24 JULI 1991. - Besluit van de Vlaamse Executieve betreffende de [indiening en afhandeling van de aanvraag tot ondersteuning] bij het [Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap]. <Opschrift gewijzigd door BVR2012-07-20/25, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012> <Opschrift gewijzigd door BVR2007-02-16/34, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-08-1992 en tekstbijwerking tot 19-02-2025)
HOOFDSTUK I. [1 Algemene bepalingen over]1 het indienen en behandelen van de aanvragen.
Afdeling 1. [1 - Toepassingsgebied.]1
Art. 1
Afdeling Ibis. - [1 Het indienen van de aanvraag tot ondersteuning of van de aanvraag tot herziening]1.
Art. 1bis, 2-3
Afdeling II. - Het behandelen van de aanvraag.
Art. 4-5, 5bis, 6
Afdeling III. - Afwijkende procedure van behandeling van de aanvragen.
Art. 6bis, 7, 7bis, 8, 8bis, 9
Afdeling IV. [1 - Toewijzing.]1
Art. 10, 10bis, 11
Afdeling V. - (Herziening op initiatief van het agentschap.) <BVR 2007-02-16/34, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>tiatief van het Vlaams Fonds. <Ingevoegd bij BVE 1992-06-03/35, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1992>
Art. 11bis
HOOFDSTUK II. [1 De Vlaamse toeleidingscommissie ]1
Art. 12
Afdeling I. - Samenstelling.
Art. 13-16
Afdeling II. - Werking.
Art. 17-21
HOOFDSTUK III. - De instanties bevoegd om het multidisciplinair verslag af te leveren. <BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art. 22-28, 28ter, 28quater, 28quinquies
HOOFDSTUK IV. - (De adviescommissie). <BVR 1997-09-16/44, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Afdeling I. - Inrichting en samenstelling.
Art. 29-36
Afdeling II. - Procedure.
Art. 37-39, 39bis, 40-53
Afdeling III. - Bijzondere procedures.
Art. 54-55
HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 56-59
1967111043 1967122704 1969101702 1969101703 1969102003 1975112001 1990029337 1990029661 1990030257
1992036141 1993035193 1994035833 1994036132 1994036279 1995035648 1996035013 1997036370 1998036017 2001035163 2001036231 2002036117 2003035481 2006035333 2006037012 2007035399 2007036344 2008035441 2008036199 2008201663 2008203979 2010035996 2010206588 2012035203 2012035306 2012035440 2012035927 2012036180 2012204637 2014035219 2014035245 2014036405 2015036562 2015036642 2015202575 2016036024 2018015593 2018031673 2019013243 2019013529 2019041923 2019041933
HOOFDSTUK I. [1 Algemene bepalingen over]1 het indienen en behandelen van de aanvragen.
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Toepassingsgebied.]1
----------
(1)
Art. 1.[1 . Dit hoofdstuk is van toepassing op de indiening en afhandeling van een aanvraag van ondersteuning met uitzondering van de ondersteuning die valt onder het toepassingsgebied van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp en op een aanvraag van herziening ]1.
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling Ibis. - [1 Het indienen van de aanvraag tot ondersteuning of van de aanvraag tot herziening]1.
----------
(1)
Artikel 1bis.<BVR 2007-02-16/34, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Personen met een handicap die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 en 21 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, of hun wettelijke vertegenwoordiger kunnen bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, hierna agentschap te noemen, een aanvraag [1 tot ondersteuning]1, evenals een aanvraag tot herziening van een beslissing indienen [3 ...]3.
[3 Als de persoon met een handicap rechtelijk beschermd is met toepassing van de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, kan de aanvraag van ondersteuning, alsook de aanvraag van herziening, worden ingediend door de bewindvoerder als de persoon volledig onbekwaam is verklaard, zowel wat betreft de persoon als wat betreft de goederen, en als de bewindvoerder vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gekregen, en in de andere gevallen door de persoon met een handicap samen met de bewindvoerder.]3
§ 2. De aanvraag [1 tot ondersteuning]1 evenals de aanvraag tot herziening van een beslissing wordt ingediend bij [4 het provinciaal kantoor]4 van het agentschap, die bevoegd is uit hoofde van de woonplaats van de persoon met een handicap.
§ 3. Voor de aanvragers die in Brussel-Hoofdstad wonen, wordt de aanvraag ingediend bij [4 het provinciaal kantoor Leuven]4 van het agentschap[4 ...]4.
§ 4. De aanvragen tot bijstand in Wallonië, ingediend krachtens het samenwerkingsakkoord van 20 oktober 1998 tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Waalse Gewest betreffende de integratie van personen met een handicap, worden ingediend bij [4 het provinciaal kantoor Leuve]4van het agentschap.
§ 5. [4 ...]4
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(2)<BVR 2014-02-21/05, art. 102, 024; Inwerkingtreding : 28-02-2014>
(3)<BVR 2015-11-27/27, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(4)<BVR 2024-01-19/12, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.2.§ 1. [3 De aanvraag, vermeld in artikel 1, wordt ingediend op een formulier waarvan het model vastgesteld is door het agentschap. Het formulier wordt aan het agentschap bezorgd met de post of elektronisch op de wijze die het agentschap bepaalt. Als het formulier met de post wordt bezorgd, is het ondertekend door de persoon met een handicap of door zijn wettelijke vertegenwoordiger.]3
§ 2. De aanvraag vermeldt:
1° de naam, voornamen, geboorteplaats en - datum, adres, nationaliteit en desgevallend het identificatienummer bij het Rijksregister van natuurlijke personen van de persoon met een handicap [1 voor wie de aanvraag tot ondersteuning wordt ingediend]1;
2° desgevallend de naam, voornamen, hoedanigheid, adres en identificatienummer bij het Rijksregister van natuurlijke personen van de wettelijke vertegenwoordiger van de [4 persoon met een handicap]4;
3° [1 dat de [4 persoon met een handicap]4 of, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger werkelijk in België verblijft en dat de [4 persoon met een handicap]4 of de wettelijke vertegenwoordiger, als het een niet-ontvoogde minderjarige, een verlengd minderjarige of een onbekwaam verklaarde betreft gedurende een ononderbroken termijn van vijf jaar of gedurende een niet-aaneengesloten termijn van tien jaar in België verblijft]1;
4° dat de [4 persoon met een handicap]4 geen aanspraak maakt op [1 ondersteuning]1 geheel of gedeeltelijk verstrekt op kosten van de Franse of Duitstalige Gemeenschap.
