiken planten of laten groeien, ook al komen ze voort uit natuurlijke zaden, behalve hagen bestaand uit zich laag ontwikkelende wortelplanten die verschillende eigendommen of exploitaties afbakenen;
   - opgravingen uitvoeren;
   - met uitzondering van inbrengen in het raam van een normale landbouwexploitatie van het terrein, grondverplaatsingen of -verwijderingen uitvoeren die het bodemreliëf wijzigen of de stabiliteit van de installaties in het gedrang brengen;
   - een opslagplaats voor giftige stoffen en o.a. koolwaterstoffen aanleggen.
   In afwijking van het vorige lid, kan de Minister op verzoek van de beheerder bij het besluit tot verklaring van openbaar nut betrokken terreingedeelte inrichten, uitbreiden of inperken al naar gelang van de technische omstandigheden of van de plaatsligging of met het oog op de beperking van een potentieel hinderrisico voor de installaties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Art. R307bis.8. [1 In het geval van andere installaties dan de leidingen waarvan de bovenste generatrice zich op minstens één meter onder het natuurlijke bodemreliëf bevindt, kan de beheerder omheiningen aanbrengen binnen het terreingedeelte bedoeld in artikel R.307bis -7 indien hij het nodig acht voor de bescherming of de veiligheid van zijn installaties of ter voorkoming van bepaalde risico's die de aanwezigheid van de installaties voor de buurt inhoudt.
   In dat geval zorgt hij voor het normale onderhoud van de terreingedeelten waarvan hij de toegang heeft beperkt.
   Indien de beheerder geen omheiningen aanbrengt, blijven de houders van zakelijke rechten op het door de erfdienstbaarheid van openbaar nut bezwaarde onroerend goed en/of de bezetters ervan, elk wat hem betreft, van de bodem genieten en de lasten i.v.m. het onderhoud van de plaats dragen met inachtneming van het decreet en van de verbodmaatregelen en voorschriften waarin deze afdeling voorziet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Art. R307bis.9. [1 De beheerder kan altijd toegang tot zijn installaties krijgen, o.a. met het oog op het toezicht erop of op het onderhoud ervan, incluis de hernieuwing ervan, onverminderd het recht van de houders van een zakelijk recht op het door de erfdienstbaarheid bezwaarde terrein of van de bezetters ervan op vergoeding van elke schade die daaruit zou kunnen ontstaan. Hij krijgt die toegang langs het terreingedeelte bedoeld in artikel 307bis -7 of, in geval van hindernis of verhindering, langs de gewone toegangsweg tot het door de erfdienstbaarheid van openbaar nut bezwaarde terrein of langs elke met de eigenaar overeen te komen toegangsweg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Afdeling 5. [1 - Aanvraag tot aankoop van het door de eigenaar bezette terrein.]1   ----------   (1)
Art. R307bis.10. [1 De eigenaar kan de Regering binnen twee jaar, te rekenen van de kennisgeving van de verklaring van openbaar nut, meedelen dat hij de begunstigde van de erfdienstbaarheid erom verzoekt het bezette terrein te kopen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

Afdeling 6. [1 - Slotbepalingen.]1   ----------   (1)
Art. R307bis.11. [1 De aanvraag tot verklaring van openbaar nut, alsook het geheel van de bij dit besluit voorgeschreven kennisgevingen en overdrachten van informatie worden op geldige wijze ingediend langs de elektronische weg.
   Wanneer de overgemaakte stukken evenwel in origineel getekend moeten worden, wordt minstens één exemplaar ervan op papieren drager of via een elektronisch getekende informaticadrager naar de bestemmeling gestuurd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 20-03-2009>

HOOFDSTUK XI. [1 - Certificering "Water" voor bebouwde onroerende goederen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Definities]1   ----------   (1)
Art. R307bis-12. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
   1° de administratie Leefmilieu: het departement Leefmilieu en Water van de Waalse overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
   2° de administratie Energie: het departement Energie en Duurzaam Bouwen van de Waalse overheidsdienst Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie;
   3° werkdag: alle dagen andere dan zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen;
   4° lokalen en inrichtingen waar het publiek van water wordt voorzien: niet-residentiële plaatsen van grote omvang waar talrijke personen potentieel blootgesteld worden aan watergebonden risico's, zijnde:
   a) ziekenhuizen;
   b) gezondheidszorgvoorzieningen;
   c) rusthuizen;
   d) onderwijsinstellingen;
   e) kinderdagverblijven;
   f) sport-, vrijetijds-, tentoonstellings- en recreatieve voorzieningen;
   g) gebouwen die beschikken over huisvestingsaccomodatie;
   h) kampeerterreinen;
   i) penitentiaire instellingen;
   5° de minister: de minister bevoegd voor Leefmilieu;]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Art. R307bis-13. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de volgende communicatiemiddelen gebruikt:
   1° aangetekend schrijven met ontvangstbewijs of elke soortgelijke formule waarmee vaste datum aan de verzending en aan de ontvangst van de akte gegeven kan worden, ongeacht de gebruikte distributiedienst;
   2° neerlegging tegen ontvangstbewijs;
   3° e-mail via het computerplatform zoals bedoeld in artikel R.307bis-21.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Afdeling 2. [1 - Inhoud van het CertIBEau]1   ----------   (1)
Art. R307bis-14. [1 De minister bepaalt de vorm van de documenten nodig voor de opstelling van het CertIBEau en preciseert de inhoud ervan, die de volgende elementen omvat:
   1° een attest dat het volgende vermeldt:
   a) de unieke code van het CertIBEau;
   b) het adres van het gecontroleerde pand;
   c) de identiteit van de eigenaar van het gecontroleerde pand;
   d) de naam van de verdeler;
   e) het nummer van de watermeter;
   f) de datum van vaststelling;
   g) of het pand al dan niet conform is;
   h) de datum van aflevering van het CertIBEau;
   i) de identificatie en het erkenningsnummer van de CertIBEau-certificeerder en zijn handtekening;
   j) de prijs van het CertIBEau, met inbegrip van de retributie vermeld in D.227ter, § 8;
   2° een verslag van het bezoek, dat het volgende omvat:
   a) de in artikels R.307bis-16 en R.307bis-17 bedoelde ingezamelde informatie, opgenomen in de databank vermeld in artikel R.307bis-21, § 2;
   b) een synoptisch schema van de waterafvoer;
   c) de lijst met uit te voeren inconformiteitsstellingen en eventuele aanbevelingen;
   d) de vereiste foto's om de in conformiteit te stellen installaties en uitrustingen te identificeren; deze zijn beschikbaar mits toestemming van de eigenaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Afdeling 3. [1 - Procedure voor de aflevering van het CertIBEau]1   ----------   (1)
Art. R307bis-15. [1 § 1. Het CertIBEau wordt opgesteld door een certificeerder zoals bedoeld in artikel D.227quater, § 1, na een bezoek ter vaststelling van de staat van het pand in kwestie.
   Er wordt per waterteller één CertIBEau opgesteld.
   § 2. De eigenaar van het betreffende pand dient een aanvraag voor een CertIBEau-certificaat in door middel van het door de minister opgestelde formulier dat ter beschikking staat op de portaalsites van de administraties Leefmilieu en Energie.
   § 3. Om hun onafhankelijkheid te waarborgen, mogen certificeerders zoals bedoeld in artikel D.227quater, § 1, geen CertIBEau afleveren voor een bebouwd onroerend goed:
   1° waarop ze een zakelijk of persoonlijk recht hebben;
   2° waarvoor ze tussenkomen, onder welke titel dan ook;
   3° waarvan de eigenaar of de titularis van zakelijke rechten een bloed- of aanverwant is tot in de tweede graad, of hun werkgever.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Art. R307bis-16. [1 § 1. De aanvrager houdt elk document dat nuttig is voor de opstelling van het CertIBEau ter beschikking van de certificeerder.
   Voor nieuwe bebouwde onroerende goederen zijn deze documenten:
   1° de as-builtplannen van het onroerend goed met de elementen voor drinkwatertoevoer en de afvoer en verwerking van afvalwater;
   2° in gebieden met collectieve sanering:
   § de aansluitingsvergunning en de foto's van de aansluiting op de riolering om de kwaliteit ervan te controleren;
   § desgevallend de afwijking van de aansluiting op de riolering en de milieuvergunning voor de plaatsing van een individueel zuiveringssysteem;
   3° in gebieden met autonome sanering:
   § de aangifte of de milieuvergunning van het individueel zuiveringssysteem;
   § desgevallend de vrijstelling van de plaatsing van een individueel zuiveringssysteem en de bijhorende voorwaarden;
   4° desgevallend de aangifte van privé-aansluitpunt.
   Voor lokalen en inrichtingen waar het publiek van water wordt voorzien, worden de volgende documenten ter beschikking gesteld, indien ze werden opgesteld:
   1° de meest recente resultaten van de analyse van het risico op de aanwezigheid van lood;
   2° de meest recente resultaten van de analyse van het risico op de aanwezigheid van Legionella;
   § 2. De vaststelling gebeurt in aanwezigheid van de aanvrager of diens vertegenwoordiger, die ervoor zorgt dat de CertIBEau-certificeerder vrije toegang heeft tot alle installaties binnen en buiten.
   § 3. Onder voorlopige aansluiting op de openbare waterdistributie waarvan sprake in artikel D.277ter, § 2, dient elk systeem verstaan te worden dat geïnstalleerd wordt om de bouwwerf vóór aansluiting van water te voorzien of elk systeem dat de privé-installatie voor waterdistributie controleert na aansluiting.
   Als de voorlopige aansluiting bestaat uit het plaatsen van een zegel op de afsluitkraan van de installatie, is de certificeerder gemachtigd om dit zegel te verwijderen en de installatie in gebruik te nemen, voor zover ze gecertificeerd is.
   § 4. Er kan een CertIBEau voor een nieuw bebouwd onroerend goed worden opgesteld als:
   1° er een privé-installatie voor waterdistributie is,
   2° alle uitrusting die nodig is voor het afvalwaterbeheer aanwezig en werkzaam is.
   Alle informatie waarvan dit artikel stelt dat ze aan de certificeerder verstrekt kan worden of door de certificeerder bekomen kan worden, maakt integraal deel uit van de CertIBEau-databank vermeld in artikel R.307bis-21.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Art. R307bis-17. [1 Onder onmiddellijk gevaar voor de menselijke gezondheid, zoals bedoeld in artikel D.277ter, § 7, wordt verstaan:
   1° de vaststelling van een daadwerkelijke terugstroming van niet-drinkbaar water naar het openbaar waterdistributienet of tussen twee punten van de privé-installatie voor waterdistributie;
   2° de afwezigheid van een antiterugslagklep net na de meter.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Art. R307bis-18. [1 Na het controlebezoek stelt de certificeerder een ontwerp van CertIBEau op, dat hij binnen de vijf werkdagen na de datum van het bezoek registreert op het computerplatform vermeld in artikel D.227quinquies.
   De S.P.G.E. kan binnen de zeven werkdagen na ontvangst een herkeuring aanvragen, uitgevoerd door een openbare wateroperator zoals bedoeld in artikel D.277quater, § 5, om de geldigheid van de gegevens vermeld in het ontwerp van CertIBEau te controleren. Deze herkeuring gebeurt binnen de vijftien werkdagen na het verzoek van de S.P.G.E
   Als het verslag van de openbare wateroperator verschilt van dat van de certificeerder deelt hij dit mee aan de S.P.G.E.
   De S.P.G.E. brengt de certificeerder op de hoogte. Deze beschikt dan over vijftien werkdagen om de nodige correcties aan te brengen aan het CertIBEau.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Afdeling 4. [1 - Specifieke bepalingen voor lokalen en inrichtingen waar het publiek van water wordt voorzien]1   ----------   (1)
Art. R307bis-19. [1 § 1. De minister verduidelijkt het begrip "grote omvang" zoals vermeld in de definitie van lokalen en inrichtingen waar het publiek van water wordt voorzien.
   De minister kan de lokalen en inrichtingen omschreven in art. R.307bis-12, 4° vrijstellen van het bekomen van een CertIBEau omwille van een of meerdere specifieke kenmerken eigen aan deze lokalen en inrichtingen of omwille van de activiteiten die er plaatsvinden. De minister bepaalt de kenmerken en activiteiten die in aanmerking komen voor deze vrijstelling.
   § 2. De privé-installatie voor waterdistributie van lokalen en inrichtingen waar het publiek van water wordt voorzien moet ten laatste op 31 december 2027 voor de eerste keer gecontroleerd worden in overeenstemming met artikel R.307bis-17.
   § 3. De uitbaters van de lokalen en inrichtingen bedoeld in art. R.307bis-12, 4°, met uitzondering van de lokalen en inrichtingen die een vrijstelling hebben voor het bekomen van een CertIBEau, zijn in het bezit van een gezondheidskaart.
   Deze kaart bevat alle informatie met betrekking tot de privé-installatie voor waterdistributie en garandeert de traceerbaarheid van de uitbating ervan.
   § 4. Elke zes jaar dient gecontroleerd te worden of de privé-installatie voor waterdistributie nog voldoet aan de voorwaarden.
   Indien de privé-installatie voor waterdistributie niet conform is, stelt de uitbater zich ten laatste binnen de achttien maanden na de datum van de controle in regel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Afdeling 5. [1 - Specifieke bepalingen in geval van ingrijpende wijziging]1   ----------   (1)
Art. R307bis-20. [1 § 1. Wordt beschouwd als een ingrijpende wijziging van bebouwde onroerende goederen:
   a) voor een privé-installatie voor waterdistributie:
   (1) elke wijziging waarvoor de plaatsing van een terugstroombeveiliging noodzakelijk is;
   (2) de toevoeging van een alternatief watercircuit dat minstens een waterpunt binnen of buiten voorziet van water;
   (3) de toevoeging van een waterbehandeling;
   (4) elke nieuwe installatie voor sanitair warm water, een water-warmtepomp, de productie van warm water op basis van zonnepanelen, de verwarming van zwembadwater of de plaatsing van een overdrukpomp;
   (5) de toevoeging of wijziging van een manueel of automatisch brandbestrijdingssysteem dat gevoed wordt door de privé-installatie voor waterdistributie;
   b) voor de afvoer en de sanering van het afvalwater:
   (1) de wijziging van de wijze van afvoer van het afvalwater, met inbegrip van regenwater en gezuiverd afvalwater;
   (2) de plaatsing van een individueel zuiveringssysteem;
   (3) de vrijstelling van aansluiting op de riolering op grond van artikel R.278, § 1;
   (4) de wijziging van het systeem voor de scheiding van afval- en regenwater;
   (5) elke op basis van een stedenbouwkundige vergunning toegelaten inrichting, uitbreiding of verbouwing die tot gevolg heeft dat de geloosde vervuilerslast in inwonerequivalenten stijgt in een gebied met autonome sanering of als er een individueel zuiveringssysteem geplaatst wordt;
   (6) de toevoeging, de wijziging of het verwijderen van een installatie voor voorbehandeling of behandeling van het afvalwater op het perceel.
   § 2. Bij ingrijpende wijzigingen stelt de erkende certificeerder op vraag van de eigenaar van het bebouwd onroerend goed een nieuw CertIBEau op, waarbij hij zich baseert op het vorige certificaat en ofwel ter plaatse of op basis van voorgelegde bewijzen de ingrijpende wijziging waarop de eigenaar van het goed in kwestie zich beroept controleert.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


Afdeling 6. [1 - Databank en computerplatform]1   ----------   (1)
Art. R307bis-21. [1 § 1. De informaticatool waarvan sprake in artikel D.227quinquies, omvat:
   1° een computerplatform dat dient voor de verzameling, de invoer, het toegangsbeheer en de raadpleging van de CertIBEau-certificaten;
   2° een databank die dient voor de opslag en archivering van de gegevens.
   De databank wordt opgesteld en beheerd door de S.P.G.E.
   De computerplatform wordt door de S.P.G.E. en de administratie Energie gezamenlijk beheerd, om alle aanvragen, indieningen en raadplegingen van alle certificaten opgesteld voor bebouwde onroerende goederen op een plaats te verzamelen en om te garanderen dat een gegeven dat in verschillende databanken aanwezig is, niet meerdere keren wordt ingezameld.
   Hiertoe stellen de administratie Energie en de S.P.G.E. een protocol op voor de uitwerking en het onderhoud van de informaticatool en om de veiligheid van de gegevensverwerking te garanderen, teneinde:
   1° op permanente basis de vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid en veerkracht van de verwerkingssystemen en diensten te garanderen;
   2° het vermogen te garanderen om bij een fysiek of technisch incident de beschikbaarheid van en de toegang tot de persoonsgegevens tijdig te herstellen;
   De verzameling, de invoer, het toegangsbeheer en de terbeschikkingstelling van de gegevens via het computerplatform vallen louter onder de bevoegdheid van de S.P.G.E.
   § 2. Naast de gegevens vermeld in artikel D.227quinquies, § 1, worden de volgende gegevens ingezameld en gekoppeld aan alle verwerkingsdoeleinden vermeld in artikel D.227quinquies, § 3:
   b) globaal gezien, voor wat de binneninstallatie voor waterdistributie betreft: de aanwezigheid van de watermeter, van een afsluitkraan na de meter, het bestaan van een alternatief watercircuit en de fysieke scheiding van de twee watercircuits, de aanwezigheid van loden leidingen, van een waterbehandeling, met vermelding van het soort waterbehandeling, en van een overdrukpomp op het leidingwater;
   c) voor elk waterpunt in de binneninstallatie voor waterdistributie: de aanwezigheid van een geschikte terugstroombeveiliging, de identificatie van de oorsprong van het gebruikte water en de kwaliteit van de ingezamelde informatie;
   d) betreffende de verplichtingen met betrekking tot de afvoer en behandeling van stedelijk afvalwater;
   § c.1) het zuiveringsstelsel in het waterzuiveringsplan;
   § c.2) alle gekende informatie met betrekking tot afwijkingen van de voorschriften van het algemeen reglement voor waterzuivering;
   § c.3) elk gegeven met betrekking tot de aanwezigheid van voorzieningen voor de voorbehandeling en de behandeling van afvalwater;
   § c.4.) de aanwezigheid van voorzieningen voor de opvang en recuperatie van regenwater;
   § c.5) de wijze(n) waarop het afval- en regenwater afgevoerd wordt;
   § c.6) de voorzieningen voor de scheiding en de herkenning van het afvalwater- en het regenwaterafvoersysteem;
   § c.7) de kwaliteit van de ingezamelde informatie.
   De schema's, plannen en fotoreportages vermeld in artikels R.307bis-14 en R.307bis-16 maken integraal deel uit van de databank.
   § 3. De toegang tot de informaticatool vermeld in artikel D.227quinquies, § 4, wordt toegekend door de S.P.G.E.
   Alle instellingen, vertegenwoordigd door naar behoren geïdentificeerde natuurlijke personen, of natuurlijke personen die toegang hebben tot alle of een deel van de informatie in de databank, hebben toegang via een registratiesysteem dat de identiteit van de gebruiker controleert.
   Notarissen hebben toegang tot alle individuele informatie via het platform e-notariaat.
   § 4. De S.P.G.E. heeft, als beheerder van de databank, toegang tot alle informatie erin.
   De S.P.G.E., de administratie Energie en de administratie Leefmilieu hebben toegang tot alle informatie in de databank voor de statistische verwerking met milieudoeleinden of voor de karakterisering van het bebouwd gedeelte, in het kader van het vijfde verwerkingsdoeleinde vermeld in D.227quinquies, § 3.
   De waterdistributeurs hebben toegang tot de informatie in de databank met betrekking tot het gebied waarvoor ze verantwoordelijk zijn, voor gegevens met betrekking tot de aansluiting en de privé-installatie voor waterdistributie, om een CertIBEau voor de aansluiting van een nieuw bebouwd onroerend goed of de vaststelling van niet-conformiteit voor een bestaand goed op te volgen of voor statistische verwerking.
   Erkende zuiveringsinstellingen hebben toegang tot informatie in de databank met betrekking tot het gebied waarvoor ze verantwoordelijk zijn, om een CertIBEau op te volgen voor wat de verplichtingen met betrekking tot de afvoer en behandeling van stedelijk afvalwater, zoals beschreven in het algemeen reglement voor waterzuivering.
   De gemeenten hebben toegang tot alle informatie in de databank met betrekking tot hun grondgebied, in het kader van hun voorrechten op het vlak van volksgezondheid.
   Certificeerders hebben toegang tot de informatie die ze hebben opgesteld.
   Eigenaars van een goed waarvoor een CertIBEau werd opgesteld, hebben toegang tot hun gegevens.
   § 5. De kosten met betrekking tot het ontwerp en de werking van de informaticatool worden meegerekend bij het bepalen van het bedrag van de retributie vastgelegd in artikel R.307bis-34.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Afdeling 7. [1 - Erkenning van de CertIBEau-certificeerders]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Erkenningsvoorwaarden.]1   ----------   (1)
Art. R307bis-22. [1 § 1. De opleiding tot CertIBEau-certificeerder waarvan sprake in artikel D.227quater, § 2, 4°, is voorbehouden aan natuurlijke personen die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
   1° erkend zijn als EPB-verantwoordelijke of -certificeerder, zoals omschreven in het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 ter uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestaties van gebouwen;
   2° beroepsbekwaamheden aantonen die door het koninklijk besluit van 29 januari 2007 betreffende de beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van zelfstandige activiteiten van het bouwvak en van de elektrotechniek, alsook van de algemene aanneming, erkend worden om installatieactiviteiten voor centrale verwarming, klimaatregeling, gas en sanitair uit te oefenen;
   3° een kwalificatie of minstens twee jaar afdoende ervaring in drinkwater of zuivering van afvalwater kunnen voorleggen;
   4° erkend zijn voor een identieke procedure in een ander gewest of in een andere lidstaat van de Europese Unie.
   § 2. De opleiding van de CertIBEau-certificeerders omvat minstens:
   1° een luik met betrekking tot het geldend wettelijk en regelgevend kader inzake de certificering "Water" voor bebouwde onroerende goederen en inzake de verplichtingen vermeld in artikel D.227ter, § 1;
   2° een theoretisch en praktisch luik met betrekking tot binneninstallaties voor waterdistributie;
   3° een theoretisch en praktisch luik met betrekking tot het beheer van afval- en regenwater op het
   perceel;
   4° een luik met betrekking tot het gebruik van de databank voor de inzameling van gegevens en de opstelling van het CertIBEau, zoals bedoeld in artikel D.227quinquies.
   § 3. De opleidingen vermeld in paragraaf 1 en 2 worden afgesloten met een examen dat bestaat uit een mondelinge en een schriftelijke proef. Om te slagen voor het examen moet een gemiddelde van 14/20 of meer behaald worden.
   Het examen laat toe het theoretisch en praktisch begrip van de inhoud van de opleiding van de kandidaat te beoordelen.
   De minister bepaalt de inhoud en de modaliteiten voor de organisatie van en de deelneming aan het examen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 2. [1 - Erkenningsprocedure]1   ----------   (1)
Art. R307bis-23. [1 § 1. De aanvraag om erkend te worden als CertIBEau-certificeerder moet gericht worden aan de S.P.G.E. via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13. De S.P.G.E. stelt een aanvraagformulier ter beschikking.
   De minister bepaalt het bedrag van het dossierrecht waarvan sprake in D.227quater, § 2, op voorstel van de S.P.G.E.
   Dit dossierrecht wordt elk jaar op 1 januari automatisch en van rechtswege geïndexeerd op basis van het zes weken voor de indexeringsdatum geldende indexcijfer van de consumptieprijzen.
   § 2. De aanvraag vermeldt het volgende:
   1° de naam, het adres en het beroep van de aanvrager;
   2° als het een natuurlijke persoon betreft, het bewijs dat hij geslaagd is voor de opleiding vermeld in artikels R.307bis-22;
   3° als het een rechtspersoon betreft, het ondernemingsnummer;
   4° als het een rechtspersoon betreft, een afschrift van de overeenkomst die de aanvrager verbindt aan een of meerdere natuurlijke personen die voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in artikel R.307bis-22 en een afschrift van de erkenningsbeslissing van deze natuurlijke persoon (personen);
   5° een bewijs dat de persoon voldoet aan een van de voorwaarden vastgelegd in artikel R.307bis-22, § 1;
   6° het bewijs van betaling aan de S.P.G.E van de dossierkosten waarvan sprake in de eerste paragraaf.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art. R307bis-24. [1 De S.P.G.E. bezorgt de aanvrager van de erkenning binnen de vijftien werkdagen een bewijs van ontvangst van de aanvraag. De S.P.G.E. erkent kandidaten die voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in artikel D.227quater, § 2, en R.307bis-22, § 3, binnen de dertig werkdagen na het bewijs van ontvangst van de aanvraag.
   De erkenningsbeslissing vermeldt:
   1° het erkenningsnummer;
   2° als het een rechtspersoon betreft, het erkenningsnummer van de certificeerders-natuurlijke personen die deel uitmaken van het personeel van de rechtspersoon.
   De kennisgeving van de beslissing dient de modaliteiten voor de toegang tot de in toepassing van artikel D.227quinquies te gebruiken databank te vermelden.
   De lijst met erkende certificeerders wordt gepubliceerd op de Waalse portaalsite van Leefmilieu en op de website van de S.P.G.E.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 3. [1 - Opleiding door erkende centra]1   ----------   (1)
Art. R307bis-25. [1 De erkende centra gebruiken het opleidingsmateriaal dat de S.P.G.E. hen ter beschikking stelt.
   De erkende centra delen de S.P.G.E. minstens vijftien dagen voor de aanvang van de lessen en examens de hiervoor geplande data mee.
   De opleidingen en examen kunnen bijgewoond worden door vertegenwoordigers van de administratie Leefmilieu en van de S.P.G.E., die het goede verloop ervan echter niet mogen belemmeren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art. R307bis-26. [1 § 1. De erkende opleidingscentra overhandigen de kandidaten die de volledige opleiding gevolgd hebben binnen de vijftien dagen na het examen een aanwezigheidsattest waarop de examenresultaten vermeld staan.
   Na een opleidings- of examensessie wordt binnen de dertig dagen een verslag over de opleidings- of examensessie overgemaakt aan de S.P.G.E. en de administratie Leefmilieu.
   Dit verslag wordt ondertekend door een verantwoordelijke van het erkend opleidingscentrum.
   § 2. Het verslag bevat minstens de volgende elementen:
   1° de lijst van kandidaten die deelgenomen hebben aan de opleidingen en desgevallend slaagden voor het examen, met vermelding van de naam en het adres van elk van hen;
   2° de lijst van de juryleden die de examens hebben bijgewoond;
   3° de resultaten die de kandidaten behaalden voor de verschillende onderdelen van het examen en het rekenkundig gemiddelde van de verschillende proeven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art. R307bis-27. [1 De permanente opleidingen waarvan sprake in artikel D.227quater, § 2, eerste lid, 8°, worden ingericht door de erkende centra vermeld in artikel D.227quater, § 3.
   De minister bepaalt de duur, de uitvoeringsmodaliteiten, de modaliteiten voor de organisatie van de opleidingen en de frequentie waarmee een erkend certificeerder permanente opleidingen dient te volgen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 4. [1 - Erkenning van opleidingscentra]1   ----------   (1)
Art. R307bis-28. [1 § 1. De aanvraag om erkend te worden als opleidingscentrum voor CertIBEau-certificeerders moet gericht worden aan de S.P.G.E. via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13. De S.P.G.E. stelt een aanvraagformulier ter beschikking.
   De aanvraag vermeldt het volgende:
   1° de identificatie van het centrum en de contactgegevens van de persoon of personen die het vertegenwoordigen, met hun handtekening;
   2° de identificatie van de door de centra aangestelde personeelsleden, met hun erkenningsnummer en hun handtekening.
   De S.P.G.E. bezorgt de aanvrager van de erkenning een bewijs van ontvangst van de aanvraag.
   § 2. De S.P.G.E. erkent centra die voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in artikel D.227quater, § 3, met vermelding van hun erkenningsnummer.
   De lijst met erkende opleidingscentra wordt gepubliceerd op de Waalse portaalsite van Leefmilieu en op de website van de S.P.G.E.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 5. [1 - Controle van de certificeerders en van de opleidingscentra]1   ----------   (1)
Art. R307bis-29. [1 De controle van de kwaliteit van de rapporten van de certificeerders, zoals bedoeld in artikel D.227quater, § 5, gebeurt door de bevoegde saneringsinstellingen en waterdistributeurs die zelf over een erkenning als certificeerder beschikken.
   Deze controleopdracht wordt uitgevoerd op verzoek van de S.P.G.E., in het kader van een herkeuring, waarvan de modaliteiten vastgelegd worden in artikel R.307bis-18.
   De controle bestaat eruit na te gaan of:
   1° de ingezamelde informatie voor heel het bebouwd onroerend goed geldig is;
   2° de in het CertIBEau verstrekte informatie overeenkomt met de informatie die ter plaatse, in het gecertificeerd onroerend goed, bekomen werd;
   3° de conclusies in het CertIBEau, met inbegrip van de verstrekte aanbevelingen, geldig zijn.
   De bevoegde saneringsinstelling of de waterdistributeur die de controle heeft uitgevoerd, deelt zijn of haar conclusies mee aan de S.P.G.E. De S.P.G.E. brengt de betrokken certificeerder op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 6. [1 - Schorsing of intrekking van de erkenning van erkende certificeerders]1   ----------   (1)
Art. R307bis-30. [1 § 1. De S.P.G.E. stelt een erkend certificeerder in kennis van zijn intentie om diens erkenning te schorsen of in te trekken via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13.
   De kennisgeving vermeldt:
   1° de motieven die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat de houder van de certificering over de mogelijkheid beschikt om zijn verweermiddelen binnen de vijftien dagen na ontvangst van deze mededeling over te maken via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13;
   3° de datum waarop het gehoor van de certificeerder zal plaatsvinden.
   Het proces-verbaal van verhoor wordt binnen de twintig dagen na de hoorzitting door de S.P.G.E. overgemaakt aan de erkende certificeerder, via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13.
   § 2. Als zijn erkenning wordt geschorst of ingetrokken, dient de certificeerder onverwijld alle personen met wie er lopende contracten zijn met betrekking tot de opstelling van een CertIBEau op de hoogte te brengen.
   § 3. De S.P.G.E. stelt de certificeerder via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13 in kennis van de opheffing van de schorsing binnen de dertig dagen nadat deze laatste zijn verplichtingen is nagekomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 7. [1 - Intrekking van de erkenning van erkende opleidingscentra]1   ----------   (1)
Art. R307bis-31. [1 § 1. De S.P.G.E. stelt een opleidingscentrum in kennis van zijn intentie om de erkenning of in te trekken via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13.
   De kennisgeving vermeldt:
   1° de motieven die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
   2° dat de houder van de erkenning over de mogelijkheid beschikt om zijn verweermiddelen binnen de vijftien dagen na ontvangst van deze mededeling over te maken via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13;
   3° de datum waarop het gehoor van het opleidingscentrum zal plaatsvinden.
   Het proces-verbaal van verhoor wordt binnen de twintig dagen na de hoorzitting door de S.P.G.E. overgemaakt aan opleidingscentrum, via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13.
   § 2. Als zijn erkenning wordt ingetrokken, brengt het erkend opleidingscentrum onverwijld alle personen die ingeschreven waren om er een opleiding te volgen op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Onderafdeling 8. [1 - Beroepsmogelijkheden]1   ----------   (1)
Art. R307bis-32. [1 § 1. Aanvragers van een erkenning als CertIBEau-certificeerder kunnen bij de minister beroep indienen tegen de beslissing tot weigering van de erkenning.
   Certificeerders of opleidingscentra kunnen bij de minister beroep indienen tegen een beslissing tot schorsing of weigering van de erkenning. Het beroep is niet schorsend.
   § 2. Iedereen die een beslissing tot erkenning als CertIBEau-certificeerder betwist, kan bij de minister een beroep indienen.
   § 3. De eigenaar van een bebouwd onroerend goed waarvoor een CertIBEau is opgesteld, kan bij de minister een beroep indienen tegen een beslissing tot weigering van aansluiting op het openbaar waterdistributienet of tegen een certificering die melding maakt van een of meerdere niet-conformiteiten.
   § 4. Het beroep dient, op straffe van onontvankelijkheid, binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de beslissing aan de minister overgemaakt te worden, via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13.
   De minister bezorgt de verzoeker een ontvangstbewijs.
   § 5. De minister maakt zijn beslissing binnen de dertig dagen na ontvangst van het beroep over via een van de communicatiemethoden vermeld in artikel R.307bis-13.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Afdeling 8. [1 - Tarief van het CertIBEau]1   ----------   (1)
Art. R307bis-33. [1 Het bedrag van de retributie waarvan sprake in artikel D.227ter, § 8, bedraagt op 1 januari 2021 vijfentwintig euro per CertIBEau.
   Dit bedrag wordt geïnd door de certificeerder en wordt binnen de 15 kalenderdagen na registratie van het certificaat op het computerplatform vermeld in artikel R.370bid-21 doorgestort aan de S.P.G.E.
   Het bedrag van de retributie wordt jaarlijks herzien door de minister, op voorstel van de S.P.G.E., op basis van het aantal de voorbije jaren afgeleverde CertIBEau en een raming voor de komende jaren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/31, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 01-06-2021>


TITEL II. - Financiering van het beheer van de anthropische watercyclus.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R308.§ 1. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder :
  1° " besluiten ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning " : besluiten betreffende de integrale en sectorale voorwaarden die van toepassing op de individuele zuiveringssystemen;
  2° " camping-caravaning " : het gebruik voor de huisvesting door andere personen dan woonwagenbewoners en nomaden die als zodanig handelen, van één der volgende onderdak verschaffende verplaatsbare objecten : tent, toercaravan, stacaravan zonder verdieping, camper of elk ander analoog object die niet ontworpen zijn om voor permanente bewoning te dienen;
  3° " [1 comité van deskundigen voor de autonome zuivering]1 " : het comité van deskundigen belast met de behandeling van de dossiers betreffende de erkenning van individuele zuiveringssystemen;
  4° " verbruiker met betalingsmoeilijkheden " : de verbruiker vermeld op de in artikel 318 bedoelde lijst, overgemaakt door de leverancier aan het ocmw wegens het feit dat de verbruiker na afloop van de aanmaningstermijn niet in staat is zijn leidingwaterfactuur geheel of gedeeltelijk te betalen;
  [1 4°bis "het departement" : het Departement Leefmilieu en Water van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;]1
  5° " uitgaven inzake tegemoetkoming " : de uitgaven betreffende de financiële tegemoetkoming ten gunste van de verbruikers die moeilijkheden ondervinden om hun waterfactuur te betalen;
  6° " uitgaven betreffende de werking van de ocmw's " : de uitgaven betreffende de kosten voor de werking, de administratieve en personeelskosten van de ocmw's bij het beheren van de dossiers die onder het Sociaal waterfonds ressorteren;
  7° " uitgaven inzake technische verbeteringen " : de tussenkomsten van de leveranciers in het kader van de technische verbeteringen van de waterinstallaties van de verbruikers die in aanmerking komen voor de financiële tegemoetkoming in de betaling van hun waterfactuur;
  8° " uitgaven betreffende de werking van de " SPGE " " : de uitgaven voor het beheer van het Sociaal waterfonds;
  9° " dierlijke meststoffen " : mest, aalt en gier;
  10° " inwonerequivalent ", afgekort, " IE " : vuilvrachteenheid die een biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik over vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag vertegenwoordigt;
  11° " waterfactuur " : de factuur betreffende de dienstverstrekking inzake levering van distributiewater, in voorkomend geval vermeerderd met de kosten voor rappels en aanmaningen en met de verwijlinteresten;
  12° " mest " : vermenging van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen;
  13° " woning " : vaste installatie in de zin van artikel 84, § 1, van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium die stedelijk afvalwater loost;
  [1 13°bis "installateur" : onderneming opgericht als natuurlijke of rechtspersoon verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de werken voor de installatie en de inbedrijfname van een individueel zuiveringssysteem;]1
  14° " aalt " : de zuivere uitwerpselen en urine;
  15° " algemeen gemeentelijk afwateringsplan " : het algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister ter uitvoering van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991 tot vaststelling van de regelen voor de inrichting en de uitwerking van de algemene gemeentelijke afwateringsplannen;
  16° [1 saneringsplan per onderstroomgebied of afgekort P.A.S.H." : werktuig voor de planning en de cartografische voorstelling van de sanering per onderstroomgebied;]1
  17° " gier " : uitsluitend urine of het vocht dat eventueel uit mest sijpelt;
  18° " individueel zuiveringssysteem " : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie of individueel zuiveringsstation die de zuivering van huishoudelijk afvalwater geloosd door een woning of een groep woningen mogelijk maakt [1 ...]1 in de voorwaarden bepaald bij de besluiten getroffen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
  [1 18°bis "het extensief systeem" : het individueel zuiveringssysteem tot inschakeling, voor de biologische behandeling van afvalwater, van een deel of het geheel van de beschadigingsprocessen die natuurlijk aanwezig zijn in een ecosysteem zonder het gebruik van een andere elektromechanische uitrusting dan de opvoer van het afvalwater of van het gezuiverd water indien nodig;]1
  [1 18°ter "het intensief systeem" : het individueel zuiveringssysteem waarvan de biologische behandeling van afvalwater, met inschakeling van een deel of het geheel van de beschadigingsprocessen die natuurlijk aanwezig zijn, wordt versterkt door een elektromechanische uitrusting die de beschadiging van de organische stoffen op kleine oppervlakten of beperkte volumes mogelijk maakt;]1
  19° " belasting " : de belasting op lozingen van industrieel en huishoudelijk afvalwater;
  20° " kampeer- en caravaningterrein " : het terrein dat gebruikelijk of occasioneel bestemd is voor het beoefenen van camping-caravaning door meer dan tien personen tegelijk of waarop meer dan drie onder 2° vernoemde objecten opgesteld staan.
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 21, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK Ibis. - Gestandardiseerd boekhoudplan van de watersector in het Waalse gewest.
Afdeling I. - Begripsomschrijvingen.
Art. R308bis.<Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  - waterwetboek : boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, gecoördineerd op 3 maart 2005;
  - producent : de houder van één of meer grondwaterwinningen in het Waalse Gewest;
  - evaluatieregels : regels die gelden voor de evaluaties van de inventaris, bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen en, onder meer, voor de vorming en de aanpassing van afschrijvingen, waardeverminderingen, voorzieningen voor risico's en kosten evenals voor de herwaarderingen;
  - koninklijk besluit van 30 januari 2001 : koninklijk besluit tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen;
  - watervoorzieningsnetwerk : geheel van watervoorzieningsinstallaties waarvan de geografische zones met maximum één enkel deelstroomgebied zijn gelijkgesteld;
  - omzet : bedrag van de verkopen en de verlening van diensten aan derden, in het kader van de gebruikelijke bedrijfsuitoefening, na aftrek van de commerciële kortingen op de verkopen (teruggaven, reducties en prijsafslagen);
  - bedrijfsinvesteringen : vaste activa eigen aan elke activiteit buiten de activa bestemd voor functionele diensten die in het algemeen gemeenschappelijk zijn voor productie- en distributieactiviteiten;
  - exploitatiepersoneel : personeel bestemd voor de exploitatie tegenover het personeel van de functionele diensten werkend voor de productie- en distributieactiviteiten;
  - gemeentedienst : gemeentedienst verantwoordelijk voor de waterproductie en/of de watervoorziening en met een geïntegreerd beheer in de gemeente;
  - nieuwe gemeentelijke comptabiliteit : koninklijk besluit van 2 augustus 1990 houdende het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit;
  - productie-eenheid : geheel van werken die horen bij eenzelfde productiecyclus die, voor eenzelfde grondwaterwinningsgebied, verschillende fasen van de bescherming van de waterwinning, wateraansluitpunten, waterbehandeling, eerste onderdrukzetting, opslagwerken en andere bestanddelen (interne toevoerleidingen, ...) verenigen;
  - transportleiding : geheel van werken met toevoerleidingen en andere transportdelen (overdrukstation, watertoren, ...) - inbegrepen de beveiligingselementen van het watervoorzieningsnet.
  [1 - Percentage van oninvorderbare: de verhouding, enerzijds, tussen de som van de netto dotaties aan de voorzieningen voor waardeverminderingen op vorderingen van waterverkoop en van de vorderingen die overgaan naar oninvorderbare tijdens datzelfde jaar en, anderzijds, het omzetcijfer "waterfactuur" van het jaar (CVD "werkelijke kostprijs bij de distributie", RKS "Reële Kostprijs Sanering", Sociaal fonds, huur van de teller)]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Afdeling 2. - Algemene beginselen.
Art. R308bis1. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Het gestandaardiseerde boekhoudplan van de watersector in het Waalse Gewest beoogt de door waterverdelers en -producenten toepasbare regels vast te stellen, om de reële kostprijs van de distributie (CVD, Franse afkorting) van het water in het Waalse Gewest, zoals bepaald in artikel 228 van het decreet gevende deel te bepalen. Het boekhoudplan is toepasbaar vanaf 1 januari 2006.

