Details





Titel:

11 JULI 2013. - Besluit van de Waalse Regering betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de toestand van het Waalse leefmilieu(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-09-2013 en tekstbijwerking tot 25-11-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemeen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Pesticidenbeheer dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling
Onderafdeling 1. - Pesticidengebruik in openbare ruimten
Art. 3
Afdeling 2. [1 Toepassing van de pesticiden in en nabij de door het publiek of kwetsbare groepen bezochte ruimten]1
Art. 4-8
Afdeling 3. [1 - Bufferzones, gebruikmateriaal en voorwaarden]1
Art. 9
Afdeling 4. [1 - Hantering van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik]1
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Art. 10-11
Onderafdeling 2. - Plaatsen waarin de hanteringsverrichtingen worden uitgevoerd
Art. 12, 12/1
Onderafdeling 3. - Verdunning en mengsel van gewasbeschermingsmiddelen
Art. 13, 13/1, 14
Onderafdeling 4. - Beheer van de fytofarmaceutische effluenten
Art. -17, 17/1, 18
Onderafdeling 5. - Controle, ongevallen- en brandpreventie
Art. 19-20
Hoofdstuk III. - Wijzigingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt
Art. 21-27
Hoofdstuk IV. - Wijziging van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 november 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de Toestand van het Waalse Leefmilieu
Art. 28
HOOFDSTUK V. - Diverse, overgangs- en slotbepalingen
Art. 29-32
BIJLAGEN.
Art. N1-N3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1984023097  1988028227  2005A27314 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1. Bij dit besluit wordt Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden gedeeltelijk omgezet.

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
  1° "pesticiden" : de pesticiden zoals bedoeld bij het decreet van 10 juli 2013 tot vaststelling van een kader ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;
  2° "herbiciden" : de stoffen en preparaten die bestemd zijn om ongewenste planten te vernietigen, bepaalde delen van planten te vernietigen of om ongewenste groei van planten te voorkomen;
  3° "openbare ruimten" : de terreinen die al dan niet tot het openbaar domein behoren waarvan een overheid eigenaar, vruchtgebruiker, pachter, opstalhouder of huurder is en die voor openbaar nut worden gebruikt. Deze bepaling geldt niet voor boomkwekerijen, goederen onder bosregeling en tuinbouwinstallaties die uitsluitend voor openbare diensten zijn bestemd, de instellingen gelegen in het openbaar domein en die productie, onderzoek en onderwijs in land- en tuinbouw tot doel hebben, net als de plaatsen en gebouwen opgesomd in deel I en deel II van bijlage 2 alsook de goederen bedoeld bij deel III van bijlage 2;
  4° "beheerder van openbare ruimten" : elke publiekrechtelijke persoon belast met het onderhoud en de bescherming van planten die zich in de openbare ruimten bevinden of elke natuurlijke of rechtspersoon die dergelijke diensten uitvoert voor rekening van een publiekrechtelijke persoon;
  5° "apparatuur voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen" : elk apparaat dat specifiek is bestemd voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, inclusief hulpstukken die essentieel zijn voor de doeltreffende werking daarvan, zoals spuitdoppen, manometers, filters, zeven en toebehoren voor het schoonmaken van tanks;
  6° "geïntegreerde gewasbescherming" : de geïntegreerde gewasbescherming, zoals bedoeld bij het decreet van 10 juli 2013 tot vaststelling van een kader ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;
  7° "bufferzone" : een zone met passende afmetingen waarin de opslag en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verboden is, behalve in geval van beperkte en lokale behandeling met een sproeislang of een rugsproeier [1 , door injectie, bevochtiging of borstelen]1 op de volgende soorten : Carduus crispus, Cirsium lanceolatum, Cirsium arvense, Rumex crispus, Rumex obtusifolius en de invaderende exotische soorten bedoeld bij [1 de Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten of bij het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en de uitvoeringsbesluiten ervan]1;
  8° "onverbouwbare terreinen met bedekking" : oppervlakken bedekt met tegels, beton, gestabiliseerd zand, dolomiet, grind of ballast, zoals onder meer trottoirs, pleinen, bermen, spoorwegen en wegen;
  9° "mulle terreinen die permanent onverbouwd blijven" : mulle oppervlakken die niet voor de landbouw bestemd zijn en die niet ingezaaid of beplant worden op korte termijn, dit is gedurende een periode van 6 tot 12 maanden;
  10° "oppervlaktewater" : oppervlaktewater zoals bedoeld in artikel D.2, 34°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  11° "grondwater" : grondwater zoals bedoeld in artikel D.2, 38°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
  ----------
  (1)<BWG 2022-09-15/13, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 05-12-2022>

