24 JUNI 1988. - NIEUWE GEMEENTEWET (NOTA : voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zie1988-06-24/35) (NOTA : TEKSTBIJWERKING VOORLOPIG TOT 06-01-2001)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-10-2023 en tekstbijwerking tot 02-10-2023)
TITEL I. Het gemeentebestuur.
HOOFDSTUK I. - Samenstelling van het gemeentebestuur.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 1
Art. 1 Vlaams Gewest
Art. 2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 4
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 5
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 6
Afdeling 2. - De gemeenteraadsleden.
Art. 7
Art. 7 Vlaams Gewest
Art. 8
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 9
Art. 9 Vlaams Gewest
Art. 10
Art. 10 Vlaams Gewest
Art. 11
Art. 11 Vlaams Gewest
Art. 12 Duitstalige gemeenschap
Art. 12 WAALS GEWEST
Art. 12 Vlaams Gewest
Art. 12bis
Art. 12bis Vlaams Gewest
Afdeling 3. - De burgemeester.
Art. 13-14, 14bis
Art. 14bis Vlaams Gewest
Afdeling 4. - De schepenen.
Art. 15-17
Art. 17 Vlaams Gewest
Art. 18
Afdeling 5. - Wedde en ambtskledij van de burgemeester en schepenen.
Art. 19-20
Art. 20 Vlaams Gewest
Art. 20bis
Art. 20bis Vlaams Gewest
Art. 21
Art. 21 Vlaams Gewest
Afdeling 6. - Ontslag als raadslid of schepen.
Art. 22
Art. 22 Vlaams Gewest
Afdeling 7. - De secretaris en de ontvanger.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 23
Art. 23 Vlaams Gewest
Art. 24
Onderafdeling 2. - De secretaris.
A. Benoeming.
Art. 25
Art. 25 Vlaams Gewest
B. - Plichten Verbodsbepalingen.
Art. 26
Art. 26 Vlaams Gewest
Art. 26bis
Art. 26bis Vlaams Gewest
Art. 27
Art. 27 Vlaams Gewest
C. Bezoldigingsregeling.
Art. 28-29
Art. 29 Vlaams Gewest
Art. 30
Art. 30 Vlaams Gewest
Art. 31
Art. 31 Vlaams Gewest
Art. 32
Art. 32 Vlaams Gewest
Art. 33
Art. 33 Vlaams Gewest
Art. 34
Art. 34 Vlaams Gewest
Art. 35
Art. 35 Vlaams Gewest
D. Sanctie op het verbod handel te drijven. <W 24-05-1991, art. 2, 1°, BS 06-06-1991>
Art. 36-38
Art. 38 Vlaams Gewest
Art. 39-40
Art. 40 Vlaams Gewest
Art. 41
Art. 41 Vlaams Gewest
E. - De adjunct-secretaris.
Art. 42
Art. 42 Vlaams Gewest
Art. 43
Art. 43 Vlaams Gewest
Art. 44
Art. 44 Vlaams Gewest
Art. 45-49
F. De waarnemende secretaris. <W 17-10-1990, art. 7, BS 14-12-1990>
Art. 50
Art. 50 Vlaams Gewest
Art. 51
Art. 51 Vlaams Gewest
Onderafdeling 3. - De ontvanger.
A. - Algemene bepaling.
Art. 52
Art. 52 Vlaams Gewest
B. Benoeming.
Art. 53
Art. 53 Vlaams Gewest
Art. 54
Art. 54 Vlaams Gewest
Art. 54bis
Art. 54bis Vlaams Gewest
C. Zekerheid.
Art. 55
Art. 55 Vlaams Gewest
Art. 56
Art. 56 Vlaams Gewest
Art. 57
Art. 57 Vlaams Gewest
Art. 58
Art. 58 Vlaams Gewest
Art. 59
Art. 59 Vlaams Gewest
Art. 60
Art. 60 Vlaams Gewest
Art. 61
Art. 61 Vlaams Gewest
Art. 62
Art. 62 Vlaams Gewest
Art. 63
Art. 63 Vlaams Gewest
Art. 64
Art. 64 Vlaams Gewest
D. Bezoldigingsregeling.
Art. 65-66
Art. 66 Vlaams Gewest
Art. 67
Art. 67 Vlaams Gewest
E. - Verbodsbepalingen. <W 24-05-1991, art. 2, 6°, BS 06-06-1991>
Art. 68-70
Art. 70 Vlaams Gewest
Afdeling 8. - Onverenigbaarheden.
Art. 71-72, 72bis, 73
Art. 73 Vlaams Gewest
Art. 74
Art. 74 Vlaams Gewest
Art. 75
Art. 75 Vlaams Gewest
Art. 76
Art. 76 Vlaams Gewest
Art. 77
Art. 77 Vlaams Gewest
Art. 78
Art. 78 Vlaams Gewest
Art. 79
Art. 79 Vlaams Gewest
Afdeling 9. - Eed.
Art. 80
Art. 80 Vlaams Gewest
Art. 81
Art. 81 Vlaams Gewest
Afdeling 10. - Schorsing en afzetting van burgemeesters en schepenen.
Art. 82
Art. 82 Vlaams Gewest
Art. 83
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen, besluiten van de gemeenteraden.
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art. 84
Art. 84 Vlaams Gewest
Afdeling 2. - Vergaderingen.
Art. 85
Art. 85 Vlaams Gewest
Art. 86
Art. 86 Vlaams Gewest
Art. 87
Art. 87 Vlaams Gewest
Art. 87bis
Art. 87bis Vlaams Gewest
Art. 88
Art. 88 Vlaams Gewest
Art. 89
Art. 89 Vlaams Gewest
Art. 90
Art. 90 Vlaams Gewest
Art. 91
Art. 91 Vlaams Gewest
Afdeling 3. - Verbod om zitting te nemen.
Art. 92
Art. 92 Vlaams Gewest
Afdeling 4. - Openbaarheid van de vergaderingen.
Art. 93
Art. 93 Vlaams Gewest
Art. 94
Art. 94 Vlaams Gewest
Art. 95
Art. 95 Vlaams Gewest
Art. 96
Art. 96 Vlaams Gewest
Afdeling 5. - Het houden van de vergaderingen.
Art. 97
Art. 97 Vlaams Gewest
Art. 98
Art. 98 Vlaams Gewest
Afdeling 6. - Stemmingen.
Art. 99
Art. 99 Vlaams Gewest
Art. 100
Art. 100 Vlaams Gewest
Art. 101
Art. 101 Vlaams Gewest
Afdeling 7. - Openbaarheid van de besluiten.
Art. 102
Art. 102 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het college van burgemeester en schepenen.
Art. 103-107
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de gemeenteoverheden.
Afdeling 1. - Opmaken van de akten.
Art. 108, 108bis, 109-111
Afdeling 2. - Bekendmaking van de akten.
Art. 112-115
Afdeling 3. - Algemene bepaling.
Art. 116
TITEL II. Bevoegdheden.
HOOFDSTUK I. - Bevoegdheden van de gemeenteraad.
Art. 117-[119], 119bis, [120, 120bis, [121-[122
HOOFDSTUK II. - Bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen.
Art. [123]-[132
HOOFDSTUK III. - Bevoegdheden van de burgemeester.
Art. [133, 133bis, [134, 134bis, 134ter, 134quater
HOOFDSTUK IV. - Bevoegdheden van de gemeenten in 't algemeen. <Ingevoegd bijW 27-05-1989, art. 2, § 4, BS 30-05-1989>
Art. 135
HOOFDSTUK [V]. - De ontvanger. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Afdeling 1. - Bepalingen die voor alle ontvangers gelden.
Art. 136, 136bis, 137-138, 138bis, 139
Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de gewestelijke ontvanger.
Art. 140-142
TITEL III. - Het personeel.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 143-144
HOOFDSTUK II. - Administratief statuut en bezoldigingsregeling.
Art. 145-148
HOOFDSTUK III. Benoeming.
Art. 149
HOOFDSTUK IV. - Tucht van het onderwijzend personeel. <W 24-05-1991, art. 2, 10°, BS 06-06-1991>
Art. 150-152
HOOFDSTUK IVbis. Verbodsbepalingen. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 2, 17°, BS 06-06-1991>
Art. 153
HOOFDSTUK V. - Het personeel van de burgerlijke stand.
Art. 154-155
HOOFDSTUK VI. Pensioenen.
Art. 156-161, 161bis, 161ter, 162-169
TITEL IV. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK I. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 170-171, 171bis
HOOFDSTUK II. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 1. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 172, 172bis, 173-183
Afdeling 2. [...]. <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 184
Afdeling 3. - [...]. <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 185-188
HOOFDSTUK III. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 1. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 189
Afdeling 2. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 190-200
Afdeling 3. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 201-215
Afdeling 4. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 216-220
HOOFDSTUK IV. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 221-223, 223bis, 224-226, 226bis, 227, 227bis, 228-230
TITEL V. - Goederen en inkomsten van de gemeente.
HOOFDSTUK I. - Schenkingen en legaten aan de gemeente.
Art. 231
HOOFDSTUK II. Contracten.
Art. 232-237
TITEL VI. - Begroting en rekeningen.
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 238-251
HOOFDSTUK II. Begrotingsevenwicht.
Art. 252-254
HOOFDSTUK III. - Lasten en uitgaven van de gemeente.
Art. 255-258
HOOFDSTUK IV. - Ontvangsten van de gemeente.
Art. 259-260
HOOFDSTUK V. - De gemeentebedrijven en de autonome gemeentebedrijven. <W 1995-03-28/33, art.1, Inwerkingtreding : 18-04-1995>
Art. 261-263, 263bis, 263ter, 263quater, 263quinquies, 263sexies, 263septies, 263octies, 263nonies, 263decies
TITEL VII. Toezicht.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 264-266
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het toezicht op sommige handelingen van de gemeenteoverheden van Komen-Waasten en Voeren. <KB 30-05-1989, art. 55, § 1, BS 31-05-1989>
Art. 267-269
TITEL VIII. Rechtsgedingen.
Art. 270-271, 271bis, 271ter
TITEL IX. - Bepaling van de gemeentegrenzen
Art. 272-273
TITEL X. Gemeentewegen.
Art. 274
TITEL XI. Naam.
Art. 275
TITEL XII. - De openbare instellingen.
Art. 276-278
TITEL XIII. - Bijzondere bepalingen betreffende de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. <Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 1, BS 17-06-1989>.
Art. 279-280, 280bis
TITEL XIV. - De tuchtregeling. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 281
HOOFDSTUK II. - De strafbare feiten. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 282
HOOFDSTUK III. - De tuchtstraffen. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 283-286
HOOFDSTUK IV. - De bevoegde overheid. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 287-288
Afdeling 2. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Onderafdeling 1. - [...]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art. 289-293
Onderafdeling 2. - [...]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art. 294-297
Afdeling 3. - Bepaling betreffende de gewestelijke ontvanger. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 298
HOOFDSTUK V. - De procedure. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 299-308
HOOFDSTUK VI. - De doorhaling van de tuchtstraf. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 309
HOOFDSTUK VII. - De preventieve schorsing. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 310-316
HOOFDSTUK VIII. - De verjaring van de tuchtvordering. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 317
TITEL XV. - Over de gemeentelijke volksraadpleging. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995>
Art. 318-329
TITEL XVbis. - De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van de gemeenten. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 4, Inwerkingtreding : 07-08-1999>
Art. 329bis
TITEL XVI. - De binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
HOOFDSTUK I. - Het bestuur van het district. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 330-333
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen, besluiten van de districtsraden. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 334-335
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 336
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de districtoverheden. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 337-338
HOOFDSTUK V. Bevoegdheden. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 339-351
BIJLAGEN
Art. N1-N2
1989000447 1989900447 1990000321 1990000335 1990000365 1990003078 1991000051 1991000355 1991000458 1991000555 1991801129 1992000030 1992000441 1992011114 1993000321 1993000507 1993025378 1993031482 1994000055 1994000304 1994000310 1994000343 1994000344 1994000345 1994000346 1994000377 1994000378 1994000379 1994000399 1994000409 1994000647 1994000671 1994000672 1994801500 1994801538 1994801571 1994801580 1994801593 1995000160 1995000185 1995000187 1995000188 1995000189 1995000190 1995000191 1995000193 1995000202 1995000203 1995000249 1995000250 1995000267 1995000268 1995000395 1995000464 1995000508 1995000562 1995000586 1995027476 1995801658 1995801675 1995801676 1995801691 1995801724 1996000016 1996000147 1996000241 1996009656 1996801738 1996801766 1996801769 1996801802 1996801855 1997000015 1997000016 1997000081 1997000142 1997000273 1997000461 1997000661 1997000704 1997000779 1997801919 1997801939 1997801954 1997801967 1998000017 1998000025 1998000026 1998000077 1998000305 1998000322 1998000376 1998000398 1998000457 1998000572 1998035407 1998035924 1999000233 1999000376 1999000419 1999000468 1999000469 1999000908 1999000978 1999031199 1999031200 1999031265 1999031266 1999031267 1999031268 1999031350 1999036403 2000000186 2000000311 2000000340 2000000462 2000000549 2000000665 2000000714 2000000919 2000001046 2000003487 2000031011 2000035397 2001000046 2001000168 2001000343 2001000956 2001000961 2001011172 2001031271 2001031303 2002000285 2002022669 2002031495 2002035964 2002036331 2003000932 2003027568 2003031326 2003035086 2003036094 2003036629 2003202073 2003202333 2004000279 2004000663 2004031020 2004031094 2004031109 2004035803 2004036201 2005031413 2005031414 2005031415 2005036026 2006000101 2006031243 2006031244 2006031404 2006031544 2006031547 2006035322 2007031422 2008000994 2008009656 2008031224 2008031480 2008031543 2008031639 2009000094 2009000095 2009000096 2009031344 2009031503 2009031517 2010000418 2010031336 2011000006 2011000034 2011000035 2011031247 2011031248 2011031249 2012031178 2012031179 2012031807 2013000617 2013031717 2014031364 2015031339 2016031590 2017012205 2017012208 2017012209 2017012210 2017012211 2017012212 2017013659 2017013660 2017030922 2018011548 2018011549 2018014832 2020031701 2020040723 2020041231 2020043592 2020044711 2022015067 2024001892 2024003710 2024003721 2025002326 2025003142
TITEL I. Het gemeentebestuur.
HOOFDSTUK I. - Samenstelling van het gemeentebestuur.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Er is in iedere gemeente een gemeentebestuur, samengesteld uit raadsleden, de burgemeester en de schepenen.
Art. 1_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 1°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.2. De gemeenteraadsleden worden gekozen voor zes jaar, te rekenen van de 1e januari na hun verkiezing. Zij zijn herkiesbaar.
De gemeenteraden worden om de zes jaar geheel vernieuwd.
Art. 2_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 2°; Inwerkingtreding : 05-09-2006>
Art.3. De burgemeester en de schepenen worden eveneens voor zes jaar benoemd of gekozen.
Zij verliezen echter deze hoedanigheid, indien zij intussen ophouden deel uit te maken van de gemeenteraad.
Art. 3_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 3°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.4. De leden van het gemeentebestuur die aftreden bij een algehele vernieuwing en de ontslagnemende leden blijven in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad.
Bovendien moet het aftredend of ontslagnemend lid dat bekleed is met het ambt van burgemeester of schepen, dit ambt blijven uitoefenen totdat hij, hetzij als burgemeester of schepen, hetzij als gemeenteraadslid, vervangen is.
Art. 4_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 4°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.5. <W 2000-05-14/36, art. 2, Inwerkingtreding : 10-06-2000> De rangschikking van de gemeenten overeenkomstig de artikelen 8 en 16 wordt bij elke volledige vernieuwing van de gemeenteraden door de Koning in overeenstemming gebracht met het bevolkingscijfer. Het in aanmerking te nemen inwonertal is het aantal personen dat ingescheven is in het Rijksregister van de natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar vóór dat van de volledige vernieuwing van de gemeenteraden hun hoofdverblijfplaats in de desbetreffende gemeente hadden.
Het bevolkingscijfer dat vastgesteld is overeenkomstig het eerste lid, is eveneens van toepassing op dezelfde datum, op de rangschikkingen bedoeld in de artikelen 28 tot 30 evenals, voor zover zij verwijzen naar een klasse van gemeenten die gebaseerd is op het bevolkingscijfer, in de artikelen 19, § 1, 24, § 1, 33, 42, 52, 65, § 1, 67, 74, 78, 146, § 1, 171, 235, § 2, en 265, § 2.
De minister van Binnenlandse Zaken maakt de bevolkingscijfers van de gemeenten van het Rijk, vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de volledige vernieuwing van de gemeenteraden plaatsvindt bekend in het Belgisch Staatsblad.
Art. 5_VLAAMS_GEWEST. (NOTA : opgeheven, behoudens voor wat betreft de vaststelling van de bevolkingscijfers en de bekendmaking ervan, door DVR 2005-07-15/51, art. 302, 5°; Inwerkingtreding : 01-01-2007) <W 2000-05-14/36, art. 2, Inwerkingtreding : 10-06-2000> De rangschikking van de gemeenten overeenkomstig de artikelen 8 en 16 wordt bij elke volledige vernieuwing van de gemeenteraden door de Koning in overeenstemming gebracht met het bevolkingscijfer. Het in aanmerking te nemen inwonertal is het aantal personen dat ingeschreven is in het Rijksregister van de natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar vóór dat van de volledige vernieuwing van de gemeenteraden hun hoofdverblijfplaats in de desbetreffende gemeente hadden. Het bevolkingscijfer dat vastgesteld is overeenkomstig het eerste lid, is eveneens van toepassing op dezelfde datum, op de rangschikkingen bedoeld in de artikelen 28 tot 30 evenals, voor zover zij verwijzen naar een klasse van gemeenten die gebaseerd is op het bevolkingscijfer, in de artikelen 19, § 1, 24, § 1, 33, 42, 52, 65, § 1, 67, 74, 78, 146, § 1, 171, 235, § 2, en 265, § 2. De minister van Binnenlandse Zaken maakt de bevolkingscijfers van de gemeenten van het Rijk, vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de volledige vernieuwing van de gemeenteraden plaatsvindt bekend in het Belgisch Staatsblad.
Art.6. [...] <W 2000-05-14/36, art. 3, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
Afdeling 2. - De gemeenteraadsleden.
Art.7. De gemeenteraadsleden worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers.
Art. 7_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 6°; Inwerkingtreding : 05-09-2006>
Art.8. De gemeenteraad bestaat, met inbegrip van de burgemeester en de schepenen, uit 7 leden in de gemeenten beneden 1.000 inwoners;
uit 9 leden in die van 1.000 tot 1.999 inwoners;
uit 11 leden in die van 2.000 tot 2.999 inwoners;
uit 13 leden in die van 3.000 tot 3.999 inwoners;
uit 15 leden in die van 4.000 tot 4.999 inwoners;
uit 17 leden in die van 5.000 tot 6.999 inwoners;
uit 19 leden in die van 7.000 tot 8.999 inwoners;
uit 21 leden in die van 9.000 tot 11.999 inwoners;
uit 23 leden in die van 12.000 tot 14.999 inwoners;
uit 25 leden in die van 15.000 tot 19.999 inwoners;
uit 27 leden in die van 20.000 tot 24.999 inwoners;
uit 29 leden in die van 25.000 tot 29.999 inwoners;
uit 31 leden in die van 30.000 tot 34.999 inwoners;
uit 33 leden in die van 35.000 tot 39.999 inwoners;
uit 35 leden in die van 40.000 tot 49.999 inwoners;
uit 37 leden in die van 50.000 tot 59.999 inwoners;
uit 39 leden in die van 60.000 tot 69.999 inwoners;
uit 41 leden in die van 70.000 tot 79.999 inwoners;
uit 43 leden in die van 80.000 tot 89.999 inwoners;
uit 45 leden in die van 90.000 tot 99.999 inwoners;
uit 47 leden in die van 100.000 tot 149.999 inwoners;
uit 49 leden in die van 150.000 tot 199.999 inwoners;
uit 51 leden in die van 200.000 tot 249.999 inwoners;
uit 53 leden in die van 250.000 tot 299.999 inwoners;
uit 55 leden in die van 300.000 inwoners en daarboven.
De raad blijft bestaan uit het hierboven bepaald getal leden, zelfs wanneer de burgemeester daarbuiten benoemd wordt.
Art. 8_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 7°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.9. Elke gekozen kandidaat kan, nadat zijn verkiezing geldigheid heeft verkregen, voor zijn installatie afstand doen van zijn mandaat.
Om geldig te zijn moet die afstand schriftelijk ter kennis gebracht worden van de gemeenteraad.
Indien het feit van de afstand wordt betwist, doet de bestendige deputatie van de provincieraad uitspraak overeenkomstig artikel 75, tweede lid, van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932.
De beslissing wordt door de zorgen van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van de betrokken kandidaat.
Deze kan bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.
Art. 9_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 8°; Inwerkingtreding : 05-09-2006>
Art.10. Een lid van het gemeentebestuur dat niet meer voldoet aan een van de verkiesbaarheidsvereisten houdt op deel uit te maken van de raad.
Van de feiten die verval van het lidmaatschap kunnen meebrengen, geeft het college van burgemeester en schepenen dadelijk kennis aan de bestendige deputatie van de provincieraad en zendt van deze kennisgeving bericht aan de betrokkene, tegen ontvangbewijs.
Indien de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, zijn bediening blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met de straffen bepaald in artikel 262 van het Strafwetboek.
Het gemeenteraadslid tegen wie verval van lidmaatschap wordt gevorderd, kan zijn bezwaren bij de bestendige deputatie indienen binnen acht dagen nadat hij mededeling heeft gekregen van de kennisgeving die aan dit college is gedaan.
Het verval wordt door de bestendige deputatie vastgesteld binnen dertig dagen nadat hetzij de kennisgeving aan dit college, hetzij een bezwaarschrift van derden ter griffie van de provincie is ingekomen. De vormen bepaald in artikel 75, tweede lid, van de gemeentekieswet worden door de bestendige deputatie in acht genomen.
Deze beslissing wordt door de zorg van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van het betrokken lid van het gemeentebestuur, van het college van burgemeester en schepenen en in voorkomend geval van degenen die bij de bestendige deputatie bezwaren hebben ingediend.
Zij kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.
Art. 10_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 9°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.11. <W 21-03-1991, art. 1, BS 09-04-1991> Het gemeenteraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het college van burgemeester en schepenen, gedurende die periode vervangen.
Het gemeenteraadslid dat een ouderschapsverlof wenst te nemen, wegens de geboorte of de adoptie van een kind wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het college van burgemeester en schepenen, vervangen, ten vroegste vanaf de zevende week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de achtste week na de dag van de geboorte of de adoptie. Op zijn schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de achtste week verlengd met een duur gelijk aan die gedurende dewelke hij zijn mandaat verder heeft uitgeoefend tijdens de periode van zeven weken die de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan.
Het gemeenteraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, of wegens ouderschapsverlof en om zijn vervanging verzoekt, wordt vervangen door de opvolger van zijn lijst die als eerste gerangschikt is overeenkomstig artikel 58 van de gemeentekieswet, na onderzoek van diens geloofsbrieven door de gemeenteraad.
Het eerste en het tweede lid zijn echter slechts toepasselijk vanaf de eerste gemeenteraadsvergadering na die waarop het gemeenteraadslid dat verhinderd is, geïnstalleerd is.
Art. 11_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 10°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 12_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. <KB 30-05-1989, art. 1, BS 31-05-1989> De gemeenteraadsleden ontvangen geen wedde. Zij trekken presentiegeld als zij deelnemen aan de vergaderingen van de gemeenteraad en aan de vergaderingen van de commissies en van de afdelingen. Het bedrag van het presentiegeld wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Het presentiegeld bedraagt minimum 1500 frank en mag niet meer bedragen dan het presentiegeld dat de provincieraadsleden trekken als zij deelnemen aan de vergaderingen van de provincieraad, verhoogd of verlaagd volgens de geldende regels van de koppeling aan het indexcijfer.] <W 1999-05-04/87, art. 2, Inwerkingtreding : 08-10-1999> [§ 1bis. De gemeente kan, op de door de Koning te bepalen wijze, de presentiegelden van het gemeenteraadslid dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen geniet, aanvullen met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. De som van de presentiegelden, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.] <W 1999-05-04/92, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1999> § 2. [1 ...]1 § 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 uitoefent.
----------
(1)<DDG 2004-12-20/44, art. 29, §2; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
Art. 12_WAALS_GEWEST. <KB 1989-05-30/32, art. 1, Inwerkingtreding : 01-06-1989> § 1. [1 ...]1 [§ 1bis. [1 ...]1] <W 1999-05-04/92, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1999> § 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad. § 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 uitoefent.
----------
(1)<BWG 2004-04-22/41, art. 2, 8°; Inwerkingtreding : 22-08-2004>
Art. 12_VLAAMS_GEWEST. <KB 1989-05-30/32, art. 1, Inwerkingtreding : 01-06-1989> [§ 1. [1 ...]1] <W 1999-05-04/87, art. 2, Inwerkingtreding : 08-10-1999> [§ 1bis. [1 ...]1] <W 1999-05-04/92, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1999> § 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad. § 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 uitoefent.
----------
(1)<DVR 2005-07-15/51, art. 302, 11°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 12bis. <Ingevoegd bij W 1994-07-11/50, art. 1, Inwerkingtreding : 30-12-1994> Het raadslid dat wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dit mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon gekozen uit de gemeenteraadskiezers, die aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van gemeenteraadslid voldoen, en die geen lid is van het gemeentepersoneel, noch van het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de betrokken gemeente.
Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Koning de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid van een raadslid met een handicap.
Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als het raadslid. Hij heeft evenwel geen recht op presentiegeld.
Art. 12bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 12°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 3. - De burgemeester.
Art.13. De burgemeester wordt door de Koning benoemd uit de [Belgische] verkozenen voor de gemeenteraad. Deze laatsten kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiertoe dient een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de gouverneur van de provincie. Om ontvankelijk te zijn, moet zij ondertekend zijn ten minste door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat-burgemeester. Ingeval de lijst waarop de kandidaat-burgemeester voorkomt slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van wat voorafgaat, de handtekening van één onder hen. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor dezelfde benoeming; de Koning kan evenwel te allen tijde om een nieuwe voordracht verzoeken.W 1999-01-27/30, art. 3, 1°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
Op overeenkomstig advies van de bestendige deputatie van de provincieraad kan de burgemeester buiten de [Belgische] verkozenen voor de raad benoemd worden uit de [Belgische] gemeenteraadskiezers die volle vijfentwintig jaar oud zijn.W 1999-01-27/30, art. 3, 2°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
[Wat de gemeenten Komen-Waasten en Voeren betreft wordt het in het vorige lid bedoelde advies verstrekt door de provinciegouverneur, op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <KB 30-05-1989, art. 2, BS 31-05-1989>
De burgemeester die buiten de raad is benoemd, is in alle gevallen stemgerechtigd in het college van burgemeester en schepenen. Hij is van rechtswege voorzitter van de raad en heeft daarin een raadgevende stem.
Art.14. Bij ontstentenis of verhindering van de burgemeester wordt zijn ambt waargenomen door de eerstgekozen schepen [van Belgische nationaliteit], tenzij de burgemeester zijn bevoegdheid aan een andere schepen [van Belgische nationaliteit] heeft opgedragen. <W 1999-01-27/30, art. 4, 1°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
[Wanneer, in de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, bij de installatie van de gemeenteraad na een algehele vernieuwing geen burgemeester is benoemd, wijst de gemeenteraad een schepen of een gemeenteraadslid [van Belgische nationaliteit] aan om, in afwachting van die benoeming, het ambt van burgemeester waar te nemen.] <KB 30-05-1989, art. 3, BS 31-05-1989 en W 1999-01-27/30, art. 3, 2°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
Art. 14bis. <W 21-03-1991, art. 2, BS 09-04-1991> Als verhinderd wordt beschouwd de burgemeester die het ambt van Minister, Staatssecretaris, lid van een Executieve of gewestelijk Staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend.
Wordt eveneens als verhinderd beschouwd de burgemeester die als dienstplichtige zijn actieve militaire diensttijd of als gewetensbezwaarde zijn burgerdienst vervult.
Art. 14bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 15°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 4. - De schepenen.
Art.15. [§ 1. ] De schepenen worden door de raad [onder de gemeenteraadsleden met Belgische nationaliteit] verkozen. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per schepenmandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar de verkiezing van één of meer schepenen op de dagorde van de raad staat. Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn ten minste door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop de kandidaat-schepen voorkomt slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van wat voorafgaat, de handtekening van één onder hen. Behoudens in geval van overlijden van, of afstand van het mandaat van gemeenteraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde schepenmandaat. Wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om het schepencollege volledig samen te stellen, kunnen ter zitting kandidaten mondeling worden voorgedragen. <KB 30-05-1989, art. 4, BS 31-05-1989 en W 1999-01-27/30, art. 5, 1°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen te kiezen zijn; de rang van de schepenen wordt bepaald door de volgorde van de stemmingen.
Wanneer voor een te begeven schepenmandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen. De verkiezing van de schepenen heeft plaats in de installatievergadering die volgt op de vernieuwing van de raad. In elk geval moet de verkiezing geschieden binnen drie maanden na het openvallen van de plaats.
[§ 2. In afwijking van § 1 worden de schepenen van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de hierna volgende wijze:
De quotiënten verkregen met toepassing van artikel 56 van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, worden in de volgorde van hun belangrijkheid gerangschikt totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er schepenen te kiezen zijn [onverminderd het vijfde en zesde lid]. <W 1999-01-27/30, art. 5, 2°, a), Inwerkingtreding : 09-02-1999>
De verdeling over de lijsten geschiedt door aan iedere lijst zoveel schepenmandaten toe te kennen als haar stemcijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan het laatst gerangschikte quotiënt.
Indien een lijst meer schepenmandaten verkrijgt dan zij kandidaten telt, worden de niet toegekende mandaten gevoegd bij die welke aan de overige lijsten toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid van artikel 56 van de gemeentekieswet omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een mandaat wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort.
Het mandaat van schepen wordt toegewezen aan de tot raadslid gekozen [Belgische] kandidaten in de volgorde van hun verkiezing. <W 1999-01-27/30, art. 5, 2°, b), Inwerkingtreding : 09-02-1999>
[Als een lijst meer schepenmandaten verkrijgt dan zij tot raadslid gekozen Belgische kandidaten telt, gaat men tewerk zoals aangegeven in het vierde lid.] <W 1999-01-27/30, art. 5, 2°, c), Inwerkingtreding : 09-02-1999>
De rang van de schepenen wordt bepaald door de volgorde van de toewijzing van het mandaat.
De regels betreffende de ontslagneming als raadslid zijn mede van toepassing op de ontslagneming als schepen.
Wanneer een vacature ontstaat, wordt het mandaat van schepen toegewezen aan een raadslid van dezelfde lijst als die van de te vervangen schepen overeenkomstig de bepalingen vastgesteld in het vijfde lid.] <KB 30-05-1989, art. 4, BS 31-05-1989>
[In de gevallen van verhindering bedoeld in artikel 18 wordt de verhinderde schepen gedurende de periode van verhindering vervangen door een raadslid aangewezen overeenkomstig het [voorgaande] lid.] <W 21-03-1991, art. 3, BS 09-04-1991 en W 1999-01-27/30, art. 5, 2°, d), Inwerkingtreding : 09-02-1999>
Art.16. Er zijn 2 schepenen in de gemeenten van minder dan 1.000 inwoners;
3 schepenen in die van 1.000 tot 4.999 inwoners;
4 schepenen in die van 5.000 tot 9.999 inwoners;
5 schepenen in die van 10.000 tot 19.999 inwoners;
6 schepenen in die van 20.000 tot 29.999 inwoners;
7 schepenen in die van 30.000 tot 49.999 inwoners;
8 schepenen in die van 50.000 tot 99.999 inwoners;
9 schepenen in die van 100.000 tot 199.999 inwoners;
10 schepenen in die van 200.000 inwoners en daarboven.