Art. R308bis2. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Dit hoofdstuk omschrijft de toepasbare regels voor de uitwerking van een boekhoudplan " Producent " en van een boekhoudplan " Verdeler " door het geheel van operatoren die een openbare waterproductie- en/of -distributieactiviteit hebben.

Art. R308bis3. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Het einde van de productieactiviteit wordt vastgesteld plaats op de hoofdmeter van de distributie en valt samen met het begin van het distributienet.

Art. R308bis4. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De kosten die gemeen zijn aan de productie en de distributie worden opgedeeld tussen beide activiteiten op basis van een algemene verdeelsleutel bepaald vanaf de volgende gewogen parameters :
  - omzet 25 %;
  - bedrijfsinvesteringen (in netto-waarde) 15 %;
  - door het rechtstreekse bedrijfspersoneel gepresteerde uren 60 %.

Afdeling 3. - Boekhoudplan van de Watersector " Producent ".
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen.
Art. R308bis5. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. Elke producent in het Waalse Gewest maakt jaarlijks een exploitatierekening per productie-eenheid en per transportleiding op alsook een samenvattende exploitatierekening " Productie " overeenkomstig de voorschriften opgenomen in onderafdelingen 2, 3 en 4 van deze afdeling.
  § 2. Deze afdeling is niet toepasselijk op de gemeentediensten die optreden als producer binnen een gemeente met uitzondering van de bepalingen bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk.

Onderafdeling 2- Evaluatieregels.
Art. R308bis6. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De evaluatieregels die het opmaken van het Boekhoudplan " Producent " beheren, vloeien voort uit de uitvoering van de vigerende reglementaire bepalingen en stemmen overeen met de regels bepaald in artikelen R308bis7 tot R308bis9 van deze onderafdeling.

Art. R308bis7. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. De wijze waarop de lichamelijke vaste activa worden geboekt, staat vermeld in bijlage XLIX. a bij het reglementaire deel en stemt overeen met de regels van het vigerende boekhoudrecht.
  § 2. De aflossingen van de lichamelijke vaste activa moeten systematisch berekend worden op grond van de methodes die door de vennootschap vastgesteld zijn overeenkomstig bijlage XLIX. b bij het reglementaire deel.
  § 3. De lichamelijke vaste activa worden niet systematisch gerevalueerd. De revaluatie mag enkel worden verricht op grond van de regels van het vigerende boekhoudrecht. Een bijlage wordt jaarlijks ingevuld met het bedrag van de revaluaties, de verantwoording ervan en het effect op de resultatenrekening.
  § 4. Op 1 januari 2006 zijn de in § 2 van dit artikel vastgestelde nieuwe aflossingsregels van toepassing op de vaste activa die bestaan tijdens de residuaire duur van de aflossing op de bruto activawaarde zoals vastgesteld op 31 december 2005.

Art. R308bis8. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> In de gevallen waar een operator door zijn eigen personeel werken laat uitvoeren die tot de vaste productie behoren, wordt het bedrag van de rechtstreekse kosten verhoogd met een aandeel ter dekking van onrechtstreekse kosten, die bestaan uit studie-, coördinerings- en toezichtskosten. Die kosten worden toegerekend op grond van de werkelijke prestaties van het studiebureau; ze worden verdeeld door toevoeging van een forfaitair percentage van het bedrag van de inschrijvingen (studie 7,5 %) en/of van de verwezenlijkingen (coördinatie 2 % en toezicht 5,5 %). De toepassing van die tweede methode vereist dat de operator kan bewijzen dat het totaal van de standaardkosten niet aanzienlijk afwijkt van het totaalbedrag van de werkelijke kosten. Die kosten worden geactiveerd en afgelost volgens dezelfde regels als de hoofdinvestering.

Art. R308bis9. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De gedeeltelijke of totale tegemoetkoming van de " Société publique de Gestion de l'Eau " (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer) in het kader van de bescherming van de winningen die betrekking heeft op de verwerving van lichamelijke vaste activa, wordt door de producent geboekt in een gepaste rekening van klasse 15 " Tegemoetkoming " Société publique de Gestion de l'Eau " - bescherming van winningen " genoemd. Indien toepasselijk wordt die tegemoetkoming afgelost op hetzelfde ritme als de overeenstemmende vaste activa.

Onderafdeling 3. - Analytische exploitatierekening van een productie-eenheid en van een transportleiding.
Art. R308bis10. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De analytische exploitatierekening van een productie-eenheid en van een transportleiding wordt vastgesteld door de producent overeenkomstig het in artikel R308bis12 bedoelde schema. De inhoud van de posten van de exploitatierekening wordt nader bepaald in bijlage L bij het reglementaire deel.

Art. R308bis11. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De verdeelsleutel van de gemeenschappelijke kosten voor de productie-eenheden/transportleidingen is gebaseerd op de rechtstreekse kost van de productie-eenheden/transportleidingen.

Art. R308bis12. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Schema van de analytische exploitatierekening van een productie-eenheid en van een transportleiding :

  Rubrieken van de exploitatierekening
1 Technische prestaties (verdeeld in) :
 1Personeel
 2Reizen
 3Gebruikte materialen
 4Gebruik van bouwkundemachines
 5Andere (facturen van derden)
2 Aankoop van ruw water
3 Aandrijvingskracht
4 Reagentia en Slib
 1Reagentia
 2Slib.
5 Overige rechtstreekse kosten
 1Specifieke gebouwkosten
 2Andere (facturen van derden)
6 Rechtstreekse aflossingen van bedrijfsinstallaties
7 Kosten van de beschermingsdienst
8 Telebeheer
9 Laboratoriumkosten
10 Structuurkosten (verdeeld in) :
 1Directie
 2Bestuur
 3Juridische dienst
 4Klanten- en invorderingsdienst
 5Studies/tekeningen
 6Informaticadienst
 7Algemene administratieve kosten
 8Andere (nader te bepalen)
11 Financiele lasten
12 Uitzonderlijke voorzieningen en lasten
 1Dotaties en terugnemingen van voorzieningen
 2Uitzonderlijke lasten
13 Kostenaanpassingen (+/-)
14 REELE KOSTPRIJS VAN DE PRODUCTIE-EENHEID
  TRANSPORTLEIDING
  (afdelingen 1 tot 13)


Onderafdeling 4. - Samenvattende exploitatierekening " Productie ".
Art. R308bis13. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De samenvattende exploitatierekening " Productie " wordt opgemaakt door de producent overeenkomstig het in artikel R308bis14 bedoelde schema. De inhoud van de posten van de samenvattende exploitatierekening " Productie " wordt nader bepaald in bijlage LI bij het reglementaire deel.

Art. R308bis14. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Schema van de samenvattende exploitatierekening " Productie " :

 I. Waterverkoop door de Productie
 II.A Reele kostprijs van de Productie-eenheden
Eenheid XXX 
Eenheid UUU 
Eenheid YYY 
 Totaal
 II.B Reele kostprijs van de Transportleidingen
Leiding AAA 
Leiding BBB 
Leiding CCC 
 Totaal
 II.C Aankoop van verwerkt Water
 II. Totale reele kostprijs van de Waterproductie
 (II.A + II.B + II.C)
 III. Netto resultaat van de Waterverkoop (I-II)
 IV. Netto resultaat op de aan derden gefactureerde
 netto werken
Werken ten laste van derden
Aan derden gefactureerde bedragen (-)
Overige kosten niet rechtstreeks verbonden met de reele productiekosten
Overige diverse ontvangsten (-)
 Totaal
 V. Netto resultaat van de `` Productieactiviteit `` (III + IV)


Afdeling 4. - Boekhoudplan van de Watersector " Verdeler ".
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen.
Art. R308bis15. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. Elke verdeler in het Waalse Gewest maakt jaarlijks een exploitatierekening per distributienet op alsook een samenvattende exploitatierekening van de " Distributie " overeenkomstig de voorschriften opgenomen in onderafdelingen 2, 3 en 4 van deze afdeling.
  § 2. Deze afdeling is niet toepasselijk op de gemeentediensten die optreden als verdeler binnen een gemeente met uitzondering van de bepalingen bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk.

Art. R308bis16. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Wanneer een distributienet samenvalt met een gemeente en gelegen is op twee deelstroomgebieden of meer, wordt de verdeler ertoe gemachtigd om de reële distributiekosten te berekenen voor het gehele net en die daarna per deelstroomgebied te verdelen op grond van een sleutel die in gelijke mate gewogen is tussen het aantal aansluitingen en het in elk deelstroomgebied gefactureerde verbruik.

Onderafdeling 2. - Evaluatieregels.
Art. R308bis17. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De evaluatieregels die het opmaken van het Boekhoudplan " Verdeler " beheren, vloeien voort uit de toepassing van de vigerende reglementaire bepalingen en stemmen overeen met de regels bepaald in artikelen R308bis18 tot R308bis20 van deze onderafdeling.

Art. R308bis18. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. De boekingswijze van de lichamelijke vaste activa staat vermeld in bijlage LII.a bij het reglementaire deel en stemt overeen met de voorschriften van het vigerende boekhoudrecht.
  § 2. De aflossingen van de lichamelijke vaste activa worden systematisch gevormd op grond van de methodes die door de vennootschap vastgesteld zijn overeenkomstig bijlage LII.b bij het reglementaire deel.
  § 3. §§ 3 en 4 van artikel R308bis7 van het reglementaire deel zijn toepasselijk op de verdelers die onderworpen zijn aan de bepalingen van deze afdeling.

Art. R308bis19. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Artikel R308bis8 van het reglementaire deel is toepasselijk op de verdelers die onderworpen zijn aan de bepalingen van deze afdeling.

Art. R308bis20. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Dubieuze vorderingen worden geïsoleerd van andere commerciële vorderingen op één jaar of meer en maken het voorwerp uit van een waardevermindering berekend op forfaitaire basis volgens de anterioriteit van de openstaande vorderingen :
  - na één jaar 30 %;
  - na twee jaar 75 %;
  - na drie jaar 100 %.
  De voorziening wordt berekend buiten belasting van het Waalse Gewest en BTW niet inbegrepen. De eerste waardeverminderingsschijf wordt enkel toegepast voor huishoudelijke afnemers na beslissing van het OCMW om geen beroep te doen op het Sociaal Waterfonds, namelijk na ongeveer 120 dagen.

Art. R308bis21. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Voorzieningen voor bijzondere risico's en lasten kunnen oa worden opgericht om zich te beveiligen tegen risico's verbonden met slechte weersomstandigheden (bevriezing van leidingen, ...). In dit geval wordt de valorisatie geraamd op grond van statistieken volgens de frequentie en het belang van de aangebrachte schade.

Onderafdeling 3. - Analytische exploitatierekening van een distributienet.
Art. R308bis22. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De analytische exploitatierekening van een distributienet wordt opgemaakt overeenkomstig het schema bedoeld in artikel R308bis24 van deze onderafdeling. De inhoud van de posten van de exploitatierekening wordt omschreven in bijlage LIII bij het reglementaire deel.

Art. R308bis23. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De sleutel om de gemeenschappelijke kosten te verdelen tussen de distributienetten is gebaseerd op het aantal aansluitingen.

Art. R308bis24. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Schema van de analytische exploitatierekening van een distributienet :

  Rubrieken van de exploitatierekening
1 Technische prestaties - onderhoud
  (verdeeld in) :
 1Personeel
 2Reizen
 3Gebruikte materialen
 4Gebruik van bouwkundemachines
 5Andere (facturen van derden)
2 Opmetingskosten
  (verdeeld in) :
 1Personeel
 2Reizen
 3Informaticakosten
 4Andere (facturen van derden)
3 Aankoop van ruw water (buiten sanering)
4 Overige rechtstreekse kosten
  (verdeeld in) :
 1Voor dit distributienet specifiek bestemde bouwkosten
 2Andere (facturen van derden)
5 Aflossingen van bedrijfsinstallaties
6 Heffing en/of vergoeding wegens publiek gebruik
7 Structuurkosten (verdeeld in) :
 1Directie
 2Bestuur
 3Juridische dienst
 4Klanten- en invorderingsdienst
 5Studies/tekeningen
 6Informaticadienst
 7Algemene administratieve kosten
 8Andere (nader te bepalen)
8 Financiele lasten
9 Waardeverminderingen & minderwaarden,
  voorzieningen, uitzonderlijke lasten
 1Waardeverminderingen & minderwaarden
 2Voorzieningen
 3Uitzonderlijke lasten
10 Kostenaanpassingen (+/-)
11 REELE KOSTPRIJS VAN HET DISTRIBUTIENET
  (afdelingen 1 tot 10)


Onderafdeling 4. - Samenvattende exploitatierekening " Distributie ".
Art. R308bis25. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De samenvattende exploitatierekening " Distributie " wordt opgemaakt door de verdeler overeenkomstig het schema bedoeld in artikel R308bis26 van deze afdeling. De inhoud van de posten van de samenvattende exploitatierekening " Distributie " wordt omschreven in bijlage LIV bij het reglementaire deel.

Art. R308bis26. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Schema van de samenvattende exploitatierekening " Distributie " :

 I. Waterverkoop door de distributie
 II.A Reele kostprijs van de Distributie-eenheden
Distributienet 
Distributienet 
Distributienet 
 Totaal
 II.B Andere lasten opgenomen in de waterverkoopprijs
 II.C Totale reele kostprijsprijs Distributie (II.A + II.B)
 II.D Totale reele kostprijs Sanering
 II.E Sociaal Fonds
 II. Totale reele kostprijs voor verbruikers
 (II.C + II.D + II.E)
 III. Netto resultaat van de waterverkoop (I-II)
 IV. Netto resultaat op de aan derden gefactureerde
 netto werken
Werken ten laste van derden
Aan derden gefactureerde bedragen (-)
Overige kosten niet rechtstreeks verbonden met de reele distributiekost
Overige diverse ontvangsten (-)
 Totaal
 V. Netto resultaat van de `` Distributieactiviteit ``
 (III + IV)


Afdeling 5. - Boekhoudplan van de Watersector " Gemeentedienst ".
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen.
Art. R308bis27. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. Deze afdeling bepaalt de regels inzake het boekhoudplan in de watersector die toepasselijk zijn op de producent of op de verdeler die de vorm aanneemt van een gemeentedienst.
  § 2. de in onderafdeling 2 bepaalde evaluatieregels zijn toepasselijk op de producenten en verdelers die onderworpen zijn aan de voorschriften van deze afdeling.

Onderafdeling 2. - Evaluatieregels.
Art. R308bis28. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> De bron van de boekhoudkundige informatie is de rekening van de gewone dienst voor het eigen boekjaar behalve als het boeken op die basis geen betrouwbaar beeld vertoont van de rekeningen van de gemeentedienst. In dit laatste geval en alleen als het relevant is, wordt de boekhoudkundige informatie herverwerkt met het oog op de opname van de uitgaven die verbonden zijn met de geleverde goederen of met de verleende diensten maar die het voorwerp niet hebben uitgemaakt van een aanrekening ofwel van de verworven inkomsten die het voorwerp van vastgestelde rechten nog niet hebben uitgemaakt.

Art. R308bis29. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. Rekening houdend met hun relatieve belang worden de kosten van klein materiaal geboekt als uitgaven (aanrekeningen) en zijn niet onderworpen aan een herverwerking van de inventaris aan het einde van het jaar.
  § 2. Rekening houdend met hun relatieve belang blijven de revalorisatieregels voor vaste activa die toepasselijk zijn op de plaatselijke besturen, van toepassing op de gemeentedienst.
  § 3. De toepasselijke aflossingspercentages zijn bepaald in de nieuwe gemeentelijke boekhouding.
  § 4. Rekening houdend met hun relatieve belang boekt de gemeentedienst geen waardevermindering op dubieuze vorderingen maar erkent het verlies van een vordering op het ogenblik van het boeken van een oninbare schuld.
  § 5. De gemeente stelt procedures vast met het oog op een interne facturering van de door andere diensten verrichte werken die gebaseerd is op de uitgevoerde prestaties en de verbruiken.
  § 6. Rekening houdend met hun relatieve belang en vanwege de uitvoering van het Waterwetboek waarin de verplichting van een driemaandelijkse voorschotfactuur is voorzien, wordt door de gemeentedienst geen aanpassing betreffende de aan het einde van het jaar op te maken verkoopfacturen geboekt.

Onderafdeling 3. - Exploitatierekeningen " Producent - gemeentedienst ".
Art. R308bis30. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. Elke producent in het Waalse Gewest onderworpen aan de voorschriften van deze afdeling maakt jaarlijks een gemeenschappelijke exploitatierekening op voor de productie-eenhe(i)d(en) en voor de transportleiding(en) alsook een samenvattende exploitatierekening " Productie " overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen 3 en 4 van afdeling 3 en haar bijlagen.
  § 2. Wegens hun eigen kenmerken worden de structuurkosten van de gemeentediensten - samengesteld uit een aandeel personeelskosten (ontvanger, secretaris en andere), kosten van de gemeentelijke verkozenen en diverse kosten (lokalen, ...) - geïsoleerd in de rekening van de gewone dienst voor het eigen boekjaar en toegekend aan de gemeentedienst naar rata van de rechtstreekse personeelskosten.

Onderafdeling 4. - Exploitatierekeningen " Verdeler - gemeentedienst ".
Art. R308bis31. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> § 1. Elke verdeler in het Waalse Gewest onderworpen aan de voorschriften van deze afdeling maakt jaarlijks een exploitatierekening op voor het distributienet alsook een samenvattende exploitatierekening " Distributie " overeenkomstig de bepalingen van onderafdelingen 3 en 4 van afdeling 4 en haar bijlagen.
  § 2. Artikel R308bis30 § 2 is toepasselijk op de verdelers die onderworpen zijn aan de bepalingen van deze afdeling.

Art. R308bis32. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Indien een gemeentedienst optreedt op twee deelstroomgebieden, zijn de in artikel R308bis16 van het reglementaire deel bedoelde modaliteiten van toepassing.

Afdeling 6. - Uitvoering, bekendmaking en voorlichting.
Art. R308bis33. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Een adviescomité waarvan de samenstelling vastgesteld is door de Minister bevoegd voor Water, wordt opgericht met het oog op de begeleiding van het uitvoeringsproces en de toepassing van het gestandaardiseerd boekhoudplan van de watersector in het Waalse Gewest.

Art. R308bis34. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 1; Inwerkingtreding : 26-08-2005> Elk jaar leggen de aan de bepalingen van dit hoofdstuk onderworpen operatoren de samenvattende exploitatierekeningen " productie " en " distributie " neer uiterlijk 30 juni van het volgende jaar bij het secretariaat van het Comité voor watercontrole volgens de in artikelen R308bis14 en R308bis26 bedoelde schema's.
  Daarna moet het geheel of gedeelte van de analytische exploitatierekeningen van de productie-eenheden, transportleidingen en distributienetten op verzoek van het Comité voor watercontrole binnen vijftien dagen neergelegd worden bij genoemd Comité.
  De modaliteiten voor de overdracht van die informatie worden vastgesteld door de Minister bevoegd voor Water op voorstel van het Comité.
  Zonodig worden de vorm en de wijze waarop die informatie wordt voorgelegd, nader bepaald door de Minister bevoegd voor Water op voorstel van het Comité.
  Om het Comité voor watercontrole in staat te stellen zijn opdrachten uit te voeren zoals die bepaald zijn in het Waterwetboek, met name in artikelen D4, R18 tot R20, R30 en R31 en om de exploitatierekeningen van de operatoren te evalueren in verhouding tot hun prestaties en tot het niveau van hun distributiedienst, kan op voorstel van het Comité de Minister bevoegd voor Water de door de operatoren te bezorgen elementen alsook de modaliteiten voor de overdracht daarvan vaststellen.

HOOFDSTUK II. - Sociaal Waterfonds.
Afdeling I. - Voorwerp en beheersmodaliteiten.
Art. R309. Dit hoofdstuk regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan. Het is slechts op het grondgebied van het Franse taalgebied toepasselijk.

Art. R310.[1 Het Sociaal waterfonds is het financieel mechanisme dat op het grondgebied van het Franse taalgebied tussenbeide komt ten gunste van de verbruikers die moeilijkheden ondervinden om hun waterfactuur te betalen.
   De opbrengst van de bijdragen in het Sociaal waterfonds wordt voor vier uitgavencategorieën bestemd, namelijk :
   - 80 % voor de uitgaven inzake tegemoetkoming;
   - 10 % voor de uitgaven inzake technische verbeteringen;
   - 9 % voor de uitgaven betreffende de werking van de OCMW's;
   - 1 % voor de uitgaven betreffende de werking van de "SPGE".]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-02-23/14, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R311.[1 § 1. De verdelers, de " SPGE " en de OCMW's dragen bij in de werking van het Sociaal waterfonds volgens de modaliteiten bedoeld in de paragrafen 2 tot 4.
   § 2. De verdelers:
   1° identificeren, bij het afsluiten van het boekjaar of van de begroting, in hun rekeningen en begrotingen, een voorschot voor de uitgaven inzake tegemoetkoming, één voor de uitgaven betreffende de werking van de OCMW's, één voor de uitgaven inzake technische verbeteringen en één voor de uitgaven betreffende de werking van de " SPGE "; ;
   2° maken jaarlijks uiterlijk 28 februari aan de SPGE een activiteitenrapport over waarin de volgende gegevens voorkomen:
   a) het in m3 uitgedrukte watervolume gefactureerd voor het vorige jaar;
   b) het bedrag van de gebruikte fondsen bestemd voor technische verbeteringen, de bestemming ervan en de dienovereenkomstige bedragen voor de types tegemoetkomingen, alsook het niet aangewend saldo van het vorig jaar te storten aan SPGE overeenkomstig 3° ;
   c) het saldo van de bijdrage in het Sociaal waterfonds van het vorige jaar;
   3° storten jaarlijks uiterlijk 31 maart aan de "SPGE" :
   a) op de rekening "werkingskosten" 10 % van het bedrag van de bijdrage dat zij verschuldigd zijn overeenkomstig artikel D.240, lid 1, 2° en 3°, van het decreetgevende deel;
   b) op de rekening " saldo van de te bestemmen bijdrage " het saldo storten van de rekening " bijdrage in het Sociaal waterfonds " en het saldo van de rekening "bijdrage in het Fonds voor technische verbeteringen", vastgelegd op 31 december van het vorige jaar;
   4° delen jaarlijks uiterlijk 28 februari de volgende gegevens per gemeente aan de "SPGE" mee:
   a) het aantal meters;
   b) het aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar op basis van de lijsten bedoeld in artikel R. 318;
   c) het aantal financiële tegemoetkomingen;
   d) het globaal aantal tegemoetkomingen.
   Als de verdeler zijn verplichtingen bedoeld in afdeling 1 niet heeft vervuld, laat de "SPGE" hem een herinneringsschrijven betekenen met de aanvraag om de betalingen uit te voeren of de informatie mee te delen.
   Als de verdeler zijn verplichtingen nog steeds niet heeft vervuld vijftien dagen na ontvangst van de herinneringsbrief zal de S.P.G.E. de informatie betreffende het vorig jaar in aanmerking nemen. Meer bepaald, wat betreft de informatie betreffende het volume, zal de S.P.G.E. in geval van niet communicatie van het volume, als gegeven het laatst bekend volume nemen en zal, elk jaar, een forfait gelijk aan 5% van het volume toevoegen. Het aldus verkregen cijfer zal toelaten om het bedrag van de bijdrage van elke verdeler aan het sociaal waterfonds te berekenen. De verdeler beschikt over een termijn van één jaar om de regularisering van zijn situatie aan te vragen en de informatie over het volume mede te delen.
   De opbrengst van de bijdrage van de verdeler die een gebied zonder woningen bedient, opgedeeld tussen tegemoetkomingsuitgaven en uitgaven voor technische verbeteringen, wordt opgenomen in de globale enveloppe van het eenmalig trekkingsrecht berekend door SPGE. De werkingskosten van de OCMW's worden opgenomen in de regionale opdeling van de werkingskosten overeenkomstig artikel R.315.
   § 3. De "SPGE" moet
   1° jaarlijks uiterlijk 15 maart:
   a) op basis van de voor het voorafgaande jaar gefactureerde watervolumes het totaalbedrag bepalen van de bijdrage van elke verdeler in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar en deelt het hen mee;
   b) de verdeling van de eenmalige trekkingsrechten van het lopende jaar tussen de OCMW's bepalen en aan de verdelers meedelen ; ;
   2° elk OCMW jaarlijks uiterlijk 31 maart kennis geven van :
   a) het bedrag van het eenmalig trekkingsrecht waarover het beschikt voor het lopende jaar;
   b) de mogelijkheid om de tussenkomst van het Fonds voor technische verbeteringen te vragen bij zijn verdeler;
   c) via de website van de "SPGE", de jaarlijkse vragenlijst bedoeld in bijlagen XXXVIII, terug te sturen;
   3° jaarlijks uiterlijk 30 april :
   a) aan elk OCMW de werkingskosten betalen op de rekening " werkingskosten van de OCMW's "; voor zover de verdelers van het ambtsgebied van de betrokken OCMW's de voorafgaandelijke storting aan de SPGE hebben verricht overeenkomstig paragraaf 2, 3°, a);
   b) aan de verdelers van het ambtsgebied van de betrokken OCMW's het bedrag storten van de aanvullende trekkingsrechten omschreven in artikel R.316, § 1, en berekend krachtens artikel R.316, § 2, voor zover de verdelers de voorafgaandelijke storting van de niet-aangewende saldo's van het voorafgaande jaar overeenkomstig paragraaf 2, 3°, b), hebben verricht aan de SPGE;
   4° na goedkeuring van de Raad van bestuur van de maand september, de Minister een jaarverslag overleggen waarin de volgende gegevens voorkomen:
   a) het bedrag van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler beschikbaar was;
   b) het bedrag van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler gebruikt werd en het niet aangewend saldo;
   c) de bedragen betreffende de werkingskosten betaald aan de OCMW's ;
   d) de bedragen betreffende de werkingskosten van de "SPGE" ;
   e) de bedragen bestemd voor de technische verbeteringen en het niet-aangewend saldo;
   5° jaarlijks voor 15 december, aan de verdelers het geïndexeerd bedrag meedelen van de bijdrage in het Sociaal waterfonds, alsook het geïndexeerd bedrag van het plafond en van de toeslag per persoon ten laste, overeenkomstig artikel D.330-1 van hetzelfde Wetboek.
   Wat betreft punt 1°, a), komen jaarlijks bijkomende trekkingsrechten berekend op basis van artikel R.316, bij de bedragen van de 80 % voor de uitgaven inzake tegemoetkoming berekend op basis van artikel R.313. Het verkregen totaalbedrag vormt het eenmalig trekkingsrecht.
   Betreffende punt 4° wordt, vóór het overmaken aan de Regering en aan het "Comité de contrôle de l'eau" (het Comité voor Watercontrole), een advies over het ontwerp-verslag afgegeven door Aquawal en door de federatie van de O.C.M.W.'s aan de "SPGE".
   § 4. Elk OCMW stuurt naar de "SPGE", voor 31 mei van elk jaar, de vragenlijst terug bedoeld in paragraaf 3, 2°. De aldus ingezamelde gegevens worden in het jaarlijks verslag opgenomen.]1

(NOTA : De toepassing van artikel R.311, paragraaf 3, eerste lid, 3°, b) en 5°, tweede lid, wordt opgeschort vanaf 25-02-2021 tot en met 31-12-2022 door BWG 2021-02-25/04, art. 2)
  ----------
  (1)<BWG 2019-07-18/21, art. 2, 065; Inwerkingtreding : 08-11-2019>

Art. R312. Elke verdeler vermeldt het bedrag van zijn bijdrage, dat door de " SPGE " meegedeeld wordt krachtens artikel 311, § 3, 1°, in zijn begroting en in zijn rekeningen in de aparte rubriek " bijdrage in het Sociaal waterfonds ".

Art. R313.Elk ocmw gevestigd op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler beschikt op de rekening of de begroting " bijdrage in het Sociaal waterfonds " over een trekkingsrecht om de uitgaven inzake tegemoetkoming te dekken.
  Het trekkingsrecht van het ocmw wordt vastgelegd volgens onderstaande formule :
  C x [1 80 %]1 x (80 % (cn CPAS/cn distr) + 15 % (di CPAS/di distr) + 5 % (r CPAS/r distr))
  waarbij :
  C : het totaalbedrag van de bijdrage van de verdeler in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar, door de " SPGE " aan de verdeler meegedeeld krachtens artikel 4, § 3, 1°;
  cn CPAS : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden vermeld op de lijsten die de verdeler het vorige jaar aan het ocmw heeft overgemaakt;
  cn distr : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden voor het geheel van de ocmw's gevestigd op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler;
  di CPAS : [2 aantal personen dat op 31 december van het voorgaande jaar voor betrokken OCMW het recht op sociale integratie geniet]2
  di verdeler : [2 aantal personen dat op 31 december van het voorgaande jaar voor de gezamenlijke OCMW's het recht op sociale integratie geniet op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler.]2
  Als het grondgebied van een gemeente door verschillende verdelers bediend wordt, wordt het aantal personen dat het recht op sociale integratie geniet op het territoriale ambtsgebied van het distributienet van een verdeler berekend naar evenredigheid met het aantal meters van de verdeler tov het totaalaantal meters van de verdelers op het grondgebied van de gemeente;
  r CPAS : aantal meters aangesloten op het openbare waterdistributienet van de verdeler op het grondgebied van de gemeente;
  r distr : aantal meters aangesloten op het openbare waterdistributienet op het gezamenlijke grondgebied van de verdeler.
  ----------
  (1)<BWG 2017-02-23/14, art. 4, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2019-07-18/21, art. 3, 065; Inwerkingtreding : 08-11-2019>

Art. R314.[1 De sommen geconsigneerd in de rubriek "Fonds bestemd voor technische verbeteringen" dienen voor de tegemoetkoming in de uitgaven voor de technische verbeteringen uitgevoerd ten gunste van verbruikers met betalingsmoeilijkheden of elke andere persoon die in aanmerking komt voor de sociale hulpverlening op basis van het initiatief van het O.C.M.W..
   Die technische verbeteringen kunnen onder andere bestaan in de aanpassing van de aansluitingsinstallaties, van de private binneninstallaties en in de opsporing van lekkages in de binneninstallatie van de verbruiker. ]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-02-23/14, art. 5, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R315.De forfaitaire tegemoetkoming in de werkingskosten van de ocmw's bedoeld in artikel 311, § 3, 3°, wordt berekend volgens onderstaande formule :
  Ct x 9 % x (90 % cn CPAS/cn R + 5 % (di CPAS/di R) + 5 % (R CPAS/R))
  waarbij :
  Ct : het totaalbedrag van de bijdrage van de verdelers in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar, door de " SPGE " aan de verdelers meegedeeld krachtens artikel 4, § 3, 1°;
  cn CPAS : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar door de verdeler(s) die het grondgebied van de gemeente bedient (bedienen);
  cn R : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar door de verdelers aan de gezamenlijke ocmw's;
  di CPAS : [1 aantal personen dat op 31 december van het voorgaande jaar voor betrokken OCMW het recht op sociale integratie geniet.]1
  di R : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar op het gezamenlijke grondgebied van het Gewest het recht op sociale integratie geniet;
  R CPAS : aantal watermeters op het grondgebied van de gemeente van het ocmw;
  R : aantal watermeters op het gezamenlijke grondgebied van het Gewest.
  ----------
  (1)<BWG 2019-07-18/21, art. 4, 065; Inwerkingtreding : 08-11-2019>

Art. R316.[1 § 1. Het saldo van de trekkingsrechten van het vorig jaar en het niet gebruikte deel van de fondsen voor de technische verbeteringen van het vorige boekjaar, worden bestemd voor de bijkomende trekkingsrechten.
   Elk O.C.M.W. die minstens 80 % van zijn trekkingsrecht van het vorig jaar heeft gebruikt, krijgt een bijkomend trekkingsrecht, op basis van de middelen die niet gebruikt zijn het vorig jaar zoals opgenomen in paragraaf 1 en waarvan het bedrag evenredig is met het gebruik van zijn trekkingsrecht van het vorig jaar ten opzichte van het gebruik van de gecumuleerde trekkingsrechten van alle O.C.M.W.'s die minstens 80 % van hun trekkingsrecht hetzelfde jaar hebben gebruikt.
   Dit bedrag wordt berekend naar rato van het aantal aansluitingen bediend door elke verdeler als het grondgebied van een O.C.M.W. door verschillende verdelers bediend wordt.
  [2 De OCMW's die tussen 75 en 80 % van de totale trekkingsrechten van het voorgaande jaar gebruiken en dat gebruiksniveau uitzonderlijkerwijs lager dan 80 % verantwoorden, dienen hun afwijkingsaanvraag schriftelijk bij SPGE in voor 15 februari om in aanmerking te komen voor de bijkomende trekkingsrechten in de berekening van hun eenmalig trekkingsrecht.
   De verdelers delen minstens in september het gebruiksniveau van het trekkingsrecht aan de OCMW's mee om een hoger gebruik dan 80% van de trekkingsrechten te verantwoorden wanneer dat verantwoord wordt door de toestand wegens de waterarmoede van de OCMW-bevolking.]2
   § 2. De "SPGE" bepaalt het bijkomend trekkingsrecht voor het lopende jaar waarover elke O.C.M.W. beschikt [2 dat tussen 75 en 80 % van zijn trekkingsrecht heeft gebruikt]2, volgens onderstaande formule :
   S x (udt C.P.A.S./udt C.P.A.S. R)
   waarbij :
   S : saldo van de te bestemmen bijdrage (niet gebruikt bedrag van het trekkingsrecht en van het Fonds voor technische verbeteringen);
   udt CPAS : gebruik voor het vorige jaar van het trekkingsrecht van het O.C.M.W. dat minstens 80 % van zijn trekkingsrecht heeft gebruikt;
   udt C.P.A.S. R : gebruik, voor het vorige jaar, van de gecumuleerde trekkingsrechten van de O.C.M.W.'s die minstens 80 % van hun trekkingsrecht hebben gebruik.]1

(NOTA : De toepassing van artikel R.316 wordt opgeschort vanaf tot 25-02-2021 tot en met 31-12-2022 door BWG 2021-02-25/04, art. 3)
  ----------
  (1)<BWG 2017-02-23/14, art. 6, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2019-07-18/21, art. 5, 065; Inwerkingtreding : 08-11-2019>

Afdeling II. - Modaliteiten inzake tegemoetkoming van het Fonds.
Art. R317. § 1. In zijn herinneringsbrief wijst de verdeler de verbruiker op de mogelijkheid om de tegemoetkoming van het Sociaal waterfonds te genieten.
  § 2. Bij niet-betaling van de waterfactuur na afloop van de termijn die in de herinneringsbrief vermeld staat, stuurt de verdeler een aanmaningsbrief.
  § 3. De aanmaningsbrief bevat onderstaande tekst :
  " Als u moeilijkheden ondervindt om uw waterfactuur te betalen, dan kunt u terecht bij het ocmw van uw gemeente waar met u gezocht zal worden naar oplossingen om u te helpen de factuur geheel of gedeeltelijk via het Sociaal waterfonds te betalen.
  Bij niet-betaling na afloop van de aanmaningstermijn maken wij uw dossier op eigen initiatief over aan het ocmw van uw gemeente.
  Verwittig ons als u niet wenst dat uw dossier naar het ocmw van uw gemeente gestuurd wordt. In dat geval kan geen financiële tegemoetkoming via het Sociaal fonds verleend worden.
  Uw gegevens zijn vertrouwelijk, het ocmw is gehouden tot het beroepsgeheim. "
  § 4. Als het Sociaal waterfonds de waterfactuur geheel of gedeeltelijk ten laste neemt, verwittigt de verdeler de verbruiker in een schrijven.

Art. R318. § 1. De verdeler bezorgt de ocmw's minstens één keer per maand een lijst met de personalia van de verbruikers met betalingsmoeilijkheden die zich vijftien dagen na de aanmaning niet hebben verzet tegen de verzending van hun gegevens.
  § 2. De ocmw's kunnen op eigen initiatief bij de verdeler tussenkomen om de tegemoetkoming van het sociaal fonds te vragen ten gunste van de verbruikers die betalingsmoeilijkheden zouden kunnen ondervinden vóór de opstelling van de lijst door de verdeler.
  § 3. Het ocmw kan bij de verdeler steeds inzage nemen van de gegevens betreffende het bedrag van het saldo van zijn trekkingsrecht, alsmede van de lijst van de tegemoetkomingen voor het lopende jaar.

Art. R319. De door de verdeler aan de ocmw's overgemaakte lijst bestaat uit een enig rekeningoverzicht dat voor elke nog niet volledig betaalde factuur de volgende gegevens bevat :
  - de naam en het adres van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden;
  - de facturatiedatum;
  - het bedrag van de factuur;
  - het verschuldigde saldo, alsook de desbetreffende kosten.