HOOFDSTUK II. - Pesticidenbeheer dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling
Onderafdeling 1. - Pesticidengebruik in openbare ruimten
Art.3.§ 1. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in openbare ruimten is toegelaten tot 31 mei 2019, mits naleving van de volgende voorwaarden :
  1° de naleving van de artikelen 6 en 7 van dit besluit;
  2° de opmaking en de uitvoering op 1 juni 2019 van een plan in verband met de vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in openbare ruimten met als gevolg de naleving van de voorschriften van artikel 3 van het decreet van 10 juli 2013 tot vaststelling van een kader ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw; de minimale inhoud en de uitvoeringsmodaliteiten van dit plan worden door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is, bepaald;
  3° de naleving van het beginsel van geïntegreerde gewasbescherming;
  4° het gebruik van pesticiden blijft beperkt tot de volgende gebruiken :
  a) herbiciden :
  i) het onderhoud van onverbouwbare terreinen met bedekking die niet verbonden zijn met een regenwaterverzamelleiding en niet grenzen aan een oppervlaktewater;
  ii) de ruimten die op minder dan één meter van een gebruikte spoorweg liggen die niet verbonden zijn met een regenwaterverzamelleiding en niet grenzen aan oppervlaktewater;
  iii) de lanen van kerkhoven die niet verbonden zijn met een regenwaterverzamelleiding en niet grenzen aan een oppervlaktewater;
  b) andere gewasbeschermingsmiddelen :
  i) de bescherming en het onderhoud, d.m.v. plaatselijke behandeling, van eenjarige of doorlevende niet-houtige sierplanten;
  ii) de bescherming en het onderhoud, d.m.v. plaatselijke behandeling, van houtige sierplanten;
  iii) het onderhoud van onverbouwbare terreinen met bedekking die niet verbonden zijn met een regenwaterverzamelleiding en niet grenzen aan een oppervlaktewater;
  iv) het onderhoud van sportterreinen;
  5° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die niet ingedeeld zijn bij de classificaties "giftig of zeer giftig (symbool T of T+)", "corrosief (symbool C)" en/of "schadelijk, irriterend en/of sensibiliserend (symbool X)" zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu en het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke mengsels met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan of geen pictogram(men) SGH05 tot en met SGH08 dragen zoals opgelegd door de Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006.
  Zijn er evenwel geen andere efficiënte producten op de markt dan deze bedoeld in lid 1, dan mogen de herbiciden gebruikt voor het onderhoud van sportterreinen, de insecticiden gebruikt overeenkomstig punt 4°, b), i) en ii), van deze paragraaf voor de bescherming van sierplanten toch tot de classificatie "schadelijk of irriterend (symbool X)" behoren zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu en het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke mengsels met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan of een of meer pictogrammen SGH05 of SG07 dragen zoals opgelegd in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006;
  6° de verpakking of het etiket van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen bevat geen :
  a) verwijzing naar één van de waarschuwingszinnen bedoeld in bijlage 1;
  b) verwijzing naar één van de waarschuwingszinnen bedoeld in bijlage 1, deel B, geen vermelding "Niet gebruiken in de omgeving van watervlakken en waterlopen" noch het symbool N (of SGH09) "gevaarlijk voor het leefmilieu", tenzij het product :
  i) een insecticide is dat overeenkomstig punt 4°, b), i) en ii), van deze paragraaf wordt gebruikt;
  ii) een herbicide is dat overeenkomstig punt 4°, a), i) van deze paragraaf wordt gebruikt;
  7° de aanstelling door de beheerder van openbare ruimten van ten minste één natuurlijke persoon verantwoordelijk voor de aankopen, het beheer van het lokaal van gewasbeschermingsmiddelen, van het strooimateriaal, alsook voor de ontwikkeling van alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen die minstens beschikt over een fytolicentie type P2 (professioneel gebruik) overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling.
  § 2. Sommige gewasbeschermingsmiddelen mogen gebruikt worden omwille van de volksgezondheid, de hygiëne of de openbare veiligheid, het natuurbehoud of de bescherming van het plantaardige erfgoed met naleving van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, in laatste instantie, voor de beperkte en lokale behandeling met een sproeislang of een rugsproeier [1 , door injectie, bevochtiging of borstelen]1 op de volgende soorten :
  1° Carduus crispus, Cirsium palustre, Cirsium lanceolatum, Cirsium arvense, Rumex crispus en Rumex obtusifolius;
  2° invaderende exotische soorten bedoeld in [1 de Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten of bij het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en de uitvoeringsbesluiten ervan]1.
  De gebruikte gewasbeschermingsmiddelen mogen geen symbool T of C dragen zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu en het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke mengsels met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan of geen pictogram(men) SGH05, SGH06 of SGH08 dragen zoals opgelegd door de Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006.
  § 3. De beheerder van de openbare ruimten vergewist zich ervan dat de persoon die de gewasbeschermingsmiddelen in de openbare ruimten toepast :
  1° minstens over een fytolicentie type P1 (Professioneel gebruik) beschikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen;
  2° maatregelen treft om te vermijden dat schade wordt toegebracht aan het leefmilieu;
  3° geschikt materiaal gebruikt dat verwaaiing beperkt, dat goed afgesteld is en in goede staat is;
  4° zich richt naar de aanbevelingen vermeld op het etiket en de verpakking van de gebruikte producten;
  5° de in artikel 9 bepaalde bufferzones respecteert.
  ----------
  (1)<BWG 2022-09-15/13, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 05-12-2022>

Afdeling 2. [1 Toepassing van de pesticiden in en nabij de door het publiek of kwetsbare groepen bezochte ruimten]1   ----------   (1)
Art.4.§ 1. [1 Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden :
   1° op de plaatsen vermeld in deel I van bijlage 2;
   2° tijdens de bezoekuren van de plaatsen bedoeld in 1°, op minder dan vijftig meter van de perceelgrens van deze plaatsen.]1
  Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden op de plaatsen vermeld in deel II van bijlage 2 bij dit besluit en op minder dan 10 meter van deze plaatsen zonder dat dit verbod van toepassing is over de perceelgrens heen.
  Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden op minder dan 50 meter van onthaal- of verblijfsgebouwen van kwetsbare groepen gelegen in de inrichtingen vermeld in deel III van bijlage 2 zonder dat dit verbod van toepassing is over de perceelgrens heen.
  § 2. De persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt, treft de geschikte maatregelen opdat die gewasbeschermingsmiddelen niet kunnen verwaaien en de plaatsen bedoeld in de delen I en II van bijlage 2 bij dit besluit en de onthaal- of verblijfsgebouwen van kwetsbare groepen gelegen binnen de inrichtingen bedoeld in deel III van bijlage 2 bij dit besluit bereiken.
  ----------
  (1)<BWG 2018-06-14/14, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2018>

Art.5. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden in de gedeelten van de parken, tuinen, groengebieden en sport- en recreatieterreinen waartoe het publiek toegang heeft en die geen openbare ruimten zijn.