[4 De aanvraag omvat eveneens een multidisciplinair verslag dat is opgemaakt door een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren en dat de elementen bevat, vermeld in artikel 24, § 1, 1°, a) en b) als de aanvrager nog niet erkend is als persoon met een handicap bij het agentschap en dat de elementen bevat, vermeld in artikel 24, § 1, 1°, b) als de aanvrager reeds erkend is als persoon met een handicap bij het agentschap ]4.
(§ 2bis. [4 Als de persoon met een handicap zich in een van de volgende situaties bevindt en de toepassing vraagt van artikel 6 bis, is de aanvraag vergezeld van:
1° voor de personen met een handicap die krachtens artikel 47 van de algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 recht geven op bijkomende kinderbijslag of krachtens artikel 16 van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, recht geven op een zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte en minstens achttien punten behalen als eindresultaat van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening overeenkomstig artikel 6 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van artikelen 47, 56septies en 63, van de : een attest van de uitbetaler van het groeipakket waaruit blijkt dat het eindresultaat van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening voor de persoon met een handicap conform artikel 6 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 minstens achttien punten bedraagt;
2° voor de personen met een handicap die krachtens de wetgeving op de tegemoetkomingen aan gehandicapten erkend werden als rechthebbende op een integratietegemoetkoming, en van wie de graad van zelfredzaamheid voor onbepaalde duur op tenminste 12 punten werd vastgesteld krachtens de bepalingen van het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming: een attest of kopie van de beslissing van de dienst voor Tegemoetkomingen aan Gehandicapten, waaruit blijkt dat de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap voor onbepaalde duur op ten minste 12 punten werd vastgesteld;
3° voor de personen met een handicap tot en met de leeftijd van 25 jaar die buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 1 of 2 volgen of gevolgd hebben: een bewijs van toegang tot het buitengewoon onderwijs opleidingsvorm 1 of 2]4.
§ 3. De aanvraag tot herziening vermeldt daarenboven:
1° ([1 nummer van het dossier bij]1 het agentschap en, in voorkomend geval, datum of nummer van inschrijving in het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Mindervaliden en in het Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Zorg voor Gehandicapten;) <BVR 2007-02-16/34, art. 3, 3°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° de wijziging die zich sinds de jongste beslissing van de onder 1° vermelde instanties voordoet in de toestand van de persoon met een handicap.
§ 4. De aanvrager kan zich bij het opstellen van de aanvraag tot [1 ondersteuning]1 en met betrekking tot zijn contacten terzake met het (agentschap), laten bijstaan door [1 een persoon of organisatie naar keuze]1. <BVR 2007-02-16/34, art. 3, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
----------
(1) niet in nederlandse versie
(2) niet in nederlandse versie
(3) niet in nederlandse versie
(4)<BVR 2024-01-19/12, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>Art.3.(§ 1.) Het indienen van de aanvraag houdt in dat de aanvrager aan het (agentschap) de machtiging verleent, alle nodige inlichtingen betreffende de toestand van de persoon met een handicap bij de sociaalrechtelijke organismen op te vragen. <BVR 2003-02-14/52, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <BVR 2007-02-16/34, art. 4, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De aanvrager gaat de verbintenis aan, of straffe van terugvordering van de ten onrechte genoten [1 ondersteuning]1, het (agentschap) op de hoogte te houden van iedere wijziging in zijn toestand zoals deze omschreven is in de aanvraag, inzonderheid wat betreft het indienen van een aanvraag tot sociale bijstand ten laste van een andere Gemeenschap dan de Vlaamse. <BVR 2007-02-16/34, art. 4, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(De aanvrager moet de volle medewerking verlenen aan het multidisciplinaire onderzoek, uitgevoerd door een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren, en moet op verzoek van het agentschap alle inlichtingen verschaffen die voor het onderzoek van de aanvraag nodig zijn.) <BVR 2007-02-16/34, art. 4, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De aanvrager kan bij het aanvraagformulier alle documenten voegen tot staving of aanvulling van zijn aanvraag.
Deze gegevens en documenten zijn vertrouwelijk.
§ 2. [2 ...]2
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(2)<BVR 2015-11-27/26, art. 11, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling II. - Het behandelen van de aanvraag.
Art.4.[1 De administratie van het provinciaal kantoor van het agentschap behandelt het aanvraagdossier. Ze onderzoekt of de ingediende aanvraag ontvankelijk en volledig is. In voorkomend geval kan bijkomende informatie worden opgevraagd bij de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger, bij de instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren, bij de openbare instellingen en besturen die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest of bij sociaalrechtelijke organen ]1.
----------
(1)
Art.5.<BVR 2007-02-16/34, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Wanneer het aanvraagdossier volledig is, legt de administratie van de provinciale afdeling van het agentschap het voor aan d e[1 Vlaamse toeleidingscommissie ]1.
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 5bis.<ingevoegd bij BVR 2007-02-16/34, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-2007> [3 Vlaamse toeleidingscommissiE]3 bepaalt of de aanvrager getroffen is door een handicap als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, [2 ...]2.
[3 Vlaamse toeleidingscommissie]3 steunt haar beoordeling op het multidisciplinaire verslag van een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren.
[3 Als een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in hoofdstuk 5 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning wordt gevraagd, kent de Vlaamse toeleidingscommissie een prioriteitengroep toe als vermeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2016 over de toekenning van prioriteitengroepen. De Vlaamse toeleidingscommissie baseert zich daarbij op de informatie over de dringendheid van de vraag die wordt aangeleverd door de instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren.";
"De Vlaamse toeleidingscommissie kan de persoon met een handicap horen.";
"De Vlaamse toeleidingscommissie bezorgt haar beoordeling over de handicap en in voorkomend geval haar beslissing over de prioriteitengroep aan het agentschap binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de administratie van het provinciaal kantoor van het agentschap heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig is.]3
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(2)<BVR 2019-04-26/32, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BVR 2024-01-19/12, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.6.
<Opgeheven bij BVR 2024-01-19/12, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling III. - Afwijkende procedure van behandeling van de aanvragen.
Art. 6bis.[1 Als de aanvraag vergezeld wordt van een van de documenten, vermeld in artikel 2, § 2bis, wordt de persoon die ondersteuning vraagt of voor wie ondersteuning gevraagd wordt, automatisch erkend als een persoon met een handicap als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap ]1
----------
(1)
Art.7.
<Opgeheven bij BVR 2015-11-27/27, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. 7bis.
<Opgeheven bij BVR 2015-11-27/27, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.8.
