22 JANUARI 1945. - Wet betreffende de economische reglementering en de prijzen (Opschrift vervangen door W 30-07-1971, Art. 3 § 1) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-2005 en tekstbijwerking tot 21-03-2024)
Hoofdstuk I.
Art. 1-2
Art. 2 Duitstalige gemeenschap
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 2 WAALS GEWEST
Art. 2bis, 3-4, 4bis, 4ter
Hoofdstuk II.
Art. 5-7, 7bis VLAAMSE GEWEST
Hoofdstuk III.
Art. 7ter, 7quater, 7quinquies, 8-10, 10bis, 10ter, 11, 11bis
Hoofdstuk IV.
Art. 12-13
1947120302 1950112250 1962011001 1965051803 1967031301 1970110601 1971060108 1974041705 1974120337 1976013102 1977071304 1979101706 1983011172 1983011305 1983011344 1983011423 1983080068 1984011003 1984011151 1984011219 1984011254 1984011269 1984011280 1984011359 1984011372 1985011004 1985011224 1985011396 1985011432 1985011433 1985911419 1986011160 1986011264 1986011317 1986011337 1986011362 1986011380 1986011382 1987011142 1988011111 1988011197 1988011199 1988011208 1988011210 1988011243 1989011011 1989011025 1989011366 1990011047 1990011058 1990011290 1990011362 1990011411 1990014322 1991011035 1991011405 1991022605 1992011003 1992011277 1992011436 1992014023 1993011162 1993021250 1994011301 1994011302 1995011217 1996011106 1996011124 1996011125 1996011411 1997011080 1997011081 1997011383 1998011027 1998011050 1998011051 1998011052 1998011061 1998011062 1998011103 1999011157 1999011267 1999011357 1999011388 1999011435 1999011441 1999011464 1999011465 2000003474 2000011472 2001011081 2001011309 2001011421 2001011422 2001011437 2001011521 2001011522 2002003562 2002011023 2002011232 2002011299 2002011378 2002011419 2003011284 2003011296 2003011618 2003011619 2004011028 2004011039 2004011240 2004011241 2005011264 2005011308 2005011348 2005011366 2005011504 2005011524 2006011153 2006011179 2006011190 2006011207 2006011208 2007011370 2008011342 2009011057 2009011239 2010011136 2010011173 2010011258 2010011313 2015031385 2015035073 2015035949 2016011187 2016202714 2017011633 2019014022 2024005671 2024005672 2024007335 2024007989
Hoofdstuk I.
Artikel 1.<Opgeheven bij W 2013-04-03/18, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (voir AR 2013-12-08/01, art. 2)>
Art.2.[§ 1.] De minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft mag, hetzij voor het grondgebied van het Koninkrijk, hetzij voor sommige gedeelten ervan, de maximumprijzen vaststellen voor de op grond van § 1 van bovenvermeld artikel 1 bedoelde zaken. <W 23-12-1969, art. 2, a>
[§ 2.] Hij mag insgelijks de maximumwinst vaststellen welke elke verkoper of tusschenpersoon zich mag toeëigenen. <W 23-12-1969, art. 2, a>
§ 2bis. [1 ...]1.
§ 3. [1 ...]1.
[§ 4. De Minister tot wiens bevoegdheid de economische zaken behoren, kan alle modaliteiten uitvaardigen die nodig zijn voor de toepassing en de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1 en 2, (met name de prijsverhogingsaangifte.] <W 23-12-1969, Art. 2, b> <W 30-07-1971, art. 1, b>
(Hij kan zich al het nodige bewijsmateriaal doen ter hand stellen voor het onderzoek van de ingediende prijsverhogingsaangiften.
Meer bepaald kan hij voorschrijven dat de door hem aangestelde ambtenaren en agenten zonder verplaatsing mededeling moeten krijgen van alle boeken, registers en andere boekingsstukken, waarvan het bijhouden door of krachtens wettelijke bepalingen is voorgeschreven.
[Lid 4 opgeheven] <W 17-07-1975>
Voor de vaststelling van de maximumprijzen of de perken zoals bedoeld in dit artikel, raadpleegt de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren vooraf de Commissie tot Regeling van de Prijzen, waarvan het statuut door de Koning wordt vastgelegd, volgens de modaliteiten vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.] <W 30-07-1971, art. 1>
§ 5. [2 ...]2.