Art. R320.§ 1. Het ocmw beslist over de toekenning en het bedrag van de financiële tegemoetkoming overeenkomstig de bepalingen van artikel 242 van het decreetgevende deel.
  § 2.[2 De tegemoetkoming van het Sociaal Waterfonds in de betaling van de factuur van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden wordt beperkt tot een jaarlijks bedrag van vijfhonderd euro.
   Die drempel wordt verhoogd met honderd euro per persoon vanaf de vierde persoon die deel uitmaakt van het gezin van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden.
   De jaarlijkse tegemoetkoming kan hoger zijn dan de maximumbedragen bedoeld in de vorige leden in de volgende gevallen:
   1° in geval van lekkage die een overconsumptie als gevolg heeft en mits een gunstig advies van de verdeler;
   2° voor een gebruiker die verschillende jaren betalingsachterstanden heeft opgelopen zonder de tegemoetkoming van het fonds jaarlijks te hebben aangevraagd;
   Die bedragen worden jaarlijks geïndexeerd en op de euro afgerond op grond van de ontwikkeling van de gezondheidsindex t.o.v. de op 1 januari 2017 vigerende index.]2
  [3 Het maximum dat in overweging wordt genomen is het maximum dat van toepassing is op het tijdstip van de aanvraag tot tegemeotkoming van het Sociaal Waterfonds]3
  § 3. De beslissing van het ocmw ivm een tegemoetkoming ten laste van het Sociaal fonds loopt niet vooruit op eventuele bijkomende of alternatieve maatregelen die aan de verbruikers met betalingsmoeilijkheden gesuggereerd kunnen worden.
  [3 De beslissing van het OCMW betreffende een tegemoetkoming ten laste van het Sociale Waterfonds voor een persoon die een sociale tegemoetkoming vraagt, kan betrekking hebben op een reeds betaalde factuur voor zover deze aanvraag betrekking heeft op de lopende verbruikscyclus (voorschotten en recentste jaarlijkse regularisatie).]3
  § 4. [2 [3 De verdeler financiert op verzoek van het OCMW, binnen de perken van de beschikbare middelen, tegemoetkomingen met het oog op technische verbeteringen van de waterinstallaties van de verbruikers die de tegemoetkoming bedoeld in artikel D.237 genieten. Daarbij wordt de aanvraag van de tegemoetkomingen waarom het OCMW verzocht heeft, onderzocht om de te financieren technische verbeteringen zo aangepast mogelijk te maken aan de toestand en met het oog op een rationeel waterbeheer. De weigeringen van financiering vanwege de verdeler worden gemotiveerd.
   De verdelers dienen het gebruik van de financiële middelen van het Sociaal waterfonds voor technische verbeteringen door de OCMW's aan te moedigen en gewag te maken van hun gebruik, types financiering en jaarlijkse bedragen per types tijdens het overmaken van het jaarlijks verslag aan de SPGE.]3 ]2
  ----------
  (1)<BWG 2009-04-30/70, art. 2, 024; En vigueur : 20-06-2009>
  (2)<BWG 2017-02-23/14, art. 7, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<BWG 2019-07-18/21, art. 6, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

HOOFDSTUK IIbis. [1 - Internationaal solidariteitsfonds voor Water]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Financieel mechanisme]1   ----------   (1)
Art. R320bis-1. [1 De giften worden gestort op de rekening die daartoe bestemd is door de Waalse Overheidsdienst, Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.
   Voor elke gift boven 50,000 euro wordt het jaarverslag over de activiteiten van het fonds langs de elektronische weg aan de schenker gestuurd, behalve als hij voor de papieren drager kiest.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-2. [1 De bijdrage in de spijzing van het fonds van de verdelers, van de erkende saneringsinstellingen en van de "SPGE" (Openbare Maatschappij voor het Waterbeheer) wordt ingeschreven in een protocol waarvan het model in bijlage LV vastligt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-3. [1 Het fonds wordt beheerd door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu (DGARNE) van de Waalse Overheidsdienst.
   In dat raam vervult het "DGARNE" de volgende opdrachten :
   - het neemt de bedragen in ontvangst die door door de bijdragers gestort worden;
   - het zorgt voor de invordering van de bedragen verschuldigd door de publieke wateroperatoren die een protocol getekend hebben met de Minister die voor het Waterbeleid bevoegd is;
   - het stort de bedragen aan de promotoren op bevel van "Wallonie-Bruxelles International".]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Afdeling 2. [1 - Projectenoproep en -financiering]1   ----------   (1)
Art. R320bis-4. [1 De in artikel D.233bis -3 bedoelde voorwaarden om in aanmerking te komen zijn de volgende :
   1. Criteria i.v.m. het project
   - het project ligt in de lijn van de milleniumdoelstellingen voor ontwikkeling, zoals op 8 september 2000 aangenomen op de algemene vergadering van de Verenigde Naties en in het raam van de bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake het water;
   - het project is een initiatief van de promotor en van zijn partners uit het zuiden en wordt gezamenlijk ten uitvoer gelegd;
   - het project bevindt zich in één van de landen die het Waalse Gewest als prioritair beschouwt in het raam van de internationale ontwikkelingssamenwerking.
   2. Criteria i.v.m. de financiering
   - de adminbistratieve kosten mogen niet meer dan 10 % van de begroting bedragen;
   - de financiering van projecten mag niet langer duren dan 3 jaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-5. [1 Het maximumbedrag van de tegemoetkoming van het fonds mag bij wijze van uitzondering en na advies van het adviescomité bedoeld in artikel D.233bis -9 verhoogd worden naar verhouding van de omvang van het project en van het aantal promotoren ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-6. [1 Na afloop van de helft van de geplande duur van het project wordt een tussenverslag over de uitvoering ervan en over het gebruik van de toegekende fondsen aan "Wallonie-Bruxelles International" overgemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Afdeling 3. [1 - Selectie van de projecten]1   ----------   (1)
Art. R320bis-7. [1 Het jaarreglement bevat minstens de verplichte gegevens m.b.t. de aanvraagdossiers, het model van synthesefiche van het project en de voorwaarden van ontvankelijkheid van het dossier.
   Het jaarreglement wordt door "Wallonie-Bruxelles International" aangenomen na advies van het adviescomité.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-8. [1 Het adviescomité bedoeld in artikel D.233bis -9 bestaat uit :
   - 2 gewone en 2 plaatsvervangende leden voorgedragen door "Wallonie-Bruxelles International";
   - 1 gewoon en 1 plaatsvervangend lid voorgedragen door de "Conseil Wallonie-Bruxelles pour la coopération" (Raad Wallonië-Brussel voor samenwerking);
   - 1 gewoon en 1 plaatsvervangend lid voorgedragen door de "Acodev" (Federatie van de Verenigingen voor Ontwikkelingssamenwerking);
   - 2 gewone en 2 plaatsvervangende leden voorgedragen door "AQUAWAL";
   - 1 gewoon en 1 plaatsvervangend lid voorgedragen door het Departement Leefmilieu en Water van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Landelijke Aangelegenheden en Leefmilieu;
   - 1 gewoon en 1 plaatsvervangend lid voorgedragen door de "Union des Villes et Communes de Wallonie" (Unie van de Steden en Gemeenten van Wallonië);
   - 1 gewoon en 1 plaatsvervangend lid voorgedragen door de "Association des Provinces wallonnes" (Vereniging van de Waalse Provincies);
   - 2 gewone en 2 plaatsvervangende leden voorgedragen door de "CESRW" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest).
   Per toegewezen mandaat legt elke administratie of instelling een dubbele lijst van gewone en plaatsvervangende kandidaten over aan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is. De leden van het adviescomité worden op die basis door de Regering aangewezen.
   De mandaten zijn persoonlijk en worden voor een periode van vier jaar toegewezen.
   Het voorzitterschap van het comité wordt door "Wallonie-Bruxelles International" waargenomen.
   Het comité komt minstens twee keer per jaar bijeen na oproeping door "Wallonie-Bruxelles International".
   Het comité legt zijn huishoudelijk reglement vast. Het legt het ter goedkeuring aan de Regering voor.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-9. [1 De Regering selecteert de projecten op grond van een gemotiveerd voorstel van "Wallonie-Bruxelles International" met inachtneming van de criteria waarin artikel art.R.320bis -4 voorziet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. R320bis-10. [1 Het verslag bedoeld in artikel D.233bis -10 en de samenvatting ervan bevatten minstens :
   - de lijst van de projecten medefinancierd dankzij het fonds, waarbij gewag wordt gemaakt van het doel ervan, de landen waarvoor ze bestemd zijn, het vastgelegde bedrag, de actieperiode en de overige financieringsbronnen;
   - de resultaten verkregen inzake toegankelijkheid tot de drinkwaterdiensten en inzake sanering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/39, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

HOOFDSTUK III. - [1 Berekening en inning van de heffing en van de belasting op de winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water en niet tot drinkwater verwerkbaar water]1   ----------   (1)
Art. R321. [1 De modellen van aangifte van de volumes en van het verbruik van het geproduceerde of ontnomen water is bepaald door de Minister bevoegd voor het waterbeleid.
  De Minister bevoegd voor het waterbeleid is gemachtigd om de voorwaarden te bepalen waarin de belastingplichtige zijn aangifte via de elektronische weg kan indienen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R322. [1 Als het bedrag van de voorschotten lager is dan 250 euro, mogen de aanbetalingen uitgesteld worden tot de datum van de uitbetaling van het saldo van de heffing of de belasting.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

HOOFDSTUK IV. - [1 Berekening van de heffing betreffende de lozing van industrieel afvalwater en van de heffing betreffende de lozing van huishoudelijk afvalwater]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Begripsomschrijving]1   ----------   (1)
Art. R323.[1 In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° Administratie : het [3 Departement Bodems en Afvalstoffen]3 van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;
  2° de Minister : de Minister bevoegd voor het waterbeleid;
  3° erkend laboratorium : laboratorium erkend krachtens artikel D.147 van Boek I van het Milieuwetboek of het referentielaboratorium van het Waalse Gewest;
  4° zelftoezicht : de metingen uitgevoerd door de instelling zelf, binnen haar eigen uitrustingen voor analyse, of door een door haar aangewezen laboratorium;
  5° toezicht : de metingen uitgevoerd door een erkend laboratorium voor rekening van een instelling.]1
  [2 6° meting : de meting uitgevoerd door een erkend laboratorium voor meting van de Administratie of de "S.P.G.E.".]2
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 7, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<BWG 2019-07-18/21, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Afdeling 2. - [1 Berekening van de heffing betreffende de lozing van huishoudelijk afvalwater]1   ----------   (1)
Art.R324. [1 Het aangifteformulier wordt bepaald door de Minister.
  De volledige en geldige aangifte betreffende de heffing op de lozing van industrieel afvalwater wordt van rechtswege gelijkgesteld met de aangifte bedoeld in het eerste lid voor zover ze bij de Administratie toekomt binnen de termijn bedoeld in artikel D.279.
  De Minister is gemachtigd om de voorwaarden te bepalen waarin de belastingplichtige zijn aangifte per elektronische weg kan indienen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Afdeling 3. - [1 Berekening van de heffing betreffende de lozing van industrieel afvalwater]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - [1 Aangifteformulier voor de heffing op de lozing van industrieel afvalwater]1   ----------   (1)
Art.R325. [1 Het model van het aangifteformulier, met inbegrip van de specifieke modellen voor de sectoren van de ziekenhuizen, zwembaden en visteelt, wordt door de Minister bepaald.
  De Minister is gemachtigd om de voorwaarden te bepalen waarin de belastingplichtige zijn aangifte per elektronische weg kan indienen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Onderafdeling 2. - [1 Technische modaliteiten voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de parameters die tussenkomen in de berekening van de heffing op de lozing van industrieel en toezicht afvalwater. ]1   ----------   (1)
A. [1 Monsterneming en toezichtcampagnes]1   ----------   (1)
Art. R326. [1 § 1er. Voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de belastingparameters moet de belastingplichtige monsternemingen laten uitvoeren in verhouding tot de hoeveelheid industrieel afvalwater geloosd tijdens een periode van minstens 24 uren en volgens een minimale frequentie van bemonstering omschreven in bijlage XL.
  Wanneer de milieuvergunning of de sectorale voorwaarde van toepassing op de lozing van afvalwater een hogere frequentie van bemonstering voorschrijft, wordt laatstgenoemde toegepast.
  § 2. De monsterneming wordt uitgevoerd, op kosten van de belastingplichtige, door een erkend laboratorium, op de controlepunten bepaald in de milieuvergunning.
  Het laboratorium kan gebruik maken van de apparatuur van het bedrijf voor zover de goede werking van die apparatuur vooraf door een erkend laboratorium is nagegaan en dat dit laboratorium de bemonsteraar verzegeld tijdens de monsternameverrichtingen.
  § 3. De monsterneming uitgevoerd door een erkend laboratorium op verzoek van een dienst van de Administratie mag niet worden opgenomen in de frequentie van bemonstering die aan de belastingplichtige wordt voorgeschreven overeenkomstig paragraaf 1.
  § 4. In afwijking van paragraaf 1 :
  1° worden de duur en de frequentie van bemonstering geval per geval bepaald door de Administratie als de aard en het volume van de lozingen tijdens een productiecyclus variëren, in dat geval is de duur van de monsterneming hoger dan vierentwintig uren en is ze ten minste gelijk aan een volledige cyclus, met inbegrip van de tussenperiodes van onderhoud en reinigen;
  2° kan de Administratie een hogere frequentie opleggen wegens de grote variabiliteit van het geloosde volume of kwaliteit van het geloosde water;
  3° wordt, mits voorafgaande instemming van de Administratie, een momentaan monster toegelaten wanneer de belastingplichtige de zeer permanente kwaliteit van de lozing aantoont, en wordt tijdens de behandeling bij tussenpozen een representatief momentaan monster opgenomen vóór de lozing van het water;
  4° kan de belastingplichtige overgaan tot een monsterneming die aan de tijd onderworpen is, wanneer de monsterneming die aan het debiet onderworpen is, niet kan uitgevoerd worden op technisch vlak of wanneer de behandelingsprocessen van afvalwater een homogenisering van de effluenten verzekeren.
  In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden de beslissingen genomen door de Administratie schriftelijk meegedeeld aan de belastingplichtige volgens een communicatiemiddel vermeld in artikel R.328, § 4, en vóór 30 september van het jaar dat de monsterneming voorafgaat.
  In het geval bedoeld in het eerste lid, 3°, is de procedure om het akkoord van de Administratie te verkrijgen, de procedure bedoeld in artikel R.328, § 3.
  In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 4°, bepaalt en rechtvaardigt het analyseverslag van het erkende laboratorium de uitgevoerde monsternamemethodologie en het principe van schatting van het debiet.
  § 5. Als de monterneming niet kan worden uitgevoerd volgens de voorschriften omschreven in paragraaf 1, vraagt de belastingplichtige het schriftelijk voorafgaand akkoord van de Administratie volgens de procedure bedoeld in artikel R.328, § 3, met vermelding van de motiveringen of moeilijkheden en de overwogen technische oplossingen.
  § 6. Wanneer de frequentie van het toezicht één of twee monsters per jaar bedraagt, wordt de monsterneming uitgevoerd tijdens de maanden van het jaar met meer activiteit tijdens dewelke redelijkerwijs kan voorzien worden dat de geloosde hoeveelheid verontreinigende stoffen de hoogste is of tijdens dewelke de activiteit van het bedrijf de belangrijkste is. Het begrip van maand met meer activiteit is van toepassing op elk departement als het bedrijf meerdere departementen bevat waarvan de aard van de activiteit en de periode waarin deze plaatsvindt duidelijk gescheiden zijn.
  § 7. De te volgen methodes voor de monsterneming, de bewaring en het vervoer van de monsters zijn de methodes die door het "Institut scientifique de Service public" (Openbaar Wetenschappelijk Instituut) hierna "ISSeP" genoemd, worden goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R327. [1 § 1. Minstens acht werkdagen vóór de uitvoering van de monsterneming bedoeld in artikel R.326, § 2, deelt het door de belastingplichtige erkende laboratorium per gewoon schrijven of per elektronische weg aan de Administratie, de plaats, de datum en het uur mee van het begin van de monsterneming om haar de mogelijkheid te bieden om daar, in voorkomend geval, een vertegenwoordiger af te vaardigen.
  § 2. Onder toezicht van de verantwoordelijke van het erkende laboratorium of van de vertegenwoordiger van de Administratie, laat de belastingplichtige, althans aan het begin en aan het einde van de monsterneming, overgaan tot de opmeting van de hoeveelheid water opgenomen door meettoestellen die aangesloten zijn op de leidingen voor watertoevoer en afvalwaterafvoer en, in voorkomend geval, tot de opmeting van het waterniveau in de verschillende tanks, of elk andere aanwijzing die toelaat om de verdeling van de verschillende stromingen te schatten.
  Op eigen initiatief verstrekt de belastingplichtige de verantwoordelijke van het erkende laboratorium de productiecijfers van het bedrijf die noodzakelijk zijn voor de berekening van de belasting tijdens de periode van de monsternemingen alsmede alle inlichtingen over het representatieve karakter van de tijdens dezelfde periode gestorte hoeveelheid afvalwater.
  De in de eerste en tweede leden bedoelde inlichtingen worden bij het verslag van het erkende laboratorium gevoegd. De belastingplichtige voegt het volledig verslag van het erkende laboratorium bij de aangifte die hij overeenkomstig artikel D.278 aan de Administratie richt.
  Het erkende laboratorium stuurt rechtreeks, per elektronische weg, een afschrift naar de Administratie van het analyseverslag voor elke monsterneming en van alle technische opmerkingen en diverse opmerkingen die de ordelijkheid van de monsternameverrichtingen bevestigen en die nuttig zijn voor de goede interpretatie van de resultaten.
  § 3. Tijdens de hele duur van de monsternemingen voert de afgevaardigde van de Administratie de controles uit die hij nuttig acht en verstrekt hij de verantwoordelijke van het laboratorium eventueel alle voor het goede verloop van de monsternemingen vereiste instructies.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

B. [1 Bepaling van de waarden van de parameters]1   ----------   (1)
Art. R328. [1 § 1. De analyses worden uitgevoerd overeenkomstig de door het " Institut scientifique de Service public (ISSeP) " goedgekeurde procedures.
  § 2. Alle uitgevoerde analyses hebben betrekking op het geheel van de parameters waarmee N1, N2 en N3 berekend kunnen worden. De belastingplichtige kan een aanvraag om vrijstelling van de bepaling van de waarden van die parameters aan het Bestuur schriftelijk richten indien hij het bewijs levert dat de waarden van bepaalde parameters, rekening houdend met de aard van de binnen het bedrijf aangewende producten en processen, slechts gelijk aan nul zijn of dicht bij de detectiegrens liggen. Indien nieuwe elementen gebonden aan de productie, de processen of de zuiveringsinstallaties een wijziging van de lozingsvoorwaarden als gevolg kunnen hebben, verwittigt de belastingplichtige er het Bestuur van. Indien het Bestuur gezien die elementen van mening is dat de vrijstelling niet meer gerechtvaardigd wordt, beslist het de schrapping ervan.
  § 3. De aanvraag om vrijstelling moet met redenen omkleed zijn en vóór 30 september van het jaar voor het winningsjaar schriftelijk gericht worden volgens een communicatiewijze bepaald in § 4. Binnen tien dagen na de zending of de overbrenging van de aanvraag om vrijstelling stuurt het bestuur de belastingplichtige een bericht van ontvangst van de aanvraag volgens een communicatiewijze bepaald in § 4. De beslissing van het Bestuur wordt uiterlijk op 30 december van het jaar voor het winningsjaar schriftelijk gericht aan de belastingplichtige volgens een communicatiewijze bepaald in § 4.
  § 4. De volgende wijzen van communicatie worden voor de in § 3 bedoelde mededelingen en zendingen gebruikt :
  1° aangetekende zending met ontvangstbericht;
  2° elke gelijksoortige formule als de in 1° bedoelde zending, die de verzend- en ontvangstdatum van de akte waarborgen;
  3° neerlegging tegen ontvangstbewijs;
  4° e-mail indien de procedure gedematerialiseerd wordt overeenkomstig de door de Minister bepaalde modaliteiten en voorwaarden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R329. [1 § 1. De debietmeting wordt voortdurend over een periode gelijk aan de winningsperiode uitgevoerd volgens de vigerende normen en volgens de technische voorschriften van de fabrikanten van het meetsysteem.
  § 2. Wanneer de inrichting over een systeem voor de voortdurende meting van het debiet beschikt, kan het systeem door het erkende laboratorium, dat zich over de geldigheid van de geregistreerde metingen verzekert, gebruikt worden.
  § 3. De belastingplichtige zorgt voor de regelmatige metrologische opvolging van zijn debietmetingstoestellen volgens de door de fabrikant aanbevolen frequentie. Er wordt een getuigschrift van goede werking ter beschikking gesteld van het Bestuur.
  § 4. Wanneer het toegelaten dagelijkse debiet hoger is dan 100 m3, wordt de meting van het geloosde debiet voortdurend uitgevoerd. De toestellen voor de meting van het debiet worden uitgerust met een recorder of een data-acquisitiesysteem met een totalisator van het dagelijkse debiet. De samenvattende tabellen per maand en per jaar voor die gegevens worden bij de jaarlijkse aangifte gevoegd.
  § 5. Wanneer de monsternamekamer de installatie van een continu meetsysteem niet mogelijk maakt en voor zover het dagelijkse volume van het geloosde water niet hoger is dan 100 m3/d, kan het bij de uitvoering van de monstername geloosde debiet op grond van de tijdens de winningsperiode opgemeten waterconsumpties geraamd worden. Het erkende laboratorium legt het ramingsprincipe in zijn analyseverslag uit.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R330. [1 § 1. De ecotoxiciteitsparameter "TU" bepaald in artikel D.262 wordt uitgevoerd wanneer de belastingplichtige onder de in bijlage XKI bepaalde activiteitensector(en) valt. De analyse van die ecotoxiciteitsparameter wordt door een erkend laboratorium verricht.
  § 2. Het in § 1 bedoelde erkende laboratorium gebruikt de volgende analysemethoden :
  1° ofwel een doe-het-zelftest die daphnia uit de ontluiking van slapende eieren gebruikt;
  2° ofwel een conventionele methode die daphnia uit een teelt die binnen wordt gehouden, gebruikt.
  § 3. Het laboratorium erkend in één van de drie categorieën A, B of C van bijlage IX bij Boek I van het Milieuwetboek wordt voor de in § 2 bepaalde methode erkend indien het een attest voorlegt, waarbij wordt bewezen dat bedoeld laboratorium een opleiding georganiseerd door het referentielaboratorium van het "ISSeP" heeft gevolgd en regelmatig deelneemt aan proeven tussen laboratoria die georganiseerd worden door instellingen erkend voor de organisatie van dit soort proeven.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R331. [1 § 1. Wat betreft de vaststelling van de verontreinigende last N4, is het gemiddelde temperatuurverschil toegepast aan het jaarlijkse volume koelwater gelijk aan het verschil tussen de gemiddelde temperatuur van het geloosde water en de gemiddelde temperatuur van het afgetapt water zoals bepaald aan het begin van een voortdurende registratie van de temperaturen. Het verschil kan ook overeenstemmen met het rekenkundig gemiddelde van het tijdverschil gemeten tussen die twee temperaturen.
  § 2. De belastingplichtige die koelwater loost, gaat tot de metingen van temperatuur bedoeld in § 1 volgens de richtlijnen van het Bestuur over.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R332. [1 Het Bestuur hoeft de tijdens een bijzondere vervuilingsfase opgemeten waarden niet langer in aanmerking te nemen indien die fase klaarblijkelijk een toevallig, niet repetitief en kortstondig karakter vertoont en niet te wijten is aan de permanente nalatigheid van de belastingplichtige.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

C. [1 Modaliteiten i.v.m. met het in aanmerking nemen van de parameters]1   ----------   (1)
Art. R333. [1 § 1. Als het Bestuur beschikt over het resultaat van de analyses uitgevoerd op verschillende voldoende representatief geachte monsters die op dezelfde loosplaats zijn genomen, wordt de verontreinigende last N1 bepaald op grond van het gemiddelde dagelijkse debiet en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters SS en COD.
  Indien de tijdens de periodes van monsternemingen geloosde hoeveelheid is opgemeten, neemt het Bestuur, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van de in het eerste lid bedoelde parameters in aanmerking door aan ieder van hen een gewicht toe te kennen dat evenredig is met de geloosde hoeveelheid.
  Indien één of meerdere waarden van de tijdens de periodes van monsternemingen geloosde hoeveelheid ontbrekend zijn, wordt de verontreinigende last N1 bepaald op grond van het gemiddelde dagelijkse debiet en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters bedoeld in het eerste lid.
  Wanneer N1 op grond van één of twee jaarlijkse monsters wordt berekend, is het gemiddelde dagelijkse debiet de gemiddelde hoeveelheid van de representatieve monsters. Het gemiddelde dagelijkse debiet is representatief van de drukste maand van het jaar en mag niet kleiner zijn dan het jaarlijkse debiet gedeeld door het aantal aangegeven lozingsdagen.
  Wanneer N1 op grond van twee monsters wordt berekend, is het gemiddelde dagelijkse debiet gelijk aan het jaarlijkse debiet gedeeld door het aantal aangegeven lozingsdagen.
  § 2. De verontreinigende lasten N1 worden afzonderlijk per loospunt berekend. Indien het bedrijf zijn industrieel afvalwater echter op verschillende plaatsen loost waarvan minstens, 225 dagen per jaar wordt gebruikt, wordt elke loosplaats van dat type omgezet in een waterlozingspunt met dezelfde kenmerken, waar geloosd wordt tijdens een aantal dagen dat gelijk is aan het jaarlijks aantal dagen waarop een of andere lozing is vastgesteld.
  § 3. Als afvalwater wordt geloosd tijdens de periodes waar de activiteit van het bedrijf gelijk aan nul of zeer beperkt is, met een gemiddelde dagelijkse last die kleiner is dan 10 % van de gemiddelde dagelijkse last geloosd tijdens de normale activiteitsperiodes van het bedrijf, hoeft het Bestuur, voor de bepaling van de verontreinigende last N1 niet langer rekening te houden met de buiten de normale activiteitsperiode van het bedrijf verrichte lozing.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R334.[1 Als het Bestuur beschikt over het resultaat van de analyses uitgevoerd op verschillende monsters die tijdens verschillende periodes op dezelfde loosplaats zijn genomen, worden de verontreinigende lasten N2 en N3 alsook [2 , in voorkomend geval,]2 de toxische last N 5 bepaald op grond van de gemiddelde dagelijkse hoeveelheid geloosd industrieel afvalwater en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters "zware metalen, voedingsstoffen en ecotoxiciteit".
  Indien de tijdens de periodes van monsternemingen geloosde hoeveelheid is opgemeten, neemt het Bestuur, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van die parameters in aanmerking.
  De verontreinigende lasten [2 N1,]2 N2, N3, N4 alsook [2 , in voorkomend geval,]2 de verontreinigende last gebonden aan de toxiciteitsgraad N5 worden verkregen door optelling van de met elk loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel D.262 bedoelde formule zijn vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 9, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. R335. [1 § 1. Voor de belastingplichtigen die het voorwerp uitmaken van een intern bewakingsplan van de milieueisen kan het Bestuur het gebruik van de analyses uitgevoerd in dit kader toelaten onder de hierna vermelde voorwaarden :
  a) de analyses hebben betrekking op de parameters vermeld in bijlage D.262;
  b) de regels inzake monsterneming en analyses bedoeld in punt 326, § 1, moeten nageleefd worden;
  c) de in aanmerking genomen frequentie van de analyses mag niet kleiner zijn dan de in artikel R.326, § 1 bedoelde minimumfrequenties van de bemonsteringen.
  Wanneer de belastingplichtige ertoe gemachtigd wordt, die analyses te gebruiken, moet hij in zijn aangifte het geheel van de analyses die bedoeld zijn in zijn interne bewakingsplan van de milieueisen m.b.t. de belastingparameters medeleden en de minimale analysefrequentie door een erkend laboratorium mag niet kleiner zijn dan twee per jaar.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Onderafdeling 3. - [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. R336. [1 De waarden van Q, Q1, Q2, SS en COD die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij artikel D.262 vastgestelde eenheden, worden op het hele aantal naar boven afgerond.
  De waarden van N, P, Tu en dt die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij artikel D.262 vastgestelde eenheden, worden op de eerste decimaal naar boven afgerond.
  De waarde van d, aantal zonder dimensie dat rechtstreeks tussenkomt in de berekening van de verontreinigende last, alsmede de waarden van N1, N2, N3, N4 en N5, uitgedrukt in verontreinigende lasteenheden, worden op de tweede decimaal naar boven afgerond.
  De waarden van Xi, Yi en Zi die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij artikel D.262 vastgestelde eenheden, worden op de derde decimaal naar boven afgerond.
  De in euro uitgedrukte bedragen van de belasting worden op de hogere eurocent afgerond.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

HOOFDSTUK IVbis. [1 - Vaststelling van de kosten van de industriële sanering betreffende de lozing van industrieel afvalwater]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Algemeen]1   ----------   (1)
Art. R336/1. [1 Voor de ondernemingen gebonden door een contract voor industriële sanering zijn de in de artikelen R.332 tot R.336 bedoelde voorwaarden van toepassing voor de vaststelling van de kosten van de industriële sanering. In dit kader worden de bevoegdheden van de Administratie aan de "S.P.G.E." toevertrouwd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. R336/2. [1 De in euro uitgedrukte bedragen van de reële kostprijs van de industriële sanering en van de kosten van de industriële sanering worden op de hogere eurocent afgerond.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. R336/3.[1 § 1. De Minister bepaalt de technische conversiefactoren, het standaardproces-verbaal van monsterneming, het analyseverslag en de herziening van de eenheidstarieven [2 en van de coëfficiënten voor de berekening van de reële kostprijs van de industriële sanering]2.
   § 2. De belastingplichtige deelt de verplichtingen en rechten voortvloeiend uit zijn milieuvergunning betreffende het deel gebonden aan afvalwater aan de "S.P.G.E." mede.
   § 3.Op verzoek van de belastingplichtige kan de Administratie de door de "S.P.G.E." uitgevoerde berekening van de belasting verifiëren.
   § 4. De aan de "S.P.G.E." overgemaakte gegevens betreffende het industrieel afvalwater worden overeenkomstig artikel D.278, § 6, ter beschikking gesteld van het Waalse Gewest.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<BWG 2021-12-09/14, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Afdeling 2. [1 - Monsternemingen, metingen en aangifte]1   ----------   (1)
Art. R336/4. [1 Voor de jaarlijkse vaststelling van de kosten van de industriële sanering uiterlijk op 31 maart deelt de onderneming het door de Minister bepaalde aangifteformulier aan de "S.P.G.E." mede.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. R336/5. [1 § 1. Voor de vaststelling van de reële gemiddelde waarden van de berekeningsparameters gaat de onderneming gebonden door een contract voor industriële sanering tot monsternemingen over in verhouding tot de hoeveelheid industrieel afvalwater geloosd tijdens een periode van minstens 24 uren en volgens een minimale frequentie van bemonstering omschreven in bijlage XL. Wanneer de milieuvergunning of de sectorale voorwaarde van toepassing op de lozing van afvalwater een hogere frequentie van bemonstering voorschrijft, wordt laatstgenoemde toegepast.
   § 2. De analyses worden op kosten van de belastingplichtige door een erkend laboratorium uitgevoerd en worden gevoegd bij de aangifte die de belastingplichtige aan de "S.P.G.E." overmaakt. Het erkende laboratorium zendt de "S.P.G.E" rechtstreeks langs elektronische weg een afschrift van het analyseverslag voor elke monsterneming en van alle technische en diverse opmerkingen die de regelmatigheid van de monsternemingsverrichtingen bevestigen en die nuttig zijn voor de goede interpretatie van de resultaten.
   De modaliteiten voor de uitvoering van de monsterneming zijn degene die bedoeld zijn in de artikelen R.326 en R.327.Voor de toepassing van bedoelde bepalingen kan de "S.P.G.E." de rol van de Administratie vervullen.
   § 3. Indien de belastingplichtige in overeenstemming met de "S.P.G.E." kiest om de maximale waarden vermeld in de milieuvergunning aan te geven, is hij niet gehouden om een toezichtcampagne uit te voeren. De aangegeven nitraatconcentratie mag niet de maximale waarde vermeld in de milieuvergunning zijn.
   § 4. De "S.P.G.E." kan onverwacht en op haar kosten een debietmeting en een monsterneming voor analyse uitvoeren of laten uitvoeren. De resultaten worden aan de belastingplichtige en aan de "S.P.G.E." meegedeeld en worden niet opgenomen in de frequentie van bemonstering die aan de belastingplichtige overeenkomstig paragraaf 2 wordt voorgeschreven .
   Het monsternemingspunt zal gelijk zijn aan het punt gebruikt voor de aan het toezicht gebonden analyses of, bij gebreke daarvan, aan de toegankelijke en aangepaste plaats vóór het opvangnetwerk.
   De metingen worden in de berekening van de reële kostprijs van de industriële sanering in aanmerking genomen en worden in het aangifteformulier door de belastingplichtige aangegeven.
   § 5. Tijdens de verrichting van de in § 4 bedoelde meting bezorgt de belastingplichtige de "S.P.G.E." alle informatie waarmee het monsternemingsformulier ingevuld kan worden alsook het door de Minister vastgestelde analyseverslag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Afdeling 3. [1 - Vaststelling van de reële kostprijs bij gebrek aan informatie verstrekt door de onderneming]1   ----------   (1)
Art. R336/6. [1 § 1. Wanneer de waarden van parameters vermeld in de berekeningsformule bedoeld in artikel D.262 door de "S.P.G.E." niet bekend zijn en door haar niet geëvalueerd kunnen worden vanaf de beoordelingselementen waarover ze beschikt, of indien de betrouwbare vaststelling van de reële gemiddelde waarden van de parameters blootgesteld is aan moeilijkheden van technische of economische aard, berekent de "S.P.G.E." de verontreinigingsbelasting op basis van een gesimplificeerde formule overeenkomstig paragraaf 2.
   § 2. Op basis van de debietwaarde verstrekt door de onderneming of, bij gebreke daarvan, verkregen overeenkomstig artikel D.260 berekent de "S.P.G.E.", voor elke lozing, de reële kostprijs van de industriële sanering aan de hand van de formule van het eenheidstarief zoals vastgesteld in bijlage LVII alsook het gelijkwaardige bedrag van de belasting volgens de gesimplificeerde formule van de verontreinigingsbelasting zoals vastgesteld in de artikelen D.265 en D.266, volgens de activiteitensector.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. R336/7. [1 § 1. Wanneer de onderneming voor een lozing geen gegeven verstrekt of wanneer haar aangifte krachtens artikel D.260, § 3, onvolledig is, kan de "S.P.G.E." ofwel:
   1° tot een meting laten overgaan, die voor de berekening van de reële kostprijs van de industriële sanering en van de belasting op basis van de volledige formule dient;
   2° een debietmeting uitvoeren met een meting van de nuttige parameters en de reële kostprijs van de industriële sanering en van de belasting volgens de in artikel R.336/6, § 2, bedoelde methode berekenen;
   3° de kosten van de industriële sanering betreffende deze lozing overeenstemmend met die van het vorige jaar vaststellen ;
   4° de middenkosten van de industriële sanering betreffende het geheel van de inrichtingen van de activiteitensector van de inrichting vaststellen.
   § 2. De analysekosten waarvan sprake in § 1 zijn ten laste van de belastingplichtige.
   § 3. Bij gebrek aan mededeling van de gegevens of in geval van onvolledige mededeling van bedoelde gegevens worden de kosten berekend op basis van de hierboven vermelde methode vermenigvuldigd met een coëfficiënt waarvan de waarde in artikel 11.1 van bijlage LVII wordt vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


HOOFDSTUK V. - [1 Milieulast veroorzaakt door de landbouwbedrijven]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Vaststelling van de belasting op de milieulasten veroorzaakt door de landbouwbedrijven]1   ----------   (1)
Art. R337. [1 De belastingplichtige dient een aangifte in volgens de formule vastgesteld door de Minister bevoegd voor het Waterbeleid.
  De Minister wordt ertoe gemachtigd om de voorwaarden waarin de belastingplichtige zijn aangifte per e-mail kan indienen, te bepalen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R338.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R339.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R340.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R341.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R342.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R343.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R344.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R345.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R346.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R347.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R348.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R349.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R350.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R351.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R352.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R353.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R354.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R355.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R356.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R357.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R358.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R359.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R360.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R361.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R362.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R363.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R364.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R365.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R366.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R367.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R368.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R369.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R370.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R371.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R372.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R373.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R374.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R375.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R376.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R377.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R378.§ 1. Als het [1 Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, van de Waalse Overheidsdienst]1, beschikt over het resultaat van de analyses uitgevoerd op verschillende voldoende representatief geachte monsters die op dezelfde loosplaats zijn genomen, wordt de verontreinigende last N1 bepaald op grond van de gemiddelde dagelijkse hoeveelheid en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters SS en COD. Indien de tijdens de periodes van monsternemingen geloosde hoeveelheid is opgemeten, neemt het [1 Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, van de Waalse Overheidsdienst]1, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van die parameters in aanmerking door aan ieder van hen een gewicht toe te kennen dat evenredig is met de geloosde hoeveelheid.
   De gemiddelde dagelijkse hoeveelheid is gelijk aan die van de drukste maand van het jaar.
  § 2. [2 De verontreinigende lasten N1 worden afzonderlijk per lozingspunt berekend.
   Daartoe wordt het dagelijkse gemiddelde debiet in omgekeerde verhouding tot de fictieve verhoging van het aantal lozingsdagen verminderd. De globale verontreinigingsbelasting N1 wordt verkregen na optelling van de overeenstemmende verontreinigende lasten van elk lozingpunt, die vastgesteld zijn volgens de formule bepaald in artikel 262 van het decreetgevend deel.]2
  § 3. Als afvalwater wordt geloosd tijdens de periodes waar de activiteit van het bedrijf gelijk aan nul of zeer beperkt is, met een gemiddelde dagelijkse last die kleiner is dan 10 % van de gemiddelde dagelijkse last geloosd tijdens de normale activiteitsperiodes van het bedrijf, hoeft het [1 Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, van de Waalse Overheidsdienst]1, voor de bepaling van de verontreinigende last N1 niet langer rekening te houden met de buiten de normale activiteitsperiode van het bedrijf verrichte lozing.
  ----------
  (1)<BWG 2009-05-27/18, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
  <Impliciet opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 11, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. R379.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R380.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R381.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R382.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R383.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R384.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R385.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

HOOFDSTUK VI. [1 - Voorwaarden voor de vrijstelling of de terugbetaling van de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater en van de reële kostprijs sanering et modaliteiten van de aanvraag]1   ----------   (1)
Art. R386.[1 § 1. De privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die zijn huishoudelijk afvalwater zelf zuivert in een individueel zuiveringssysteem dat gedekt is door een aangifte of een milieuvergunning, en die vrijgesteld is van de betaling van de C.V.A.(reële kostprijs) of de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater kan blijven genieten van deze vrijstelling tot 31 december 2021 als zij het individueel zuiveringssysteem regelmatig onderhoudt, legmaakt en controleert overeenkomstig de bepalingen van dit Boek en de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
   § 2. De privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die zijn huishoudelijk afvalwater zelf zuivert in een individueel zuiveringssysteem dat gedekt is door een aangifte of een milieuvergunning, en die geniet van de vrijstelling van de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater of van de C.V.A. kan op elk ogenblik afzien van zijn vrijstelling; dit afzien gaat gepaard met een ten laste neming door de "S.P.G.E." van de dienst van openbaar beheer van de autonome sanering.
   Het afzien van de vrijstelling van de C.V.A. wordt meegedeeld aan de "S.P.G.E." per schrijven.
   Op basis van dit schrijven brengt de "S.P.G.E." de waterverdeler daarvan op de hoogte en laat een controle van de werking van het individueel zuiveringssysteem uitvoeren die zij ten laste neemt De eigenaar van het systeem zorgt voor een in conformiteit brengen van het systeem, in voorkomend geval, in functie van het verslag opgesteld tijdens de controle.
   § 3. Na het verstrijken van de termijn van 31 december 2021, wordt er een einde gemaakt aan de vrijstelling van de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater of van de C.V.A. van elke privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die zijn huishoudelijk afvalwater zelf zuivert in een individueel zuiveringssysteem dat gedekt is door een aangifte of een milieuvergunning.
   Het einde van deze vrijstelling gaat gepaard met een ten laste neming door de "S.P.G.E." van de dienst van openbaar beheer van de autonome sanering.
   Na het verstrijken van de termijn van 31 december 2021, laat de "S.P.G.E." een controle van de werking van het individueel zuiveringssysteem uitvoeren die zij ten laste neemt. De eigenaar van het systeem zorgt voor een in conformiteit brengen van het systeem, in voorkomend geval, in functie van het verslag opgesteld tijdens de controle.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 22, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R387.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 23, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R388.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 23, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R389.[1 [2 (NOTA : een wijziging van dit artikel door BWG 2009-05-27/18, art. 17, met uitwerking vanaf 01-08-2008, werd niet uitgevoerd, daar ze gepubliceerd werd na een andere wijziging die ze onuitvoerbaar maakt.)]2 § 1. Onverminderd de toepassing van de straffen bepaald bij of ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt een einde gemaakt aan het voordeel van de vrijstelling of terugbetaling van de belasting of van de reële kostprijs bij de sanering wanneer een controle een resultaat geeft dat niet voldoet aan de emissenormen en binnen zes maanden niet nietig verklaard wordt door een analyse die op kosten van de exploitant uitgevoerd werd door een laboratorium erkend om overeenkomstig artikel D.147 van Boek I van het Milieuwetboek om officiële analyses uit te voeren inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreininging, alsook inzake de bescherming en de exploitatie van het grondwater en van het tot drinkwater verwerkbare water en waaruit blijkt dat de monsterneming conform is, of wanneer de begunstigde van de vrijstelling of de terugbetaling van de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater of van de reële kostprijs bij de sanering nalaat het bewijs te leveren van het onderhoud of van de lediging van het individuele zuiveringssysteem, vereist krachtens de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
  [3 In dat geval zorgt de eigenaar van het individueel zuiveringssysteem bovendien voor de financiële last van de herstellingen, de exploitant van het systeem zorgt voor de kosten van het onderhoud en de controles van het systeem tot het volledig in conformiteit brengen ervan, vóór te kunnen genieten van de dienst i.v.m het openbaar beheer van de autonome sanering.]3
   Indien het huishoudelijk afvalwater geproduceerd wordt vanaf water dat van de openbare distributie van voedingswater opgenomen wordt, is de reële kostprijs bij de sanering verschuldigd voor het geheel van de kubieke meters die deel uitmaken van de lopende factureringsperiode.
   Indien het huishoudelijk afvalwater geproduceerd wordt vanaf een private waterwinning is de belasting op het lozen van huishoudelijk afvalwater verschuldigd voor het geheel van het belastingsjaar dat betrekking heeft op het verbruiksjaar dat het voorwerp van de controle uitmaakt.
   § 2. [3 ...]3]1
  ----------
  (1)<BWG 2009-02-12/49, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 28-03-2009>
  (2)<BWG 2009-05-27/18, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
  (3)<BWG 2016-12-01/21, art. 24, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R389/1.[1 De ambtenaar die belast is voor de invordering betaalt de sommen waarop een belastingplichtige overeenkomstig artikel D.270 aanspraak kan maken voor de onverschuldigde betaling van de belastingen op het huishoudelijk afvalwater van ambtswege terug binnen drie maanden na de zending van het dossier door het [2 Departement Bodems en Afvalstoffen]2 van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst onder voorbehoud van het bewijs van betaling van de bedragen waarvoor de terugbetaling wordt aangevraagd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-03-03/22, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2019-07-18/21, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