<Opgeheven bij BVR 2015-11-27/27, art. 43, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. 8bis. (Opgeheven) <BVR 2007-02-16/34, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.9.
<Opgeheven bij BVR 2021-03-05/14, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 09-05-2021>
Afdeling IV. [1 - Toewijzing.]1
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 12, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
Art.10.
Art. 10bis.<ingevoegd bij BVR 2007-02-16/34, art. 14; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. [4 Het agentschap bezorgt een gemotiveerd voornemen van beslissing over de toewijzing aan de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen dertig dagen nadat de Vlaamse toeleidingscommissie haar beoordeling over de handicap en in voorkomend geval haar beslissing over de prioriteitengroep aan het agentschap heeft bezorgd. Als het door het agentschap geformuleerde voornemen de aanvraag volledig inwilligt, kan het agentschap onmiddellijk een beslissing over de toewijzing meedelen aan de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
De beoordeling van de Vlaamse toeleidingscommissie van de handicap wordt opgenomen in het voornemen van beslissing of in de beslissing tot toewijzing]4.
§ 2.[4 Binnen vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop het agentschap het voornemen van beslissing heeft verzonden, kan de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger met een gemotiveerd verzoekschrift aan het agentschap vragen om zijn voornemen in heroverweging te nemen. In dat verzoekschrift kan de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger vragen om door de adviescommissie, vermeld in artikel 29, gehoord te worden. De persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger bezorgt het gemotiveerde verzoekschrift aan het agentschap met de post of elektronisch op de wijze die het agentschap bepaalt. Als het verzoekschrift met de post bezorgd wordt, ondertekent de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger dat verzoekschrift en wordt het aangetekend verstuurd.
Als de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger overmacht aantoont of omstandigheden buiten zijn wil, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, pas te lopen op het ogenblik dat de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger effectief kennis heeft kunnen nemen van het voornemen van het agentschap.
Als de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen verzoekschrift aan het agentschap heeft gericht, wordt hij geacht onweerlegbaar met het voornemen van het agentschap in te stemmen en bezorgt het agentschap de beslissing tot toewijzing]4.
§ 3. Als de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen de termijn, vermeld in § 2, tweede lid, aan het agentschap een verzoek tot heroverweging heeft gericht, stuurt het agentschap het dossier onmiddellijk aan de adviescommissie voor advies. Als de [4 persoon met een handicap]4 of zijn wettelijke vertegenwoordiger dat in het verzoekschrift heeft gevraagd, wordt hij door de adviescommissie gehoord binnen zestig dagen na de ontvangst van het dossier.
De [4 persoon met een handicap]4 of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan zich voor de adviescommissie laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon of een instelling van zijn keuze.
§ 4. Binnen dertig dagen na de dag waarop de [4 persoon met een handicap]4 of zijn vertegenwoordiger door de adviescommissie werd gehoord, of binnen negentig dagen na de dag waarop de adviescommissie het dossier heeft ontvangen, naargelang de aanvrager al dan niet heeft gevraagd om gehoord te worden, deelt ze haar advies mee aan het agentschap.
Binnen dertig dagen na de ontvangst van het advies van de adviescommissie betekent het agentschap zijn gemotiveerde beslissing en het advies van de adviescommissie aan de [4 persoon met een handicap]4 of zijn wettelijke vertegenwoordiger [4 ...]4.
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 14, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(2)<BVR 2019-04-26/32, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<BVR 2021-03-05/14, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 09-05-2021>
(4)<BVR 2024-01-19/12, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.11.[1 De toewijzing kan op zijn vroegst uitwerking krijgen vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin een schriftelijke aanvraag tot ondersteuning wordt ingediend als uiterlijk binnen een periode van zes maanden vanaf de datum van de schriftelijke aanvraag een volledige aanvraag wordt ingediend overeenkomstig dit besluit.
Als de aanvraag niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid wordt vervolledigd, kan de toewijzing op zijn vroegst uitwerking krijgen vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag vervolledigd wordt.
Het eerste lid blijft van toepassing als de instantie die erkend is voor het afleveren van een multidisciplinair verslag of de aanvrager overmacht inroepen.
[2 ...]2
De datum van de aanvraag is de datum van de poststempel of de datum van het ontvangstbewijs, in geval van afgifte. Als die datum op een maandag valt, is de datum van de zaterdag die daar onmiddellijk aan voorafgaat de datum van de aanvraag.]1
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 15, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(2)<BVR 2019-04-26/32, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Afdeling V. - (Herziening op initiatief van het agentschap.) <BVR 2007-02-16/34, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>tiatief van het Vlaams Fonds. <Ingevoegd bij BVE 1992-06-03/35, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1992>
Art. 11bis.
HOOFDSTUK II. [1 De Vlaamse toeleidingscommissie ]1
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.12.§ 1. [1 Er wordt een Vlaamse toeleidingscommissie opgericht, die de volgende opdrachten heeft:
1° beoordelen of de persoon die ondersteuning vraagt of voor wie ondersteuning wordt gevraagd, getroffen is door een handicap als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
2° beslissen over de toekenning van een prioriteitengroep conform artikel 8 tot en met artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2016 over de regionale prioriteitencommissie, de toekenning van prioriteitengroepen, en de rangschikking binnen prioriteitengroepen.
§ 2. De Vlaamse toeleidingscommissie is samengesteld uit:
1° professionele deskundigen;
2° ervaringsdeskundigen;
3° personeelsleden van het agentschap;
4° personen met een diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde of een diploma van master in de geneeskunde;
5° personen met een diploma van bachelor of master in de gedrags-, sociale, psychosociale of paramedische wetenschappen.
Om als ervaringsdeskundige als vermeld in het eerste lid, 2°, te kunnen worden benoemd, toont het kandidaat-lid aan dat het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° door dagelijkse, doorleefde en persoonlijke ervaring een affiniteit opgebouwd hebben met de welzijnssector in het algemeen en met de sector van personen met een handicap in het bijzonder;
2° over een ruim empathisch vermogen beschikken ten aanzien van verschillende doelgroepen, leeftijdscategorieën en sociale situaties;
3° vanuit een brede maatschappelijke kijk in staat zijn de eigen ervaring te overstijgen;
4° bereid zijn om gemotiveerde keuzes te maken binnen het regelgevende kader dat van toepassing is.
Om als professionele deskundige als vermeld in het eerste lid, 1°, of als personeelslid van het agentschap als vermeld in het eerste lid, 3°, te kunnen worden benoemd, toont het kandidaat-lid aan dat het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° vanuit de werkervaring een affiniteit opgebouwd hebben met de welzijnssector in het algemeen en met de sector van personen met een handicap in het bijzonder;
2° voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 2° tot en met 4°.