----------
(1)<W 2013-04-03/18, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 2)>
(2)<W 2013-11-20/02, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 6)>
Art. 2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [§ 1.] De minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft mag, hetzij voor het grondgebied van het Koninkrijk, hetzij voor sommige gedeelten ervan, de maximumprijzen vaststellen voor de op grond van § 1 van bovenvermeld artikel 1 bedoelde zaken. <W 23-12-1969, art. 2, a> [§ 2.] Hij mag insgelijks de maximumwinst vaststellen welke elke verkoper of tusschenpersoon zich mag toeëigenen. <W 23-12-1969, art. 2, a> § 2bis. [1 ...]1. § 3. [1 ...]1. [§ 4. De Minister tot wiens bevoegdheid de economische zaken behoren, kan alle modaliteiten uitvaardigen die nodig zijn voor de toepassing en de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1 en 2, (met name de prijsverhogingsaangifte.] <W 23-12-1969, Art. 2, b> <W 30-07-1971, art. 1, b> (Hij kan zich al het nodige bewijsmateriaal doen ter hand stellen voor het onderzoek van de ingediende prijsverhogingsaangiften. Meer bepaald kan hij voorschrijven dat de door hem aangestelde ambtenaren en agenten zonder verplaatsing mededeling moeten krijgen van alle boeken, registers en andere boekingsstukken, waarvan het bijhouden door of krachtens wettelijke bepalingen is voorgeschreven. [Lid 4 opgeheven] <W 17-07-1975> [3 Voor de vaststelling van de maximumprijzen of de perken zoals bedoeld in dit artikel, met uitzondering van de vaststelling van de prijzen in de instellingen voor bejaardenopvang in het Duitse taalgebied, raadpleegt de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren vooraf de Commissie tot Regeling van de Prijzen, waarvan het statuut door de Koning wordt vastgelegd, volgens de modaliteiten vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. ]3 § 5. [2 ...]2. ----------
(1)<W 2013-04-03/18, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 2)>
(2)<W 2013-11-20/02, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 6)>
(3)<DDG 2016-02-22/24, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 2_VLAAMS_GEWEST. [§ 1.] De minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft mag, hetzij voor het grondgebied van het Koninkrijk, hetzij voor sommige gedeelten ervan, de maximumprijzen vaststellen voor de op grond van § 1 van bovenvermeld artikel 1 bedoelde zaken. <W 23-12-1969, art. 2, a> [3 Het bepalen van maximumprijzen voor water bestemd voor menselijke aanwending wordt geregeld in artikel 12bis van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending.]3 [§ 2.] Hij mag insgelijks de maximumwinst vaststellen welke elke verkoper of tusschenpersoon zich mag toeëigenen. <W 23-12-1969, art. 2, a> § 2bis. [1 ...]1. § 3. [1 ...]1. [§ 4. De Minister tot wiens bevoegdheid de economische zaken behoren, kan alle modaliteiten uitvaardigen die nodig zijn voor de toepassing en de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1 en 2, (met name de prijsverhogingsaangifte.] <W 23-12-1969, Art. 2, b> <W 30-07-1971, art. 1, b> (Hij kan zich al het nodige bewijsmateriaal doen ter hand stellen voor het onderzoek van de ingediende prijsverhogingsaangiften. Meer bepaald kan hij voorschrijven dat de door hem aangestelde ambtenaren en agenten zonder verplaatsing mededeling moeten krijgen van alle boeken, registers en andere boekingsstukken, waarvan het bijhouden door of krachtens wettelijke bepalingen is voorgeschreven. Voor de vaststelling van de maximumprijzen of de perken zoals bedoeld in dit artikel, raadpleegt de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren vooraf de Commissie tot Regeling van de Prijzen, waarvan het statuut door de Koning wordt vastgelegd, volgens de modaliteiten vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.] <W 30-07-1971, art. 1> [4 Het vierde lid is niet van toepassing voor de Vlaamse Gemeenschap bij de vaststelling van de maximumprijzen of de perken [5 voor centra voor dagverzorging, centra voor kortverblijf, groepen van assistentiewoningen en woonzorgcentra als vermeld in het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019]5.]4 § 5. [2 ...]2. ----------
(1)<W 2013-04-03/18, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 2)>
(2)<W 2013-11-20/02, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 6)>
(3)<DVR 2015-12-18/24, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
(4)<DVR 2016-07-15/17, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 29-08-2016>
(5)<DVR 2019-02-15/21, art. 73, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 2_WAALS_GEWEST. (§ 1.) De minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft mag, hetzij voor het grondgebied van het Koninkrijk, hetzij voor sommige gedeelten ervan, de maximumprijzen vaststellen voor de op grond van § 1 van bovenvermeld artikel 1 bedoelde zaken. <W 23-12-1969, art. 2, a> (§ 2.) Hij mag insgelijks de maximumwinst vaststellen welke elke verkoper of tusschenpersoon zich mag toeëigenen. <W 23-12-1969, art. 2, a> § 2bis. [1 ...]1. § 3. [1 ...]1. (§ 4. De Minister tot wiens bevoegdheid de economische zaken behoren, kan alle modaliteiten uitvaardigen die nodig zijn voor de toepassing en de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1 en 2, (met name de prijsverhogingsaangifte.) <W 23-12-1969, Art. 2, b> <W 30-07-1971, art. 1, b> (Hij kan zich al het nodige bewijsmateriaal doen ter hand stellen voor het onderzoek van de ingediende prijsverhogingsaangiften. Meer bepaald kan hij voorschrijven dat de door hem aangestelde ambtenaren en agenten zonder verplaatsing mededeling moeten krijgen van alle boeken, registers en andere boekingsstukken, waarvan het bijhouden door of krachtens wettelijke bepalingen is voorgeschreven. (Lid 4 opgeheven) <W 17-07-1975> Voor de vaststelling van de maximumprijzen of de perken zoals bedoeld in dit artikel, [3 [6 met uitzondering van de vaststelling van de prijzen in de inrichtingen voor de huisvesting van bejaarde personen]6]3 [4 en met betrekking tot waterdistributie en sanering]4 raadpleegt de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren vooraf de Commissie tot Regeling van de Prijzen, waarvan het statuut door de Koning wordt vastgelegd, volgens de modaliteiten vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.) <W 30-07-1971, art. 1> [5 [6 In afwijking van lid 4, voor de vaststelling van de prijzen met betrekking tot waterdistributie en sanering, raadpleegt de Minister van Economie allereerst het Comité voor Watercontrole, ingesteld bij artikel D-4 van het Waalse Waterwetboek en waarvan het statuut bij de artikelen R-16 en volgende van bedoeld Wetboek wordt bepaald.]6]5 § 5. [2 ...]2. ----------
(1)<W 2013-04-03/18, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 2)>
(2)<W 2013-11-20/02, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 6)>
(3)<DWG 2015-12-17/55, art. 186, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(4)<DWG 2015-12-17/55, art. 112, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(5)<DWG 2015-12-17/55, art. 113, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(6)<DWG 2016-12-21/02, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 2bis.