Art.17. <W 21-03-1991, art. 4, BS 09-04-1991> Bij ontstentenis of verhindering van een schepen wordt deze vervangen door het [Belgische] gemeenteraadslid dat de eerste plaats bekleedt op de ranglijst, en zo vervolgens, behoudens de onverenigbaarheden vermeld in artikel 72.
De ranglijst wordt opgemaakt naar de dienstouderdom van de raadsleden, te rekenen van de dag van hun eerste ambtsaanvaarding, en, bij gelijke dienstouderdom, naar het aantal stemmen verkregen bij de laatste verkiezing. <W 1999-01-27/30, art. 6, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
Art. 17_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 18°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.18. <W 21-03-1991, art. 4, BS 09-04-1991> Als verhinderd wordt beschouwd de schepen die het ambt van Minister, Staatssecretaris, lid van een Executieve of gewestelijk Staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend.
De schepen die verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het college van burgemeester en schepenen, gedurende die periode vervangen.
De schepen die een ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind, wordt op zijn schriftelijk verzoek, gericht aan het college van burgemeester en schepenen, vervangen voor de periode zoals bepaald in artikel 11.
[De schepen die de krachtens artikel 14bis als verhinderd beschouwde burgemeester vervangt, wordt, op verzoek van het college van burgemeester en schepenen, vervangen voor de periode dat die schepen de burgemeester vervangt.] <W 29-06-1992, enig art., BS 21-07-1992>
[De verhinderde schepen bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid], wordt, in afwijking van artikel 17, vervangen door een raadslid [van Belgische Nationaliteit] aangewezen door de gemeenteraad overeenkomstig artikel 15, § 1, onverminderd artikel 15, § 2, [laatste] lid, en artikel 279, derde lid. <W 29-06-1992, enig art., BS 21-07-1992 en W 1999-01-27, art. 7, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
Afdeling 5. - Wedde en ambtskledij van de burgemeester en schepenen.
Art.19. § 1. [De wedden van de burgemeesters worden vastgesteld door toepassing van de volgende coëfficiënten op het hoogste bedrag uit de in artikel 28 vastgestelde weddenschaal van de gemeentesecretaris van de betrokken gemeente:
1° gemeenten van 5000 inwoners en minder: 75 %;
2° gemeenten van 5001 tot 10.000 inwoners: 80 %;
3° gemeenten van 10.001 tot 20.000 inwoners: 85 %;
4° gemeenten van 20.001 tot 50.000 inwoners: 95 %;
5° gemeenten van 50.001 tot 80.000 inwoners: 105 %;
6° gemeenten van meer dan 80.000 inwoners: 120 %.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wedden van de burgemeesters van gemeenten tot 80.000 inwoners vermeerderen, zonder dat deze vermeerdering evenwel voor gevolg kan hebben dat deze wedden meer zouden bedragen dan 120 % van het hoogste bedrag uit de in artikel 28 vastgestelde weddenschaal van de gemeentesecretaris van de betrokken gemeente.
De wedden, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verhoogd of verlaagd overeenkomstig de voor de wedde van de gemeentesecretaris geldende regels van de koppeling aan het indexcijfer.
De wedden van de schepenen worden vastgesteld op 60 % of 75 % van die van de burgemeester van de betrokken gemeente, naargelang de bevolking van de gemeente lager of gelijk aan, dan wel hoger dan 50.000 inwoners is.] <W 1999-05-04/87, art. 3 A, Inwerkingtreding : 08-10-2000>
[Het bevolkingscijfer van de gemeenten die krachtens artikel 29 bij een hogere klasse zijn ingedeeld, wordt geacht gelijk te zijn aan het rekenkundig gemiddelde van de nieuwe klasse.] <W 2000-05-14/36, art. 4, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
De Koning bepaalt de wijze van betaling van die wedden.
[Wanneer het vaststellen van de wedden [overeenkomstig de vorige leden] tot gevolg heeft dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderd worden of vervallen, kan de Koning, op de door Hem te bepalen wijze, de wedde van de burgemeester of van de schepen verminderen, op voorwaarde dat deze daarom verzoekt.]W 1999-05-04/87, art. 3 C, Inwerkingtreding : 08-10-2000>
[In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners kan de gemeente, op de door de Koning te bepalen wijze, de wedde van de burgemeester of van de schepen die geniet van wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen, aanvullen met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt.
De wedden van de burgemeester of schepen, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde respectievelijk van een burgemeester of schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.] <W 28-12-1989, art. 1, BS 12-01-1990 en W 1999-05-04/92, art. 3, Inwerkingtreding : 01-08-1999>
[§ 1bis. Het vakantiegeld en de eindejaarspremie van de burgemeesters en schepenen worden door de Koning vastgesteld.] <W 1999-05-04/87, art. 4, Inwerkingtreding : 08-10-2000>
§ 2. In voorkomend geval stelt de Koning aanvullende regels tot vrijwaring van de verkregen rechten van de burgemeesters en de schepenen die hun ambt uiterlijk op 1 juni 1976 uitoefenen.
§ 3. De burgemeesters en de schepenen mogen, buiten die wedde, geen bijkomende verdiensten genieten ten laste van de gemeente, om welke reden of onder welke benaming ook.
[§ 4. Indien de burgemeesters en schepenen niet zijn onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandigen, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden ze door de gemeente onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en de gezinsbijslag bedoeld bij artikel 5, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.
De werknemers en werkgeversbijdragen bedoeld bij artikel 38, § 2, 2°, 3°, en 4° en § 3, 2°, 3°, 4° en 5° van de wet van 29 juni 1981 berekend op het bedrag van hun volledige wedde worden aangegeven en betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
Indien de burgemeesters en de schepenen alsmede de gewezen burgemeesters en schepenen na de beëindiging van hun politiek mandaat enkel prestaties krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten dan met toepassing van het artikel 32, 15° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, neemt de gemeente waar ze laatst dit mandaat hebben uitgeoefend de krachtens die bepaling verschuldigde persoonlijke bijdragen ten laste.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de uitvoeringsmodaliteiten van deze bepaling.] <W 2000-08-12/62, art. 118, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.20. Wanneer een schepen de burgemeester gedurende één maand of langer vervangt, wordt hem de aan het burgemeestersambt verbonden wedde toegekend, tenzij de vervangen burgemeester verhinderd is wegens ziekte of vervulling van een niet bezoldigde openbare dienst. De waarnemende schepen mag niet tegelijk de wedde van burgemeester en die van schepen ontvangen.
Hetzelfde geldt wanneer een gemeenteraadslid gedurende een maand of langer het ambt van schepen waarneemt; in dat geval wordt de aan dit ambt verbonden wedde hem toegekend voor de gehele tijd dat hij het waarneemt.
[In de gevallen van verhindering bedoeld in de artikelen 14bis en 18 wordt de aan het ambt verbonden wedde toegekend aan diegene die de verhinderde burgemeester of schepen vervangt; de verhinderde burgemeester of schepen ontvangt geen wedde voor de periode van verhindering.] <W 21-03-1991, art. 6, BS 09-04-1991>
Art. 20_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 21°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 20bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/89, art. 2, Inwerkingtreding : 31-01-2001> De som van de wedde van burgemeester of schepen en van de vergoedingen, wedden en presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door de burgemeester of schepen naast zijn mandaat uitgeoefende activiteiten, is gelijk aan of lager dan anderhalve maal het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat.
Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, de wedden of de presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.
Zo het in het eerste lid vastgestelde plafond wordt overgeschreden, wordt de som van de in het voorgaande lid bedoelde vergoedingen, wedden of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard, verminderd tot het passende beloop.
Nemen de naast het mandaat van burgemeester of schepen uitgeoefende activiteiten een aanvang of een einde tijdens de duur van voornoemd mandaat, dan brengt de betrokken burgemeester of schepen de gemeenteraad daarvan op de hoogte.
Art. 20bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 22°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.21. De Koning bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de burgemeesters en de schepenen.
Art. 21_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 23°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 6. - Ontslag als raadslid of schepen.
Art.22. Het ontslag als raadslid of schepen wordt schriftelijk ingediend bij de gemeenteraad.
Hij die betwist dat hij als raadslid of schepen ontslag heeft genomen, kan beroep instellen bij de bestendige deputatie van de provincieraad, die uitspraak doet overeenkomstig artikel 75, tweede lid, van de gemeentekieswet.
De beslissing wordt door de zorg van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van het betrokken raadslid of van de betrokken schepen.
De betrokkene kan bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.
Het ontslag als burgemeester wordt ingediend bij de Koning en ter kennis gebracht van de raad.
De burgemeester die ontslag als raadslid wenst te nemen, mag dit ontslag bij de raad niet indienen dan nadat de Koning hem ontslag als burgemeester heeft verleend.
Iedere voortijdige kennisgeving aan de raad wordt als niet-bestaande beschouwd.
Art. 22_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 24°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 7. - De secretaris en de ontvanger.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.23. Er is in elke gemeente een secretaris en een ontvanger.
Art. 23_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 25°; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.24. § 1. Wanneer in een gemeente van 1.000 inwoners of minder de bediening van secretaris openvalt, kan de provinciegouverneur aan de gemeenteraad voorschrijven de titularis van de bediening te kiezen uit de secretarissen in dienst van gemeenten der streek.
§ 2. [Binnen de bij artikel 265, § 2, tweede lid bepaalde termijn kan de Koning, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, en kan de Gewestexecutieve, voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, elke benoeming die strijdig is met het in § 1 bedoelde voorschrift, vernietigen.] <KB 30-05-1989, art. 5, BS 31-05-1989>
§ 3. [Indien de gemeenteraad de plaats niet op de voorgeschreven wijze begeeft, binnen zestig dagen na het toezenden van het in § 1 vermelde voorschrift of na de kennisgeving van de niet-goedkeuring of van de vernietiging van een met een dergelijk voorschrift strijdige benoeming, kan door de Koning, in de gemeenten van het Duitse taalgebied, en door de Gewestexecutieve, in de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, in de vacature worden voorzien.] <KB 30-05-1989, art. 5, BS 31-05-1989>
§ 4. [In geval van toepassing van § 1 staat het alleen aan de provinciegouverneur, zo nodig de secretaris te verplichten in een bepaalde gemeente te wonen.] <KB 30-05-1989, art. 5, BS 31-05-1989>
Onderafdeling 2. - De secretaris.
A. Benoeming.
Art.25. <W 17-10-1990, art. 1, BS 14-12-1990> § 1. De secretaris wordt door de gemeenteraad benoemd, met inachtneming van de voorwaarden bepaald overeenkomstig artikel 145.
De benoeming geschiedt binnen zes maanden na het openvallen van de betrekking.
§ 2. Vooraleer in functie te treden legt de secretaris de eed, bedoeld in artikel 80, af, tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad, in handen van de voorzitter.
Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De secretaris die zonder wettige reden de eed niet aflegt, na daartoe bij een ter post aangetekend schrijven uitgenodigd te zijn voor de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, wordt geacht te verzaken aan zijn benoeming.
Art. 25_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 27°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
B. - Plichten Verbodsbepalingen.
Art.26. <W 17-10-1990, art. 2, BS 14-12-1990> De secretaris is verplicht zich te gedragen naar de onderrichtingen die hem worden gegeven door de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen of de burgemeester, al naar gelang hun respectieve bevoegdheden.
Art. 26_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 28°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 26bis. <Ingevoegd bij W 17-10-1990, art. 3, BS 14-12-1990> § 1. De secretaris is belast met de voorbereiding van de zaken die aan de gemeenteraad of aan het college van burgemeester en schepenen worden onderworpen.
§ 2. Onder het gezag van het college van burgemeester en schepenen leidt en coördineert hij de gemeentelijke diensten en is hij, behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet, hoofd van het personeel.
Art. 26bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 29°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.27. Het is de secretaris verboden handel te drijven, ook door een tussenpersoon.
Aan op 1 januari 1955 bestaande toestanden, behalve wat drankslijterijen betreft, zal echter niet worden geraakt.
Art. 27_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 30°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
C. Bezoldigingsregeling.
Art.28. § 1. [De gemeenteraad bepaalt de weddeschaal van de secretaris, binnen de hierna gestelde minimum- en maximumgrenzen:
1. gemeenten van 300 inwoners en minder: 489.139 - 741.456;
2. gemeenten van 301 tot 500 inwoners: 518.700 - 819.816;
3. gemeenten van 501 tot 750 inwoners: 566.214 - 898.103;
4. gemeenten van 751 tot 1.000 inwoners: 629.504 - 1.002.527;
5. gemeenten van 1.001 tot 1.250 inwoners: 689.600 - 1.106.963;
6. gemeenten van 1.251 tot 1.500 inwoners: 711.137 - 1.139.571;
7. gemeenten van 1.501 tot 2.000 inwoners: 738.837 - 1.172.203;
8. gemeenten van 2.001 tot 2.500 inwoners: 775.421 - 1.214.625;
9. gemeenten van 2.501 tot 3.000 inwoners: 813.925 - 1.263.585;
10. gemeenten van 3.001 tot 4.000 inwoners: 857.651 - 1.319.047;
11. gemeenten van 4.001 tot 5.000 inwoners: 901.377 - 1.367.993;
12. gemeenten van 5.001 tot 6.000 inwoners: 945.104 - 1.416.940;
13. gemeenten van 6.001 tot 8.000 inwoners: 1.024.070 - 1.508.314;
14. gemeenten van 8.001 tot 10.000 inwoners: 1.093.901 - 1.612.729;
15. gemeenten van 10.001 tot 15.000 inwoners: 1.178.089 - 1.740.005;
16. gemeenten van 15.001 tot 20.000 inwoners: 1.277.287 - 1.864.003;
17. gemeenten van 20.001 tot 25.000 inwoners: 1.350.381 - 1.988.009;
18. gemeenten van 25.001 tot 35.000 inwoners: 1.343.571 - 2.118.525;
19. gemeenten van 35.001 tot 50.000 inwoners: 1.522.021 - 2.242.513;
20. gemeenten van 50.001 tot 80.000 inwoners: 1.627.093 - 2.379.575;
21. gemeenten van 80.001 tot 150.000 inwoners: 1.723.028 - 2.510.100;
22. gemeenten van meer dan 150.000 inwoners: 1.868.563 - 2.705.869.
De minimum- en maximumbedragen van de weddeschalen van de secretaris worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.
De Koning kan deze bedragen aanpassen binnen drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van ieder besluit tot wijziging van de weddeschalen verbonden aan de graden van het personeel van de provinciale en lokale besturen.
Voor de gemeenten in de categorieën 1 tot en met 4 geniet de secretaris ten minste de aanvangswedde van 686.000 frank tot, ten gevolge van de periodieke verhogingen toegekend binnen de minimum- en maximumnormen van de hierboven vermelde schaal, deze aanvangswedde wordt overschreden.
Voor de overige gemeenten geniet de secretaris ten minste de aanvangswedde van 838.000 frank tot, ten gevolge van de periodieke verhogingen toegekend binnen de minimum- en maximumnormen van de hierboven vermelde schaal, deze aanvangswedde wordt overschreden.] <W 1994-07-30/34, art. 1, Inwerkingtreding : 01-09-1994>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.] <KB 30-05-1989, art. 6 § 2, BS 31-05-1989>
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2 vermelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.] <KB 30-05-1989, art. 6 § 2, BS 31-05-1989>
Art.29. De gemeenten die behoren tot de klassen 1 tot en met 19, bepaald bij artikel 28, § 1, kunnen op hun verzoek, voor de vaststelling van de weddeschaal verbonden aan het ambt van gemeentesecretaris, door de Koning worden ingedeeld bij een hogere klasse dan die waartoe zij behoren op grond van hun bevolkingscijfer, [...]. <W 2000-05-14/36, art. 5, 1°, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
Gemeenten van 35.001 tot 50.000 inwoners kunnen alleen bij de naast-hogere klasse worden ingedeeld. De andere gemeenten kunnen slechts bij een van de twee, drie en vier hogere klassen worden ingedeeld, naargelang hun bevolkingscijfer 10.001 tot 35.000 inwoners, 5.001 tot 10.000 inwoners of minder dan 5.001 inwoners bedraagt.
[...]. <W 2000-05-14/36, art. 5, 2°, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
Art. 29_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 32°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.30. De secretaris heeft recht op tweejaarlijkse verhogingen, die niet minder mogen bedragen dan 5 pct. van het minimum voor gemeenten van 2.000 inwoners en minder, 4 pct. voor gemeenten van 2.001 tot 4.000 inwoners en 3 pct. voor de overige gemeenten.
Die verhogingen gaan in op de eerste van de maand die volgt op de verjaardag van de indiensttreding.
De weddeverhogingen van de secretaris mogen niet gespreid worden over meer dan zesentwintig jaar, noch over minder dan vijftien jaar, behalve voor de secretarissen die op 1 januari 1955 op dit stuk een gunstiger regeling genieten.
[De gemeenten worden in klassen ingedeeld naar hun bevolkingscijfer, behalve wanneer zij bij een hogere klasse zijn ingedeeld op grond van artikel 29.] <W 2000-05-14/36, art. 6, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
De overgang van een gemeente naar een lagere klasse heeft echter geen invloed op de wettelijke minimum- en maximumwedde van de secretaris die op het tijdstip van deze klassewijziging in dienst is.
Art. 30_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 33°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.31. Bij de minimumwedde van de secretaris komt een verhoging wegens de anciënniteit die hij verkregen heeft in betrekkingen bij de Staat, de kolonie, de gemeenten, de provincies en andere openbare diensten door de Koning aangewezen. Die verhoging wordt berekend volgens door de Koning te stellen regels.
Art. 31_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 34°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.32. De gemeenten zijn gehouden de voor het personeel van de ministeries geldende bepalingen inzake anciënniteitsbijslag, voorgeschreven bij artikel 13 van de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, en inzake jaarlijkse vakantie, op de secretaris toe te passen.
Art. 32_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 35°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.33. Voor de secretaris die zijn ambt in twee of meer gemeenten uitoefent, is het minimum en het maximum dat van de klasse die overeenstemt met de gezamenlijke bevolking van de bediende gemeenten, verhoogd met 25 pct. of met 30 pct. naargelang hij zijn ambt in twee dan wel in meer gemeenten uitoefent.
In dat geval bepaalt elk van de betrokken gemeenteraden de weddeschaal van de secretaris binnen de grenzen aangegeven in het eerste lid, naar verhouding van de bevolking van de gemeente tot de gezamenlijke bevolking van de bediende gemeenten.
Behoudens handhaving van de op 1 januari 1955 bestaande toestanden, mag het maximum niet hoger zijn dan het maximum bepaald voor de klasse 6.001 tot 8.000 inwoners.
De bevolking van de gemeenten die in een hogere klasse zijn geplaatst op grond van artikel 29, wordt geacht gelijk te zijn aan het rekenkundig gemiddelde van het minimum en maximum van de bevolking van die klasse.
Art. 33_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 36°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.34. De wedde van de secretaris dekt alle dienstverrichtingen waartoe hij normaal kan gehouden zijn, daaronder begrepen het bijhouden van de registers van de burgerlijke stand in de gemeenten waar die taak niet aan een ander personeelslid is opgedragen.
Art. 34_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 37°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.35. De wedde van de vastbenoemde secretaris wordt per maand en vooruit betaald. Zij gaat in op de dag van de indiensttreding. Treedt een secretaris in de loop van een maand in dienst, dan ontvangt hij voor die maand zoveel dertigsten van de wedde als er nog dagen overblijven vanaf de dag der indiensttreding, deze dag inbegrepen. Wanneer zijn ambt een einde neemt, wordt de begonnen maand volledig betaald.
Art. 35_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 38°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
D. Sanctie op het verbod handel te drijven.
Art.36.
Art.37.
Art.38. <W 24-05-1991, art. 2, 2°, BS 06-06-1991> De gemeenteraad legt een tuchtstraf op aan de secretaris die artikel 27 overtreedt.
Art. 38_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 39°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.39. [...] <W 24-05-1991, art. 3, 1°, BS 06-06-1991>
Art.40. <KB 30-05-1989, art. 11, BS 31-05-1989> § 1. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, wordt de straf, [als de gemeenteraad geen tuchtstraf oplegt aan de secretaris die artikel 27 overtreedt,] ambtshalve opgelegd door de provinciegouverneur, op eensluidend advies van de bestendige deputatie van de provincieraad, na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen. <W 24-05-1991, art. 2, 3°, BS 06-06-1991>
§ 2. Bij ontstentenis van een eensluidend advies van de bestendige deputatie kan de gouverneur beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om een van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
§ 3. De Koning, of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval, neemt binnen twee maanden de beslissing over het beroep van de gouverneur; die termijn kan telkens bij een met redenen omklede beslissing met een maand worden verlengd.
De beslissing over het beroep wordt met redenen omkleed.
Art. 40_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 40°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.41. <KB 30-05-1989, art. 12, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren wordt de straf, [als de gemeenteraad geen tuchtstraf oplegt aan de secretaris die artikel 27 overtreedt], na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, ambtshalve opgelegd door de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269. <W 24-05-1991, art. 2, 4°, BS 06-06-1991>
Art.41_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<DVR 2023-02-17/15, art. 107, 003; Inwerkingtreding : 08-04-2023>
E. - De adjunct-secretaris.
Art.42. In de gemeenten van meer dan [60.000] inwoners kan de gemeenteraad aan de secretaris een ambtenaar toevoegen, die de titel van adjunct-secretaris voert. <W 17-10-1990, art. 4, BS 14-12-1990>
Art. 42_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 41°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.43. <W 24-05-1991, art. 2, 5°, BS 06-06-1991> De artikelen 25 en 38 tot en met 41 zijn toepasselijk op de adjunct-secretaris.
Art. 43_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 42°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.44. <W 17-10-1990, art. 5, BS 14-12-1990> De adjunct-secretaris staat de secretaris ter zijde bij de uitoefening van zijn ambt.
Hij vervult van ambtswege alle taken van de secretaris wanneer deze afwezig of verhinderd is.
Art. 44_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 43°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.45. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
Art.46. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
Art.47. <KB 30-05-1989, art. 13, BS 31-05-1989> § 1. De wedde van de adjunct-secretaris wordt door de gemeenteraad vastgesteld.
Die wedde moet lager blijven dan die welke voor de secretaris vastgesteld is.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan dezelfde goedkeuringen als die met betrekking tot de secretaris.
Art.48. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
Art.49. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
F. De waarnemende secretaris.
Art.50. [Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 44, stelt de gemeenteraad, bij verhindering van de secretaris of bij vacature van het ambt, een waarnemende secretaris aan.] In spoedeisende gevallen wordt de aanstelling door het college van burgemeester en schepenen gedaan en door de raad in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigd. <W 17-10-1990, art. 8, BS 14-12-1990>
Art. 50_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 45°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.51. De [waarnemende secretaris] geniet voor iedere dag dienst een wedde gelijk aan één driehonderdste van de gemiddelde jaarwedde aan het ambt verbonden, behalve indien hij uit het gemeentepersoneel wordt gekozen. In dit laatste geval ontvangt hij, indien hij het ambt gedurende meer dan een maand waarneemt, een vergoeding, berekend volgens door de Koning te stellen regels. <W 17-10-1990, art. 9, BS 14-12-1990>
Art. 51_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 46°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Onderafdeling 3. - De ontvanger.
A. - Algemene bepaling.
Art.52. <W 17-10-1990, art. 10, BS 14-12-1990> § 1. Het ambt van gemeenteontvanger wordt begeven en uitgeoefend overeenkomstig de volgende bepalingen:
1° in de gemeenten die [...] meer dan 10.000 inwoners tellen, door een plaatselijke ontvanger; <W 2000-05-14/36, art. 7, 1°, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
2° in de gemeenten die [...] van 5.001 tot 10.000 inwoners tellen, door een gewestelijke ontvanger; de gemeenteraad kan evenwel de betrekking van plaatselijke ontvanger instellen; <W 2000-05-14/36, art. 7, 1°, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
3° in de gemeenten die [...] 5.000 inwoners en minder tellen, door een gewestelijke ontvanger. <W 2000-05-14/36, art. 7, 1°, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
In de gemeenten die van klasse veranderen blijft de vastbenoemde ontvanger die in dienst is [...], zijn ambt uitoefenen tot zijn loopbaan of zijn opdracht in de gemeente eindigt. <W 2000-05-14/36, art. 7, 2°, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
§ 2. De plaatselijke ontvanger van een gemeente die 10.000 inwoners of minder telt kan tot ontvanger van het plaatselijk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn benoemd worden; hij kan echter niet tot ontvanger van een andere gemeente noch tot ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente noch tot ontvanger van een intercommunaal openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn benoemd worden.
Art. 52_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 47°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
B. Benoeming.
Art.53. <W 17-10-1990, art. 11, BS 14-12-1990> § 1. De plaatselijke ontvanger wordt door de gemeenteraad benoemd, met inachtneming van de voorwaarden bepaald overeenkomstig artikel 145.
De benoeming geschiedt binnen zes maanden na het openvallen van de betrekking.
§ 2. Vooraleer in functie te treden legt de plaatselijke ontvanger de eed, bedoeld in artikel 80, af, tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad, in handen van de voorzitter.
Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De ontvanger die zonder wettige reden de eed niet aflegt, na daartoe bij een ter post aangetekend schrijven uitgenodigd te zijn voor de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, wordt geacht te verzaken aan zijn benoeming.
§ 3. De plaatselijke ontvanger staat onder het gezag van het college van burgemeester en schepenen.
§ 4. In geval van gewettigde afwezigheid kan de plaatselijke ontvanger, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen voorzien in zijn vervanging en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door het college van burgemeester en schepenen erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor een zelfde afwezigheid tweemaal worden verlengd.
In alle andere gevallen kan de gemeenteraad een waarnemende plaatselijke ontvanger aanstellen.
Hij is daartoe verplicht wanneer de afwezigheid een termijn van drie maanden overschrijdt.
De waarnemende plaatselijke ontvanger moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van plaatselijke ontvanger. De bepalingen van § 2 en van de artikelen 55 tot 64 zijn mede op hem van toepassing.
De waarnemende plaatselijke ontvanger oefent alle bevoegdheden uit van de plaatselijke ontvanger.
Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van het college van burgemeester en schepenen.
Art. 53_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 48°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.54. <W 17-10-1990, art. 10, BS 14-12-1990> § 1. De gewestelijke ontvangers worden door de gouverneur benoemd, op voordracht van verscheidene kandidaten door de betrokken arrondissementscommissaris of arrondissementscommissarissen, onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de Koning. De aanwervingen zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken.
De gouverneur wijst de gemeenten aan waarin ieder van hen zijn ambt zal uitoefenen.
§ 2. In de gevallen voorzien door artikel 52, § 1, eerste lid, 2°, wordt de beslissing om de betrekking van plaatselijke ontvanger in de gemeente in te stellen, ter kennisgeving aan de gouverneur meegedeeld.
Deze beslissing treedt in werking nadat de gouverneur zijn beslissing om een einde te stellen aan elke betrekking van gewestelijke ontvanger in de gemeente, betekend heeft.
De gemeente die de betrekking van plaatselijke ontvanger instelt, kan nochtans onmiddellijk een gewestelijke ontvanger tot plaatselijke ontvanger benoemen. Deze beslissing heeft dadelijk uitwerking, onder voorbehoud evenwel van de bevoegdheden van de toezichthoudende overheid.
De gewestelijke ontvanger worden geacht te voldoen aan alle voorwaarden tot benoeming voor de betrekking van plaatselijke ontvanger. De wedde van de voormalig gewestelijke ontvanger welke tot enig plaatselijke ontvanger in de gemeente benoemd is, kan het maximum voorzien door artikel 65 overschrijden, zonder evenwel hoger te kunnen zijn dan de wedde die hij zou genieten indien hij gewestelijke ontvanger was gebleven.
Art. 54_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 49°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 54bis. <Ingevoegd bij W 17-10-1990, art. 13, BS 14-12-1990> § 1. De gewestelijke ontvangers leggen de eed bedoeld in artikel 80, eerste lid, af in handen van de gouverneur.
§ 2. Bij afwezigheid van de gewestelijke ontvanger stelt de gouverneur, in voorkomend geval, een waarnemende gewestelijke ontvanger aan.
Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt voor elke gemeente van zijn ambtsgebied de eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van de gouverneur.
Art. 54bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 50°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
C. Zekerheid.
Art.55. <W 17-10-1990, art. 14, BS 14-12-1990> De plaatselijke ontvanger is verplicht, tot waarborg van zijn beheer, een zekerheid in geld, in effecten of in de vorm van een of meerdere hypotheken te stellen.
De Koning bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van de zekerheid, volgens de categorie van gemeenten bedoeld in artikel 28, § 1.
Art. 55_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 51°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.56. <W 17-10-1990, art. 15, BS 14-12-1990> De gemeenteraad stelt, binnen de grenzen aangegeven in artikel 55, tweede lid, en ten laatste op de vergadering tijdens welke de plaatselijke ontvanger de eed aflegt, het bedrag vast van de zekerheid welke deze moet stellen, alsmede de termijn waarover hij daartoe beschikt.
De zekerheid wordt bij de Deposito- en Consignatiekas gedeponeerd; de interest die zij opbrengt komt aan de ontvanger toe.
Art. 56_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 52°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.57. <W 17-10-1990, art. 16, BS 14-12-1990> De gouverneur bepaalt de aard en het bedrag van de zekerheid die de gewestelijke ontvanger moet stellen; hij bepaalt de termijn waarbinnen dat moet geschieden.
De bepalingen van artikel 56, tweede lid, zijn mede van toepassing.
Art. 57_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 53°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.58. <W 17-10-1990, art. 17, BS 14-12-1990> De akten van zekerheidsstelling worden, zonder kosten voor de gemeente, voor de burgemeester verleden.
Indien er registratierechten verschuldigd zijn, worden deze herleid tot het algemeen vast recht en zijn zij ten laste van de ontvanger.
Art. 58_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 54°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.59. <W 17-10-1990, art. 18, BS 14-12-1990> De ontvanger mag de zekerheidsstelling vervangen door de hoofdelijke borgstelling van een vereniging, die bij koninklijk besluit erkend is.
Deze moet de vorm van een coöperatieve vennootschap aannemen en zich gedragen naar de voorschriften van boek I, titel IX, afdeling 7, van het Wetboek van Koophandel; zij behoudt niettemin haar burgerlijk karakter.
Het besluit tot erkenning van de vereniging alsmede de goedgekeurde statuten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De vereniging kan de kas en de boekhouding controleren van de ontvanger voor wie zij zich borg heeft gesteld, mits het college van burgemeester en schepenen instemt met de contractuele bepalingen waarbij dit recht wordt gevestigd en met de wijze waarop dit recht wordt uitgeoefend.
[De ontvanger mag de zekerheidstelling tevens vervangen door een bankwaarborg of verzekering, die beantwoordt aan de door de Koning bepaalde voorwaarden.] <W 2000-02-10/46, art. 2, Inwerkingtreding : 08-04-2000>
Art. 59_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 55°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.60. Artikel 59 kan op de gewestelijke ontvangers toepasselijk worden verklaard bij een koninklijk besluit, dat de toepassingsvoorwaarden bepaalt.