Dezelfde persoon kan tegelijkertijd benoemd worden als ervaringsdeskundige als vermeld in het eerste lid, 2°, als professionele deskundige als vermeld in het eerste lid, 1°, als personeelslid van het agentschap als vermeld in het eerste lid, 3°, en als een persoon met een diploma als vermeld in het eerste lid, 4° of 5°.
§ 3. De Vlaamse toeleidingscommissie wordt voorgezeten door een voorzitter die geen stemrecht heeft. De rol van voorzitter kan beurtelings worden opgenomen door de verschillende personen die als voorzitter van de Vlaamse toeleidingscommissie zijn benoemd.
De voorzitters worden benoemd onder de leden die benoemd zijn als professionele deskundigen als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, of als ervaringsdeskundigen als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2° ]1.
----------
(1)
Afdeling I. - Samenstelling.
Art.13.§ 1. [1 De Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, benoemt de leden en de voorzitters van de Vlaamse toeleidingscommissie.
De leden die geen personeelslid van het agentschap zijn, en de voorzitters worden voorgedragen door het raadgevend comité bij het agentschap. De personeelsleden van het agentschap worden voorgedragen door de leidend ambtenaar van het agentschap.
§ 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de personen met een beperking, kan in de volgende gevallen het mandaat van de leden en van de voorzitters beëindigen:
1° op verzoek van de betrokkene;
2° ambtshalve, als de betrokkene aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
a) de betrokkene beantwoordt niet meer aan de benoemingsvoorwaarden;
b) de betrokkene schiet op een andere ernstige wijze dan de wijze, vermeld in punt a), te kort in de uitoefening van het mandaat.]1
----------
(1)
Art.14.[1 De voorzitters en de leden van de Vlaamse toeleidingscommissie, met uitzondering van de leden die personeelslid van het agentschap zijn, ontvangen presentiegelden en vergoedingen voor reiskosten en verblijfkosten conform het besluit van de Vlaamse regering van 27 januari 1988 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de toelagen en presentiegelden aan commissarissen, gemachtigden van financiën, afgevaardigden van de Vlaamse Regering, voorzitters en leden van niet-adviserende bijzondere commissies of van raden van bestuur van instellingen en ondernemingen die onder de Vlaamse regering behoren.
Voor de toepassing van het voormelde besluit wordt de Vlaamse toeleidingscommissie ingedeeld in categorie III als vermeld in artikel 3, § 1, c), van het voormelde besluit.
In afwijking van artikel 6 van het voormelde besluit, ontvangen de voorzitters een forfaitaire toelage van 158,33 euro per vergadering die ze hebben voorgezeten.
Het bedrag, vermeld in het derde lid, wordt geïndexeerd conform artikel 13 van het besluit, vermeld in het eerste lid.
De presentiegelden en vergoedingen zijn ten laste van het agentschap]1.
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.15.[1 Het agentschap staat in voor de administratieve en logistieke ondersteuning van de Vlaamse toeleidingscommissie.
De leidend ambtenaar van het agentschap stelt het huishoudelijk reglement van de Vlaamse toeleidingscommissie vast ]1.
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.16.[1 De persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen vragen om door de Vlaamse toeleidingscommissie te worden gehoord]1.
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling II. - Werking.
Art.17.[1 Om rechtsgeldig te beraadslagen, zetelt de Vlaamse toeleidingscommissie met een voorzitter en met minstens drie leden, van wie:
1° minstens één ervaringsdeskundige is. Als er voor een zitting geen ervaringsdeskundige gevonden kan worden, is er minstens een professionele deskundige aanwezig;
2° minstens één lid een diploma heeft van master of bachelor in de psychologie of in de pedagogische wetenschappen of een sociaal diploma master of bachelor in de gedrags-, sociale, psychosociale of paramedische wetenschappen;
3° minstens één lid een diploma heeft van doctor in de genees-, heel- en verloskunde of van master in de geneeskunde, als de commissie oordeelt over de aanwezigheid van een handicap als vermeld in artikel 12, 1°, van dit besluit ]1.
----------
(1)
Art.18.
<Opgeheven bij BVR 2024-01-19/12, art. 14, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.19.
<Opgeheven bij BVR 2024-01-19/12, art. 14, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.20.
<Opgeheven bij BVR 2024-01-19/12, art. 14, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.21.
<Opgeheven bij BVR 2024-01-19/12, art. 14, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK III. - De instanties bevoegd om het multidisciplinair verslag af te leveren. <BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.22.
Art.23.<BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De volgende centra en diensten kunnen erkend worden als multidisciplinair team :
1° de centra voor leerlingenbegeleiding georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap.
Leerlingen of studenten richten zich, conform de organieke wetgeving en reglementering betreffende deze instanties, tot het centrum aan wiens begeleiding zij werden toevertrouwd;
2° de door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde centra voor maatschappelijk werk die wegens hun organisatie en hun werking behoren tot een landsbond of verbond van ziekenfondsen en de diensten voor geestelijke gezondheidszorg;
3° de centra of diensten voor revalidatie die door het (agentschap) erkend zijn, of die met het RIZIV een revalidatieovereenkomst gesloten hebben als referentiecentrum of voor motorische of respiratoire revalidatie bij kinderen, de door het Fonds erkende [1 ...]1 centra voor observatie, oriëntering, medische, psychologische en pedagogische behandeling van gehandicapten; <BVR 2007-02-16/34, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
4° de centra voor ontwikkelingsstoornissen, [3 erkend door het agentschap Opgroeien regie, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie]3
5° de observatiecentra, erkend of georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de gecoördineerde decreten inzake bijzondere jeugdbijstand;
6° de subregionale tewerkstellingsdiensten van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;
7° de kinderpsychiatrische ziekenhuisdiensten, erkend onder de kenletter K.