<Opgeheven bij W 2013-04-03/18, art. 9, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.3.
<Opgeheven bij W 2014-03-27/37, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 30-04-2014>
Art.4.
<Opgeheven bij W 2014-03-27/37, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 30-04-2014>
Art. 4bis. <BW 07-06-1946, art. 1> In geval van hoogdringendheid en wanneer hij beslist een geschreven verzoekschrift in aanmerking te nemen, uitgaande van een groepeering van voortbrengers of verdeelers met rechtspersoonlijkheid bekleed, en welke de ontegensprekelijke meerderheid der belanghebbenden vertegenwoordigt, hetwelk er toe strekt een reglementering voorzien bij artikel 3, §§ 1 en 2, van onderhavige besluitwet te doen instellen, kan de minister van Economische Zaken het advies van den raad voor economische geschillen nopens dit verzoekschrift en haar overeenstemming met het algemeen belang alsmede nopens het verzet, welke ze zou hebben doen oprijzen, vragen.
Art. 4ter. <BESLW 07-06-1946, art. 1> Met dit doel laat de minister van Economische Zaken in het Staatsblad een bericht verschijnen dat het voorwerp van het verzoekschrift samenvat; aan ieder belanghebbende toelaat er kennis van te nemen of verzet aan te teekenen binnen den door hem vastgestelden termijn. Na het verstrijken ervan maakt hij het verzoekschrift en de gebeurlijke verzetschriften aan den raad voor economische geschillen over. Deze maakt hem zijn geschreven advies over na verhoor op tegenspraak van beide partijen en onderzoek van hun argumenten, de Regeeringscommissaris, door den minister benoemd, gehoord.
Hoofdstuk II.
Art.5.De bepalingen van de hoofdstukken II en III zijn van toepassing op de opsporing, de vaststelling en de vervolging van :
a) de bij hoofdstuk I en door de besluiten bij toepassing der beschikkingen van dit hoofdstuk bedoelde inbreuken;
b) de inbreuken bedoeld in de besluitwet van 22 September 1939 op de bereiding van tarwemeel;
c) (elke inbreuk op de ministerieele besluiten, genomen ter uitvoering van de besluitwet van 31 Januari 1945 waarbij aan den minister van Economische Zaken de bevoegdheid wordt verleend, alleen of gemeenschappelijk met de(n) betrokken minister(s), tot zekere onderzoekingen over te gaan, gewijzigd en aangevuld bij de besluitwet van 5 Mei 1945, alsmede elke inbreuk op de besluitwet van 7 Mei 1945 waarbij aan den minister van Ravitailleering de bevoegdheid wordt verleend tot zekere onderzoekingen over te gaan of op de te harer uitvoering genomen ministerieele besluiten;) <BESLW 07-05-1945, art. 3>
d) de inbreuken bedoeld bij de besluitwet van 23 September 1939 tot reglementeering van het gebruik en den verkoop van inlandse tarwe;
e) de inbreuken op de ter uitvoering van die besluitwetten genomen besluiten;
f) elke inbreuk op de besluiten genomen ter uitvoering van de wet van 5 Maart 1935, betreffende de burgers, bij vrijwillige verbintenis of bij opeisching geroepen om de werking van de openbare diensten in oorlogstijd te verzekeren en van de wet van 16 Juni 1937 waarbij aan den Koning machtiging wordt verleend om de noodige maatregelen te treffen, met het oog op het verzekeren van 's lands mobilisatie en het beschermen van de bevolking in geval van oorlog en waarvan de uitvoering aan den minister van Ravitailleering en aan den minister van Economische Zaken is toevertrouwd;
[1 g) de inbreuken op artikel 70 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen(I), en op de besluiten genomen in uitvoering van dit artikel.]1
----------
(1)<W 2010-12-29/01, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
Art.6. § 1. (Onverminderd de plichten welke op de officieren van de gerechtelijke politie rusten, zijn bevoegd om zelfs individueel de in artikel 5, 8, 9 en 11 bedoelde inbreuken op te sporen en door middel van proces-verbaal vast te stellen, zonder ten deze echter de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie te verkrijgen :
a) de door den minister van Ravitailleering aangestelde ambtenaren en beambten;
b) de door den minister van Landbouw aangestelde ambtenaren en beambten;
c) de door den minister van Economische Zaken aangestelde ambtenaren en beambten;
d) de ambtenaren van het bestuur der directe belastingen, van het bestuur der douanen en accijnzen en van het bestuur der registratie en domeinen;
e) het toezichtspersoneel van het Hoog Comité van Toezicht;
f) de inspecteurs van de apotheken;
g) de inspecteurs en controleurs van de voedingswaren;
h) de gerechtelijke agenten van de parketten;
i) de beëedigde agenten belast met de gemeentepolitie, alsmede de rijkswachters;
j) de ingenieurs van den Arbeid, de maatschappelijke inspecteurs en controleurs van het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg;
k) de niet-beëedigde agenten belast met de gemeentepolitie en de veldwachters.