Art. 60_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 56°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.61. Wanneer de door de bevoegde overheid bepaalde zekerheid wegens toeneming van de jaarlijkse ontvangsten of om enige andere reden ontoereikend wordt geacht, moet de ontvanger binnen een beperkte tijd een aanvullende zekerheid verschaffen, ten aanzien waarvan dezelfde regels gelden als voor de eerste.
Art. 61_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 57°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.62. Het college van burgemeester en schepenen, wat de plaatselijke ontvangers betreft, en de provinciegouverneur, wat de gewestelijke ontvangers betreft, zorgen dat de zekerheid van de rekenplichtigen der gemeente werkelijk gesteld en te bekwamer tijd vernieuwd wordt.
Art. 62_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 58°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.63. De ontvanger die zijn zekerheid of aanvullende zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn verschaft en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, wordt geacht ontslag te nemen en wordt vervangen.
[Alle kosten betreffende de vestiging der zekerheid vallen ten laste van de ontvanger.] <W 17-10-1990, art. 19, BS 14-12-1990>
Art. 63_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 59°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.64. Is er een tekort in de gemeentekas, dan heeft de gemeente een voorrecht op de zekerheid van de plaatselijke ontvanger en de Staat op die van de gewestelijke ontvanger, wanneer de zekerheid in geld gesteld is.
Art. 64_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 60°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
D. Bezoldigingsregeling.
Art.65. § 1. [[De gemeenteraad stelt de weddeschaal van de plaatselijke ontvanger vast voor de gemeenten van 5.001 inwoners en meer; die weddeschaal bedraagt 97,5% van de voor de gemeentesecretaris van dezelfde gemeente geldende schaal.] <W 1993-12-15/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-04-1994>
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der ministeries geldt ook voor [de weddden van de ontvangers]. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. <W 1993-12-15/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-04-1994>
[...] <W 1993-12-15/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-04-1994>
De bepalingen van de artikelen 30 tot 35 zijn mutatis mutandis van toepassing op de gemeenteontvangers.] <W 18-03-1991, art. 2, 19-04-1991>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.] <KB 30-05-1989, art. 14 § 2, BS 31-05-1989>
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de gouverneur de in § 2 bedoelde bevoegdheden uit, overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.] <KB 30-05-1989, art. 14 § 2, BS 31-05-1989>
Art.66. Artikel 29 is toepasselijk op de plaatselijke ontvanger.
Art. 66_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 62°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.67. <W 1997-04-14/33, art. 2, Inwerkingtreding : 13-06-1997> Het geldelijk statuut van de gewestelijke ontvanger wordt vastgesteld door de Koning.
Het minimum en maximum van de weddeschaal komt overeen met het minimum en maximum van de weddeschaal van de plaatselijke ontvanger van een gemeente van 15.001 tot 20.000 inwoners.
Art. 67_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 63°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
E. - Verbodsbepalingen.
Art.68. <W 24-05-1991, art. 2, 6°, BS 06-06-1991> § 1. Het is de plaatselijke ontvanger verboden handel te drijven, ook door een tussenpersoon.
De gemeenteraad legt een tuchtstraf op aan de plaatselijke ontvanger die het in het eerste lid bedoelde verbod overtreedt.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, is artikel 40 van toepassing op de plaatselijke ontvanger.
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, is artikel 41 van toepassing op de plaatselijke ontvanger.
Art.69. [...] <W 24-05-1991, art. 3, 2°, BS 06-06-1991>
Art.70. [Het is de gewestelijke ontvangers verboden enig ander beroep uit te oefenen en enige winstgevende bezigheid te verrichten, zelfs door een tussenpersoon; de provinciegouverneur legt een tuchtstraf op aan de gewestelijke ontvanger die voormeld verbod overtreedt.] <W 24-05-1991, art. 2, 7°, BS 06-06-1991>
Tenzij het tegendeel is bewezen, wordt de echtgenote geacht haar beroep uit te oefenen als tussenpersoon.
Art. 70_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 65°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 8. - Onverenigbaarheden.
Art.71. Van een gemeenteraad kunnen geen deel uitmaken en tot burgemeester kunnen niet worden benoemd:
1° [de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant;]
2° [de leden van de bestendige deputatie van de provincieraad en de leden van het college ingesteld bij [artikel 83quinquies , § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen];] <W 1993-07-16/31, art. 290, art., Inwerkingtreding : 30-07-1993 en W 1994-07-11/31, art. 12, Inwerkingtreding : 29-07-1994>
3° de provinciegriffiers;
4° de arrondissementscommissarissen en de leden van hun personeel;
5° de militairen in actieve dienst, behalve de wederopgeroepen reserveofficieren [en de dienstplichtigen]; <W 21-03-1991, art. 8, BS 09-04-1991>
6° [degenen die personeelslid zijn van of een toelage of wedde ontvangen van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden;] <W 1994-07-11/50, art. 2, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
7° [de politieambtenaren en de ambtenaren van de openbare macht;] <W 1999-04-19/50, art. 18, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
8° de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan de gemeente waarin zij hun ambt wensen uit te oefenen;
[9° elke persoon die een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, schepen of burgemeester in een lokale basisoverheid van een andere Lid-Staat van de Europese Unie. De Koning stelt een enuntiatieve lijst op van ambten of mandaten die als gelijkwaardig worden beschouwd.] <W 1999-01-27/30, art. 8, 1°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
[De bepalingen van het eerste lid, 1° tot 8°, zijn eveneens van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere Lid-Staat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen.] <W 1999-01-27/30, art. 8, 2°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
Art.72. Burgemeester of schepen kunnen niet zijn:
1° de leden van de hoven, burgerlijke rechtbanken en vredegerechten;
2° de leden van het parket, de griffiers en de adjunct-griffiers bij de hoven, burgerlijke rechtbanken of rechtbanken van koophandel, en de griffiers van de vredegerechten;
3° de bedienaren van de erediensten;
4° de agenten en beambten der fiscale besturen, in de gemeenten die tot hun werk- of ambtsgebied behoren, behoudens door de Koning toegestane afwijking;
5° de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn [van de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is]. <W 2000-08-12/45, art. 2, Inwerkingtreding : 05-09-2000>
[Wat het mandaat van schepen betreft, zijn de bepalingen van het eerste lid eveneens van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere Lid-Staat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen.] <W 1999-01-27/30, art. 9, Inwerkingtreding : 08-10-2006>
Art. 72bis. <Ingevoegd bij KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989> § 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet elk gemeenteraadslid, elke schepen, de burgemeester en eenieder die het ambt van burgemeester of schepen waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen.
§ 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten.
Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking gekozen mandataris en ten aanzien van de burgemeester die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van burgemeester heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een gemeenteraadslid. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de betekenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid.
§ 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als burgemeester of als niet rechtstreeks gekozen schepen, of van het voor het eerst waarnemen van de functie van burgemeester of schepen, overeenkomstig [artikel 14, 17 of 18]. <KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989>
§ 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken.
Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State.
§ 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een burgemeester beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot algehele vernieuwing van de raad, kan de betrokkene niet opnieuw tot burgemeester worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van [artikel 14].
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van burgemeester waarneemt met toepassing van [artikel 14] beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van burgemeester nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van burgemeester vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een andere schepen of door een ander gemeenteraadslid met toepassing van [artikel 14].
Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen schepen beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad, kan de betrokkene niet opnieuw tot schepen worden gekozen, noch het ambt ervan waarnemen in toepassing van [artikel 17 of 18].
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van niet-rechtstreeks gekozen schepen waarneemt met toepassing van [artikel 17 of 18] beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van schepen niet te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van schepen vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander gemeenteraadslid met toepassing van [artikel 17 of 18]. <KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989>
§ 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van de [artikelen 82 en 83]. <KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989>
Art.73. Bloed- of aanverwanten tot en met de [tweede graad] of echtgenoten kunnen geen lid zijn van een zelfde gemeenteraad. Worden bloed- of aanverwanten in een van die graden of twee echtgenoten gekozen bij een zelfde verkiezing, dan wordt de voorkeur bepaald door de grootte van de quotinten op grond waarvan de door die kandidaten verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend. <W 2000-08-12/46, art. 2, a), Inwerkingtreding : 05-09-2000>
Worden twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten gekozen, de een tot raadslid, de ander tot opvolger, dan geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, is opengevallen vóór de verkiezing van zijn bloedverwant, aanverwant of echtgenoot.
Tussen opvolgers die voor opengevallen plaatsen in aanmerking komen, wordt de voorrang allereerst bepaald naar tijdsorde van de vacatures.
[...] <W 2000-08-12/46, art. 2, b), Inwerkingtreding : 05-09-2000>
Personen wier echtgenoten elkaars bloedverwanten zijn in de eerste of de tweede graad, kunnen niet tegelijk deel uitmaken van de gemeenteraad in gemeenten van 1.200 inwoners en meer.
Aanverwantschap die later tot stand komt tussen raadsleden, brengt geen verval van hun mandaat mee. Dit geldt niet bij huwelijk tussen raadsleden.
De aanverwantschap wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie zij tot stand is gekomen.
[Personen die bloed- of aanverwant zijn tot en met de derde graad, kunnen geen lid zijn van eenzelfde college van burgemeester en schepenen.] <W 2000-08-12/46, art. 2, c), Inwerkingtreding : 05-09-2000>
Art. 73_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 68°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.74. <KB 30-05-1989, art. 17, BS 31-05-1989> Er bestaat onverenigbaarheid tussen de ambten van secretaris en ontvanger enerzijds en die van burgemeester, schepenen, gemeenteraadslid, anderzijds.
In gemeenten beneden 1.000 inwoners evenwel kan de gouverneur machtiging verlenen tot het gelijktijdig bekleden van de genoemde ambten, uitgezonderd het burgemeesterschap, dat in geen geval in een zelfde gemeente tegelijk met het ambt van ontvanger mag worden bekleed.
De in dit artikel bedoelde machtigingen tot cumulatie kunnen te allen tijde worden ingetrokken.
Art. 74_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 69°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.75. De tot gemeenteraadslid gekozen kandidaat die een met het lidmaatschap van de raad onverenigbaar ambt vervult, die aan een onderneming deelneemt of een beroep of ambacht uitoefent waarvoor hij een wedde of een toelage van de gemeente ontvangt, wordt niet tot beëdiging toegelaten zolang de oorzaak van de onverenigbaarheid bestaat.
De gekozen kandidaat die binnen één maand na een tot hem gericht verzoek van het college van burgemeester en schepenen, niet afziet van het onverenigbaar ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelagen, wordt geacht het hem toegekende mandaat niet te aanvaarden.
Art. 75_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 70°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.76. Een gemeenteraadslid dat een met zijn mandaat onverenigbaar ambt of een wedde of toelage van de gemeente aanvaardt, houdt op deel uit te maken van de raad met overeenkomstige toepassing van artikel 10, indien hij binnen vijftien dagen na het tot hem gerichte verzoek van het college van burgemeester en schepenen niet afziet van het onverenigbaar ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelage.
Art. 76_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 71°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.77. Indien een geschil oprijst in de gevallen van de artikelen 75 en 76, beslist de bestendige deputatie van de provincieraad overeenkomstig artikel 75, tweede lid, van de gemeentekieswet.
De beslissing wordt door de zorg van de provinciegouverneur ter kennis gebracht van het betrokken raadslid, van het college van burgemeester en schepenen en in voorkomend geval van degenen die bij de bestendige deputatie bezwaren hebben ingediend.
Zij kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
De gouverneur kan zodanig beroep instellen binnen acht dagen na de beslissing.
Indien het college van burgemeester en schepenen in de gevallen van de artikelen 75 en 76 de betrokkene niet aanmaant om een keuze te doen, treedt de bestendige deputatie op in de plaats van het gemeentebestuur.
Art. 77_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 72°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.78. Niemand kan in een zelfde gemeente tegelijk secretaris en ontvanger zijn.
In gemeenten evenwel [die minder dan 5.000 inwoners tellen [...]], mogen voorlopig de ambten van secretaris en ontvanger met machtiging van de provinciegouverneur door een zelfde persoon worden bekleed, in afwijking van artikel 52, eerste lid, 2°, van de gemeentewet. <KB 30-05-1989, art. 18, BS 31-05-1989 en W 2000-05-14/36, art. 8, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
In het geval van het tweede lid wordt de aan het ambt van ontvanger verbonden wedde met de helft verminderd.
In gemeenten waar een zelfde persoon het ambt van ontvanger en dat van secretaris bekleedt, worden de uitgaven betaalbaar gesteld op de vergadering van het college van burgemeester en schepenen. De bevelschriften tot betaling worden ondertekend door alle aanwezige leden van het college.
Weigert een van de leden te ondertekenen, dan worden de bevelschriften voorgelegd aan de arrondissementscommissaris, die ze door zijn handtekening uitvoerbaar kan maken.
De secretarissen-ontvangers doen om de vijftien dagen een opgave van alle uitgegeven bevelschriften toekomen aan de arrondissementscommissaris.
Art. 78_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 73°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.79. De bediening van gemeentesecretaris of van plaatselijk gemeenteontvanger mag niet worden uitgeoefend door beambten van het provinciebestuur of van het arrondissementscommissariaat.
Art. 79_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 74°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 9. - Eed.
Art.80. [De gemeenteraadsleden, de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 12bis, de burgemeesters en de schepenen leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden, de volgende eed af:
«Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk.»] <W 1994-07-11/50, art. 3, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
De gemeenteraadsleden en de schepenen leggen in openbare vergadering deze eed af in handen van de burgemeester of van degene die hem vervangt.
De burgemeesters leggen de eed af in handen van de provinciegouverneur of van zijn gemachtigde.
Art. 80_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 75°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.81. De in artikel 80 vermelde mandatarissen die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder wettige reden daarvan onthouden, worden geacht ontslag te hebben genomen.
Art. 81_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 76°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 10. - Schorsing en afzetting van burgemeesters en schepenen.
Art.82. De Koning kan de burgemeester schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De burgemeester wordt vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.
Art. 82_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 77°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.83. De provinciegouverneur kan, op overeenkomstig en met redenen omkleed advies van de bestendige deputatie van de provincieraad, de schepenen schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Zij worden vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.
[Als het een schepen van de gemeente Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de provinciegouverneur zijn beslissing zonder tussenkomst van de bestendige deputatie van de provincieraad, maar op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <KB 30-05-1989, art. 19, BS 31-05-1989>
De afgezette schepen kan eerst na verloop van twee jaren worden herkozen.
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen, besluiten van de gemeenteraden.
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art.84. [§ 1]. Geen akte, geen stuk betreffende het bestuur mag aan het onderzoek van de raadsleden worden onttrokken. <W 1994-07-11/50, art. 4, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
[§ 2. De gemeenteraadsleden kunnen een afschrift verkrijgen van de akten en stukken betreffende het bestuur van de gemeente onder de voorwaarden bepaald in het door de raad opgestelde reglement van orde. Het reglement bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de gemeentelijke instellingen en diensten toegankelijk zijn.
De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor het afschrift, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.] <W 1994-07-11/50, art. 4, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
[§ 3. De gemeenteraadsleden hebben het recht aan het college van burgemeester en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen. Het reglement van orde bepaalt de voorwaarden waaronder dit recht wordt uitgeoefend.] <W 1994-07-11/50, art. 4, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Art. 84_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 79°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 2. - Vergaderingen.
Art.85. <W 1994-07-11/50, art. 5, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De gemeenteraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren, het vereisen, en ten minste tienmaal per jaar.
Art. 85_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 80°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.86. De raad wordt bijeengeroepen door het college van burgemeester en schepenen.
Wanneer een derde van de zittinghebbende leden het vraagt, is het college verplicht de raad bijeen te roepen op de aangewezen dag en het aangewezen uur.
Art. 86_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 81°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.87. <W 1994-07-11/50, art. 6, Inwerkingtreding : 30-12-1994> § 1. Behalve in spoedeisende gevallen geschiedt de oproeping schriftelijk en aan huis, ten minste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering; zij vermeldt de agenda. Deze termijn wordt evenwel tot twee vrije dagen teruggebracht voor de toepassing van artikel 90, derde lid.
De agendapunten dienen voldoende duidelijk omschreven te zijn.
§ 2. Voor elk agendapunt worden alle stukken die erop betrekking hebben ter plaatse ter inzage gelegd van de leden van de gemeenteraad vanaf het verzenden van de agenda.
Het reglement van orde bedoeld in artikel 91 kan voorschrijven dat de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaren, aan de raadsleden die erom verzoeken technische inlichtingen verstrekken over in het dossier voorkomende stukken; in dat geval worden in het reglement van orde tevens de nadere regels bepaald voor het verstrekken van die technische inlichtingen.
Art. 87_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 82°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 87bis. <Ingevoegd bij W 1994-07-11/50, art. 7, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Plaats, dag, tijdstip en agenda van de vergaderingen van de gemeenteraad worden ter kennis gebracht van het publiek door aanplakking aan het gemeentehuis, binnen dezelfde termijnen als die vermeld in de artikelen 87, 96 en 97, derde lid, met betrekking tot de bijeenroeping van de gemeenteraad.
De pers en belangstellende inwoners van de gemeente worden, op hun verzoek en binnen een nog lopende termijn, op de hoogte gesteld van de agenda van de gemeenteraad, eventueel tegen betaling van een vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs. Die nog lopende termijn geldt niet voor de punten die aan de agenda worden toegevoegd na het verzenden van de oproeping overeenkomstig artikel 87.
Het reglement van orde kan nog andere wijzen van bekendmaking voorschrijven.
Art. 87bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 83°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.88. De burgemeester of hij die hem vervangt zit de gemeenteraad voor.
De vergadering wordt door de voorzitter geopend en gesloten.
Art. 88_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 84°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.89. Tenzij het reglement van orde anders bepaalt, wordt bij het openen van elke vergadering voorlezing gedaan van de notulen van de vorige vergadering.
[In elk geval worden de notulen ten minste [zeven] vrije dagen vóór de dag van de vergadering ter inzage van de leden van de raad gelegd. In spoedeisende gevallen, zoals voorzien in artikel 87, worden de notulen samen met de agenda ter inzage gelegd.] <W 19-07-1991, enig artikel, BS 13-09-1991 en W 1994-07-11/50, art. 8, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Elk lid heeft het recht tijdens de vergadering opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Indien deze opmerkingen worden aangenomen, is de secretaris ertoe gehouden staande de vergadering of ten laatste tijdens de volgende vergadering een nieuwe tekst, in overeenstemming met de beslissing van de raad, voor te leggen.
Indien er geen opmerkingen worden gemaakt vóór het einde van de vergadering worden de notulen beschouwd als goedgekeurd en worden zij ondertekend door de burgemeester en de secretaris.
Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen geheel of gedeeltelijk staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend.
Art. 89_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 85°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.90. De gemeenteraad kan geen besluit nemen, indien niet de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is.
De raad kan echter, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen.
De tweede en derde oproeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 87, en er moet vermeld worden of de oproeping voor de tweede of voor de derde maal geschiedt; bovendien moeten de bepalingen van de twee vorige leden in de derde oproeping woordelijk worden overgenomen.
Art. 90_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 86°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.91. <W 1994-07-11/50, art. 9, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De gemeenteraad neemt een reglement van orde aan.
Behalve de bepalingen die er op basis van de onderhavige wet in opgenomen moeten worden, kan dit reglement bijkomende maatregelen bevatten in verband met de werking van de raad.
Art. 91_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 87°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 3. - Verbod om zitting te nemen.
Art.92. Het is elk gemeenteraadslid en de burgemeester verboden:
1° tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als gelastigde, voor of na zijn verkiezing, of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
Inzake voordrachten van kandidaten, benoemingen tot bedieningen [en tuchtvervolgingen] geldt dit verbod slechts ten aanzien van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad; <W 24-05-1991, art. 2, 8°, BS 06-06-1991>
2° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige dienst, heffing van rechten, levering of aanbesteding ten behoeve van de gemeente;
3° als advocaat, notaris of zaakwaarnemer werkzaam te zijn in rechtsgedingen, tegen de gemeente ingesteld. Het is hem verboden in dezelfde hoedanigheid ten behoeve van de gemeente te pleiten, raad te geven of op te treden in enige betwiste zaak, tenzij hij het kosteloos doet;
4° tegenwoordig te zijn bij het onderzoek van de rekeningen der aan de gemeente ondergeschikte openbare besturen waarvan hij lid is;
[5° op te treden als raadsman van een personeelslid in tuchtzaken;
6° op te treden als afgevaardigde of technicus van een vakbond in een onderhandelings- of overlegcomité van de gemeente.] <W 1994-07-11/50, art. 10, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
De bovenstaande bepalingen zijn mede van toepassing op de secretaris.
Art. 92_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 88°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 4. - Openbaarheid van de vergaderingen.
Art.93. <W 1994-07-11/50, art. 11, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De vergaderingen van de gemeenteraad zijn openbaar.
Onder voorbehoud van artikel 96 kan de gemeenteraad, met een tweederde meerderheid van de aanwezige leden, in het belang van de openbare orde en op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid, beslissen dat de vergadering niet openbaar is.
Art. 93_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 89°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.94. <W 1994-07-11/50, art. 12, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De vergadering van de gemeenteraad is niet openbaar wanneer het om personen gaat.
Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter terstond de behandeling in besloten vergadering.
Art. 94_VLAAMS_GEWEST.
<<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 90°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.95. <W 1994-07-11/50, art. 13, Inwerkingtreding : 30-12-1994> Uitgezonderd in tuchtzaken kan de besloten vergadering slechts plaatsvinden na de openbare vergadering.
Wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt in besloten vergadering moet worden voortgezet, kan de openbare vergadering, enkel met dit doel, worden onderbroken.
Art. 95_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 91°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.96. <W 27-05-1989, art. 1, BS 30-05-1989> Uiterlijk zeven vrije dagen vóór de vergadering gedurende welke de gemeenteraad dient te beraadslagen over de begroting, over een begrotingswijziging of over de rekeningen, doet het college aan elk gemeenteraadslid een exemplaar toekomen van het ontwerp van begroting, van het ontwerp van begrotingswijziging of van de rekeningen.
Het ontwerp wordt overgemaakt zoals het zal onderworpen worden aan de beraadslagingen van de raad, in de voorgeschreven vorm en vergezeld van de bijlagen die vereist zijn voor zijn definitieve vaststelling, met uitzondering van de bewijsstukken, wat de rekeningen betreft. Het ontwerp van begroting en de rekeningen zijn vergezeld van een verslag.
Het verslag bevat een synthese van het ontwerp van begroting of van de rekeningen. Bovendien geeft het verslag dat betrekking heeft op de begroting, het algemeen en financieel beleid van de gemeente aan en een overzicht van de toestand van het bestuur en van de gemeentezaken, alsook alle nuttige informatiegegevens, en geeft het verslag dat betrekking heeft op de rekeningen een overzicht van het beheer van de gemeentefinanciën gedurende het dienstjaar waarop die rekeningen betrekking hebben.
[...] <W 1994-07-11/50, art. 14, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
De vergadering van de gemeenteraad is openbaar.
Vooraleer de raad beraadslaagt, geeft het college van burgemeester en schepenen een toelichting bij de inhoud van het verslag.
Art. 96_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 92°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 5. - Het houden van de vergaderingen.
Art.97. Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel gevaar zou kunnen opleveren.
Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door tenminste twee derden van de aanwezige leden; de namen van die leden worden in de notulen vermeld.
[Elk voorstel dat niet op de agenda voorkomt, moet uiterlijk vijf vrije dagen vóór de vergadering overhandigd worden aan de burgemeester of aan degene die hem vervangt; het moet vergezeld zijn van een verklarende nota of van elk document dat de raad kan voorlichten. Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door een lid van het college van burgemeester en schepenen.
De burgemeester of degene die hem vervangt, deelt de aanvullende agendapunten onverwijld mee aan de leden van de raad.] <W 1994-07-11/50, art. 15, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Art. 97_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 93°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.98. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering; hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, terstond ieder persoon uit de zaal doen verwijderen, die openlijk tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt.
De voorzitter kan bovendien proces-verbaal opmaken tegen de overtreder en hem verwijzen naar de politierechtbank, die hem kan veroordelen tot geldboete van een frank tot vijftien frank of tot gevangenisstraf van een dag tot drie dagen, onverminderd andere vervolgingen, indien het feit daartoe grond oplevert.
Art. 98_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 94°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 6. - Stemmingen.
Art.99. [§ 1]. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
[§ 2. De gemeenteraad stemt over de begroting in haar geheel en over de jaarrekeningen in hun geheel.
Elk lid kan echter de afzonderlijke stemming eisen over een of meer artikelen of reeksen van artikelen die hij aanwijst, indien het om de begroting gaat of over een of meer artikelen of posten die hij aanwijst, indien het om de jaarrekeningen gaat.
In dat geval mag over het geheel eerst gestemd worden na de stemming over het artikel of de artikelen, reeksen van artikelen of posten die aldus zijn aangewezen en de stemming over het geheel heeft dan betrekking op de artikelen of posten waarover geen enkel lid afzonderlijk wenst te stemmen, en op de artikelen die reeds bij een afzonderlijke stemming zijn aangenomen.] <W 17-10-1990, art. 20, BS 14-12-1990>
Art. 99_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 95°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.100. <W 1994-07-11/50, art. 16, Inwerkingtreding : 30-12-1994> Onverminderd het vierde lid stemmen de leden van de gemeenteraad mondeling.
Het reglement van orde kan een regeling invoeren die gelijkwaardig is met een mondelinge stemming. Als dusdanig worden beschouwd de mechanisch uitgebrachte naamstemming en de stemming bij zitten en opstaan of bij handopsteking.
Ongeacht de bepalingen van het reglement van orde wordt er mondeling gestemd telkens als een derde van de aanwezige leden hierom verzoekt.
Alleen de voordrachten van kandidaten, benoemingen tot ambten, terbeschikkingstellingen, preventieve schorsingen in het belang van de dienst, en tuchtstraffen geschieden bij geheime stemming en eveneens bij volstrekte meerderheid van stemmen.
De voorzitter, voor zover hij lid is van de raad, stemt het laatst.
Het voorgaande lid is niet toepasselijk bij geheime stemming.
Art. 100_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 96°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.101. Indien bij de benoeming of de voordracht van kandidaten de vereiste meerderheid niet wordt verkregen bij de eerste stemming, heeft herstemming plaats over de kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Te dien einde maakt de voorzitter een lijst op met tweemaal zoveel namen als er benoemingen of voordrachten moeten geschieden.
De stemmen kunnen alleen uitgebracht worden op de kandidaten die op deze lijst voorkomen.
De benoeming of de voordracht geschiedt bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de oudste kandidaat de voorkeur.
Art. 101_VLAAMS_GEWEST.<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 97°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Afdeling 7. - Openbaarheid van de besluiten.
Art.102. Aan inwoners van de gemeente, of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen van de provinciegouverneur of van de bestendige deputatie van de provincieraad, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de gemeenteraad.
De raad kan evenwel beslissen dat de met gesloten deuren genomen besluiten gedurende een bepaalde tijd geheim zullen worden gehouden.
Art. 102_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2005-07-15/51, art. 302, 98°; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het college van burgemeester en schepenen.
Art.103. De burgemeester is van rechtswege voorzitter van het college van burgemeester en schepenen.
Art.104. Het college van burgemeester en schepenen vergadert op de dagen en uren door het reglement bepaald, en zo dikwijls de spoedige afdoening van de zaken het vereist.
Het mag alleen dan beraadslagen en besluiten, wanneer meer dan de helft van de leden tegenwoordig is.
[De vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen zijn niet openbaar. Alleen de beslissingen worden opgenomen in de notulen en in het register van de beraadslagingen bedoeld in [artikel 108]: alleen de beslissingen kunnen rechtsgevolgen hebben.] <W 09-08-1988, art. 8, BS 13-08-1988 en KB 30-05-1989, art. 20, BS 31-05-1989>
Art.105. De oproeping voor de buitengewone vergaderingen geschiedt schriftelijk en aan huis, ten minste twee vrije dagen voor de dag van de vergadering.
In spoedeisende gevallen echter staat het aan de burgemeester dag en uur van de vergadering vast te stellen.
Art.106. De besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen verdaagt het college de zaak tot een volgende vergadering, tenzij het verkiest een lid van de gemeenteraad op te roepen naar de volgorde van inschrijving op de ranglijst.
Indien echter de meerderheid van het college vóór de behandeling de zaak spoedeisend heeft verklaard, is de stem van de voorzitter beslissend. Hetzelfde geldt wanneer op drie vergaderingen de stemmen staken over een zelfde zaak, zonder dat in het college een meerderheid verkregen is om een raadslid op te roepen.
[Artikel 92, 1° en de artikelen 100 en 101 zijn van toepassing op de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen.] < KB 30-05-1989, art. 21 § 1, BS 31-05-1989>
Art.107. < KB 30-05-1989, art. 21 § 2, BS 31-05-1989> In de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren beslist, [in afwijking van artikel 106], het college van burgemeester en schepenen bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de burgemeesterter beslissing aan de gemeenteraad voorgelegd. De burgemeester kan daartoe, [in afwijking van artikel 86], zo nodig de gemeenteraad bijeenroepen. < KB 30-05-1989, art. 21 § 2, BS 31-05-1989>
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de gemeenteoverheden.
Afdeling 1. - Opmaken van de akten.
Art.108. <W 17-10-1990, art. 21, BS 14-12-1990> [De secretaris woont de vergaderingen van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen bij.
Hij stelt de notulen ervan op en zorgt voor de overschrijving ervan.
De overgeschreven notulen worden door de burgemeester en door de secretaris getekend.]
[De ondertekening van de notulen van de gemeenteraad geschiedt binnen de maand na de goedkeuring ervan door de gemeenteraad.] <W 1994-07-11/50, art. 17, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Art. 108bis. <W 1994-07-11/50, art. 18, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De notulen vermelden, in chronologische volgorde, alle besproken onderwerpen, alsook het gevolg dat gegeven werd aan die punten waaromtrent de gemeenteraad geen beslissing genomen heeft. Zij maken eveneens duidelijk melding van alle beslissingen.
Art.109. De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen, de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van de gemeente worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris.
Art.110. De burgemeester kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meer leden van het college van burgemeester en schepenen. Die opdracht kan te allen tijde door de burgemeester worden herroepen.
De schepen aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht.
Art.111. Het college van burgemeester en schepenen kan de gemeentesecretaris machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan één of meer ambtenaren van de gemeente.
Deze opdracht geschiedt schriftelijk; de gemeenteraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.
De ambtenaar aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, zijn naam en zijn functie melding maken van die opdracht, op alle stukken die hij ondertekent.
Afdeling 2. - Bekendmaking van de akten.
Art.112. <W 08-04-1991, art. 1, BS 27-04-1991> De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester worden door laatstgenoemde bekendgemaakt door middel van een aanplakbrief die het onderwerp van het reglement of de verordening vermeldt, de datum van de beslissing waarbij het reglement of de verordening werd aangenomen en, in voorkomend geval, de beslissing van de toezichthoudende overheid.
De aanplakbrief vermeldt tevens de plaats of plaatsen waar de tekst van het reglement of de verordening ter inzage ligt van het publiek.
Art.113. [...] <W 08-04-1991, art. 2, BS 27-04-1991>
Art.114. <W 08-04-1991, art. 3, BS 27-04-1991> De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel 112 zijn verbindend de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking door aanplakbrief, behalve wanneer zij het anders bepalen.
De bekendmaking en de datum van bekendmaking van deze reglementen en verordeningen moeten blijken uit de aantekening in een speciaal daartoe gehouden register op de bij koninklijk besluit bepaalde wijze.