[1 8° de gespecialiseerde onderzoeksdiensten, die voor 1 januari 2008 erkend worden door de VDAB;]1
[2 9° West-Vlaams consultatiebureau voor Diagnostiek en Zorg;]2
[2 10° Brailleliga voor hulp aan blinde en slechtziende personen;]2
[2 11° Diensten en Begeleidingscentrum Openluchtopvoeding bij vzw OLO;]2
[2 12° DIDIOR, dienst diagnostiek en oriëntering.]2
[4 De volgende centra en diensten kunnen uitsluitend erkend worden als multidisciplinair team om de persoonlijke adviesverlening te verlenen, vermeld in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap:
"1° de multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap die zijn erkend conform artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap;
2° de aanbieders van niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap die zijn vergund conform artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap.]4
----------
(1)<BVR 2008-02-15/45, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
(2)<BVR 2018-06-08/23, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BVR 2020-03-20/17, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(4)<BVR 2024-06-07/14, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.24.<BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. De instanties, bedoeld in artikel 23, kunnen als multidisciplinair team erkend worden en erkend blijven als ze :
1° zich ertoe verbinden om op verzoek van het (agentschap) of na instemming van het [1 agentschap]1 of op verzoek van een aanvrager voor zover zijn aanvraag voldoet aan artikel 2, § 2, 1°, 2°, 3° en 4°, een multidisciplinair verslag af te leveren dat : <BVR 2007-02-16/34, art. 26, 1°, a), 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
a) (aantoont dat de aanvrager van [1 ondersteuning]1 al dan niet onder de toepassing valt van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, meer bepaald voor wat artikel 2, 2°, betreft;) <BVR 2007-02-16/34, art. 26, 1°, b), 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
b) de toestand en de behoeften van de aanvrager duidelijk en omstandig afbakent op medisch, psycho-pedagogisch en sociaal gebied, en de hulpverlening en zorgtoewijzing voorstelt;
c) een voorstel van beslissing formuleert;
d) beantwoordt aan de door het Fonds vastgestelde vormvereisten.
2° de verbintenis aangaan dat ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen inzake het verslag en inzake hun werking als multidisciplinair team. De minimale kwaliteitseisen worden vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
3° beschikken over of steeds een beroep kunnen doen op een staf die minstens bestaat uit een doctor in de genees-, heel- en verloskunde, een licentiaat in de psychologische of pedagogische wetenschappen en een houder van een diploma van een basisopleiding van 1 cyclus in het hoger onderwijs, studiegebied sociaal-agogisch werk of een houder van het diploma van gegradueerde verpleegkundige, optie sociale verpleegkunde. De vertegenwoordigers van deze drie disciplines beraadslagen gezamenlijk en ondertekenen het multidisciplinair verslag dat bij de aanvraag, bedoeld in artikel 2 van dit besluit, wordt gevoegd;
4° de verbintenis aangaan dat ze het identificatienummer van de onderzochte personen met een handicap bij het Rijksregister van de natuurlijke personen slechts gebruiken voor de betrekkingen met het [1 agentschap]1. Daarom ondertekenen de personeelsleden van de instantie die dit identificatienummer gebruiken, een verbintenis overeenkomstig het model dat het Fonds hiertoe vastgesteld heeft;
5° zich ertoe verbinden om afhankelijk van de handicap en de vraag van de aanvrager een beroep te doen op personen of voorzieningen die bevoegd zijn voor diverse handicaps of diverse gebieden van de gehandicaptenzorg.
§ 2. De instanties, bedoeld in artikel 23, die werden erkend als multidisciplinair team kunnen bijkomend erkend worden en erkend blijven als gespecialiseerd multidisciplinair team voor de toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget als ze :
1° zich ertoe verbinden om samen met het multidisciplinair verslag de gegevens af te leveren, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap;
2° de basisopleiding die door het (agentschap) wordt georganiseerd in het kader van hun specifieke opdracht, gevolgd hebben; <BVR 2007-02-16/34, art. 26, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
3° de verbintenis aangaan dat ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen, die de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, met betrekking tot de uitvoering van hun specifieke opdracht heeft vastgesteld.
§ 3. De instanties, bedoeld in artikel 23, die werden erkend als multidisciplinair team kunnen bijkomend erkend worden en erkend blijven als gespecialiseerd multidisciplinair team voor de toekenning van individuele materiële bijstand als ze :
1° zich ertoe verbinden in te staan voor de persoonlijke adviesverlening inzake individuele materiële bijstand, overeenkomstig hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap;
2° de basisopleiding die door het (agentschap) wordt georganiseerd in het kader van hun specifieke opdracht, gevolgd hebben; <BVR 2007-02-16/34, art. 26, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
3° de verbintenis aangaan dat ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen, die de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, met betrekking tot de uitvoering van hun specifieke opdracht, heeft vastgesteld.
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 22, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
Art.25.<BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. Een multidisciplinair team of een gespecialiseerd multidisciplinair team verwijst een persoon met een handicap door naar een ander multidisciplinair team of gespecialiseerd multidisciplinair team, in geval zijn optreden zou leiden tot opname in of verstrekking van [1 ondersteuning]1 door de eigen instelling of door een voorziening die er een organisatorische of functionele eenheid mee uitmaakt.
Voor de teams, die georganiseerd worden door een openbaar bestuur, geldt de beperking van het eerste lid niet met betrekking tot de organisatorische eenheid.
§ 2. [2 ...]2
[1 § 3. De multidisciplinaire teams maken bij de uitvoering van hun opdrachten gebruik van de instrumenten voor diagnose en indicatiestelling die door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, worden vastgesteld.]1
----------
(1)<BVR 2012-07-20/25, art. 23, 023; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(2)<BVR 2024-06-07/14, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.26.<BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. De instanties, bedoeld in artikel 23, richten hun gemotiveerde aanvraag tot erkenning als multidisciplinair team of tot bijkomende erkenning als gespecialiseerd multidisciplinair team, met een aangetekende brief aan het(agentschap). Zij voegen hierbij alle bewijsstukken, waarvan de lijst door het (agentschap) wordt vastgesteld, ter staving van hun aanvraag, in het bijzonder ter staving van het feit dat aan de voorwaarden tot erkenning, opgenomen in artikel 24 van dit besluit, wordt voldaan. De instanties verstrekken alle extra gegevens waar het (agentschap) om verzoekt. <BVR 2007-02-16/34, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 2. De verlenging van de erkenning of van de bijkomende erkenning wordt bij aangetekend schrijven aangevraagd ten minste vier en ten hoogste zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn. Elke aanvraag buiten die termijn wordt behandeld als een aanvraag tot eerste erkenning of tot bijkomende erkenning.
§ 3. Elke beslissing tot weigering of verlenging van erkenning of bijkomende erkenning wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de inrichtende macht van de instantie in kwestie en wordt met redenen omkleed.
§ 4. De erkenning en de bijkomende erkenning worden verleend en verlengd door het (agentschap) voor een periode van ten hoogste tien jaar. <BVR 2007-02-16/34, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 5. Bij het verlenen van een erkenning als multidisciplinair team en een bijkomende erkenning als gespecialiseerd multidisciplinair team houdt het (agentschap) rekening met een evenwichtige geografische spreiding. <BVR 2007-02-16/34, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[1 6. De centra en diensten, vermeld in artikel 23, die al erkend zijn als multidisciplinair team of gespecialiseerd multidisciplinair team, kunnen met een aangetekende brief een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van erkenning indienen bij het agentschap.