Onverminderd de toepassing van artikels 279 tot 282bis van het Wetboek van strafvordering, zijn de hiervoren opgesomde ambtenaren en agenten ten aanzien van de opsporing en de vaststelling der inbreuken op alle wetten en besluiten betreffende de reglementering ter zake van de prijzen en de bevoorrading van het land en de vaststelling van loonen en wedden, onderworpen aan het toezicht van de Procureur-Generaal die tegen hen de sancties treft zoals voorzien bij artikel 60, alinea's 1 en 2, van de wet van 20 April 1810 op de rechterlijke inrichting en het beleid der justitie, gewijzigd bij artikel 4 van het koninklijk besluit nr 184 van 5 Juli 1935.) <BESLW 18-05-1946, art. 2>
§ 2. De processen-verbaal opgemaakt wegens inbreuk bij onderhavig besluit voorzien, hebben bewijskracht behoudens tegenbewijs.
Art.7.§ 1. Bij de vervulling van hun opdracht mogen de in artikel 6 vermelde ambtenaren en beambten, alsmede de officieren van gerechtelijke politie :
1° alle nuttige vaststellingen doen met inbegrip van het opmaken van de inventaris van de producten, grondstoffen, eet- en koopwaren of dieren in de opslagplaatsen, private entrepots, fabrieken, werkhuizen, magazijnen, slijterijen, over 't algemeen, in alle plaatsen waar die zaken worden in bezit gehouden met industrieele-, handels- of speculatieve doeleinden tentoongesteld of te koopgesteld;
2° overgaan of doen overgaan tot de telling van de huisdieren en de geoogste of nog tak- en wortelvaste grondproducten;
3° al vervoer, hoe het ook geschiede, controleeren;
Bij de eerste vordering moeten de vervoerders blijven staan, hun voertuig stilhouden en de noodige hulp verleenen tot het vaststellen van den aard en de hoeveelheid van de vervoerde goederen.
Kan het onderzoek onmogelijk ter plaatse geschieden, dan moet het vervoerde, zoo de optredende ambtenaar of beambte zulks beveelt, naar een plaats worden gebracht, waar het onderzoek kan worden gedaan, dit alles gebeurt op kosten van den vervoerder zoo een inbreuk te zijner laste wordt vastgesteld;
4° zonder kosten de noodige monsters nemen voor het bepalen van den aard der producten, grondstoffen, eet- of koopwaren, zoomede voor de bewijsverschaffing omtrent de inbreuk.
In voorkomend geval dienen de eigenaars bezitters of houders van bedoelde zaken de recipienten te verschaffen noodig voor het vervoer of de bewaring der monsters.
5° zich op eerste vordering doen overleggen of opzoeken alle bescheiden, stukken of boeken van nut voor het vervullen van hun opdracht en inzonderheid de officieele documenten, de vervoerdocumenten, de handelsdocumenten, -briefwisseling en -boeken, alsmede die onder de documenten in beslag nemen welke noodzakelijk zijn om het bewijs van de inbreuk te vormen of om de mededaders of medeplichtigen der overtreders op te sporen; aan den belanghebbende wordt een ontvangstbewijs der inbeslaggenomen documenten overhandigd. Zij mogen langs fotographischen weg of anderszins afschrift nemen of doen nemen van de aan hun toezicht onderworpen bescheiden en door middel van fotographische opnamen vaststellingen doen;
6° de overtreders aanhouden wier identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld of die geen geregelde verblijfplaats in het land hebben. De overtreders worden vóór den burgemeester, den politiecommissaris of den commandant der Rijkswachtbrigade gebracht, die zich van hun identiteit vergewist en ze, indien daartoe aanleiding bestaat, ter beschikking van den procureur des Konings stelt. Indien de overtreder een vreemdeling is zonder regelmatige verblijfplaats in het land, kan een aanhoudingsbevel tegen hem worden uitgevaardigd, zelfs indien het misdrijf met minder dan drie maanden gevangenisstraf wordt gestraft. De invrijheidstelling van den beklaagde tegen wien aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, moet steeds afhankelijk worden gemaakt van de verplichting om een borgsom te storten;
7° beslag leggen, zelfs indien een derde er eigenaar van is, op de producten, grondstoffen, eet- en koopwaren of dieren, die het voorwerp van de inbreuk uitmaken, alsmede op de productie-, verwerkings-, vervoermiddelen of welke voorwerpen ook, die gediend hebben om ze voort te brengen, ze te verwerken, ze te verdeelen of ze te vervoeren.
(Zij kunnen, eveneens, beslag leggen op de producten, grondstoffen, eetwaren, koopwaren of dieren die in het bezit zijn van de overtreder en van dezelfde soort en dezelfde bestemming zijn als degene die het voorwerp van het misdrijf uitmaken.
Zij kunnen de zegels leggen op de inbeslaggenomen voorwerpen.) <W 14-02-1948, art. 1>
De inbeslagnemingen kunnen aanleiding geven tot het aanstellen van een bewaker ter plaatse of in om het even welke andere plaats aangeduid door de verbaliseerende agenten. Deze laatsten kunnen de inbeslaggenomen goederen te koop stellen. In dit geval, wordt er de opbrengst van geconsigneerd tot dat over het misdrijf een beslissing werd getroffen.