Art.115. Het is voortaan verboden de wettelijkheid van de reglementen en verordeningen die voor 14 januari 1888 bestonden, te betwisten op grond dat zij slechts door aanplakking of omroeping zijn bekendgemaakt.
Afdeling 3. - Algemene bepaling.
Art.116. De handelingen van de overheden van de gemeenten mogen niet in strijd zijn [met de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Gewesten, de Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies], welke die overheden met de uitvoering daarvan kunnen belasten. <KB 30-05-1989, art. 22, BS 31-05-1989>
TITEL II. Bevoegdheden.
HOOFDSTUK I. - Bevoegdheden van de gemeenteraad.
Art.117. De gemeenteraad regelt alles wat van gemeentelijk belang is; hij beraadslaagt over elk ander onderwerp dat de hogere overheid hem voorlegt.
[Alleen in de gevallen bij de wet, het decreet of de ordonnantie uitdrukkelijk bepaald moeten de besluiten van de raad door de toezichthoudende overheid worden goedgekeurd.] <W 27-05-1989, art. 2 §§ 1 en 2, BS 30-05-1989>
Art. [118. ] De beraadslagingen worden door een onderzoek voorafgegaan telkens als de Regering het geraden acht of wanneer de reglementen het voorschrijven.
Ook de bestendige deputatie van de provincieraad kan zodanig onderzoek gelasten telkens als de besluiten van de gemeenteraad door haar moeten worden goedgekeurd. <W 27-05-1989, art. 2 § 3, BS 30-05-1989>
Art. [119]. De gemeenteraad maakt de gemeentelijke reglementen van inwendig bestuur en de gemeentelijke politieverordeningen. <W 27-05-1989, art. 2 § 3, BS 30-05-1989>
[Deze reglementen en verordeningen mogen niet in strijd zijn met de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad.] <KB 30-05-1989, art. 23, BS 31-05-1989>
De raad zendt hiervan binnen achtenveertig uren een afschrift aan de bestendige deputatie van de provincieraad.
[...] <W 1999-05-13/32, art. 2, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
Een afschrift van die reglementen en politieverordeningen wordt dadelijk toegezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan die van de politierechtbank, waar zij in een daartoe bestemd register worden ingeschreven.
Van die reglementen en verordeningen wordt melding gemaakt in het Bestuursmemoriaal van de provincie.
[...] <W 1999-05-13/32, art. 2, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
Art. 119bis. <Ingevoegd bij 1999-05-13/32, art. 3, Inwerkingtreding : 20-06-1999> § 1. De raad kan straffen stellen op de overtreding van zijn reglementen en verordeningen, tenzij een wet, decreet of ordonnantie daarin heeft voorzien. Die straffen mogen de politiestraffen niet te boven gaan.
De strafrechtelijke geldboeten die door de thans geldende reglementen en verordeningen bepaald zijn en hoger zijn dan door deze wet is geoorloofd, worden van rechtswege verminderd tot het maximum van de politiegeldboeten.
§ 2. De raad kan eveneens, tenzij een wet, decreet of ordonnantie reeds voorzien heeft in een strafsanctie of een administratieve sanctie, de volgende administratieve sancties stellen op de overtreding van zijn reglementen en verordeningen:
1° de administratieve geldboete met een maximum van 10.000 frank;
2° de administratieve schorsing van een door de gemeente afgeleverde toelating of vergunning;
3° de administratieve intrekking van een door de gemeente afgeleverde toelating of vergunning;
4° de administratieve sluiting van een instelling die tijdelijk of definitief kan zijn.
De administratieve geldboete wordt opgelegd door de ambtenaar die daartoe door de gemeente wordt aangewezen, hierna te noemen «de ambtenaar». Die ambtenaar mag niet dezelfde zijn als degene die op grond van § 6 de strafbare feiten vaststelt.
De hierboven bedoelde schorsing, intrekking en sluiting worden opgelegd door het college van burgemeester en schepenen.
§ 3. De raad kan op dezelfde inbreuken van zijn reglementen en verordeningen niet tezelfdertijd in een strafsanctie én een administratieve sanctie voorzien, maar slechts in één van beide.
§ 4. De in paragraaf 2, eerste lid, 2° tot en met 4°, gestelde sancties kunnen eerst worden opgelegd nadat de overtreder voorafgaand een waarschuwing heeft ontvangen. Deze waarschuwing bevat een uittreksel van het overtreden reglement of de overtreden verordening.
§ 5. De administratieve sanctie is proportioneel in functie van de zwaarte van de feiten die haar verantwoorden, en in functie van eventuele herhaling.
De vaststelling van meerdere samenlopende inbreuken op hetzelfde reglement of dezelfde verordening zal het voorwerp uitmaken van één enkele administratieve sanctie, in verhouding tot de ernst van het geheel van de feiten.
§ 6. De overtredingen worden bij proces-verbaal vastgesteld door een politieambtenaar of door een hulpagent van politie.
§ 7. Indien de feiten zowel een strafrechtelijk als een administratiefrechtelijk delict vormen, wordt het origineel van het proces-verbaal toegestuurd aan de procureur des Konings. Een afschrift wordt overgezonden aan de ambtenaar.
Indien de overtreding enkel met een administratieve sanctie strafbaar is, wordt het origineel van het proces-verbaal uitsluitend aan de ambtenaar overgezonden.
§ 8. In het in § 7, eerste lid, bedoelde geval beschikt de procureur des Konings over een termijn van één maand, te rekenen van de dag van de ontvangst van het origineel van het proces-verbaal, om de ambtenaar in te lichten dat een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek werd opgestart of een strafrechtelijke vervolging werd ingesteld. Deze mededeling doet de mogelijkheid vervallen voor de ambtenaar om een administratieve geldboete op te leggen. Vóór het verstrijken van deze termijn kan de ambtenaar geen administratieve geldboete opleggen, behoudens voorafgaande mededeling door de procureur des Konings dat deze geen gevolg aan het feit wenst te geven. Na het verstrijken van deze termijn kunnen de feiten enkel nog administratiefrechtelijk worden gesanctioneerd.
§ 9. Wanneer de ambtenaar beslist dat er reden is om de administratieve procedure aan te vatten, deelt hij de overtreder door middel van een ter post aangetekend schrijven mee:
1° de feiten met betrekking tot dewelke de procedure is opgestart;
2° dat de overtreder de gelegenheid heeft, om, binnen de vijftien dagen te rekenen van de datum van kennisgeving van het aangetekend schrijven, zijn verweermiddelen uiteen te zetten bij een ter post aangetekend schrijven, en dat hij het recht heeft om bij deze gelegenheid de ambtenaar om een mondelinge verdediging van zijn zaak te verzoeken;
3° dat de overtreder het recht heeft om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman;
4° dat de overtreder het recht heeft zijn dossier te consulteren;
5° een afschrift van het in § 6 bedoelde proces-verbaal, gevoegd als bijlage.
De ambtenaar bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de overtreder uitgenodigd wordt de mondelinge verdediging van zijn zaak voor te dragen.
Indien de ambtenaar van oordeel is dat er een geldboete moet worden opgelegd die niet hoger is dan 2500 frank, heeft de overtreder niet het recht om een mondelinge verdediging van zijn zaak te verzoeken.
§ 10. Na verloop van de termijn, vermeld in § 9, 2°, of vóór het verstrijken van deze termijn, wanneer de overtreder te kennen geeft de feiten niet te betwisten of in voorkomend geval na de mondelinge verdediging van de zaak door de overtreder of zijn raadsman, kan de ambtenaar de door de politieverordening voorziene administratieve geldboete opleggen.
Deze beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de overtreder.
De ambtenaar kan geen administratieve geldboete opleggen na het verstrijken van een termijn van zes maanden, te rekenen van de dag waarop het feit werd gepleegd, de mogelijke beroepsprocedures niet inbegrepen.
§ 11. De beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete heeft uitvoerbare kracht na het verstrijken van een termijn van één maand vanaf haar kennisgeving, behoudens wanneer hoger beroep wordt aangetekend overeenkomstig § 12.
§ 12. De gemeente, in het geval van beslissing tot het niet-opleggen van een administratieve geldboete, of de overtreder, kan binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving bij de politierechtbank bij verzoekschrift hoger beroep instellen tegen de beslissing.
De politierechter beoordeelt de wettigheid en de proportionaliteit van de opgelegde geldboete.
Hij kan de beslissing van de ambtenaar hetzij bevestigen, hetzij hervormen.
Geen hoger beroep staat open tegen de beslissing van de politierechtbank.
Onverminderd de voorgaande leden, zijn de bepalingen van het gerechtelijk wetboek toepasselijk op het beroep bij de politierechtbank.
§ 13. De Koning regelt bij een in ministerraad overlegd besluit de procedure tot aanwijzing door de gemeente van de ambtenaar gelast met het opleggen van de administratieve geldboete, alsmede de wijze van inning van de administratieve geldboete.
De administratieve geldboeten worden geïnd ten bate van de gemeente.
Art. [120. ] <W 1994-07-11/50, art. 19, Inwerkingtreding : 30-12-1994> § 1. De gemeenteraad kan in zijn midden commissies oprichten die als taak hebben de besprekingen in de gemeenteraadszittingen voor te bereiden.
De mandaten van lid van iedere commissie worden evenredig verdeeld over de fracties waaruit de gemeenteraad is samengesteld; geacht worden een fractie te vormen de gemeenteraadsleden die op een zelfde lijst verkozen zijn of die verkozen zijn op lijsten die onderling verenigd zijn om een fractie te vormen; het reglement van orde, bedoeld in artikel 91, bepaalt de nadere regelen voor de samenstelling en de werkwijze van de commissies.
De commissies kunnen steeds deskundigen en belanghebbenden horen.
§ 2. De gemeenteraad benoemt de leden van alle commissies die verband houden met het bestuur van de gemeente, alsmede de vertegenwoordigers van de gemeenteraad in de intercommunales en in de andere rechtspersonen waarvan de gemeente lid is. Hij kan die mandaten intrekken. <W 27-05-1989, art. 2 § 3, BS 30-05-1989>
Art. 120bis. <Ingevoegd bij W 1994-07-11/50, art. 20, Inwerkingtreding : 30-12-1994> [De gemeenteraad kan adviesraden instellen. Met «adviesraden» wordt bedoeld «elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die er door de gemeenteraad wordt mee belast een advies te formuleren over een of meer vraagstukken».] <W 2000-02-10/47, art. 2, Inwerkingtreding : 08-04-2000>
Wanneer de gemeenteraad adviesraden instelt, regelt hij de samenstelling ervan naar gelang van hun taken en bepaalt hij de gevallen waarin raadpleging van die adviesraden verplicht is.
[Ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad is van hetzelfde geslacht.
Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarde gesteld in het vorige lid, kan de betrokken adviesraad niet op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen.
De gemeenteraad kan op gemotiveerd verzoek van de adviesraad afwijkingen toestaan, hetzij om functionele redenen of redenen die verband houden met de bijzondere aard van deze raad, hetzij wanneer onmogelijk kan worden voldaan aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid. De gemeenteraad bepaalt de voorwaarden waaraan dit verzoek moet voldoen en stelt de procedure vast.
Wanneer op basis van het vorige lid geen afwijking wordt toegestaan, heeft de adviesraad vanaf de datum van weigering van de afwijking, drie maanden de tijd om te voldoen aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid. Indien de adviesraad bij het verstrijken van deze periode niet voldoet aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid, kan de adviesraad vanaf deze datum niet op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen.
Het college van burgemeester en schepenen dient telkens binnen het jaar na de nieuwe aanstelling van de gemeenteraad een evaluatieverslag voor te leggen aan de gemeenteraad.
Voor de adviesraden die opgericht zijn voor de inwerkingtreding van deze wet, past de gemeenteraad bij de eerstvolgende vernieuwing van de mandaten de samenstelling aan overeenkomstig de bepaling van het derde lid. Uiterlijk tegen 31 december 2001 dienen alle adviesraden deze bepaling toe te passen.] <W 1998-09-20/50, art. 2, Inwerkingtreding : 07-11-1998>
Hij stelt hun de middelen ter beschikking die nodig zijn voor het vervullen van hun taak.
Art. [121. ] Door de gemeenteraden kunnen verordeningen tot aanvulling van de wet van 21 augustus 1948 tot afschaffing van de officiële reglementering van de prostitutie worden vastgesteld, indien zij tot doel hebben de openbare zedelijkheid en de openbare rust te verzekeren.
De door die verordeningen bepaalde misdrijven worden met politiestraffen gestraft. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. [122. ] De gemeenteraad heeft, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer over de bossen en wouden van de gemeente op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
HOOFDSTUK II. - Bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen.
Art. [123]. Het college van burgemeester en schepenen is belast met: <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
1° [de uitvoering van de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer zulks bepaaldelijk aan het college is opgedragen;] <KB 30-05-1989, art. 24, BS 31-05-1989>
2° de bekendmaking en uitvoering van de gemeenteraadsbesluiten;
3° het beheer van de gemeentelijke inrichtingen;
4° het beheer van de inkomsten, de afgifte van bevelschriften tot betaling van de uitgaven der gemeente en het toezicht op de boekhouding;
5° de leiding van de gemeentewerken;
6° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid, indien dergelijke plans bestaan, en behoudens beroep bij deze overheid en, in voorkomend geval, bij de rechtbanken door de personen die zich door de besluiten van de gemeenteoverheid benadeeld achten;
7° in de gemeenten van het Brusselse Gewest, afgifte van bouw- en verkavelingsvergunningen overeenkomstig de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw;
8° het voeren van de rechtsgedingen waarbij de gemeente hetzij als eiser, hetzij als verweerder betrokken is;
9° het beheer van de eigendommen der gemeente, alsmede de vrijwaring van haar rechten;
10° het toezicht op de door de gemeente bezoldigde beambten, behalve op de leden van het [lokale] politiekorps; <W 1999-04-19/50, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
11° het doen onderhouden van de buurtwegen en de waterlopen, overeenkomstig de wetsbepalingen en de verordeningen van de provincieoverheid;
[12° het opleggen van de in artikel 119bis, § 2, bedoelde schorsing, intrekking of sluiting.] <W 1999-05-13/32, art. 4, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
Art. [124. ] In fabrieksteden draagt het college van burgemeester en schepenen zorg dat er een spaarkas opgericht wordt. Elk jaar doet het in de bij artikel 96 voorgeschreven vergadering verslag over de toestand van die kas. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. [125. ] Het college van burgemeester en schepenen is belast met het houden van de registers van de burgerlijke stand.
De burgemeester, of een schepen daartoe aangewezen door het college, vervult de bediening van ambtenaar van de burgerlijke stand en is er inzonderheid mee belast om alles wat de akten en het houden van de registers betreft, stipt te doen nakomen.
Is de gemachtigde ambtenaar van de burgerlijke stand verhinderd, dan wordt hij tijdelijk vervangen door de burgemeester, of door een schepen of een raadslid in de volgorde van de onderscheiden benoemingen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. [126. ] De burgemeester en de ambtenaar van de burgerlijke stand kunnen ieder wat hem betreft, beambten van het gemeentebestuur machtigen tot:
1° het afgeven van uittreksels uit of afschriften van andere akten dan die van de burgerlijke stand;
2° het afgeven van uittreksels uit de bevolkingsregisters en van getuigschriften die geheel of ten dele aan de hand van die registers zijn opgemaakt;
3° het legaliseren van handtekeningen;
4° het voor eensluidend verklaren van afschriften van stukken.
Die bevoegdheid geldt voor de stukken bestemd om in België of in het buitenland te dienen, met uitzondering van diegene die moeten gelegaliseerd worden door de Minister van Buitenlandse Betrekkingen of door de ambtenaar die hij daartoe machtigt.
Boven de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur, aan wie de machtiging bedoeld bij dit artikel of bij artikel 45 van het Burgerlijk Wetboek is verleend, moet van die machtiging melding worden gemaakt.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan eveneens beambten van het gemeentebestuur machtigen tot het ontvangen van betekeningen, kennisgevingen en terhandstellingen van beslissingen inzake de staat van personen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. [127]. Voor het houden van de akten van de burgerlijke stand kan de Koning, wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit wettigen en na het advies van de bestendige deputatie van de provincieraad te hebben ingewonnen, het grondgebied van de gemeente verdelen in districten, waarvan Hij de grenzen bepaalt. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
In elk district worden de akten van de burgerlijke stand opgemaakt en de registers bewaard in een speciaal daartoe bestemd lokaal.
[Daar waar toepassing is gemaakt van de inrichting van binnengemeentelijke territoriale organen overeenkomstig artikel 41 van de Grondwet, vallen de districten van de burgerlijke stand daarmee automatisch samen.] <W 19-03-1999, art. 3, BS 31-03-1999>
De jaarlijkse en tienjaarlijkse tabellen worden voor elk district afzonderlijk opgemaakt en in afschrift meegedeeld aan elk van de andere districten.
Wordt de bediening van de ambtenaar van de burgerlijke stand niet door de burgemeester uitgeoefend, dan kan het college van burgemeester en schepenen daartoe, in afwijking van artikel 126, een of meer schepenen aanwijzen, die elk voor een of meer districten bevoegd zullen zijn.
Art. [128. ] Het college van burgemeester en schepenen houdt toezicht op de bergen van barmhartigheid.
Te dien einde inspecteert het college die instellingen telkens als het zulks geraden acht; het waakt ervoor dat zij niet afwijken van de wil der schenkers en erflaters en doet verslag aan de gemeenteraad over aan te brengen verbeteringen en over gebleken misbruiken. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. [129. ] Het college van burgemeester en schepenen draagt zorg voor het voorkomen en verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe in vrijheid gelaten zinnelozen en razenden aanleiding zouden kunnen geven. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
[...] <KB 25-01-1991, art. 1, BS 05-03-1991>
Art. [130. ] De politie over de vertoningen behoort aan het college van burgemeester en schepenen; het kan in buitengewone omstandigheden elke vertoning verbieden ten einde de openbare rust te handhaven.
Dit college voert de verordeningen van de gemeenteraad uit voor alles wat de vertoningen betreft. De raad waakt tegen het geven van vertoningen die strijdig zijn met de openbare orde. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. [131. ] <W 17-10-1990, art. 22, BS 14-12-1990> § 1. Ten minste eenmaal in de loop van elk van de vier kwartalen van het kalenderjaar doet het college van burgemeester en schepenen of een van zijn leden die het daartoe aanwijst, verificatie van de kas van de plaatselijke ontvanger en maakt van de verificatie een proces-verbaal op waarin zijn opmerkingen alsmede die van de ontvanger worden vermeld. Het proces-verbaal wordt getekend door de ontvanger en de leden van het college die verificatie gedaan hebben. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Het college van burgemeester en schepenen legt het proces-verbaal aan de gemeenteraad voor.
Wanneer de plaatselijke ontvanger aansprakelijk is voor meerdere openbare kassen, wordt daarvan tegelijkertijd verificatie gedaan op de dag en het uur bepaald door de provinciegouverneur.
§ 2. De plaatselijke ontvanger brengt het college van burgemeester en schepenen zonder verwijl op de hoogte van elk tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Er wordt zonder verwijl overgegaan tot verificatie van de kas, overeenkomstig § 1, teneinde het bedrag van het tekort vast te stellen.
Aan het proces-verbaal van verificatie wordt toegevoegd een toelichting op de omstandigheden en de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen.
§ 3. Wijst verificatie uit dat er een kastekort is, onder meer als gevolg van het afwijzen van bepaalde uitgaven op definitief afgesloten rekeningen, dan verzoekt het college van burgemeester en schepenen de ontvanger, bij een ter post aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de gemeentekas te storten.
In het in § 2 bedoelde geval moet aan dat verzoek een beslissing van de gemeenteraad voorafgaan waarin wordt vastgesteld of en in hoeverre de ontvanger voor de diefstal of het verlies aansprakelijk gesteld moet worden en waarin het bedrag van het daaruit volgende tekort wordt bepaald dat hij moet vereffenen; bij het verzoek om te betalen wordt een afschrift van de beslissing gevoegd.
§ 4. Binnen zestig dagen na die kennisgeving kan de ontvanger beroep instellen bij de bestendige deputatie. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging.
De bestendige deputatie doet als administratief rechtscollege uitspraak over de aansprakelijkheid van de ontvanger en bepaalt het bedrag van het tekort dat dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd; de Koning regelt de procedure met inachtneming van de beginselen neergelegd in artikel 104bis van de provinciewet.
De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen van uitgaven op definitief afgesloten rekeningen, indien hij die vereffend heeft overeenkomstig artikel 136, eerste lid.
Indien het tekort toe te schrijven is aan het definitief afwijzen van bepaalde uitgaven, kan de ontvanger de leden van het college van burgemeester en schepenen die op onregelmatige wijze deze uitgaven gedaan of bevolen hebben, ter verantwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend en tegenstelbaar te laten verklaren; in dat geval doet de bestendige deputatie ook uitspraak over de aansprakelijkheid van de ter verantwoording geroepen personen.
De beslissing van de bestendige deputatie wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State; indien de ontvanger op dat ogenblik niet tot vrijwillige uitvoering is overgegaan, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd op de zekerheid en, voor het eventueel resterend gedeelte, op de persoonlijke goederen van de ontvanger, op voorwaarde evenwel dat tegen de beslissing geen beroep is ingesteld, zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Wanneer de ontvanger geen beroep instelt bij de bestendige deputatie en bij het verstrijken van de daartoe vastgestelde termijn niet heeft voldaan aan het verzoek om te betalen, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot de tenuitvoerlegging bij dwangbevel.
Art. [132. ] Het college van burgemeester en schepenen zorgt voor de bewaring van het archief, van de titels en van de registers van de burgerlijke stand; het maakt daarvan, alsmede van charters en andere oude bescheiden der gemeente, inventarissen op in tweevoud en belet dat enig stuk verkocht of uit de bewaarplaats weggenomen wordt. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
[...] <KB 30-05-1989, art. 25, BS 31-05-1989>
HOOFDSTUK III. - Bevoegdheden van de burgemeester.
Art. [133. ] [De burgemeester is belast met de uitvoering van de wetten, de decreten, de ordonnanties, de verordeningen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, tenzij zulks uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen of aan de gemeenteraad is opgedragen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Hij is in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten. Hij kan echter onder zijn verantwoordelijkheid zijn bevoegdheid geheel of ten dele overdragen aan een van de schepenen.] <W 15-07-1992, art. 12, BS 22-12-1992>
[...] <KB 30-05-1989, art. 26, BS 31-05-1989>
[Onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de gouverneur en van de bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester de verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente.] <W 1997-04-03/47, art. 2, Inwerkingtreding : 16-06-1997>
Art. 133bis. <Ingevoegd bij W 15-07-1992, art. 1, BS 22-12-1992> Zonder op enige wijze afbreuk te kunnen doen aan de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden, heeft de gemeenteraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop deze de bevoegdheden uitoefent die hem zijn verleend krachtens [artikel 133, tweede en derde lid, en de artikelen 42, 43 en 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.][In de ééngemeentezone wordt dit recht uitgebreid tot de bevoegdheden die de burgemeester zijn verleend krachtens artikel 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.] <W 1998-12-07/31, art 202, 1° en 2°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[...] <W 1998-12-07/31, art 202, 3°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. [134. ] § 1. In geval van oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen, waarbij het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners, kan de burgemeester politieverordeningen maken, onder verplichting om daarvan onverwijld aan de gemeenteraad kennis te geven [...], met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden [...]. Die verordeningen vervallen dadelijk, indien zij door de raad in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989 en KB 30-05-1989, art. 27, § 1, BS 31-05-1989>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren geeft de burgemeester de provinciegouverneur onmiddellijk kennis van de in § 1 bedoelde verordeningen, met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden.
De gouverneur kan de uitvoering ervan schorsen.] <KB 30-05-1989, art. 27, § 2, BS 31-05-1989>
Art. 134bis. <Ingevoegd bij W 1993-01-12/34, art. 27, Inwerkingtreding : 30-12-1993> Op gemotiveerd verzoek van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt de burgemeester, vanaf de aanmaning van de eigenaar, over het recht om elk gebouw, dat sedert meer dan zes maanden verlaten is, op te eisen ten einde het ter beschikking te stellen van dakloze personen. Het opeisingsrecht kan slechts uitgeoefend worden binnen een termijn van 6 maand te rekenen vanaf de dag waarop de burgemeester de eigenaar op de hoogte heeft gesteld, en mits een billijke vergoeding.
De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de grenzen, de voorwaarden en de modaliteiten, volgens dewelke het opeisingsrecht kan uitgeoefend worden. Dit besluit bepaalt ook de procedure, de gebruiksduur, de modaliteiten inzake het op de hoogte stellen van de eigenaar en de mogelijkheden van laatstgenoemde tot verzet tegen de opeising, alsook de berekeningswijzen inzake de vergoedingen.
Art. 134ter. <Ingevoegd bij W 1999-05-13/32, art. 5, Inwerkingtreding : 20-06-1999> Behoudens wanneer de bevoegdheid om in geval van hoogdringendheid een voorlopige sluiting van een instelling of de tijdelijke schorsing van een vergunning uit te spreken door een bijzondere regelgeving is toevertrouwd aan een andere overheid, kan de burgemeester wanneer elke verdere vertraging een ernstig nadeel zou kunnen berokkenen, die maatregelen nemen wanneer de voorwaarden van de uitbating van de instelling of van de vergunning niet worden nageleefd en nadat de overtreder de mogelijkheid werd geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen.
Die maatregelen vervallen dadelijk indien zij door het college van burgemeester en schepenen in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd.
Zowel de sluiting als de schorsing kunnen een termijn van drie maanden niet overschrijden. Na verloop van deze termijn wordt de beslissing van de burgemeester van rechtswege geheven.
Art. 134quater. <W 1999-05-13/32, art. 6, Inwerkingtreding : 20-06-1999> Indien de openbare orde rond een voor het publiek toegankelijke inrichting wordt verstoord door gedragingen in die inrichting, kan de burgemeester besluiten deze te sluiten, voor de duur die hij bepaalt.
Die maatregelen zullen onmiddellijk ophouden uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen worden bevestigd.
De sluiting mag een termijn van drie maanden niet overschrijden. De beslissing van de burgemeester wordt opgeheven bij het verstrijken van die termijn.
HOOFDSTUK IV. - Bevoegdheden van de gemeenten in 't algemeen.
Art.135. <Ingevoegd bij W 27-05-1989, art. 2, § 4, BS 30-05-1989> § 1. Tot de bevoegdheden van de gemeenten behoren inzonderheid: het beheer van de goederen en inkomsten van de gemeente; de vaststelling en de verrichting van de plaatselijke uitgaven die met de gelden van de gemeente dienen te worden betaald; het ontwerpen en het doen uitvoeren van de openbare werken die ten laste van de gemeente vallen; het beheer van de inrichtingen die aan de gemeente toebehoren, die op haar kosten worden onderhouden of die in het bijzonder bestemd zijn voor het gebruik van haar inwoners.
§ 2. De gemeenten hebben ook tot taak het voorzien, ten behoeve van de inwoners, in een goede politie, met name over de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en in openbare gebouwen.
Meer bepaald, en voor zover de aangelegenheid niet buiten de bevoegdheid van de gemeenten is gehouden, worden de volgende zaken van politie aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten toevertrouwd:
1° alles wat verband houdt met een veilig en vlot verkeer op openbare wegen, straten, kaden en pleinen, hetgeen omvat de reiniging, de verlichting, de opruiming van hindernissen, het slopen of herstellen van bouwvallige gebouwen, het verbod om aan ramen of andere delen van gebouwen enig voorwerp te plaatsen dat door zijn val schade kan berokkenen, of om wat dan ook te werpen dat voorbijgangers verwondingen of schade kan toebrengen of dat schadelijke uitwasemingen kan veroorzaken; voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de toepassing van dit artikel;
2° het tegengaan van inbreuken op de openbare rust, zoals vechtpartijen en twisten met volksoploop op straat, tumult verwekt in plaatsen van openbare vergadering, nachtgerucht en nachtelijke samenscholingen die de rust van de inwoners verstoren;
3° het handhaven van de orde op plaatsen waar veel mensen samenkomen, zoals op jaarmarkten en markten, bij openbare vermakelijkheden en plechtigheden, vertoningen en spelen, in drankgelegenheden, kerken en openbare plaatsen;
4° het toezicht op een juiste toemeting bij het slijten van waren (waarvoor meeteenheden of meetwerktuigen gebruikt worden) en op de hygiëne van openbaar te koop gestelde eetwaren;
5° het nemen van passende maatregelen om rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden;
6° het verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe rondzwervende kwaadaardige of woeste dieren aanleiding kunnen geven;]
[7° het nemen van de nodige maatregelen, inclusief politieverordeningen, voor het tegengaan van alle vormen van openbare overlast.] <W 1999-05-13/32, art. 7, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
HOOFDSTUK [V]. - De ontvanger.
Afdeling 1. - Bepalingen die voor alle ontvangers gelden.
Art.136. <W 17-10-1990, art. 23, BS 14-12-1990> De ontvanger heeft tot taak om, alleen en onder zijn verantwoordelijkheid, de ontvangsten van de gemeente te innen en tegen regelmatige bevelschriften de betaalbaar gestelde uitgaven te doen ten belope hetzij van het bijzonder bedrag bepaald in elk artikel van de begroting, van het bijzonder krediet of van het voorlopig krediet, hetzij van het bedrag van de overeenkomstig artikel 248 overgeschreven kredieten.
Indien de ontvanger weigert het bedrag van regelmatige bevelschriften te betalen of zulks uitstelt, wordt de betaling vervolgd, zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de bestendige deputatie van de provincieraad, die de ontvanger oproept en hem vooraf hoort indien hij zich aanmeldt, de bevelschriften uitvoerbaar heeft verklaard.
Art. 136bis. <Ingevoegd bij W 1993-12-15/47, art. 3, Inwerkingtreding : 01-04-1994> De ontvanger kan door het college van burgemeester en schepenen gehoord worden over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben.
Art.137. <W 17-10-1990, art. 24, BS 14-12-1990> Op verzoek van de ontvanger van een gemeente moet de invordering van de aan deze gemeente verschuldigde belastingen tegen de belastingplichtigen, die hun woonplaats hebben in een andere gemeente vervolgd worden door de ontvanger van deze laatste.
De door de vervolgende gemeente veroorzaakte kosten, die niet geïnd werden ten laste van de belastingplichtige, worden door de aanvragende gemeente ten laste genomen.
Art.138. <W 17-10-1990, art. 25, BS 14-12-1990> § 1. De ontvanger is niet aansprakelijk voor de ontvangsten die de gemeenteraad doet invorderen door bijzondere agenten; die bijzondere agenten zijn aansprakelijk voor de ontvangsten waarvan de invordering hun wordt opgedragen; wat de invordering van die ontvangsten betreft, gelden voor hen dezelfde verplichtingen als voor de ontvanger.
De gemeenteraad kan eisen dat zij een zekerheid stellen, waarvan het bedrag en de aard door de raad bepaald wordt; dezelfde beslissing vermeldt de termijn waarover zij beschikken om dit te doen; de artikelen 56, tweede lid, 58, 59 en 62 tot 64 zijn van overeenkomstige toepassing.
Op het stuk van de eed, de vervanging, het opmaken van de eindrekening en het beroep ingesteld bij de bestendige deputatie van de provincieraad gelden voor de bijzondere agenten dezelfde regels als voor de plaatselijke ontvangers; de artikelen 53, §§ 2 en 4, en 138bis zijn van overeenkomstige toepassing op hen.
Op de gelden die zij beheren, mogen zij geen uitgaven doen.