Art.6. De toegang tot het gedeelte van de door het publiek bezochte plaatsen, dat het voorwerp uitmaakt van een behandeling door een gewasbeschermingsmiddel is verboden voor andere personen dan deze belast met de toepassing van de producten, en dat voor de duur van de behandeling tot het verstrijken van de heropeningstermijn zoals, desgevallend, gedefinieerd in de erkenningsakte van het product overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik.

Art.7. Voorafgaand aan de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen, worden de te behandelen gebieden gelegen in de parken, tuinen, groengebieden en sport- en recreatieterreinen die voor het publiek toegankelijk zijn, afgeschermd met een afbakening en wordt er door middel van aanplakking aan het publiek aangekondigd dat de toegang tot deze gebieden verboden is.
  Die informatieve aanplakking wordt ten minste vierentwintig uur vóór het gebruik van het product opgehangen bij de ingang van de plaatsen waar de te behandelen gebieden gelegen zijn of in de nabijheid van deze gebieden.
  Deze aankondiging vermeldt de datum van de behandeling, het gebruikte product en de geplande duur van het toegangsverbod voor het publiek.
  De aankondiging en afbakening van de behandelde gebieden blijven aanwezig tot de termijn van het toegangsverbod voor het publiek verstreken is.

Art.8. In afwijking van de artikelen 4 en 5 kunnen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden in de gevallen bedoeld in het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen.

Afdeling 3. [1 - Bufferzones, gebruikmateriaal en voorwaarden]1   ----------   (1)
Art.9.§ 1. Buiten de gewassen- en weidengebieden wordt een bufferzone nageleefd :
  1° langs oppervlaktewater over een minimale breedte van zes meter vanaf de top van de oever die niet lager mag zijn dan de hoogte gedefinieerd in de erkenningsakte van elk pesticide krachtens het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik;
  2° langs onverbouwbare terreinen met een bedekking die met een regenwaterverzamelleiding zijn verbonden, en dat over een breedte van één meter;
  3° stroomopwaarts van mulle terreinen die permanent onverbouwd blijven en waarnaar het water afvloeit vanwege een hellingshoek van meer dan of gelijk aan 10 % en die grenzen aan oppervlaktewater of een onverbouwbaar terrein met een bedekking die met een regenwaterverzamelleiding is verbonden, over een breedte van één meter vanaf de breuklijn van de helling.
  § 2. Buiten de gewassen- en weidengebieden wordt een bufferzone nageleefd :
  1° langs oppervlaktewater over een minimale breedte gelijk aan die bepaald in artikel R.202, 1°, van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, die niet lager mag zijn dan de hoogte gedefinieerd in de erkenningsakte van elk pesticide krachtens het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik;
  2° langs onverbouwbare terreinen met een bedekking die met een regenwaterverzamelleiding zijn verbonden, en dat over een breedte van één meter;
  3° stroomopwaarts van mulle terreinen die permanent onverbouwd blijven en waarnaar het water afvloeit vanwege een hellingshoek van meer dan of gelijk aan 10 % en die grenzen aan oppervlaktewater of een onverbouwbaar terrein met een bedekking die met een regenwaterverzamelleiding is verbonden, over een breedte van één meter.
  § 3. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden langs onverbouwbare terreinen met een bedekking die met een regenwaterverzamelleiding of rechtstreeks met het oppervlaktewater zijn verbonden.
  § 4. [1 Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan pas beginnen als de windsnelheid kleiner is dan of gelijk is aan 20 km/u, hetzij 5,56 m/s Tijdens het gebruik, worden de gepaste middelen ingezet om de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen buiten het perceel of het behandelde gebied te voorkomen.]1
  [2 § 5. De persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt, hanteert een geschikt materiaal dat verwaaiing met minstens vijftig percent beperkt, dat goed afgesteld is en in goede staat is.
   De Minister van Leefmilieu kan de lijst opmaken van het materiaal dat verwaaiing met minstens vijftig percent beperkt.]2
  [3 § 6. De maatregelen betreffende het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vervat in dit besluit kunnen worden aangevuld met andere maatregelen vervat in een "charte régionale de bonnes pratiques d'utilisation de produits phytopharmaceutiques" (gewestelijk handvest van goede praktijken voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen), gevalideerd door de Minister van Leefmilieu en waarop elke professionele gebruiker vrij is om op in te tekenen.]3
  ----------
  (1)<BWG 2018-06-14/14, art. 4,1°, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2018>
  (2)<BWG 2018-06-14/14, art. 4,2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019, behalve voor het professionele gebruik in boomfruitproductie waar de maatregel op 1 januari 2020 in werking treedt>
  (3)<BWG 2018-06-14/14, art. 4,2°, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2018>