Deze prijs neemt de plaats in van de inbeslaggenomen goederen zoowel wat de verbeurdverklaring als de gebeurlijke teruggave aan den belanghebbende betreft;
8° de regelmatig voorgeschreven vorderingen beteekenen, ze uitvoeren of ze doen uitvoeren;
9° elke overtreder aanhouden en hem vóór den procureur des Konings brengen;
10° agenten van de openbare macht opeischen die er toe gehouden zijn hun bijstand te verleenen of deskundigen, hetzij om de tenuitvoerlegging van de door de overheid voorgeschreven maatregelen te verzekeren of te controleeren, hetzij om den aard en de omstandigheden van een misdrijf te waardeeren;
11° van de gemeentebesturen de noodige middelen opeischen tot de vervulling van hun opdracht. Deze gemeentebesturen kunnen, te dien einde, in den persoon van den burgemeester, van een der schepenen, van den gemeentesecretaris of van Deén der officieren van de gemeentelijke politie, worden opgeëischt.
Zij kunnen er, o.m., toe gehouden worden de inbeslaggenomen waren in ontvangst te nemen, er het vervoer van te verzekeren en er de bewakers van te zijn.
§ 2. Bij het vervullen van hun opdracht mogen de in artikel 6 van onderhavig besluit bedoelde agenten, terwijl zij zich desnoods door de opgeeischte deskundigen doen vergezellen :
1° te allen tijde binnengaan :
a) In alle plaatsen waar het publiek toegang heeft, o.m. de openbare markten, hallen en verkoopzalen, mijnen en warenbeurzen, de plaatsen waar tentoonstellingen, fooren, kermissen, liefdadigheidsfeesten die voor het publiek toegankelijk zijn en sportmanifestaties worden ingericht, de drankslijterijen, spijshuizen en hotels, de inrichtingen voor verkoop in het groot en in het klein;
b) bij alle producenten, industrieelen of handelaars; worden o.m. bedoeld bij onderhavig alinea de landbouwbedrijven, hoeven, melkerijen, werkhuizen, fabrieken, magazijnen, winkels, kramen, en welke plaatsen ook die voor de bereiding, de voortbrenging, en voor een verkoop van de producten, grondstoffen, eet- of koopwaren dienen;
c) in alle plaatsen waar zij gerechtigd zijn te meenen dat voor handels-, industrieele- of speculatieve doeleinden achtergehouden producten, grondstoffen, waren, eet- of koopwaren of dieren voorhanden zijn;
d) in de woningen, lokalen of besloten erven die palen aan de bovenbedoelde plaatsen en inrichtingen.
Worden o.m. als aanpalende woningen, lokalen of besloten erven beschouwd, elk lokaal of besloten erf gelegen hetzij in hetzelfde onroerend goed, hetzij in dezelfde landbouw-, nijverheids- of handelsonderneming.
De bij voorgaande littera c bedoelde huiszoekingen in de privé-woongelegenheden moeten ten minste door twee agenten gezamenlijk geschieden.
Indien de in voorgaand artikel 6 bedoelde agenten de meening zijn toegedaan dat, ten einde het bestaan van een inbreuk vast te stellen, huiszoekingen in de niet bij vorige alinea's a tot d bedoelde private woongelegenheden moeten geschieden, mogen zij er slechts van 5 uur tot 21 uur en met toelating (van de rechter in de politierechtbank) of den procureur des Konings toe overgaan. De huiszoeking moet door ten minste twee agenten geschieden. <W 10-10-1967, art. 3-91, § 30>
Wanneer de ambtenaren of beambten iemand vervolgen die er van verdacht wordt dieren, producten, grondstoffen, eet- of koopwaren te vervoeren welke het voorwerp van een misdrijf uitmaken, mogen zij ook, te allen tijde, binnengaan in alle openbare en private plaatsen waar die persoon is binnengegaan; in dit geval zijn de ambtenaren er niet toe gehouden de huiszoeking getweeën te doen.
2° Te allen tijde binnengaan in de stations, haltes, opslagplaatsen, magazijnen, aanhoorigheden, convooien en rijtuigen van de spoorwegen, buurtspoorwegen, trams, autobussen, trolleybussen of andere openbare of private vervoermiddelen, en er alle vaststellingen of inbeslagnemingen doen, eender of gezegde rijtuigen in gang zijn of stilstaan.
[1 § 2/1. Onverminderd de paragrafen 1 en 2, kunnen de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, c), de inbreuken op deze wet, de besluitwet van 14 mei 1946 houdende verscherping van de controle der prijzen en hun uitvoeringsbesluiten opsporen en vaststellen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in boek XV, titel 1, hoofdstuk 1, van het Wetboek van economisch recht.]1
§ 3. De gerechtskosten welke voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 worden vastgesteld, betaald, vastgelegd en, indien noodig, ingewonnen overeenkomstig de bepalingen van het strafrechterlijk tarief, nadat zij getaxeerd werden door de overheid welke den eisch stelt.
Deze kosten worden in mindering gebracht op het crediet voorzien op de begrooting van het Ministerie van Justitie, voor de betaling der gerechtskosten inzake beteugeling der misdrijven.
De bij taxatie toegekende kosten worden betaald door de tusschenkomst van de griffiers der Hoven en Rechtbanken bij middel van fondsen die te hunner beschikking worden gesteld door het Bestuur der Registratie en Domeinen, voor de betaling der gerechtskosten inzake beteugeling der misdrijven. De voor memorie toegekende kosten worden door de tusschenkomst van het Ministerie van Justitie (Dienst der gerechtskosten inzake beteugeling der misdrijven) vereffend.