HOOFDSTUK VIbis. [1 - Modaliteiten tot vrijstelling van de reële saneringsprijs overeenkomstig artikel D.229, 2° en 3°]1   ----------   (1)
Art. R389/2.[1 § 1. Het [2 Departement Bodems en Afvalstoffen]2 van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst richt aan elke betrokken verdeler en aan de "S.P.G.E." een bericht waarin gemeld wordt dat de in artikel D.229, 2°, bedoelde belastingplichtige die op hun netwerk aangesloten is een vrijstelling geniet, met opgave van het betrokken leveringspunt (de betrokken leveringspunten) en van de datum waarop de vrijstelling wordt vastgesteld;
  Dat bericht geldt als richtlijn om de reële saneringsprijs niet meer bij de belastingplichtigen te innen en blijft geldig zolang geen nieuwe richtlijn wordt meegedeeld. De richtlijn wordt schriftelijk meegedeeld op een elektronische communicatiewijze en bij het taxatiedossier gevoegd.
  De richtlijn wordt een maand na de verzending verworven.
  § 2. De terugbetaling van de reële saneringsprijs die te veel geïnd werd voor de richtlijn, wordt verricht op de eerste regulariseringsfactuur uitgegeven naar aanleiding van de richtlijn bedoeld in paragraaf 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-03-03/22, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2019-07-18/21, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. R389/3.[1 § 1. Het [2 Departement Bodems en Afvalstoffen]2 van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst richt aan elke betrokken verdeler en aan de "S.P.G.E." een bericht waarin gemeld wordt dat de belastingplichtige die op hun netwerk aangesloten is geen vrijstelling meer geniet, met opgave van het betrokken leveringspunt (de betrokken leveringspunten) en van de datum vanaf dewelke het bericht geldt. Dat bericht geldt als richtlijn voor de inning van de reële saneringsprijs bij de belastigplichtigen die erin vermeld staan. De richtlijn wordt schriftelijk meegedeeld op een elektronische communicatiewijze en bij het taxatiedossier gevoegd. De richtlijn wordt geacht verworven te zijn een maand na de verzending van het bericht en blijft geldig zolang geen nieuwe richtlijn wordt meegedeeld.
  § 2. De terugvordering van de niet geïnde reële saneringsprijs wordt verricht op de eerste regulariseringsfactuur uitgegeven naar aanleiding van de richtlijn bedoeld in paragraaf 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-03-03/22, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2019-07-18/21, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. R389/4. [1 Bij het vastleggen van de jaarlijkse belasting actualiseert de in de artikelen R.389/2 en R.389/3 bedoelde dienst van de administratie de gegevens en richt hij aan de verdeler en aan de "S.P.G.E." een bericht waarin gewag wordt gemaakt van het bedrag van de reële saneringsprijs die de verdeler moet terugbetalen alsook van het watervolume van de aan de reële saneringsprijs te onderwerpen belastbare periode en, desgevallend, de overige leveringspunten betrokken bij de richtlijn bedoeld in de artikelen R.389/2 en R.389/3. De richtlijn wordt schriftelijk meegedeeld op een elektronische communicatiewijze en bij het taxatiedossier gevoegd. De richtlijn wordt geacht te zijn verworven een maand na de verzending van het bericht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-03-03/22, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R389/5.[1 § 1. Wat betreft de belastingplichtigen onderworpen aan de belasting op de milieulasten die door landbouwbedrijven worden teweeggebracht, richt het [2 Departement Bodems en Afvalstoffen]2 van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst aan de "S.P.G.E." op een elektronische communicatiewijze een jaarlijkse lijst van de belastingplichtigen en van hun persoonlijke gegevens. De "S.P.G.E." richt aan de verdeler een bericht waarin gemeld wordt dat de belastingplichtige de in artikel D.229, 3°, bedoelde vrijstelling geniet. Dat bericht geldt als richtlijn om de reële saneringsprijs niet meer bij de belastingplichtigen te innen en blijft geldig zolang geen nieuwe richtlijn wordt meegedeeld.
  De richtlijn wordt schriftelijk meegedeeld op een elektronische communicatiewijze.
  De richtlijn wordt een maand na de verzending verworven.
  § 2. De terugbetaling van de reële saneringsprijs die te veel geïnd werd voor de richtlijn wordt verricht op de eerste regulariseringsfactuur uitgegeven naar aanleiding van de richtlijn bedoeld in paragraaf § 1, met uitzondering van het al gefactureerde vast bedrag voor 90 m3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-03-03/22, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<BWG 2019-07-18/21, art. 7, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

HOOFDSTUK VIII. - [1 Ruiming van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Beginsel van de erkenning en algemeenheden]1   ----------   (1)
Art. R390. [1 Septische putten of gelijksoortige zuiveringssystemen mogen slechts door erkende ruimers geledigd worden.
  De directeur-generaal van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, hierna de directeur-generaal, beslist over de overeenkomstig dit hoofdstuk ingediende aanvragen tot erkenning van ruimers.
  De erkenning wordt verleend voor een periode van acht jaar. Na afloop van die periode vraagt de ruimer een nieuwe erkenning aan.
  Erkende saneringsorganen worden vrijgesteld van de verplichting om over een erkenning te beschikken voor de ruiming van hun eigen installaties.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R391. [1 § 1. In dit hoofdstuk worden de volgende mededelingswijzen gebruikt :
  1° aangetekend schrijven met bericht van ontvangst;
  2° elke gelijksoortige formule die de verzend- en ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de gebruikte dienst die de post verdeelt;
  3° neerlegging tegen ontvangstbewijs;
  4° elektronisch schrijven als de procedure gedematerialiseerd wordt.
  § 2. Indien de dag van ontvangst van een akte de begindatum van een termijn is, wordt hij niet meegerekend.
  De vervaldatum wordt in die termijn meegerekend. Als die dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de vervaldatum evenwel naar de volgende werkdag verschoven.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Afdeling 2. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1   ----------   (1)
Art. R392. [1 Elk voertuig gebruikt door een ruimer van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen beschikt over een inschrijvingscertificaat en is orde met de technische controle. Het is uitgerust met een dichte kuip die voorzien is van :
  1° een opening die een vlotte reiniging toelaat;
  2° een volumemeter;
  3° een vacuümpomp of een volumetrische pomp;
  4° een afsluiter die zuiging en wegpersing toelaat;
  5° een vacuümbrekersklep;
  6° een overdrukklep.
  De ruimer verzekert het voertuig en zijn beroepsaansprakelijkheid.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Afdeling 3. - [1 Procedure tot indiening en behandeling van de aanvraag en beroepsprocedure]1   ----------   (1)
Art. R393. [1 De erkenningsaanvraag wordt op één van de in artikel R391, § 1, bedoelde mededelingswijzen bij de directeur-generaal ingediend d.m.v. het aanvraagformulier bedoeld in bijlage XLVbis.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R394. [1 De erkenningsaanvraag bevat de volgende gegevens :
  1° de identiteit van de aanvrager, zijn rechtstoestand, zijn woonplaats of het adres van zijn maatschappelijke zetel, zijn inschrijvingsnummer bij de Kruisbank van ondernemingen en zijn btw-nummer;
  2° de elementen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de in artikel R392 bedoelde voorwaarden m.b.t. tot de erkenning die hij aanvraagt vervuld zijn.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R395. [1 De erkenningsaanvraag is onvolledig indien krachtens artikel R394 vereiste gegevens of documenten ontbreken.
  De aanvraag is onontvankelijk:
  1° als ze in overtreding van artikel R391, § 1, wordt ingediend;
  2° als de aanvrager de gevorderde gegevens of documenten niet verstrekt binnen de termijn bepaald bij artikel R396, § 2, tweede lid.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R396. [1 § 1. De directeur-generaal stuurt binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag een bericht van ontvangst aan de aanvrager van de erkenning.
  Overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 10 december 2009 houdende omzetting van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt vermeldt het bericht van ontvangst :
  1° de datum waarop de aanvraag in ontvangst werd genomen;
  2° de termijn waarin de beslissing moet worden genomen;
  3° de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om zich daarover uit te spreken, alsook de in acht te nemen vormen en termijnen.
  § 2. De directeur-generaal stuurt zijn beslissing m.b.t. de volledigheid en de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van het bericht van ontvangst bedoeld in § 1, aan de aanvrager op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1.
  Als de aanvraag onvolledig is, wijst de directeur-generaal de aanvrager op de ontbrekende stukken. De aanvrager stuurt de opgeëiste stukken binnen dertig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, aan de directeur-generaal op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1.
  Als de aanvraag onontvankelijk is, geeft de directeur-generaal de aanvrager binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kennis van de onontvankelijkheidsgronden.
  Binnen dertig dagen na ontvangst van de ontbrekende stukken stuurt de directeur-generaal zijn beslissing m.b.t. de volledigheid en de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvraag aan de aanvrager op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1. Indien de directeur-generaal een tweede keer acht dat de aanvraag onvolledig is, verklaart hij ze onontvankelijk.
  Indien de directeur-generaal zijn beslissing niet aan de aanvrager heeft gestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de vorige leden, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt het onderzoek voortgezet.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R397. [1 § 1. De directeur-generaal richt zijn beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning binnen een termijn van zestig dagen, met ingang op de datum van verzending van zijn beslissing m.b.t. de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag, aan de aanvrager op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1.
  Overeenkomstig artikel 11 van het decreet van 10 december 2009 houdende omzetting van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt, kan de directeur-generaal die termijn met dertig dagen verlengen om een beslissing te nemen. In dat geval geeft hij kennis van zijn beslissing en van de termijn van de verlenging vooraleer de oorspronkelijke termijn verstreken is.
  In geval van overschrijding van de termijnen bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt de erkenning geacht te zijn toegekend.
  De beslissling vermeldt de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om zich daarover uit te spreken, alsook de in acht te nemen vormen en termijnen.
  § 2. De beslissing tot toekenning van de erkenning vermeldt :
  1° het precieze doel van de erkenning;
  2° de bijgewerkte elementen waarmee de houder geïdentificeerd kan worden;
  3° de geldigheidsduur van de erkenning;
  4° de in de artikelen R400/1 en R400/2 bedoelde voorwaarden voor het gebruik van de erkenning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R398. [1 § 1. De aanvrager van de erkenning kan bij de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is, hierna de Minister, een beroep instellen tegen de beslissingen bedoeld in de artikelen R396 en R397.
  Het beroep wordt, op straffe van onontvankelijkheid, op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1, aan de Minister gericht binnen een termijn van twintig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van de beslissing.
  De aanvrager of de houder van de erkenning geeft in zijn beroep aan of hij wenst gehoord te worden door de Minister.
  De Minister stuurt een bericht van ontvangst aan de eiser.
  § 2. Als de aanvrager of de houder van de erkenning niet wenst gehoord te worden, verzendt de Minister zijn beslissing op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1, binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van het beroep.
  Als de aanvrager of de houder van de erkenning wenst gehoord te worden, geeft de Minister hem kennis van de datum en de plaats van verhoor binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van het beroep. In dat geval verstuurt de Minister zijn beslissing op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1, binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van het verhoor.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Afdeling 4. - [1 Wijziging van de erkenningsvoorwaarden, opschorting en intrekking van de erkenning]1   ----------   (1)
Art. R399. [1 § 1. In geval van wijziging van een belangrijk gegeven vermeld in de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel R394, verwittigt de houder van de erkenning onmiddellijk de directeur-generaal op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1.
  § 2. De erkenning kan gewijzigd, opgeschort of ingetrokken worden :
  1° in geval van wijziging van een belangrijk element vermeld in de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel R394 die zulks zou kunnen rechtvaardigen;
  2° als de in artikel R392 voorwaarden tot toekenning van de erkenning of de in de artikelen R400/1 et R400/2 bedoelde gebruiksvoorwaarden niet meer vervuld zijn;
  3° als de houder van de erkenning zich verzet tegen de controle op zijn activiteiten door de toezichthoudend ambtenaren;
  4° in geval van ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens of van schade of schaderisico voor het leefmilieu;
  5° als de houder van de erkenning de bepalingen van dit hoofdstuk overtreedt.
  § 3. In de gevallen bedoeld in § 2 laat de directeur-generaal de houder van de erkenning op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1, weten dat de verleende erkenning gewijzigd, opgeschort of ingetrokken kan worden. Hij vermeldt :
  1° de redenen die de overwogen maatregel rechtvaardigen;
  2° dat de houder van de erkenning de mogelijkheid heeft om binnen een termijn van vijftien dagen, met ingang op de datum van ontvangst van die kennisgeving, zijn verweermiddelen toe te sturen op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1, en dat hij naar aanleiding daarvan het recht heeft om aan de directeur-generaal te vragen of hij zijn verweermiddelen mondeling mag voordragen;
  3° dat de houder van de erkenning het recht heeft om zich te laten bijstaan dan wel vertegenwoordigen door een raadsman;
  4° dat de houder van de erkenning het recht heeft om zijn dossier in te kijken.
  De directeur-generaal bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de houder van de erkenning erom verzocht wordt zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen.
  § 4. De beslissing tot intrekking, opschorting of wijziging van de erkenning wordt binnen negentig dagen, met ingang op de vervaldatum van de termijn bedoeld in § 3, 2°, of op de verhoordatum, aan de houder van de erkenning gestuurd op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1. 391, § 1er.
  § 5. De houder van de gewijzigde, ingetrokken of opgeschorte erkenning kan een beroep instellen tegen de beslissing bedoeld in § 4. Dat beroep wordt verstuurd en onderzocht overeenkomstig artikel R398. Het is niet opschortend.
  § 6. De directeur-generaal oefent de bij dit artikel bepaalde bevoegdheden uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van :
  1° de toezichthoudend ambtenaar;
  2° de houder van de erkenning.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Afdeling 5. - [1 Plichten van de erkende ruimers]1   ----------   (1)
Art. R400. [1 De beslissingen tot erkenning, tot hernieuwing, weigering, wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt en in hun geheel medegedeeld aan de " Société publique de gestion de l'eau " en aan elke saneringsinstelling in de zin van de artikelen D.343 en volgende.
  De lijst van de erkenningen wordt op de Internetsite van de administratie bekendgemaakt.
  Elke erkenning heeft een nummer dat voorkomt op elk document dat de houder ervan aan de administratie richt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R400/1. [1 Elke erkenningshouder :
  1° vervult de voorwaarden tot toekenning van zijn erkenning zolang ze geldig is;
  2° vervult zijn opdrachten in alle onafhankelijkheid t.o.v. zowel klanten als erkende saneringsinstellingen of geschikte hergroeperings- of behandelingsinstallaties die krachtens de afvalwetgeving vergund zijn;
  3° geeft de directeur-generaal kennis van elke wijziging betreffende de gegevens die in de erkenningsaanvraag verstrekt worden;
  4° verstrekt op gewoon verzoek alle gevraagde gegevens aan de administratie, aan de saneringsinstelling betrokken in de zin van de artikelen D.343 en volgende en aan de betrokken geschikte en krachtens de afvalwetgeving vergunde hergroeperings- of behandelingsinstallatie;
  5° verleent de toezichthoudend personeelsleden toegang tot de lokalen, gebouwen en andere infrastructuren en geeft hen inzage van alle documenten, met inbegrip van de boekhouding.
  Vanwege zijn onafhankelijkheid heeft de ruimer geen enkele participatie in de klant-vennootschappen, noch in de instellingen en installaties bedoeld in het eerste lid, 2°. Hij geeft blijk van integriteit in de uitoefening van zijn activiteit.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. R400/2.[1 § 1. Elke kuip die gebruikt wordt bij de ruiming van een septische put of van gelijksoortige zuiveringssystemen bevat enkel slijk.
  Als de kuip vooraf gediend heeft voor het vervoer van andere stoffen dan slijk, wordt ze zorgvuldig schoongemaakt en gespoeld alvorens te worden gebruikt voor de ruiming van septische putten of gelijksoortige zuiveringssystemen.
  § 2. [2 De vermenging van partijen slijk wordt toegelaten om het door de erkende ruimer gebruikte voertuig te vullen tussen twee verwijderingen bedoeld in paragraaf 3. De doorvoer via overgangsputten of transitputten wordt ook toegelaten voor zover de erkende ruimer bij de betrokken saneringsinstelling bevestigt dat het ingezameld slib uitsluitend voortvloeit uit installaties die bestemd zijn voor de inzameling of de behandeling van huishoudelijk afvalwater.]2
  § 3. De erkende ruimer verwijdert het slijk op één van de volgende wijzen :
  1° door het naar een zuiveringsstation af te voeren, op voorwaarde dat het technisch in staat is om het op te vangen;
  2° door het te beheren overeenkomstig de bepalingen inzake afvalbeheer.
  De erkende ruimer geeft het Departement Leemilieu en Water van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst kennis van de bestemming van het slijk als het buiten het Gewest wordt afgevoerd, zoals vermeld in paragraaf 4.
  § 4. Per voertuig wordt in drie exemplaren een vervoersdocument opgemaakt waarvan het model in bijlage XLV vastligt.
  Dat document bevindt zich steeds aan boord van het voertuig en wordt na elke ruimingshandeling ingevuld.
  Aan het einde van elk kwartaal stuurt de erkende ruimer op één van de wijzen bedoeld in artikel R391, § 1, een exemplaar van de in de loop van het afgelopen kwartaal opgemaakte vervoersdocumenten aan het Departement Leemilieu en Water van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
  § 5. De naam en het adres van de ruimer staan op de voertuigen vermeld.
  § 6. De ruimer vervult de voorwaarden tot toelating tot het zuiveringsstation. In dat kader :
  1° geeft hij het vervoersdocument aan de uitbater van het zuiveringsstation af bij elke lossing van slijk uit septische putten;
  2° stemt hij in met elke door de uitbater nodig geachte monsterneming met het oog op hetzij een visuele en geurcontrole, hetzij een analyse;
  3° mag hij een partij slijk die door de uitbater geweigerd wordt niet in het zuiveringsstation lossen. Het besmette slijk wordt afgevoerd en de put overeenkomstig de afvalwetgeving gereinigd. In dat geval wordt het document ter bevestiging van de goede afvalbehandeling aan de directeur-generaal gestuurd op één van de mededelingswijzen bedoeld in artikel R391, § 1. Als dat geval zich slechts af en toe voordoet, moet de ruimer niet erkend zijn om afval op te halen en te vervoeren, op de enige voorwaarde dat hij voldoet aan de wetsbepalingen inzake afvalverwijdering.
  In geval van herhaalde niet-naleving van de toelatingsvoorwaarden bedoeld in deze paragraaf, kan de toegang tot de openbare zuiveringsstations de ruimer tijdelijk ontzegd worden door de uitbater.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 25, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK IX. [1 - Installatie- of herstelpremie voor een individueel zuiveringssysteem]1   ----------   (1)
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. R401.[1 § 1er. In het kader van zijn opdracht van openbaar beheer van de autonome sanering, binnen de perken van de beschikbare bedragen, kent de "S.P.G.E." een premie toe aan elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die op eigen kosten een erkend individueel zuiveringssysteem installeert in een woning of een groep woningen die opgetrokken zijn en huishoudelijk afvalwater lozen vóór de datum van goedkeuring of van wijziging van het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken waardoor zij ondergebracht zijn in een autonome saneringszone.
   § 2. De referentiedatum voor de opening van het recht op een premie bedoeld in paragraaf 1 is altijd de datum van het eerste plan dat de huidige bestemming van de woning in termen van sanering heeft vastgesteld. [2 Het recht op de premie eindigt tegelijk met de termijn voor de uitbetalingsaanvraag en uiterlijk binnen twee jaar na het einde van de werken.]2
   Geen enkele premie dekt het eventuele aandeel van de vuilvracht voortvloeiend uit de beoefening van een handelsactiviteit, met inbegrip van de activiteiten die voor toerisme, industrie of een vrij beroep bestemd zijn..
   Met de bijkomende bewoningsmogelijkheden die totstandkomen door het uitvoeren van inrichtingswerkzaamheden na de datum van goedkeuring van het plan dat het pand voor het eerst in een gebied ondergebracht heeft waarvoor een autonome sanering geldt, wordt bij de berekening van de premie geen rekening gehouden.
   § 3. De "S.P.G.E." kan een premie voor het herstel of de hernieuwing van een individueel zuiveringssysteem toekennen dat minstens vijftien jaar geïnstalleerd is.
   § 4. De premie vormt in hoofde van de "S.P.G.E." een uitgave gedaan in het kader van de uitvoering van de autonome sanering bedoeld in het Waterwetboek in de artikelen D.222/1 tot D.222/4 en uitgevoerd tegen de voorwaarden opgenomen in de bovengenoemde paragrafen 1 tot 3 alsook in de artikelen R.402 tot R.417. Zijn bedrag wordt verstaan belasting op de toegevoegde waarde inbegrepen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 27, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 12, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Afdeling 1/1. [1 - Bedrag en aanvraag van de premies]1   ----------   (1)
Art. R402.[1 § 1. Voor een eerste installatie van een overeenkomstig afdeling 2 erkend individueel zuiveringssysteem bedraagt de premie voor de eerste schijf van vijf inwoners-equivalenten :
   1° 6000 euro wanneer de Minister het individueel zuiveringssysteem oplegt ten gevolge van een zone-onderzoek in prioritaire zone I bedoeld in artikel R.279, § 3.;
   2° 3.500 euro wanneer de woning een overeenkomstig artikel R.280 erkend plaatselijk zwart punt vormt;
   3° 1.500 euro in de andere gevallen.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bedragen worden verhoogd met:
   1° 450 euro per bijkomende inwonerequivalent;
   2° 150 euro voor de uitvoering van een permeabiliteitstest van de bodem met het oog op een bodeminfiltratie;
   2° 500 euro indien, na afloop van de permeabiliteitstest, de afvoer van het gezuiverde water gebeurt via één van de bodeminfiltratiewijzen die gemachtigd zijn bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zinkput uitgezonderd;
   4° 1000 euro voor de installatie van een extensief systeem.
   § 3. De in paragrafen 1 en 2 bedoelde premies worden beperkt tot een maximum van tachtig percent van het totaalbedrag van de facturen, belasting over de toegevoegde waarde meegerekend, met betrekking tot de individuele zuiveringswerken. Ze omvatten de studie, de aankoop, het vervoer, de aanleg en de aansluiting van het individueel zuiveringssysteem en het afwateringsnetwerk voor het huishoudelijk afvalwater en het afvoersysteem voor het gezuiverde water. Ze omvatten niet het herstel van de plaats in diens oorspronkelijke staat.
   Op voorwaarde dat de aanvrager bewijst dat hij houder is van een zakelijk recht op de betrokken woning, waarvoor de premie wordt aangevraagd, en dat het totale belastbare inkomen van het huishouden in het voorlaatste volledige jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet meer bedraagt dan 97.700 euro, wordt enkel het plafond van tachtig procent van het totale bedrag van de facturen volgens de hierboven vermelde voorwaarden opgenomen in het bedrag van de premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem dat door de Minister is opgelegd na een zone-onderzoek in prioritaire zone bedoeld in artikel R.279, § 3. Het bedrag van 97.700 euro wordt elk jaar op 1 januari geïndexeerd en naar boven afgerond op basis van de ontwikkeling van de gezondheidsindex, waarbij wordt uitgegaan van de index die op 1 januari 2021 van kracht is.
   In alle gevallen wordt het plafond van tachtig procent berekend exclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid, 4°.
   § 4. Overeenkomstig artikel R.401, § 3, kan een premie voor het herstel of de vernieuwing van een individueel zuiveringssysteem worden toegekend.
   Het bedrag van deze premie wordt bepaald op maximum 1.000 euro op basis van een kostenraming opgesteld ten gevolge van een controle of onderhoud waarbij gewezen werd op de noodzaak om het individueel zuiveringssysteem te herstellen.
   Het bedrag van deze premie wordt beperkt tot maximum tachtig percent van het totaalbedrag van de facturen, belasting over de toegevoegde waarde meegerekend, met betrekking tot de werken voor het in overeenstemming brengen en het herstel van het bestaande individueel zuiveringssysteem, het herstel van de plaats in diens oorspronkelijke staat niet inbegrepen.
   § 5. Om in aanmerking te komen, moeten de in de paragrafen 3 en 4 bedoelde facturen de geleverde hoeveelheden en de aangerekende eenheidsprijzen vermelden en voldoende gedetailleerd zijn om S.P.G.E. in staat te stellen na te gaan of de gefactureerde prestaties overeenstemmen met de elementen die in aanmerking kunnen worden genomen en of het gefactureerde zuiveringssysteem overeenstemt met het model waarvoor de premie wordt aangevraagd.
   S.P.G.E. kan weigeren facturen in aanmerking te nemen die onvoldoende gedetailleerd zijn, die elementen bevatten met betrekking tot werkzaamheden die niet onder de paragrafen 3 en 4 vallen of die niet essentieel zijn voor de goede werking van het individuele zuiveringssysteem.
   § 6. De verontreinigende belasting die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de premie wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van bijlage XLVI.
   Indien het wegens bijzondere omstandigheden niet zinvol of mogelijk is de capaciteit van het te installeren individuele zuiveringssysteem te ramen op basis van de bepalingen van bijlage XLVI, wordt de capaciteit van het zuiveringssysteem door S.P.G.E. voorgesteld op basis van het advies van het erkende saneringsorgaan.]1
  ----------
  (1)<BWG 2021-06-24/23, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 18-07-2021>

Art. R403.[1 § 1. De particulier kan aan de "S.P.G.E.", per schrijven, vragen of hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toekenning van een premie. Een formulier waarvan de inhoud en de vorm door de Minister wordt bepaald, wordt gevoegd bij de premieaanvraag.
   Binnen vijftien dagen te rekenen van de dag van de ontvangst van de aanvraag, nodigt de "S.P.G.E." de aanvrager uit om zijn dossier aan te vullen indien het dossier onvolledig is.
   Binnen dertig dagen te rekenen van de volledigheid van het dossier, beslist de "S.P.G.E." over de aanvraag en, in voorkomend geval, geeft de raming van het verwachte bedrag van de premie volgens de beschikbare informatie. Dit bedrag kan worden herzien volgens het geïnstalleerde zuiveringssysteem en de afvoerwijze van het behandeld water.
   § 2. De particulier maakt, op basis van een volledige kostenraming, de aanvraag tot vaststelling van het bedrag van de premie per schrijven over aan de "S.P.G.E." :
   1° vóór de uitvoering van de werken als er beroep wordt gedaan op een gecertificeerde installateur;
   2° na de uitvoering van de werken als er beroep wordt gedaan op een niet gecertificeerde installateur.
   Een formulier waarvan de inhoud en de vorm door de Minister wordt bepaald, wordt gevoegd bij de premieaanvraag.
   Binnen dertig dagen te rekenen van de volledigheid van het dossier, bepaalt de "S.P.G.E." het bedrag van de premie op basis van de overgemaakte informatie en deelt zij het mee aan de particulier.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 30, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R404.[1 De aanvraag tot uitbetaling van de premie, op basis van de vaststelling van de premie en voor zover het geïnstalleerd systeem overeenkomt met het systeem waarmee het bedrag wordt bepaald, wordt ingediend :
   1° hetzij bij de oplevering van de werken, door de gecertificeerde installateur;
   2° hetzij na de indienststelling van het individueel zuiveringssysteem, binnen zes maanden van het verkrijgen van het attest van de controle bij de installatie of de werking bedoeld in artikel R.304bis, § 1er, 1° en 2°.
   De aanvraag tot uitbetaling van de premie wordt vergezeld van al de facturen betreffende de installatie van het individueel zuiveringssysteem, alsook het verslag opgemaakt door de installateur opgenomen in artikel R.304.
   De gecertificeerde installateur factureert het bedrag van de premie aan de "S.P.G.E." volgens de voorwaarden bedoeld in artikel R.405 en trekt deze af van elke factuur die gericht is aan de particulier.
   Als de aanvraag tot premie wordt geformuleerd na de uitvoering van de werken, gaat ze vergezeld van een exemplaar van het controleattest.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 31, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R405.[1 De premie wordt uitbetaald door de "S.P.G.E." binnen dertig dagen van de ontvangst van de aanvraag voor zover het overgemaakte dossier volledig en ontvankelijk is. In het geval van een onvolledig dossier, informeert de "S.P.G.E." de installateur en de eigenaar van het individueel zuiveringssysteem binnen tien dagen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 32, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R406. (Opgeheven) <BWG 2006-11-23/37, art. 2, 13°, 007; Inwerkingtreding : 17-12-2006>

Art. R407. (Opgeheven) <BWG 2006-11-23/37, art. 2, 13°, 007; Inwerkingtreding : 17-12-2006>

Art. R408.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 33, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Afdeling II. - Erkenning van de individuele zuiveringsystemen.
Art. R409.De individuele zuiveringssystemen [1 ...]1 worden erkend indien ze voldoen aan de criteria bedoeld in [1 bijlage XLVIIIa]1.
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 34, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R410.[1 § 1. De Minister benoemt de leden van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 die aangewezen worden op grond van hun technische kennis van de behandelde materie. Het Comité bestaat uit :
   1° een vertegenwoordiger van het Departement Leefmilieu en Water van het Operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
   2° twee deskundigen gekozen [2 ...]2 uit het academisch of wetenschappelijk personeel van de Faculteiten wetenschappen of toegepaste wetenschappen gevestigd in Wallonië;
   3° twee vertegenwoordigers van de representatieve verenigingen in het ontwerp, de bouw en de installatie van individuele zuiveringssystemen;
   4° een vertegenwoordiger van de representatieve verenigingen in de opleiding tot de installatie en werking van individuele zuiveringssystemen;
   5° twee vertegenwoordigers van "Aquawal";
   6° twee vertegenwoordigers van de "S.P.G.E." (Openbare Dienst Waterbeheer);
   7° een vertegenwoordiger van de Minister.
   Elke instelling of vereniging bedoeld in het eerste lid, 1° tot 6°, legt de Minister, per toegekend mandaat, een dubbele lijst over van gewone en plaatsvervangende kandidaten die gekozen zijn in functie van hun technische kennis van de behandelde materie en van hun beschikbaarheid.
   Onder de leden van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 wijst de Minister de voorzitter en de ondervoorzitter aan.
   Het mandaat van de leden van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 begint te lopen vanaf de datum van kennisgeving van het besluit waarbij ze worden benoemd. Het kan verlengd worden.
   § 2. De leden van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 kunnen elk ogenblik ontslagen worden als ze in de onmogelijkheid verkeren hun functie uit te oefenen, wegens een ernstige fout of bij verlies van de hoedanigheid waarin ze benoemd werden.
   Bij verhindering van de voorzitter wordt het Comité door de ondervoorzitter van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 voorgezeten in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe voorzitter door de Minister.
  [2 § 2/1. De "S.P.G.E."neemt het secretariaat van het Comité van deskundigen voor de autonome sanering waar.
   Het Comité van deskundigen voor de autonome sanering kan de expertise- en evaluatiewerken van de erkenningdossiers die hem worden onderworpen, uitbesteden.
   De "S.P.G.E." zorgt voor de werkingskosten van het Comité van deskundigen voor de autonome sanering.]2
   § 3. De leden van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 moeten het vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden in acht nemen.
   § 4. De beslissingen worden bij gewone meerderheid van de aanwezige stemgerechtigde leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   § 5. De zetel van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 is gevestigd op het adres van het secretariaat.
   § 6. Het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de Regering voor.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-05-03/01, art. 2, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 35, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R410-1.[1 De opdracht van het Comité van deskundigen voor de autonome sanering bestaat erin :
   1° de aanvragen tot erkenning en intrekking van de erkenning van de zuiveringssystemen overeenkomstig de artikelen R.411 tot en met R.417 te onderzoeken en te beoordelen;
   2° de Minister en de "S.P.G.E." aanbevelingen te doen over :
   a) de afstemming van de autonome saneringsoplossingen ten opzichte van de verwachte kwaliteitsdoelstellingen;
   b) de opleiding van de actoren die tussenkomen in de uitvoering van de individuele zuiveringssystemen;
   c) de controle van de individuele zuiveringssystemen;
   d) de opvolging en het onderhoud van de individuele zuiveringssystemen;
   e) de installatie van een waarnemingscentrum of een expertisecentrum van de autonome sanering;
   3° de beroepsinstantie zijn inzake een schorsingsbeslissing van de registratie van een onderhoudsverlener.]1
  [2 3° adviezen uitbrengen in het kader van de kennisgeving, het beroep, de wijziging, de intrekking of de schorsing van de certificering van de installateurs van individuele zuiveringssystemen.]2
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 36, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BWG 2017-06-29/18, art. 2, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. R411.§ 1. (De erkenningsaanvraag wordt door de producent of de gemachtigde exploitant bij eenvoudig schrijven aan het secretariaat van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 gericht); <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 13°, 008; Inwerkingtreding : 17-12-2006; zelfde wijziging bij BWG 2006-12-06/38, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. de aanvraag bevat de volgende gegevens :
  1° de identiteit van de aanvrager,
  2° de handelsnaam betreffende het doel van de aanvraag,
  3° de lijst van de productiecentra.
  § 3. de aanvraag gaat vergezeld van een dossier met de gegevens bedoeld [2 in de bijlagen XLVIIIa en XLVIIIb]2 [1 alsook het verslag voortvloeiende uit de EG-label voor de typen en maten van individuele zuiveringssystemen waarvoor een EG-label verplicht is]1 .
  [2 § 4. De procedure voor de erkenningsaanvraag wordt onderworpen aan de betaling door de aanvrager van een forfaitair bedrag dat overeenkomt met de behandelingskosten van de aanvraag waarvan het bedrag en de betalingsmodaliteiten worden bepaald door de Minister van Leefmilieu.]2
  ----------
  (1)<BWG 2012-05-03/01, art. 4, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 37, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R412.§ 1. Binnen [1 twintig werkdagen]1 na de datum van ontvangst van de aanvraag bezorgt het secretariaat de aanvrager een ontvangstbewijs waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard.
  Indien de aanvraag onvolledig is, wijst het secretariaat de aanvrager (door een aangetekende brief of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt) op de ontbrekende gegevens. <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 3°, 008; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  De aanvrager beschikt dan over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de aangetekende brief (of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt), om het secretariaat de vereiste gegevens (bij eenvoudig schrijven) te bezorgen. <BWG 2006-11-23/37, art. 1, 14°, 008; Inwerkingtreding : 17-12-2006>
  Binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de ontbrekende gegevens bezorgt het secretariaat de aanvrager een bericht van ontvangst waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard.
  Indien het dossier onvolledig is, vervalt de aanvraag. De aanvrager wordt per post verwittigd.
  § 2. [1 Het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 geeft [3 de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]3 een met redenen omkleed advies binnen drie maanden na ontvangst van het volledig dossier.
   Tijdens het onderzoek kan het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 van deskundigen van de aanvrager elke bijkomende informatie eisen die hij nodig acht om zijn opdracht te vervullen.]1 [2 In afwachting dat deze bijkomende informatie wordt verstrekt, wordt de onderzoekstermijn van het dossier geschorst.]2
  § 3. [3 De directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]3 spreekt zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het advies.
  ----------
  (1)<BWG 2012-05-03/01, art. 5, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 38, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<BWG 2021-07-08/10, art. 14, 072; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. R413.§ 1. De erkenning, die door [3 de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]3 verleend wordt binnen twee maanden na het uitbrengen van het eensluidend advies van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2, heeft een referentienummer en bevat een uittreksel met de omschrijving van het dossier. Ze wordt verleend voor een type product dat voor een gegeven omvangvariatie op dezelfde wijze is ontworpen wat betreft het aantal bestanddelen van het systeem of hun samenstelling.
  [2 De referenties van de handleidingen voor de uitvoering en de exploitatie alsook het onderhoudscontract of de lijst van de onderhoudsprestaties voorgesteld door de fabrikant voor een normale werking van het systeem zullen bij het erkenningsbesluit gevoegd worden en zullen ter inzage liggen op het portaal van de website van het Waalse Leefmilieu en op de website van de "S.P.G.E.".]2
  [1 Het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 wordt ingelicht over iedere wijziging aangebracht door een producent aan een erkend zuiveringssysteem en beslist of een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend moet worden.]1
  § 2. [3 ...]3
  [2 § 3. De erkenning wordt bekendgemaakt op het portaal van de website van het Waalse Leefmilieu en op de website van de "S.P.G.E.".]2
  ----------
  (1)<BWG 2012-05-03/01, art. 6, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 39, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<BWG 2021-07-08/10, art. 15, 072; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. R414.De erkende zuiveringssystemen worden voorzien van een plaatje waarvan de afmetingen en de inhoud door de minister worden bepaald en waarop de volgende gegevens vermeld staan :
  1° naam en adres van de producent en/of gemachtigde exploitant;
  2° de functie van het product;
  3° het referentienummer van de erkenning.
  [1 4° het aantal IE die door het individueel zuiveringssysteem kunnen worden behandeld;]1
  [2 De installateur treft de nuttige maatregelen opdat het plaatje op langdurige wijze op het erkende zuiveringssysteem vastgemaakt wordt. Hij vergewist zich dat de vermeldingen dit plaatje vergemakkelijk leesbaar zijn tijdens de controle- en onderhoudsverrichtingen.]2
  [2 Na afloop van de erkenning deelt de aanvrager of de gemachtigde exploitant die de erkenning heeft verkregen, het reeks nummer van het laatste individueel zuiveringssysteem dat in aanmerking komt voor bedoelde erkenning, aan het Comité van deskundigen voor de autonomesanering.]2
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 40, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BWG 2018-11-30/24, art. 14, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. R415. De erkenning stelt de producenten, de kopers of de verkopers niet vrij van hun verantwoordelijkheid. Ze houdt geen waarborg van het Waalse Gewest in. Ze verleent geen exclusieve productie- of verkooprechten.