Afdeling 4. [1 - Hantering van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Art.10.Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :
  1° werkzame stof : stof of micro-organisme, met inbegrip van een virus of fungus met een algemene of specifieke werking op of tegen schadelijke organismen;
  2° tank : eelement van het gebruiksmateriaal voor de gewasbeschermingsmiddelen en van hun toevoegingstoffen bestemd om de fytofarmaceutische pap of de te verstuiven vloeistof met uitzondering van de rugsproeiers;
  3° fytofarmaceutische pap : gebruiksklare vloeistof bestemd voor de fytofarmaceutische behandeling, waarin het(de) te gebruiken product(en) verspreid of opgelost wordt(en);
  4° tankbodem : de fytofarmaceutische pap die na gebruik in het verstuivingsapparaat blijft en die niet de residuele tankbodem is;
  5° residuele tankbodem : het residuele volume fytofarmaceutische pap dat na gebruik en het afzetten van de verstuiver in het verstuivingsapparaat blijft en dat om technische redenen gebonden aan de conceptie van het verstuivingsapparaat niet verstuifbaar is met inbegrip van de dode volumes die in het verstuivingscircuit blijven;
  6° fytofarmaceutische effluenten : tankbodems, residuele tankbodems, onbruikbare pappen van gewasbeschermingsmiddelen alsmede het water verontreinigd door de gewasbeschermingsmiddelen met name, het reinigingswater van het verstuivingsapparaat, of het nu om de binnen- of buitenspoeling gaat;
  7° beroepsgebruik van gewasbeschermingsmiddelen : gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die voor een beroepsgebruik zowel in de landbouw- en tuinsector als in andere sectoren specifiek erkend worden;
  8° professionele gebruiker : persoon die, in de landbouwsector of in een andere sector, pesticiden gebruikt in het kader van zijn beroepsactiviteiten;;
  9° toevoegingsstof : een toevoegingsstof in de zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;
  [1 10° waterdichte ruimte: een ruimte die met een waterdicht alsook mechanisch en chemisch bestendig materiaal overdekt is om insijpeling in de grond van fytofarmaceutische producten en hun toevoegingsstoffen te voorkomen;
   11° gedelegeerd adviesorgaan: de vzw "PROTECT'eau";
   12° externe dienstverlener : een operator buiten het bedrijf die het op het bedrijf opgeslagen effluent behandelt met behulp van een mobiel behandelingssysteem;
   13° bodem bedekt met een grasachtige vegetatie: een vlak oppervlak dat bedekt is met permanente grasachtige vegetatie, duidelijk geïdentificeerd en bestemd voor de hantering van fytofarmaceutische producten. Het mag in geen geval een weiland zijn dat door dieren wordt gebruikt;
   14° biologisch substraat : een mengsel van verschillende materialen, met inbegrip van organische materialen zoals stro of compost, waarvan de samenstelling en textuur de ontwikkeling van biomassa mogelijk maken die de residuen van bestrijdingsmiddelen afbreekt en tegelijkertijd de vorming van preferentiële kanalen voorkomt;
   15° behandelingssysteem: elk fysisch, chemisch of biologisch procédé voor de behandeling van fytofarmaceutische effluenten, met uitzondering van systemen die gebaseerd zijn op het verdunningsprincipe.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Art.11. Deze afdeling regelt niet eigenlijk het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen maar wel de hanteringsverrichtingen van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik en hun toevoegingsstoffen, namelijk de verrichtingen die voor en na het gebruik ervan door een gebruiksmateriaal met een capaciteit van meer dan twintig liter plaatsvinden.

Onderafdeling 2. - Plaatsen waarin de hanteringsverrichtingen worden uitgevoerd
Art.12.§ 1. [1 De hanteringsverrichtingen van fytofarmaceutische producten voor beroepsgebruik en hun toevoegingsstoffen vinden plaats in een akker of op een bodem bedekt met een grasachtige vegetatie of een waterdichte oppervlakte.
   Het door fytofarmaceutische producten verontreinigde water geloosd op de waterdichte oppervlakte wordt gedraineerd naar een behandelingssysteem. Het kan ook worden opgeslagen voor verdere behandeling door een externe dienstverlener of in afwachting van het ophalen door een ophaler die is erkend krachtens het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen.
   Dankzij de verzamelleiding voor water afkomstig van die oppervlakte kan het water verontreinigd door fytofarmaceutische producten afgezonderd worden van het regenwater
   De lengte en breedte van de waterdichte oppervlakte of de oppervlakte bestaande uit een bodem bedekt met een grasachtige vegetatie moet ten minste gelijk zijn aan de lengte en breedte van het verstuivingsmateriaal, met de oprijplaten opgevouwen, verhoogd met drie meter om de professionele gebruiker in staat te stellen zich gemakkelijk over het verstuivingsmateriaal te bewegen.]1
  § 2. Het water verontreinigd door gewasbeschermingsmiddelen mag geen oppervlakte- of grondwater, geen waterwinvoorziening, geen piëzometer, of geen ingangspunt van een openbare riolering bereiken.
  [1 § 2/1. Wanneer de fytofarmaceutische effluenten vóór de behandeling worden opgeslagen, wordt deze opslag uitgevoerd in een bufferopslagtank waarvan de kenmerken, met uitzondering van de capaciteit, identiek zijn aan de voorwaarden met betrekking tot de retentievoorziening zoals bepaald in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2013 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik
   De capaciteit ervan is voldoende om de fytofarmaceutische effluenten vóór de behandeling op te slaan en overloop te voorkomen.
   Indien de bufferopslagtank is begraven, zijn de kenmerken ervan identiek aan die welke in het eerste lid zijn omschreven, onverminderd de specifieke verplichtingen met betrekking tot de voorkomingsgebieden inzake waterwinning en opgenomen in de artikelen R.166 en R.167 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
   De in lid 2 bedoelde capaciteit wordt berekend op basis van het totale volume van de in een jaar geproduceerde fytofarmaceutische effluenten en de verwerkingscapaciteit van het gebruikte behandelingssysteem of de frequentie waarmee de gebruiker een beroep doet op een externe dienstverlener of een erkende ophaler als bedoeld in lid 1.]1
  § 3. De professionele gebruiker houdt de documenten die van de waterdichtheid van het gebruikte materieaal bewijzen [1 een het bewijs van de afmetingen van de bufferopslag]1, ter beschikking van de personeelsleden bedoeld in artikel D.140 van Boek I.
  [1 § 4. De voorwaarden voor het aanleggen van de waterdichte oppervlakte of de oppervlakte bestaande uit een bodem bedekt met een grasachtige vegetatie worden vastgesteld overeenkomstig de afstanden die zijn bepaald in artikel 4 het besluit van 13 juni 2013 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik
   § 5. Bij het vullen, spoelen of in- en uitwendige reiniging van het verstuivingsmateriaal in het veld wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:
   1° voor het vullen van de tank is een functioneel anti-terugkeersysteem geïnstalleerd op de tank zelf of losgekoppeld van de sproeier;
   2° voor het spoelen en reinigen van de binnenkant van de tank en het sproeicircuit is een tank met spoelwater aan boord of aan te sluiten op de sproeiapparatuur uitgerust met een minimumvolume dat gelijk is aan:
   a) tien procent van het nominale volume, indien de tank is uitgerust met een interne sproeikop;
   b) twintig procent van het nominale volume van de tank, indien er geen interne sproeikop is;
   3° voor de externe reiniging: een spoelwatertank aan boord of aan te sluiten op het verstuivingsmateriaal, dat ook kan worden gebruikt voor het spoelen of inwendig reinigen van de tank en het sproeicircuit, alsmede een lans of pistool met een slang die lang genoeg is om rond het verstuivingsmateriaal te kunnen werken en die is aangesloten op een pomp.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Art. 12/1. [1 De waterdichte oppervlakte mag worden gebruikt voor andere doeleinden dan het hanteren van fytofarmaceutische producten en het reinigen van materiaal dat voor de toepassing van fytofarmaceutische producten wordt gebruikt, op voorwaarde dat de verschillende soorten water of verontreinigende stoffen die op deze oppervlakte worden geloosd, niet worden gemengd met de fytofarmaceutische effluenten en worden beheerd in overeenstemming met de geldende wetgeving.
   Deze oppervlakte kan niet tegelijkertijd voor meerdere doeleinden worden gebruikt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>