----------
(1)<W 2024-02-09/19, art. 58, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art. 7bis_VLAAMSE_GEWEST.[1 Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de ambtenaren en de beambten, vermeld in artikel 6 van deze wet, beslissen om de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het tweede tot en met het tiende lid.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren en de beambten, vermeld in artikel 6 van deze wet, op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening.
De persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid, rechtvaardigt.
Als de betrokkene in het geval, vermeld in het eerste lid, tijdens de periode, vermeld in het tweede lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren en de beambten, vermeld in artikel 6, zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het achtste lid. Als het nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse toezichtcommissie.
Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.
Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het eerste lid, bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.]1
----------
(1)<BVR 2019-07-19/22, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 12-09-2019>
Hoofdstuk III.
Art.7ter. [1 § 1. De inbreuken bedoeld in de artikelen 5, 8 en 9 of de uitvoeringsbesluiten ervan opgespoord en vastgesteld door de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, c), kunnen het voorwerp uitmaken van:
1° de toepassing van de transactieprocedure bedoeld in artikel 11bis, § 1;
2° een administratieve vervolging met toepassing van de procedure bedoeld in titel 1/2 van boek XV van het Wetboek van economisch recht;
3° een strafrechtelijke vervolging.
§ 2. De vervolging gebeurt overeenkomstig titel 1/1 van boek XV van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 59, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.7quater. [1 Het openbaar ministerie bezorgt aan de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht een kennisgeving van zijn beslissing om al dan niet strafvervolging in te stellen, of al dan niet een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen.
Wanneer het openbaar ministerie ervan afziet een strafvervolging in te stellen, of een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal waarin de inbreuk werd vastgelegd, beslissen de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht of de procedure voor de administratieve geldboete moet worden opgestart.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.7quinquies. [1 Indien het openbaar ministerie afziet van een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van hetzelfde Wetboek voor te stellen, bezorgt het een afschrift van de procedurestukken van het aanvullend opsporingsonderzoek aan de bevoegde ambtenaren bedoeld in artikel XV.60/4 van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 61, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.8.§ 1. Alle vrijwillige verhinderingen of belemmeringen tot het uitoefenen der functies van de in artikel 6 genoemde ambtenaren worden gestraft met een [1 strafrechtelijke]1 geldboete van 100 tot 100 000 [1 euro]1 en met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand of met slechts één van deze straffen [1 , hetzij met een administratieve geldboete van 100 tot 100.000 euro]1.
Bij recidive wordt de boete verdubbeld en loopt de overtreder een gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar op.
Worden beschouwd als vrijwillig het uitoefenen van de functies verhinderd of belemmerd te hebben zij die weigeren de inlichtingen te verschaffen of de bescheiden mede te deelen welke krachtens onderhavige besluitwet worden gevraagd, die wetens en willens onjuiste inlichtingen of bescheiden verschaffen, of weigeren de herkomst van de eet- of koopwaren, producten, grondstoffen of dieren, aan te duiden welke het voorwerp van het onderzoek uitmaken en met een speculatieve bedoeling schijnen in het bezit gehouden te worden.
§ 2. Zijn strafbaar met de in onderhavig artikel voorziene straffen de provinciale en gemeentelijke overheden, de ambtenaren en beambten van het Rijk, de provincies en gemeenten alsmede de er van afhangende organismen, die weigeren de besluiten of onderrichtingen uit te voeren van de overheden, betreffende ravitailleering van het land, de rantsoeneering of de vaststelling van de prijzen, alsmede betreffende de beteugeling van de misbruiken in den handel met en de verdeeling van producten, grondstoffen, eet- of koopwaren en dieren of die, hetzij door hun verzet, hetzij door hun nalatigheid, de uitvoering belemmeren.
----------
(1)<W 2024-02-09/19, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.9.§ 1. (De misdrijven bedoeld bij artikel 5 van deze besluitwet worden gestraft met gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met [1 een strafrechtelijke]1 geldboete van 100 tot 1 000 000 [1 euro]1, of met één van die straffen alleen [1 , hetzij met een administratieve geldboete van 100 tot 100.000 euro]1.
In geval van herhaling, worden de geldboete en de gevangenisstraf verdubbeld; zij worden steeds cumulatief uitgesproken. Evenwel mag het bedrag van de geldboete, verhoogd met de opdecimes, niet minder bedragen dan de waarde der producten, grondstoffen, eetwaren, koopwaren of dieren die het voorwerp van de inbreuk uitmaken.) <W 14-02-1948, art. 1, § 2>
Indien de waarde der producten, grondstoffen, eet- en koopwaren of dieren, die het voorwerp der inbreuk uitmaken hooger is dan 10 000 [1 euro]1, dan is de gevangenisstraf drie maanden ten minste.
§ 2. Verbeurdverklaring van de producten, grondstoffen, eet- en koopwaren of dieren die het voorwerp van de inbreuk uitmaken, wordt uitgesproken overeenkomstig artikel 42 en 43 van het Strafwetboek. De Hoven en Rechtbanken zijn er daarenboven toe gemachtigd de verbeurdverklaring uit te spreken, zelfs wanneer de eigenaar van het voorwerp der inbreuk een derde persoon is.