Art. R416.[1 De erkenning geldt vijf jaar. Het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 heeft toegang tot de fabricageplaatsen tijdens de behandeling van de erkenningsaanvraag en tijdens de geldigheidsduur van de erkenning om de adequatie na te gaan tussen de individuele zuiveringssystemen zoals ze zijn weergegeven in het erkenningsaanvraagdossier en de systemen in bewerking, in voorraad en aan de uitgang van de assemblageketen.
   [2 Indien blijkt dat de erkenningsvoorwaarden bepaald in bijlage XLVIIIa niet meer worden nageleefd tijdens de geldigheidsduur van de erkenning of dat de verslagen van het controlebezoek op tekortkomingen wijzen, kan [3 de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]3 de erkenning intrekken na eensluidend advies van het Comité van deskundigen voor de autonome sanering. Het Comité van deskundigen voor de autonome sanering brengt zijn advies uit na de fabrikant of de gemachtigde exploitant te hebben opgeroepen om uitleg te geven.]2 ]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-05-03/01, art. 7, 033; Inwerkingtreding : onbepaald ; treedt in werking op de dag die volgt op de vernieuwing van het Comité>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 41, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<BWG 2021-07-08/10, art. 16, 072; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. R417.[1 De werkzaamheden van het [2 Comité van deskundigen voor de autonome sanering]2 worden opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus en tussen 15 december en 15 januari.]1
  ----------
  (1)<BWG 2012-09-13/13, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 42, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK X. - Financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water.
Afdeling I. - Drinkbaar water.
Art. R418.Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder :
  1° " rekening " : bankrekening van de houder van een milieuvergunning, waarop het [1 Fonds voor leefmilieubescherming, afdeling waterbescherming]1 bedragen stort die uitsluitend bestemd zijn voor het verrichten van onderzoeken, voor de vergoeding van de rechtstreekse materiële schade, krachtens artikel 174 van het decreetgevende deel en de beschermingswerken goedgekeurd in de voorkomingsgebieden;
  2° " onderzoek " : het geheel van de materiële en geestelijke werkzaamheden voor de afbakening van de voorkomings- en of toezichtsgebieden, alsmede de technische en economische inventaris van de in deze gebieden geplande beschermingsacties;
  3° " houder " : de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een winning van tot drinkwater verwerkbaar water, afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R419.§ 1. De op initiatief van het Waalse Gewest ondernomen acties zijn ten laste van het [1 Fonds voor leefmilieubescherming, afdeling waterbescherming]1, met name ivm :
  1° de voor de afbakening van toezichtsgebieden vereiste onderzoeken;
  2° de in artikel 175 van het decreetgevende deel bedoelde vergoedingen;
  3° de uitgaven voor het treffen van maatregelen inzake het toezicht en de controle op tot drinkwater verwerkbaar water;
  4° de uitgaven voor het beheer van het tot drinkwater verwerkbare water dat voorhanden is, en voor de verbetering van de kwaliteit en het opvoeren van de hoeveelheid ervan;
  5° de onderzoeken en de uitvoering van werken die de overexploitatie van bepaalde grondwaterlagen moeten helpen voorkomen en, bijgevolg, de kwalitatieve en kwantitatieve duurzaamheid van het tot drinkwater verwerkbare water dat voorhanden is te verzekeren;
  6° de beschermingsmaatregelen met het oog op de inachtneming van de algemene immissienormen bedoeld in artikel 127, die van toepassing zijn op de gebieden van tot drinkwater verwerkbaar water;
  7° de uitgaven voor het uitwerken en de uitvoering van actieprogramma's in de kwetsbare gebieden aangewezen overeenkomstig de artikelen 188 tot en met 232;
  8° de uitgaven voor de inning van de belasting;
  9° de werken voor de bestrijding van onverwachte verontreinigingen in de toezichtsgebieden;
  10° de uitgaven voor de administratieve behandeling van de dossiers die door het Gewest en de milieuvergunninghouders worden ingediend overeenkomstig de artikelen 3, 13, 167, 171 tot en met 176, 254 tot en met 274, 318, 407 tot en met 410, 434 en 435 van het decreetgevende deel;
  11° de aankoop van onroerende goederen in de voorkomingsgebieden, die ter beschikking van de houder van een milieuvergunning worden gesteld, met name dmv een erfpacht waarvan de Minister de voorwaarden en modaliteiten vaststelt;
  12° [5 De financiering van internationale ontwikkelingsprojecten voor de toegang tot water of de sanering van afvalwater in derdewereldlanden, alsook van de projecten met betrekking tot de strijd tegen de klimaatopwarming]5.
  § 2. Met inachtneming van de artikelen 421 tot en met 424 zijn de hierna vermelde acties die door de houder van een milieuvergunning in het voorkomingsgebied worden ondernomen, eveneens - geheel of gedeeltelijk - ten laste van het [1 Fonds voor leefmilieubescherming, afdeling waterbescherming]1 :
  1° de onderzoeken;
  2° de voor de bescherming van het gebied vereiste werken;
  3° de in artikel 174 van het decreetgevende deel bedoelde vergoedingen;
  4° de werken met het oog op de bestrijding van toevallige verontreinigingen in de voorkomingsgebieden.
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<DWG 2017-12-13/20, art. 172, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  <DWG 2018-11-30/28, art. 165, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  <DWG 2019-12-19/38, art. 159, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<DWG 2020-12-17/52, art. 174, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (4) geen nederlandse versie
  (4)<DWG 2022-12-21/67, art. 176, 077; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (5)<DWG 2023-12-13/13, art. 160, 081; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. R420. De financiering van de door het Waalse Gewest gevoerde acties wordt jaarlijks vóór 30 juni door de Regering bepaald op grond van een door de Minister ingediend programma.
  Het programma omvat :
  1° de beschrijving en de rechtvaardiging volgens een orde van prioriteiten, van de geplande maatregelen die krachtens artikel 419, § 1;
  2° de kostenraming van alle overwogen acties;
  3° de duur van de uitvoering van de geplande acties en de ordonnancering van de voorziene uitgaven.

Art. R421.Elke houder van een milieuvergunning kan vragen dat het Fonds de voor de afbakening van de voorkomingsgebieden vereiste onderzoekskosten voor zijn rekening neemt.
  Daartoe bezorgt de vergunninghouder het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een onderzoeksprogramma met de rechtvaardiging, de kosten en de uitvoeringsduur van het onderzoek.
  Op grond van het rapport van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, keurt de Minister het programma goed of weigert hij het binnen drie maanden na indiening ervan bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. De indiening moet met redenen omkleed zijn.
  Na goedkeuring van het programma, neemt het [1 Fonds voor leefmilieubescherming, afdeling waterbescherming]1 het geheel van de onderzoekskosten voor zijn rekening.
  Een voorschot, gelijk aan de waterhoeveelheid afgenomen in de loop van het jaar vóór de aanvraag mbt de winplaats waarvoor het onderzoek wordt voorgesteld, wordt binnen de maand na de goedkeuring van het programma op de rekening van de houder gestort; dit bedrag wordt vastgesteld op 0,05 euro/m3 zonder evenwel 70 % van het krachtens het derde lid van dit artikel goedgekeurde bedrag te overschrijden.
  Het saldo wordt aan het einde van het onderzoek uitbetaald, mits rechtvaardiging van de uitgaven ten belope van het goedgekeurde bedrag. Het onderzoek moet evenwel, met een inventaris van de in het gebied te treffen beschermingsmaatregelen en met een kostenraming ervan, bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, ingediend worden.
  ----------
  (1)<BWG 2016-03-03/22, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R422. § 1. Zodra de Regering het voorkomingsgebied aangewezen heeft, bezorgt de (houder van een milieuvergunning) het bestuur een programma waarin, voor de bij de winning betrokken voorkomingsgebieden, de aard van de acties en het bedrag van de vergoedingen voorkomen die krachtens artikel 419, § 2, 2° en 3° voor zijn rekening zullen zijn.
  Het programma omvat :
  1° a) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 2, § 2, 2°, vereiste werken;
  b) een kostenraming ervan;
  2° a) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 2, § 2, 3°, te vergoeden rechtstreekse materiële schade;
  b) een schatting van deze vergoeding;
  3° een termijnplanning van de ordonnancering van de uitgaven die de in 1° en 2° bedoelde werken en vergoedingen dekken.
  § 2. het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de Minister binnen 60 dagen een rapport over het voorgestelde programma. Deze laatste keurt het programma goed of weigert het binnen 30 dagen na ontvangst ervan. De weigering moet met redenen omkleed zijn.
  § 3. Een voorschot, gelijk aan 40 % van het geschatte bedrag van het goedgekeurde programma, wordt op de rekening van de vergunninghouder gestort binnen een maand na goedkeuring van het programma door de Minister.
  Zodra het eerste voorschot uitgeput is, kan de vergunninghouder een tweede voorschot vragen, dat gelijk is aan 50 % van het bedrag van het goedgekeurde programma, op voorwaarde dat hij de uitvoering van het eerste deel van het programma behoorlijk gerechtvaardigd heeft dmv bewijsstukken.
  Het saldo wordt uitbetaald op grond van de bewijsstukken waarbij de laatste uitgaven worden gerechtvaardigd.
  § 4. Indien het in het programma geschatte bedrag onvoldoende is om het geheel van de geplande acties te dekken, kan de (houder van een milieuvergunning) een bijkomend programma indienen dat volgens de in §§1 en 2 van dit artikel bedoelde procedure voorgesteld en goedgekeurd wordt.
  De vereffening van het aanvullende programma gebeurt op grond van de bewijsstukken waarbij de extra-uitgaven worden gerechtvaardigd.

Art. R423. Wat de krachtens artikel 419, § 2, 2° en 3°, genomen maatregelen betreft, komt het Fonds onder voorbehoud van alinea 2 van dit artikel, slechts tegemoet om de specifieke of aanvullende acties te dekken die ondernomen worden overeenkomstig de artikelen 163, 165, 166, 167, 168, 2° en 170.
  Het Fonds komt in geen geval tegemoet om acties te dekken die voortvloeien uit verplichtingen die door andere wetgevingen dan de artikelen 3, 13, 167, 171 tot en met 176, 252 tot en met 274, 318, 407 tot en met 410, 434 en 435 van het decreetgevende deel worden opgelegd.

Art. R424. In geval van onverwachte verontreiniging in de voorkomingsgebieden komt het Fonds slechts tegemoet in de terugbetaling van de kosten voortvloeiende uit de werken voor de vervuilingbestrijding als :
  1° de houder van een milieuvergunning onmiddellijk gereageerd heeft om de vervuiling van zijn winplaats te voorkomen;
  2° het bestuur in kennis wordt gebracht van het ongeval zodra het is vastgesteld;
  3° de houder van een milieuvergunning de schade gezamenlijk vaststelt met de veroorzaker van het ongeval, als deze kan worden geïdentificeerd, met de vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en, in voorkomend geval, met de eigenaar van het beschadigde goed;
  4° de houder van een milieuvergunning het Waalse Gewest bij overeenkomst in de rechten doet treden die hij heeft tov de veroorzaker van het ongeval ten belope van de vergoeding die door het Gewest zal worden gestort.

Afdeling II. - Grondwater.
Art. R425. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder :
  1° " rekening " : bankrekening van de vergunninghouder waarop het waterbeschermingsfonds de toelagen stort die uitsluitend bestemd zijn voor de krachtens deze afdeling subsidieerbare onderzoeken en werken;
  2° " vergunninghouder " : de houder van een milieuvergunning die betrekking heeft op een inrichting met een aansluitpunt voor tot drinkwater verwerkbaar water krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en die de bijdrage afdraagt overeenkomstig artikel 252, § 2, van het decreetgevende deel.

Art. R426. § 1. Elke vergunninghouder kan vragen dat de kosten van de handelingen die hij verricht in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 318, § 3, derde lid, 4°, 5°, 6°, 9°, door het waterbeschermingsfonds worden gedragen.
  Tedieneinde kan de Minister, binnen de perken van de beschikbare kredieten van het fonds, een toelage verlenen aan de vergunninghouder.
  Daartoe draagt het waterbeschermingsfonds 50 % van de kosten van de onderzoeken en de gezamenlijke kosten van de werken, waarbij deze laatste kosten niet hoger mogen zijn dan vijfmaal het bedrag van de belasting die de vergunninghouder jaarlijks moet betalen.
  § 2. Wat de onderzoeken betreft, wordt binnen de maand na de betekening van de toekenning van de toelage een voorschot van 25 % op de rekening van de vergunninghouder gestort.
  De overige 25 % worden betaald binnen de maand na afloop van het onderzoek en na de goedkeuring van de inhoud ervan, mits rechtvaardiging van al de geplande en gedane uitgaven, en op overlegging van de aangiften van schuldvordering en van al de aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gerichte bewijsstukken.
  § 3. Wat de werken betreft, wordt binnen de maand na de betekening van de toekenning van de toelage een voorschot van 50 % op de rekening van de vergunninghouder gestort. Dat voorschot mag niet hoger zijn dan 50 % van het in § 1, derde lid, bedoelde bedrag.
  Het saldo wordt binnen de maand na afloop van de werken uitbetaald, mits rechtvaardiging van al de geplande en gedane uitgaven en op overlegging van de aangiften van schuldvordering en van al de aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gerichte bewijsstukken.

Art. R427. De vergunninghouder moet de toelage bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, aanvragen en de volgende gegevens verstrekken :
  1° zijn adres;
  2° het nummer van de huidige grondwaterwinplaats;
  3° de thans opgepompte waterhoeveelheid en het bedrag van de laatste belasting dat hij betaald heeft;
  4° het voorwerp van het onderzoek en/of van de geplande werken en de rechtvaardiging ervan;
  5° de geplande organisatie van de verschillende fasen van het onderzoek en/of van de geplande werken en de duur van hun uitvoering;
  6° de geraamde kosten van het onderzoek en/of van de geplande werken;
  7° zijn bankrekeningnummer.

Art. R428. De Minister betekent zijn beslissing binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag.

HOOFDSTUK XI.   
Afdeling I.   
Art. R429.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R430.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R431.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Afdeling II.   
Art. R432.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R433.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R434.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. R435.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

TITEL III.   
HOOFDSTUK I.   
Art. R436.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R437.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R438.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R439.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R440.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R441.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R442.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R443.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R444.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R445.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R446.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R447.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R448.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R449.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R450.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R451.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. R452.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 43 en 44, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

DEEL IV. - VASTSTELLING VAN DE OVERTREDINGEN EN STRAFFEN.
TITEL I. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van oppervlaktewater.
TITEL II. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van grondwater.
TITEL III. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tot drinkwater verwerkbaar water.
TITEL IV. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van schade aan aansluitpunten voor en pompingen van grondwater.
TITEL V. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tarifering.
TITEL VI. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van inning en betaling van belastingen.
TITEL VII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van het Sociale Waterfonds.
TITEL VIII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van onbevaarbare waterlopen.
TITEL IX. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van bevaarbare waterlopen.
DEEL V. - WIJZIGINGSBEPALINGEN.
Art. R457. In bijlage II bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 tot bepaling van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties :
  a) worden de woorden " hebben betrekking op gemiddelden van 24 uren " vervangen door de woorden " hebben betrekking op punctuele monsternemingen ";
  b) wordt in punt a) de waarde " 0,45 m " vervangen door " 0,45m ";
  c) worden in punt b) de verwijzing " (4) " en de overeenstemmende voetnota geschrapt;
  d) worden in punt b) de kolom van de tabel met het opschrift " Minimaal verminderingspercentage " en de voetnota die overeenstemt met de verwijzing 1) geschrapt.

DEEL VI. - OVERGANGSBEPALINGEN.
Art. R458. (Opgeheven) <BWG 2009-02-12/74, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 07-05-2009>

Art. R459. (Opgeheven) <ARW 2007-02-15/40, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. R460.[1 § 1. De opslagaccommodatie dient in overeenstemming te zijn met de artikelen R. 197 tot en met R. 199 uiterlijk :
   1) op 31 december 2008 voor alle bedrijven waarvan het veebestand in de loop van het jaar 2005 meer dan 5 000 kilogram stikstof heeft voortgebracht. Die hoeveelheden worden bepaald op grond van de gegevens opgenomen in bijlage XXVI;
   2) op 31 december 2009 voor alle bedrijven waarvan het veebestand in de loop van het jaar 2005 tussen 2 500 en 5 000 kilogram stikstof heeft voortgebracht. Die hoeveelheden worden bepaald op grond van de gegevens opgenomen in bijlage XXVI;
   3) op 31 december 2010 voor alle andere bedrijven, de bedrijven aangewezen in de §§ 3 en 4 uitgezonderd;
   4) op 31 december 2010 voor alle bedrijven die toebehoren aan landbouwers die verklaren geen overnemer te hebben voor hun veehouderij-accommodatie uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn toegelaten in de punten 1 tot en met 3 van § 1, en die de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt op datum van 28 november 2002. Indien die accommodatie overgenomen wordt vóór 2013 wordt de verklaring beschouwd als een opzettelijke fout ten opzichte van de randvoorwaarden en alle onverschuldigd verkregen premies ten aanzien van hoofdstuk IV zullen terugbetaald moeten worden.
   § 2. Voor wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen R.197 tot en met R. 199 op 1 januari 2007, treden de artikelen R. 197 tot en met R. 199 en de beperkingen betreffende de in artikel R. 205 bepaalde winterse spreidingsperiodes van organische meststoffen in werking zodra de bestaande opslagaccommodatie in overeenstemming is met de artikelen R. 197 tot en met R. 199, en uiterlijk op de data bepaald in § 1.
   § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.
   § 4. In afwijking van § 1 kan de vervaldatum door de Minister opgeschoven worden bij overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2011-03-31/07, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>

Art. R461. Voor het jaar 2004 zijn de berekeningen van het trekkingsrecht van de OCMW's en hun werkingskosten gebaseerd tegen 75 % op het aantal personen die in aanmerking komen voor het recht op maatschappelijke integratie en tegen 25 % op het aantal tellers in het openbaar waterleidingnet van de verdeler.

Art. R462. Artikel 268 treedt in werking de dag van inwerkingtreding van het regeringsbesluit getroffen ter uitvoering van artikel 185 van het decreetgevende deel.

Art. R463. De krachtens de regeringsbesluiten van 8 december 1994 en 15 oktober 1998 vergunde individuele zuiveringsstations worden beschouwd als in overeenstemming met de artikelen 274 tot en met 291 tot op het ogenblik waarop ze aan een eerstvolgende verplichte controle worden onderworpen.

Art. R464. De voorschriften van de PCGE blijven van toepassing tot aan de inwerkingtreding van de saneringsplannen per hydrografisch onderbekken.
  Indien er een tegenstrijdigheid is tussen de beginselen vastgesteld in artikel 286 en de PCGE zijn de regels eigen aan de overgangsregeling ter zake van de sanering van toepassing.
  Vóór het saneringsplan per hydrografisch onderbekken definitief goedgekeurd wordt, kunnen de gemeenten met de instemming van de minister en de SPPGE de autonome saneringsregeling voorgesteld aan het ontwerp van saneringsplan per hydrografisch onderbekken toepasselijk maken.

Art. R465. De personen aan wie een gunstige beslissing reeds is voorbehouden overeenkomstig het besluit van 25 oktober 1990 tot bepaling van de voorwaarden voor de teruggave van de belasting op de lozing van ander afvalwater dan industrieel afvalwater komen in aanmerking voor de vrijstelling en hoeven het formulier bedoeld in artikel 387 niet op te sturen naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Art. R466. (opgeheven) <BWG 2006-12-06/38, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. R467. (opgeheven) <BWG 2006-12-06/38, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. R468. (opgeheven) <BWG 2006-12-06/38, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

BIJLAGEN.
Art. N1.[1 Bijlage 1. - Prioritaire stoffen en gevaarlijke prioritaire stoffen
   Lijst van prioritaire stoffen en gevaarlijke prioritaire stoffen


Nr. CAS-
   nummer (1)
EU-
   nummer (2)
Naam van de prioritaire stof (3) Aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof
(1) 15972-60-8 240-110-8 Alachloor  
(2) 120-12-7 204-371-1 Antraceen X
(3) 1912-24-9 217-617-8 Atrazin  
(4) 71-43-2 200-753-7 Benzeen  
(5) Niet van toepassing Niet van toepassing Gebromeerde difenylethers X (4)
(6) 7440-43-9 231-152-8 Cadmium en zijn verbindingen X
(7) 85535-84-8 287-476-5 C10-13-chlooralkanen X
(8) 470-90-6 207-432-0 Chloorfenvinfos  
(9) 2921-88-2 220-864-4 Chloorpyrifos (chloorpyriphosethyl)  
(10) 107-06-2 203-458-1 1,2-dichloorethaan  
(11) 75-09-2 200-838-9 Dichloormethaan  
(12) 117-81-7 204-211-0 Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) X
(13) 330-54-1 206-354-4 Diuron  
(14) 115-29-7 204-079-4 Endosulfan X
(15) 206-44-0 205-912-4 Fluorantheen  
(16) 118-74-1 204-273-9 Hexachloorbenzeen X
(17) 87-68-3 201-765-5 Hexachloorbutadieen X
(18) 608-73-1 210-168-9 Hexachloorcyclohexaan X
(19) 34123-59-6 251-835-4 Isoproturon  
(20) 7439-92-1 231-100-4 Lood en zijn verbindingen  
(21) 7439-97-6 231-106-7 Kwik en zijn verbindingen X
(22) 91-20-3 202-049-5 Naftaleen  
(23) 7440-02-0 231-111-4 Nikkel en zijn verbindingen  
(24) Niet van toepassing Niet van toepassing Nonylfenolen X (5)
(25) Niet van toepassing Niet van toepassing Octylfenolen (6)  
(26) 608-93-5 210-172-0 Pentachloorbenzeen X
(27) 87-86-5 201-778-6 Pentachloorfenol  
(28) Niet van toepassing Niet van toepassing Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (7) X
(29) 122-34-9 204-535-2 Simazine  
(30) Niet van toepassing Niet van toepassing Tributyltinverbindingen X (8)
(31) 12002-48-1 234-413-4 Trichloorbenzeen  
(32) 67-66-3 200-663-8 Trichloormethaan (Chloroform)  
(33) 1582-09-8 216-428-8 Trifluralin X
(34) 115-32-2 204-082-0 Dicofol X
(35) 1763-23-1 217-179-8 Perfluoroctaansulonzuur en zijn derivaten (PFOS) X
(36) 124495-18-7 Niet van toepassing Quinoxyfen X
(37) Niet van toepassing Niet van toepassing Dioxinen en dioxineachtige verbindingen X (9)
(38) 74070-46-5 277-704-1 Aclonifen  
(39) 42576-02-3 255-894-7 Bifenox  
(40) 28159-98-0 248-872-3 Cybutryne  
(41) 52315-07-8 257-842-9 Cypermethrin (10)  
(42) 62-73-7 200-547-7 Dichloorvos  
(43) niet van toepassing niet van toepassing Hexabroomcyclododecaan (HBCDD) X (11)
(44) 76-44-8/1024-57-3 200-962-3/213-831-0 Heptachloor en heptachloorepoxide X
(45) 886-50-0 212-950-5 Terbutryn
Nota's
   (1) CAS : Chemical Abstracts Service.
   (2) EU-nummer : European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances : EINECS of de European List of Notified Chemical Substances : ELINCS.
   (3) Wanneer groepen van stoffen zijn geselecteerd, worden, tenzij anders vermeld, typische voorbeelden daarvan gebruikt bij het bepalen van de milieukwaliteitsnormen.
   (4) Alleen tetra-, penta-, hexa- en heptabroomdifenylether (respectievelijk CAS-nummers 40088-47-9, 32534-81-9, 36483-60-0, 68928-80-3).
   (5) Nonylfenol (CAS 25154-52-3; EU 246-672-0) met inbegrip van isomeren 4-nonylfenol (CAS 104-40-5; EU 203-199-4) en 4-nonylfenol (vertakt) (CAS 84852-15-3; EU 284-325-5).
   (6) Octylfenol (CAS 1806-26-4. EU 217-302-5) met inbegrip van isomeer 4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)-fenol (CAS 140-66-9, EU 205-426-2).
   (7) Met inbegrip van benzo(a)pyreen (CAS 50-32-8; EU 200-028-5), benzo(b)fluoranteen (CAS 205-99-2; EU 205-911-9), benzo(g,h,i)peryleen (CAS 191-24-2; EU 205-883-8), benzo(k)fluoranteen (CAS 207-08-9; EU 205-916-6), indeno(1,2,3-cd)pyreen (CAS 193-39-5; EU 205-893-2) en met uitzondering van antraceen, fluoranteen en naftaleen, die afzonderlijk worden vermeld.
   (8) Met inbegrip van tributyltin-kation (CAS 36643-28-4).
   (9) Dit betreft de volgende verbindingen :
   7 polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD's) : 2,3,7,8-T4CDD (CAS 1746-01-6), 1,2,3,7,8-P5CDD (CAS 40321-76-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDD (CAS 39227-28-6), 1,2,3,6,7,8-H6CDD (CAS 57653-85-7), 1,2,3,7,8,9-H6CDD (CAS 19408-74-3), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDD (CAS 35822-46-9), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDD (CAS 3268-87-9);
   10 polychloordibenzofuranen (PCDF's) : 2,3,7,8-T4CDF (CAS 51207-31-9), 1,2,3,7,8-P5CDF (CAS 57117-41-6), 2,3,4,7,8-P5CDF (CAS 57117-31-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDF (CAS 70648-26-9), 1,2,3,6,7,8-H6CDF (CAS 57117-44-9), 1,2,3,7,8,9-H6CDF (CAS 72918-21-9), 2,3,4,6,7,8-H6CDF (CAS 60851-34-5), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDF (CAS 67562-39-4), 1,2,3,4,7,8,9-H7CDF (CAS 55673-89-7), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDF (CAS 39001-02-0)
   12 dioxineachtige polychloorbifenylen (DL-PCB) : 3,3',4,4'-T4CB (PCB 77, CAS 32598-13-3), 3,3',4',5-T4CB (PCB 81, CAS 70362-50-4), 2,3,3',4,4'-P5CB (PCB 105, CAS 32598-14-4), 2,3,4,4',5-P5CB (PCB 114, CAS 74472-37-0), 2,3',4,4',5-P5CB (PCB 118, CAS 31508-00-6), 2,3',4,4',5'-P5CB (PCB 123, CAS 65510-44-3), 3,3',4,4',5-P5CB (PCB 126, CAS 57465-28-8), 2,3,3',4,4',5-H6CB (PCB 156, CAS 38380-08-4), 2,3,3',4,4',5'-H6CB (PCB 157, CAS 69782-90-7), 2,3',4,4',5,5'-H6CB (PCB 167, CAS 52663-72-6), 3,3',4,4',5,5'-H6CB (PCB 169, CAS 32774-16-6), 2,3,3',4,4',5,5'-H7CB (PCB 189, CAS 39635-31-9).
   (10) CAS 52315-07-8 betreft een mengsel van isomeren van cypermethrin, alpha-cypermethrin (CAS 67375-30-8), bèta-cypermethrin (CAS 65731-84-2), theta-cypermethrin (CAS 71697-59-1) en zèta-cypermethrin (52315-07-8).
   (11) Dit betreft 1,3,5,7,9,11-hexabroomcyclododecaan (CAS : 25637-99-4), 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan (CAS 3194-55-6), alpha-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-50-6), {beta}-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-51-7) en gamma-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-52-8).]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-10-22/02, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. N2. Bijlage II. - Economische analyse van het watergebruik.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15776).

Art. N3. Bijlage III. - Beschermde gebieden.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15777).
  gewijzigd door
  <BWG 2007-05-03/43, art. 6; Inwerkingtreding : 30-05-2007>

Art. N4. Bijlage IV. - Monitoringsprogramma.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15778-15786.)

  Gewijzigd bij :
  <BWG 2007-05-03/43, art. 7; Inwerkingtreding : 30-05-2007>
  <BWG 2011-02-17/11, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>
  <BWG 2011-09-29/09, art. 8, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>
  <BWG 2012-09-13/13, art. 14, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>
  <BWG 2015-10-22/02, art. 8, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>
  <BWG 2016-08-31/03, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 22-09-2016>
  <BWG 2023-06-01/30, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>Art. N5.Bijlage (XIX). Emissiegrenswaarden en Milieukwaliteitsnormen. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15787).

  GEWIJZIGD BIJ :
  <BWG 2011-10-13/05, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 05-11-2011>

Art. N6.Bijlage (V). - [1 Lijst van in het maatregelenprogramma op te nemen maatregelen]1. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15788).

  Gewijzigd bij :
  <BWG 2015-10-22/02, art. 9, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>
  ----------
  (1)<BWG 2011-10-13/05, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 05-11-2011>

Art. N7.Bijlage (VI). - Beheersplan. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15789-15790.)

  Gewijzigd bij :
  <BWG 2015-10-22/02, art. 10, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. N8.Bijlage (X). - Basiskwaliteit voor gewone oppervlaktewateren. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15791-15792).

  Vervangen door :

  <BWG 2012-09-13/13, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N9.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 22, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N10.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 22, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N10bis.[1 Bijlage Xbis. - Milieukwaliteitsnormen voor de prioritaire stoffen en sommige andere verontreinigende stoffen
   DEEL A :
   Milieukwaliteitsnormen toegepast op de oppervlaktewateren


JG : Jaargemiddelde.
MAC : maximaal aanvaardbare concentratie.
Eenheid : [g/l] voor de kolommen (4) tot en met (7)
   [g/kg nat gewicht] voor kolom (8)


(1) (2) (3) (4) (5) (6)
Nr. Naam van de stof CAS-
   nummer (1)
JG-MKN (2) Landoppervlakterwateren (3) MAC-MKN (4) Landoppervlakterwateren (3) MKN Biota (12)
(1) Alachloor 15972-60-8 0,3 0,7  
(2) Antraceen 120-12-7 0,1 0,1  
(3) Atrazin 1912-24-9 0,6 2,0  
(4) Benzeen 71-43-2 10 50  
(5) Gebromeerde difenylethers (5) 32534-81-9  0,14 0,0085
(6) Cadmium en zijn verbindingen (afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6) 7440-43-9 ≤ 0,08 (klasse 1)
   0,08 (klasse 2)
   0,09 (klasse 3)
   0,15 (klasse 4)
   0,25 (klasse 5)
≤ 0,45 (klasse 1)
   0,45 (klasse 2)
   0,6 (klasse 3)
   0,9 (klasse 4)
   1,5 (klasse 5)
 
6bis) Tetrachloorkoolstof (7) 56-23-5 12 niet van toepassing  
(7) C10-13-chlooralkanen (8) 85535-84-8 0,4 1,4  
(8) Chloorfenvinfos 470-90-6 0,1 0,3  
(9) Chloorpyrifos (chloorpyrifosethyl) 2921-88-2 0,03 0,1  
9bis) Cyclodieenbestrijdingsmiddelen :
   Aldrin (7) Dieldrin (7) Endrin (7) Isodrin (7)
309-00-2
   60-57-1
   72-20-8
   465-73-6
Σ = 0,01niet van toepassing 
9ter)DDT totaal (7), (9)niet van toepassing0,025niet van toepassing 
 Para-para-DDT (7)50-29-30,01niet van toepassing
  
(10)1,2-dichloorethaan107-06-210niet van toepassing 
(11)Dichloormethaan75-09-220niet van toepassing 
(12)Di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)117-81-71,3niet van toepassing 
(13)Diuron330-54-10,21,8 
(14)Endosulfan115-29-70,0050,01 
(15)Fluorantheen206-44-00,00630,1230
(16)Hexachloorbenzeen118-74-1 0,0510
(17)Hexachloorbutadieen87-68-3 0,655
(18)Hexachloorcyclohexaan608-73-10,020,04 
(19)Isoproturon34123-59-60,31,0 
(20)Lood en zijn verbindingen7439-92-11,2 (13)14 
(21)Kwik en zijn verbindingen7439-97-6 0,0720
(22)Naftaleen91-20-32130 
(23)Nikkel en zijn verbindingen7440-02-04 (13)34 
(24)Nonylfenolen (4-nonylfenol)84852-15-30,32,0 
(25)Octylfenolen (4-(1,1',3,3'- tetramethylbutyl)-fenol)140-66-90,1niet van toepassing 
(26)Pentachloorbenzeen608-93-50,007niet van toepassing 
(27)Pentachloor-fenol87-86-50,41 
(28)Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (11)niet van toepassingniet van toepassingniet van toepassing 
 Benzo(a)pyreen50-32-81,7 x 10-40,275
  
 Benzo(b)fluoranteen205-99-2zie voetnoot 110,017zie voetnoot 11
  
 Benzo(k)fluoranteen207-08-9zie voetnoot 110,017zie voetnoot 11
  
 Benzo(g,h,i)-peryleen191-24-2zie voetnoot 118,2 x 10-3zie voetnoot 11
  
 Indeno(1,2,3-cd)-pyreen193-39-5zie voetnoot 11niet van toepassingzie voetnoot 11
  
(29)Simazine122-34-914 
(29bis)Tetrachloor-ethyleen (7)127-18-410niet van toepassing 
(29ter)Trichloor-ethyleen (7)79-01-610niet van toepassing 
(30)Tributyltinverbindingen (Tributyltinkation)36643-28-40,00020,0015 
(31)Trichloorbenzenen12002-48-10,4niet van toepassing 
(32)Trichloor-methaan67-66-32,5niet van toepassing 
(33)Trifluralin1582-09-80,03niet van toepassing 
(34)Dicofol115-32-21,3 x 10-3niet van toepassing (10)33
(35)Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)1763-23-16,5 x 10-4369,1
(36)Quinoxyfen124495-18-70,152,7 
(37)Dioxinen en dioxineachtige verbindingenZie voetnoot 9 van bijlage 1 van dit Wetboek niet van toepassingSom van PCDD + PCDF + PCB-TD 0,0065 g.kg-1TEQ (14)
(38)Aclonifen74070-46-50,120,12 
(39)Bifenox42576-02-30,0120,04 
(40)Cybutryne28159-98-00,00250,016 
(41)Cypermethrin52315-07-88 x 10-56 x 10-4 
(42)Dichloorvos62-73-76 x 10-47 x 10-4 
(43)Hexabroomcyclododecaan (HBCDD)Zie voetnoot 11 van bijlage 1 van dit Wetboek0,00160,5167
(44)Heptachloor en heptachloor-epoxide76-44-8/1024-57-32 x 10-73 x 10-46,7 x 10-3
(45)Terbutryn886-50-00,0650,34
Nota's
   (1) CAS : Chemical Abstracts Service.
   (2) Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren.
   (3) Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.
   (4) Deze parameter is de milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN "niet van toepassing" wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde.
   (5) Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder "Gebromeerde difenylethers" (nr. 5), verwijst de MKN naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154.
   (6) Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen : (klasse 1 : < 40 mg CaCO3/l, klasse 2 : 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3 : 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4 : 100 tot < 200 mg CaCO3/l en klasse 5 : ≥200 mg CaCO3/l).
   (7) Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was.
   (8) Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep van stoffen. De indicatieve parameters moeten worden bepaald door de analysemethoden.
   (9) DDT totaal omvat de som van de volgende isomeren : 1,1-trichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3), EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6); EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9); EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8); EU-nummer 200-783-0).
   (10) Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKN vast te stellen voor deze stoffen.
   (11) Voor de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen (nr. 28), is de vermelde biota-MKN en de overeenkomstige JG-MKN voor water de concentratie van benzo(a)pyreen; beide MKN zijn op de toxiciteit van benzo(a)pyreen gebaseerd. Benzo(a)pyreen kan beschouwd worden als een marker voor andere PAK en derhalve dient voor de vergelijking met biota-MKN en de overeenkomstige JG-MKN in water alleen benzo(a)pyreen te worden gemonitord.
   (12) Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen. In plaats daarvan kan een alternatieve biotataxon of een andere matrix worden gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen) en 28 (PAK's), gelden de biota-MKN voor schelp- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen en PAK in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) gelden de biota-MKN voor vissen, schelp- en weekdieren; zie afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie van 2 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten voor dioxinen, dioxineachtige pcb's en niet-dioxineachtige pcb's in levensmiddelen (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 18).
   (13) Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen.
   (14) PCDD's : polychloordibenzo-p-dioxinen PCDF's : polychloordibenzofuranen; PCB-DL : dioxineachtige polychloorbifenylen;TEQ; toxische equivalenten, overeenkomstig de toxische-equivalentiefactoren (2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie.