Onderafdeling 3. - Verdunning en mengsel van gewasbeschermingsmiddelen
Art.13. Wanneer gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik voor hun toepassing met water gemengd moeten worden en in een kuip verdund moeten worden, treft de professionele gebruiker alle nodige maatregelen om :
  1° de terugkeer van het vulwater van de tank naar het waterdistributienet of elke andere watervoorzieningsbron te voorkomen;
  2° elke overloop van die kuip te voorkomen.

Art. 13/1. [1 De in artikel 12, § 1, tweede en derde lid, bedoelde uitrustingen zijn niet verplicht wanneer de waterdichte oppervlakte alleen wordt gebruikt voor het vullen van de tank die bestemd is voor het mengen van fytofarmaceutische producten voor beroepsgebruik met water voordat deze worden toegepast, indien ze het volgende bevat:
   1° hetzij een systeem waarmee het vullen automatisch kan worden gestopt, zoals een Volumeteller met automatische stop of een elektronische meter die op de watertoevoer is aangesloten
   2° hetzij een intermediaire helderwatertank met een volume dat maximaal gelijk is aan het volume van de sproeier;
   3° hetzij een systeem dat het mogelijk maakt de aandacht van de bediener tijdens het vullen vast te houden, zoals een fluitjesalarmsysteem of een "no stress"-systeem dat voortdurend door de bediener in zijn positie moet worden gehouden om het vullen mogelijk te maken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/13, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>


Art.14.Het is verboden het water rechtstreeks in [1 ...]1 elk oppervlakte- of grondwater te winnen om de kuip te vullen of om het mengsel of de verdunning van gewasbeschermingsmiddelen uit te voeren.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Onderafdeling 4. - Beheer van de fytofarmaceutische effluenten
Art.14/1. [1 § 1. Professionele gebruikers van fytofarmaceutische producten geven jaarlijks aan hoe zij hun fytofarmaceutische effluenten beheren, hetzij via het modelformulier bedoeld in bijlage 3, hetzij via de verzamelaanvraag in de zin van artikel D.22. van het Waalse landbouwwetboek.
   Het formulier wordt per gewone post of per e-mail naar het op het formulier vermelde adres gestuurd.
   Indien de professionele gebruiker een behandelingssysteem gebruikt, zorgt hij ervoor dat het voldoende gedimensioneerd is overeenkomstig de specificaties van het systeem. De elementen die de dimensionering mogelijk maakten, worden ter beschikking gehouden van de personeelsleden bedoeld in artikel D.140 van Boek I van het Milieuwetboek. Dit kan een verslag zijn van een technisch bezoek dat op verzoek van de gebruiker door de gedelegeerde adviesinstelling is uitgevoerd.
   § 2. Professionele gebruikers houden een register bij van de wijze waarop zij hun fytofarmaceutische effluenten beheren. Dit register bevat ten minste de volgende informatie:
   1° de aard van de uitgevoerde verrichtingen, met inbegrip van jaarlijks onderhoud, substraatvernieuwing, reparatie, bufferopslag, behandeling of verwijdering van de effluenten;
   2° de datum van de verrichting;
   3° indien van toepassing, de hoeveelheid opgeslagen, behandeld of verwijderd effluent en de in het effluent aanwezige fytofarmaceutische producten;
   4° de operatoridentificatie;
   5° de behandelingsmethode.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/13, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>