Zij zijn er eveneens toe gemachtigd de verbeurdverklaring uit te spreken van de productie-, verwerkings-, verdeelings- of vervoermiddelen of om het even welke voorwerpen, zelfs wanneer zij aan derde personen in eigendom toebehooren, welke bestemd zijn of gediend hebben om de producten, grondstoffen, eet- en koopwaren of dieren die het voorwerp van de inbreuk uitmaken voort te brengen, te fabriceeren, te verwerken, te verdeelen of te vervoeren. (Zij mogen, op grond van artikel 7, § 1, 2° lid, inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaren.) <W 14-02-1948, art. 1, § 3>
§ 3. De Hoven en Rechtbanken kunnen daarenboven den overtreder veroordeelen tot het betalen van een som welke overeenstemt met de ten onrechte gemaakte winst of met de ongeoorloofde stijging der prijzen.
Deze som wordt op dezelfde wijze als de geldboete ingevorderd.
De krachtens de §§ 2 en 3 van onderhavig artikel uitgesproken veroordeelingen zijn invorderbaar ten laste der erfgenamen van de veroordeelden.
§ 4. Voor elke door de producenten gepleegde inbreuk betreffende hun tellings-, voortbrengings- en leveringsverplichtingen inzake landbouw, kan de rechter, op aanvraag van het openbaar ministerie, de geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring van den veestapel der exploitatie van den overtreder uitspreken. De aldus bevolen verbeurdverklaring kan worden uitgevoerd door de agenten aangeduid door den minister van Ravitailleering; zij beschikken, bij de vervulling van hun opdracht, over de bij artikel 7 van onderhavig besluit voorziene machten. De bestemming van den verbeurdverklaarden veestapel wordt door den minister van Ravitailleering geregeld.
§ 5. a) Indien de inbreuk door een invoerder, een voortbrenger, een fabricant, een verdeeler of een handelaar is gepleegd, kunnen de Hoven en Rechtbanken de sluiting van de inrichting uitspreken voor een tijdbestek dat één jaar niet te boven gaat. Deze sluiting kan zelfs uitgevoerd worden ten laste van een derde die de inrichting zou hebben overgenomen sedert de inbreuk die tot de sluiting aanleiding gaf, werd vastgesteld.
In dit geval nochtans zal de derde in het geding betrokken worden en tegen het vonnis zal verzet mogelijk zijn indien hij zijn goede trouw en de onwetendheid van de bedreiging tot sluiting, die op de inrichting rustte, kan bewijzen.
Zij kunnen eveneens voor den overtreder het verbod of de beperking uitspreken op het recht om persoonlijk of door tusschenpersoon het beroep of de handel uit te oefenen bij de uitoefening waarvan de inbreuk werd gepleegd of het beroep of den handel die daarmee verband houden. Deze maatregel kan definitief of tijdelijk zijn.
Geldt het een leurhandelaar, dan kan de intrekking van de kaart, voorzien bij artikel 2 van de reglementeering op den leurhandel gevoegd bij het besluit van 29 December 1936, worden uitgesproken voor een tijdperk dat drie maanden niet te boven gaat.
b) De sluiting van de inrichting of het verbod of de beperking van een beroep of een handel uit te oefenen, wordt van kracht acht en veertig uren na de bekendmaking der beslissing houdende veroordeling. Wordt deze beslissing overtreden, dan neemt de Procureur des Konings alle passende maatregelen om ze te doen eerbiedigen, o.m. met de zegels te leggen op het bedrijf; de overtreder kan worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maand tot twee jaar en tot een geldboete van 100 tot 100 000 [1 euro]1.
§ 6. De Hoven en Rechtbanken kunnen bevelen dat de beslissing houdende veroordeeling volledig of bij uittreksel bekendgemaakt wordt in de dagbladen die zij aanduiden of door elk ander middel als de film of de radio, of door aanplakking gedurende een bepaalden termijn in de door hun aangeduide plaatsen, zoals aan de bijzonderste deuren en aan het uitstalraam der inrichting van den veroordeelde, alles op kosten van dezen laatste. Het geheel of gedeeltelijk vernietigen, verbergen of verscheuren der aangebrachte aanplakbrieven vrijwillig door den veroordeelde uitgevoerd, op zijn aanstoken of op zijn bevel, maakt hem strafbaar met de bij § 5, lid b) van onderhavig artikel voorziene straffen.
----------
(1)<W 2024-02-09/19, art. 63, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.10. § 1. (De bepalingen van Boek I van het Wetboek van Strafrecht, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de in artikelen 5, 8, 9 en 11 bedoelde misdrijven.) <W 14-02-1948, art. 1, § 4>
Nochtans kunnen de boeten worden gecumuleerd in geval er meer dan één inbreuk is bij vorig lid voorzien.
In afwijking op artikel 69 van het Strafwetboek, worden de medeplichtigen aan elke inbreuk bedoeld in de artikelen 5, 8, 9 en 11 gestraft met dezelfde straffen als deze voorzien voor de overtreders zelf.
§ 2. (§ opgeheven) <W 14-02-1948, art. 1, § 5>
§ 3. (De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging van de veroordeling bevelen niettegenstaande elk verhaal.) <W 14-02-1948, art. 1, § 6>
Art.10bis. [1 De bepalingen van titel 2, hoofdstuk 1/1, van boek XV van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de administratieve geldboetes bedoeld in deze wet.
