Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 NOVEMBER 1975. - Koninklijk besluit tot uitbreiding van de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen tot de personen van vreemde nationaliteit. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door (BVE 1991-07-24/33, art. 57, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1992)) - (NOTA 2 : wat het Franse taalgebied betreft, opgeheven bij BWG 1998-01-22/48, art. 4; Inwerkingtreding : 15-03-1998) - (NOTA 3 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie door BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 08-06-2000)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied.
Art. 1-8
HOOFDSTUK II Onderzoek van de aanvraag om inschrijving.
Art. 9-11
HOOFDSTUK III, Vergoeding van de prestaties in het buitenland.
Art. 12
HOOFDSTUK IV. Slotbepalingen.
Art. 13-16



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. <Zie nota onder titel> Onverminderd de toepassing van de internationale overeenkomsten inzake sociale reclassering van de minder-validen en van de E.E.G.-verordening betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, wordt de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, onder de bij dit besluit bepaalde voorwaarden, uitgebreid tot de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten.

Art.2. <Zie nota onder titel> Om het voordeel te kunnen genieten van de bepalingen van voormelde wet van 16 april 1963, moeten de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° het bewijs leveren van een periode van regelmatig en ononderbroken verblijf op het grondgebied van het Rijk die onmiddellijk voorafgaat aan de aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds en waarvan de duur bepaald is bij artikel 5;
  2° voortaan regelmatig verblijf te houden op het grondgebied van het Rijk;
  3° de voorwaarden vervullen welke vereist zijn tot het verkrijgen van een arbeidskaart van onbeperkte duur, geldig voor alle bezoldigde beroepen overeenkomstig de wets- en verordeningsbepalingen op het in dienst hebben van werknemers van vreemde nationaliteit.

Art.3. <Zie nota onder titel> Onder regelmatig verblijf wordt verstaan het verblijf in België gedekt door het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, door de identiteitskaart voor vreemdelingen of door de verblijfskaart van een onderdaan van een Lid-Staat der E.E.G., zoals bedoeld bij de artikelen 17 en 19 van het koninklijk besluit van 21 december 1965 betreffende de voorwaarden waaronder vreemdelingen in België mogen binnen komen, er verblijven en er zich vestigen.

Art.4. <Zie nota onder titel> De periode van regelmatig verblijf wordt geacht ononderbroken te zijn indien de afwezigheid het gevolg is van de militaire dienstplicht en de betrokkene uiterlijk binnen dertig dagen na het eindigen van zijn dienstperiode naar België terugkeert.

Art.5. <Zie nota onder titel> De periode van regelmatig en ononderbroken verblijf is vastgesteld op vijf jaar.
  Zij wordt herleid tot twee jaar ten voordele van :
  1° de politieke vluchtelingen erkend volgens de bepalingen van artikel 1, A, van het verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953;
  2° de personen die gerechtigd zijn het voordeel te genieten van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of uit ongevallen die zich op de weg naar of van het werk voordoen;
  3° de personen die gerechtigd zijn het voordeel te genieten van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit beroepsziekten;
  4° de slachtoffers van een ongeval overkomen op de weg wanneer ze in België verbleven, voor zover het ongeval de oorzaak is van de ongeschiktheid waarop de aanvraag tot inschrijving zich steunt;
  5° de echtgenoot en de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van een persoon die de Belgische Nationaliteit niet bezit, en die te zijnen laste zijn, op voorwaarde dat deze persoon het bewijs levert van de periode van verblijf die zou vereist worden om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
  6° de echtgenoot en de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van een overleden persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit, die te zijnen laste waren op het ogenblik van zijn overlijden, op voorwaarde dat die persoon op dat ogenblik het bewijs had kunnen zijn om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
  7° de persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit en die ten laste is van zijn echtgenoot of van zijn wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van Belgische nationaliteit.

Art.6. <Zie nota onder titel> In afwijking van artikel 3 wordt eveneens als regelmatig verblijf aangezien, het verblijf in België gedekt door één van de bescheiden opgesomd in het koninklijk besluit van 6 december 1955 betreffende het verblijf in België van zekere bevoorrechte vreemdelingen voor zover de betrokkene op het ogenblik van zijn aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds, onder toepassing valt van de gemeenrechtelijke regels inzake de vestiging van vreemdelingen in België.
  Nochtans wordt voor de berekening van de periode van regelmatig en ononderbroken verblijf, vereist krachtens artikel 2, 2°, het in het eerste lid bedoelde verblijf slechts voor de helft van zijn duur in aanmerking genomen.