   DEEL B.
   Toepassing van de in deel A.I. bepaalde milieukwaliteitsnormen
   1. Kolom 4 van tabel : voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt.
   De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKN wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat, die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, dienen in overeenstemming te zijn met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG.
   2. Kolom 5 van tabel : voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt.
   De stroomgebiedoverheid kan, overeenkomstig bijlage IV, deel I., 4), statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd, wanneer wordt bepaald of aan de MAC-MKN is voldaan. Indien zij dat doet, moeten die statistische methoden voldoen aan de gedetailleerde regels vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de Lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
   3. De in deze bijlage vastgestelde MKN voor water worden uitgedrukt als totale concentratie in het volledige watermonster.
   In afwijking van de eerste alinea, hebben de MKN voor water in het geval van cadmium, lood, kwik en nikkel (hierna "metalen" genoemd), betrekking op de opgeloste concentratie, d.w.z. de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 m of een gelijkwaardige voorbehandeling, of, indien specifiek vermeld, op de biobeschikbare concentratie.
   Wanneer de stroomgebiedoverheid de meetresultaten vergelijkt met de relevante MKN, kan zij rekening houden met :
   a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, wanneer deze in dergelijke concentraties voorkomen dat zij de naleving van de relevante MKN beletten;
   b) de hardheid, de pH, opgeloste organische koolstof of andere waterkwaliteitsparameters die de biobeschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodellen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-10-22/02, art. 14, 041; Inwerkingtreding : 14-11-2015>

Art. N10ter.[1 Bijlage Xter.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 12-10-2012, p. 62629-62694)]1

  Gewijzigd bij :
  <BWG 2015-10-22/02, art. 11, 041; Inwerkingtreding : 22-12-2018>
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 17, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N10quater. [1 Bijlage Xquater. (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 12-10-2012, p. 62629-62694)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 18, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N10quinquies. [1 Bijlage Xquinquies (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 12-10-2012, p. 62629-62694)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-13/13, art. 19, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N11.Bijlage (XI). [1 Te meten parameters voor de monitoring van de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater dat tot drinkwater kan worden verwerkt.
   LQ is de vereiste bepaalbaarheidsgrens


<td colspan="6" valign="top">Grondparameters
  <td colspan="6" valign="top">Micro-organismen
  <td colspan="6" valign="top">Mineralisatie en zoutgehalte
  <td colspan="6" valign="top">Zwevende deeltjes, IJzer en Mangaan
  <td colspan="6" valign="top">Eutrofierende stoffen
  <td colspan="6" valign="top">Metalen (extraheerbaar)
  <td colspan="6" valign="top">Micro-verontreinigende mineralen (andere)
  <td colspan="6" valign="top">Organische en oxydeerbare stoffen
  <td colspan="6" valign="top">Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
  <td colspan="6" valign="top">[<font color="red">1</font> Pesticiden en [<font color="red">4</font> relevante]<font color="red">4</font> metabolieten ervan :
  <td colspan="6" valign="top">[<font color="red">4</font> Niet-relevante metabolieten van pesticiden:
  <td colspan="6" valign="top">Organische micro-verontreinigende stoffen (andere)
  <td colspan="6" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2016022505" target="_blank">2016-02-25/05</a>, art. 4, 042; Inwerkingtreding : 17-03-2016><td colspan="6" valign="top">(<font color="red">2</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2017113010" target="_blank">2017-11-30/10</a>, art. 5, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018><td colspan="6" valign="top">(<font color="red">3</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2018060706" target="_blank">2018-06-07/06</a>, art. 2, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2018><td colspan="6" valign="top">(<font color="red">4</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023060130" target="_blank">2023-06-01/30</a>, art. 19, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>
WijzigingESO codeBeschrijvingSymboolExpressieLQ
 2001Kleur (in-situ) Beoordeling
  
 500Relatief niveau (indien piëzometer)Z0,00 m
  
 2003Geur (in-situ) Beoordeling
  
 2106Opgeloste zuurstof (in-situ)O2dmg/l O2
  
 2005Temperatuur (in-situ)T°Celsius 
 1011Totale colibacteriënColiTnb per 100 ml
  
 1022EnterococcusEnter.nb per 100 ml
  
 1013Escherichia ColiE.Colinb per 100 ml
  
 1001Totaal kiemgetaal aan 22 °CGT22nb per ml 
 2107Totale alkaliniteitTAC°Frans1
  
 2204CalciumCa++mg/l5
  
 2201ChloridenCl-mg/l1
  
 2102Soortgelijk geleidingsvermogen (in-situ)K20µs/cm bij 20 °C
  
 2103Totale hardheidTH°Frans1
  
 2205MagnesiumMg++mg/l1
  
 2101pH (in-situ)pHpH eenheden
  
 2207KaliumK+mg/l1
  
 2206NatriumNa+mg/l1
  
 2202SulfatenSO4-mg/l5
 2210AluminiumAlµg/l20 (10 indien pH <= 6,5)
  
 3501IJzerFeµg/l20
  
 3502MangaanMnµg/l5
  
 2006Gesuspendeerde stoffenM.E.S.mg/l1
  
 2203SilicaSiO2mg/l SiO22
  
 2002Troebelheid (alternatief voor M.E.S.)NTUNTU[<font color="red">2</font> 0,3]<font color="red">2</font>
 3003AmmoniumNH4+mg/l NH4[<font color="red">2</font> 0,1]<font color="red">2</font>
 3001NitratenNO3-mg/l NO32
  
 3002NitrietenNO2-mg/l NO20,03
  
 3204OrthofosfatenPO4-mg/l PO4[<font color="red">2</font> 0,1]<font color="red">2</font>
 3005Totaal fosforPmg/l P2O5[<font color="red">2</font> 0,25]<font color="red">2</font>
 3607AntimoonSbµg/l1
  
 3601ArseenAsµg/l1
  
 3602CadmiumCdµg/l[<font color="red">2</font> 0,5 en 0,25 in tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater]<font color="red">2</font>
 3603ChroomCrµg/l2
  
[<font color="red">1</font>3610Hexavalent chromium (als [Cr totaal] > 5 µg/l)Cr6+µg/l1]<font color="red">1</font>
  
 3503KoperCuµg/l[<font color="red">2</font> 10]<font color="red">2</font>
 3604KwikHgµg/l0,1
  
 3605NikkelNiµg/l2
  
 3606LoodPbµg/l1
  
 3608SeleniumSeµg/l1
  
 3504ZinkZnµg/l[<font color="red">2</font> 25]<font color="red">2</font>
 2208BaryumBa++µg/l10
  
 3505BoriumBµg/l25
  
 3202BromidenBr-mg/l0,05
  
 3205(totale) CyanidenCN-µg/l[<font color="red">2</font> 5]<font color="red">2</font>
 3203FluoridenF-mg/l[<font color="red">2</font> 0,1]<font color="red">2</font>
 2209StrontiumSr++µg/l50
 4002Totaal organische koolstofCOTmg/l C0,3
  
 4003Koolwaterstoffen (indien door de geur gedekt)Index C10-C40µg/l50
  
 4001Oxydeerbaarheid (KMnO4)M.O.mg/l O21
 4508Anthraceen ng/l5
  
 4504Benzo (a) pyreen ng/l[<font color="red">2</font> 3]<font color="red">2</font>
 4502Benzo (b) fluorantheen ng/l5
  
 4505Benzo (g,h,i) peryleen ng/l5
  
 4503Benzo (k) fluorantheen ng/l5
  
 4501Fluorantheen ng/l5
  
 4510Fluoreen ng/l5
  
 4506Indeno (1,2,3-cd) pyreen ng/l5
  
 4509Fenantreen ng/l5
  
 4507Pyreen ng/l5
 44212,4-dichloor- fenoxyacetaat2,4-Dng/l25
  
[<font color="red">4</font> ..................]<font color="red">4</font>
  
 44182-méthyl,4-chloor - fenoxyacetaatMCPAng/l25
  
 4403Atrazine ng/l25
  
 4426Bentazon ng/l25
  
 4416Bromacil ng/l25
  
 4427Chlooridazon * ng/l25
  
[<font color="red">4</font> ..................]<font color="red">4</font>
  
[<font color="red">4</font> ..................]<font color="red">4</font>
  
 [<font color="red">3</font> 4448Chlorpyriphos * ng/l25]<font color="red">3</font>
 4411Chloortoluron ng/l25
  
 4436Deisopropyl Atrazine ng/l[<font color="red">4</font> 25]<font color="red">4</font>
  
 4404Desethyl Atrazine ng/l25
  
 4408Diuron ng/l25
  
 4442Endosulfan * ng/l[<font color="red">2</font> 10]<font color="red">2</font>
 4433Glyfosaat * ng/l50
  
 4410Isoproturon ng/l25
  
 4401Lindaan * ng/l10
  
[<font color="red">4</font> .................. ]<font color="red">4</font>
  
 4622S-Metolachloor* ng/l25
  
[<font color="red">4</font> .................. ]<font color="red">4</font>
  
 4407Metribuzin ng/l25
  
 4405Simazine ng/l25
  
 4435Terbuthylazin ng/l25]<font color="red">1</font>
  
 44832,6-dichlorobenzamideBAMng/l25
  
 4618 MET-Bng/l100
  
 4497Chlorothalonil ESA**VIS-01ng/l50
  
 4499Metazachloor ESA**BH479-8ng/l50
  
 4620Metazachloor ESA**CGA354743ng/l50
  
 4610Flufénacet ESA ng/l50 ]<font color="red">4</font>
  
 43041,1,1 Trichloorethaan1,1,1-C2H3Cl3µg/l1
  
 43051,1,2 Trichloorethaan1,1,2-C2H3Cl3µg/l1
  
 43031,2 Dichloorethaan1,2-C2H4Cl2µg/l[<font color="red">2</font> 0;9]<font color="red">2</font>
 4201BenzeenC6H6µg/l[<font color="red">2</font> 0;3]<font color="red">2</font>
 4302ChloroformCHCI3µg/l0,5
  
 4203EthylbenzeenC8H10µg/l0,5
  
 4328HexachloorbenzeenC6Cl6µg/l[<font color="red">2</font> 0,01]<font color="red">2</font>
 4327Hexachloorbutadieen *C4Cl6µg/l[<font color="red">2</font> 0,2]<font color="red">2</font>
 4511NaftaleenC10H8µg/l0,05
  
 4307TetrachlooretheenC2CI4µg/l0,5
  
 4301TetrachloorkoolstofCCI4µg/l0,5
  
 4202TolueenC7H8µg/l1
  
 4306TrichlooretheenC2HCI3µg/l0,5
  
 4324TrichloorbenzeenC6H3Cl3µg/l0,5
  
 4329Methyl tert-butyl etherMTBEµg/l1

   * uitsluitend voor het oppervlaktewater ".]1
  [2 **uitsluitend in het oppervlaktewater en vanaf een datum vastgelegd door de Minister in de loop van 2017]2
  ----------
  (1)<BWG 2011-09-29/09, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>
  (2)<BWG 2016-02-25/05, art. 4, 042; Inwerkingtreding : 17-03-2016>

Art. N12.Bijlage (XIV). - [1 BEOORDELING VAN DE KWALITEIT VAN GRONDWATERLICHAMEN
  Deel A
  KWALITEITSCRITERIA VAN HET GRONDWATER
  I. Kwaliteitsnormen van het grondwater
   1. Om de chemische toestand van het grondwater te beoordelen overeenkomstig artikel R. 43ter -4 worden de volgende kwaliteitsnormen van het grondwater gebruikt :


Verontreinigende stofKwaliteitsnormen
  
Nitraat50 mg/l
  
Actieve ingrediënten van pesticiden, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan (1)0,1 æg/l
  0,5 æg/l (totaal) (2)
[<font color="red">2</font> (1)Onder '' pesticiden '' wordt verstaan gewasbeschermingsmiddelen als omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en biociden als omschreven in Titel 1, artikel 1, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden overeenkomstig de wet van 21 december 1998.]<font color="red">2</font>
(2) Onder ``totaal`` wordt verstaan de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.

   2. Indien voor een gegeven grondwaterlichaam het vermoeden bestaat dat de toepassing van deze grondwaterkwaliteitsnormen ertoe kan leiden dat de in artikel D.22 gespecificeerde milieudoelstellingen voor de bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, of kan resulteren in een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die wateren of in significante schade aan terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn, worden overeenkomstig artikel R. 43ter -3 en deel B van deze bijlage stringentere drempelwaarden vastgesteld. De in verband met een dergelijke drempelwaarde vereiste programma's en maatregelen gelden ook voor activiteiten die onder de werkingssfeer van artikelen R.189 en volgende vallen.
   II. DREMPELWAARDEN DIE VOOR HET GRONDWATER VAN TOEPASSING ZIJN


Verontreinigende stofDrempelwaarde
  
Ammonium0,5 mg NH 4 /l
  
Antimoon5 æg/l
  
Arseen10 æg/l *
  
Cadmium5 æg/l **
  
Chloride150 mg/l
  
Chroom50 æg/l **
  
Koper100 æg/l **
  
[<font color="red">2</font> Cyaniden50 µg/l]<font color="red">2</font>
  
2,6-dichloorbenzamide0,2 æg/l
  
Kwik1 æg/l **
  
[<font color="red">2</font> Methyl tert-butyl ether (MTBE)30 µg/l]<font color="red">2</font>
  
Nikkel20 æg/l *
  
Nitraat (Waterlichamen RWM100, RWR101, RWM102, RWM103)50 mg/l **
  
Totaal fosfor1,15 mg/l P 2 O 5 **
  
Lood10 æg/l **
  
Sulfaat250 mg/l *
  
Trichlooretheen10 æg/l
  
Tetrachlooretheen10 æg/l
  
Zink200 æg/l **

   Nota's :
   1. Voor de parameters met een * kan de drempelwaarde plaatselijk verhoogd worden om met de referentieconcentratie rekening te houden als ze hoger is.
   2. Voor de parameters met ** moet er gecontroleerd worden dat de strengere drempelwaarde van de goede toestand van de oppervlaktewateren nageleefd wordt :
   * op het niveau van de bronnen (of uitlaten van de waterlagen) die ze bevoorraden, rekening houdend met de stromen die tot de verwatering bijdragen;
   * binnen de ondergrondse waterlagen, rekening houdend met de plaatselijke aangepaste verwatering- en verzachtingsfactoren.
   3. De drempelwaarden voor de metalen betreffen het uittrekbare metaal met pH 2.
  [2 4° Voor de metalen en de parameters " nitraten ", " chloriden " en " sulfaten " kan de meetonzekerheid (k=2) niet hoger zijn dan 25 % van de drempelwaarde.]2
   Deel B
   VASTSTELLING EN HERZIENING VAN DE DREMPELWAARDEN VOOR DE VERONTREINIGENDE STOFFEN IN HET GRONDWATER EN DE INDICATOREN VAN VERONTREINIGING
   I. Algemeen
   § 1. De drempelwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater worden gebaseerd op de bescherming van de grondwaterlichamen overeenkomstig deel B II. van deze bijlage met bijzondere aandacht voor hun impact op bijbehorende oppervlaktewateren en rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen en watergebieden, en voor hun wisselwerkingen ermee en ze houden rekening met onder meer de wetenschap op het gebied van menselijke toxicologie en ecotoxicologie.
   § 2. De drempelwaarden worden, behalve uitzonderingen, op het niveau van het Waalse Gewest vastgesteld maar ze gaan tenminste over het grondwaterlichaam.
   § 3. Voor grondwaterlichamen waarbinnen het water over de grenzen van het Waalse Gewest stroomt wordt de vaststelling van drempelwaarden gecoördineerd met de partners van de internationale stroomgebiedsdistricten bedoeld in artikel D.10.
   § 4. Alle vastgestelde drempelwaarden worden bekendgemaakt in de overeenkomstig artikel D.24. vastgestelde stroomgebiedbeheersplannen, met inbegrip van een samenvatting van de in deel B IV. van deze bijlage voorziene gegevens.
   § 5. De lijst van drempelwaarden wordt in het vervolg gewijzigd indien uit nieuwe informatie over verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging blijkt dat een drempelwaarde moet worden vastgesteld voor een nieuwe stof of een bestaande drempelwaarde moet worden gewijzigd, dan wel dat een eerder van de lijst geschrapte drempelwaarde opnieuw moet worden opgenomen, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.
   Drempelwaarden kunnen van de lijst worden geschrapt indien het betrokken grondwaterlichaam niet langer door de desbetreffende verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging gevaar loopt.
   Wijzigingen in de lijst van drempelwaarden worden in het kader van de periodieke herziening van de stroomgebiedbeheersplannen bekendgemaakt.
   II. Richtsnoeren betreffende de opstelling van drempelwaarden
   De stroomgebiedsoverheid bepaalt voor alle verontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging de drempelwaarden op grond waarvan, conform de analyse van de kenmerken krachtens artikel D.17, §§ 1 en 7, wordt vastgesteld dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen het gevaar lopen geen goede chemische toestand van het grondwater te bereiken.
   De drempelwaarden worden zodanig vastgesteld dat, mochten de monitoringresultaten in een representatief monitoringpunt de drempelwaarden overschrijden, dit wijst op een risico dat niet is voldaan aan een of meer van de voorwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater als bedoeld in deel C I., 3°, b), c) en d) van deze bijlage.
   Bij het vaststellen van drempelwaarden neemt de stroomgebiedsoverheid de volgende richtsnoeren in acht :
   1. De vaststelling van de drempelwaarden moet gebaseerd zijn op :
   a. de mate waarin de interacties tussen het grondwater en de daarmee verband houdende aquatische econsystemen en de afhankelijke terrestrische ecosysteme plaatsvinden;
   b. de mate waarin het wetmatig gebruik of de wetmatige functie, in het heden of in de toekomst, van grondwater gehinderd wordt;
   c. alle verontreinigende stoffen die de ondergrondse waterlichamen als risicovol beschouwen, waarbij de minimumlijst omschreven in punt III in aanmerking genomen wordt;
   d. de hydrogeologische kenmerken, met inbegrip van de informatie over de referentieconcentraties en de hydrologische balans.
   1. De bepaling van de drempelwaarden gebeurt rekening houdend met de oorsprong van de verontreinigende stoffen en met de eventuele natuurlijke aanwezigheid, met de toxicologie en het verspreidingsprofiel, het voortbestaan en de potentiële bioaccumulatie van die verontreinigende stoffen.
   2. Telkens als der hoge referentieconcentraties van stoffen of ionen of hun markeerders registreerd worden om natuurlijke hydrogeologische redenen, worden die referentieconcentraties van het betrokken grondwaterlichaam bij de vaststelling van de drempelwaarden in rekening gebracht.
   3. De vaststelling van de drempelwaarden wordt ondersteund door een mechanisme voor de controle van de ingezamelde gegevens, gebaseerd op de beoordeling van de kwaliteit van de gegevens, van de analytische overwegingen en de achtergrondniveaus voor de stoffen die tegelijk natuurlijk aanwezig kunnen zijn en voortspruiten uit menselijke activiteiten.
   4. De samenhang van de drempelwaarden wordt nagekeken met behulp van het systeem voor de evaluatie van het grondwater SEQESo, ontwikkeld door het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water.
   III. Minimumlijst van de verontreinigende stoffen en hun markeerders waarvoor de stroomgebiedoverheid de vaststelling van de drempelwaarden moet overwegen overeenkomstig artikel R. 43ter-3.
   1. Stoffen of ionen of markeerders die tegelijk natuurlijk aanwezig kunnen zijn en/of voortvloeien uit de menselijke activiteit. Arseen, Cadmium, Lood, Kwik, Ammonium, Chloriden, Sulfaten.
   2. Kunststoffen : Trichlorethyleen, tetrachlorethyleen.
   3. Parameters die het binnendringen van zout water of andere aangeven : Geleidbaarheid
   IV. Informatie die verstrekt moet worden wat betreft de verontreinigende stoffen en hun markeerders waarvoor drempelwaarden zijn vastgesteld
   Het beheersplan van het stroomgebiedsdistrict, vastgesteld overeenkomstig artikel D.24, geeft bondig de wijze aan waarop de procedure omschreven in deel B.II van deze bijlage toegepast is.
   Het beheersplan bevat, indien dit haalbaar is :
   a. informatie over het aantal waterlichamen of ondergrondse waterlichamen die als risicovol worden omschreven, evenals over de verontreinigende stoffen en de markeerders van verontreiniging die tot die klassificering bijdragen, met inbegrip van de waargenomen concentraties en waarden;
   b. informatie over elk grondwaterlichaam dat als risicovol bestempeld wordt, in het bijzonder over de omvang van die waterlichamen, de verhouding tussen de grondwaterlichamen en de daarmee gepaard gaande oppervlaktewateren en de rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen en in het geval van natuurlijk aanwezige stoffen, de natuurlijke referentieconcentraties in de grondwaterlichamen;
   c. de drempelwaarde, die ze toepassen op gewestelijk niveau, op het deel van het internationaal stroomgebiedsdistrict dat op het Waalse grondgebied ligt of nog op het niveau van een waterlichaam of een bijzondere groep grondwaterlichamen;
   d. de verhouding tussen de drempelwaarden en,
   i) in het geval van natuurlijk aanwezige stoffen, de waargenomen referentieconcentraties;
   ii) de doelstellingen inzake leefmilieukwaliteit en de andere normen ter bescherming van het water op nationaal, EU- of internationaal vlak;
   iii) elke relevante informatie over de toxicologie, de ecotoxicologie, het voortduren, de potentiële bioaccumulatie en het verspreidingsprofiel van de verontreinigende stoffen.
   Deel C
   BEOORDELING VAN DE CHEMISCHE TOESTAND VAN HET GRONDWATER
   I. Algemeen
   Een waterlichaam of een groep grondwaterlichamen wordt beschouwd als in een goede chemische toestand verkerend indien :
   1° de relevante controle vaststelt dat de voorwaarden bedoeld in artikel R. 43ter -2, 1° nageleefd worden of indien
   2° de waarden die overeenstemmen met de kwaliteitsnormen van het grondwater opgenomen in de lijst van deel A.I van deze bijlage en met de relevante drempelwaarden vastgesteld overeenkomstig artikel R.43ter -3 en deel A.II van deze bijlage op geen enkel bewakingspunt van dat waterlichaam of van die groep grondwaterlichamen overschreden worden; of indien
   3° de waarde die overeenstemt met een kwaliteitsnorm van het grondwater of een drempelwaarde op één of verschillende bewakingspunten overschreden worden, maar een gepast onderzoek, gevoerd overeenkomstig deel C.II van deze bijlage, bevestigt dat :
   a. op grond van de beoordeling als bedoeld in deel C.II, punt 3, de concentraties van verontreinigende stoffen die de kwaliteitsnormen van het grondwater of de drempelwaarden niet beschouwd worden als een significant risico inhoudend voor het leefmilieu, meer bepaald wanneer de uitgestrektheid van het betrokken grondwaterlichaam 20 % niet overschrijdt;
   b. de andere voorwaarden verwoord in artikel R.43ter -2, 1° verenigd zijn, overeenkomstig deze bijlage, deel C.II, punt 4;
   c. voldaan wordt aan de vereisten van artikel D.168, laatste lid, overeenkomstig deel C.II, punt 4, van deze bijlage, voor de grondwaterlichamen vastgesteld overeenkomstig artikel D.168;
   d. de geschiktheid van het grondwaterlichaam of van elk waterlichaam dat deel uitmaakt van de groep grondwaterlichamen om voor gebruik door mensen in aanmerking te komen, niet op significante wijze door verontreiniging ongedaan is gemaakt.
   In het laatste geval worden de noodzakelijke maatregelen getroffen, overeenkomstig de artikelen D.23, D.167, D.169 en D.170 om, in het deel van het grondwaterlichaam vertegenwoordigd door het (de) bewakingspunt(en) waar de waarde die overeenstemt met een kwaliteitsnorm van het grondwater of met een drempelwaarde overschreden is, de aquatische ecosystemen, de terrestrische ecosystemen en het gebruik van het grondwater door de mens te beschermen.
   II. Procedure
   1. De beoordelingsprocedure om te bepalen welke de chemische toestand van een waterlichaam of een groep grondwaterlichamen is, wordt verricht door het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, voor alle waterlichamen en groepen grondwaterlichamen die als risicovol gekenmerkt zijn en voor elke verontreinigende stof die bijdraagt tot die karakterisering van het waterlichaam of de groep grondwaterlichamen.
   2. Indien er een onderzoek als bedoeld in deel C I., 3°, van deze bijlage wordt verricht, houdt het Departement Leefmilieu en Water rekening met :
   a. informatie ingewonnen in het kader van de karakterisering uitgevoerd krachtens artikel D.17, § 1 en § 3, en vervat in de plaatsbeschrijving;
   b. de resultaten verkregen door het bewakingsnet van het grondwater overeenkomstig bijlage IV.II. en
   c. elke andere relevante informatie, met inbegrip van een vergelijking van het jaarlijkse rekenkundige gemiddelde van de concentratie verontreinigende stoffen aangetroffen op een bewakingspunt met de kwaliteitsnormen en de drempelwaarden van het grondwater.
   3. Om te bepalen of de voorwaarden vervuld zijn die de goede chemische toestand van het grondwater bedoeld in deel C I., 3°, a) en d), garanderen, verricht het Departement Leefmilieu en Water, indien dat verantwoord en noodzakelijk is, en op grond van geschikte agregaties van de resultaten van de bewaking, gestaafd indien nodig door ramingen van concentraties gesteund op een conceptueel model van het waterlichaam of de groep grondwaterlichamen, een raming van de uitgestrektheid van het grondwaterlichaam waarvoor het jaarlijkse rekenkundige gemiddelde van de concentratie van een verontreinigende stof hoger is dan een kwaliteitsnorm van het grondwater of van een drempelwaarde.
   4. Om te bepalen of de voorwaarden vervuld zijn die de goede chemische toestand van het grondwater bedoeld in deel C I., 3°, b) en c), garanderen, verricht het Departement Leefmilieu en Water, indien dat verantwoord en noodzakelijk is, en op grond van de relevante resultaten van de bewaking en van een geschikt conceptueel model van het grondwaterlichaam, een raming :
   a) van de effecten van de verontreinigende stoffen op het grondwaterlichaam; in het bijzonder voor de bewakingspunten die blijken te liggen in de gebieden met onmiddellijke invloed op de vervuilde locaties of in de gebieden met onmiddellijke invloed op een occasionele inbreng van verontreinigende stoffen; het onderzoek strekt ertoe die verontreinigende stoffen te meten op een meer geschikte afstand van die locaties op schaal van het waterlichaam;
   b) van de hoeveelheden en concentraties van de verontreinigende stoffen die vermoedelijk overgaan van een grondwaterlichaam naar de daarmee gepaard gaande oppervlaktewateren of de rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;
   c) van het vermoedelijke effect van de hoeveelheden en de concentraties van verontreinigende stoffen naar de daarmee gepaard gaande oppervlaktewateren en de rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;
   d) de omvang van elke insijpeling van zout water of andere in het grondwaterlcihaam; en
   e) het risico van de verontreinigende stoffen die zich in het grondwaterlichaam bevinden voor de kwaliteit van het opgenomen water of het op te nemen water van het grondwaterlichaam met het oog op menselijk gebruik.
   5. Het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water geeft de chemische toestand van een waterlichaam of van een groep grondwaterlichamen weer op kaarten, overeenkomstig deel V van deze bijlage. Daarnaast wordt op die kaarten een overzicht gegeven van alle bewakingspunten waar de kwaliteitsnormen voor het grondwater en/of de drempelwaarden overschreden worden indien dit relevant en mogelijk is.
   Deel D
   IDENTIFICATIE EN OMKERING VAN DE SIGNIFICANTE EN AANHOUDENDE STIJGENDE TRENDS
   I. Identificatievan de significante en aanhoudende stijgende trends
   De stroomgebiedsoverheid stelt de significante en aanhoudende stijgende trends vast in alle grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die als risicovol gekenmerkt zijn, overeenkomstig de plaatsbeschrijving goedgekeurd op 22 maart 2005, waarbij rekening wordt gehouden met navermelde vereisten :
   1) overeenkomstig bijlage IV, deel II.2), wordt het bewakingsprogramma zodanig geconcipieerd dat de significante en aanhoudende stijgende trends van concentraties van verontreinigende stoffen achterhaald kunnen worden;
   2) de procedure voor de vaststelling van de significante en aanhoudende stijgende trends wordt gegarandeerd door het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water. Die procedure steunt op volgende gegevens :
   a) de frequenties en de bewakingsplaatsen worden zodanig gekozen dat ze voldoende zijn om :
   i) de nodige informatie te verstrekken om een onderscheid te kunnen maken tussen die stijgende trends en de natuurlijke schommelingen, met een voldoende graad van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid;
   ii) die stijgende trends tijdig te kunnen achterhalen zodat maatregelen getroffen kunnen worden om de achteruitgang van de kwaliteit van het grondwater met een impact op het leefmilieu te voorkomen of zo goed mogelijk te verzachten. Een eerste vaststellingsoefening wordt uiterlijk in 2009 gehouden indien mogelijk, waarbij met de bestaande gegevens rekening wordt gehouden in de context van het verslag over de vaststelling van de trends in het kader van het eerste beheersplan voor een stroomgebiedsdistrict bedoeld in artikel D.24 van dit wetboek, en daarna ten minste om de zes jaar;
   iii) rekening te houden met de tijdelijke fysische en chemische kenmerken van het grondwaterlichaam, met in begrip van de omstandigheden waarin het grondwater stroomt en de insijpelingssnelheid, evenals de tijd die het water nodig heeft om door te sijpelen naar de bodem of de ondergrond;
   b) de gebruikte bewakings- en analysemethode stemt overeen met de internationale beginselen inzake kwaliteitscontrole, met inbegrip van eventueel de CEN-methodes of de genormaliseerde nationale methodes om de verstrekking van gegevens van evenwaardige wetenschappelijke kwaliteit en vergelijkbaarheid te garanderen;
   c) de beoordeling steunt op een statistische methode, bijvoorbeeld de regressietechniek, voor de analyse van de tijdelijke trends in chronologische reeksen van afzonderlijke bewakingspunten;
   d) om te voorkomen dat de vaststelling van de trends vertekend wordt, wordt de helft van de waarde van de hoogste kwantificatiegrens van alle tijdelijke reeksen toegerekend op alle lagere metingen op de kwantificatiegrens, behalve voor het totaal van de pesticiden.
   3) de identificatie van de significante en aanhoudende stijgende trends van concentraties van stoffen die tegelijk natuurlijk aanwezig zijn en voortvloeien uit de menselijke activiteit houdt rekening met de uitgangspunten van de vaststelling en, indien ze beschikbaar zijn, met de gegevens ingewonnen voor het opstarten van het bewakingsprogramma met het oog op de vaststelling van trends in het kader van het eerste beheersplan voor een stroomgebiedsdistrict bepaald in artikel D.24.
   II. Uitgangspunten van de omkeringen van trends
   De stroomgebiedsoverheid keert de significante en aanhoudende stijgende trends, zodra ze vastgesteld zijn, om overeenkomstig deel D I. van deze bijlage, met inachtneming van de navermelde vereisten :
   1) Het uitgangspunt voor de uitvoering van maatregelen met het oog op de omkering van significante en aanhoudende stijgende trends stemt overeen met een concentratie van de verontreinigende stof gelijk aan 75 % van de waarden van de parameters in verband met de kwaliteitsnormen van het grondwater vastgesteld in deel A.I van deze bijlage en van de drempelwaarden vastgesteld in deel A. II van deze bijlage behalve als :
   a. er een vroeger uitgangspunt nodig is zodat de maatregelen voor de trendomkering elke verslechtering van de kwaliteit van het grondwater met een impact op het leefmilieu zo spaarzaam mogelijk kunnen voorkomen of tenminste zo goed mogelijk kunnen verzachten;
   b. er een vroeger uitgangspunt nodig is indien het grondwaterlichaam in goede of zeer goede staat verkeert maar in wisselwerking staat met ecosystemen, vochtige gebieden of waterwinningen die een aangepaste bescherming behoeven;
   c. een verschillend uitgangspunt verantwoord is indien de detectiegens op 75 % van de parameterwaarden het bestaan van een trend niet kan aantonen; of
   d. het toenamepercentage en de omkeerbaarheid van de trend zijn zodanig dat de keuze van een later uitgangspunt voor de trendomkeringsmaatregelen alsnog elke verslechtering van de kwaliteit van het grondwater met een impact op het leefmilieu zo spaarzaam mogelijk kunnen voorkomen of ten minste zo goed mogelijk kunnen verzachten. In voorkomend geval verhindert de keuze van een later uitgangspunt niet de inachtneming van de streefdata die vastgesteld zijn om de leefmilieudoelstellingen te bereiken.
   2) Als er eenmaal een uitgangspunt is vastgesteld voor een grondwaterlichaam dat als risicovol is bestempeld overeenkomstig bijlage IV, deel II, punt 2), d) en in punt 1 hierboven, wordt het niet meer gewijzigd in de loop van de zesjarige cyclus van het beheersplan voor een stroomgebiedsdistrict als bepaald in artikel D.24.
   3) De trendomkeringen dienen aangetoond te worden, rekening houdend met de relevante bepalingen inzake de bewaking opgenomen in deel D.I, punt 2.
   Deel E
   BEOORDELING VAN DE CHEMISCHE TOESTAND VAN HET GRONDWATER
   Voor de beoordeling van de chemische toestand worden de resultaten van de verschillende bewakingspunten in een grondwaterlichaam verenigd voor het gehele lichaam. Opdat een grondwaterlichaam in goede staat verkeert moet(en) voor de chemische parameters waarvoor het deel A van deze bijlage in leefmilieukwaliteitsnormen of drempelwaarden voorziet :
   - de gemiddelde waarde van de resultaten van de bewaking op elk punt van het grondwaterlichaam berekend worden,
   - overeenkomstig deel C van deze bijlage die gemiddelde waarden gebruikt worden om aan te tonen dat de goede chemische toestand van het grondwater nageleefd wordt.
   Het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water verstrekt een kaart waarop de chemische toestand van het grondwater aangegeven wordt met de volgende kleuren :
   Goed : groen,
   Middelmatig : rood.
   De kaart geeft ook met een zwart puntje aan welke grondwaterlichamen op duurzame en duidelijk omschreven wijze een stijgende tend van enigerlei verontreinigende stof voortvloeiende uit de menselijke activiteit ondergaan. De trendomkeringen moeten met een blauw puntje op de kaart aangegeven worden.
   Die kaart is inbegrepen in het beheersplan van het stroomgebiedsdistrict.
   Het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water verstrekt eveneens een afzonderlijke kaart waarop de kwantitatieve toestand van het grondwater uit het bewakingsnet voor elk grondwaterlichaam aangegeven wordt met de volgende kleuren :
   Goed : groen,
   Middelmatig : rood.
  ----------
  (1)<BWG 2009-02-12/50, art. 8, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>
  (2)<BWG 2011-09-29/09, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. N13.Bijlage (IX). - Badzones en stroomopwaartse zones. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15809-15815).
  Gewijzigd door :
  <BWG 2006-06-29/41, art. 1 en 2 ; Inwerkingtreding : 09-08-2006>
  <BWG 2008-03-14/37, art. 5; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  <BWG 2014-03-13/04, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 05-04-2014>
  <BWG 2016-06-02/04, art. 1 en 2, 045; Inwerkingtreding : 23-06-2016>

Art. N14. Bijlage (XV). - Vereiste kwaliteit zwemwater. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15816-15818).

  Gewijzigd door :
  <BWG 2008-03-14/37, art. 4; Inwerkingtreding : 27-04-2008>
  <BWG 2011-09-29/09, art. 17, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>
  <BWG 2013-07-11/39, art. 27, 036; Inwerkingtreding : 15-09-2013>
  <BWG 2016-02-25/05, art. 5, 042; Inwerkingtreding : 17-03-2016>
  <BWG 2017-11-30/10, art. 6, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>
  <BWG 2018-06-07/06, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. N15.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 23, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>

Art. N16.
  <Opgeheven bij BWG 2012-09-13/13, art. 23, 035; Inwerkingtreding : 22-12-2013>

Art. N17. Bijlage (XVII). - Zones van water dat tot drinkwater kan worden verwerkt. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15831).
  Gewijzigd door :
  <BWG 2007-05-03/43, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2007>

Art. N18.Bijlage (XVIII). Zones van natuurlijk water. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15832).

Art. N19.Bijlage (VII). - Lijst van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest en kwaliteitsdoelstellingen. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15833-15836)
  Gewijzigd bij :
  <BWG 2011-02-17/11, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>
  <BWG 2012-09-13/13, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 22-10-2012>

Art. N19bis.
  <Opgeheven bij BWG 2024-05-23/42, art. 25, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art. N20.Bijlage (XX). -[1 Voornaamste relevante verontreinigende stoffen voor het grondwater
   Lijst I : [2 gevaarlijke of als gevaarlijk beschouwde stoffen
   1. Gehalogeneerde organische verbindingen en stoffen die organische verbindingen van dat type kunnen vormen in het aquatische milieu, en meer bepaald gechloreerde koolwaterstoffen en PCB's;
   2. Organische fosforverbindingen;
   3. Organische tinverbindingen
   4. Stoffen en voorbereidingen of hun afbraakproducten waarvan het kankerverwekkend of mutagene karakter of de eigenschappen, die de steroïdogenische, thyreotische of voortplantingsfuncties of andere endocrinische functies in of via het aquatische milieu kunnen aantasten, aangetoond werden;
   5. Persistente koolwaterstoffen of persistente en bioaccumuleerbare organische stoffen en meer bepaald :
   - Monocyclische aromatische koolwaterstoffen
   - Minerale oliën (meetbare door de koolwaterstofindex (C10-C40))
   - Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
   - Ethers, additieven voor brandstoffen (MTBE en ETBE)
   6. Cyaankali;
   7. Kwik en kwikverbindingen;
   8. Cadmium en cadmiumverbindingen;
   9. Gewasbeschermingsproducten omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 en biociden omschreven in Titel 1, artikel 1, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 overeenkomstig de wet van 21 december 1998.]2
   Lijst II : andere stoffen die het grondwater verontreinigen
   1. Arsenicum en verbindingen ervan;
   2. Nickel en verbindingen ervan;
   3. Zink, koper en verbindingen ervan;
   4. Andere metalen en verbindingen ervan;
   5. Stoffen die tot de eutrofiëring bijdragen (meer bepaald nitraten en fosfaten);
   6. Stoffen met een negatieve invloed op de zuurstofbalans (en die gemeten kunnen worden met parameters zoals BZV, CZV, permanganaatgetal en organische koolstof);
   7. Stoffen in suspensie (ook die welke met de troebelheidsgraad gemeten kunnen worden);
   8. Ammonium;
   9. Boraat;
   10. Fluoride;
   11. Chloride;
   12. Sulfaat.]1
  ----------
  (1)<BWG 2009-02-12/50, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 30-03-2009>
  (2)<BWG 2011-09-29/09, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 24-10-2011>

Art. N21.
  <Opgeheven bij BWG 2011-03-31/07, art. 6, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>

Art. N22.<BWG 2007-02-15/40, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Bijlage (XXII). - Tabel. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15840-15842).

  Gewijzigd bij :
  <BWG 2011-03-31/07, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>
  <BWG 2014-06-13/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. N22bis. [1 bijlage XXIIbis]1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2023, p. 36224)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2023-02-23/03, art. 31, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>


Art. N23.<BWG 2007-02-15/40, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Bijlage (XXIII). - Spreidingsperiodes voor meststoffen. - Overzichtstabel voor de spreidingsperiodes van organische meststoffen. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15843).

  Gewijzigd bij :
  <BWG 2011-03-31/07, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>
  <BWG 2014-06-13/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>


Art. N24.[1 bijlage XXIV]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2023, p. 36228)
  ----------
  (1)<BWG 2023-02-23/03, art. 32, 078; Inwerkingtreding : 15-04-2023>

Art. N25.[1 Bijlage XXV. - Classificatiesleutel van organische stoffen naar gelang van hun actiedynamiek
   (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 12-09-2014, p. 72182)]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-06-13/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. N26.Bijlage (XXVI). - Tabel voor de jaarlijkse stikstofproductie per dierencategorie na aftrek van het opslagverlies en rekening houdend met de leegstandperiodes voor varkensachtigen en pluimvee. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  Gewijzigd door :
  <BWG 2005-12-22/81, art. 1 ; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  <BWG 2007-02-15/40, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  <BWG 2011-03-31/07, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>
  <BWG 2014-06-13/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>


Art. N27.Bijlage (XXVII). - Tabel van de gemiddelde stikstofsamenstelling van dierlijke mest. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  Vervangen door :
  <BWG 2007-02-15/40, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  <BWG 2011-03-31/07, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>
  <BWG 2014-06-13/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. N28.Bijlage (XXVIII). - Tabel voor de frequentie van de analyses van nitraat, nitriet en ammoniumstikstof op de plaatsen van monsterneming in het bewakingsnet. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  Vervangen door :
  <BWG 2007-02-15/40, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  <BWG 2011-03-31/07, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 06-05-2011>
  <BWG 2014-06-13/30, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 15-06-2014>

Art. N29. Bijlage (XXIX). - Emissienormen voor lozingen van gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties in agglomeraties met een vuilvracht hoger dan 2 000 ie. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15850).

Art. N30. Bijlage (XXX). - Emissienormen voor lozingen van gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties die een tertiaire behandeling verrichten. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15851).

Art. N31. Bijlage (XXXI). - Microbiologische parameters. - Chemische parameters. - Indicatorparameters. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15852-15856.)
  Gewijzigd bij :
  <BWG 2011-02-17/11, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 03-04-2011>
  <BWG 2018-12-13/10, art. 4, 062; Inwerkingtreding : 31-01-2019>
  <BWG 2023-06-01/30, art. 20, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>Art. N32. Bijlage (XXXII). - Stoffen en materialen die toegelaten zijn voor de behandeling van het voor menselijke consumptie bestemde water. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15857-15859).
  Gewijzigd bij :
  <BWG 2023-06-01/30, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>Art. N33.[1 Bijlage XXXIII - CONTROLE]1


  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-09-2023, p. 76858)
  ----------
  (1)<BWG 2023-06-01/30, art. 22, 082; Inwerkingtreding : 12-01-2023>

Art. N34. Bijlage XXXIV - SPECIFICATIES VOOR DE ANALYSE VAN DE PARAMETERS
  [1 Overeenkomstig artikel D.188, § 3, zorgen de leveranciers van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, ervoor dat de analysemethoden die gebruikt worden voor controle en om aan te tonen dat wordt voldaan aan de conformiteit van worden gevalideerd en gedocumenteerd overeenkomstig norm EN ISO17025 of andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen, behalve in het geval van organoleptische parameters (kleur, geur, smaak). De leveranciers en het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, zorgen ervoor dat laboratoria of door laboratoria gecontracteerde partijen methoden voor kwaliteitszorgsystemen hanteren die in overeenstemming zijn met norm EN ISO/IEC17025 of andere gelijkwaardige op internationaal niveau erkende normen.
   DEEL A. Microbiologische parameters waarvoor analysemethoden gespecificeerd zijn
   De volgende beginselen voor methoden voor microbiologische parameters worden gegeven als referentie als een CEN/ISO-methode wordt opgegeven of als leidraad, in afwachting van de eventuele toekomstige aanneming, door de Commissie, van andere internationale methoden CEN/ISO voor deze parameters.
   Alternatieve methoden kunnen worden gebruikt mits aan artikel R. 259 wordt voldaan.
   De methoden gebruikt voor microbiologische parameters zijn:
   a) Escherichia coli (E. coli) en colibacteriën (EN ISO 9308-1 of EN ISO 9308-2);
   b) Enterokokken (EN ISO 7899-2);
   c) Pseudomonas aeruginosa (EN ISO 16266);
   d) Inventarisatie van micro-organismen die gekweekt kunnen worden - telling kolonies bij 22 ° C (EN ISO 6222)
   d) Inventarisatie van micro-organismen die gekweekt kunnen worden - telling kolonies bij 36 ° C (EN ISO 6222)
   f) Clostridium perfringens, met inbegrip van sporen (EN ISO 14189).
   DEEL B.Chemische en indicatorparameters waarvoor prestatiekenmerken gespecificeerd zijn
   1. Chemische en indicatorparameters
   Voor de parameters van onderstaande tabel houden de gespecificeerde prestatiekenmerken in dat met de gebruikte analysemethode ten minste concentraties moeten kunnen worden gemeten die gelijk zijn aan de parameterwaarde, met een bepalingsgrens, overeenkomstig artikel R.42sexies, 2°, van 30 % of minder van de desbetreffende parameterwaarde en een meetonzekerheid, overeenkomstig artikel R.42sexies, 4°, als aangegeven in onderstaande tabel. Het resultaat wordt met ten minste evenveel significante cijfers uitgedrukt als de parameterwaarde genoemd in bijlage XXXI, delen B en C.
   Voor de parameters van onderstaande tabel die ook zijn opgenomen in bijlage XI voor het toezicht op het tot drinkwater verwerkbaar grondwater en oppervlaktewater, mag de maximale kwantificatiegrens in het voor menselijke consumptie bestemde water bovendien niet de grens overschrijden die is aangegeven in bijlage XI.
   De in onderstaande tabel vermelde meetonzekerheid wordt niet gebruikt als bijkomende tolerantie voor de in bijlage XXXI vermelde parameterwaarden.
   Tabel: Minimumprestatiekenmerk " meetonzekerheid "



Parameters Meetonzekerheid
   (zie opmerking 1)
Opmerkingen
 % van de parameterwaarde (behalve voor pH)  
Aluminium 25  
Ammonium 40  
Antimoon 40  
Arseen 30  
Benzo(a)pyreen 50 Zie opmerking 2
Benzeen 40  
Boor 25  
Bromaat 40  
Cadmium 25  
Chloride 15  
Chroom 30  
Geleidbaarheid 20  
Koper 25 Zie opmerking 11
Cyanide 30 Zie opmerking 3
1,2-dichloorethaan 40  
Fluoriden 20  
Waterstofionenconcentratie (uitgedrukt in pH-eenheden) 0,2 Zie opmerking 4
Ijzer 30  
Lood 25  
Mangaan 30  
Kwik 30  
Nikkel 25  
Nitraat 15  
Nitriet 20  
Oxideerbaarheid 50 Zie opmerking 5
Pesticiden 30 Zie opmerking 6
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen 50 Zie opmerking 7
Seleen 40  
Natrium 15  
Sulfaat 15  
Tetrachlooretheen 30 Zie opmerking 8
Trichlooretheen 40 Zie opmerking 8
Trihalomethanen ù totaal 40 Zie opmerking 7
Totaal organische koolstof (TOK) 30 Zie opmerking 9
Troebelheid 30 Zie opmerking 10
Residuële vrije chloor 25  
Zink 25 Zie opmerking 11
Opmerking 1 : De meetonzekerheid wordt geschat op het niveau van de parameterwaarde, tenzij anders vermeld. In de praktijk zal de meetonzekerheid worden berekend aan een concentratie kleiner dan of gelijk aan de parameterwaarde en gelegen in de ijkingsschaal van de methode. De onzekerheid wordt berekend op een bepaalde concentratie als de waarde van de onzuiverheid (de juistheid genomen in absolute waarde) min of meer twee keer de standaardafwijking van het toevalsbestanddeel (betrouwbaarheid)
   Opmerking 2 : Als niet aan de waarde van de meetonzekerheid kan worden voldaan, moet de beste beschikbare techniek worden toegepast (tot 60 % ).
   Opmerking 3 : Met deze methode wordt het totaal aan cyanide in elke vorm bepaald.
   Opmerking 4 : Waarden voor juistheid, precisie en meetonzekerheid worden uitgedrukt in pH-eenheden.
   Opmerking 5 : Referentiemethode: EN ISO 8467
   Opmerking 6 : De prestatiekenmerken voor afzonderlijke pesticiden zijn indicatief. Lage waarden voor meetonzekerheid van 30 % zijn haalbaar voor meerdere pesticiden, hogere waarden tot 80 % kunnen worden toegelaten voor een aantal pesticiden, namelijk de deisopropylatrazine (50 % ).
   Opmerking 7 : De prestatiekenmerken gelden voor de afzonderlijke stoffen, gespecificeerd op 25 % van de parameterwaarde in bijlage XXXI, deel B.
   Opmerking 8 : De prestatiekenmerken gelden voor de afzonderlijke stoffen, gespecificeerd op 50 % van de parameterwaarde in bijlage XXXI, deel B.
   Opmerking 9 : De meetonzekerheid moet worden geschat op het niveau van 3 mg/l van de totale organische koolstof (TOC). Voor het bepalen van de TOC en de opgeloste organische koolstof (DOC) worden de CEN 1484-richtsnoeren gebruikt.
   Opmerking 10 : De meetonzekerheid moet worden geschat op het niveau van 1,0 NTU (nephelometrische troebelingseenheid) overeenkomstig EN ISO 7027.
   Opmerking 11 : In het tot drinkwater verwerkbaar ruw water en in de behandelingsinstallaties moet de meetonzekerheid bovendien de voorschriften van artikel R.43bis-4, § 4 naleven.
   2. De parameters acrylamide, epichloorhydrine, vinylchloride worden gecontroleerd in de betrokken waterdistributiegebieden in functie van de kwaliteitscriteria bepaald voor een product gebruikt in de distributieketting.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/10, art. 8, 057; Inwerkingtreding : 06-01-2018>

Art. N35.Bijlage (XXXV). - Emissienormen voor lozingen van gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties in agglomeraties met een vuilvracht gelijk aan of kleiner dan 2 000 ie. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15867-15868).
  (Gewijzigd door
  <BWG 2008-03-14/32, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  <BWG 2008-11-06/44, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. N36. Bijlage (XXXVI). - Referentiemethoden voor controle en beoordeling van de resultaten. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15869-15871).