De geïnde ontvangsten worden op gezette tijden, en ten minste iedere veertien dagen, aan de ontvanger van de gemeente gestort; de laatste storting van het dienstjaar moet geschieden op de laatste werkdag van de maand december.
Bij elke storting zendt de bijzondere agent aan de gemeenteontvanger de gedetailleerde lijst over van de budgettaire aanrekeningen, van de gestorte bedragen en van de desbetreffende belastingplichtigen.
De rekeningen van de bijzondere agent met de verantwoordingsstukken worden voor verificatie en visering voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen.
Vervolgens worden ze samen met alle verantwoordingsstukken aan de gemeenteontvanger overgezonden en bij de begrotingsrekening gevoegd.
Artikel 131, § 2, eerste lid, is mutatis mutandis van toepassing op de bijzondere agent; wanneer het college van burgemeester en schepenen een tekort vaststelt, wordt mutatis mutandis gehandeld overeenkomstig artikel 131, § 3 en § 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen kan op eigen verantwoordelijkheid bepaalde gemeenteambtenaren belasten met de inning van ontvangsten in geld op het ogenblik waarop het recht op ontvangst vastgesteld wordt, voor zover de inning verenigbaar is met hun ambt.
Deze ambtenaren hebben niet dezelfde verplichtingen als de bijzondere agenten bedoeld in § 1.
Zij storten dagelijks of op geregelde tijdstippen het totale bedrag van hun inningen aan de gemeenteontvanger, volgens diens onderrichtingen, en verantwoorden die bedragen door een nauwkeurige invorderingsstaat per begrotingsartikel.
Art. 138bis. <Ingevoegd bij W 17-10-1990, art. 26, BS 14-12-1990> § 1. Er wordt een eindrekening gemaakt wanneer de ontvanger of de bijzondere agent, bedoeld in artikel 138, § 1, zijn ambt neerlegt, alsmede in de gevallen bedoeld in de artikelen 53, § 4, vijfde lid, en 54bis, § 2, tweede lid.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen legt de eindrekening van de plaatselijke ontvanger of de bijzondere agent, in voorkomend geval samen met diens opmerkingen of, zo hij overleden is, die van zijn rechtverkrijgenden, voor aan de gemeenteraad die de eindrekening afsluit en de rekenplichtige kwijting verleent of een tekort vaststelt.
De beslissing waarmee de eindrekening wordt afgesloten, wordt door het college van burgemeester en schepenen bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de rekenplichtige of, zo hij overleden is, aan zijn rechtverkrijgenden; in voorkomend geval wordt daarbij een verzoek gevoegd om het tekort te vereffenen.
§ 3. De gouverneur sluit de eindrekening van de gewestelijke ontvanger af en verleent hem kwijting of stelt het tekort vast, nadat hij de rekening heeft gestuurd aan de gemeenteraad met het verzoek hem opmerkingen mee te delen binnen de door hem vastgestelde termijn.
De gouverneur brengt zijn beslissing bij een aangetekende brief ter kennis van de ontvanger, of bij diens overlijden aan zijn rechtverkrijgenden en voegt daar in voorkomend geval een verzoek bij om het tekort te vereffenen.
§ 4. De beslissing waarbij de eindrekening wordt afgesloten en aan de rekenplichtige kwijting wordt verleend, brengt van rechtswege de teruggave van de zekerheid mee.
§ 5. Artikel 131, § 4, is mede van toepassing wanneer de rekenplichtige verzocht wordt een tekort te vereffenen.
Art.139. <W 17-10-1990, art. 27, BS 14-12-1990> In afwijking van de bepalingen van artikel 136, eerste lid, mogen [rechtstreeks gestort worden op de rekeningen geopend namens de gerechtigde gemeenten bij financiële instellingen die voldoen, naargelang van het geval, aan de voorschriften van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen]: <W 1999-05-04/53, art. 17, a) Inwerkingtreding : 22-06-1999>
1° het bedrag van hun aandeel in de bij de wet, het decreet of de ordonnantie ten voordele van de gemeenten ingestelde fondsen, alsmede in de opbrengst van de rijksbelastingen;
2° de opbrengst van de gemeentebelastingen die door de rijksdiensten worden geïnd;
3° de toelagen, de bijdragen in de uitgaven van de gemeenten en in het algemeen alle sommen die de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Provincies om niet verlenen aan de gemeenten.
[De in het eerste lid bedoelde financiële instellingen worden gerechtigd om het bedrag van de opeisbare schulden, door de gemeente tegenover hen aangegaan ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekening(en) die zij ten behoeve van deze gemeenten hebben geopend.] <W 1999-05-04/53, art. 17, b) Inwerkingtreding : 22-06-1999>
Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de gewestelijke ontvanger.
Art.140. [De wedde, vermeerderd met de werkgeversbijdragen voor de pensioenen, bestemd voor het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten aangesloten besturen, evenals de bijdragen en alle kosten van de gewestelijke ontvanger, met inbegrip van de kosten voor de aanwerving, worden gedragen door alle besturen van éénzelfde provincie, die door een gewestelijke ontvanger bediend worden.] <W 1999-01-25/32, art. 151, Inwerkingtreding : 16-02-1999>
Deze uitgaven worden door de provinciegouverneur omgeslagen op de door de Koning vastgestelde grondslagen.
Deze worden vereffend door de Staat, die door eventuele bemiddeling [van een financiële instelling die, naargelang van het geval, voldoet aan het voorschrift van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen], de bijdrage van iedere gemeente zal inhouden op alle ontvangsten door de Staat voor haar rekening gedaan. <W 1999-05-04/53, art. 18, Inwerkingtreding : 22-06-1999>
[Voor de bijdrage in de wedde gebeurt die inhouding bij wijze van maandelijkse voorschotten, op de door de Koning bepaalde wijze.] <W 1994-12-21/31, art. 152, 1°, Inwerkingtreding : 20-01-1995>
[De verschuldigde werkgevers- en werknemersbijdragen, bestemd voor de financiering van de pensioenen, worden door de Staat aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten gestort via de dienst die instaat voor de betaling van de wedden, in de loop van de maand van de betaling.] <W 1999-01-25/32, art. 152, Inwerkingtreding : 16-02-1999>
De [uitgaven], uitsluitend voor rekening van een bepaalde gemeente gedaan, komen evenwel ten laste van deze gemeente. <W 1994-12-21/31, art. 152, 2°, Inwerkingtreding : 20-01-1995>
Art.141. Bovendien kan bij koninklijk besluit, genomen op voordracht van de Minister van Financiën en van de Minister van Binnenlandse Zaken, ten bezware van de betrokken gemeenten een jaarlijkse premie worden geheven tot dekking van het risico dat de Staat krachtens artikel 142 op zich neemt. Deze premie wordt over de betrokken gemeenten omgeslagen naar verhouding van de ontvangsten.
De premie mag in geen geval meer bedragen dan nodig is, gelet op de omvang van het risico en op de zakelijke en persoonlijke waarborgen, door de ontvangers gesteld. De premie wordt tot het passende beloop verminderd, wanneer de vermindering gerechtvaardigd is door het hoge bedrag van de door de excedenten gevormde reserves.
Art.142. [§ 1]. De gewestelijke ontvangers oefenen hun ambt uit onder het gezag van de gouverneur of van de afgevaardigde arrondissementscommissaris.
De Staat is tegenover de belanghebbende gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van deze rekenplichtigen.
[§ 2. Ten minste eenmaal in de loop van elk van de vier kwartalen van het kalenderjaar, doet de gouverneur verificatie van de kas van de gewestelijke ontvanger; hij maakt van de verificatie een proces-verbaal op waarin zijn opmerkingen alsmede die van de ontvanger vermeld worden en dat door beiden wordt getekend; de gouverneur brengt dit proces-verbaal ter kennis van de gemeenteraad.
De verificatie van de kassen van de gewestelijke ontvanger geschiedt gelijktijdig voor alle gemeenten van zijn ambtsgebied; dat geldt eveneens voor alle andere openbare kassen waarvoor hij aansprakelijk is.
De gewestelijke ontvanger brengt de gouverneur en het college van burgemeester en schepenen zonder verwijl op de hoogte van elk tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies; de gouverneur gaat zonder verwijl over tot verificatie van de kas overeenkomstig het eerste en het tweede lid; aan het proces-verbaal van verificatie wordt een feitenrelaas toegevoegd en een verslag over de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen.
Nadat de gouverneur de gemeenteraad verzocht heeft hem zijn opmerkingen mee te delen binnen de door hem vastgestelde termijn, verzoekt hij de ontvanger bij een ter post aangetekende brief, waarvan hij een afschrift aan het college van burgemeester en schepenen stuurt, in de gemeentekas te storten:
1° in het geval bedoeld in het derde lid, wanneer de gouverneur de ontvanger geheel of ten dele aansprakelijk acht voor de diefstal of het verlies: een bedrag gelijk aan dat van het tekort dat de gouverneur dientengevolge ten laste van de ontvanger legt;
2° in de andere gevallen, wanneer verificatie uitwijst dat er een kastekort is, onder meer als gevolg van het afwijzen van bepaalde uitgaven op definitief afgesloten rekeningen: een bedrag gelijk aan dat van het tekort.
Artikel 131, § 4, is mede van toepassing.] <W 17-10-1990, art. 28, BS 14-12-1990>
TITEL III. - Het personeel.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.143. [De hoofdstukken II tot IV en hoofdstuk VI van deze titel zijn toepasselijk op het personeel bedoeld in artikel 17 van de Grondwet, in zover de wetten, de decreten, de verordeningen en de besluiten op het onderwijs hiervan niet afwijken.] <W 21-03-1991, art. 1, BS 13-04-1991>
[De hoofdstukken II tot IV van deze titel zijn toepasselijk op de leden [...] van de brandweerdiensten in zover [...] de bepalingen aangaande de leden van de brandweerdiensten in de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, hiervan niet afwijken.] <W 1993-07-16/31, art. 291, Inwerkingtreding : 30-07-1993 en W 1998-12-07/31, art. 203, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.144. [De algemene bepalingen, door de Koning vast te stellen [...] krachtens artikel 9, § 1, tweede lid, en artikel 13, §§ 1 en 3 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, worden vastgesteld na raadpleging van de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van het gemeentepersoneel.
Hetzelfde geldt voor de beslissingen te nemen door de Koning krachtens artikel 29 van deze wet.] <W 1993-07-16/31, art. 292, Inwerkingtreding : 30-07-1993 en W 1998-12-07/31, art. 204, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
De modaliteiten van die raadpleging worden door de Koning geregeld.
De raadpleging bedoeld in het eerste en in het tweede lid wordt vervangen door de formaliteiten inzake onderhandeling en overleg voorgeschreven door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel voor de personeelsleden op wie deze wet toepasselijk is verklaard.
HOOFDSTUK II. - Administratief statuut en bezoldigingsregeling.
Art.145. De gemeenteraad bepaalt [...]: <W 1993-07-16/31, art. 293, Inwerkingtreding : 30-07-1993>
1° de personeelsformatie en de voorwaarden inzake werving en bevordering van het gemeentepersoneel;
2° de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het gemeentepersoneel, met uitzondering van de personeelsleden wier bezoldigingsregeling wordt vastgesteld door deze wet of door de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
[Bij om het even welke vaste benoeming van de leden van het gemeentepersoneel kan hij eisen dat de betrokkenen hun woonplaats en hun werkelijke verblijfplaats op het grondgebied van de gemeente hebben en behouden. De gemeenteraad motiveert zijn beslissing.] <KB 30-05-1989, art. 28, BS 31-05-1989>
Art.146. <KB 30-05-1989, art.29, BS 31-05-1989> § 1. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen betreffende de vaststelling van de personeelsformaties en de beslissingen tot vaststelling van de voorwaarden inzake werving en bevordering onderworpen aan de goedkeuring:
1° van de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en van de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, wanneer de gemeente [...] meer dan 20.000 inwoners telt, of als ze met toepassing van artikel 29 is ingedeeld bij een klasse van gemeenten met meer dan 20.000 inwoners; de Koning of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval, kan die bevoegdheid aan de provinciegouverneur overdragen voor de klassen van gemeenten die hij bepaalt; hij kan elk door de gouverneur krachtens die bevoegdheidsoverdracht genomen besluit hervormen binnen zestig dagen te rekenen van de datum waarop bij een ter post aangetekend schrijven dat besluit ter kennis van de gemeente is gebracht; hij kan die termijn met ten hoogste zestig dagen verlengen;
2° van de provinciegouverneur voor de gemeenten die niet in 1° worden bedoeld.
De beslissingen waarvoor goedkeuring vereist is zijn van rechtswege uitvoerbaar indien de toezichthoudende overheid daaraan geen goedkeuring heeft onthouden binnen negentig dagen na hun ontvangst. Die termijn kan, bij een met redenen omkleed besluit, met ten hoogste negentig dagen worden verlengd.
§ 2. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen betreffende de vaststelling van de personeelsformaties en de beslissingen tot vaststelling van de voorwaarden inzake werving en bevordering onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
§ 3. Elk besluit houdende niet-goedkeuring moet met redenen zijn omkleed.
De besluiten van de gouverneur worden bij uittreksel in het Bestuursmemoriaal bekendgemaakt en binnen dertig dagen bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de gemeente gebracht. <W 2000-05-14/36, art. 9, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
Art.147. § 1. De bezoldigingsregeling en de weddeschalen worden onder meer vastgesteld naargelang van de belangrijkheid der ambtsopdrachten, de graad van verantwoordelijkheid en de vereiste algemene- en vakbekwaamheid en rekening houdend met de plaats welke de personeelsleden in de hiërarchie van de gemeenteadministratie bekleden.
[...]
[§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen omtrent de in § 1 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Elk besluit houdende niet-goedkeuring moet met redenen zijn omkleed.] <KB 30-05-1989, art.30, BS 31-05-1989>
Art.148. Het gemeentepersoneel geniet onder dezelfde voorwaarden als het personeel der ministeries, volgende toelagen: haard- en standplaatstoelage, kinderbijslagen, vakantiegeld en gezinsvakantiegeld[...]. <W 1993-07-16/31, art. 294, Inwerkingtreding : 30-07-1993>
HOOFDSTUK III. Benoeming.
Art.149. De gemeenteraad benoemt de personeelsleden wier benoeming niet bij de wet wordt geregeld. Hij kan die bevoegdheid aan het college van burgemeester en schepenen opdragen, behalve voor:
1° de doctoren in de genees-, heel- en verloskunde en de doctoren in de veeartsenijkunde die hij met bijzondere opdrachten in het belang van de gemeente belast;
2° de leden van het onderwijzend personeel.
HOOFDSTUK IV. - Tucht van het onderwijzend personeel.
Art.150. § 1. De afzetting of de schorsing van de [leden van het personeel bedoeld in artikel 17 van de Grondwet] wier benoeming aan de gemeenteraad is opgedragen, behoort aan deze laatste. <W 24-05-1991, art. 2, 11°, BS 06-06-1991>
[...] <KB 30-05-1989, art. 31, BS 31-05-1989>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966:
1° worden de beslissingen houdende schorsing voor drie maanden of meer of afzetting onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad; zij worden bij voorraad ten uitvoer gelegd;
2° mag de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de titularis van een bediening bezwaar inbrengt tegen een besluit van de gemeenteraad tot opheffing van die bediening of tot vermindering van de eraan verbonden wedde, aan die beslissing alleen haar goedkeuring onthouden voor zover de genomen maatregelen klaarblijkelijk strekken tot een bedekte afzetting.
De gemeenteraad en het benadeeld personeelslid kunnen binnen [veertien dagen] na de kennisgeving die hun ervan wordt gedaan, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. <W 24-05-1991, art. 2, 12°, BS 06-06-1991>
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde bevoegdheden van toezicht uit, overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
De gemeenteraad en het benadeelde personeelslid kunnen bij de Gewestexecutieve beroep instellen tegen de beslissing van de gouverneur, binnen [veertien dagen] na de kennisgeving die hun ervan wordt gedaan.] <KB 30-05-1989, art. 31, BS 31-05-1989>
Art.151. Het college van burgemeester en schepenen kan de [leden van het personeel bedoeld in artikel 17 van de Grondwet] schorsen voor een termijn van ten hoogste zes weken. <W 24-05-1991, art. 2, 13°, BS 06-06-1991>
Art.152. [Elke krachtens de artikelen 150 en 151 uitgesproken schorsing] heeft, zolang zij duurt, verlies van wedde ten gevolge, tenzij de overheid die ze oplegt, anders beslist.
De overheid waaraan deze wet het recht tot schorsing of afzetting van de [leden van het personeel bedoeld in artikel 17 van de Grondwet] toekent, kan hun de straf van waarschuwing of van berisping opleggen.
Voordat enige tuchtmaatregel waarschuwing, berisping, schorsing of afzetting op een [lid van het personeel bedoeld in artikel 17 van de Grondwet] kan worden toegepast, wordt deze gehoord; van zijn verklaringen wordt proces-verbaal opgemaakt. <W 24-05-1991, art. 2, 14°, 15° en 16°, BS 06-06-1991>
HOOFDSTUK IVbis. Verbodsbepalingen.
Art.153. § 1. De gemeenteraad kan de klerken, beambten en vaste brandweerlieden verbieden, zelf of door een tussenpersoon, enige handel te drijven of enige bediening te vervullen waarvan de uitoefening zou worden geacht overenigbaar te zijn met hun ambt.
[In geval van overtreding van dit verbod, kan aan het betrokken personeelslid een tuchtstraf opgelegd worden.] <W 24-05-1991, art. 2, 18°, BS 06-06-1991>
[...]
[...] <KB 30-05-1989, art. 32, § 1, BS 31-05-1989>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen waardoor de gemeenteraad de in § 1 bedoelde straffen uitspreekt, onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad.
De betrokkene kan binnen [veertien dagen] na de kennisgeving die hem ervan wordt gedaan, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 32, § 2, BS 31-05-1989 en W 24-05-1991, art. 2, 19°, BS 06-06-1991>
§ 3. [Wanneer de gemeenteraad de in § 1 bedoelde straffen niet oplegt, worden ze voor diezelfde gemeenten ambtshalve opgelegd door de provinciegouverneur, op eensluidend advies van de bestendige deputatie van de provincieraad, na twee opeenvolgende, uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen.
Bij ontstentenis van een eensluidend advies van de bestendige deputatie, kan de gouverneur beroep instellen bij de Koning, als het om een gemeente van het Duitse taalgebied gaat, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
De klerken, beambten en vaste brandweerlieden kunnen binnen [veertien dagen] na de hun gedane kennisgeving tegen de beslissing van de gouverneur welke hen uit hun ambt ontzet, beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 32, § 2, BS 31-05-1989 en W 24-05-1991, art. 2, 19°, BS 06-06-1991>
HOOFDSTUK V. - Het personeel van de burgerlijke stand.
Art.154. De burgemeester of de schepen belast met de bediening van ambtenaar van de burgerlijke stand kan te dien einde en, naargelang van de behoeften van de dienst, één of meer door de gemeente bezoldigde beambten onder zijn gezag hebben die hij benoemt en ontslaat zonder tussenkomst van de gemeenteraad; deze moet echter altijd het aantal en de bezoldiging van die beambten bepalen.
Art.155. § 1. In gemeenten waar één of meer betrekkingen bij de burgerlijke stand zijn, mag de raad het aantal betrekkingen en de aan elk ervan verbonden wedde niet verminderen [dan na de ambtenaar van de burgerlijke stand te hebben gehoord].
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad.
De gemeenteraad, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de beambten kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving die hun daarvan gedaan is, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.]
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
De gemeenteraad, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de beambten kunnen bij de Gewestexecutieve in beroep gaan tegen de beslissing van de gouverneur, en zulks binnen vijftien dagen na de kennisgeving die hun daarvan is gedaan.] <KB 30-05-1989, art. 33, BS 31-05-1989>
HOOFDSTUK VI. Pensioenen.
Art.156. De gemeenten zijn gehouden aan de leden van hun personeel die vast benoemd zijn, en aan hun rechthebbenden, een pensioen te verzekeren berekend volgens de regelen die op de ambtenaren en beambten van het hoofdbestuur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken alsmede op hun rechthebbenden worden toegepast.
[Het pensioen wordt berekend op basis van de referentiewedde bepaald in artikel 8, § 1, van de algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844.] <W 1999-01-25/32, art. 240, Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Dit pensioen wordt verhoogd met één vijfde voor de leden der politie en brandweerkorpsen, zonder dat het bedrag het bij de algemene bepalingen vastgestelde maximum mag overschrijden.
[Voor de leden van de politie die, overeenkomstig artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met verlof voorafgaand aan de pensionering zijn gegaan, wordt de verhoging van het pensioen waarin het derde lid voorziet, slechts toegestaan voor het gedeelte van het pensioen dat overeenstemt met de periode die voorafgaat aan het verlof voorafgaand aan de pensionering.] <W 1998-12-07/31, art. 205, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.157. De nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens het koninklijk besluit van 17 september 1975 houdende samenvoeging van gemeenten en wijziging van hun grenzen, bekrachtigd door de wet van 30 december 1975, zijn ertoe gehouden aan hun personeelsleden die in vast verband aangeworven en benoemd worden vanaf de datum van de installatie van de nieuwe gemeenteraad en aan hun rechtverkrijgenden een pensioen te verlenen vastgesteld en berekend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, met uitsluiting van welke gemeentelijke pensioenreglementering ook.
Art.158. De gemeenteambtenaren worden op pensioen gesteld op de leeftijd bepaald bij de algemene reglementen, met dien verstande dat deze leeftijd ten minste zestig en ten hoogste vijfenzestig jaar moet bedragen.
Dezelfde maximumleeftijd geldt niettegenstaande alle andersluidende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake pensioenregeling voor het personeel dat aan dit hoofdstuk is onderworpen [behalve voor de personeelsleden bedoeld in artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, waarvoor die maximumleeftijd wordt vastgesteld op 4 jaar na de leeftijd waarop hun het verlof voorafgaand aan de pensionering is toegekend, zonder dat ze evenwel ouder mogen zijn dan 60 jaar]. <W 1998-12-07/31, art. 206, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.159. Wegens ziekte of gebrekkelijkheid, worden de gemeenteambtenaren onder dezelfde voorwaarden op pensioen gesteld als de ambtenaren van het hoofdbestuur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt.
Art.160. In geval van vaste benoeming, worden de civiele diensten als tijdelijk beambte bewezen, aan de gemeenten, aan de instellingen die er van afhangen, aan de verenigingen van gemeenten, alsmede de diensten bewezen door de brigadecommissarissen en de gewestelijke ontvangers, in aanmerking genomen om de rechten op het pensioen van de belanghebbenden en van hun rechthebbenden vast te stellen.
Art.161. [De gemeenten die voordien aangesloten waren bij de Omslagkas voor gemeentelijke pensioenen, zoals bedoeld in artikel 4 van de wet van 25 april 1933 omtrent de pensioenregeling van het gemeentepersoneel, vóór zijn opheffing door het koninklijk besluit nr. 491 van 31 december 1986, zijn van rechtswege aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
De gemeenten die niet rechtstreeks of door tussenkomst van een voorzorgsinstelling de betaling van het pensioen van hun personeel alsmede van het pensioen der weduwen en wezen op zich nemen, alsmede de provincies, wat de brigadecommissarissen [...] betreft, worden inzake de pensioenregeling aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. <W 1999-01-25/32, art. 153, Inwerkingtreding : 16-02-1999>
[De vastbenoemde gewestelijke ontvangers zijn inzake de pensioenregeling van rechtswege aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.] <W 1999-01-25/32, art. 154, Inwerkingtreding : 16-02-1999>
De aansluiting bedoeld in het eerste en tweede lid is onherroepelijk tenzij zij betwist wordt vóór 31 december 1987 bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, door intercommunales belast met het beheer van ziekenhuizen. In dit geval is zij onherroepbaar vanaf 1 januari 1990.] <KB 08-03-1990, art. 1, BS 13-04-1990>
De pensioenen worden toegekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort en worden door de Staat uitgekeerd.
[De Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten stelt ieder jaar voor het daaropvolgende jaar de bijdragevoet vast die nodig is voor de financiering van de pensioenen van de gewezen personeelsleden van de plaatselijke besturen die aangesloten zijn bij de Rijksdienst, met toepassing van het eerste en het tweede lid, en van de pensioenen van hun rechthebbenden. De bijdragevoet wordt toegepast op de wedden die elk plaatselijk bestuur betaalt aan de benoemde personeelsleden aangesloten gedurende het lopende jaar. Deze bijdragevoet wordt vastgesteld op basis van de verhouding tussen, enerzijds, de vermoedelijke uitgaven voor de pensioenen van deze personen, en, anderzijds, de vermoedelijke weddemassa van het bij dit stelsel aangesloten personeel. Hij wordt berekend, rekening houdend met de voorzienbare evolutie van de hiervoor bepaalde verhouding voor een periode die niet korter mag zijn dan drie jaar. Indien de opbrengst van de bijdragen voor een bepaald jaar hoger blijkt dan de werkelijk uitgevoerde pensioenuitgaven voor datzelfde jaar, wordt het overschot ingeschreven in het Reservefonds van de pensioenen van de Rijksdienst. Zowel dit overschot als de financiële inkomsten die het voortbrengt, kunnen enkel worden bestemd voor de financiering van het in het eerste en tweede lid bedoeld gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden.
De plaatselijke overheidsdiensten waarvan het personeel met toepassing van het eerste en tweede lid is aangesloten, dienen aan de Rijksdienst de bijdragen te storten, die met toepassing van het vijfde lid verschuldigd zijn, volgens de regels bepaald in Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van Hoofdstuk I, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
De Rijksdienst stort maandelijks vooraf aan de Schatkist de provisies die nodig zijn voor de betaling van de pensioenmaandbedragen ten laste van het in het eerste en tweede lid bedoelde gemeenschappelijk stelsel van de lokale overheden.] <W 1998-02-22/43, art. 157, Inwerkingtreding : 01-01-1998>
De gemeenten houden op de wedden van het personeel 7,5 pct. in, om ieder jaar het voor de pensioenlasten bestemde krediet te stijven.
Art. 161bis. <Ingevoegd bij W 1992-12-60/40, art. 75, Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. Wanneer, ten gevolge van de herstructurering of de afschaffing van een plaatselijke overheidsdienst die inzake pensioenen aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, personeel van deze overheidsdienst overgeheveld wordt naar een of meer andere plaatselijke overheidsdiensten die niet deelnemen aan het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden, zijn deze andere overheidsdiensten, vanaf de datum van de herstructurering of de afschaffing, ertoe gehouden bij te dragen in de last van de rustpensioenen van de personeelsleden van de geherstructureerde of afgeschafte plaatselijke overheidsdienst die in deze hoedanigheid gepensioneerd werden vóór de herstructurering of de afschaffing ervan. Dit geldt eveneens voor de last van de overlevingspensioenen van de rechthebbenden van voormelde personeelsleden of van de personeelsleden van deze instellingen die overleden zijn vóór de datum van de herstructurering of de afschaffing ervan.
De bijdrage van deze of van elk van deze andere overheidsdiensten wordt jaarlijks door de Administratie der pensioenen vastgesteld. Deze bijdrage is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door de last van de in het eerste lid bedoelde en in de loop van het voorgaande jaar betaalde rust- en overlevingspensioenen te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding die de weddemassa van het naar de andere overheidsdienst overgehevelde personeel vertegenwoordigt ten opzichte van de totale weddemassa van de plaatselijke overheidsdienst op het ogenblik van zijn herstructurering of zijn afschaffing. Voor de toepassing van dit lid worden uitsluitend de wedden van het vast benoemde personeel in aanmerking genomen. De voormelde coëfficiënt wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten vastgesteld rekening houdend met de respectieve weddemassa's op de datum van de personeelsoverdracht.
§ 2. Indien diensten volbracht bij een plaatselijke overheidsdienst die het voorwerp heeft uitgemaakt van een herstructurering of die afgeschaft werd, in aanmerking genomen worden voor een rust- of overlevingspensioen of voor een aandeel van een rust- of overlevingspensioen, dat ten laste is van de Openbare Schatkist of door deze betaald wordt, dan is, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, het op deze diensten betrekking hebbend pensioen of pensioenaandeel van het overgehevelde personeelslid ten laste van de overheidsdienst waarnaar dit personeelslid overgeheveld werd. In geval van een pensioenaandeel wordt dit berekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een bepaald verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector.
§ 3. Om de toepassing van de in § 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn de in de rechten en verplichtingen van de geherstructureerde of afgeschafte plaatselijke overheidsdienst getreden plaatselijke overheidsdiensten ertoe gehouden aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een nominatieve lijst van de overgedragen personeelsleden mede te delen. Deze mededeling moet ten laatste plaatshebben binnen de twee maanden die volgen op de datum van de personeelsoverdracht.
§ 4. De bepalingen van § 1 zijn uitsluitend van toepassing op de plaatselijke overheidsdiensten die vanaf 1 januari 1993 het voorwerp van een herstructurering of een afschaffing zijn geweest.
Art. 161ter. <Ingevoegd bij W 30-12-1992, art. 76, BS 09-01-1993> § 1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten betekent aan elke betrokken plaatselijke overheidsdienst het bedrag van de last die hem toevalt met toepassing van artikel 161bis, §§ 1 en 2.
Het met toepassing van het eerste lid gevraagde bedrag dient te worden gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid der provinciale en plaatselijke overheidsdiensten binnen de twee maanden volgend op de betekening.
Bij wijze van voorschot op de som die voor het lopende jaar zal verschuldigd zijn, is de plaatselijke overheidsdienst ertoe gehouden elk kwartaal een voorlopig bedrag te storten dat overeenstemt met het geraamd bedrag van de pensioenlast voor dit kwartaal. Dit voorlopig bedrag wordt vastgesteld door de Administratie der pensioenen en betekend aan de betrokken plaatselijke overheidsdienst door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
§ 2. De met toepassing van § 1 verschuldigde bedragen worden gelijkgesteld met pensioenbijdragen bedoeld bij artikel 1, f), van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk I, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
§ 3. De Koning bepaalt de nadere regelen volgens welke de met toepassing van § 1 verschuldigde bedragen dienen gestort te worden. Hij bepaalt eveneens het bedrag en de toepassingsvoorwaarden van de verhogingen en de verwijlintresten in geval van niet-naleving van de betalingstermijnen, alsook de invorderingsregelen en de wijze waarop de bijdragen, de verhogingen en de intresten overgedragen worden aan de Openbare Schatkist.
§ 4. De schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten met betrekking tot de met toepassing van § 1 verschuldigde bedragen verjaart na [vijf jaar] vanaf haar opeisbaarheid. Deze wordt bepaald door de kennisgeving van het bedrag van de financiële last aan de betrokken plaatselijke overheidsdienst bij aangetekend schrijven van de voormelde Rijksdienst. De verjaring van de schuldvordering wordt gestuit door een ter post aangetekend schrijven of door een dagvaarding voor het gerecht. <W 1998-02-22/43, art. 164, Inwerkingtreding : 13-03-1998>
Art.162. Heeft een gemeente voor het vaststellen van haar aandeel in de jaarlijkse pensioenuitgaven lagere wedden opgegeven dan die welke voor het berekenen van een pensioen tot grondslag moeten dienen, dan blijft het verschil van het pensioenbedrag uitsluitend te haren laste.
Art.163. De vóór 1 januari 1934 op pensioen gestelde personeelsleden en hun rechtverkrijgenden, alsmede de rechtverkrijgenden van de vóór die datum overleden personeelsleden verkrijgen, ten bezware van de Administratie der pensioenen of, bij niet-aansluiting, ten bezware van de gemeente, een pensioen gelijk aan datgene dat hun zou zijn toegekend indien het tegenwoordig statuut op hen was toegepast geworden.