Art.15.De verpakkingen van de gewasbeschermingsmiddelen die van hun producten geledigd worden, worden drie keer met helder water gespoeld. De uit de spoeling voortvloeiende vloeistof wordt in de kuip gestort en gebruikt om de fytofarmaceutische pap voor te bereiden.
  [1 In voorkomend geval kan de in lid 1 bedoelde handeling worden uitgevoerd met behulp van een spoelingssyteem van de kannen, dat op de verplaatsbare tank geplaatst wordt of erop aansluitbaar is.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Art.16.§ 1. Na gebruik van de fytofarmaceutische pap wordt het gebruik van de tankbodems toegelaten indien de volgende cumulatieve voorwaarden worden vervuld :
  1° de concentratie actieve stof(fen) van de oorspronkelijke tankbodem wordt minstens door 100 gedeeld;
  2° elke verdunning van de tankbodem die overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 12 tot 14 verricht wordt, wordt gevolgd met een gebruik ervan op het perceel of het gebied dat juist behandeld is tot het afzetten van de verstuiver.
  Onder de verantwoordelijkheid van de professionele gebruiker wordt het hergebruik van de tankbodem [1 of resterende tankbodem]1 voortvloeiend uit een eerste gebruik van product toegelaten voor het gebruik van andere producten volgens de voorschriften vermeld op het etiket van het product van de vorige behandeling.
  § 2. De residuele tankbodem die na het afzetten blijft en waarvan de concentratie actieve stof(fen) overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 12 en 14 minstens door 100 is gedeeld, wordt onmiddellijk toegepast op een bodem bedekt met een grasachtige vegetatie of behandeld door [1 een systeem]1 voor de behandeling van fytofarmaceutische effluenten [1 of opgeslagen met het oog op verdere behandeling door een externe dienstverlener of in afwachting van een verwijdering door een ophaler die is erkend krachtens het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen]1.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Art.17.De niet-bruikbare pappen, niet-verdunde tankbodems of residuele tankbodems worden opgehaald en opgeslagen in een vat met een volume minstens gelijk aan het volume van de kuip en zonder overlooppijp of gehandhaafd in de kuip van de verstuiver met het oog op de verwijdering ervan door een erkende ophaler [1 of met het oog op verdere behandeling door een externe dienstverlener of door een behandelingssysteem dat is aangepast aan onverdunde effluenten, onverminderd de toepassing van de afvalstoffenwetgeving]1.
  [1 Op voorwaarde dat zij hun volledige doeltreffendheid behouden, kan de ongebruikte totale herbicidenpap voor verder gebruik als gelokaliseerde behandeling met een sproeislang of een rugsproeier of door boomstronken in te spuiten of te borstelen worden behouden Ze worden beschouwd als kant-en-klare fytofarmaceutische producten en worden opgeslagen in de opslagruimte van de producten met een adequate identificatie.
   Als de hoeveelheid ongebruikte pap zodanig is dat opslag in de opslagruimte niet mogelijk is, wordt deze in de sproeitank bewaard die op de vulruimte geparkeerd blijft.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Art. 17/1. [1 § 1. Restwater afkomstig van behandelingssystemen wordt niet geloosd in rioleringen of in oppervlakte- of grondwater.
   Restwater wordt ofwel op het veld of op een bodem bedekt met een grasachtige vegetatie toegepast of hergebruikt voor de bereiding van een latere totale herbicidenbehandeling onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker.
   In geval van opslag van restwater vóór toepassing wordt de opslag uitgevoerd:
   1° hetzij, in de bufferopslagtank voor dierlijke mest overeenkomstig de geldende wetgeving voor de opslag van dierlijke mest, met name het programma voor het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw;
   2° hetzij, in een bufferopslagtank waarvan de kenmerken, met uitzondering van de capaciteit, identiek zijn aan de voorwaarden met betrekking tot de retentievoorziening zoals bepaald in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2013 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik.
   § 2. De substraten van een verwerkingssysteem dat werkt met een biologisch substraat worden gemengd met vaste dierlijke mest, zoals mest en groenafval of stadscompost. Het biologische substraat dat het systeem voedt wordt regelmatig vernieuwd volgens de specificaties van de fabrikant of adviseur
   De substraten worden met deze organische grondverbeteringsmiddelen verspreid met een maximum van één kubieke meter per hectare gewas of grasland in overeenstemming met de geldende wetgeving voor de verspreiding van organische grondverbeteringsmiddelen, met name het programma voor het duurzame beheer van stikstof in de landbouw
   Wanneer verzadigde substraten vóór de verspreiding met de bovengenoemde organische grondverbeteringsmiddelen worden opgeslagen, moet de opslag voldoen aan de geldende wetgeving inzake de opslag van deze organische grondverbeteringsmiddelen, met name het programma voor het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw.
   § 3. Afval van een behandelingssysteem, met name filterhouders zoals actieve kool, membranen en filters, of vloeibare of vaste concentraten van fysische scheidingsprocessen, moet worden verwijderd in volgens de toepasselijke wetgeving inzake gevaarlijke afvalstoffen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>


Art.18.De reinigingsverrichtingen van het gebruikte materiaal voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen worden overeenkomstig artikel 12 uitgevoerd.
  [1 De voorwaarden voor de vestiging van de installaties voor de opslag van fytofarmaceutische effluenten voor de behandeling of voor de vestiging van opslagfaciliteiten voor afval- of restwater van de behandeling en voor de vestiging van behandelingssystemen zelf, worden vastgesteld overeenkomstig de afstanden die zijn bepaald in artikel 4 van het besluit van 13 juni 2013 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-11/13, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 05-07-2019>

Onderafdeling 5. - Controle, ongevallen- en brandpreventie
Art.19. De professionele gebruiker bezit de documenten die nodig zijn voor de identificatie van de aard en de risico's van de gewasbeschermingsmiddelen die hij hanteert, met name de fiches met de veiligheidsgegevens.
  De professionele gebruiker houdt die documenten ter beschikking van de personeelsleden bedoeld in artikel D.140 van Boek I van het Milieuwetboek.

Art.20. De professionele gebruiker informeert zijn aangestelden en alle personen die het gebruiksmateriaal voor gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik over de uitbatingsinstructies zoals ze vermeld zijn, gebruiken.
  Elke lozing van gewasbeschermingsmiddelen in een oppervlakte- of grondwater wordt medegedeeld aan een personeelslid bedoeld in artikel R.87 van Boek I van het Milieuwetboek.
  Elke lozing van gewasbeschermingsmiddelen in de openbare rioleringen wordt medegedeeld aan een personeelslid bedoeld in artikel R.87 van Boek I van het Milieuwetboek en aan de erkende zuiveringsinstelling.