Art. N37. Bijlage (XXXVII). - Basisformulier voor de jaarbalans van lozingen van zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15872).

Art. N38.[1 Bijlage XXXVIII. - Formulier voor Sociaal Waterfonds

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-10-2019, p. 102916)]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-07-18/21, art. 18, 065; Inwerkingtreding : 08-11-2019>

Art. N39.[1 Bijlage XXXIII. - Model van afstandovereenkomst voor riolering tussen het Waalse Gewest, de SOFICO en de S.P.G.E.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-01-2019, p. 9840)]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-11-30/24, art. 15, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. N40. Bijlage (XXXVIII). - Verslag betreffende het Sociaal Fonds. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15881-15884).

Art. N41.
  <Opgeheven bij BWG 2016-03-03/22, art. 10, 043; Inwerkingtreding : 23-03-2016>

Art. N42. Bijlage (XLIII). - Aanvraag om vrijstelling van de belasting op lozingen van het huishoudelijk afvalwater gelijkgesteld afvalwater uit de landbouw. - Aanslagjaar 199.. - Lozingsjaar 199.. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15892).

Art. N43. Bijlage (XLII). - Aangifte van verspreiding van dierlijke meststoffen op terreinen van derden (Alleen over te leggen met het oog op de gelijkstelling van afvalwater met huishoudelijk water). - Lozingsjaar 199.. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15893)

Art. N44. Bijlage (XLIV). - Aangifte van verspreiding van dierlijke meststoffen door een derde (Alleen over te leggen met het oog op de vrijstelling van de belasting op lozingen van afvalwater). - Lozingsjaar 199.. <ERR. B.S. 21-06-2005>
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-2005, p. 15894-15897).

Art. N45.[1 Bijalge XLV bij Boek II van het regelgevend Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt
   Vervoersdocument betreffende van de ruiming van septische putten en gelijksoortige zuiveringssystemen alsook de uitstrooiing van het desbetreffende slijk
   VAK 1 - IDENTIFICATIE VAN DE RUIMER


Naam :
. . . . .
Adres:
. . . . .
VAK 2 - GEBRUIKT VOERTUIG


Merk :
. . . . .
Inschrijvingsnummer :
. . . . .
VAK 3 - RUIMINGEN VAN SEPTISCHE PUTTEN EN GELIJKSOORTIGE ZUIVERINGSSYSTEMEN


Naam van de klant :
. . . . .
Adres:
. . . . .
. . . . .
Datum:
. . . . .
Volume : . . . . . mü
Naam van de klant :
. . . . .
Adres:
. . . . .
. . . . .
Datum:
. . . . .
Volume : . . . . . mü
Naam van de klant :
. . . . .
Adres:
. . . . .
. . . . .
Datum:
. . . . .
Volume : . . . . . mü
VAK 4 - RUIMING VAN DE KUIP


Ordernummer van de handeling uitgevoerd d.m.v. het voertuig betrokken bij de eerste handeling van het lopende kwartaal :
. . . . .
Wijze van verwijdering van het slijk (schrappen wat niet past) :
- afgifte aan een zuiveringsstation
- afgifte aan een behandelingscentrum.
 
Adres van de stortingsplaats en van de uitbater :
. . . . .
. . . . .
Aard van het slijk (slijk uit septische putten, slijk uit een individueel zuiveringssysteem, ruiming van regenwaterputten, .........) : . . . . . . . . . .
Datum:
. . . . .
Ik ondergetekende ........................................... verklaar dat dit document waar en oprecht is.
   Opgemaakt te ............................, op ..........................
   Handtekening : .........................................]1
  ----------
  (1)<BWG 2015-07-16/10, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. N45bis. [1 Bijlage XLVbis bij Boek II van het regelgevend Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt


Formulier tot aanvraag van de erkenning als ruimer van septische putten of gelijksoortige zuiveringssystemen
Voorwerp van de aanvraag
   Erkenning als ruimer van septische putten of gelijksoortige zuiveringssystemen, zoals bedoeld in artikel D. 222 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt
   Identificatie van de aanvrager
   1) Natuurlijke persoon :
   Naam :
   . . . . .
   Voornaam:
   . . . . .
   Geboortedatum :
   . . . . .
   Adres:
   . . . . .
   Tel.:
   . . . . .
   Fax. en/of e-mail :
   . . . . .
   Rijksregisternummer :
   . . . . .
   Ondernemingsnummer :
   . . . . .
   btw-nr :
   . . . . .
   Handelsregisternummer :
   . . . . .
   (een afschrift van de identiteitskaart bijvoegen)
   2) Rechtspersoon :
   Handelsnaam :
   . . . . .
   Benaming :
   . . . . .
   Adres van de maatschappelijke zetel :
   . . . . .
   Adres van de exploitatiezetel(s) :
   . . . . .
   Contact : tel, fax, e-mail :
   . . . . .
   Ondernemingsnummer :
   . . . . .
   btw-nr. :
   . . . . .
   Handelsregisternummer :
   . . . . .
   Naamlijst van de bestuurders, zaakvoerders of personen die de vennootschap mogen verbinden, contactpersoon :
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   (een bijgewerkt afschrift van de statuten bijvoegen)
   Materiaal en technische middelen
   Lijst van het materiaal en van de technische middelen die nodig zijn om de opdrachten te vervullen waarvoor de erkenning vereist wordt :
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   . . . . .
   Specifieke gegevens
   - Elk document waaruit blijkt dat het/de door de aanvrager gebruikte voertuig/voertuigen voorzien is/zijn van een dichte kuip die uitgerust is met :
   1° een opening die een vlotte reiniging toelaat;
   2° een volumemeter;
   3° een vacuümpomp of een volumetrische pomp;
   4° een afsluiter die zuiging en wegpersing toelaat;
   5° een vacuümbrekersklep;
   6° een overdrukklep.
   - Afschrift van het inschrijvingscertificaat van dat voertuig of die voertuigen
   - Afschrift van het bezoekcertificaat afgeleverd voor dat voertuig of die voertuigen door het orgaan voor de automobielinspectie
   - Verzekeringscertificaat van het voertuig
   - Verzekeringscontract beroepsaansprakelijkheid en bevestiging van de verzekeraar dat de dekking van kracht is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2015-07-16/10, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 13-08-2015>

Art. N46. Bijlage (XLVI). - [1 Aantal inwonerequivalenten.
  De nuttige capaciteit van de individuele zuiveringssystemen wordt bepaald op grond van het aantal inwonerequivalenten (IE) van de op het individuele zuiveringssysteem aangesloten woning of wooncomplexen. Ze bedraagt ministens 5 IE.
   [2 Voor de woningen die enkel huishoudelijk afvalwater produceren, wordt de vuilkracht uitgedrukt door een aantal equivalenten-inwoners die gelijk is aan het aantal bewoners met een minimum van vijf equivalenten-inwoners als het zuiveringssysteem één enkele woning en een minimum van vier equivalenten-inwoners per woning in geval van gegroepeerde sanering bedient zonder evenwel de maximumcapaciteit van het geïnstalleerde systeem te mogen overschrijden.]2
   Voor de andere gebouwen wordt het aantal inwonerequivalenten dat overeenstemt met de vuilvracht van het huishoudelijk afvalwater, berekend als volgt :


Gebouw of complexAantal inwonersequivalent (IE)
Fabriek, werkplaats1 werkman
Kantoor1 bediende
School zonder baden, douches of1 leerling
keuken (externaat) * 
School met baden en zonder keuken1 leerling
(externaat) * 
School met baden en keuken1 leerling
(externaat) * 
School met baden en keuken1 leerling
(internaat) * 
Hotel, pension *1 bed
Camping - doorreisplaats1 plaats
Camping - verblijfplaats1 verblijfplaats
Kazerne1 persoon (voorzien)
Restaurant *1 opgediende maaltijd
 Aantal IE
 aantal maaltijden opgediend
 per dag
Theater, bioscoop, feestzaal,1 plaats
slijterijen van dranken 
Sportpark1 plaats
Home, centrum voor specifieke1 bed
verzorging, gevangenissen *

  Voor de met een sterretje (*) aangeduide gebouwen of complexen wordt het op grond van de tabel berekend aantal IE verhoogd met 1/2 IE per personeelslid dat in de instelling tewerkgesteld is. Voor de bepaling van de vereiste nuttige capaciteit wordt rekening gehouden met een eventuele vermeerdering van het aantal gebruikers van het aangesloten gebouw of complex.]1
  ----------
  (1)<BWG 2008-11-06/44, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<BWG 2021-06-24/23, art. 3, 071; Inwerkingtreding : 18-07-2021>

Art. N47.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 45, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. N47a. [1 Bijlage XLVIIa. - Controleattest van een individueel zuiveringssysteem
   Artikel 1. Het controleattest van een individueel zuiveringssysteem bevat in het geval van controle van de installatie of van eerste controle van de werking :
   - het adres van de woning waar het systeem is geïnstalleerd;
   - de naam en het adres van de eigenaar en van de exploitant van het systeem;
   - de naam en het adres van de controle-instelling;
   - de naam van de controleur;
   - de verificatie van de administratieve en technische elementen opgenomen in het dossier van de installateur van het systeem, overeenkomstig artikel R.304 en bezorgt aan de exploitant van het systeem
   - de verificatie van de technische elementen van het individueel zuiveringssysteem, en namelijk :
   o in het geval van een erkend systeem : de erkenningsnummer, de leesbaarheid van het plaatje;
   o in het geval van een niet erkend systeem : het conformiteitsattest, de kenmerken van de voorbehandeling, de biologische behandeling, en van elke andere voorziening downstream- of upstream van de voorbehandeling of de behandeling.
   - de verificatie van de bijbehorende uitrustingen, namelijk;
   o voorziening voor de overname van het secundaire slib;
   o de voorziene stoornis-alarmen;
   o de voorziene voorziening voor de ventilatie;
   o de controlevoorziening voor het nemen van monsters.
   - De verificatie van de afvoerwijze van het afvalwater en zijn afstemming ten opzichte van de wetgeving en in het geval van bodeminfiltratie :
   o de berekeningsnota betreffende de invoering van de permeabiliteit en de dimensionering van de infiltratievoorziening;
   o het soort infiltratie;
   o de afmetingen van de infiltratievoorziening en de betrokken oppervlakte;
   o in het geval van een zinkput : de diepte en de diameter.
   Art. 2. Het controleattest van een individueel zuiveringssysteem bevat in het geval van eerste controle van de werking, periodieke controle of punctuele onderzoeken en verificaties :
   - de verificaties voorzien tijdens een onderhoud waarvan de inhoud in bijlage V bij de integrale en sectorale voorwaarden betreffende de individuele zuiveringssystemen wordt opgenomen;
   - het bewijs van de naleving van de exploitatievoorwaarden opgenomen in de sectorale en integrale voorwaarden van het individuele zuiveringssystemen;
   - de verificatie van de emissienormen ("DCO", "DBO5" en "MES") op basis van een punctuele monsterneming en een analyse uitgevoerd op de locatie met een systeem aangepast aan het voorziene concentratiebereik.
   Als uit deze analyse een potentieel probleem blijkt in de vastgestelde waarden, wordt een tweede monster genomen volgens een genormaliseerde protocol voor een concentratiemeting van het behandeld water in "MES", "DBO5" en "DCO". De analyse van deze monsters wordt toevertrouwd aan een erkend laboratorium.
   Art. 3. Het controleattest vermeldt of het individueel zuiveringssysteem voldoet aan de eisen van het Waterwetboek en aan de integrale en sectorale voorwaarden betreffende de individuele zuiveringssystemen.
   Het attest bepaalt nauwkeurig de tekortkomingen als het individueel zuiveringssysteem niet voldoet aan deze eisen en voorwaarden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 46, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art. N47b. [1 Bijlage XLVIIIb. - Dimensionering van de septische putten "alle wateren"


Nominale zuiveringscapaciteit (IE) Minimaal bruikbaar volume, in m3
5 - 10 320 l/IE met een minimum van 3 m3
11 - 20 215 l/IE met een minimum van 3,2 m3
21 - 50 150 l/IE met een minimum van 4,3 m3
51 en meer 120 l/IE met een minimum van 7,5 m3
]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 47, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art. N48.
  <Opgeheven bij BWG 2016-12-01/21, art. 45, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. N48a. [1 Bijlage XLVIIIa. - Evaluatiecriteria voor de verlening van de erkenning van de individuele zuiveringssystement
   Artikel 1. § 1. De erkenning wordt verleend op grond van drie criteria :
   - de technische waarde;
   - de exploitatie;
   - de informatie.
   § 2. Voor elk criterium worden punten toegekend, met name :
   - 50 punten voor de technische waarde;
   - 30 punten voor de exploitatie;
   - 20 punten voor de informatie.
   § 3. Om erkend te worden moet het systeem minimum gemiddeld 70 % halen. Bovendien moet elk criterium minstens 50 % halen.
   Art. 2. Het criterium "technische waarde" houdt rekening, op het niveau :
   a) van de dimensionering met het in aanmerking nemen van de principes van veiligheidsberekening om te voldoen aan de wettelijke eisen
   b) van het ontwerp :
   - de soepelheid van exploitatie;
   - de robuustheid;
   - de vlotheid van uitvoering;
   - Toegankelijkheid.
   Art. 3. Het criterium "exploitatie" betreft :
   - de exploitatiekosten met inbegrip van het stroomverbruik, de verbeterde frequentie van de lediging en de versleten stukken en andere verbruikbare basisgoederen;
   - de bijstandsverlening aan de klant;
   - de garanties aangeboden op het individueel zuiveringssysteem bij de uitvoering, de werking en de exploitatie.
   Art. 4. Het criterium "informatie" betreft :
   - de sensibilisering voor de installatie, de exploitatie en de werking van individueel zuiveringssysteem (d.m.v. brochures);
   - de verplichte informatie;
   - het aanbod aan opleiding van de installateurs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 48, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art. N48b. [1 Bijlage XLVIIIb. - Aanleg van het technisch dossier betreffende de erkenningsaanvraag
   1) Doel van het technisch dossier.
   Het technisch dossier moet het deskundigencomité voor de autonome sanering nuttige en gepaste gegevens verstrekken om de kwaliteit van het voorgestelde individueel zuiveringssysteem te kunnen beoordelen.
   Het technisch dossier bepaalt de gebruiksvoorwaarde van het individueel zuiveringssysteem, namelijk als hij uitsluitend wordt ontworpen voor een continu gebruik of ook voor een intermitterend gebruik dat langdurige en frequente stilstanden van het systeem aanvaardt.
   2) Inhoud van het technisch dossier.
   Het technisch dossier bevat minimum de volgende gegevens :
   a) Een basisschema van de zuiveringsfilière met vermelding van :
   - de achtereenvolgende behandelingsfasen;
   - de basisinfrastructuur (kuipen, elektromechanische uitrusting);
   - de randapparatuur (in- en uitgang, ventilatieschoorsteen, mangaten, beheer van de onderproducten van de zuivering, opslag, lediging, enz...).
   b) Het werkingsprincipe voor elk bestanddeel en de eventuele voorbehandeling (ontvetter, screezerput, septische put, kolloïdevanger, enz.).
   c) De technische plannen met vermelding van de afmetingen voor elk bestanddeel.
   De desbetreffende nominale belasting, uitgedrukt in inwoner-equivalent (I.E.), wordt uitdrukkelijk vermeld.
   d) De beschrijving en de technische fiches van de elektromechanische uitrustingen en toebehoren
   e) Het algemene vestigingsplan, met vermelding van de inspectieputten, de mangaten voor het onderhoud, de lediging en de controle, alsmede de voorwaarden voor de toegang tot die mangaten.
   f) De criteria voor de dimensionering van de verschillende fasen van het systeem.
   g) De controle- en toezichtsvoorzieningen.
   3) Lijst van de in aanmerking te nemen dimensioneringscriteria :
   Al naar gelang de omvang (in i.e.uitgedrukt) worden voor elk bestanddeel de volgende gegevens vermeld :
   a) septische put*, voorbezinktank* en ontvetter : de capaciteit (in m3), de oppervlakte, het aantal vakken, de lengte van het lozende blad.
   b) Secundaire ontmenger : volume, bezinkingsoppervlakte, indeling van de in- en uitgangsorganen (diameter, diepte) en/of lengte van het lozende blad, het secundair slib (soort voorziening, nominale debiet, terugnamefrequentie).
   c) Voorziening voor het terugvoeren van secundair slib (pompen, air lift) : type, debiet per uur, dagelijkse werkingsduur.
   d) Slibopslagcapaciteit : volume en maximale hoogte van opslag van slib vóór de lediging.
   e) Biologische zuivering door geactiveerd slib :
   - volume (m3) van de reactor;
   - volume ladingsdichtheid (kg DBO5/m3 d);
   - massabelasting (kg DBO5/kg MES.d);
   - oxygenatiecapaciteit van de ventilatieapparatuur volgens standaardnormen (kg/O2/h) eventuele volgorde van de ventilatie en geïnstalleerd vermogen (kW);
   - recirculatie van de gemengde vloeistof (vermogen, frequentie).
   Het type ventilatie en de uitvoering worden beschreven op het desbetreffende technisch plan.
   f) Zuivering door vastgemaakte biomassa, type dompelschijven of ondergedompelde biologische filter :
   - doorgangtijd (h) teruggebracht tot een welbepaald referentiedebiet;
   - oppervlakteladingsdichtheid (kg DBO5/m2. j);
   - beschrijving van de dompelschijven (grootte, soort, afstand tussen de schijven, specifieke oppervlakte; vullingspercentage) en rotatiesnelheid (t/min);
   - aard en kenmerken van de vulling (grootte (cm), specifieke oppervlakte (m2/m3), meetkunde en materialen);
   - holte(n)percentage;
   - verdeling in de reactor;
   - oxygenatiecapaciteit van de ventilatieapparatuur (kg/O2/h) volgens standaardnormen, eventuele volgorde van de ventilatie en geïnstalleerd vermogen (kW);
   Het type ventilatie en de uitvoering (verdeling, enz...) worden beschreven op het desbetreffende technisch plan.
   g) Zuivering door biologische processen van het extensieve type :
   - in aanmerking genomen totaaloppervlakte (m2 per I.E.);
   - meetkunde van de bekkens of sokkels;
   - diepte van de bekkens;
   - verblijftijd;
   - dichtheidsmaatregelen;
   - constructieve maatregelen om hydraulische kortsluitingen te voorkomen;
   - constructieve maatregelen om opvulling te voorkomen, kenmerken van de materialen voor de opvulling van de filtrerende sokkels;
   - kenmerken van de materialen voor de opvulling van de filtrerende sokkels.
   h) Biologische zuivering door geactiveerd slib met opeenvolgende werking (SBR) :
   - waterhoogtes (m) en volumes (m3) minimaal en maximaal (m) in de reactor;
   - volume ladingsdichtheid met maximaal volume (kg DBO5/m3.d);
   - massabelasting (kg DBO5/kg MES.d);
   - oxygenatiecapaciteit van de ventilatieapparatuur volgens standaardnormen (kg O2/h) en geïnstalleerd vermogen (kW);
   - duur van een cyclus en uitvoerige beschrijving (opeenvolging, duur) van de fases die er deel van uitmaken : bevoorrading, ventilatie (al dan niet met sequenties), slibzuivering, bezinking, lediging;
   - hoogte van de waterwinning van de lediging.
   i) Voor biologische zuiveringsapparaten die op een bijzondere wijze ontworpen zijn, wordt een rechtvaardiging van de eenheidscapaciteiten geëist.
   Voor andere toegelaten lozingsmethoden dan gewoon oppervlaktewater of kunstmatige afwateringswegen wordt bij het plan dat de afmetingen vermeldt en bij het liggingsplan een uitvoerige beschrijving gevoegd met de dimensioneringscriteria, de keuze en het gebruik van de substraten.
   j) Als een opvoerpost is inbegrepen in de behandelingsfilière, zal zijn meetkunde beschreven worden (bruikbaar volume, oppervlakte, overlooppijp...) alsook de pomp waarmee hij is uitgerust (nominale debiet, volgorde, werkingsduur...)
   4) Tabel.
   Een rooster of een tabel vermeldt de afmetingen van de voorzieningen (volume, oppervlakte, elektromechanisch vermogen, enz.) naar gelang van de nominale belasting die moet worden behandeld voor de gezamenlijke bestanddelen van een type fabricatie
   5) Algemene informatie
   Er wordt een dossier bijgevoegd met de onderstaande algemene gegevens, eventueel gerelativeerd naar gelang van de nominale belasting van de filière of van één van de bestanddelen en m.b.t. :
   - het verwacht stroomverbruik, in functie van het geïnstalleerd vermogen en van de werkingstijden;
   - de slibproductie (verwijderde kg MS/kg DBO5) en de periodiciteit van de ledigingen van de onderproducten van de zuivering;
   - een omschrijving van de werking van de toezichtsvoorziening of alarmvoorziening en een lijst van de vermelde pannes;
   - de toevoeging(en) van reagens/reagentia (hoeveelheid, frequentie, prijs);
   - het voortgebrachte geluidsvermogen;
   - de waarborg(en) op de werken en de elektromechanische uitrustingen;
   - de verstrekte diensten en de omchrijving ervan : installatie, indienststelling, onderhoudscontracten;
   - de referenties.
   6) Het technisch dossier bevat eveneens een brochure voor de kopers.
   De brochure bevat :
   - een handboek voor de inwerkingstelling van het systeem met het oog op de gepaste installatie van de filière en van haar bestanddelen;
   - een exploitatiehandboek om de koper in staat te stellen zijn verplichtingen inzake milieubescherming na te komen zowel voor het dagelijks beheer als voor het onderhoud. Het handboek wordt aangevuld met plaatje waarop de voornaamste aandachtspunten voor de exploitant worden vermeld
   a) Het handboek voor de inwerkingstelling van het systeem bevat minstens de volgende gegevens en documenten :
   1° een liggingsplan zoals bepaald in het technisch dossier;
   2° gegevens betreffende het gevaar voor mechanische en chemische beschadigingen van de bestanddelen (aard van de materialen, enz...);;
   3° de afstemming van het systeem op de topografische omstandigheden en op de afvoermogelijkheden :
   - omschrijving van de eisen van de filière inzake de ligging en de aard van het terrein en inzake de wijze van toevoer en afvoer van het afvalwater;
   - in geval van afvoer langs een ondergrondse voorziening, de voorzorgsmaatregelen die genomen moeten worden om haar afdichting te voorkomen;
   4° de voorschriften i.v.m. het vervoer, de aanleg, de beveiliging, de uitvoering van de funderingen en de opvulling :
   - naar gelang van het gewicht van het bestanddeel (de bestanddelen), de voorschriften betreffende de toegankelijkheid van het werkterrein voor de vrachtwagen die materieel levert, en de aanlegvoorschriften. De veiligheidsnormen voor de personen die instaan voor de aanleg;
   - een uitvoerige beschrijving van de fundering, de opvullingstechniek en -materialen en met name het gevaar inherent aan het gebruik van ongeschikt opvullingsmateriaal (bijvoorbeeld : het ponsen van de kuip);
   5° de voorschriften voor de hydraulische, elektrische en ventilatieaansluitingen :
   - d.m.v. een schema het hydraulische traject opgeven, met name het belang van afvoer door zwaartekracht en van de richting van de aansluiting van de kuipen;
   - - naar gelang van de gebruikte elektrische bestanddelen, een beschrijving van de vereiste installatie en de voorschriften inzake vochtbescherming;
   - de gasuitlaat wordt geplaatst zonder inachtneming van de verschillende verzamelleidingen (b.v. : de regenwaterleidingen niet ventileren);
   6° de vereisten inzake de toegankelijkheid van de mangaten voor het onderhoud, het beheer en de controle gedurende de sliblediging, de monsterneming en het algemene onderhoud van de bestanddelen :
   - de slibafvoeropeningen en de eventueel vereiste voorzorgsmaatregelen vermelden om de beschadiging of de vernietiging van één of meer bestanddelen van de installatie te voorkomen;
   - de afvoeromstandigheden opgeven wat de slibhoeveelheden betreft;
   - het systeem van de monsterneming van het gezuiverde water aangeven of schematiseren; het moet vlot toegankelijk zijn;
   - voor een goed onderhoud, ervoor zorgen dat de gebruiker makkelijk toegang krijgt tot alle bestanddelen (b.v. voor de verwijdering van de filter);
   7° de verwijzing naar de normen die voor de materialen gehanteerd worden in de bouwsector;
   8° de voorwaarden voor het gebruik van het terrein (door de voertuigen);
   9° de voorzorgsmaatregelen en werken die nodig zijn om de voertuigen doorggang te verlenen, al naar gelang hun afmetingen.
   10° de uitvoeringsvoorwaarden van het voorzienings- en lozingsnetwerk.
   b) Het exploitatiehandboek :
   In dat handboek vindt de gebruiker de nodige aanbevelingen voor een gepast gebruik en een vlot onderhoud, met inbegrip van de verwijdering van de onderproducten van de zuivering, om de doelstellingen inzake milieubescherming te halen.
   Het handboek bevat volgende informatie :
   1° Over het individueel zuiveringssysteem :
   - het gemiddelde dagelijkse stroomverbruik;
   - het totaal geïnstalleerd elektrische vermogen;
   - de hoogte van het aanvaardbare overtollig slib berekend op grond van een werking met een nominale belasting;
   - de hoeveelheid toegevoegde reagens, desnoods met prijsopgave;
   - het voortgebrachte geluidsvermogen, gemeten op een 1 meter van het ventilatiekanaal van het in dienst zijnde elektromechanische orgaan;
   - de na te leven maatregelen voor een goede geluidsisolatie;
   - de technische gegevens : de maximale capaciteit uitgedrukt in inwoner-equivalent en de kenmerken van de voornaamste organen;
   - een technisch handboek m.b.t. de algemene werking;
   - een gebruiksaanwijzing om de koper te sensibiliseren voor de goede praktijken van de exploitatie.
   2° i.v.m. de prijzen en verleende diensten :
   - inzake de waarborg op de stukken en de dienstverlening naar aanleiding van storingen en defecten aan de elektromechanische bestanddelen en de kuipen;
   - inzake het onderhoudscontract.
   Het deskundigencomité voor de autonome sanering mag de aanvrager om alle bijkomende informatie verzoeken die het nuttig acht om zijn opdracht tot een goed einde te brengen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-01/21, art. 49, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art. N49. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> BIJLAGE XLIX : Lichamelijke vaste activa (productie).

  XLIX.a. Rangschikking in algemene boekhouding.
  Klasse 22 :
  - Terreinen.
  - Gebouwen (Duurzame gebouwen (volgens bouwtype) - Lichte gebouwen, schuilplaatsen, ...).
  - Bebouwde terreinen.
  - Andere zakelijke rechten op onroerende goederen.
  - Technische burgerlijke bouwkunde : werken voor winning, vervoer en verwerking van drinkbaar water.
  Klasse 23 :
  - Installaties, machines en gereedschappen, toevoerleidingen.
  - Elektromechanische installaties : installaties voor verwerking van drinkbaar water (behalve burgerlijke bouwkunde en regulering), pompen, elektromechanische apparaten,...
  - Reguleringsorganen (elektronisch, sensoren,...).
  Klasse 24 :
  - Meubilair en rollend materieel;
  - Technisch meubilair (laboratoriumapparaten, ...) en technisch materiaal (machines voor openbare werken), ...).
  Klasse 25 :
  - Terreinen en bouwwerken in leasing.
  - Installaties, machines en gereedschappen in leasing.
  - Meubilair en rollend materieel in leasing.
  - Technische burgerlijke bouwkunde in leasing : werken voor winning, vervoer, verwerking van drinkbaar water, toevoerleidingen.
  - Elektromechanische installaties in leasing : installaties voor verwerking van drinkbaar water (behalve burgerlijke bouwkunde en regulering), pompen, elektromechanische apparaten,...
  - Reguleringsorganen in leasing (elektronisch, sensors,...).
  - Technisch meubilair (laboratoriumapparaten, ...) en technisch materieel (machines voor openbare werken), ...) in leasing.
  Klasse 26 :
  - Andere lichamelijke vaste activa.
  Alle vaste activa worden voorzien van een enig nummer en zijn verbonden met een productie-eenheid (met de waterwinning, verwerking, onderdrukzetting, tank, ...) of met een transportleiding (met de toevoerleidingen, feeder, knooppunt, tank en heffingseenheid, ...).

  BIJLAGE XLIX.b. : Aflossingsregels.


 Min.Max.
Burgerlijke bouwwerken voor winning en verwerking van  
drinkbaar water2040
Toevoerleidingen3050
Meters88
Installaties voor verwerking van drinkbaar water  
(behalve burgerlijke bouwkunde en regulering)1015
Grote elektrische installaties, elektromechanische  
apparaten, verwarmings- en verluchtingsinstallaties  
en diverse apparaten1015
Pompen en kleine elektrische installaties510
Reguleringsorganen (elektronisch, sensors,  
telebeheer...)48
Duurzame gebouwen (volgens bouwtype)2050
Lichte gebouwen, schuilplaatsen, ...1015
Inrichting van gebouwen1020
Kantoormeubilair1015
Laboratoriumapparaten, kantoormaterieel  
(behalve informatica), gereedschappen, ...510
Informaticamaterieel25
Machines voor openbare werken, voertuigen, ...410
Elektrische installaties1010
Telefonische installaties510


Art. N50. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> BIJLAGE L : Definitie van de rubrieken van de analytische exploitatierekening van een productie-eenheid en van een transportleiding.
  De kosten van de productieactiviteit (klein materiaal, diverse goederen en diensten, personeel, aflossing, voorschot en waardevermindering, uitzonderlijke kosten, ...) worden toegerekend op de verschillende eind- of tussenkostensoorten.
  De kosten worden berekend in netto waarde, dwz na aftrek van de eventuele herfactureringen.
  Er zijn 13 eindkostensoorten die verdeeld zijn als volgt :
  1. Technische prestaties.
  2. Aankoop van ruw water.
  3. Aandrijvingskracht.
  4. Reagentia en slib.
  5. Overige rechtstreekse kosten.
  6. Aflossingen van bedrijfsinstallaties.
  7. Kost van de beschermingsdienst.
  8. Telebeheer.
  9. Laboratoriumkosten.
  10. Structuurkosten.
  11. Financiële lasten.
  12. Uitzonderlijke voorzieningen en lasten.
  13. Kostenaanpassingen.
  De tussenkostensoorten zijn samengesteld uit :
  - Algemene technische kosten.
  - Winkelkosten.
  - Garagekosten.
  - Administratieve lokaalkosten.
  - Andere (nader te bepalen).
  De tussenkosten worden verdeeld op één of meerdere eindkostensoorten door de toepassing van een dekking op rechtstreekse kosten. De garagekosten (lokalen, uitrusting, personeel, ...) worden bv. verdeeld op de reiskosten van de eindkostensoorten " technische prestaties " door de werkelijke of standaardkosten van de afgelegde kms voor een bepaalde categorie bedrijfsvoertuig (vb : categorie vrachtwagen) te verhogen met een quotiteit.
  I. EINDKOSTENSOORTEN (afdelingen 1 tot 13).
  1. Technische prestaties.
  Zij bestaan uit de volgende taken :
  - Werking van de installaties;
  - Controle op de installaties;
  - Herstel van de installaties.
  Die werken worden uitgevoerd door eigen personeel of worden onderaanbesteed. In het eerste geval staan de werken vermeld op een werkbon die de personeelsprestaties bevat alsook de reizen, de gebruikte materialen, de gebruiksduur van bouwkundemachines en eventueel overige kosten. In het tweede geval wordt het geheel van de kosten gefactureerd door de onderaanbesteder.
  De personeelskosten betreffende de technische prestaties worden berekend op grond van rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten) verhoogd met een aandeel ter dekking van algemene technische kosten.
  De reiskosten betreffen de bedrijfsvoertuigen (vracht- en bestelwagens) en bevatten de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (aflossing, financiële lasten, leasing, onderhoud, herstellen, brandstof, verzekeringen, ...) verhoogd met een aandeel ter dekking van garagekosten.
  De kosten van de gebruikte materialen bestaan uit de aankoopkost (tegen de gewogen gemiddelde prijs of volgens de FIFO-methode) van de geplaatste onderdelen, verhoogd met een aandeel ter dekking van winkelkosten.
  De gebruikskosten van bouwkundemachines worden gevaloriseerd op grond van een uurkost per bouwkundemachine berekend door een quotiteit ter dekking van garagekosten op te nemen in de rechtstreekse kosten.
  De overige kosten betreffen prestaties door derden, het huren van machines of andere en worden geboekt op grond van de nominale waarde van de facturen.
  2. Aankoop van ruw water.
  Ruw water is het water bestemd om te worden verwerkt in de installatie van een productie-eenheid.
  De aankopen van verwerkt water staan apart vermeld in de samenvattende exploitatierekening van de productieactiviteit. Alle aankopen van verwerkt water transiteren via de exploitatierekening " Productie ".
  Aankopen van ruw water worden gevaloriseerd tegen de aankoopprijs.
  3. Aandrijvingskracht.
  De kosten verbonden met de aandrijvingskracht betreffen voornamelijk de elektriciteitskosten en de belastingen verbonden met de werken.
  De kosten stemmen in het algemeen overeen met de nominale waarde van de facturen of van de borderellen.
  4. Reagentia en slib.
  De reagentiakosten betreffen de kosten van de in de bedrijfsinstallaties verbruikte reagentia. De aankopen worden rechtstreeks toegerekend op het werk op grond van de factuur of de verbruiken worden verdeeld tussen de werken en gevaloriseerd tegen de gewogen gemiddelde prijs of volgens de FIFO-methode.
  5. Overige rechtstreekse kosten.
  Ze bevatten met name de werkingskosten van de gebouwen en werken eigen aan de productieactiviteit alsook overige rechtstreekse kosten.
  De werkingskosten van de gebouwen en werken eigen aan de productieactiviteit bevatten :
  - de werkingskosten van de eigenlijke gebouwen en werken, namelijk de onderhouds- en verzorgingskosten met inbegrip van de onmiddellijke omgeving, de elektriciteits-, verwarmings-, gas- en verzekeringskosten alsook de aflossingslasten,...
  - de kosten van de voor de gebouwen en werken aangestelde personeelsleden die geen technische prestaties verrichten worden vastgesteld op grond van de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten).
  De overige kosten hangen af van elke operator en moeten geval per geval worden vastgesteld. De interne kosten worden vastgesteld door toepassing van de zogenaamde volledige kostenberekening. De externe kosten stemmen in het algemeen overeen met de nominale waarde van de facturen.
  6. Aflossingen van bedrijfsinstallaties.
  De bedrijfsinstallaties betreffen de werken (winningseenheid, verwerkingseenheid, watertoren, ...), de toevoerleidingen (leidingen, afsluiters, aansluitingen), de meters, ...).
  De aflossingslasten volgen de in het gestandaardiseerd boekhoudplan van de watersector vastgestelde evaluatieregels.
  7. Kost van de beschermingsdienst.
  Wat betreft de operatoren die het beschermingscontract hebben afgesloten met de " SPGE " (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer), valt de bescherming van de winningen onder de verantwoordelijkheid van de " SPGE ", die de dienst factureert aan de producenten op grond van een bedrag per voortgebrachte m3.
  De last stemt overeen met de nominale waarde van de facturen van de " SPGE " voor die dienst.
  8. Telebeheer.
  De telebeheerskosten worden toegerekend op een kostensoort en bevatten :
  - De kosten verbonden met specifiek informaticamateriaal (hardware en software) die aflossingen, onderhoudskosten, ... bevatten.
  - De rechtstreekse werkelijke of standaardkosten van de voor die dienst aangestelde personeelsleden (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten) verhoogd met een aandeel ter dekking van lokaalkosten.
  - De reiskosten die de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten bevatten (aflossing, financiële lasten, leasing, onderhoud, herstellen, brandstof, verzekeringen, ...) verhoogd met een aandeel ter dekking van garagekosten;
  - De overige aankopen (klein materiaal, ...) die gevaloriseerd zijn op grond van de nominale waarde van de factuur of op grond van de verbruiken gevaloriseerd tegen de gewogen gemiddelde prijs of volgens de FIFO-methode;
  - Overige kosten (nader te bepalen).
  9. Laboratoriumkosten.
  De activiteit is hetzij intern hetzij onderaanbesteed. In het eerste geval worden de kosten berekend op grond van een volledige kost; in het tweede geval bestaan de kosten uit laboratoriumfacturen.
  De laboratoriumkosten worden toegerekend op een kostensoort; dit betreft :
  - De rechtstreekse werkelijke of standaardkosten van het laboratoriumpersoneel (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten) verhoogd met een aandeel ter dekking van lokaalkosten;
  - De kosten verbonden met specifiek materiaal en uitrusting met inbegrip van aflossingen, onderhoudskosten, ...
  - De overige aankopen (klein materiaal, ...) die gevaloriseerd zijn op grond van de nominale waarde van de factuur of op grond van de verbruiken gevaloriseerd tegen de gewogen gemiddelde prijs of volgens de FIFO-methode;
  - Overige kosten (nader te bepalen).
  10. Structuurkosten.
  Die kosten zijn in het algemeen gemeenschappelijk aan de productie- en distributieactiviteiten. Ze bevatten de kosten van verschillende functionele diensten die niet rechtstreeks worden toegerekend via de kosten van technische prestaties of meteropmetingen. De algemene administratieve kosten alsook de overige kosten worden ook opgenomen.
  De kosten van de functionele diensten hebben betrekking op de kosten van de Directie (Directoraat-generaal, andere Directies, Secretaris-generaal, beheersorganen, ...), het bestuur (boekhouding, HR, administratieve diensten, andere, ...), de juridische dienst, de klanten- en invorderingsdienst (facturering, geschillen, ombudsman), de dienst studies en tekeningen, de informaticadienst. De kosten worden bepaald volgens de volledige kostenberekening, dwz dat ze het volgende opnemen :
  - De rechtstreekse kosten van het dienstpersoneel (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten);
  - De overige rechtstreekse kosten van de dienst (aankopen, verbruiken, erelonen, ...);
  - Een aandeel van de gebouwkosten gegrond op het werkelijk gebruik.
  De kosten zijn vrij van de bedragen die aan andere diensten gefactureerd zijn of die toegerekend zijn op de technische prestaties.
  De administratieve algemene kosten bevatten de overige kosten die niet opgenomen zijn in de bovenvermelde functionele afdelingen en die verbonden zijn met het economaat, het meubilair, het kantoormaterieel, de documentatie (niet eigen aan een dienst), ...
  In de overige kosten worden oa opgenomen de voorzieningen voor risico's en lasten, de financiële lasten alsook de uitzonderlijke lasten niet rechtstreeks verbonden met de productieactiviteit alsook (nader te bepalen) andere kosten dan die welke verbonden zijn met de functionele diensten of met de algemene administratieve kosten.
  11. Financiële lasten.
  De financiële lasten verbonden met de leningen aangegaan voor de aanwerving van werken van een productie-eenheid of van een transportleiding staan apart vermeld onder deze rubriek.
  De financiële lasten worden toegerekend op grond van de werkelijk gedragen kosten.
  12. Voorzieningen voor risico's en lasten & uitzonderlijke lasten.
  De dotaties en terugnemingen van voorschotten alsook de uitzonderlijke lasten worden geboekt in overeenstemming met de regels van het boekhoudkundig recht.
  De dotaties en terugnemingen van voorzieningen voor risico's en lasten alsook de uitzonderlijke lasten worden opgenomen onder deze rubriek voor zover ze eigen zijn aan de productieactiviteit. Zoals hierboven vermeld worden de dotaties/terugnemingen en andere niet-specifieke lasten opgenomen onder de structuurkosten.
  13. Kostenaanpassingen.
  Onder de rubriek " Kostenaanpassingen " worden oa opgenomen :
  - de door derden gedragen kosten voor rekening van de productieoperator maar die niet gefactureerd zijn;
  - de verschillen tussen werkelijke kost en standaardkost indien die verschillen niet toegerekend zijn op de overeenstemmende afdelingen.
  II. TUSSENKOSTENSOORTEN.
  a. Algemene technische kosten.
  Die kosten betreffen :
  - de aankoop van klein materiaal, ijzerwaren, klein gereedschap, verkeerstekens, ...
  - de kost (gevaloriseerd volgens de volledige kostenberekening : aflossing, onderhoud, verzekeringen, onderhoudspersoneel en -lokalen,...) van het zware bedrijfsmateriaal zoals kranen, compressoren, ...
  - Andere.
  Ze worden onrechtstreeks toegerekend via een bijkomend kostenaandeel dat het standaarduurpercentage van de arbeidskosten belast.
  b. Winkelkosten.
  De kosten bevatten :
  - Personeelskosten.
  - Voertuigkosten.
  - Gebouwkosten.
  - Aflossingen van uitrustingen.
  - Verbruik.
  - Andere.
  Ze worden onrechtstreeks toegerekend via een bijkomend kostenaandeel dat de rechtstreekse materiaalkosten belast.
  c. Garagekosten.
  In de garagekosten wordt het volgende opgenomen :
  - Personeelskosten.
  - Voertuigkosten.
  - Gebouwkosten.
  - Aflossingen van uitrustingen.
  - Verbruik.
  - Andere.
  Ze worden onrechtstreeks toegerekend via een bijkomend kostenaandeel (reizen of bouwkundemachines) dat de rechtstreekse kosten van de voertuigen of machines belast.
  d. Kosten Administratieve lokalen.
  Ze bestaan uit :
  - Aflossingen van het of de gebouwen en inrichtingswerken.
  - Onderhoud.
  - Herstellen.
  - Kosten van het onderhoudspersoneel.
  - Klein materiaal.
  - Andere.
  Ze worden toegerekend op de verschillende functionele diensten op grond van de gebruikte oppervlakten.
  e. Andere.
  De aard en de toerekeningswijze van die kosten worden nader bepaald.