Dit pensioen wordt berekend op de grondslagen van de bezoldiging waarop de titularissen aanspraak hadden kunnen maken, ingevolge de op 31 december 1945 van kracht zijnde wedderegeling.
De berekening der nieuwe pensioenen zal ingaan op 1 januari 1946.
Het pensioen wordt verminderd in de mate waarin de belanghebbenden elders een pensioen of een wedde ten laste der openbare besturen mochten genieten.
De gemeenten wier personeel bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten is aangesloten en die uiterlijk op 5 mei 1933 tot het verlenen van een pensioen aan de in dit artikel bedoelde personeelsleden en rechtverkrijgenden besloten hebben, worden tot het passende beloop van die verplichting ontslagen.
Art.164. In afwijking van artikel 158, eerste lid, mogen de gemeenteambtenaren die op 25 april 1933 in dienst zijn, en voor wie, bij hun benoeming, geen leeftijdsgrens werd bepaald, tot op de volle leeftijd van vijfenzestig jaar in dienst blijven.
Behalve in geval van ziekten of gebrekkigheden, komen de pensioenen van de gemeenteambtenaren eerst ten bezware van de administratie der pensioenen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de ambtenaren de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben.
Art.165. Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de brigadecommissarissen.
De aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten verschuldigde sommen wegens aansluiting der brigadecommissarissen worden door de provincies betaald. De bestendige deputaties van de provincieraden mogen de uitgave over de gemeenten der brigade omslaan.
Art.166. De aanvullingsregelen omtrent de betaalbaarstelling der pensioenen worden bij koninklijk besluit vastgesteld.
Art.167. De activa, rechten en verplichtingen van de Omslagkas worden overgedragen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
Art.168. De activa, in een door de openbare besturen opgerichte voorzorgsinstelling, verworven met het oog op het vormen van een pensioen voor diensten in een gemeente door bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten aangesloten ambtenaren bewezen, worden aan bedoelde Rijksdienst overgedragen.
Art.169. Dit hoofdstuk is van toepassing op de gewestelijke ontvangers.
TITEL IV. - [...].
HOOFDSTUK I. - [...].
Art.170. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.171. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 171bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK II. - [...].
Afdeling 1. - [...].
Art.172. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 172bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.173. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.174. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.175. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.176. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.177. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.178. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.179. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.180. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.181. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.182. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.183. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Afdeling 2. [...].
Art.184. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Afdeling 3. - [...].
Art.185. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.186. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.187. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.188. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
HOOFDSTUK III. - [...].
Afdeling 1. - [...].
Art.189. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 2. - [...].
Art.190. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.191. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.192. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.193. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.194. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.195. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.196. [...] <W 24-05-1991, art.3, 4°, BS 06-06-1991>
Art.197. [...] <W 24-05-1991, art.3, 4°, BS 06-06-1991>
Art.198. [...] <W 24-05-1991, art.3, 5°, BS 06-06-1991>
Art.199. [...] <W 24-05-1991, art.3, 5°, BS 06-06-1991>
Art.200. [...] <W 24-05-1991, art.3, 4°, BS 06-06-1991>
Afdeling 3. - [...].
Art.201. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.202. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.203. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.204. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.205. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.206. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.207. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.208. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.209. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.210. [...] <W 24-05-1991, art.3, 6°, BS 06-06-1991>
Art.211. [...] <W 24-05-1991, art.3, 6°, BS 06-06-1991>
Art.212. [...] <W 24-05-1991, art.3, 7°, BS 06-06-1991>
Art.213. [...] <W 24-05-1991, art.3, 7°, BS 06-06-1991>
Art.214. [...] <W 24-05-1991, art.3, 6°, BS 06-06-1991>
Art.215. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 4. - [...].
Art.216. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.217. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.218. [...] <W 24-05-1991, art.3, 8°, BS 06-06-1991>
Art.219. [...] <W 24-05-1991, art.3, 8°, BS 06-06-1991>
Art.220. [...] <W 24-05-1991, art.3, 8°, BS 06-06-1991>
HOOFDSTUK IV. - [...].
Art.221. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.222. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.223. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 223bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.224. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.225. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.226. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 226bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.227. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 227bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.228. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.229. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.230. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
TITEL V. - Goederen en inkomsten van de gemeente.
HOOFDSTUK I. - Schenkingen en legaten aan de gemeente.
Art.231. § 1. [...]
De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931.
Als gift wordt niet beschouwd de prijs van een grafconcessie.
§ 2. [Wanneer de waarde [2.500 EUR] te boven gaat, worden de besluiten van de gemeenteraad over de schenkingen en de legaten aan de gemeente of aan de gemeenteinstellingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, onverminderd de toepassing van het koninklijk besluit van 14 augustus 1933, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 87 van 30 november 1939, bevestigd bij de wet van 16 juni 1947, onderworpen aan: <KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
1° het advies van de bestendige deputatie van de provincieraad en de goedkeuring van de Koning, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied;
2° het advies van de bestendige deputatie van de provincieraad en de goedkeuring van de Gewestexecutieve, voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.]
§ 3. [Wanneer de waarde [2.500 EUR] niet te boven gaat, worden de besluiten van de gemeenteraad over de in § 2 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan: <KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
1° de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;
2° de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269, voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
Indien er verzet is geweest, wordt de goedkeuring van de bestendige deputatie binnen acht dagen langs administratieve weg aan de indiener van het bezwaar betekend.
Elk bezwaar tegen de goedkeuring wordt binnen dertig dagen na die betekening ingediend.
Bij gehele of gedeeltelijke weigering van goedkeuring moet het bezwaar ingediend worden binnen dertig dagen na de dag waarop de weigering aan het gemeentebestuur is meegedeeld.
Bij inbrenging van bezwaren beslist de Koning over de aanneming, de verwerping of de vermindering van de schenking of van het legaat, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 39, BS 31-05-1989>
HOOFDSTUK II. Contracten.
Art.232. De gemeenteraad bepaalt de voorwaarden van de huur of de pacht en van elk ander gebruik van de opbrengsten en inkomsten van de eigendommen en rechten der gemeente.
Art.233. De gemeenteraad verleent, in voorkomend geval, aan de huurders of pachters van de gemeente de door dezen aangevraagde kwijtscheldingen waarop zij aanspraak kunnen maken ingevolge de wet of krachtens hun contract dan wel op gronden van billijkheid.
Art.234. De gemeenteraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten worden gegund en stelt de voorwaarden vast.
Hij kan die bevoegdheden voor de opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks beheer van de gemeente overdragen aan het college van burgemeester en schepenen, binnen de perken van de daartoe op de gewone begroting ingeschreven kredieten.
In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het college van burgemeester en schepenen, op eigen initiatief, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de raad uitoefenen. Zijn besluit wordt medegedeeld aan de gemeenteraad die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.
Art.235. <KB 30-05-1989, art.40, BS 31-05-1989> § 1. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de in artikel 234, eerste lid, bedoelde besluiten van de gemeenteraad en de besluiten van het college van burgemeester en schepenen bedoeld in artikel 234, tweede lid, onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
§ 2. De in § 1 bedoelde goedkeuring is niet vereist wanneer de totale waarde van de opdracht niet hoger is dan:
1° [50.000 EUR] frank, als de gemeente minder dan 5.000 inwoners telt [...]; <KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002 en W 2000-05-14/36, art. 1, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
2° [150.000 EUR] frank, als de gemeente 5.000 of meer inwoners telt [...].
De Koning kan de in 1° en 2° genoemde bedragen wijzigen. <KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002 en W 2000-05-14/36, art. 1, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
§ 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 268 en 269 wordt de goedkeuring als verworven beschouwd bij ontstentenis van betekening van een andersluidende beslissing binnen negentig dagen nadat het besluit bij het provinciebestuur is ontvangen.]
Art.236. Het college van burgemeester en schepenen stelt de procedure in en gunt de opdracht. Het kan aan de overeenkomst iedere wijziging aanbrengen die het bij de uitvoering nodig acht, in zover hieruit geen bijkomende uitgaven van meer dan 10 pct. voortvloeien.
Art.237. <KB 30-05-1989, art. 41, BS 31-05-1989> [...]
TITEL VI. - Begroting en rekeningen.
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.238. <W 27-05-1989, art. 3, BS 30-05-1989> Het financiële dienstjaar van de gemeente komt overeen met het burgerlijk jaar.
Behoren tot een dienstjaar alleen de rechten verkregen door de gemeente en de verplichtingen aangegaan ten opzichte van de schuldeisers tijdens dit dienstjaar, ongeacht het dienstjaar waarin zij worden vereffend.
Art.239. <W 27-05-1989, art. 4, BS 30-05-1989> De Koning bepaalt de begrotings-, de financiële en de boekhoudkundige voorschriften van de gemeenten, evenals deze betreffende de nadere regels voor de uitoefening van de taken van hun rekenplichtigen.
Art.240. <W 27-05-1989, art. 5 § 2 et 3, BS 30-05-1989> § 1. De gemeenteraad vergadert in de loop van het eerste kwartaal van ieder jaar om de rekeningen van het voorgaande dienstjaar vast te stellen.
Die rekeningen omvatten de begrotingsrekening, de resultatenrekening en de balans.
Het verslag bedoeld in artikel 96 wordt bij de rekeningen gevoegd.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de rekeningen binnen de maand nadat zij door de gemeenteraad worden aangenomen [aan de in artikel 244, § 3, vermelde toezichthoudende overheid] voorgelegd.] <KB 30-05-1989, art. 42, BS 31-05-1989>
Art.241. <W 27-05-1989, art. 6, BS 30-05-1989> § 1. De gemeenteraad vergadert ieder jaar op de eerste maandag van oktober om te beraadslagen en te besluiten over de begroting van uitgaven en ontvangsten der gemeente voor het volgende dienstjaar.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt de begroting binnen de maand nadat zij door de gemeenteraad werd aangenomen [aan de in artikel 244, § 1, vermelde toezichthoudende overheid] voorgelegd. <KB 30-05-1989, art. 43, BS 31-05-1989>
Art.242. <W 27-05-1989, art. 7, BS 30-05-1989> De begrotingen en rekeningen worden neergelegd op het gemeentehuis, waar eenieder er altijd ter plaatse kennis van kan nemen.
Op die mogelijkheid van inzage wordt gewezen door middel van aanplakbiljetten die door de zorg van het college van burgemeester en schepenen worden aangebracht binnen een maand nadat de begrotingen en rekeningen door de gemeenteraad zijn aangenomen. Dat bericht blijft ten minste tien dagen aangeplakt.
Art.243. Onverminderd de toepassing van het koninklijk besluit van 14 augustus 1933, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 87 van 30 november 1939, bevestigd bij de wet van 16 juni 1947, zijn het advies van de gemeenteraad en van de bestendige deputatie van de provincieraad en de goedkeuring van de Koning vereist voor de besluiten van de openbare instellingen die in de gemeente bestaan en rechtspersoonlijkheid bezitten over de akten van schenking en de legaten aan die instellingen, wanneer de waarde [2.500 EUR] te boven gaat.<KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De goedkeuring van de bestendige deputatie is echter voldoende wanneer de waarde van de schenkingen of legaten dat bedrag niet te boven gaat. In dat geval wordt, indien er verzet is geweest, de goedkeuring binnen acht dagen na haar dagtekening langs administratieve weg aan de indiener van het bezwaar betekend.
Elk bezwaar tegen de goedkeuring moet worden ingebracht uiterlijk dertig dagen na die betekening.
Bij gehele of gedeeltelijke weigering van goedkeuring moet het bezwaar ingebracht worden binnen dertig dagen na de dag waarop de weigering aan het gemeentebestuur meegedeeld is.
Bij inbrenging van bezwaren beslist altijd de Koning over de aanneming, de verwerping of de vermindering van de schenking of van het legaat.
De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931.
Art.244. <KB 30-05-1989, art. 44, BS 31-05-1989> § 1. Door de zorg van het college van burgemeester en schepenen worden aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en aan de goedkeuring van de provinciegouverneur voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren onderworpen de besluiten van de gemeenteraad over de volgende zaken:
1° de begrotingen van de uitgaven der gemeente en van de middelen om die te bestrijden;
2° de jaarlijkse rekening van ontvangsten en uitgaven der gemeente.
Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in het eerste lid genoemde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot 269.
Het gemeentebestuur is ertoe verplicht, bij het voorleggen van de begrotingen en de rekeningen aan de goedkeuring, te bevestigen dat de bepalingen van artikel 242 werden nageleefd.
Het in artikel 96 bedoelde verslag wordt bij de begrotingen en de rekeningen gevoegd.
De vaststelling van de begrotingen en de rekeningen door de bestendige deputatie of de gouverneur, naargelang van het geval, is definitief, behalve bij beroep krachtens § 2.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied kan de gouverneur en, bij weigering van goedkeuring de gemeente, bij de Koning in beroep gaan tegen de beslissingen van de bestendige deputatie.
Voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, kan de gouverneur en, bij weigering van goedkeuring de gemeente, bij de Gewestexecutieve in beroep gaan tegen de beslissingen van de bestendige deputatie.
Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren kan de gemeente bij de Gewestexecutieve in beroep gaan tegen de beslissing tot weigering van goedkeuring door de gouverneur.
§ 3. Het in § 2 bedoelde beroep wordt binnen tien dagen ingesteld; deze termijn vangt aan voor de gouverneur de dag waarop de beslissing valt die het voorwerp is van het beroep en voor de gemeente de dag waarop zij haar ter kennis wordt gebracht.
Het beroep wordt aan de bestendige deputatie of aan de gouverneur, naargelang van het geval, betekend uiterlijk de dag nadat het is ingesteld.
De hogere overheid kan, zowel ter plaatse als per brief, alle inlichtingen doen inwinnen die dienstig zijn voor het onderzoek van het beroep.
Het beroep schorst de tenuitvoerlegging gedurende dertig dagen te rekenen van de in het tweede lid bedoelde betekening; evenwel kan deze termijn zo nodig met dertig dagen worden verlengd bij een met redenen omkleed besluit.
De definitieve vastlegging van de begrotingen en de rekeningen, voor deze termijn verstreken is, behoort aan de Koning of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval.
Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, is de beslissing van de bestendige deputatie of van de gouverneur, naargelang van het geval, uitvoerbaar.
Art.245. [Artikel in bijwerking]
Art.246. <W 27-05-1989, art. 8, BS 30-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wanneer het gemeentebestuur ten gevolge van onvoorziene omstandigheden een uitgave noodzakelijk acht, waarvoor geen krediet op de begroting voorkomt, richt het te dien einde een bijzondere aanvraag aan de bestendige deputatie van de provincieraad.
Art.247. <W 17-10-1990, art. 29, BS 14-12-1990> Geen betaling uit de gemeentekas mag geschieden dan op grond van een op de begroting voorkomende post, in voorkomend geval vastgesteld overeenkomstig artikel 244, of op grond van een bijzonder krediet, in voorkomend geval overeenkomstig artikel 246, of op grond van een voorlopig krediet toegestaan onder de voorwaarden en binnen de grenzen die de Koning bepaalt.
De leden van het college van burgemeester en schepenen zijn persoonlijk aansprakelijk voor de uitgaven die zij in strijd met het eerste lid hebben gedaan of bevolen.
Art.248. § 1. [Geen artikel van de uitgaven der begroting mag worden overschreden en geen overschrijving mag geschieden.]
[§ 2]. Wanneer echter bij het afsluiten van een dienstjaar sommige posten bezwaard zijn met regelmatig en werkelijk aangegane verbintenissen tegenover schuldeisers van de gemeente, wordt het kredietgedeelte dat nodig is [«om de uitgave te vereffenen naar het volgende dienstjaar overgeschreven door middel van een beslissing van het college van burgemeester en schepenen: deze laatste moet bij de rekening over het afgesloten dienstjaar worden gevoegd»].
[...]
[Over de aldus overgeschreven kredieten mag beschikt worden zonder een nieuwe beslissing van de gemeenteraad.]
[§ 3. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren kan de bestendige deputatie van de provincieraad daarenboven het overschrijden van artikelen van de uitgaven der begroting en andere overschrijvingen dan die bedoeld in § 2, toelaten.
Over de krachtens § 2 overgeschreven kredieten mag worden beschikt zonder de toelating van de bestendige deputatie.] <W 27-05-1989, art.10, § 1,2,3 en 4>
Art.249. <KB 30-05-1989, art. 45, BS 31-05-1989> § 1. De gemeenteraad kan echter voorzien in uitgaven die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist, mits hij daartoe een met redenen omkleed besluit neemt.
Wanneer het geringste uitstel onbetwistbaar schade zou veroorzaken, kan het college van burgemeester en schepenen onder eigen verantwoordelijkheid in de uitgave voorzien, onder verplichting om zonder verwijl daarvan kennis te geven aan de gemeenteraad, die besluit of hij met die uitgave al dan niet instemt.
[De leden van het college van burgemeester en schepenen die uitgaven bevolen hebben in de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid, die echter afgewezen zijn op de definitief afgesloten rekeningen, zijn er persoonlijk toe gehouden het overeenkomstige bedrag in de gemeentekas te storten.] <W 17-10-1990, art. 30, BS 14-12-1990>
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden het in § 1, eerste lid, bedoelde besluit van de gemeenteraad en de in § 1, tweede lid, bedoelde beslissing van het college van burgemeester en schepenen zonder verwijl voor goedkeuring meegedeeld aan de bestendige deputatie van de provincieraad, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, of om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en aan de provinciegouverneur, als het gaat om de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2 bedoelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
Art.250. De bevelschriften tot betaling uit de gemeentekas, afgegeven door het college van burgemeester en schepenen, moeten ondertekend worden door de burgemeester of door degene die hem vervangt, en door een schepen; zij worden medeondertekend door de secretaris.
Art.251. <KB 30-05-1989, art. 46, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, beraadslaagt de bestendige deputatie van de provincieraad, bij weigering van of vertraging in het betaalbaar stellen van het bedrag der uitgaven die de wet aan de gemeenten oplegt, daarover, de gemeenteraad gehoord, en beveelt zonodig onmiddellijke betaling.
Die beslissing geldt als bevelschrift tot betaling; de gemeenteontvanger is verplicht, onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, het bedrag te betalen. Indien hij weigert, kan tegen hem opgetreden worden door middel van een dwangbevel [overeenkomstig artikel 136, tweede lid]. <W 17-10-1990, art. 31, BS 14-12-1990>
HOOFDSTUK II. Begrotingsevenwicht.
Art.252. De begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de gemeenten mag, ten laatste te rekenen vanaf het begrotingsjaar 1988, in geen enkel geval, een deficitair saldo op de gewone of de buitengewone dienst, noch een fictief evenwicht of een fictief batig saldo, vertonen.
Art.253. De gemeenten die in gebreke blijven om een sluitende begroting in de zin van artikel 252 in te dienen:
1° mogen op hun personeelsleden, met inbegrip van degenen die functies uitoefenen welke inherent zijn aan de bijzondere werkzaamheden van die gemeenten, de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het personeel der ministeries toepassen;
2° mogen aan de leden van hun onderwijzend personeel slechts de wedde toekennen waarop de betrokkenen rekening houdend met hun bekwaamheidsgetuigschriften, recht zouden hebben indien zij lid waren van het personeel van het Rijksonderwijs, alleen vermeerderd met de vergoedingen en toelagen die in het Rijksonderwijs worden toegekend;
3° mogen de aan de hoedanigheid van lid van het onderwijzend personeel verbonden bezoldiging niet toekennen aan een personeelslid in overtal ten opzichte van de nationale reglementering inzake schoolbevolkingsnormen, evenmin als aan een personeelslid dat niet in het bezit is van de vereiste of van de als voldoende geachte getuigschriften.
Art.254. <KB 30-05-1989, art. 47, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan de overheid belast met het administratieve toezicht inzake begroting, indien de gemeente geen sluitende begroting zoals bedoeld in artikel 252 voorlegt, elke noodzakelijke maatregel nemen om de uitgaven te verminderen en de ontvangsten te verhogen.
HOOFDSTUK III. - Lasten en uitgaven van de gemeente.
Art.255. De gemeenteraad is verplicht elk jaar op de begroting van uitgaven te brengen alle uitgaven die door de wetten aan de gemeente zijn opgelegd, en inzonderheid de volgende:
1° het aankopen en onderhouden van de registers van de burgerlijke stand;
2° het abonnement op het Belgisch Staatsblad en op het Bestuursmemoriaal ;
3° de belastingen op de goederen van de gemeente;
4° de vaststaande en opeisbare schulden van de gemeente, alsmede de schulden die zij moet voldoen ten gevolge van tegen haar uitgesproken rechterlijke veroordelingen;
5° de wedden van de burgemeester, de schepenen, de secretaris, de ontvanger, de bedienden van de gemeente [...] en de boswachters van de gemeente; <W 1998-12-07/31, art. 208, 1°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
6° de kantoorkosten van het gemeentebestuur;
7° het onderhoud van de gemeentegebouwen of de huur van de huizen die tot gemeentegebouw dienen;
8° de huurgelden en de kosten, behalve die voor geringe herstellingen, betreffende de lokalen van vredegerechten, politierechtbanken, politieafdelingen van de parketten van de procureur des Konings en arbeidsrechtbanken in de gemeenten waar die rechtscolleges gevestigd zijn, wanneer de Staat of de Regie der gebouwen geen eigenaar of huurder van de lokalen is;
9° de hulpgelden aan de kerkfabrieken en consistories, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen te verlenen wanneer de middelen van die instellingen ontoereikend blijken;
10° de kosten die door de wetten op het onderwijs ten laste worden gebracht van de gemeente;
11° de uitgaven betreffende de plaatselijke veiligheids- en gezondheidspolitie;
12° de vergoeding voor huisvesting van de bedienaren van de erediensten, overeenkomstig de geldende bepalingen, wanneer geen woning wordt verschaft;
13° de uitgaven bepaald in artikel 130 van het Kieswetboek en de uitgaven vereist voor de verkiezingen van de gemeenteraad;
14° de kosten van het drukwerk benodigd voor de boekhouding van de gemeente;
15° de pensioenen ten laste van de gemeente;
16° de dotaties bepaald in artikel 106 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
17° de uitgaven voor de gemeentewegen en de buurtwegen, de sloten, de waterleidingen en de bruggen, die krachtens de wet ten laste van de gemeente zijn;
[18° de kosten die ten laste worden gelegd van de gemeente door of krachtens de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met inbegrip van, in de meergemeentezones, de dotatie van de gemeente aan de politiezone.] <W 1998-12-07/31, art. 208, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.256. [§ 1]. Wanneer verscheidene gemeenten bij een verplichte uitgave betrokken zijn, dragen zij alle daarin bij naar evenredigheid van het belang dat zij erbij kunnen hebben; in geval van weigering of van onenigheid over de verhouding van dit belang en van de te dragen lasten, beslist de bestendige deputatie van de provincieraad [...].
Betreft de zaak evenwel [gemeenten van verscheidene taalgebieden of van] verscheidene provincies, dan beslist de Koning.
[§ 2. Beroep staat open tegen de beslissing van de bestendige deputatie, bedoeld in § 1, eerste lid,
1° voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, bij de Koning;
2° voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, bij de Gewestexecutieve.] <KB 30-05-1989, art. 48, BS 31-05-1989>
Art.257. <KB 30-05-1989, art. 49, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, trekt de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de gemeenteraad verplichte uitgaven die krachtens de wet ten laste van de gemeente komen, geheel of gedeeltelijk weigert op de begroting te brengen, het vereiste bedrag ambtshalve daarop uit, de gemeenteraad gehoord.
Indien hij zich benadeeld acht, kan de gemeenteraad beroep instellen bij de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
Art.258. <KB 30-05-1989, art. 50, BS 31-05-1989> § 1. Indien de op de begroting gebrachte ontvangsten niet toereikend zijn tot betaling van een gemeenteschuld die erkend en opeisbaar is of die voortvloeit uit een beslissing in laatste aanleg gewezen door het gewone of het administratieve gerecht, stelt de gemeenteraad middelen voor om daarin te voorzien.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, voorziet de bestendige deputatie van de provincieraad erin als de gemeenteraad in gebreke blijft, en zulks na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen.
Daartoe gelast ze een bepaald aantal opcentiemen te heffen op de in de gemeente betaalde directe belastingen, onder goedkeuring van de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied en van de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
§ 3. Voor de in § 2 bedoelde gemeenten beslist de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren, wanneer:
1° de gemeenteraad de uitgaven op de begroting gebracht heeft en de bestendige deputatie, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied of om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, of de provinciegouverneur die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269, als het gaat om de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren, ze verworpen of verminderd heeft;
2° wanneer de bestendige deputatie, in overeenstemming met de gemeenteraad, geen of slechts een ontoereikend krediet uittrekt.
De Koning of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval, bepaalt desgevallend het aantal te heffen opcentiemen.
HOOFDSTUK IV. - Ontvangsten van de gemeente.
Art.259. De gemeenteraad is verplicht jaarlijks alle ontvangsten van de gemeente, onder nadere omschrijving, op de begroting te brengen, evenals die welke de wet haar toekent, alsmede de overschotten van de vorige dienstjaren.
Art.260. De gemeentelijke opcentiemen op de rijksbelastingen worden ingevorderd overeenkomstig de regels bepaald voor de heffing van de belasting waar zij bijkomen.
HOOFDSTUK V. - De gemeentebedrijven en de autonome gemeentebedrijven.
Art.261. <KB 30-05-1989 , art. 51, 31-05-1989> § 1. De gemeentelijke inrichtingen en diensten [...] kunnen worden georganiseerd als gemeentebedrijven en buiten de algemene diensten van de gemeenten om beheerd.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de inrichtingen en diensten bedoeld in § 1 door de Koning aangewezen indien het gaat om een van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en door de Gewestexecutieve indien het gaat om een van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren. <W 1995-03-28/33, art.2, Inwerkingtreding : 18-04-1995>
Art.262. De gemeentebedrijven worden beheerd volgens industriële en commerciële methoden.
Het boekjaar van de gemeentebedrijven valt samen met het kalenderjaar.
De rekening van de gemeentebedrijven omvat de balans, de exploitatierekening en de winst- en verliesrekening, op 31 december van ieder jaar afgesloten.
De nettowinsten van de gemeentebedrijven worden jaarlijks in de gemeentekas gestort.
De overige regels, eigen aan het financieel beheer van de gemeentebedrijven, worden vastgesteld door de Koning.
Art.263. De ontvangsten en uitgaven van de gemeentebedrijven kunnen door een bijzondere rekenplichtige gedaan worden. Deze rekenplichtige valt onder dezelfde regels als de gemeenteontvangers inzake benoeming, [tuchtstraffen], alsmede verantwoordelijkheid en zekerheidstelling. <W 24-05-1991, art. 2, 22°, BS 06-06-1991>
Art. 263bis. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.3, Inwerkingtreding : 18-04-1995> De Koning bepaalt de activiteiten van commerciële of industriële aard waarvoor de gemeenteraad een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten.
Art. 263ter. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.4, Inwerkingtreding : 18-04-1995>
§ 1. De autonome gemeentebedrijven worden beheerd door een raad van bestuur en een directiecomité.
§ 2. De raad van bestuur is gemachtigd alle nuttige of noodzakelijke handelingen te stellen om de doelstellingen van het autonome gemeentebedrijf te verwezenlijken.
De raad van bestuur controleert het bestuur van het directiecomité. Het directiecomité brengt regelmatig verslag uit bij de raad van bestuur.
De gemeenteraad wijst de leden van de raad van bestuur van het autonome gemeentebedrijf aan. De raad van bestuur is samengesteld uit ten hoogste de helft van het aantal gemeenteraadsleden, maar met een maximum van achttien. De meerderheid van de raad van bestuur bestaat uit leden van de gemeenteraad. Elke politieke groep is er in vertegenwoordigd.
De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter.
Bij staking van stemmen in de raad van bestuur is de stem van de voorziteer doorslaggevend.
§ 3. Het directiecomité is belast met het dagelijks bestuur, met de vertegenwoordiging met betrekking tot dat bestuur en met de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur. Het is samengesteld uit een afgevaardigd bestuurder en vier bestuurdersdirecteurs aangesteld door de raad van bestuur.
Het directiecomité wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder. In geval van staking van stemmen in het directiecomité is zijn stem doorslaggevend.
Art. 263quater. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.5, Inwerkingtreding : 18-04-1995> Het toezicht op de financiële toestand en op de jaarrekeningen van de autonome gemeentebedrijven wordt opgedragen aan een college van drie commissarissen, die door de gemeenteraad worden gekozen buiten de raad van bestuur van het gemeentebedrijf en waarvan ten minste één lid is van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren.
Met uitzondering van deze laatste zijn de leden van het college van commissarissen allen lid van de gemeenteraad.
Art. 263quinquies. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.6, Inwerkingtreding : 18-04-1995> De gemeenteraadsleden waarvan het mandaat een einde neemt worden geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn in het autonome gemeentebedrijf.
Alle mandaten in de verschillende organen van de autonome gemeentebedrijven worden beëindigd op de eerste vergadering van de raad van bestuur die volgt op de installatie van de gemeenteraad.
Art. 263sexies. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.7, Inwerkingtreding : 18-04-1995>
§ 1. De autonome gemeentebedrijven beslissen vrij, binnen de grenzen van hun doel, over de verwerving, de aanwending en de vervreemding van hun lichamelijke en onlichamelijke goederen, over de vestiging of de opheffing van de zakelijke rechten op die goederen, alsook over de uitvoering van dergelijke beslissingen en over hun financiering.
§ 2. Zij kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks participeren in publiek- of privaatrechtelijke ondernemingen, verenigingen en instellingen, hierna genoemd de filialen, waarvan het maatschappelijk doel overeenstemt met hun doel.
Ongeacht de grootte van de inbreng van de verschillende partijen in het maatschappelijk kapitaal, moet het autonome gemeentebedrijf over de meerderheid der stemmen beschikken en het voorzitterschap waarnemen in de organen van de filialen.
De leden van de gemeenteraad die als bestuurder of commissaris zitting hebben in de organen van een autonoom gemeentebedrijf, mogen geen enkel bezoldigd mandaat van bestuurder of commissaris vervullen, noch enige bezoldigde activiteit uitoefenen in een filiaal van dat bedrijf.
Art. 263septies. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.8, Inwerkingtreding : 18-04-1995>
§ 1. De raad van bestuur stelt jaarlijks een ondernemingsplan op dat de doelstellingen en de strategie van het autonoom gemeentebedrijf op middellange termijn vastlegt, evenals een activiteitenverslag. Het ondernemingsplan en het activiteitenverslag worden meegedeeld aan de gemeenteraad.
§ 2. De gemeenteraad kan ten allen tijde aan de raad van bestuur verslag vragen over de activiteiten van het autonoom gemeentebedrijf of over sommige ervan.
Art. 263octies. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.9, Inwerkingtreding : 18-04-1995> De artikelen 53 tot 67 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen zijn van toepassing op de autonome gemeentebedrijven behoudens indien deze wet er uitdrukkelijk van afwijkt.
Art. 263nonies. <Ingevoegd bij W 1995-03-28/33, art.10, Inwerkingtreding : 18-04-1995> De wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen is van toepassing op de autonome gemeentebedrijven.
Art. 263decies. <W 1998-02-22/43, art. 160, Inwerkingtreding : 18-04-1995> De bepalingen van Hoofdstuk VI van Titel III van de wet zijn van toepassing op de autonome gemeentebedrijven.