De centra en diensten, vermeld in het eerste lid, voegen bij de aangetekende brief, vermeld in het eerste lid, alle nodige bewijsstukken die het agentschap vraagt, in het bijzonder een bewijsstuk waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 24, wordt voldaan.
De centra en diensten, vermeld in het eerste lid, verstrekken alle extra gegevens waar het agentschap om verzoekt.]1
----------
(1)<BVR 2024-06-07/14, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.27.<BVR 2002-07-19/66, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. (De personeelsleden van het agentschap dat tot taak heeft toezicht te houden op de toepassing van de voor de voorzieningen geldende regelgeving met betrekking tot het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin controleren [1 ...]1 of de bepalingen van artikelen 24 en 25, § 1, worden nageleefd.) <BVR 2007-02-16/34, art. 28, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>n van artikel 24 en 25, § 1, worden nageleefd.
Ingeval een multidisciplinair team of een gespecialiseerd multidisciplinair team één of meer van de bepalingen van artikel 24 en 25, § 1, niet langer naleeft, kan het (agentschap) het team met een aangetekende brief ertoe aanmanen om zich binnen een termijn van ten hoogste zes maanden opnieuw aan deze bepalingen te conformeren. <BVR 2007-02-16/34, art. 28, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Ingeval het multidisciplinair team of het gespecialiseerd multidisciplinair team, ondanks de aanmaning, op het ogenblik van het verstrijken van de termijn van zes maanden, de bepalingen van artikel 24 en 25, § 1, nog steeds niet naleeft, kan het (agentschap) de erkenning of de bijkomende erkenning van de instantie in kwestie intrekken of schorsen, na de instantie te hebben gehoord. <BVR 2007-02-16/34, art. 28, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 2. Elke beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning of van de bijkomende erkenning wordt met redenen omkleed en met een aangetekende brief meegedeeld aan de inrichtende macht van het team in kwestie. Ze gaat in vanaf de eerste werkdag na de betekening.
Een beslissing tot schorsing kan worden uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één jaar, en is niet verlengbaar. Aan het team waarvan de erkenning of bijkomende erkenning werd ingetrokken kan ten vroegste één jaar nadat de erkenning of bijkomende erkenning werd ingetrokken, een nieuwe erkenning of bijkomende erkenning worden verleend.
§ 3. De erkenning of de bijkomende erkenning vervalt als niet langer wordt voldaan aan de in artikel 23 vermelde voorwaarden.
§ 4. Onverminderd § 1 tot en met § 3 kan het (agentschap) bij vaststelling van de niet-naleving van de minimale kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3° en § 3, 3°, door de ambtenaren, bedoeld in § 1, of door andere ambtenaren van het (agentschap), met het team in kwestie overleg plegen over de wijze waarop de naleving van de minimale kwaliteitseisen kan worden gerealiseerd. <BVR 2007-02-16/34, art. 28, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
----------
(1)<BVR 2018-12-07/22, art. 8, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.28.[1 § 1. [3 Het agentschap betaalt in de volgende gevallen aan de multidisciplinaire teams [8 "een bedrag van 314 euro als vergoeding voor personeelskosten en een bedrag van 25 euro als vergoeding voor werkingsmiddelen,]8 voor het aanleveren van informatie die toelaat te beoordelen of de aanvrager van ondersteuning of de persoon voor wie ondersteuning wordt gevraagd, al dan niet een persoon is met een handicap als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap met in voorkomend geval een positief of negatief advies daarover:
1° bij een eerste vraag om ondersteuning die wordt ingediend bij het agentschap;
2° bij de eerste vraag om ondersteuning die na de leeftijd van achttien jaar wordt ingediend bij het agentschap of de eerste vraag naar ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap, behalve als het agentschap voordien al heeft vastgesteld dat de persoon die ondersteuning vraagt of voor wie ondersteuning gevraagd wordt, een persoon is met een handicap als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
3° bij een vraag om ondersteuning van of voor een persoon die door het agentschap al als een persoon met een handicap werd erkend, als de gevraagde nood aan ondersteuning het gevolg is van een andere handicap dan de handicap waarvoor die persoon al werd erkend.]3
§ 2. [3 Het agentschap betaalt aan de multidisciplinaire teams [8 en bedrag van 400 euro als vergoeding voor personeelskosten en een bedrag van 25 euro als vergoeding voor werkingsmiddelen,]8voor elk van de volgende prestaties:
1° het duidelijk en omstandig afbakenen van de toestand en de behoeften van de aanvrager op medisch, psycho-pedagogisch en sociaal gebied, met een voorstel van hulpverlening en zorgtoewijzing en een voorstel van beslissing als vermeld in artikel 24, § 1, 1°, b) en c), van dit besluit;
2° het aanleveren van de informatie, vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap;]3
[4 3° het objectiveren van de ondersteuningsnood in het kader van een vraag naar een budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in artikel 8 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap, met een voorstel van budgetcategorie.]4
[3 Als een multidisciplinair team zowel de informatie, vermeld in het eerste lid, 1°, als de informatie, vermeld in het eerste lid, 2°, moet aanleveren, betaalt het agentschap maar één keer de vergoeding ten bedrage van 300 euro.]3
§ 3. [4 In geval van een aanvraag naar een budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in artikel 8 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap, betaalt het agentschap [8 een bedrag van 273 euro als vergoeding voor personeelskosten en een bedrag van 25 euro als vergoeding voor werkingsmiddelen,]8 voor het aanleveren van informatie over de dringendheid van de vraag van de persoon met een handicap met het oog op de inschatting van de prioriteit.]4
§ 4. [3 In geval van een aanvraag om individuele materiële bijstand als vermeld in artikel 2, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap, betaalt het agentschap [8 een bedrag van 362 euro als vergoeding voor personeelskosten en een bedrag van 25 euro als vergoeding voor werkingsmiddelen]8 voor de opmaak van een adviesrapport als vermeld in artikel 9, § 3, 6°, van het voormelde besluit.
Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 blijft de vergoeding die betaald kan worden door het agentschap, in afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 1°, beperkt tot de vergoeding, vermeld in het eerste lid, als in het kader van een aanvraag om individuele materiële bijstand een gespecialiseerd multidisciplinair verslag moet worden opgemaakt als vermeld in artikel 9, 2°, van het besluit van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap.