Art.7. <Zie nota onder titel> Moeten de periode van verblijf bepaald bij artikel 2, 1° niet bewijzen :
  1° de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten en zich in de voorwaarden bevinden om voor de Belgische nationaliteit te opteren of om ze te herkrijgen;
  2° de politieke gevangenen erkend volgens de termen van de bepalingen van de wet van 5 februari 1947 tot regeling van het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen;
  3° de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen, geboren in België en er regelmatig en ononderbroken verblijvend sinds hun geboorte, van een persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit, en die te zijnen laste zijn, voor zover die persoon het bewijs levert van de periode van verblijf die zou vereist worden om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
  4° de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen, geboren in België en er regelmatig en ononderbroken verblijvend sinds hun geboorte, van een overleden persoon die de Belgische nationaliteit niet bezat, die te zijnen laste waren op het ogenblik van zijn overlijden, op voorwaarde dat die persoon op dat ogenblik het bewijs had kunnen leveren van de periode van verblijf die zou vereist geweest zijn om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
  5° de wettige, natuurlijke of adoptieve kinderen wiens vader of moeder de Belgische nationalitieit bezit, evenals de ongehuwde minderjarigen ten laste van een persoon van Belgische nationaliteit.

Art.8. <Zie nota onder titel> Moeten niet voldoen aan de voorwaarden vereist tot het verkrijgen van een arbeidskaart van onbeperkte duur geldig voor alle bezoldigde beroepen, de personen die de volle leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben.

HOOFDSTUK II _ Onderzoek van de aanvraag om inschrijving.
Art.9. <Zie nota onder titel> Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen worden bij de aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds van een bij artikel 1 bedoeld persoon gevoegd:
  1° een voor eensluidend verklaard afschrift van het verblijfsbewijs van de aanvrager of indien het een kind van minder dan twaalf jaar betreft, een voor eensluidend verklaard afschrift van de identiteitskaart voor kinderen jonger dan twaalf jaar en van het verblijfsbewijs van de persoon die ze ten laste heeft;
  2° een uittreksel uit de geboorteakte van de aanvrager of een afschrift van deze akte overgelegd bij het huwelijk en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het werd voltrokken.

Art.10. <Zie nota onder titel> De aanvrager is ertoe gehouden aan het Rijksfonds alle inlichtingen te verschaffen die hem worden gevraagd, inzonderheid door het invullen van een vragenlijst op grond waarvan wordt uitgemaakt of de bij dit besluit gestelde voorwaarden zijn vervuld.

Art.11. <Zie nota onder titel> Met het oog op het onderzoek van de aanvraag om inschrijving kan het Rijksfonds daarenboven naargelang het geval vragen :
  1° aan de gemeentebesturen :
  a) een uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit het bevolkingsregister tot staving van de duur van het verblijf in België van de minder-validen en eventueel van zijn echtgenoot, of zijn ouders;
  b) een getuigschrift van nationaliteit van de echtgenoot, van de kinderen of van de ouders;
  2° aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Buitenlandse Zaken behoren, een bewijs dat de duur bepaalt van het verblijf in België gedekt door één van de bescheiden opgesomd in het voornoemd koninklijk besluit van 6 december 1955.

HOOFDSTUK III, _ Vergoeding van de prestaties in het buitenland.
Art.12. <Zie nota onder titel> De prestaties van sociale reclassering welke overeenkomstig het bepaalde in artikel 72 van het voornoemd koninklijk besluit van 5 juli 1963, in het buitenland worden verleend, worden aan de betrokkene enkel terugbetaald na zijn terugkeer in België zo hij het bewijs levert dat hij zijn verblijf op het grondgebied van het Rijk voortzet.

HOOFDSTUK IV. _ Slotbepalingen.
Art.13. <Zie nota onder titel> De personen die krachtens dit besluit worden toegelaten tot het voordeel van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 voornoemd, kunnen van de bij die wet bepaalde prestaties blijven genieten zolang zij hun verblijf op het grondgebied van het Rijk niet onderbreken door een afwezigheid die niet gedekt is door één van de bewijzen van verblijf bedoeld in de artikelen 3 en 6 waarvan de duur zes maanden overtreft.
  Het Rijksfonds onderzoekt of de belanghebbenden voldoen aan de bepaling van het eerste lid minstens telkens het een nieuwe beslissing tot vaststelling van het omscholings- en sociale reclasseringsproces moet nemen.

Art.14. <Zie nota onder titel> <opheffingsbepaling>

Art.15. <Zie nota onder titel> Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 16. <Zie nota onder titel> Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.