TITEL VII. Toezicht.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.264. <KB 30-05-1989, art. 52, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan de provinciegouverneur, bij een met redenen omkleed besluit, de uitvoering schorsen van de beslissing waarbij een gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege] haar bevoegdheid te buiten gaat, de wet schendt of het algemeen belang schaadt. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Het schorsingsbesluit moet worden genomen binnen veertig dagen nadat het besluit op het provinciaal gouvernement is ingekomen; van het schorsingsbesluit wordt dadelijk kennis gegeven aan de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege], die er onverwijld kennis van neemt en het geschorste besluit kan rechtvaardigen. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
De overheid wier besluit regelmatig wordt geschorst, kan het intrekken.
Na het verstrijken van de termijn, bepaald in artikel 265, § 2, tweede lid, is de schorsing opgeheven.
Art.265. <KB 30-05-1989, art. 53, BS 31-05-1989> § 1. Na het verstrijken van de vernietigingstermijn kunnen de beslissingen van de gemeenteoverheid[, de politieraad of het politiecollege] behoudens beroep bij de Raad van State, alleen door de wetgevende macht worden vernietigd.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan de beslissing waarbij de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege] de wet schendt of het algemeen belang schaadt, worden vernietigd bij een met redenen omkleed besluit van: <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
1° de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied die [...] meer dan 20.000 inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
2° de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, die [...] meer dan 20.000 inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
3° de Koning en de provinciegouverneur, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, die [...] 20.000 of minder inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
4° de Gewestexecutieve en de provinciegouverneur, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, die [...] 20.000 of minder inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
5° de provinciegouverneur, overeenkomstig § 3, als het gaat om de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
Het vernietigingsbesluit moet worden genomen binnen veertig dagen nadat het besluit op het provinciaal gouvernement is ingekomen, of in voorkomend geval, binnen veertig dagen nadat het door de bestendige deputatie van de provincieraad goedgekeurd is of nadat de akte waaruit blijkt dat de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege] kennis heeft genomen van de schorsing, op het provinciaal gouvernement is ingekomen.
Het door de gouverneur genomen vernietigingsbesluit wordt ter kennis gebracht van de betrokkenen en bij uittreksel bekendgemaakt in het Bestuursmemoriaal. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
De Koning, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, en de Gewestexecutieve, voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kunnen het vernietigingsbesluit van de gouverneur onverminderd de onmiddellijke toepassing ervan teniet doen binnen een maand, te rekenen van de dag waarop bij een ter post aangetekend schrijven een afschrift ter kennisgeving aan de gemeente[, aan de politieraad of aan het politiecollege] is gezonden. <W 1999-04-19/50, art. 20, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
§ 3. Met uitzondering van de vernietigingsbesluiten genomen uitsluitend wegens schending van de taalwetgeving, worden de vernietigingsbesluiten van een beslissing van een gemeenteoverheid van Komen-Waasten of Voeren genomen door de gouverneur op een eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
Elke beslissing tot voorstel van vernietiging wordt dadelijk betekend aan de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege]. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Wanneer over het voorstel tot vernietiging een negatief advies wordt uitgebracht, kan de gouverneur eventueel een tweede en laatste met andere redenen omkleed voorstel doen. De provinciegouverneur kan niet meer vernietigen ingeval het college van provinciegouverneurs over dit tweede voorstel een nieuw negatief advies uitbrengt. Hij kan ofwel zich onthouden, ofwel aan de gemeente [, aan de politieraad of aan het politiecollege] meedelen dat hij van de vernietiging afziet, waardoor de schorsing van rechtswege wordt opgeheven. <W 1999-04-19/50, art. 20, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.266. <KB 30-05-1989, art. 54, BS 31-05-1989> De provinciegouverneur of de bestendige deputatie van de provincieraad, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de provinciegouverneur, op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs, voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan, na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten van de gemeentelijke overheidspersonen [, de politieraad of het politiecollege] die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven, ten einde gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen en de provinciale instellingen. <W 1999-04-19/50, art. 21, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
De invordering van de kosten ten laste van de gemeenteoverheden [, de politieraad of het politiecollege] geschiedt, zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de bestendige deputatie of de gouverneur het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
In alle gevallen staat beroep open bij de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het toezicht op sommige handelingen van de gemeenteoverheden van Komen-Waasten en Voeren.
Art.267. <KB 30-05-1989, art. 55, § 2, BS 31-05-1989> In de gevallen bedoeld in de artikelen 12, § 3, 28, § 3, 39, § 2, 41, 65, § 3, 68, § 3, 146, § 2, 150, § 3, 155, § 3, 231, § 3, 2°, 235, § 1, tweede lid, 244, § 1, tweede lid, 249, § 3, 258, § 3, eerste lid, 2°, kan de provinciegouverneur slechts de goedkeuring weigeren op eensluidend en met redenen omkleed advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs, behalve wanneer zij geweigerd wordt wegens schending van de taalwetgeving.
Art.268. <KB 30-05-1989, art. 55, § 3, BS 31-05-1989> Niettegenstaande elke andersluidende bepaling, zijn de beslissingen onderworpen aan de goedkeuring krachtens de in artikel 267 bedoelde bepalingen van rechtswege uitvoerbaar, als de gouverneur binnen negentig dagen niet heeft voorgesteld de goedkeuring te weigeren.
Art.269. <KB 30-05-1989, art. 55, § 4, BS 31-05-1989> Als over het voorstel tot weigering van de goedkeuring een negatief advies wordt uitgebracht, kan de gouverneur een tweede en laatste met andere redenen omkleed voorstel doen binnen dertig dagen na de ontvangst van het negatief advies.
Bij ontstentenis van een tweede voorstel, is de handeling van rechtswege goedgekeurd bij het verstrijken van de voormelde termijn van dertig dagen.
Als over het tweede voorstel opnieuw een negatief advies wordt uitgebracht, is de gouverneur gehouden zijn goedkeuring te verlenen; bij ontstentenis van deze goedkeuring binnen de voormelde termijn van dertig dagen, is de handeling van rechtswege goedgekeurd.
TITEL VIII. Rechtsgedingen.
Art.270. Bij elke tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering treedt het college van burgemeester en schepenen als verweerder op. Het stelt de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in; het verricht alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.
Alle andere rechtsvorderingen waarbij de gemeente als eiser optreedt, mogen door het college slechts worden ingesteld na machtiging van de gemeenteraad.
[In de meergemeentezones, oefent het politiecollege ten aanzien van de politiezone de bevoegdheden uit die krachtens het eerste lid aan het college van burgemeester en schepenen zijn toegekend. De in het tweede lid bepaalde machtiging wordt door de politieraad gegeven.] <W 1998-12-07/31, art. 210, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.271. [§ 1]. Wanneer het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, kunnen een of meer inwoners [...] in rechte optreden namens de gemeente, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordelingen die mochten worden uitgesproken.
De gemeente kan ten aanzien van het geding geen dading treffen zonder medewerking van de inwoner of de inwoners die het geding in haar naam hebben gevoerd.
[§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, is de bevoegdheid bedoeld in § 1 afhankelijk van de machtiging van de bestendige deputatie van de provincieraad die oordeelt of de zekerheid toereikend is.
In geval van weigering staat beroep open bij de Koning, indien het gaat om een van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve indien het gaat om een van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 56, BS 31-05-1989>
Art. 271bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 2, Inwerkingtreding : 07-08-1999> De burgemeester of de schepen waartegen een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor het burgerlijk gerecht of het strafgerecht, kan de Staat of de gemeente in het geding betrekken.
De Staat of de gemeente kan vrijwillig tussenkomen.
Art. 271ter. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 3, Inwerkingtreding : 07-08-1999> Behalve in geval van herhaling, is de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe de burgemeester en de schepen(en) veroordeeld zijn wegens een misdrijf dat ze hebben begaan bij de normale uitoefening van hun ambt.
De regresvordering van de gemeente ten aanzien van de veroordeelde burgemeester of schepen(en) is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomt.
TITEL IX. - Bepaling van de gemeentegrenzen
Art.272. Wanneer een gedeelte van een gemeente als afzonderlijke gemeente wordt opgericht, gelast een koninklijk besluit dat de kiezers uit het afgescheiden gedeelte dadelijk worden bijeengeroepen; het regelt alles wat de eerste verkiezing betreft en bepaalt de datum van de eerste vernieuwing in overeenstemming met de gewone vernieuwingen voorgeschreven door de gemeentekieswet.
De gemeenteraden regelen in onderlinge overeenstemming de verdeling van de gemeentegoederen over de inwoners van de gescheiden grondgebieden op de grondslag van het aantal haardsteden, d.i. het aantal gezinshoofden die hun woonplaats hebben binnen ieder grondgebied. Zij regelen eveneens alles wat de schulden en het archief aangaat.
Bij onenigheid tussen de gemeenteraden wordt het geschil door de Raad van State beslecht.
Indien er geschillen ontstaan omtrent rechten die voortvloeien uit titels of bezit, worden de gemeenten naar de rechtbanken verwezen.
Art.273. Wanneer een gemeente of een gedeelte van een gemeente met een andere gemeente verenigd wordt verklaard, wordt, wat de gemeenschappelijke belangen betreft, gehandeld volgens de bepalingen van artikel 272. Heeft de toevoeging van die gemeente of van dat gedeelte van een gemeente ten gevolge dat het aantal raadsleden moet worden vermeerderd in de gemeente waarmee zij wordt verenigd, dan wordt gehandeld zoals in hetzelfde artikel is bepaald.
TITEL X. Gemeentewegen.
Art.274. De Koning bepaalt, na advies van de gemeenteraad en van de bestendige deputatie, welke wegen, waar deze door de steden en door de aaneengebouwde gedeelten van de plattelandsgemeenten lopen, tot de grote wegen behoren.
Ingeval bestaande wegen of weggedeelten niet langer behoren tot de Rijks- of provinciewegen, worden zij beschouwd als voortaan deel uitmakend van de gemeentewegen, mits de gemeenteraad daarmee instemt. Deze overdracht heeft tot gevolg toekenning om niet van de eigendom van die wegen, die zich in goede staat van onderhoud zullen moeten bevinden op het ogenblik dat hun indeling bij de grote wegen ophoudt.
TITEL XI. Naam.
Art.275. De Koning bepaalt de schrijfwijze van de namen van de gemeenten en de gehuchten.
TITEL XII. - De openbare instellingen.
Art.276. De begrotingen en de rekeningen van de bergen van barmhartigheid van de gemeente behoeven de goedkeuring van de gemeenteraad.
Zijn er bezwaren, dan beslist de bestendige deputatie van de provincieraad.
Art.277. Wanneer de burgemeester het geraden acht, woont hij de vergadering bij van de besturen der bergen van barmhartigheid, en neemt hij deel aan hun beraadslagingen. In dat geval zit hij de vergadering voor en is hij stemgerechtigd.
Art.278. De besturen van de openbare instellingen hebben, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer van hun bossen en wouden op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen.
TITEL XIII. - Bijzondere bepalingen betreffende de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Art.279. <Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 1, BS 17-06-1989> In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest waar één of meer schepenen van de Nederlandse en één of meer schepenen van de Franse taalaanhorigheid verkozen zijn, kan de gemeenteraad beslissen het aantal schepenen, zoals vastgesteld bij artikel 16, te vermeerderen met één eenheid.
Wanneer het aantal in functie zijnde schepenen overeenkomt met het aantal vastgesteld bij artikel 16 en indien geen enkele van deze schepenen ofwel van de Nederlandse ofwel van de Franse taalaanhorigheid is, kan de gemeenteraad beslissen over te gaan tot de verkiezing van een bijkomende schepen, van wie de taalaanhorigheid Nederlands is in het eerste geval, of Frans in het tweede.
[Indien in een gemeente waar een bijkomende schepen verkozen is in toepassing van het eerste of het tweede lid, een schepen zich in één der gevallen van verhindering bevindt bedoeld in artikel 18, en wanneer door deze verhindering alle overige schepenen ofwel van de Nederlandse ofwel van de Franse taalaanhorigheid zijn, kan de verhinderde schepen gedurende de periode van verhindering enkel vervangen worden door een raadslid [van Belgische nationaliteit], van wie de taalaanhorigheid Frans is in het eerste geval, en Nederlands in het tweede geval; dit raadslid wordt aangewezen door de gemeenteraad.] <W 21-03-1991, art. 7, BS 09-04-1991 en W 1999-01-27/30, art. 10, Inwerkingtreding : 07-10-2006>
Art.280. <Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 1, BS 17-06-1989> Wanneer in dezelfde gemeenten de gemeenteraad geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel van de Franse taalaanhorigheid telt, kan het eerstgerangschikte lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat behoort tot de niet in de gemeenteraad vertegenwoordigde taalgroep, of, in voorkomend geval, het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat van rechtswege aangewezen is met toepassing van artikel 6, § 4, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alle akten en stukken betreffende het gemeentebestuur onderzoeken op dezelfde wijze als de raadsleden.
De rangschikking bedoeld in het eerste lid wordt opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 280bis. <Ingevoegd bij W 1994-12-28/33, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-1995> De gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad oefent de bevoegdheden uit die aan de provinciegouverneur worden toegewezen door de artikelen 9, 10,13,eerste lid, 22, 77, 80, 83, 102, 175, 191, 193, 228, 229, 289 en 290.
Artikel 79 is van toepassing op de personeelsleden die onder leiding staan van de gouverneur of de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
TITEL XIV. - De tuchtregeling.
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied.
Art.281. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De bepalingen van deze titel zijn toepasselijk op alle leden van het gemeentepersoneel, met uitzondering van het personeel dat in dienst is genomen [bij een arbeidsovereenkomst, van het personeel bedoeld in de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten en van het personeel] bedoeld in artikel 17 van de Grondwet. <W 2000-12-27/32, art. 47, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
HOOFDSTUK II. - De strafbare feiten.
Art.282. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De tuchtstraffen vermeld in artikel 283 kunnen opgelegd worden wegens:
1° tekortkomingen aan de beroepsplichten;
2° handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen;
3° overtreding van het verbod bedoeld in de artikelen 27 , 68 , § 1, 70 , [en 153]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 1°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
HOOFDSTUK III. - De tuchtstraffen.
Art.283. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De volgende tuchtstraffen kunnen aan de personeelsleden van de gemeente worden opgelegd:
1° lichte straffen:
de waarschuwing;
de berisping;
2° zware straffen:
de inhouding van wedde;
de schorsing;
de terugzetting in graad;
3° maximumstraffen:
het ontslag van ambtswege;
de afzetting.
Art.284. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De inhouding van wedde mag drie maanden wedde niet overschrijden.
Zij mag niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen.
De gemeente garandeert aan de betrokkene een nettowedde gelijk aan het bedrag van het bestaansminimum zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
In geval van deeltijdse prestaties wordt dit bedrag evenredig met de omvang van de prestaties beperkt.
Art.285. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De schorsing bij wijze van straf wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden.
De schorsing bij wijze van straf heeft, zolang zij duurt, verlies van wedde tot gevolg.
De gemeente garandeert aan de betrokkene een nettowedde gelijk aan het bedrag van het bestaansminimum zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
In geval van deeltijdse prestaties wordt dit bedrag evenredig met de omvang van de prestaties beperkt.
Art.286. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad waaraan een lagere weddeschaal verbonden is of die in de hiërarchie een lagere rang inneemt.
In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaats heeft, voorkomen in de hiërarchische rangschikking van de graden van de personeelsformatie waartoe de betrokkene behoort.
De terugzetting in graad is niet van toepassing op de gemeentesecretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger, de gewestelijke ontvanger, [en de bijzondere rekenplichtige]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 2°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
HOOFDSTUK IV. - De bevoegde overheid.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.287. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> § 1. Op verslag van de gemeentesecretaris kan de gemeenteraad aan de door de gemeente bezoldigde personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid opgedragen is, de tuchtstraffen vermeld in artikel 283 opleggen.
Voor de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger, [en de bijzondere rekenplichtige] dient het opleggen van straffen niet op verslag van de gemeentesecretaris te gebeuren. <W 1999-05-13/35, art. 68, 3°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966:
1° worden de beslissingen houdende schorsing voor drie maanden, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad; zij worden bij voorraad ten uitvoer gelegd;
2° mag de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de titularis van een bediening bezwaar inbrengt tegen een besluit van de gemeenteraad tot opheffing van deze bediening of tot vermindering van de eraan verbonden wedde, aan die beslissing alleen haar goedkeuring onthouden voor zover de genomen maatregelen klaarblijkelijk strekken tot een bedekte afzetting.
De gemeenteraad en het benadeelde personeelslid kunnen binnen veertien dagen na de kennisgeving die hen ervan wordt gedaan, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, of bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde bevoegdheden van toezicht uit, overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 .
De gemeenteraad en het benadeelde personeelslid kunnen bij de Gewestexecutieve beroep instellen tegen de beslissing van de gouverneur, binnen veertien dagen na de kennisgeving die hen ervan wordt gedaan.
Art.288. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Op verslag van de gemeentesecretaris kan het college van burgemeester en schepenen aan de door de gemeente bezoldigde personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid opgedragen is, de tuchtstraffen waarschuwing, berisping, inhouding van wedde en schorsing voor een termijn van ten hoogste één maand opleggen.
Het eerste lid is niet van toepassing op de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger, [en de bijzondere rekenplichtige]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 4°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Afdeling 2. [...]
Onderafdeling 1. - [...].
Art.289. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.290. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.291. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.292. [...] <<W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.293. [...] <<W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Onderafdeling 2. - [...].
Art.294. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.295. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.296. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.297. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Afdeling 3. - Bepaling betreffende de gewestelijke ontvanger.
Art.298. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De provinciegouverneur kan aan de gewestelijke ontvanger de tuchtstraffen vermeld in artikel 283 opleggen.
HOOFDSTUK V. - De procedure.
Art.299. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Geen enkele tuchtstraf mag worden opgelegd dan nadat het personeelslid in zijn middelen van verdediging gehoord is over alle feiten die hem ten laste gelegd worden door de overheid die haar uitspreekt.
[...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 6°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Tijdens het verloop van de procedure mag de betrokkene zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze.
Art.300. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de tuchtoverheid een tuchtdossier samen.
Het tuchtdossier bevat alle stukken die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten.
Art.301. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Ten minste twaalf werkdagen vóór zijn verschijning wordt de betrokkene opgeroepen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door afgifte van de oproepingsbrief tegen ontvangstbewijs.
De oproeping dient melding te maken van:
1° al de ten laste gelegde feiten;
2° het feit dat een tuchtstraf wordt overwogen en dat een tuchtdossier is aangelegd;
3° plaats, dag en uur van de hoorzitting;
4° het recht van de betrokkene zich te laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze;
5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien;
6° het recht van de betrokkene de openbaarheid van de hoorzitting te vragen, indien hij voor de gemeenteraad dient te verschijnen;
7° het recht om het horen van getuigen te vragen alsmede de openbaarheid van dat verhoor.
Art.302. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Vanaf de oproeping om voor de tuchtoverheid te verschijnen tot en met de dag vóór de dag van verschijning kunnen de betrokkene en zijn verdediger het tuchtdossier raadplegen en desgewenst de verdedigingsmiddelen schriftelijk mededelen aan de tuchtoverheid.
Art.303. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde weergeeft.
Indien het proces-verbaal op het einde van de hoorzitting wordt opgemaakt, wordt er onmiddellijk voorlezing van gedaan en wordt de betrokkene verzocht het te ondertekenen.
Indien het proces-verbaal na de hoorzitting wordt opgemaakt, wordt het binnen acht dagen na de hoorzitting aan de betrokkene medegedeeld met verzoek het te ondertekenen.
In elk geval kan de betrokkene bij de ondertekening voorbehoud formuleren; indien hij weigert te ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt.
Indien de betrokkene schriftelijk afstand heeft gedaan van de hoorzitting of zich niet aangemeld heeft op de hoorzitting, maakt de tuchtoverheid al naar gelang het geval een proces-verbaal van afstand of van niet-verschijnen op.
Het proces-verbaal van de hoorzitting, van afstand of van niet-verschijnen bevat de opsomming van alle door de wet vereiste procedurehandelingen en vermeldt bij iedere handeling of ze verricht is.
Art.304. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De tuchtoverheid kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of van zijn verdediger getuigen horen.
In dat geval heeft het verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van de betrokkene en, op diens verzoek en met instemming van de tuchtoverheid, in het openbaar.
De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten dat hij in het openbaar wordt gehoord.
Art.305. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> § 1. De tuchtoverheid doet binnen twee maanden na het afsluiten van het proces-verbaal van de laatste hoorzitting, van afstand of van niet-verschijnen, uitspraak over de op te leggen tuchtmaatregel.
Indien geen uitspraak wordt gedaan binnen voormelde termijn, wordt de tuchtoverheid geacht af te zien van vervolging voor de feiten die de betrokkene ten laste worden gelegd.
§ 2. [De leden van de gemeenteraad of van het college van burgemeester en schepenen die niet permanent tijdens het geheel van de hoorzittingen aanwezig waren, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen noch aan de stemming over de op te leggen tuchtmaatregel.] <W 1999-05-13/35, art. 68, 7°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
§ 3. De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt naar de vorm met redenen omkleed.
Art.306. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Ingeval de gemeenteraad bevoegd is om een tuchtstraf op te leggen, wordt de hoorzitting in het openbaar gehouden, indien de betrokkene hierom verzoekt.
Art.307. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Van de met redenen omklede beslissing wordt zonder verwijl kennis gegeven aan de betrokkene, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs.
Wordt van de beslissing geen kennis gegeven binnen de termijn van tien werkdagen, dan wordt ze als ingetrokken beschouwd. Tuchtvervolging voor dezelfde feiten kan niet worden ingesteld.
In de kennisgeving van de beslissing wordt melding gemaakt van de bij de wet bepaalde rechtsmiddelen en van de termijn waarbinnen ze uitgeoefend kunnen worden.
Art.308. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 8°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
HOOFDSTUK VI. - De doorhaling van de tuchtstraf.
Art.309. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Onverminderd hun uitvoering worden de tuchtstraffen waarschuwing, berisping en inhouding van wedde van ambtswege in het persoonlijk dossier van de personeelsleden doorgehaald, na verloop van een termijn waarvan de duur is vastgesteld op:
1° 1 jaar voor de waarschuwing;
2° 18 maanden voor de berisping;
3° 3 jaar voor de inhouding van wedde.
Onverminderd hun uitvoering kunnen de tuchtstraffen schorsing en terugzetting in graad, op verzoek van de betrokkene, doorgehaald worden door de overheid die ze heeft uitgesproken na verloop van een termijn waarvan de duur is vastgesteld op:
1° 4 jaar voor de schorsing;
2° 5 jaar voor de terugzetting in graad.
De tuchtoverheid kan de doorhaling, bedoeld in het tweede lid, alleen weigeren indien nieuwe gegevens aan het licht gekomen zijn die van aard zijn dergelijke weigering te rechtvaardigen.
De in het eerste en tweede lid vastgestelde termijn loopt vanaf de datum waarop de tuchtstraf werd uitgesproken.
HOOFDSTUK VII. - De preventieve schorsing.
Art.310. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Wanneer een personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd wordt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de betrokkene preventief geschorst worden bij wijze van ordemaatregel.
Art.311. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De overheid bevoegd om een tuchtstraf op te leggen is ook bevoegd om preventief te schorsen.
In afwijking van het eerste lid is zowel het college van burgemeester en schepenen als de gemeenteraad bevoegd om de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger en de bijzondere rekenplichtige preventief te schorsen.
Elke door het College van burgemeester en schepenen uitgesproken preventieve schorsing vervalt dadelijk, indien zij door de gemeenteraad in de eerstvolgende vergadering niet wordt bekrachtigd.
Art.312. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> § 1. De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste vier maanden.
In geval van strafrechtelijke vervolging kan de overheid deze termijn voor perioden van ten hoogste vier maanden verlengen zolang de strafrechtelijke procedure duurt, mits inachtneming van de procedure bedoeld in artikel 314.
§ 2. Indien binnen voormelde termijn geen tuchtstraf wordt opgelegd, vervallen alle effecten van de preventieve schorsing.
Art.313. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Wanneer het personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd wordt, kan de overheid die de preventieve schorsing uitspreekt, beslissen dat die schorsing een inhouding van wedde en een ontzegging van de bevorderingsaanspraken in zich houdt.
De inhouding van wedde mag niet meer dan de helft ervan bedragen.
De gemeente waarborgt aan de betrokkene een nettowedde gelijk aan het bedrag van het bestaansminimum zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
In geval van deeltijdse prestaties wordt dit bedrag evenredig met de omvang van de prestaties beperkt.
Art.314. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Vooraleer de overheid een preventieve schorsing kan uitspreken, dient zij de betrokkene te horen overeenkomstig de procedure bedoeld in hoofdstuk V, met dien verstande dat de in artikel 301 bepaalde termijn van twaalf werkdagen teruggebracht wordt tot vijf werkdagen.
In hoogdringende gevallen kan de overheid de preventieve schorsing onmiddellijk uitspreken, onder de verplichting de betrokkene na de uitspraak onverwijld te horen overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde procedure.
Art.315. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Van de beslissing, waarbij de preventieve schorsing wordt uitgesproken, wordt zonder verwijl aan de betrokkene kennis gegeven, hetzij bij ter post aangetekende brief hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs.
Wordt van de beslissing geen kennis gegeven binnen de termijn van tien werkdagen, dan wordt ze als ingetrokken beschouwd. Voor dezelfde feiten kan geen preventieve schorsing worden uitgesproken.
Art.316. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Indien aan de tuchtstraf een preventieve schorsing met behoud van de volledige wedde voorafgaat, dan gaat de tuchtstraf in op de dag dat ze uitgesproken wordt.
Indien, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van wedde en ontzegging van de bevorderingsaanspraken, de tuchtstraf waarschuwing of berisping opgelegd wordt, dan gaat de tuchtstraf in op de dag dat ze uitgesproken wordt; de preventieve schorsing wordt als ingetrokken beschouwd en de ingehouden wedde wordt door de overheid aan de betrokkene terugbetaald.
Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van wedde en ontzegging van de bevorderingsaanspraken, de tuchtstrafinhouding van wedde, schorsing, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting opgelegd wordt, dan heeft de tuchtstraf uitwerking ten vroegste met ingang van de dag waarop de preventieve schorsing is ingegaan; het bedrag van de tijdens de preventieve schorsing ingehouden wedde wordt in mindering gebracht op het bedrag van het weddeverlies verbonden aan de tuchtstraf; indien het bedrag van de ingehouden wedde groter is dan het bedrag van het weddeverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil door de overheid aan de betrokkene terugbetaald.
HOOFDSTUK VIII. - De verjaring van de tuchtvordering.
Art.317. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname van de strafbare feiten.
In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis gesteld wordt dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet voortgezet wordt.
TITEL XV. - Over de gemeentelijke volksraadpleging.
Art.318. <W 1999-05-13/39, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2000> De gemeenteraad kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de inwoners van de gemeente, beslissen de inwoners te raadplegen over de aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 117, 118, 119, 121, 122 en 135, § 2.
Het initiatief dat uitgaat van de inwoners van de gemeente moet worden gesteund door ten minste:
20 % van de inwoners in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners;
3000 inwoners in gemeenten met minstens 15.000 inwoners en minder dan 30.000 inwoners;
10 % van de inwoners in gemeenten met minstens 30.000 inwoners.
Art.319. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Elk verzoek tot het houden van een raadpleging op initiatief van de [inwoners van de gemeente] dient bij aangetekende brief te worden gericht aan het college van burgemeester en schepenen. <W 1999-05-13/39, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Bij het verzoek worden een gemotiveerde nota gevoegd en de stukken die de gemeenteraad kunnen voorlichten.
Art.320. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Het verzoek is alleen ontvankelijk als het wordt ingediend door middel van een formulier afgegeven door de gemeente en als het, buiten de naam van de gemeente en de tekst van artikel 196 van het Strafwetboek, de volgende vermeldingen bevat:
1° de vraag of vragen waarop de voorgenomen raadpleging betrekking heeft;
2° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van eenieder die het verzoekschrift heeft ondertekend;
[3° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de personen die het initiatief nemen tot de raadpleging.] <W 1999-05-13/39, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.321. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek onderzoekt het college van burgemeester en schepenen of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen.
Naar aanleiding van dat onderzoek schrapt het college van burgemeester en schepenen:
1° de dubbele handtekeningen;
2° de handtekeningen van de personen [die niet voldoen aan de in artikel 322, § 1, opgesomde voorwaarden]; <W 1999-05-13/39, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
3° de handtekeningen van de personen ten aanzien van wie de verschafte gegevens ontoereikend zijn om toetsing van hun identiteit mogelijk te maken.
De controle wordt beëindigd wanneer het aantal geldige handtekeningen is bereikt.[In dat geval organiseert de gemeenteraad een volksraadpleging.] <W 1999-05-13/39, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.322. <W 1999-05-13/39, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Om te verzoeken om of deel te nemen aan de volksraadpleging moet men:
1° in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn;
2° de volle leeftijd van zestien jaar hebben bereikt;
3° niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een gemeenteraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt.
§ 2. Om te verzoeken om een volksraadpleging moeten de voorwaarden vermeld in § 1 vervuld zijn op de datum waarop het verzoekschrift werd ingediend.
Om deel te nemen aan de volksraadpleging moeten de voorwaarden vermeld in § 1, 2° en 3°, vervuld zijn op de dag van de raadpleging, en de voorwaarde vermeld in § 1, 1°, op de datum waarop de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten.
De deelnemers die na de datum waarop de lijst van de deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of een beslissing die voor een gemeenteraadskiezer ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de dag van de raadpleging meebrengt, worden van de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging geschrapt.
§ 3. Artikel 13 van het Kieswetboek is van toepassing op alle categorieën van personen die voldoen aan de in § 1 bepaalde voorwaarden.
Voor niet-Belgische onderdanen en voor Belgische onderdanen jonger dan achttien jaar worden de kennisgevingen door de parketten van de hoven en rechtbanken gedaan wanneer de veroordeling of de internering, waartegen met geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden opgekomen, zou geleid hebben tot uitsluiting van het kiesrecht of opschorting van dit recht als ze ten laste van een gemeenteraadskiezer werd uitgesproken.
Ingeval van kennisgeving nadat de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging is opgemaakt, wordt de betrokkene van deze lijst geschrapt.
§ 4. Op de dertigste dag voor de raadpleging maakt het college van burgemeester en schepenen een lijst op van deelnemers aan de volksraadpleging.
Op die lijst worden vermeld:
1° de personen die op vermelde datum in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn en de andere in § 1 bedoelde deelnemingsvoorwaarden vervullen;
2° de deelnemers die tussen deze datum en de datum van de raadpleging de leeftijd van zestien jaar bereiken;
3° de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt of zou nemen uiterlijk op de dag die is vastgesteld voor de raadpleging.
Voor elke persoon die voldoet aan de deelnemingsvoorwaarden, vermeldt de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht en de hoofdverblijfplaats. De lijst wordt volgens een doorlopende nummering en eventueel per wijk van de gemeente opgemaakt, ofwel in alfabetische volgorde van de deelnemers, ofwel geografisch volgens de straten.
§ 5. De deelname aan de volksraadpleging is niet verplicht.
Elke deelnemer heeft recht op één stem.
De stemming is geheim.
De volksraadpleging kan enkel op een zondag plaatsvinden. De deelnemers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 13 uur. Zij die zich voor 13 uur in het stemlokaal bevinden, worden nog tot de stemming toegelaten.