Hoofdstuk III. - Wijzigingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt
Art.21. In artikel R.43ter-5, § 2, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden de woorden "bijlage XIV, deel IV.B." vervangen door de woorden "bijlage XIV, deel B II".

Art.22. In deel II, titel VII, hoofdstuk II, afdeling 3 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt een hoofdstuk R.142bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. R.142bis. Wanneer uit de uitgevoerde analyses blijkt dat de concentratie pesticiden een risico voor het niet-bereiken van de goede chemische staat van één of meer oppervlaktewaterlichamen inhoudt, kan de Minister na onderzoekscontrole maatregelen treffen om het gebruik van die pesticiden te beperken of te verbieden in het(de) gebied(en) dat(die) bijdraagt(bijdragen) tot die verontreiniging om de in artikel D.22, § 1, 1°, bedoelde doelstellingen te bereiken.

Art.23. In artikel R.153 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° punt 1° wordt opgeheven;
  2° punt 3° wordt vervangen als volgt :
  " 3° pesticide :
  a) een gewasbeschermingsmiddel als omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;
  b) een biocide als omschreven in het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden;".

Art.24. Artikel R. 165, § 2, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
  "2° als de Minister vaststelt dat de concentratie actieve stoffen van de pesticiden en de concentratie relevante metabolieten en afbraak- en reactieproducten in het ontvangend water verhoogt en jaarlijks gemiddeld hoger is dan :
  - 30 % van de kwaliteitsnormen van het grondwater bedoeld in artikel R. 43-ter, 1°, voor wat betreft de waarde bepaald bij individuele stof of,
  - 30 % van de kwaliteitsnormen van het grondwater bedoeld in artikel R. 43-ter, 1°, voor wat betreft de waarde bepaald voor het totaal van de stoffen,
  kan hij na onderzoekscontrole de gepaste aansporende maatregelen treffen die tot de wijziging van bepaalde landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken moeten leiden om het lozen van pesticiden in de grondwateren te beperken tot de gehalten opnieuw onder de 30 % van de kwaliteitsnormen van de grondwateren bedoeld in artikel R. 43ter-3, 1° zijn gedaald en gedurende minstens vijf jaar op dat niveau blijven.
  Bij gebrek aan bijzondere precisering zijn de maatregelen bedoeld in het eerste lid van toepassing binnen een termijn van één jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
  Als de Minister vaststelt dat de concentratie actieve stoffen van de pesticiden en de concentratie relevante metabolieten en afbraak- en reactieproducten in het ontvangend water jaarlijks gemiddeld hoger is dan :
  - 75 % van de kwaliteitsnormen van het grondwater bedoeld in artikel R. 43-ter, 1°, voor wat betreft de waarde bepaald bij individuele stof of,
  - 75 % van de kwaliteitsnormen van het grondwater bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, m.b.t. de waarde die voor het geheel van de stoffen is vastgesteld, neemt hij na onderzoekscontrole versterkte maatregelen en zelfs het verbod van het gebruik van de betrokken pesticiden om het lozen van pesticiden te beperken in de grondwateren tot de gehalten opnieuw onder de 75 % van de kwaliteitsnormen van het grondwater bedoeld in artikel R.43ter-3, 1°, zijn gedaald en gedurende minstens vijf jaar op dat niveau blijven.
  Bij gebrek aan bijzondere precisering zijn de maatregelen bedoeld in het derde lid van toepassing binnen een termijn van één jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Minister;".

Art.25. In artikel R.166, § 1, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 2° worden de woorden "en pesticiden" opgeheven;
  2° er wordt een punt 2°bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "2°bis de opslag van pesticiden behalve de bestaande bovengrondse opslag wanneer de opgeslagen hoeveelheid pesticiden kleiner is dan 2 ton en als de uitbatingsvoorwaarden bepaald overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden nageleefd.";
  3° in 9° worden de woorden "en pesticiden" opgeheven.

Art.26. In Deel II, Titel VII, hoofdstuk III, afdeling 4 van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel R.187bis-3 ingevoegd luidend als volgt :
  "Art. R. 187bis-3. Wanneer uit de uitgevoerde analyses blijkt dat de concentratie pesticiden een risico voor het niet-bereiken van de goede chemische staat van één of meer oppervlaktewaterlichamen inhoudt, kan de Minister na onderzoekscontrole maatregelen treffen om het gebruik van die pesticiden te beperken of te verbieden in het(de) gebied(en) dat(die) bijdraagt(bijdragen) tot die verontreiniging om de in artikel D.22, § 1, 1° bedoelde doelstellingen te bereiken.

Art.27. In bijlage XIV van het regelgevend gedeelte van hetzelfde Wetboek wordt nota 1 van tabel van deel A, I, 1 vervangen als volgt :
  "(1). - Er wordt verstaan onder "pesticiden" :
  a) een gewasbeschermingsmiddel als omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;
  b) een biocide als omschreven in het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden.".

Hoofdstuk IV. - Wijziging van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 november 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de Toestand van het Waalse Leefmilieu
Art.28. In het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 november 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de Toestand van het Waalse Leefmilieu wordt een hoofdstuk IV, dat artikel 6 inhoudt, ingevoegd, luidend als volgt :
  "Hoofdstuk IV. - Voor bepaalde aspecten van de toestand van het leefmilieu bijzondere bepalingen
  Art. 6. Het verslag houdt de indicatoren in die het meest geschikt zijn om enerzijds de doeltreffenheid van de uitgevoerde maatregelen en acties om de risico's en effecten gebonden aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen en anderzijds de uitvoering van de doelstellingen te evalueren die als doel hebben de risico's en de effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het leefmilieu te verminderen en de ontwikkeling en invoering van geïntegreerde plaagbestrijding en alternatieve benaderingswijzen of technieken aan te moedigen om de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden te beperken.".