Art. N51. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> BIJLAGE LI : Definitie van de rubrieken van de samenvattende exploitatierekening van de producent in het Waalse Gewest.
  Door de samenvattende exploitatierekening kunnen voor een gegeven producent de reële kostprijs van de waterproductie alsook het netto resultaat van de waterverkoop en van de " Productieactiviteit " worden berekend.
  Elke rubriek wordt kort uitgelegd.
  I. Waterverkoop.
  De omzet van de producent betreffende de waterverkoop wordt vermeld en berekend volgens de gebruikelijke boekhoudkundige regels van bedrijven.
  II. Totale reële kostprijs van de productie.
  De totale reële kostprijs van de productie bestaat uit de som van de reële kostprijs van de productie-eenheden, de reële kostprijs van de transportleidingen en de aankopen van verwerkt water.
  II.A. Productie-eenheden.
  De reële kostprijs van het geheel van de productie-eenheden voor het boekjaar wordt vermeld.
  II.B. Transportleidingen.
  Deze rubriek bestaat uit de reële kostprijs van het geheel van de transportleidingen voor het boekjaar.
  II.C. Aankoop van verwerkt water.
  Deze rubriek bestaat uit de kosten van de aankopen van verwerkt water voor het verbruik van het boekjaar.
  III. Netto resultaat van de waterverkoop.
  Het netto resultaat van het boekjaar is het verschil tussen de waterverkoop (rubriek I) en de totale reële kostprijs van de waterproductie (rubriek II).
  IV. Netto resultaat van de aan derden gefactureerde werken.
  Het gaat om de kosten van de (technische) operationele diensten voor rekening en ten laste van derden.
  De kosten van de werken die ten laste worden genomen door de producent, staan vermeld in deze afdeling.
  De overeenstemmende inkomsten staan vermeld tegenover die lasten in de vorm van een facturering aan derden.
  V. Netto resultaat van de " Productieactiviteit ".
  Het netto resultaat van de " Productieactiviteit " bestaat uit de som van het nettoresultaat van de waterverkoop (rubriek III) en van het nettoresultaat van de aan derden gefactureerde netto werken (rubriek IV).
  VI. Aanvullende informatie.
  De kost van de vaste productie wordt vermeld bij wijze van aanvullende informatie. De vaste productie bevat het geheel van de door de diensten van de producent uitgevoerde werken.

Art. N52. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> BIJLAGE LII : Lichamelijke vaste activa (distributie).

   LII.a. Rangschikking in algemene boekhouding.
  22 Terreinen :
  - Gebouwen (Duurzame gebouwen (volgens bouwtype) - Lichte gebouwen, schuilplaatsen, ...).
  - Bebouwde terreinen.
  - Andere zakelijke rechten op onroerende goederen.
  - Technische burgerlijke bouwkunde : werken voor de distributie.
  23 Installaties, machines en gereedschappen :
  - het leidingsnet, aansluitingen, ...
  - Elektromechanische installaties : Pompen, elektromechanische apparaten, ...
  - Elektromechanische installaties : Pompen, elektromechanische apparaten, ...
  - Reguleringsorganen (elektronisch, sensors,...).
  - Meters.
  24 Meubilair en rollend materieel :
  - Technisch meubilair (laboratoriumapparaten, ...).
  - technisch materieel (machines voor openbare werken, ...).
  25 Terreinen en bouwwerken in leasing :
  - Installaties, machines en gereedschappen in leasing.
  - Meubilair en rollend materieel in leasing.
  - Technische burgerlijke bouwkunde in leasing : werken voor de distributie, het leidingsnet, aansluitingen, ...
  - Elektromechanische installaties in leasing : Pompen, elektromechanische apparaten, ...
  - Reguleringsorganen in leasing (elektronisch, sensors,...).
  - Meters.
  - Technisch meubilair (laboratoriumapparaten, ...) en technisch materiaal (machines voor openbare werken), ...) in leasing.
  26 Andere lichamelijke vaste activa :
  Alle vaste activa zijn bestemd voor een deelstroomgebied of een tussenkostensoort die het voorwerp uitmaakt van een verdeling of allocatie.

  BIJLAGE LII.b. : Aflossingsregels.


 Min.Max.
Kathodische leidingen en bescherming3050
(bijzondere stations)  
Rekbaar gietijzer  
PVC  
......  
Aansluitingen2030
Eigen meters816
Hoofdmeters88
Pompen en kleine elektrische installaties510
Grote elektrische installaties (borden, ...),  
elektromechanische apparaten, verwarmings- en  
verluchtingsinstallaties1015
Reguleringsorganen (elektronisch, sensors, telebeheer...)410
Duurzame gebouwen (volgens bouwtype)2050
Lichte gebouwen, schuilplaatsen, ...1015
Inrichting van gebouwen1020
Kantoormeubilair1015
Laboratoriumapparaten, kantoormaterieel  
(behalve informatica), gereedschappen, ...510
Informaticamaterieel25
Machines voor openbare werken, voertuigen, ...410
Elektrische installaties1010
Telefonische installaties510

  De aflossingsduur van de meters wordt bepaald op grond van de voorschriften van de Federale Dienst Economische Zaken - Afdeling Metrologie.

Art. N53. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> BIJLAGE LIII : Definitie van de rubrieken van de analytische exploitatierekening van een distributienet.
  De kosten van de distributieactiviteit (klein materiaal, diverse goederen en diensten, personeel, aflossing, voorschot en waardevermindering, uitzonderlijke kosten, ...) worden toegerekend op de verschillende eind- of tussenkostensoorten.
  De kosten worden berekend in netto waarde, dwz na aftrek van de eventuele herfactureringen.
  Er bestaan 10 eindkostensoorten die verdeeld zijn als volgt :
  1. Technische prestaties - onderhoud :
  1. Kosten van de overzichten.
  2. Wateraankoop.
  3. Overige rechtstreekse kosten.
  4. Aflossingen van bedrijfsinstallaties.
  5. Heffing wegens publiek gebruik.
  6. Structuurkosten.
  7. Financiële lasten.
  8. Waardeverminderingen & minderwaarden, voorschotten en uitzonderlijke lasten.
  9. Kostenaanpassingen.
  De tussenkostensoorten zijn samengesteld uit :
  - Technische algemene kosten.
  - Winkelkosten.
  - Garagekosten.
  - Administratieve lokaalkosten.
  - Andere (nader te bepalen).
  De tussenkosten worden verdeeld op één of meerdere eindkostensoorten door de toepassing van een dekking op rechtstreekse kosten. De garagekosten (lokalen, uitrusting, personeel, ...) worden bv. verdeeld op de reiskosten van de eindkostensoorten " technische prestaties - onderhoud " en " kost van de meteropmetingen " door de werkelijke of standaardkosten van de afgelegde kms voor een bepaalde categorie bedrijfsvoertuig (vb : categorie vrachtwagen) te verhogen met een quotiteit.
  I. EINDKOSTENSOORTEN (afdelingen 1 tot 10).
  1. Technische prestaties - onderhoud.
  Ze bestaan uit de volgende taken :
  - de controle op het netwerk (opsporen van lekkages, ...);
  - het onderhoud van het netwerk (en van de daarop geïnstalleerde apparaten);
  - het herstel van het netwerk (herstel van lekkages op leidingen en/of aansluitingen)...
  Die werken worden uitgevoerd door eigen personeel of worden onderaanbesteed. In het eerste geval staan de werken vermeld op een werkbon die de personeelsprestaties bevat alsook de reizen, de gebruikte materialen, de gebruiksduur van bouwkundemachines en andere eventuele kosten. In het tweede geval wordt het geheel van de kosten gefactureerd door de onderaanbesteder.
  De personeelskosten betreffende de technische onderhoudsprestaties worden berekend op grond van rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten) verhoogd met een aandeel ter dekking van technische algemene kosten.
  De reiskosten betreffen bedrijfsvoertuigen (vracht- en bestelwagens) en bevatten de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (aflossing, financiële lasten, leasing, onderhoud, herstellen, brandstof, verzekeringen, ...) verhoogd met een aandeel ter dekking van garagekosten.
  De kosten van de gebruikte materialen bestaan uit de aankoopkost (tegen de gewogen gemiddelde prijs of volgens de FIFO-methode) van de geplaatste onderdelen, verhoogd met een aandeel ter dekking van winkelkosten.
  De gebruikskosten van bouwkundemachines worden gevaloriseerd op grond van een uurkost per bouwkundemachine berekend door een quotiteit ter dekking van garagekosten op te nemen in de rechtstreekse kost (aflossingen, financiële lasten, brandstof, onderhoud, ...)
  De overige kosten betreffen prestaties door derden, het huren van machines, ... en worden geboekt op grond van de nominale waarde van de facturen.
  2. Kosten van meteropmetingen.
  Die werken worden uitgevoerd door eigen personeel of worden onderaanbesteed. In het eerste geval worden personeelsleden duidelijk aangesteld voor die taak; hun kost bevat de rechtstreekse kosten (personeelsprestaties, reizen en overige eventuele kosten). In het tweede geval wordt het geheel van de kosten gefactureerd door de onderaanbesteder die de prestaties uitvoert.
  De personeelskosten betreffende de meteropmetingen worden vastgesteld op grond van de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten).
  De reiskosten betreffen de door het personeel belast met de meteropmetingen gebruikte voertuigen (bestelwagens) en bevatten de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (aflossing, financiële lasten, leasing, onderhoud, herstellen, brandstof, verzekeringen, ...) verhoogd met een aandeel ter dekking van garagekosten.
  De overige kosten hebben betrekking op prestaties van derden belast met de meteropmetingen en worden geboekt op grond van de nominale waarde van de facturen alsook op de andere kosten eigen aan het bedrijf zoals bv. de informaticakosten (aflossing, onderhoud, financiële lasten, ...) van de bij de meteropmetingen gebruikte hardware en software, de met die activiteit rechtstreeks verbonden postkosten, ...
  3. Wateraankoop.
  De wateraankopen komen voort uit de eigen productie ofwel uit andere producenten. Behalve de gevallen waarin de verdeler geen productieactiviteit uitoefent, transiteren de wateraankopen bij andere producenten via de productieactiviteit.
  De wateraankopen worden uitgevoerd tegen de gemiddelde productiekost (eigen productie) en/of tegen de aankoopkost (productie van derden).
  4. Overige rechtstreekse kosten.
  Ze bevatten met name de werkingskosten van de gebouwen en werken eigen aan de distributieactiviteit alsook overige rechtstreekse kosten.
  De werkingskosten van de gebouwen en werken eigen aan de distributieactiviteit bevatten :
  De werkingskosten van de eigenlijke gebouwen en werken, namelijk de onderhouds- en verzorgingskosten met inbegrip van de onmiddellijke omgeving, de elektriciteits-, verwarmings-, gas- en verzekeringskosten alsook de aflossingslasten,...
  De kosten van de voor de gebouwen en werken aangestelde personeelsleden die geen prestaties verrichten voor één van de andere twee activiteiten (technische prestaties & meteropmeting), worden vastgesteld op grond van de rechtstreekse werkelijke of standaardkosten (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten).
  De overige kosten hangen af van elke operator en betreffen bv het telebeheer, de dienst metrologie, de NMBS-doorgangsheffing,...
  De interne kosten worden vastgesteld door de zogenaamde volledige kostenberekening toe te passen (vb : telebeheer met inbegrip van materiaalkosten - aflossing, financiële lasten, onderhoud, ... - de kosten van de voor die activiteit aangestelde personeelsleden, ...). De externe kosten stemmen in het algemeen overeen met de nominale waarde van de facturen.
  5. Aflossingen van bedrijfsinstallaties.
  De bedrijfsinstallaties betreffen de netwerken (leidingen, afsluiters, aansluitingen) en de meters.
  De aflossingslasten volgen de in het boekhoudplan van de watersector vastgestelde evaluatieregels.
  6. Heffing en/of vergoeding wegens publiek gebruik.
  Dit betreft de heffing en/of de vergoeding wegens publiek gebruik verleend door de gemeenten op het grondgebied waarvan het distributienet is geïnstalleerd.
  De last stemt overeen met de nominale waarde van de heffing en/of van de vergoeding.
  7. Structuurkosten.
  Die kosten zijn in het algemeen gemeenschappelijk aan de productie- en distributieactiviteiten. Ze bevatten de kosten van verschillende functionele diensten die niet rechtstreeks worden toegerekend via de kosten van technische prestaties of meteropmetingen. De algemene administratieve kosten alsook de overige kosten worden ook opgenomen.
  De kosten van de functionele diensten hebben betrekking op de kosten van de Directie (Directoraat-generaal, andere Directies, Secretaris-generaal, beheersorganen, ...), het bestuur (boekhouding, HR, administratieve diensten, andere, ...), de juridische dienst, de klanten- en invorderingsdienst (facturering, geschillen, ombudsman), de dienst studies en tekeningen, de informaticadienst. De kosten worden bepaald volgens de volledige kostenberekening, dwz dat ze het volgende opnemen :
  - de rechtstreekse kosten van het dienstpersoneel (wedde, premies en diverse toeslagen, sociale werkgeversbijdragen, wetsverzekering, overige diverse kosten);
  - de overige rechtstreekse kosten van de dienst (aankopen, verbruiken, erelonen, ...).
  - Een aandeel van de gebouwkosten gegrond op het werkelijk gebruik.
  De kosten zijn vrij van de bedragen die aan andere diensten gefactureerd zijn of die toegerekend zijn op de technische prestaties/meteropmetingen.
  De administratieve algemene kosten bevatten de overige kosten die niet opgenomen zijn in de bovenvermelde functionele afdelingen en die verbonden zijn met het economaat, het meubilair, het kantoormaterieel, de documentatie (niet eigen aan een dienst), de met de meteropmeting niet verbonden postkosten,...
  In de overige kosten worden oa opgenomen de voorzieningen voor risico's en kosten, de financiële lasten alsook de uitzonderlijke lasten niet rechtstreeks verbonden met de distributieactiviteit alsook (nader te bepalen) andere kosten dan die verbonden met de functionele diensten of met de algemene administratieve kosten.
  8. Financiële lasten.
  De financiële lasten verbonden met de leningen aangegaan voor de aanwerving van distributie-installaties staan ook apart vermeld onder deze rubriek.
  De financiële lasten worden toegerekend op grond van de werkelijk gedragen kosten.
  9. Waardevermindering op dubieuze vorderingen, voorzieningen voor risico's en kosten, uitzonderlijke lasten.
  De waardeverminderingen op dubieuze vorderingen worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van het boekhoudplan in de watersector. De dotaties en terugnemingen van voorzieningen alsook de uitzonderlijke lasten worden geboekt in overeenstemming met de regels van het boekhoudkundig recht.
  De dotaties en terugnemingen van voorzieningen voor risico's en lasten alsook de uitzonderlijke lasten worden opgenomen onder deze rubriek voor zover ze eigen zijn aan de distributieactiviteit. Zoals hierboven vermeld worden de dotaties/terugnemingen en andere niet-specifieke lasten opgenomen onder de structuurkosten.
  10. Kostenaanpassingen.
  Onder deze rubriek worden oa opgenomen :
  - de door derden gedragen kosten voor rekening van de distributieoperator maar die niet gefactureerd zijn;
  - de verschillen tussen werkelijke kost en standaardkost indien die verschillen niet toegerekend zijn op de overeenstemmende afdelingen.
  II. TUSSENKOSTENSOORTEN.
  a. Algemene technische kosten.
  Die kosten betreffen :
  - De aankoop van klein materiaal, ijzerwaren, klein gereedschap, verkeerstekens, ...
  - De kost (gevaloriseerd volgens de volledige kostenberekening : aflossing, onderhoud, verzekeringen, onderhoudspersoneel en -lokalen,...) van het zware bedrijfsmateriaal zoals kranen, compressoren, ...
  - Andere.
  Ze worden rechtstreeks toegerekend via een bijkomend kostenaandeel dat het standaarduurpercentage van de arbeidskosten belast.
  b. Winkelkosten.
  Die kosten omvatten :
  - Personeelskosten.
  - Voertuigkosten.
  - Gebouwkosten.
  - Aflossingen van uitrustingen.
  - Verbruik.
  - Andere.
  Ze worden rechtstreeks toegerekend via een bijkomend kostenaandeel dat de rechtstreekse materiaalkosten belast.
  c. Garagekosten.
  In de garagekosten wordt het volgende opgenomen :
  - Personeelskosten.
  - Voertuigkosten.
  - Gebouwkosten.
  - Aflossingen van uitrustingen.
  - Verbruik.
  - Andere.
  Ze worden rechtstreeks toegerekend via een bijkomend kostenaandeel (reizen of bouwkundemachines) dat de rechtstreekse kosten van de voertuigen of machines belast.
  d. Administratieve lokaalkosten.
  Ze bestaan uit :
  - Aflossingen van het of de gebouwen en inrichtingswerken.
  - Onderhoud.
  - Herstellen.
  - Kosten van het onderhoudspersoneel.
  - Klein materiaal.
  - Andere.
  Ze worden toegerekend op de verschillende functionele diensten op grond van de gebruikte oppervlakten.
  e. Andere.
  De aard en de toerekeningswijze van die kosten worden nader bepaald.

Art. N54. <Ingevoegd bij BWG 2005-07-14/47, art. 2; Inwerkingtreding : 26-08-2005> BIJLAGE LIV : Definitie van de rubrieken van de samenvattende exploitatierekening van de verdeler in het Waalse Gewest.
  Door de samenvattende exploitatierekening kunnen voor een gegeven verdeler de reële kostprijs van de waterdistributie voor de verbruikers alsook het netto resultaat van de waterverkoop en van de " Distributieactiviteit " worden berekend.
  Elke rubriek wordt kort uitgelegd.
  I. Waterverkoop.
  Vermeld staan de omzetcijfers van de verdeler betreffende de waterverkoop en de heffing die berekend zijn volgens de gebruikelijke boekhoudkundige regels voor bedrijven, met inbegrip van de in hoofde van het sociaal fonds gefactureerde quotiteit.
  II. Totale reële kostprijs voor verbruikers.
  De totale reële kostprijs voor de verbruikers bestaat uit de som van de kost van de distributienetten en van sommige specifieke bijkomende lasten die opgenomen zijn.
  II.A. Distributienetten.
  Deze rubriek bestaat uit de reële kostprijs van het geheel van de distributienetten voor het boekjaar.
  II.B. Andere lasten opgenomen in de reële kostprijs van het water.
  Deze rubriek bestaat uit verschillende lasten zoals :
  - de opportuniteitskost gevormd door de heffing op de ontvangsten van een quotiteit bestemd om de vernieuwing van het netwerk te financieren, verplicht tijdens de periode waarin de aflossingslasten onvoldoende zijn om de zelffinanciering daarvan te verzekeren; die kost wordt vastgesteld als het verschil tussen de renovatiekosten van het distributienet ten belope van maximum 1,5 % en de werkelijk geboekte aflossingslasten van het net.
  - de facturering van de terugbetaling van de schuld (kapitaalbedrag) als tegenprestatie voor de aandelen bij de waterverdeler.
  II.C. Totale Reële Kostprijs Distributie.
  De Totale Reële Kostprijs Distributie is gelijk aan de som van de reële kostprijs van de distributienetten (afdeling II.A.) en van de andere lasten die opgenomen zijn in de waterverkoopprijs (afdeling II.B.).
  II.D. Totale Reële Kostprijs Sanering.
  De Totale Reële Kostprijs Sanering is gelijk aan het door de " SPGE " gefactureerde bedrag op grond van de m3 die verdeeld zijn in het kader van het dienstcontract betreffende de openbare sanering van het huishoudelijk afvalwater.
  II.E. Sociaal fonds.
  Het sociaal fonds stemt overeen met de bijdrage ten laste van de verdelers die vastgesteld is op grond van de gefactureerde m3 water overeenkomstig het decreet van 20 februari 2003 houdende oprichting van een Sociaal Waterfonds in het Waalse Gewest.
  III. Netto resultaat van de waterverkoop.
  Het netto resultaat van het boekjaar is het verschil tussen de waterverkoop (rubriek I) en de totale reële kostprijs voor de verbruikers (rubriek II).
  IV. Netto resultaat van de aan derden gefactureerde werken.
  Het gaat om de kosten van de (technische) operationele diensten voor rekening van derden.
  Overeenstemmende inkomsten staan vermeld tegenover die lasten in de vorm van een facturering aan derden (bv. voor aansluitingskosten).
  V. Netto resultaat van de " Distributieactiviteit ".
  Het netto resultaat van de " Distributieactiviteit " bestaat uit de som van het nettoresultaat van de waterverkoop (rubriek III) en van het nettoresultaat van de aan derden gefactureerde netto werken (rubriek IV).
  VI. Aanvullende informatie.
  De kost van de voor eigen rekening uitgevoerde werken (de zogenaamde " vaste productie ") staat vermeld bij wijze van aanvullende informatie. De vaste productie bevat het geheel van de door de diensten van de verdeler uitgevoerde werken.

Art. N55.[1 BIJLAGE LV. - Bepalingen betreffende de riviercontracten.
   A. Minimuminhoud van het voorbereidend dossier voor het riviercontract.
   Het voorbereidend dossier voor het riviercontract waarvan sprake in artikel R.51 omvat minstens volgende gegevens :
   1° een presentatie van de initiatiefnemer;
   2° de aanwijzing van het betrokken onderstroomgebied of van het vak van het onderstroomgebied betrokken bij het project en de lijst van de gemeenten op het grondgebied waarvan hij/zij gelegen is;
   3° een bibliografisch onderzoek betreffende de bestaande toestand;
   4° een omschrijving van de oorspronkelijke toestand van het betrokken stroomgebied, opgesteld op grond van de beschikbare gegevens;
   5° een samenvatting van de plaatselijke belangen of problemen die aanzetten tot de invoering van een riviercontract;
   6° de beraadslaging en het besluit van de gemeenteraden waarbij beslist wordt aan te sluiten bij een riviercontract en dit contract te financieren voor de duur van het neerschrijven van het protocolakkoord;
   7° het advies van de provinciecolleges, opgenomen in de beraadslagingen en besluiten van de provinciecolleges op het dossier als de provincies eraan deelachtig zijn;
   8° de vermelding van de vorm, als vereniging of vennootschap, die gekozen is voor de oprichting van het riviercontract en de ontwerp-statuten van de rechtspersoon;
   9° de aard en de resultaten van de gezamenlijke, reeds aangevatte raadplegingen;
   10° de bestaande lokale structuren die als doorgeefluik willen optreden voor het neerschrijven van het protocolakkoord en hun middelen (logistieke, technische, wetenschappelijke, financiële steun);
   11° de gedetailleerde vermelding van de begrotingsposten in verband met het riviercontract tijdens het neerschrijven van het ontwerp van protocolakkoord waarvan sprake in artikel R.52, § 1, het jaarlijks bedrag van de verbintenis van elke betrokken gemeente en provincie in de deelname aan de werking ervan gedurende de duur van het neerschrijven van het protocolakkoord;
   12° de omschrijving van de activiteitengebieden van het riviercontract;
   13° de omschrijving van het grotere verband : algemene werkmethode, werkprogramma en deelnamemethode;
   14° de juiste samenstelling van het riviercomité waarin de groepen waarvan sprake in artikel D.32, § 1, lid 2, gedetailleerd opgenomen zijn.
   B. Jaarlijks activiteitenverslag.
   Het jaarlijks activiteitenverslag bevat minstens :
   1° de algemene voortgang van de opdrachten van het riviercontract;
   2° het aantal acties voorzien voor het afgelopen jaar;
   3° het aantal en de omvang van de in het afgelopen jaar daadwerkelijk uitgevoerde acties, gerangschikt in functie van de aanvankelijke planning in het programma (dat jaar, de vorige jaren of buiten het programma om);
   4° een korte samenvatting van elke gevoerde actie (beëindigd of lopende);
   5° de invoering en de voortgang van de terreininventaris, de invoering van de gegevens en de opstelling van de kaartdocumenten;
   6° de opstelling van een verbindingsbrief tussen de leden van het riviercontract;
   7° de animaties en de sensibilisering van het brede publiek en de doelgroepen;
   8° een persoverzicht;
   9° de thema's van de werkgroepen en de voortgang van de werkzaamheden;
   10° het aantal en de data's van de ontmoetingen met de gemeente- en provinciecolleges, van de vergaderingen van het Bureau, de werkgroepen, van de vergaderingen van het riviercomité;
   11° de samenvatting van de positieve en negatieve punten waargenomen tijdens het afgelopen jaar, met betrekking tot zowel de uitvoering van de projecten en de tot stand gebrachte algemene werkmethode, zoals het deelnamecijfer en de moeilijkheden bij de uitvoering van sommige projecten;
   12° het voorstellen van oplossingen voorgedragen door het riviercomité voor betere resultaten van het riviercontract (voorstellen tot verhelping voor de komende jaren);
   13° een tabel van de gevoerde onderzoeken, waarbij minstens hun opschrift, auteur, de nagestreefde doelstellingen en de verkregen resultaten opgenomen worden;
   14° het overzicht van de uitgaven verricht tijdens het afgelopen jaar volgens de verschillende begrotingsposten (personeel, verplaatsingen, werkingen, onderaanneming, voorlichting, sensibilisering), goedgekeurd door het riviercomité;
   15° de previsionele bedragen van het volgende jaar, gebudgetiseerd voor de verschillende posten, goedgekeurd door het riviercomité.
   In bijlage bij het jaarverslag worden gevoegd :
   1° de adresgegevens van de daadwerkelijke deelnemers aan de vergaderingen van de gemeente- en provinciecolleges, van de raad van bestuur, aan de werkgroepen, aan de vergaderingen van de algemene vergadering van het riviercontract;
   2° de notulen, op papieren en elektronische informatiedrager, van die vergaderingen;
   3° een exemplaar van alle documenten opgesteld en verspreid door het riviercontract inzake voorlichting en sensibilisering, zoals dozen en plaatjes.
   C. Bedrag van de gewestelijke werkingssubsidies per onderstroomgebied :


OnderstroomgebiedMaximum jaarlijks bedrag van het
 gewestelijk aandeel in de
 werkingssubsidie * (euro)
Ambleve/Amel95 167,49
Dender89 796,63
Dijle-Gete113 621,74
Schelde-Leie105 829,86
Haine129 564,30
Lesse100 463,39
Maas stroomopwaarts133 240,63
Maas stroomafwaarts193 601,39
Moesel83 511,78
Oise2 312,41
Ourthe122 497,21
Samber176 904,03
Semois-Chiers117 570,47
Zenne98 935,35
Vesder102 983,32
 ------------
TOTAAL1 666 000,00

  * Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten.
   Het gewestelijk subsidieaandeel is verbonden aan de voorwaarde dat de betrokken gemeenten of provincie(s) hun betalingen uitvoeren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2008-11-13/44, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2009>



Art. N55bis. BIJLAGE LVbis. - Aanvraagformulier inzake verklaring van openbaar nut
(NOTA : het BWG 2009-02-12/38, art. 2, voegt een bijlage LVbis toe. Om technische redenen wordt deze tweede bijlage LV door Justel niet opgenomen. Zie B.St. 10-03-2009, p. 21160-21162)

Art. N55ter. BIJLAGE LVter. - Tabel van de referentietermijnen voor het in overeenstemming brengen


DoelGebied IIaGebied IIb
  
 Referentie
  van het artikel
  
TermijnenReferentie
  van het artikel
Termijnen
  
circuits of terreinen voor motorsportenR. 165. § 1, 1°2 jaarR. 165. § 1, 1°4 jaar
  
verliesputten, met de afvoer van het regenwater inbegrepenR. 165. § 1, 2°2 jaarR. 165. § 1, 2°4 jaar
  
Bovengrondse opslag van koolwaterstoffen en stoffen van lijst I of IIR. 165. § 2, 3°3 jaarR. 165. § 2, 3°4 jaar
  
Bovengrondse opslag van vaste stoffen van lijst I of IIR. 165. § 2, 4°3 jaarR. 165. § 2, 4°4 jaar
  
Leiding voor koolwaterstoffen en producten lijst I of IIR. 165. § 2, 5°3 jaarR. 165. § 2, 5°4 jaar
  
overdekte omheinde dierenruimtenR. 165. § 2, 7°2 jaarR. 165. § 2, 7°2 jaar
  
installatie voor de wegwerking of de valorisatie van afvalR. 165. § 2, 8°2 jaarR. 165. § 2, 8°2 jaar
  
Opslag van bestaande vloeibare koolwaterstoffenR. 165. § 3, 1°3 jaarR. 165. § 3, 1°12 jaar
  
in onbruik geraakte tanksR. 165. § 3, 2°3 jaarR. 165. § 3, 2°4 jaar
  
individueel zuiveringsssysteem (noodgeval of uitzonderlijk geval)R. 165. § 3, 3°onmiddellijkR. 165. § 3, 3°onmiddellijk
  
centrum voor technische ondergravingR. 166. § 1, 1°4 jaarR. 167. § 1er, 1°4 jaar
  
Ingegraven opslag van koolwaterstoffen en gevaarlijke stoffenR. 166. § 1, 2°Volgens de dichtheidstests bedoeld in artikel R. 167 § 5 en uiterlijk binnen drie jaarR. 165. § 2, 3° en § 3, 1°Volgens de dichtheidstests bedoeld in artikel R. 167 § 5 en uiterlijk binnen twaalf jaar
  
ondergrondse verspreiding van huishoudelijke effluentenR. 166. § 1, 3°2 jaar 
  
opslag van organische stoffen buiten de productiesiteR. 166. § 1, 4°1 jaar 
  
plaats met een permanente dierenconcentratieR. 166. § 1, 5°1 jaar 
  
opslag van risicoproductenR. 166. § 1, 6°2 jaar 
  
niet-waterdichte vergaarkomR. 166. § 1, 7°4 jaar 
  
kampeerterreinR. 166. § 1, 8°2 jaar 
  
bestaande wegR. 166. § 2, 1°, eerste lid2 jaar 
  
nieuwe wegR. 166. § 2, 1°, tweede lidonmiddellijk 
  
parkeerzone > 5 voertuigenR. 166. § 2, 2°2 jaar 
  
riool, afvoerleiding of waterdichte geulR. 166. § 2, 3°2 jaar 
  
mobiele bestaande plaats met dierenconcentratieR. 166. § 2, 4°1 jaar 
  
transformatorR. 166. § 2, 5°2 jaarR. 167. § 2, 3°2 jaar
  
Opslag op de hoeve van dierlijke meststoffen en opslag van inkuilingsproductenR. 166. § 3, 1°, eerste en derde lid2 jaarR. 167. § 2, 2°, behalve vierde lid2 jaar
  
Ingegraven tank voor de opslag van koolwaterstoffen en stoffen van de lijsten I of II  R. 167. § 2, 4°4 jaar
  
bord  R. 167. § 3, 1°1 jaar
]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/74, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 07-05-2009>


Art. N55quater. [1 BIJLAGE LVquater - Tabel van de referentietermijnen voor het in overeenstemming brengen



Doel Gebied IIa Gebied IIB
 Referentie van het artikel Termijnen Referentie van het artikel Termijnen
  
Verliesputten, met de afvoer van het regenwater inbegrepen R.165. § 1, 2° 2 jaar R.165. § 1, 2° 4 jaar
Opslag van stoffen van de lijsten I of II R.165. § 2, 3° 3 jaar R.165. § 2, 3°° 4 jaar
Opslag van 100 liter tot 3 000 liter koolwaterstoffen
  
R.165. § 2, 3° Einde van de levensduur van de tank of elke toestand die het vervuilingsrisico imminent maakt R.165. § 2, 3° Einde van de levensduur van de tank of elke toestand die het vervuilingsrisico imminent maakt
Opslag van koolwaterstoffen in een voorkomingsgebied waarin de waterwinning voor menselijke consumptie bestemd is in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water R.165. § 2, 3° 3 jaar R.165. § 2, 3° 4 jaar
Bovengrondse opslag van vaste stoffen van de lijsten I of II R.165. § 2, 4° 3 jaar R.165. § 2, 4° 4 jaar
Leiding voor koolwaterstoffen en producten lijst I of II R.165. § 2, 5° 3 jaar R.165. § 2, 5° 4 jaar
Overdekte omheinde dierenruimten R.165. § 2, 7° 2 jaar R.165. § 2, 7° 2 jaar
De opslag en de installaties voor de verzameling, de verwijdering of de valorisatie van afval bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen R.165. § 2, 8° 2 jaar R.165. § 2, 8° 2 jaar
In onbruik geraakte tank R.165. § 3, 2° 3 jaar R.165. § 3, 2° 4 jaar
Individueel zuiveringssysteem (noodgeval of uitzonderlijk geval) R.165. § 3, 3° Onmiddellijk R.165. § 3, 3° Onmiddellijk
Centrum voor technische ondergraving R.166. § 1, 1° 4 jaar R.167. § 1, 1° 4 jaar
Opslag van producten die stoffen van lijst I of II bevatten, met inbegrip van meststoffen R.166. § 1, 2° 3 jaar   
Ondergrondse verspreiding van huishoudelijke effluenten R.166. § 1, 3° 2 jaar   
Opslag van organische stoffen buiten de productiesite R.166. § 1, 4° 1 jaar   
Plaats met een permanente dierenconcentratie R.166. § 1, 5° 1 jaar   
Opslag van risicoproducten R.166. § 1, 6° 2 jaar   
Niet-waterdichte vergaarkom R.166. § 1, 7° 4 jaar   
Kampeerterreinen R.166. § 1, 8° 2 jaar   
Bestaande weg R.166. § 2, 1°, eerste lid 2 jaar   
Nieuwe weg R.166. § 2, 1°, tweede lid Onmiddellijk   
Parkeerzone > 5 voertuigen R.166. § 2, 2° 2 jaar   
Riool, afvoerleiding of waterdichte geul R.166. § 2, 3° 2 jaar   
Mobiele bestaande plaats met dierenconcentratie R.166. § 2, 4° 1 jaar   
Transformator R.166. § 2, 5° 2 jaar R.167. § 2, 3° 2 jaar
Opslag op de hoeve van dierlijke meststoffen en opslag van inkuilingsproducten R.166. 3, 1°, eerste en derde lid 2 jaar R.167. § 2, 2°, behalve vierde lid 2 jaar
Bord   R.167. § 3, 1° 1 jaar
]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2016-09-22/05, art. 5, 049; Inwerkingtreding : 23-10-2016>


Art. N56.[1 Bijlage LVI. - AANWIJZINGSBORDEN VAN HET VOORKOMINGSGEBIED
   (Beeld niet opgenomen omwille technische redenen, zie B.St. 27-04-2009, Franse versie, p. 33043-33044]1
  Gewijzigd bij :
  <BWG 2019-05-16/75, art. 10, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2009-02-12/74, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 07-05-2009>


Art. N56bis. [1 Bijlage LVIbis: Aanwijzingsborden van het voorkomingsgebied van oppervlaktewaterwinning
  ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2021-12-09/14, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Art. N57. [1 Bijlage LVII. - Model van dienstverlengingscontract voor industriële sanering
   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-01-2019, p. 9840)]1
  Gewijzigd bij :
  <BWG 2019-05-16/75, art. 10, 064; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  <BWG 2021-12-09/14, art. 4, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2018-11-30/24, art. 16, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>



Art. N58. [1 <Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 21, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>]1




Art. N59.[1 <Ingevoegd bij BWG 2024-05-23/42, art. 21, 083; Inwerkingtreding : 29-11-2024>]1