Bij de combinatie van een vraag naar individuele materiële bijstand met een vraag naar een andere ondersteuningsvorm, ontvangt het multidisciplinair team in alle gevallen de vergoeding, vermeld in het eerste lid, samen met de vergoeding, vermeld in paragraaf 2.]3
[7 § 4bis. Het agentschap betaalt aan de multidisciplinaire teams, vermeld in artikel 22, een vergoeding van 50 euro voor de afname van de storend gedragsschaal, vermeld in artikel 4 van het ministerieel besluit van 26 november 2018 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, voor de vaststelling van ernstige gedragsstoornissen in het kader van de bepaling van een zorggroep als vermeld in bijlage 2 bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, als het agentschap voor de persoon in kwestie met een handicap geen resultaten heeft van een afname van het zorgzwaarte-instrument, vermeld in artikel 1, 24°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 over de indiening en de afhandeling van de aanvraag van een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over de terbeschikkingstelling van dat budget.]7
§ 5. [8 [9 De bedragen, vermeld in paragraaf 1, 2, 3 en 4, worden jaarlijks op 1 januari aangepast, rekening houdend met het indexcijfer van de afgevlakte gezondheidsindex, vermeld in titel I, hoofdstuk II, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, hierna de G-index te noemen, volgens de volgende formule: bedrag X-1 x G-index december X-1/G-index december X-2, waarbij X het jaartal is waarin de indexering plaatsvindt]9.
De geïndexeerde bedragen worden afgerond tot op de euro]8.
[10 § 5/1. Het agentschap betaalt de vergoedingen, vermeld in paragraaf 1, paragraaf 2, eerste lid, 1° en 2°, en paragraaf 3 en 4, op voorwaarde dat het multidisciplinair team voldoet aan de minimale kwaliteitseisen voor het verslag, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°.]10
§ 6. [8 Voor elk verslag voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid, dat bij het agentschap wordt ingediend, vult het agentschap een scoreblad in. Als het verslag niet beantwoordt aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°, vraagt het agentschap bijkomende informatie op.
Het agentschap rapporteert iedere twaalf maanden, per multidisciplinair team en per verslag voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid, het percentage van die verslagen dat beantwoordt aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°, zonder dat er bijkomende informatie door het agentschap is opgevraagd.
De multidisciplinaire teams waarbij per verslag voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid, na de rapportering, vermeld in het tweede lid, minder dan 85% van die verslagen beantwoordt aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°, volgen in het daaropvolgende jaar een remediëringstraject voor het verslag in kwestie. Het agentschap bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van het remediëringstraject.
De multidisciplinaire teams waarbij twee opeenvolgende periodes als vermeld in het tweede lid, minder dan 85% van de verslagen voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid, beantwoordt aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°, ontvangen vanaf de tweede negatieve rapportering 75% van de vastgelegde vergoeding, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid voor het verslag in kwestie dat niet voldoet aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°. Zodra het multidisciplinaire team een score van 85% of meer behaalt op de rapportering, vermeld in het tweede lid, ontvangt het opnieuw het volledige bedrag van de vastgelegde vergoeding, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid.
Een multidisciplinair team kan over een periode van tien jaar maximaal twee remediëringstrajecten volgen als vermeld in het derde lid. In afwijking van het derde lid ontvangt een multidisciplinair team, dat al twee remediëringstrajecten doorlopen heeft en waarbij per verslag voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid, na de rapportering, vermeld in het tweede lid, minder dan 85% van de verslagen beantwoordt aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°, 75% van de vastgelegde vergoeding, vermeld in paragraaf 1, paragraaf 2, 3 en 4, eerste lid, voor het verslag in kwestie dat niet voldoet aan de minimale kwaliteitseisen, vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°.
"De bedragen, vermeld in paragraaf 1, 2, 3 en 4, en de daaraan gekoppelde kostenstructuur worden geëvalueerd ten laatste op 31 december 2025. Daarbij is bijzondere aandacht voor het ontwikkelen van een instrument ter vergoeding van de trajecten die met cliënten doorlopen worden, maar die niet tot een verslag leiden. De maatregelen inzake kwaliteitsbewaking, vermeld in paragraaf 6, worden geëvalueerd ten laatste op 1 april 2027.]8
§ 7. [3 Noch het team of zijn inrichtende macht, noch de eraan verbonden medewerkers mogen voor het verrichten van de prestaties, vermeld in paragraaf 1 tot en met 4, een andere vergoeding of beloning vragen of aanvaarden dan de vergoedingen van het agentschap, vermeld in dit artikel.]3]1
----------
(1)<BVR 2010-11-12/09, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(2)<BVR 2012-01-27/12, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-11-2011>
(3)<BVR 2015-11-27/21, art. 1,1°,2°,4°,6°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(4)<BVR 2015-11-27/21, art. 1,3°,5°, 025; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(5)<BVR 2018-06-08/23, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(6)<BVR 2019-05-10/09, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(7)<BVR 2021-03-05/14, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 09-05-2021>
(8)<BVR 2024-06-07/14, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
(9)<BVR 2024-12-20/08, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
(10)<BVR 2025-01-31/15, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-04-2025>
Art. 28ter.<Opgeheven bij BVR 2015-11-27/21, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 28quater.
<Opgeheven bij BVR 2015-11-27/21, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 28quinquies.
<Opgeheven bij BVR 2015-11-27/21, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK IV. - (De adviescommissie). <BVR 1997-09-16/44, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Afdeling I. - Inrichting en samenstelling.
Art.29.
Art.30.<BVR 1997-09-16/44, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> § 1. De adviescommissie bestaat uit drie kamers.
In geval van overbelasting van één of meer kamers, kunnen de verenigde kamers beslissen tot het bijkomend instellen van één of meer tijdelijke kamers. Deze beslissing moet bekrachtigd worden door de Vlaamse minister die bevoegd is voor de bijstand aan personen en die de werkingsduur ervan vaststelt.
§ 2. [3 Elke kamer bestaat uit [6 zeven]6 leden, met name:
1° een licentiaat, master of doctor in de rechten, die bij voorkeur ook ambtenaar van het agentschap is;
2° een doctor in de genees-, heel- en verloskunde [6 of master in de geneeskunde]6;
3° een licentiaat of master in de psychologische of pedagogische wetenschappen;
4° [6 ...]6;
5° twee leden met een van de volgende kwalificaties:
a) [6 licentiaat, master, gegradueerde of bachelor in de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie, logopedie of ergotherapie]6;
b) houder van een diploma van een basisopleiding van één cyclus in het hoger onderwijs, studiegebied sociaal-agogisch werk of een houder van het diploma van gegradueerde verpleegkundige [6 of bachelor in de verpleegkunde]6;
c) deskundige in de hulpmiddelentechniek;
6° een ervaringsdeskundige;
7° een ambtenaar van het agentschap.