§ 6. Tot stemopneming wordt slechts overgegaan indien aan de raadpleging hebben deelgenomen, ten minste:
20 % van de inwoners in gemeenten, met minder dan 15.000 inwoners;
3000 inwoners in gemeenten met minstens 15.000 inwoners en minder dan 30.000 inwoners;
10 % van de inwoners in gemeenten met minstens 30.000 inwoners.
§ 7. De bepalingen van artikel 147bis van het Kieswetboek zijn van toepassing op de gemeentelijke volksraadpleging, met dien verstande dat de woorden «kiezer» en «kiezers» steeds worden vervangen door respectievelijk de woorden «deelnemer» en «deelnemers», en de woorden «verkiezing» en «verkiezingen» door het woord «volksraadpleging».
Art.323. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Persoonlijke aangelegenheden en aangelegenheden betreffende de rekeningen, de begrotingen, de gemeentebelastingen en retributies kunnen niet het onderwerp van een raadpleging zijn.
De toepassing van artikel 18bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen kan evenmin het onderwerp van een raadpleging zijn.
Geen raadpleging kan worden georganiseerd in een periode van zestien maanden vóór de gewone vergadering van de kiezers voor de vernieuwing van de gemeenteraden. Bovendien kan geen raadpleging worden georganiseerd in een periode van veertig dagen vóór de rechtstreekse verkiezing van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Raden en het Europees Parlement.
De [inwoners van de gemeente] kunnen slechts eenmaal om de zes maanden worden geraadpleegd, met een maximum van zes raadplegingen per zittingsperiode. Gedurende het tijdvak tussen twee vernieuwingen van de gemeenteraad kan slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden. <W 1999-05-13/39, art. 7, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.324. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Een verzoek tot het houden van een raadpleging wordt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad ingeschreven.
Tot de inschrijving wordt overgegaan nadat de controle, bedoeld in artikel 321, werd afgesloten.
Het college is verplicht tot inschrijving op de agenda van de gemeenteraad over te gaan, tenzij de gemeenteraad klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen. Indien hieromtrent twijfel bestaat beslist de gemeenteraad.
Art.325. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Elke beslissing over het houden van een volksraadpleging wordt uitdrukkelijk gemotiveerd.
Het voorgaande lid is tevens van toepassing op elke beslissing die rechtstreeks betrekking heeft op een aangelegenheid die het onderwerp is geweest van een raadpleging.
Art.326. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Ten minste één maand vóór de dag van de raadpleging stelt het gemeentebestuur aan de inwoners een brochure ter beschikking waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve manier wordt uiteengezet. Deze brochure bevat bovendien de gemotiveerde nota, bedoeld in artikel 319, tweede lid, alsmede de vraag of vragen waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd.
Art.327. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> De vragen dienen op zulkdanige manier geformuleerd te zijn dat met ja of neen kan worden geantwoord.
Art.328. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere procedureregels voor het houden van een gemeentelijke volksraadpleging, naar analogie van de procedure bedoeld in de gemeentekieswet voor de verkiezing van de gemeenteraadslieden.
Art.329. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> De Koning bepaalt de wijze waarop de uitslag van de raadpleging aan de bevolking bekendgemaakt wordt.
TITEL XVbis. - De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van de gemeenten.
Art. 329bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 4, Inwerkingtreding : 07-08-1999> De gemeente moet een verzekering afsluiten om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de burgemeester en de schepen(en) bij de normale uitoefening van hun ambt.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze bepaling.
TITEL XVI. - De binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I. - Het bestuur van het district.
Art.330. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Elk districtsbestuur omvat een raad, districtsraad genoemd, een bureau en een voorzitter.
Art.331. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht. De leden van de districtsraden worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn ingeschreven als wonende in de betrokken gebiedsomschrijving. De verkiezingen worden georganiseerd op dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen. De verkiezing wordt geregeld door de bepalingen opgenomen in de gemeentekieswet.
§ 2. Het aantal voor de districtsraden te verkiezen leden wordt bepaald op twee derden van het aantal zetels bepaald in artikel 8 toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen. Het resultaat van deze deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 2, 4, 7, 9, 10, 11, 12, § 1, 12bis, 17, 22, 71, 73, 75, 76, 77, 80 en 81 betreffende de gemeenteraden en hun leden zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden en hun leden, evenwel met dien verstande dat:
1° in artikel 10, tweede, vierde en zesde lid, artikel 11, eerste en tweede lid, artikel 75, tweede lid, artikel 76 en artikel 77, tweede en vijfde lid, het bureau van de districtsraad in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen;
2° in artikel 80 de voorzitter van de districtsraad in de plaats treedt van de burgemeester.
§ 4. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van gemeenteraadslid en lid van de districtsraad. De tot gemeenteraadslid verkozen kandidaat kan het mandaat van districtsraadslid niet opnemen.
Art.332. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. De districtsraden kiezen uit hun midden een voorzitter en de leden van het bureau. Een lid van het college van burgemeester en schepenen zit de installatievergadering voor tot wanneer het bureau wordt verkozen. De verkiezing gebeurt door goedkeuring van een lijst van kandidaten. De verkozenen van de raad kunnen dergelijke lijsten voordragen. Dit dient te gebeuren door een gedagtekende akte van voordracht neer te leggen in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen voor de vergadering waar het bureau wordt verkozen. Om ontvankelijk te zijn moeten op een voordrachtlijst zoveel kandidaten voorkomen als er leden deel uitmaken van het bureau van de districtsraad. De akte van voordracht moet ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de kandidaten die op de voordrachtlijst voor het bureau voorkomen. Ook ingeval op de voordrachtlijst kandidaten voorkomen die verkozen werden op verschillende lijsten, moet de voordrachtlijst telkens ondertekend zijn door de meerderheid van de verkozenen van elke lijst waarvan zich een verkozene als kandidaat op de voordrachtlijst voor het districtsbureau bevindt. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid voorkwam slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat kunnen er, tot op de samenkomst van de districtsraad ter verkiezing van het bureau, nieuwe lijsten worden ingediend bij de voorzitter van de vergadering. Deze lijsten moeten aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoorden.
De eerste op de voordrachtlijst vermelde kandidaat wordt bij verkiezing automatisch voorzitter van de districtsraad. De rangorde van de leden van het bureau stemt overeen met de rangorde waarin de lijst werd opgemaakt.
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid. Wanneer er slechts één lijst werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen lijst de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee lijsten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij herstemming dan is de lijst die de jongste kandidaat bevat, verkozen.
Deze installatievergadering wordt samengeroepen door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, ten laatste op 31 januari van het jaar waarin het mandaat van de nieuw verkozen districtsraad ingaat.
§ 2. Bij een tussentijdse vacature voor het lidmaatschap van het bureau of het voorzitterschap tengevolge van ontslag of overlijden, gaat de raad binnen drie maanden over tot de opvolging. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per mandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen voor de vergadering waar de verkiezing op de agenda staat.
Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid of de kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid door zoveel afzonderlijke stemmingen als er tijdens de vergadering van de raad mandaten te begeven zijn.
Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen.
§ 3. Het aantal leden van het bureau, met inbegrip van de voorzitter, wordt bepaald op twee derden van het aantal leden bepaald door artikel 16 toegepast voor de overeenkomstige gebiedsomschijving, met een maximum van vijf; bij breuk wordt afgerond naar het hoger aantal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
§ 4. De bepalingen van de artikelen 3, 4, 14, 14bis, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 72, 74, 80, 81 en 83 zijn voor zover zij respectievelijk de burgemeester en de schepenen betreffen ook van toepassing respectievelijk op de voorzitter en op de leden van het bureau met dien verstande dat:
1° in artikel 18, tweede tot vierde lid, het bureau in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen en de wijze van vervanging ingeval van verhindering, bedoeld in het laatste lid, die is welke bepaald wordt door § 2 van dit artikel;
2° de wedde van de leden van het bureau en van de voorzitter wordt bepaald door de Koning, daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met het inwonersaantal van het district;
3° de in artikel 22 voor het ontslag van een schepen opgenomen regeling zowel geldt voor de voorzitter als voor de leden van het bureau; het ontslag wordt ingediend bij de districtraad;
4° in artikel 80, derde lid, het lid van het schepencollege dat de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de burgemeester, voor wat de eedafneming van de leden van het bureau betreft, en in artikel 80, vierde lid, het lid van het schepencollege die de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de provinciegouverneur, voor wat de eedafneming van de voorzitter betreft;
5° de in artikel 83 voor de schorsing en de afzetting van de schepenen opgenomen bepalingen gelden zowel voor de voorzitter als voor de leden van het bureau.
Art.333. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. Er is in elk districtsbestuur een secretaris.
§ 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen op de wijze bepaald in artikel 25, § 1.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 25, § 2, 26, 26bis, § 1, 27, 50, 108, 108bis, 109 en 111 zijn van overeenkomstige toepassing op de secretaris met dien verstande dat:
1° in deze bepalingen de gemeenteraad moet worden vervangen door de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau van de districtsraad en de burgemeester door de voorzitter;
2° het door de gemeenteraad goedgekeurd, administratief en geldelijk statuut ook van toepassing is op de secretaris;
3° de gemeentelijke organen bevoegd blijven in tuchtaangelegenheden jegens de secretaris waarbij echter voorafgaandelijk advies aan het bureau van de districtsraad moet worden gevraagd.
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen, besluiten van de districtsraden.
Art.334. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. De bepalingen van de artikelen 84 tot 101 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden met dien verstande dat in deze bepalingen de gemeenteraadsleden of de gemeenteraad moeten worden vervangen door de leden van de districtsraden of de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau en de burgemeester door de voorzitter.
§ 2. De ingevolge artikel 84 aan de leden van de districtsraden toekomende rechten betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het district.
Art.335. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Aan de gemeenteraadsleden en aan de inwoners van het district of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen, hetzij van de provinciegouverneur of van de bestendige deputatie van de provincieraad, hetzij van de burgemeester of van het college van burgemeester en schepenen, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de districtsraad.
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau.
Art.336. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De bepalingen van de artikelen 103 tot 106 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen. beraadslagingen en besluiten van het bureau, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de districtoverheden.
Art.337. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Het opmaken en de bekendmaking van de akten van de districtsraden en van hun bureaus, geschiedt op dezelfde wijze als bepaald voor de akten van de gemeenteraden en colleges doch de organen van het district treden hier in de plaats van de gemeenteraad en van het college.
Art.338. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De reglementen en verordeningen van de districtsraad worden door de voorzitter bekendgemaakt. overeenkomstig het bepaalde in artikel 112. Zij zijn verbindend overeenkomstig het bepaalde in artikel 114.
HOOFDSTUK V. Bevoegdheden.
Art.339. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de voorzitter mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten en de besluiten van de federale overheid, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de gewesten en gemeenschappen noch met de besluiten van de provinciale overheden, noch met de besluiten van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.
Art.340. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1.
1° De gemeenteraad kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de districtsraden.
2° De gemeenteraad kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze bevoegdheid toewees, de raad daartoe machtigt.
3° Wanneer een hogere overheid de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de gemeenteraad, kan de raad deze opdracht overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze opdracht toewees, de raad daartoe machtigt.
§ 2.
1° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het beschikt en die het nader bepaalt, overdragen aan de bureaus van de districtsraden.
2° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden die het door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze bevoegdheid toewees, het college daartoe machtigt.
3° Wanneer een andere overheid of de gemeenteraad de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan het college van burgemeester en schepenen, kan het college deze opdracht overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze opdracht toewees, het college daartoe machtigt.
§ 3.
1° De burgemeester kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de voorzitters van de districten.
2° De burgemeester kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze bevoegdheid toewees, hem daartoe machtigt.
3° Wanneer een andere overheid, de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de burgemeester, kan de burgemeester deze opdracht overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze opdracht toewees, hem daartoe machtigt.
§ 4. Aangelegenheden betreffende de personeelsformatie van de gemeente, de tuchtregeling, de gemeentebegrotingen, de gemeenterekeningen en de gemeentebelastingen kunnen niet in aanmerking komen voor die bevoegdheidsoverdracht.
§ 5. In afwijking van § 3, kunnen de bevoegdheden van de burgemeester inzake politieaangelegenheden niet in aanmerking komen voor bevoegdheidsoverdracht aan de voorzitters van de districten.
§ 6. Bij de toewijzing van de bevoegdheden moeten alle districten op een gelijke wijze behandeld worden. De gemeentelijke overheden zorgen ervoor dat het personeel en de financiële middelen die de districten op grond van de artikelen 346 en 347 van deze wet, ter beschikking gesteld worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die hen toevertrouwd worden.
Art.341. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Indien naar het oordeel van de gemeenteraad een stedelijk belang in het district voorzieningen vordert waaromtrent de districtsraad op grond van artikel 340 bevoegd is, verleent deze aan de uitvoering daarvan medewerking zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is bepaald.
De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten.
Tot de in het eerste lid bedoelde medewerking is de districtsraad gehouden onmiddellijk nadat hem het besluit van de gemeenteraad is medegedeeld.
Wordt door de districtsraad de medewerking geweigerd, dan start een overlegprocedure waarin een reglement voorziet dat door de gemeenteraad wordt opgesteld. Eindigt deze overlegprocedure niet met een consensus, dan kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van de beslissing van de gemeenteraad door het gebruik van de daartoe op de begroting van het district ingeschreven kredieten. Dit geschiedt eerst nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur heeft kenbaar gemaakt. Het daartoe strekkende besluit wordt genomen in de eerste vergadering van de districtsraad volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van antwoord vanwege de districtsraad in de eerste vergadering volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.
Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt of in geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van de nodige voorzieningen opdragen, ook al behoren deze tot de bevoegdheid van een districtsraad.
Art.342. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De artikelen 118, 119, 120 en 120bis zijn eveneens van toepassing op de districtsraden met dien verstande dat:
1° ook de gemeenteraad met toepassing van artikel 118 een voorafgaand onderzoek kan voorschrijven;
2° reglementen en verordeningen eveneens niet strijdig mogen zijn met de besluiten van het schepencollege en de gemeenteraad. De politieverordeningen moeten bovendien goedgekeurd worden door de gemeenteraad vooraleer zij van toepassing kunnen zijn;
3° in de tekst het woord «gemeenteraad» moet verstaan worden als «districtsraad» en het woord «gemeente» als «district».
Art.343. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Benevens de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad beschikt op grond van deze wet, heeft de districtsraad ook een algemene adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het district.
Art.344. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. Het bureau van de districtsraad is belast met:
1° het beheer van de inrichtingen die door het district werden opgericht;
2° de leiding van de werken van het district.
§ 2. Het schepencollege kan de bureaus van de districten belasten met:
1° het beheer van gemeentelijke inrichtingen die in het district gelegen zijn;
2° de vaststelling van de rooilijnen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 6°;
3° het beheer van eigendommen van de gemeente die in het district gelegen zijn;
4° het doen onderhouden van buurtwegen en waterlopen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 11°.
§ 3. De artikelen 125 en 126 zijn van overeenkomstige toepassing op het bureau van de districtsraad, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.
Art.345. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Elke districtsraad doet een voorstel voor de samenstelling van een eigen personeelsformatie die rekening houdt met de eigen behoeften en die als zodanig deel uitmaakt van de door de gemeenteraad voor de gehele gemeente vastgestelde personeelsformatie. De districtsraad doet voorstellen doch de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft bij het gemeentebestuur.
Na goedkeuring van de personeelsformatie door de gemeenteraad wordt het personeel voor de districten ter beschikking gesteld door het college van burgemeester en schepenen.
Deze personeelsleden, die tewerkgesteld zijn in de districtsbesturen, blijven deel uitmaken van het gemeentelijk personeelsbestand en zij hebben het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen voor andere ambten. Het toezicht zoals bepaald in artikel 123, 10°, van de nieuwe gemeentewet ten aanzien van het aan het district geaffecteerde personeel, wordt uitgeoefend door het bureau van de districtsraad.
De gemeentelijke organen blijven bevoegd in tuchtaangelegenheden [...]. [Het tuchtdossier moet, behalve indien het over de districtssecretaris zelf gaat, een advies van de districtssecretaris bevatten. Het advies moet gegeven worden uiterlijk vijftien dagen na het verzoek daartoe van de gemeentesecretaris. Indien het advies niet of niet tijdig wordt gegeven kan de tuchtprocedure voortgezet worden zonder dit advies.] <W 2000-06-09/33, art. 2, 1° en 2°, Inwerkingtreding : 21-07-2000>
Art.346. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks een algemene dotatie en/of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting worden verstrekt aan de districten.
Art.347. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De districtsraden moeten steeds vooraf advies uitbrengen over de manier waarop de financiering van de districten moet gebeuren.
Art.348. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De bepalingen betreffende de begrotingen en de rekeningen van de gemeenten zijn van toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten; in het bijzonder:
gebeuren de vastleggingen en de betalingsopdrachten binnen de goedgekeurde begroting van het district door het bureau van het district;
staat de plaatselijke ontvanger in verband met bevoegdheden van de districtsraad of het bureau van de districtsraad onder het gezag van het bureau van de districtsraad;
is artikel 99, § 2, van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening van de districtsraad, met dien verstande dat de gemeenteraad moet vervangen worden door de districtsraad;
is artikel 136bis van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ontvanger ook door het bureau van de districtsraad kan worden gehoord over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben met betrekking tot het bestuur van het district;
zijn de artikelen 240 en 241 van overeenkomstige toepassing op de rekeningen en de begrotingen van de districten, met dien verstande dat de gemeenteraad moet worden vervangen door de betreffende districtsraden waarbij de maand oktober in artikel 241, § 1, moet worden vervangen door de maand september;
is artikel 242 van overeenkomstige toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten waarbij de neerlegging op het districtshuis gebeurt en waarbij het bureau van het district voor de aanplakking zorgt;
is artikel 252 over het begrotingsevenwicht van overeenkomstige toepassing op de begrotingen van de districten.
Art.349. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De voorzitters van de districtsraden kunnen door het college van burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens de toestand dit vereist. Zulk overleg is alleszins verplicht jaarlijks voor het opmaken van de gemeentebegroting evenals voor de vaststelling van de personeelsformatie die ter beschikking wordt gesteld van de districtsraden. Met het oog op dit overleg vormen de voorzitters gezamenlijk de conferentie van de voorzitters.
Art.350. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De districtsraad heeft het recht om mits naleving van het door de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement punten toe te voegen aan de agenda van de gemeenteraad, voor zover die betrekking hebben op die zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren.
Art.351. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De artikelen 318 tot 329 betreffende de gemeentelijke volksraadpleging zijn van toepassing voor de districtsraden, voor zover het over aangelegenheden van gemeentelijk belang gaat die tot hun bevoegdheid behoren. In deze artikelen treden de districtsraad en het bureau op in de plaats van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen.
BIJLAGEN
Art. N1. Bijlage 1. Inhoud.
Zie opgemaakte inhoud.
Art. N2. Bijlage 2. Concordantietabel
Gemeentewet | Cod. |
Art. 1. | Art. 1. |
Art. 2: l. 1 | Art. 7. |
l. 2 tot 4 | Art. 13. |
l. 5 tot 7 | Art. 15. |
Art. 3: l. 1 | Art. 16. |
l. 2 | Art. 103. |
Art. 4. | Art. 8. |
Art. 6. | Art. 23. |
Art. 19. | Art. 5. |
Art. 20. | Art. 6. |
Art. 53. | Art. 79. |
Art. 56: l. 1 | Art. 82. |
l.2 en 3 | Art. 83. |
Art. 62: l.1 | Art. 85. |
l.2 en 3 | Art. 86. |
Art. 63: l.1 | Art. 87. |
l.2, 3 en 4 Art. | Art.97. |
Art. 64. | Art. 90. |
Art. 65: l.1 en 2 | Art. 88. |
l.3 | Art. 99. |
Art. 66: l.1 en 2 | Art. 100. |
l.3 en 6 | Art. 101 |
Art. 67. | Art. 89. |
Art. 68. | Art. 92. |
Art. 69: l.1 en 2 | Art. 102. |
l.3 | Art. 84. |
Art. 70. | Art. 96. |
Art. 71: l.1 en 2 | Art. 93. |
l.3 en 4 | Art. 94. |
l.5 | Art. 95. |
Art. 72. | Art. 98. |
Art. 73. | Art. 91. |
Art. 74. | Art. 12. |
Art. 75: l.1 | Art. 117. |
l.2 en 3 | Art. 119 |
l.4 | Art. 118 |
Art. 76. | Art. 231, Art. 243 en Art. 274. |
Art. 77: inleidende zin en 8° en 9° | Art. 244: §1 |
l.2 tot 5 | Art. 244: §3 |
Art. 78. | Art. 120. |
Art. 79. | Art. 276. |
Art. 81. | Art. 232. |
Art. 82. | Art. 233. |
Art. 82bis: §1 | Art. 234. |
§2 | Art. 235. |
§3 | Art. 236. |
§4 | Art. 237. |
Art. 83. | Art. 123 en 278. |
Art. 84: §1, l.1 | Art. 145. |
l.2 tot 5 | Art. 146: §§1 en 3 |
§2 | Art. 149. |
Art. 84bis. | Art. 120. |
Art. 85: l.1 | Art. 150: §1 |
l.2 | Art. 150: §§1 en 4 |
Art. 85bis: l.1 | Art. 150: §2 |
l.2 | Art. 150: §§1 en 4 |
Art. 86. | Art. 254. |
Art. 87: l.1 | Art. 265: §§1 en 3. |
l.2 | Art. 265: §§1 en 3. |
l.3 en 4 | Art. 265: §3. |
l.5 | Art. 265: §4. |
Art. 88. | Art. 268. |
Art. 89: l.2, 1e zin | Art. 104. |
2e en 3e zin | Art. 105. |
l.2 en 3 | Art. 106 |
l.4 | Art. 107 |
Art. 90: l.1 | Art. 123. |
l.2 en 3 | Art. 134. |
Art. 91: l.1 en 2 | Art. 129. |
l.3 | Art. 277. |
Art. 92. | Art. 125. |
Art. 93: l.1, 1ste zin | Art. 126. |
l.2 | Art. 126. |
l.3, 1ste zin | Art. 154. |
2de zin | Art. 126. |
l.4 | Art. 155: §§1 en 3. |
l.5 | Art. 155: §3. |
Art. 93bis. | Art. 127. |
Art. 93ter. | Art. 128. |
Art. 94. | Art. 135: §1. |
Art. 95. | Art. 130. |
Art. 97. | Art. 131. |
Art. 98: l.1 en 2 | Art. 132. |
Art. 99: l.1 | Art. 151. |
l.2 | Art. 38:l.2 en Art. 40 en Art. 41. |
Art. 100. | Art. 133. |
Art. 101: 1° | Art. 109. |
2° | Art. 110. |
3° | Art. 111. |
Art. 102: l.1 en 2 | Art. 112. |
l.3 | Art. 114: l.1 |
l.4 | Art. 113. |
l.5 | Art. 114, l.2 |
l.6 | Art. 115. |
Art. 103 | Art. 19 |
Art. 104 | Art. 21 |
Art. 107: l.1 | Art. 14. |
l.2 | Art. 17:l.1 |
l.3 | Art. 10. |
l.4 en 5 | Art. 11. |
l.6 | Art. 17:l.2. |
Art. 108. | Art. 20. |
Art. 109: l.1 | Art. 25: l.1 en Art. 36: l.1 en Art. 40 en Art. 41: l.2. |
l.3 | Art. 36:l.3 en Art. 40 en Art. 41. |
l.4 | Art. 36:I.4 en Art. 40 en Art. 41. |
l.5 | Art. 37 en Art. 40 en Art. 41. |
l.6 | Art. 38 en Art. 39 en Art. 40 en Art. 41. |
Art. 109bis. | Art. 24: §1. |
Art. 110: l.1 | Art. 50. |
l.2 | Art. 51. |
Art. 110bis. | Art. 27. |
Art. 111: §1, l.1 | Art. 28: §1 |
§1, l.3 tot 7 | Art. 30. |
§2 | Art. 31. |
§3 | Art. 32. |
§4 | Art. 33. |
§5 | Art. 34. |
§6 | Art. 35. |
Art. 112. | Art. 108. |
Art. 113. | Art. 26. |
Art. 114: l.1, 1° | Art. 53 en Art. 54. |
l.1, 1° en 2° | Art. 52:l.1 |
l.2 | Art. 52:l.2 |
l.3 | Art. 54. |
Art. 114bis:l.1 | Art. 68: §1, l.1 |
l.2 | Art. 68:§1, l.3 |
l.3 | Art. 68:§3. |
l.4 | Art. 69. |
Art. 114ter. | Art. 142. |
Art. 115. | Art. 55. |
Art. 116: l.1 en 2 | Art. 56. |
l.3 | Art. 57. |
Art. 117: l.1 | Art. 58. |
l.2 | Art. 62. |
Art. 117bis:l.1 en 3 | Art. 59. |
l.4 | Art. 60. |
Art. 118. | Art. 64. |
Art. 119. | Art. 61. |
Art. 120. | Art. 63. |
Art. 121: l.1 en 2 | Art. 136. |
l.3 | Art. 137. |
l.4 | Art. 138. |
Art. 121bis. | Art. 139. |
Art. 122: l.1 en 4 | Art. 65: §1. |
l.5 | Art. 67. |
l.6 | Art. 169. |
Art. 122bis:l.1 en 3 | Art. 140. |
l.4 | Art. 141. |
l.5 | Art. 141. |
Art. 122ter. | Art. 70. |
Art. 130. | Art. 129 en Art. 68. |
Art. 130bis. | Art. 152: §1. |
Art. 131. | Art. 255. |
Art. 132. | Art. 256. |
Art. 133: l.1 en 2 | Art. 257. |
l.3 | Art. 258. |
Art. 134. | Art. 259. |
Art. 138. | Art. 260. |
Art. 139: l.1 tot 4 | Art. 238. |
l.5 | Art. 239. |
Art. 139bis:l.1 en 2 | Art. 240. |
l.3 en 4 | Art. 241. |
Art. 140. | Art. 242. |
Art. 141: l.1 | Art. 244: §1 |
l.3 | Art. 245. |
Art. 142. | Art. 246. |
Art. 143. | Art. 247. |
Art. 144. | Art. 248. |
Art. 145. | Art. 249. |
Art. 146. | Art. 250. |
Art. 147. | Art. 251. |
Art. 147bis. | Art. 261. |
Art. 147ter. | Art. 262. |
Art. 147quater. | Art. 263. |
Art. 148. | Art. 270. |
Art. 150. | Art. 271. |
Art. 151. | Art. 272. |
Art. 152. | Art. 273. |
Art. 153. | Art. 170. |
Art. 154. | Art. 171. |
Art. 155. | Art. 172. |
Art. 156. | Art. 173. |
Art. 157. | Art. 174. |
Art. 158. | Art. 175. |
Art. 159. | Art. 176. |
Art. 160. | Art. 177. |
Art. 161. | Art. 178. |
Art. 162. | Art. 179. |
Art. 163. | Art. 180. |
Art. 164. | Art. 181. |
Art. 165. | Art. 182. |
Art. 166. | Art. 183. |
Art. 167. | Art. 184. |
Art. 168. | Art. 185. |
Art. 169. | Art. 186. |
Art. 170. | Art. 187. |
Art. 171. | Art. 188. |
Art. 172. | Art. 189. |
Art. 173. | Art. 190. |
Art. 174. | Art. 191. |
Art. 175. | Art. 192. |
Art. 176. | Art. 193. |
Art. 177. | Art. 194. |
Art. 178: §1 | Art. 195. |
§2 | Art. 197. |
§3 | Art. 198. |
Art. 179. | Art. 199. |
Art. 180. | Art. 200. |
Art. 181: l.1 | Art. 201. |
l.2 en 3 | Art. 202. |
Art. 182. | Art. 203. |
Art. 183. | Art. 204. |
Art. 184. | Art. 205. |
Art. 185. | Art. 206. |
Art. 186: l.1 tot 4 | Art. 207. |
l.5 | Art. 208. |
l.6 | Art. 209. |
Art. 187: §1 | Art. 210. |
§2 | Art. 211. |
§3 en 4 | Art. 212. |
Art. 188. | Art. 213. |
Art. 189. | Art. 214. |
Art. 190. | Art. 215. |
Art. 191. | Art. 216. |
Art. 192: l.1 en 2 | Art. 217. |
l.3 | Art. 218. |
l.4 | Art. 219. |
Art. 193. | Art. 220. |
Art. 194. | Art. 221. |
Art. 195: l.1 | Art. 222. |
l.2 | Art. 223. |
Art. 196. | Art. 224. |
Art. 197. | Art. 225. |
Art. 198. | Art. 226. |
Art. 199. | Art. 227. |
Art. 200: §1 | Art. 228. |
§2 | Art. 229. |
Art. 201. | Art. 230. |
---------- | ----------- |
Wet van 1 juli 1860 | Cod. |
Art. 1. | Art. 80: l.1 |
Art. 2: l.1 en 2 | Art. 80: l.2 en 3 |
Art. 2: l.3 | Art. 81. |
Wet van 26 mei 1882. | |
Art. 4. | Art. 275. |
Wet van 21 december 1927. | |
Art. 7: l.1, 2, 4, 5 en 6 | Art. 153: §1 |
l.3 | Art. 195. |
Gemeentekieswet | |
Art. 67. | Art. 71. |
Art. 68. | Art. 72. |
Art. 69. | Art. 73. |
Art. 70: l.1 en 6 | Art. 78. |
l.7 en 8 | Art. 74:§1 |
Art. 71. | Art. 75. |
Art. 72. | Art. 76. |
Art. 73. | Art. 77. |
Art. 78. | Art. 2. |
Art. 79. | Art. 3. |
Art. 80. | Art. 22. |
Art. 81. | Art. 9. |
Art. 82. | Art. 10. |
Art. 83. | Art. 4. |
Loi du 25 avril 1933. | |
Art. 1 : l.1 tot 3 | Art. 156. |
l.4 | Art. 158: l.1 |
l.5 | Art. 159. |
Art. 3. | Art. 161. |
Art. 5. | Art. 162. |
Art. 6. | Art. 166. |
Art. 8. | Art. 167. |
Art. 9. | Art. 163. |
Art. 10. | Art. 164. |
Art. 10bis. | Art. 160. |
Art. 11. | Art. 165. |
Art. 12. | Art. 168. |
Besluitwet | Cod. |
Besluitwet van 23 december 1946. | |
Art. 1. | Art. 42. |
Art. 2. | Art. 43. |
Art. 3. | Art. 44. |
Art. 4. | Art. 45. |
Art. 5. | Art. 46. |
Art. 6. | Art. 47. |
Art. 8. | Art. 48. |
Art. 9. | Art. 49. |
Wet van 21 augustus 1948. | |
Article 1. l. 2 | Art. 122. |
Wet van 14 februari 1961. | |
Art. 71: §1, l.2 | Art. 147: §1 |
Art. 72. | Art. 148. |
Wet van 27 juli 1961. | |
Art. 9. | Art. 144. |
Wet van 26 juli 1971. | |
Art. 56: §3 | Art. 267. |
§4 | Art. 268. |
§6 | Art. 269. |
Wet van 29 juni 1976. | |
Art. 11: l.2 | Art. 158: l.2 |
Art. 37. | Art. 157. |
Wet van 9 augustus 1980. | |
Art. 46: l.1 | Art. 116. |
---------- | ----------- |
Koninklijk besluit nr. 110 van 13 december 1982. | Cod. |
Art. 1. | Art. 252. |
Art. 2. | Art. 253. |
Art. 3. | Art. 254. |