HOOFDSTUK V. - Diverse, overgangs- en slotbepalingen
Art.29. Uiterlijk op 30 juni 2013 brengt de Minister van Landbouw bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van maatregelen ter bevordering van de bestrijding met lage pesticideninzet, en met name over de vraag of de noodzakelijke voorwaarden voor het in praktijk brengen van geïntegreerde gewasbescherming zijn vervuld.
  In de zin van dit lid wijst de geïntegreerde gewasbescherming de zorgvuldige afweging aan van alle beschikbare gewasbeschermingsmethoden, gevolgd door de integratie van passende maatregelen die de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen tegengaan, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere vormen van interventie tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus beperkt houden en het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu tot een minimum beperken; bij de geïntegreerde gewasbescherming ligt de nadruk op de groei van gezonde gewassen, waarbij de landbouwecosystemen zo weinig mogelijk worden verstoord en natuurlijke plaagbestrijding wordt aangemoedigd.

Art.30.Dit besluit treedt in werking de tiende dag na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad behalve voor :
  1° artikel 9 van dit besluit dat op 1 september 2014 in werking treedt;
  2° de artikelen 12, § 1 en § 3, 13, 14, 16, § 2, 17 en 18 van dit besluit die op 1 juni 2015 in werking treden;
  3° de artikelen 4 en 5 van dit besluit die op 1 juni 2018 in werking treden.
  [1 De artikelen 4 en 5 zijn niet van toepassing op de vóór 1 juni 2018 ingezaaide teelt. Ze zijn in dat geval van toepassing op de volgende inzaai]1
  ----------
  (1)<BWG 2018-06-14/14, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 30-05-2018>

Art.31. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 27 januari 1984 houdende verbod op het gebruik van onkruidverdelgingsmiddelen op bepaalde openbare goederen wordt op 31 mei 2014 opgeheven.

Art.32. De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobilteit en de Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed en de Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Waarschuwingszinnen
  DEEL A.
   - R1/EUH001 In droge toestand ontplofbaar
  R2 Ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken
  R3 Groot ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken
  R4 Vormt met metalen zeer gemakkelijk ontplofbare verbindingen
  R5/H240 Ontploffingsgevaar bij verwarming
  R6/EUH006 Ontplofbaar met en zonder lucht
  H200 Instabiele ontplofbare stof
  H201 Ontplofbare stof gevaar voor massa-explosie
  H202 Ontplofbaar : ernstig gevaar voor scherfwerking
  H203 Ontplofbaar : gevaar voor brand, luchtdrukwerking of scherfwerking
  H204 Gevaar voor brand of scherfwerking
  H205 Gevaar voor massa-explosie bij brand
  R7/H242 Kan brand veroorzaken
  R8/H270 Bevordert de ontbranding van brandbare stoffen
  R12/H221, H224, H242 Zeer licht ontvlambaar
  R14/EUH014 Reageert heftig met water
  R15/H260 Vormt zeer licht ontvlambaar gas in contact met water
  R16 Ontploffingsgevaar bij menging met oxiderende stoffen
  R17/H250 Spontaan ontvlambaar in lucht
  R18/EUH018 Kan bij gebruik een ontvlambaar/ontplofbaar damp-luchtmengsel vormen
  R19/EUH019 Kan ontplofbare peroxiden vormen
  R29/EUH029 Vormt giftig gas in contact met water
  R30 Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden
  R31/EUH031 Vormt giftig gas in contact met water
  R32/EUH032 Vormt zeer giftige gassen in contact met zuren
  R39/H370, EUH070 Gevaar voor ernstige onherstelbare effecten
  R40/EUH070 Carcinogene effecten zijn niet uitgesloten - onvoldoende bewijzen
  R45/H350 Kan kanker veroorzaken
  R46/H340 Kan erfelijke genetische schade veroorzaken
  R48/H372, H373 Gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling
  R48/21 - H373 Schadelijk : gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling bij aanraking met de huid
  R48/20/21 - H373 Schadelijk : gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing en aanraking met de huid
  R48/21/22 - H373 Schadelijk : gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling bij aanraking met de huid en opname door de mond
  R48/20/21/22 - H373 Schadelijk : gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing, aanraking met de huid en opname door de mond
  R49/H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing
  R60/H360F Kan de vruchtbaarheid schaden
  R61/H360D Kan het ongeboren kind schaden
  R62/H361f Mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid
  R63/H361d Mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind
  R60/61 - H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden - kan de foetus schaden
  R60/63 - H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden - De foetus zou kunnen schaden
  R61/62 - H360Df Kan de foetus schaden - De vruchtbaarheid zou kunnen schaden
  R62/63 - H361fd De vruchtbaarheid zou kunnen schaden - De foetus zou kunnen schaden
  R64/H362 Kan schadelijk zijn (voor baby's) via de borstvoeding
  R68/H371 Onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten
  Deel B.
  R50/H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen
  R51/H411 Zeer giftig voor in het water levende organismen
  R53/H413 Kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken

Art. N2.
  Deel I.
  - speelplaatsen en ruimten waar leerlingen gewoonlijk samenkomen binnen scholen of internaten;
  - ruimten waar kinderen gewoonlijk samenkomen binnen kinderdagverblijven of kinderopvangstructuren.
  Deel II.
  - voor het publiek toegankelijke speelterreinen voor kinderen;
  - terreinen ingericht voor de consumptie van drank en voedsel, met inbegrip van de voor het publiek toegankelijke infrastructuren op deze terreinen
  Deel III.
  - ziekenhuiscentra en ziekenhuizen;
  - Privézorginstellingen;
  - gezondheidscentra;
  - revalidatiecentra;
  - instellingen voor de opvang of huisvesting van bejaarden;
  - instellingen voor de opvang van volwassenen met een handicap of een ernstige ziekte.


Art. N3.(NOTA : Bijlagen niet vertaald, zie Franse versie)