De opdeciemen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn eveneens van toepassing op de administratieve geldboetes bedoeld in deze wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 64, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.10ter. [1 De artikelen XV.73 en XV.74 van het Wetboek van economisch recht zijn van toepassing op de strafrechtelijke inbreuken op deze wet die worden onderzocht en vastgesteld door de ambtenaren en beambten daartoe speciaal aangesteld door de minister bevoegd voor Economie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-09/19, art. 65, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Art.11.§ 1. Indien de procureur des Konings oordeelt geen hoofdgevangenisstraf te moeten vorderen, kan hij per aangeteekenden brief aan den overtreder doen kennen dat deze vervolging kan vermijden door een of meer der volgende prestaties, naar keuze van den Procureur des Konings, uit te voeren :
1° binnen een bepaalden termijn aan [1 de ontvanger van de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 die hem zal worden aangeduid, een vastgestelde som te betalen waarvan het bedrag het maximum van de boete bij onderhavig besluit vastgesteld, zal mogen overschrijden;
2° binnen een bepaalden termijn aan [1 de ontvanger van de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën die als zodanig zal worden aangeduid]1 het bedrag te storten van de onrechtmatig verwezenlijkte winst of een som die overeenstemt met de ongeoorloofde stijging van den prijs;
3° de voorwerpen die aan inbeslagneming onderhevig zijn en die hem zullen aangeduid worden, af te staan of, indien deze voorwerpen niet werden in beslag genomen, door ze binnen een bepaalden termijn op een plaats af te leveren;
4° indien hij landbouw-producent is, zekere leveringen uit te voeren die hem zullen worden aangeduid in het kader der gewone verplichtingen of als bijkomende verplichtingen.
5° (Op bepaalde dagen en uren te koop te stellen de gezamenlijke of gedeeltelijke producten, stoffen, waren, koopwaren of dieren in zijn bezit, en van denzelfden aard als die waarop de overtreding slaat.) <BESLW 14-05-1946, art. 7>
Met bovenstaande voorstellen wordt de overtreder door den procureur des Konings verzocht hem binnen een bepaalden termijn te doen kennen of hij de voorstellen aanneemt welke hem worden gedaan.
Indien de schikking geheel wordt uitgevoerd binnen den voorgeschreven termijn, is de openbare vordering te niet gedaan. Geen enkele schikking mag nog worden voorgesteld nadat de inbreuk bij de rechtsprekende rechtsmacht aanhangig werd gemaakt.
(De procedure voor minnelijke schikking maakt de voorlopige sluiting, als bedoeld in § 2 van dit artikel, onmogelijk.) <W 06-07-1983, art. 1>
§ 2. De procureur des Konings of, indien een onderzoek wordt geopend, de onderzoeksrechter, kan de voorloopige sluiting van de instelling van den overtreder bevelen. De duur der voorloopige sluiting kan den datum waarop voor de inbreuk uitspraak zal zijn gedaan, niet overschrijden.
Lid b van paragraaf 5 van artikel 9 is op deze beslissing van toepassing.
(De beslissing der voorlopige sluiting, maakt de procedure voor minnelijke schikking, als bedoeld in § 1 van dit artikel, onmogelijk.) <W 06-07-1983, art. 2>
§ 3. De procureur des Konings kan op ieder oogenblik van de rechtspleging den verkoop der inbeslaggenomen producten, grondstoffen, eet- en koopwaren of dieren bevelen. De opbrengst ervan wordt in consignatie gesteld tot over de overtreding uitspraak wordt gedaan en komt in de plaats der inbeslaggenomen voorwerpen zoowel wat de inbeslagneming als de eventuele restitutie aan belanghebbenden betreft.
----------
(1)<W 2018-07-11/07, art. 125, 014; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art. 11bis.[1 § 1. Wanneer de in artikel 6, § 1, eerste lid, c), bedoelde ambtenaren inbreuken op de artikelen 5, 8 en 9 of de uitvoeringsbesluiten ervan vaststellen, kunnen de door de minister bevoegd voor Economie aangestelde ambtenaren een geldsom voorstellen waarvan de vrijwillige betaling door de overtreder de strafvordering doet vervallen, overeenkomstig artikel XV.61 van het Wetboek van economisch recht.
Het bedrag van de transactie mag niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de strafrechtelijke geldboete die wegens de vastgestelde inbreuk kan worden opgelegd, verhoogd met de opdeciemen.
De betalings- en inningswijzen van deze transactie worden door de Koning vastgesteld.
§ 2. Wanneer zij inbreuken op de artikelen 5, 8 en 9 of de uitvoeringsbesluiten ervan vaststellen, kunnen de ambtenaren en beambten daartoe speciaal aangesteld door de minister bevoegd voor Economie, een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van de handeling wordt aangemaand, overeenkomstig artikel XV.31 van het Wetboek van economisch recht.]1
----------
(1)<W 2024-02-09/19, art. 66, 018; Inwerkingtreding : 31-03-2024>
Hoofdstuk IV.
Art.12. Onderhavige besluitwet vervangt de besluitwet van 27 October 1939 ter aanvulling van de maatregelen voor het verzekeren van de bevoorrading van het land en voor het voorkomen en het beteugelen van de misbruiken in den handel in sommige eet- of koopwaren. Zij komt in de plaats van genoemde besluitwet wat betreft de toepassing der schikkingen die op deze laatste betrekking hebben.
Art. 13. Onderhavige besluitwet wordt van kracht den dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.