Elk lid heeft ten minste vijf jaar nuttige ervaring in de welzijnssector in het algemeen, en in de sector personen met een handicap in het bijzonder, met uitzondering van de leden, vermeld in het eerste lid, 1° en [4 7°]4.
In elke kamer zijn de specialisaties handicap, objectivering van de ondersteuningsnood als vermeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en ondersteuning voor personen met een handicap, prioritering als vermeld in artikel 16, vierde lid, van het voormelde decreet, en individuele materiële bijstand, verenigd, waarbij een lid ten hoogste twee specialisaties kan vertegenwoordigen.
Een lid kan in verschillende kamers zetelen.".
[5 ...]5.]3
----------
(1)<BVR 2008-07-18/04, art. 44, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2008>
(2)<BVR 2012-07-20/25, art. 24, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(3)<BVR 2016-05-27/06, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 01-04-2015>
(4)<BVR 2023-02-17/30, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 09-07-2023>
(5)<BVR 2024-01-19/12, art. 16, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(6)<BVR 2025-01-31/15, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-04-2025>
Art.31.[1 Voor elke kamer van de adviescommissie wordt een voorzitter aangeduid uit de leden, vermeld in artikel 30, § 2, eerste lid, met uitzondering van het lid, vermeld in punt 7° ]1.
----------
(1)<BVR 2024-01-19/12, art. 21, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.32. <BVR 1997-09-16/44, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> Elke kamer van de adviescommissie wordt bijgestaan door een secretaris die ambtenaar is bij het (agentschap). De secretaris heeft geen stemrecht. <BVR 2007-02-16/34, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.33. <BVR 1997-09-16/44, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> Voor elk lid van een kamer van de adviescommissie en voor elke secretaris wordt een plaatsvervanger aangeduid.
De plaatsvervangers zetelen in geval van verhindering van de effectieve leden of, in voorkomend geval, in de bijkomende, tijdelijke kamers.
Bij overlijden of ontslag van een effectief lid, voltooit zijn plaatsvervanger zijn mandaat.
Art.34. <BVR 1997-09-16/44, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> De voorzitters, de leden en hun plaatsvervangers worden door de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen aangeduid voor een telkens hernieuwbare periode van vijf jaar. De ambtenaren van het (agentschap) worden door de leidend ambtenaar van het (agentschap) voorgedragen. <BVR 2007-02-16/34, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De secretarissen en hun plaatsvervangers worden door de leidend ambtenaar van het (agentschap) aangeduid. <BVR 2007-02-16/34, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.35. <BVR 1997-09-16/44, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> De prensentiegelden, vergoedingen en werkingskosten van de adviescommissie zijn ten laste van het (agentschap). <BVR 2007-02-16/34, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.36. <BVR 1997-09-16/44, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> De leidend ambtenaar van het (agentschap) stelt het huishoudelijk reglement van de adviescommissie vast. <BVR 2007-02-16/34, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling II. - Procedure.
Art.37.
Art.38.<BVR 1997-09-16/44, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> Een kamer van de adviescommissie kan slechts advies uitbrengen als ten minste de voorzitter, drie van de leden bedoeld in artikel 30, §2, eerste lid, 1°, 2°, 3° of [1 7°]1an dit besluit en de secretaris of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.
----------
(1)<BVR 2023-02-17/30, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 09-07-2023>
Art.39. <BVR 1997-09-16/44, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997> Elk advies van een kamer van de adviescommissie wordt genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art. 39bis. [1 Als de aanvrager, vermeld in artikel 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 over de indiening en de afhandeling van de aanvraag van een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over de terbeschikkingstelling van dat budget, bij het agentschap heroverweging vraagt van een voornemen van beslissing van het agentschap tot toewijzing van een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in hoofdstuk 5 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap, dan kan de adviescommissie voor de toegewezen budgetcategorie alleen nagaan of de nood aan ondersteuning, vermeld in artikel 12, tweede lid, 2°, van het voormelde besluit, werd geobjectiveerd conform de regels voor objectivering, vermeld in artikel 13, derde lid, van het voormelde besluit, en in voorkomend geval alleen adviseren om de nood aan ondersteuning opnieuw te laten objectiveren door een multidisciplinair team dat door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren.
Als de adviescommissie heeft geadviseerd om de nood aan ondersteuning opnieuw te laten objectiveren, neemt het agentschap een beslissing tot toewijzing van een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in hoofdstuk 5 van het voormelde decreet op basis van de nieuwe objectivering van de nood aan ondersteuning.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2016-05-27/06, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 01-04-2015>
Art.40. (Opgeheven) <BVR 1995-11-15/32, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 19-01-1996>
Art.41. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.42. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.43. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.44. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.45. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.46. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.47. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.48. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.49. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.50. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.51. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.52. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Art.53. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
Afdeling III. - Bijzondere procedures.
Art.54. (Opgeheven)
Art.55. (Opgeheven) <BVR 1997-09-16/44, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-11-1997>
HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.56.(§1).
Art.57. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 75 van het decreet van 27 juni 1990 worden opgeheven, voor wat de Vlaamse Gemeenschap betreft:
1° <Opheffingsbepaling van art. 2 tot 36, 71 en 73 van KB 1963-07-05/01>
2° <Opheffingsbepaling van KB 1975-11-20/01>
3° <Opheffingsbepaling van art. 4 en 5 van KB n°81 1967-11-10/07>
4° <Opheffingsbepaling van KB 1969-10-17/02>
5° <Opheffingsbepaling van KB 1969-10-17/01>
6° <Opheffingsbepaling van art. 12,1° van BVE 1990-02-07/33>
7° <Opheffingsbepaling van art. 14 van BVE 1990-04-04/38>
8° <Opheffingsbepaling van art. 13, § 2 van BVE 1990-07-31/37>
9° <Opheffingsbepaling van art. 7 van KB n° 81 1967-11-10/07>
10° <Opheffingsbepaling van KB 1969-10-20/01>
11° <Opheffingsbepaling van art. 1, 3° en 4°, 24 en 25 van MB 1967-12-27/01>
Art.58. De artikelen 22 tot en met 28 treden in werking op 1 september 1991. De andere artikelen van dit besluit treden in werking op 1 april 1992.
Art. 59. De Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit.