Artikels:
Boek 1. Inleidende bepalingen
Deel 1. Citeeropschrift
Artikel 1.1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Deel 2. Algemene definities
Art. 1.2.In dit besluit wordt verstaan onder:
1° 65-plusser: de persoon die minstens 65 jaar oud is op de aanvraagdatum en de premiewoning op de aanvraagdatum als hoofdverblijfplaats bewoont;
2° aangroei van de waarde: het verschil tussen de verkoopwaarde van de woning na en voor de uitvoering van de werkzaamheden;
3° [1 ...]1
4° [10 ...]10
5° ADL-centrum: het centrale dienstlokaal waar de hulpaanvraag aankomt en vanwaaruit een vergunde zorgaanbieder assistentie bij de activiteiten van het dagelijkse leven verstrekt en coördineert;
6° ADL-cluster: een geheel van twaalf tot vijftien ADL-woningen dat geïntegreerd is in een sociale woonwijk en dat verbonden is met een ADL-centrum via een communicatie- en oproepsysteem;
7° ADL-woning: een woongelegenheid die aangepast en uitgerust is om de activiteiten van het dagelijkse leven en het zelfstandig wonen van personen met een handicap te ondersteunen, die gesubsidieerd is op basis van artikel 5.40 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en die zich bevindt in een ADL-cluster;
8° [9 ...]9
9° agentschap: het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid [9 Wonen in Vlaanderen]9 dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid [9 Wonen in Vlaanderen]9;
10° [6 ...]6
11° [9 ...]9
[7 11° /1 appartementsgebouw: elk bebouwd onroerend goed bestaande uit meerdere premiewoningen of bestaande uit een premiewoning en een of meerdere eenheden zonder woonfunctie;]7
12° arbeidsongeschiktheid: elke toestand die aanleiding geeft tot het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en waarbij de persoon in kwestie geen andere belastbare beroepsinkomsten heeft, noch als werknemer, noch als zelfstandige;
13° archeologische opgraving: het gebruik van wetenschappelijke methoden en technieken waarmee doelbewust de ondergrondse, aan de oppervlakte of onder water aanwezige archeologische artefacten en archeologische sites worden opgespoord, vrijgelegd en door opgraving worden onderzocht, waarbij de archeologische artefacten en onderzoeksdocumenten archeologische ensembles vormen;
14° archeologisch vooronderzoek: het gebruik van wetenschappelijke methoden en technieken waarmee doelbewust archeologische artefacten en archeologische sites worden opgespoord en gewaardeerd zonder de erfgoedwaarden in situ wezenlijk aan te tasten. Er zijn twee soorten archeologisch vooronderzoek, namelijk archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem dat mogelijk effect heeft op de erfgoedwaarden in situ zoals de aanleg van proefsleuven, proefputten, vlakken of andere intrusieve methoden met grondverzet en archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem, waarbij geen grondwerkzaamheden of activiteiten worden verricht die effect hebben op de erfgoedwaarden in situ. Voorbeelden van archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem zijn veldprospectie, luchtfotografische prospectie, geofysische prospectie en archivalisch onderzoek;
15° bad: een lig- of zitbad dat voorzien is van koud- en warmwatertoevoer en dat aangesloten is op het rioleringsnet;
[12 15° /1 basiskot: een woning voor een student zonder toilet, bad, douche en kookgelegenheid. De bewoners zijn voor die voorzieningen aangewezen op de gemeenschappelijke ruimten in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt;]12
[14 15° /2 basiskotenwoning: elk gebouw of deel ervan dat bestaat uit een of meer basiskoten en gemeenschappelijke ruimten;]14
16° basistaalvaardigheid Nederlands: het niveau van het Nederlands dat overeenstemt met niveau [10 A2]10 van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen;
17° beheersorgaan: een van de twee volgende soorten organen:
a) elk van de volgende organen van een [5 woonmaatschappij]5 die bindende beheerbeslissingen kunnen nemen:
1) de algemene vergadering;
2) [5 het bestuursorgaan;]5
3) [5 het orgaan van dagelijks bestuur;]5
b) elk orgaan dat conform het [5 intern reglement]5 uitdrukkelijk aangewezen is om specifieke beslissingen te nemen of te bekrachtigen;
18° beheersvergoeding: de bijdrage die een sociale woonactor betaalt om de werking van de VMSW te financieren;
19° behoeftebepaling: de vaststelling van de behoefte aan de inhuurneming van bijkomende woningen in het werkingsgebied van een [5 woonmaatschappij]5;
20° beoordelingscommissie: de commissie, vermeld in artikel [9 2.33/20]9;
21° beraadslagende vergadering: elke samenkomst van een orgaan waarbij beslissingen genomen worden die al dan niet achteraf conform het [5 intern reglement]5 worden bekrachtigd door het [5 orgaan van dagelijks bestuur of het]5 directiecomité of [5 het bestuursorgaan]5 en waarvan een verslag wordt opgesteld, waaronder het toewijzingscomité en het aanbestedingscomité;
[4 21° /1 beroepskwalificatie woningcontroleur: de beroepskwalificatie, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2021 tot erkenning van de beroepskwalificatie woningcontroleur;]4
22° bindend sociaal objectief: het gemeentelijk objectief, vermeld in artikel 2.27 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
23° bouwrijp maken: het voor bebouwing geschikt maken van bouwpercelen bestemd voor het woonproject, inbegrepen de opmaak van een stedenbouwkundige studie, met uitzondering van de sloop en de infrastructuurwerken;
24° bouwtechnische en conceptuele richtlijnen: de richtlijnen, vermeld in artikel 4.3, eerste lid;
25° [8 CBO-oproep: een periodieke oproep die het agentschap lanceert bij private actoren om voorstellen in te dienen voor de gunning van een of meer aannemingsovereenkomsten, in de vorm van een mededingingsprocedure met onderhandeling, met private inbreng van onbebouwde grond, voor het ontwerp en de bouw van sociale huur- of koopwoningen, of met private inbreng van bebouwde grond, voor het ontwerp en de vervangingsbouw, renovatie, verbetering of aanpassing van het onroerend goed tot sociale huur- of koopwoningen;]8
[10 25° /1 centraal inschrijvingsregister: het centraal inschrijvingsregister, vermeld in artikel 6.5 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;]10
26° Centrale voor kredieten aan particulieren: de centrale, vermeld in artikel I.9, 69°, van het Wetboek van Economisch Recht;
27° collectief dienstgebouw: een of meer als een geheel te beschouwen gebouwvolumes met voorzieningen voor het gemeenschappelijke gebruik door woonwagenbewoners;
28° collectieve verwarmingsinstallatie: de gemeenschappelijke voorziening om verschillende wooneenheden te voorzien van verwarming, al dan niet in combinatie met sanitair warm water;
29° conformiteitsattest: het attest, vermeld in artikel 3.6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
30° conformiteitsonderzoek: het onderzoek, vermeld in artikel 3.4;
31° consolidatie: de overgang van de investeringsfase (periode van geldopname) naar de aflossingsfase (de terugbetaling van het krediet);
32° [10 ...]10
33° decreet van 15 juli 2011: het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd;
34° decreet van 22 december 2017: het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur;
35° Design and Build-oproep: een periodieke oproep bij private actoren om voorstellen in te dienen voor de gunning, in de vorm van een openbare of niet-openbare procedure of een mededingingsprocedure met onderhandeling, voor het ontwerp en de bouw van sociale huur- of koopwoningen;
36° douche: een stortbad dat voorzien is van koud- en warmwatertoevoer en dat aangesloten is op het rioleringsnet;
37° [9 ...]9
38° entiteiten van het beleidsveld Wonen: het agentschap en de VMSW;
[4 38° /1 erkenning als woningcontroleur: de erkenning als woningcontroleur, vermeld in artikel 3.48;]4
39° experimentele actie: een actie met een vernieuwend karakter, die beantwoordt aan maatschappelijk relevante behoeften en die erop gericht is de private huursector te professionaliseren;
40° financieel kader: het kader voor de financiële toets op het niveau van de verrichting, dat uitvoering geeft aan de decretale bepalingen over de financiering van het Vlaamse woonbeleid;
41° Financieringsfonds: het Vlaams Financieringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, vermeld in artikel 5.11, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 [9 zoals van kracht op 31 december 2022, of zijn rechtsopvolger]9;
42° frictieleegstand: de leegstand van woningen of kamers als gevolg van verhuizingen, verkopen of verbouwingen, die noodzakelijk is om de woningmarkt naar behoren te laten functioneren;
43° garage: niet-residentiële ruimte die bestemd is om een voertuig te stallen;
[13 43° /1 geconventioneerde verhuurorganisatie: een gemeente, een OCMW, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut waarop het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019 van toepassing is, of een sociale onderneming voor zover ze erkend is volgens het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019, of een autonoom gemeentebedrijf als vermeld in deel 2, titel 3, hoofdstuk 2, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur;]13
44° gemeenschappelijk sanitair lokaal: een gemeenschappelijk lokaal dat uitsluitend bestemd is voor de persoonlijke hygiëne van de kamerbewoners;
45° gemeenschappelijk wc-lokaal: een gemeenschappelijk sanitair lokaal met een wc;
46° gemeenschappelijke badkamer of douche: een gemeenschappelijk sanitair lokaal met een bad of een douche;
47° gemeenschappelijke kookruimte: een gemeenschappelijk woonlokaal of deel ervan dat bestemd is om te koken, dat uitgerust is met een of meer gootstenen, dat voorzien is van koudwatertoevoer met een aansluiting op het rioleringsnet, en dat over een of meer kooktoestellen op gas of elektriciteit beschikt;
48° gemeenschappelijke ruimte: een gemeenschappelijk deel van de kamerwoning dat gebruikt wordt als zitplaats, keuken, interne circulatieruimte of gemeenschappelijk sanitair lokaal;
49° gemeentelijke woningcontroleur: een woningcontroleur [4 die conformiteitsonderzoeken uitvoert in opdracht van een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband]4;
50° gewestwaarborg: de waarborg zoals bepaald in artikel 5.58 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 [3 zoals van kracht voor 1 januari 2022]3;
[6 50° /1 gezinsbijslagen: de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 3, § 1, 19°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;]6
[10 50° /2 gezinshereniging: de gezinshereniging of gezinsvorming, vermeld in artikel 10, 10bis, 40bis, 40ter en 47/1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;]10
51° goede woning: een bebouwd onroerend goed dat in aanmerking komt voor een onmiddellijke verhuring als sociale huurwoning of dat als sociale huurwoning verhuurd kan worden na een investering van maximaal 15.000 euro, exclusief btw;
52° groeipad: het ritme van de programmatie van sociale huurwoningen in de periode 2009-2025, opgenomen in bijlage 1 die bij dit besluit is gevoegd;
53° grondige renovatie: energetische renovatie, waarbij een of meer van de maatregelen, vermeld in artikel 5.49, met een periode van maximaal twaalf maanden tussen de bestelling van de eerste en de laatste fase worden toegepast, waardoor het gebouw in kwestie minstens voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) het gebouw heeft dak- of zoldervloerisolatie;
b) het gebouw heeft geen enkelvoudige beglazing meer;
c) de verwarmingsketels hebben een thermisch rendement bij vollast van minstens 90% van de bovenste verbrandingswaarde. De gaskachels hebben een thermisch rendement bij vollast van minstens 80% van de bovenste verbrandingswaarde;
d) het gebouw wordt niet verwarmd door elektrische weerstandsverwarming;
e) het gebouw heeft geen actieve luchtkoeling;
54° GSC: de gewestelijke sociale correctie;
55° huurdersbonden: de organisaties die erkend zijn conform boek 4, deel 1, titel 6;
56° huurwaarborglening: de lening, vermeld in boek 5, deel 4, titel 3, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
57° individueel dienstgebouw: een of meer gebouwvolumes met voorzieningen voor het individuele gebruik door woonwagenbewoners;
58° individuele verwarmingsinstallatie: individuele voorziening om een woning te voorzien van verwarming, al dan niet in combinatie met sanitair warm water;
59° [1 infrastructuurwerken : de volgende werken als ze noodzakelijk zijn voor de woningen in kwestie :
a) werken aan de wegenuitrusting, namelijk het aanleggen of aanpassen en het geschikt maken van :
1) de toegangs- en circulatieruimten voor alle verkeersdeelnemers;
2) de parkeerplaatsen, fietsenstallingen;
3) de vaste constructies binnen de toegangs- en circulatieruimten;
b) werken aan de inrichtingen voor afvoer en zuivering van afvalwater, namelijk het aanleggen of aanpassen en het geschikt maken van :
1) de waterafvoerleiding tot het dichtstbijzijnde lozingspunt, de wachtbuizen voor de aansluiting van de woningen;
2) de gemalen, zuiveringsstations en andere voorzieningen die op advies van de VMSW noodzakelijk worden geacht voor de normale waterafvoer of ter voorkoming van de verontreiniging door afvalwater;
c) openbare verlichting en de daarbij horende netuitbreiding aanleggen of aanpassen;
d) werken aan het openbare watervoorzieningsnet, namelijk het aanleggen of aanpassen en het uitrusten van de uitbreiding van het waterbedelingsnet, uitgezonderd de huisaansluitingen, maar met inbegrip van de hydranten;
e) omgevingswerken, namelijk werken aan :
1) groenvoorzieningen;
2) verhardingen voor niet-gemotoriseerd verkeer en recreatief gebruik;
3) al dan niet vast straatmeubilair en speeltuigen;
4) vaste constructies voor plant-, water- en speelvakken;
5) andere bijkomende werken, zoals plaatselijke draineringen, beperkte parkeeroppervlakten, met uitsluiting van werken van burgerlijke bouwkunde;]1
60° inrichting: de volgende werken:
a) infrastructuurwerken als vermeld in punt 59°;
b) de oprichting van collectieve dienstgebouwen;
c) de oprichting van individuele dienstgebouwen;
61° instandhouding: de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van bestaande woningen, gebouwen of niet-residentiële ruimten;
62° intergemeentelijk project lokaal woonbeleid: een project waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van boek 2, deel 2;
63° intergemeentelijk samenwerkingsverband: een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017;
64° intermediaire instelling: openbare besturen, welzijns- of gezondheidsvoorziening of organisaties die de Vlaamse Regering daarvoor erkent als vermeld in artikel [15 6.36, § 1, 1° ]15, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
65° [17 intern auditcomité: een comité dat als opdracht heeft het bestuursorgaan bij te staan in zijn toezichtfunctie, in het bijzonder bij:
a) de controle van de financiële informatie zoals de jaarrekening, het jaarverslag en de tussentijdse financiële rapportering;
b) de controle van de naleving van de toepasselijke wetten en reglementen, het systeem van interne controle, het risicobeheer;
c) de controle op het zuinige en doelmatige gebruik van financiële middelen;]17
66° [2 ...]2
67° kamerwoning: elk gebouw of deel ervan dat bestaat uit een of meer kamers en gemeenschappelijke ruimten;
68° kandidaat-koper: een of meer woonbehoeftige particuliere personen die een woning of kavel willen aankopen;
69° kernsteden: Aalst, Antwerpen, Boom, Brugge, Dendermonde, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout en Vilvoorde;
[4 69° /1 keuringsinstelling: een vennootschap die geaccrediteerd is als keuringsinstelling van het type A door BELAC of een gelijkwaardig accreditatiesysteem om conformiteitsonderzoeken in woningen uit te voeren;]4
70° kookruimte: een lokaal of deel ervan dat bestemd is om te koken, waarin een kooktoestel op gas of elektriciteit geplaatst kan worden en dat uitgerust is met een gootsteen met koudwatertoevoer en een aansluiting op het rioleringsnet;
71° koopprijs van de woning: de prijs die de ontlener aan de verkoper van de woning heeft betaald, exclusief de bijbehorende kosten, te verhogen met de btw als de woning nog niet is ingeschreven in het kohier voor de onroerende voorheffing;
72° kortetermijnplanning: de planning van verrichtingen waarvan de uitvoering of plaatsingsprocedure binnen een termijn van vier maanden opgestart kan worden, vermeld in artikel [9 2.33/16]9;
[16 72° /1 kotlabel: een kotlabel als vermeld in artikel 3.59, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;]16
73° kredietinstelling: de kredietinstelling, vermeld in artikel 1, §3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;
74° kredietmaatschappij: de hypothecaire kredietmaatschappij voor sociaal woonkrediet waaraan een erkenning is verleend conform artikel 5.58, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
75° Kruispuntbank Inburgering: de Kruispuntbank Inburgering, vermeld in artikel 1, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
76° kwaliteitskamer: het orgaan, vermeld in artikel 4.4;
77° leningsaanbod: het aanbod, vermeld in artikel VII.127, §3, van het Wetboek van Economisch Recht;
78° LHI: lokale huisvestingsinstantie: gemeente, intergemeentelijk samenwerkingsverband, OCMW, [5 of woonmaatschappij]5;
79° lokale woontoets: de toets, vermeld in artikel [9 2.33/6]9;
80° mantelzorg: de activiteiten die een mantelzorger als vermeld in artikel 2, §1, 6°, van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019, verleent;
81° meerjarenplanning: de planning van verrichtingen waarvan de uitvoering of plaatsingsprocedure binnen een termijn van drie jaar opgestart kan worden, vermeld in artikel [9 2.33/13]9;
82° met een sociale huurwoning gelijkgestelde woning:
a) een huurwoning die deel uitmaakt van een woonproject met sociaal karakter;
b) een huurwoning die vrijwillig verhuurd wordt conform de bepalingen, vermeld in boek 6;
83° met een sociale kavel gelijkgestelde kavel:
a) een kavel die deel uitmaakt van een woonproject met sociaal karakter;
b) een kavel die vrijwillig overgedragen wordt conform de bepalingen, vermeld in boek 5, deel 8;
84° met een sociale koopwoning gelijkgestelde woning:
a) een koopwoning die deel uitmaakt van een woonproject met sociaal karakter;
b) een koopwoning die vrijwillig overgedragen wordt conform de bepalingen, vermeld in boek 5, deel 8;
85° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het woonbeleid;
86° nieuwe premiewoning: een premiewoning die wordt [7 of werd]7 gerealiseerd door werkzaamheden uit te voeren in een deel van een opgesplitste bestaande woning of in een bestaand gebouw;
87° noodwoning: woning die op verzoek van de burgemeester te huur of ter beschikking wordt gesteld als een tijdelijke en voorwaardelijke oplossing voor personen die zich in een specifieke problematische woonsituatie bevinden;
88° nulmeting: de nulmeting op het vlak van het bestaande sociaal woonaanbod, opgenomen in de bijlage die bij de Vlaamse Codex Wonen van 2021 is gevoegd;
89° onbewoonbaar verklaarde woning: de woning die onbewoonbaar is verklaard, hetzij met toepassing van artikel 3.12, §1, of artikel 3.16, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, hetzij met toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet;
90° ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven: de samenwerkings- en overlegstructuur voor de initiatieven ter bevordering van de positie van de kandidaat-huurders en de huurders op de private huurmarkt en in de sociale huisvesting, conform artikel 4.72 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
91° ongeschikt verklaarde woning: de woning die met toepassing van artikel 3.12, §1, of artikel 3.16, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 ongeschikt is verklaard;
92° onvrijwillige werkloosheid: elke toestand van onvrijwillige volledige werkloosheid die aanleiding geeft tot werkloosheidsuitkeringen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waarbij de persoon in kwestie geen andere belastbare beroepsinkomsten heeft, noch als werknemer, noch als zelfstandige. Bruggepensioneerden worden niet als werklozen beschouwd;
93° oorspronkelijke rentevoet: de rentevoet die de kredietgever op de referentiedatum bij het aangaan van de lening aanrekent aan de ontlener;
94° openbaar bestuur: een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging;
95° operationele doelstellingen: de doelstellingen voor [5 woonmaatschappijen]5 die uit de Vlaamse Codex Wonen van 2021 zijn afgeleid, en die zo veel mogelijk geformuleerd zijn als indicatoren die specifiek, meetbaar, acceptabel, resultaatgericht en tijdsgebonden zijn;
96° oppervlakte: de vloeroppervlakte gemeten tussen de begrenzende bouwdelen, die berekend wordt als het verschil van de bruto-vloeroppervlakte en de constructieoppervlakte;
97° organisaties, belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid: het Agentschap Integratie en Inburgering, vermeld in artikel 17, §2, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap Integratie en Inburgering Antwerpen vzw, het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap Integratie en Inburgering Gent vzw en het Huis van het Nederlands Brussel vzw;
98° overbewoond verklaarde woning: de woning die conform boek 3, deel 6, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 overbewoond is verklaard;
99° perceel, bestemd voor woningbouw: onbebouwde percelen in het woongebied, met uitsluiting van woonuitbreidingsgebied, vermeld op de ruimtelijke uitvoeringsplannen of op de plannen van aanleg, die aan een uitgeruste weg liggen als vermeld in artikel 4.3.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, alsook alle percelen waarvoor een niet-vervallen verkavelingsvergunning of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden bestaat;
100° plat dak: dak met een aaneengesloten membraanvormige waterkering met een helling die kleiner dan 15° is.
101° potentieel rechthebbende: de kandidaat-huurder die op basis van de gegevens waarover het agentschap of de [5 woonmaatschappij]5 beschikt, op korte termijn blijkt te kunnen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in boek 5, deel 5, titel 2;
102° [9 ...]9
103° [9 PPS-overeenkomst: de overeenkomst die voor 1 januari 2020 gesloten is conform het als bijlage 15 bij dit besluit gevoegde model van vierpartijenovereenkomst van publiek-private samenwerking tussen het Vlaamse Gewest, het Garantiefonds, de LHI en een private partner, waarin de wederzijdse verbintenissen zijn beschreven. Deze overeenkomst bestaat uit een samen- werkingsovereenkomst, een opstalovereenkomst en een erfpachtovereenkomst;]9
104° PPS-woning: een sociale huurwoning die opgericht is ter uitvoering van een PPS-overeenkomst;
105° premiewoning: het onroerend goed, of het zelfstandig deel ervan, dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitsluiting van de kamer, vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 25°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
106° prestatiebeoordeling: de procedure om de prestaties van een [5 woonmaatschappij]5 te beoordelen, in voorkomend geval in vergelijking met een voorgaande beoordeling, die bestaat uit de volgende stappen die achtereenvolgens doorlopen worden:
a) een meting van de prestaties van de sociale huisvestingsmaatschappij;
b) een visitatie van de sociale huisvestingsmaatschappij;
c) de opmaak van een visitatierapport waarin de prestaties van de sociale huisvestingsmaatschappij worden beoordeeld;
107° prestatiedatabank: de databank, vermeld in artikel [9 4.6, tweede lid]9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
[10 107° /1 primaire verhuurder: de woonmaatschappij, vermeld in artikel 6.6, § 2, eerste lid;]10
108° privaat huishouden: hetzij een persoon die gewoonlijk alleen leeft, hetzij twee of meer personen die, al dan niet door familiebanden verbonden, gewoonlijk dezelfde woning betrekken en er samen leven, uitgezonderd de personen die in een collectief huishouden verblijven, zoals kloostergemeenschappen, rusthuizen, weeshuizen, studenten- of arbeidershomes, verplegingsinrichtingen en gevangenissen;
109° projectenlijst: de lijst, vermeld in artikel [9 2.33/7]9;
110° projectportaal: het digitale projectplatform, vermeld in artikel [9 4.46]9;
111° realisatie: de nieuwbouw of vervangingsbouw van woningen en niet-residentiële ruimten, en de inrichting van kavels;
112° referentiebestand: het uittreksel uit het [10 centraal inschrijvingsregister]10 dat alle kandidaat-huurders bevat van wie het inkomen, rekening houdende met het aantal personen ten laste conform boek 6, de grenzen, vermeld in artikel 6.13, eerste lid, niet overschrijdt;
113° referentiejaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de berekening van de GSC plaatsvindt;
114° referentierentevoet: de rentevoet die maandelijks wordt vastgesteld op basis van de evolutie van de OLO20, de lineaire obligatie met een resterende looptijd van twintig jaar;
115° regionaal steunpunt: een deelwerking van een erkende huurdersbond met een centraal secretariaat;
116° rekening-courant bij de VMSW: de rekening bij de VMSW waarop de middelen van de [5 woonmaatschappij]5 beheerd worden, vermeld in artikel 4.34 tot en met artikel 4.38;
117° renovatietoets: de toets, vermeld in artikel [9 2.33/4]9;
118° rijwoning: een woning waarvan twee zijden verbonden zijn met andere gebouwen of bestaan uit wachtgevels;
119° schattingsprijs: de raming van de waarde van een onroerend goed door een van de volgende personen of instanties, op voorwaarde dat een raming van een persoon of instantie als vermeld in punt a), primeert op een raming van een persoon of instantie als vermeld in punt b), c) en d):
a) [11 een schatter-onderhandelaar van de Vlaamse Belastingdienst;]11
b) een notaris;
c) een landmeter-expert, na gezamenlijk akkoord over de schatter;
d) [9 een ambtenaar die het agentschap gemachtigd heeft, als het agentschap zelf geen partij is bij de onroerende transactie waarvoor het schattingsverslag wordt opgemaakt;]9
120° seizoenarbeider: de gelegenheidsarbeider vermeld in artikel 8bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor de duur van zijn tewerkstelling als gelegenheidsarbeider;
121° sloop: de sloop van een of meer constructies, alsook de uitvoering van werken die er integrerend deel van uitmaken, zoals onder meer het wegnemen van leidingen, het uitvoeren van beveiligingswerken en het afwerken van de door de sloop vrijgekomen gevels van belendende gebouwen;
122° sociale assistentiewoning: een woning als vermeld in artikel 4, §1, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 betreffende de procedures voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers;
123° sociale lening voor het behouden van een woning: een lening die voldoet aan de voorwaarden van een sociale lening en die aangegaan wordt ter financiering van vroeger aangegane schulden voor de renovatie, de koop of de bouw van een bescheiden woning;
124° specifieke inhaalbeweging: de specifieke inhaalbeweging, vermeld in artikel 2.32, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
125° standplaats: een afgebakende ruimte op een woonwagenterrein om een woonwagen te plaatsen;
126° strategische doelstellingen: de doelstellingen die afgeleid zijn uit de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en die de algemene beleidskeuzen aangeven;
127° strategische grondaankoop: de aankoop van een grond waarvan de aankoopprijs minder dan de helft bedraagt van de reële verkoopwaarde op de vrije markt van vergelijkbare bouwrijpe gronden in die regio en:
a) die pas op middellange termijn voor bebouwing in aanmerking komt omdat hij gelegen is in een woonuitbreidingsgebied dat pas op middellange termijn mag worden aangesneden, of;
b) die volgens de huidige bestemming van het gewestplan niet onmiddellijk voor woningbouw in aanmerking komt maar waar een ruimtelijk structuurplan of een ontwerp ruimtelijk uitvoeringsplan een woonbestemming in het vooruitzicht stelt, of;
c) die gelegen is in een niet-uitgeruste woonzone;
128° structurele leegstand: een leegstaande woning die gedurende minimaal zes maanden leegstaat of zal leegstaan als gevolg van de geplande uitvoering van een renovatie- of bouwproject;
129° stuurgroepvergadering: het overleg op regelmatige basis over de uitvoering en de voortgang van een project, vermeld in artikel 2.26;
130° [5 ...]5
131° SVK Pro-oproep: een periodieke oproep die [9 het agentschap]9 lanceert op de markt om voorstellen te verkrijgen voor de verhuring van woningen aan [5 een woonmaatschappij]5 voor een duurtijd van achttien jaar;
132° technisch verslag: het verslag dat een woningcontroleur in het kader van een conformiteitsonderzoek opstelt aan de hand van de modellen die opgenomen zijn in bijlage 4 tot en met 6, die bij dit besluit zijn gevoegd;
133° tenlasteneming: de rechtstreekse betaling van kosten door een subsidiërende overheid aan aannemers van opdrachten van werken, leveringen en diensten in het kader van een subsidieaanvraag;
134° thematische actie: een actie met een aanvullend karakter, die in de lijn van het gevoerde beleid ligt en die beantwoordt aan maatschappelijk relevante behoeften;
135° toekenning van de lening: de datum van ondertekening van de notariële leningsakte of van de onderhandse overeenkomst in het kader van een akte van kredietopening of van een akte van een hypotheek voor alle sommen;
[10 135° /1 toewijzingsraad: de toewijzingsraad, vermeld in artikel 6.12, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;]10
136° toezichthouder: de toezichthouder, vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
137° vergunde zorgaanbieder: een zorgaanbieder die conform artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap vergund is om niet rechtsreeks toegankelijke zorg en ondersteuning aan te bieden;
138° verwerving van een onroerend goed: het verkrijgen van het zakelijk recht van eigendom, erfpacht of opstal op het onroerend goed;
139° verzekeraar: een private instelling waaraan [9 het VWF]9 de verzekeringsopdracht, vermeld in artikel 5.153, heeft uitbesteed;
140° verzekerde: de aanvrager die een aanvraag, conform artikel 5.157, §1, heeft ingediend, waarvan [9 het VWF]9 heeft beslist dat die in aanmerking komt voor de verzekering, conform artikel 5.157, §4;
141° verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de huurprijs: het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de huurprijs, vermeld in artikel 4.20 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
142° verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de vergoeding van de huurschade: het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de vergoeding van de huurschade, vermeld in artikel 4.21 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
143° VIVAS: de Vereniging Inwoners Van Sociale Woningen;
144° Vlaams Loket Woningkwaliteit, afgekort VLOK: het digitaal dossieropvolgingssysteem dat ter beschikking staat van het agentschap, de Vlaamse steden en gemeenten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, voor het bijhouden van gegevens die verzameld worden in het kader van de procedures, vermeld in boek 3 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en boek 3 van dit besluit, en voor het beheer en het automatiseren van de processen, vermeld in boek 3 van de voormelde codex en boek 3 van dit besluit;
145° Vlaamse beleidsprioriteiten: de Vlaamse beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 15 juli 2011;
146° Vlabinvest-gebied: het werkgebied van Vlabinvest apb;
147° VMSW: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, vermeld in artikel 4.7 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
148° voortgangstoets: de voortgangstoets over de implementatie van het bindend sociaal objectief, vermeld in artikel 2.23, §2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
149° VWF: het Vlaams Woningfonds, vermeld in artikel 4.60 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
150° wc: een toilet met waterspoeling en reukafsnijder dat is aangesloten op het rioleringsnet;
151° woningbouwgebied: een gebied als vermeld in bijlage 3 die bij dit besluit is gevoegd;
152° woningcontroleur: een persoon als vermeld in [4 artikel 3.48]4;
[2 152° /1 woonlokaal: een lokaal dat bestemd is om te worden gebruikt als keuken, woon- of slaapkamer, met uitsluiting van de voorhal, de gangen, de wc's en sanitaire lokalen, de wasruimten, de bergplaatsen, de niet voor bewoning ingerichte kelders, zolders en bijgebouwen, de garages en de lokalen voor beroepsbezigheden;]2
153° woonproject met sociaal karakter: het woonproject, vermeld in artikel [9 4.53/1]9 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
154° woonvernieuwingsgebied: een gebied als vermeld in bijlage 2 die bij dit besluit is gevoegd;
155° woonwagenterrein: een residentieel woonwagenterrein of een doortrekkersterrein voor woonwagenbewoners;
156° zelfstandige woning: een woning die beschikt over een toilet, een bad of douche en een kookgelegenheid;
157° zittende huurder: een huurder van een sociale huurwoning als vermeld in artikel 6.1, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, 51°, wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de ABEX-index van november van het voorgaande jaar, met als basis de ABEX-index van november 2017. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.
----------
(1)<BVR 2020-09-25/06, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2020-12-18/37, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<BVR 2022-02-04/48, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(4)<BVR 2021-12-10/32, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(5)<BVR 2021-12-17/61, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(6)<BVR 2021-12-17/31, art. 1,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(7)<BVR 2022-02-04/58, art. 35, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(8)<BVR 2022-11-10/07, art. 26,5°, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(9)<BVR 2022-11-10/07, art. 26, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(10)<BVR 2022-11-10/07, art. 26,1°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(11)<BVR 2023-01-20/06, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
(12)<BVR 2024-02-09/03, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(13)<BVR 2023-06-23/15, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(14)<BVR 2024-05-17/48, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
(15)<BVR 2024-05-03/45, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
(16)<BVR 2024-05-17/46, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 08-08-2024>
(17)<BVR 2024-04-26/67, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Boek 2. Organisatie van het woonbeleid
Deel 1. Proactieve betrokkenheid van stakeholders
Art. 2.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik
Deel 2. Lokaal woonbeleid
Titel 1. Definities
Art. 2.2. In dit deel wordt verstaan onder:
1° initiatiefnemer: een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017;
2° lokaal woonoverleg: het overleg tussen de lokale woonactoren onder verantwoordelijkheid van de gemeente, voor de voorbereiding of de uitvoering van het lokaal woonbeleid;
3° lokale woonactoren: de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de sociale woonorganisaties, vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 53°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
4° partner: elke derde die samenwerkt met de initiatiefnemer;
5° project: het geheel van de activiteiten waaraan het Vlaamse Gewest subsidies toekent in het kader van het subsidiebesluit;
6° projectuitvoerder: de initiatiefnemer of een partner die belast is met de uitvoering van een project;
7° subsidiebesluit: de beslissing van de minister waarbij een subsidie die ingesteld is bij dit deel, wordt verleend met het oog op de uitvoering van een project;
8° werkingsgebied: het ruimtelijk gebied in het Vlaamse Gewest waarin het project wordt uitgevoerd.
Titel 2. Gemeente als regisseur van het lokaal woonbeleid
Art. 2.3. De gemeenten hebben conform artikel 2.2, §1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 de regierol voor het woonbeleid op hun grondgebied. Dat betekent dat ze binnen de grenzen van het subsidiariteitsbeginsel zorgen voor de uitwerking, sturing, afstemming en uitvoering van het lokaal woonbeleid.
Art. 2.4. Elke gemeente organiseert ten minste twee keer per jaar een lokaal woonoverleg waarop ze de lokale woonactoren, de lokale welzijnsorganisaties en het agentschap uitnodigt.
De gemeente maakt een verslag op van het lokaal woonoverleg en bezorgt het verslag aan de leden en aan het agentschap.
Art. 2.5.Een bespreking op het lokaal woonoverleg is verplicht voor:
1° [2 ...]2
2° [3 ...]3;
3° een gemeentelijk woningkwaliteitsreglement;
4° elke nieuwe inplanting of uitbreiding van een bestaand woonwagenterrein, met het oog op de indiening van een subsidieaanvraag conform boek 5, deel 3;
5° elk project als vermeld in artikel [1 2.33/5]1, §1, eerste lid, met het oog op de opname ervan in de Projectenlijst, vermeld in artikel [1 2.33/7]1;
6° de lokale woonbehoeften en de lijsten van de kandidaat-huurders voor een sociale [3 ...]3huurwoning in de gemeente, conform artikel [1 2.33/5]1, §3.
Een mededeling op het lokaal woonoverleg is verplicht voor de aspecten, vermeld in artikel [1 2.33/5]1, §2.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 27, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2023-06-23/15, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Titel 3. Vlaamse beleidsprioriteiten en opdrachten van gemeenten op het vlak van wonen
Art. 2.6. Krachtens artikel 4, §1, van het decreet van 15 juli 2011 worden voor de lokale beleidscyclus 2020 - 2025 de volgende Vlaamse beleidsprioriteiten voor het woonbeleid vastgesteld:
1° de gemeente zorgt voor een divers en betaalbaar woonaanbod afhankelijk van de woonnoden;
2° de gemeente werkt aan de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving;
3° de gemeente informeert, adviseert en begeleidt inwoners met vragen over wonen.
In het eerste lid wordt verstaan onder de lokale beleidscyclus: de beleidscyclus, vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 15 juli 2011.
Rekening houdend met de Vlaamse beleidsprioriteiten, vermeld in het eerste lid, die geconcretiseerd worden aan de hand van de activiteiten, vermeld in artikel 2.7 tot en met 2.9, voert de gemeente haar eigen lokaal woonbeleid, met bijzondere aandacht voor:
1° de meest woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden;
2° transversale en bovenlokale thema's die raakpunten hebben met wonen.
Art. 2.7.In het kader van de Vlaamse beleidsprioriteit De gemeente zorgt voor een divers en betaalbaar woonaanbod in functie van de woonnoden voert de gemeente minstens de volgende activiteiten uit:
1° de lokale woningmarkt in kaart brengen, zowel de vraag- als de aanbodzijde;
2° kerncijfers over de woningmarkt periodiek op het lokaal woonoverleg bespreken;
3° het ruimtelijk beleid betrekken bij het lokaal woonoverleg;
4° voorzien in een aanbod van nood- of doorgangswoningen op lokaal of bovenlokaal niveau, of samenwerken met een partner om in een aanbod van nood- of doorgangswoningen te kunnen voorzien;
5° een gecoördineerd lokaal sociaal woonbeleid voeren, dat de volgende aspecten bevat:
a) een visie op sociaal wonen uitwerken en toepassen;
b) een partnerschap waarmaken met de [1 woonmaatschappij die]1 actief is in de gemeente;
c) een beleid voeren rond de activering van gronden en panden voor sociaal wonen;
d) de opdrachten, vermeld in deel 3, titel 2, van dit boek uitvoeren;
e) de opdrachten, vermeld in [3 boek 2, deel 3, titel 1]3, uitvoeren, en het Projectportaal gebruiken, vermeld in artikel [2 4.46]2;
f) de toewijzingspraktijk van sociale woningen minstens één keer per jaar op het lokaal woonoverleg bespreken.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 28, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2023-12-08/12, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 2.8.In het kader van de Vlaamse beleidsprioriteit De gemeente werkt aan de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving voert de gemeente minstens de volgende activiteiten uit:
1° kerncijfers over de bewaking van de kwaliteit van het woningpatrimonium periodiek op het lokaal woonoverleg bespreken;
2° een gecoördineerd lokaal woningkwaliteitsbeleid voeren, dat de volgende aspecten omvat:
a) de decretaal toegekende opdrachten op het vlak van de bewaking van de kwaliteit van het woningpatrimonium correct uitvoeren;
b) [1 beschikken over voldoende gemeentelijke woningcontroleurs.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 2.9. In het kader van de Vlaamse beleidsprioriteit De gemeente informeert, adviseert en begeleidt inwoners met vragen over wonen voert de gemeente minstens de volgende activiteiten uit:
1° kerncijfers over Vlaamse, provinciale en gemeentelijke woonpremies periodiek op het lokaal woonoverleg bespreken;
2° gestructureerde basisinformatie aanbieden aan elke inwoner over:
a) de Vlaamse tegemoetkomingen aan en ondersteuningsmaatregelen voor gezinnen en alleenstaanden op het vlak van wonen;
b) sociaal huren, sociaal kopen en sociaal lenen;
c) de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen en de bewaking van de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving;
3° inwoners ondersteunen bij de administratieve procedure ongeschikt-, onbewoonbaar- en overbewoondverklaring van een woning;
4° een partnerschap aangaan met het energiehuis dat actief is in de gemeente.
Art. 2.10. Voor de realisatie van de Vlaamse beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 2.5, eerste lid, en de uitvoering van de daarmee verbonden activiteiten, vermeld in artikel 2.7 tot en met 2.9, kunnen gemeenten een beroep doen op:
1° het agentschap dat conform artikel 2.3 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 de gemeenten begeleidt en ondersteunt bij de uitwerking van het lokaal woonbeleid en het lokaal woonoverleg;
2° intergemeentelijke projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid, die conform titel 4 van dit deel gesubsidieerd kunnen worden.
Titel 4. Subsidiëring van intergemeentelijke projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 2.11. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan de minister een subsidie verlenen aan de initiatiefnemer van projecten met een werkingsgebied van minstens twee gemeenten.
De projecten, vermeld in het eerste lid, mogen geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van de gemeente als regisseur van het lokaal woonbeleid, noch aan de taakstelling van de sociale woonorganisaties, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Ze voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° ze passen binnen de uitwerking van het lokaal woonbeleid door de deelnemende gemeenten;
2° ze zijn complementair aan de begeleiding en ondersteuning van het lokaal woonbeleid door het agentschap.
Hoofdstuk 2. Subsidievoorwaarden en berekeningswijze van de subsidie
Art. 2.12. De initiatiefnemer kan voor een project een subsidieaanvraag indienen. Voor de uitvoering van het project kan de initiatiefnemer een beroep doen op een partner.
Art. 2.13. §1. Om in aanmerking te komen voor een subsidie wordt het project uitgevoerd met het oog op de realisatie, in elk van de deelnemende gemeenten, van de Vlaamse beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 2.6, eerste lid.
Bij de uitvoering van het project wordt voor elk van de voormelde Vlaamse beleidsprioriteiten bijzondere aandacht besteed aan de meest woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden.
§2. Het activiteitenpakket van het project bevat de verplichte activiteiten, vermeld in artikel 2.14, eerste lid, artikel 2.15, eerste lid, en artikel 2.16, eerste lid.
De verplichte activiteiten worden in elke deelnemende gemeente van het werkingsgebied uitgevoerd.
§3. Het activiteitenpakket van het project kan een of meer aanvullende activiteiten bevatten. De aanvullende activiteiten zijn afgestemd op de lokale huisvestingssituatie van de deelnemende gemeenten.
De selectie van de aanvullende activiteiten kan gebeuren op basis van de lijst van aanvullende activiteiten, vermeld in artikel 2.14, tweede lid, artikel 2.15, tweede lid, en artikel 2.16, derde lid. De initiatiefnemer kan ook opteren voor een of meer eigen voorstellen van aanvullende activiteiten.
De aanvullende activiteiten hoeven niet in elke deelnemende gemeente van het werkingsgebied uitgevoerd te worden.
Art. 2.14.Voor de Vlaamse beleidsprioriteit De gemeente zorgt voor een divers en betaalbaar woonaanbod in functie van de woonnoden bevat het activiteitenpakket van het project de volgende verplichte activiteiten:
1° de activiteiten, vermeld in artikel 2.7, uitvoeren;
2° de woningmarkt in het werkingsgebied van het project in kaart brengen, zowel de vraag- als de aanbodzijde;
3° leegstaande gebouwen en woningen opsporen, registreren en aanpakken.
Het activiteitenpakket van het project kan voor de voormelde Vlaamse beleidsprioriteit een of meer van de volgende aanvullende activiteiten bevatten:
1° een ruimtelijk beleid voeren op basis van een visie om het beschikbare aanbod aan panden op het grondgebied te activeren voor wonen;
2° de woonprogrammatie afstemmen op de woonbehoefte, zowel op het niveau van de gemeente als op het niveau van het project en zijn randgemeenten;
3° inspelend op de maatschappelijke noden een instrument uitwerken en toepassen dat alternatieve woonvormen mogelijk maakt;
4° zorgen voor de herhuisvesting van kwetsbare inwoners die wonen op een plaats waar dat stedenbouwkundig niet is toegestaan;
5° samen met de [1 woonmaatschappij die actief is]1 in de gemeente, [2 geconventioneerde huurwoningen]2 realiseren;
6° de verplichting om de huurprijs en de gemeenschappelijke lasten van private huurwoningen bekend te maken, opvolgen en inbreuken op die verplichting beboeten.
Het activiteitenpakket van het project kan een of meer eigen voorstellen van aanvullende activiteit bevatten.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 15, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 2.15.Voor de Vlaamse beleidsprioriteit De gemeente werkt aan de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving bevat het activiteitenpakket van het project de volgende verplichte activiteiten:
1° de activiteiten, vermeld in artikel 2.8, uitvoeren;
2° een strategie uitwerken voor de toepassing van de gemeentelijke instrumenten om de kwaliteit van het woningpatrimonium te bewaken;
3° gemeentelijke woningkwaliteitsreglementen op het lokaal woonoverleg bespreken;
4° het Vlaams Loket Woningkwaliteit (VLOK) gebruiken, ten minste voor de volgende doeleinden:
a) de resultaten van conformiteitsonderzoeken verwerken;
b) gegevens uitwisselen tussen het Vlaamse Gewest, de gemeenten en het project;
5° bij verzoeken van huurders om een woning ongeschikt of onbewoonbaar te verklaren:
a) de verzoeken registreren;
b) de huurders een ontvangstbewijs bezorgen en hen informeren over hun rechten.
Het activiteitenpakket van het project kan voor de voormelde Vlaamse beleidsprioriteit een of meer van de volgende aanvullende activiteiten bevatten:
1° op eigen initiatief conformiteitsonderzoeken uitvoeren en kosteloos conformiteitsattesten afgeven;
2° een verordening vaststellen en toepassen waarbij het conformiteitsattest verplicht wordt gesteld in bepaalde situaties;
3° een verordening vaststellen en toepassen waarbij de geldigheidsduur van het conformiteitsattest beperkt wordt, en woningen met dergelijke conformiteitsattesten opvolgen;
4° een verordening vaststellen en toepassen met strengere veiligheids- en kwaliteitsnormen voor kamers;
5° een vrijstelling vragen van de adviesverplichting in de administratieve procedures tot ongeschikt-, onbewoonbaar- en overbewoondverklaring van een woning en, als de vrijstelling wordt verleend, de procedures toepassen;
6° verwaarloosde gebouwen en woningen opsporen, registreren en aanpakken;
7° een afsprakenkader met [2 ...]2[1 de woonmaatschappij]1 [2 die]2 actief is in de gemeente, aanvragen en, als het afsprakenkader wordt gesloten, conformiteitsonderzoeken uitvoeren met het oog op de inhuurneming van woningen en kamers door [1 de woonmaatschappij]1;
8° de lokale partners via structurele samenwerking betrekken bij het lokale woningkwaliteitsbeleid;
9° in een budget voorzien op de begroting van de gemeente voor de toepassing van het sociaal beheersrecht en zo nodig de procedure toepassen;
10° de ongeschiktheid en onbewoonbaarheid en de datum van vaststelling aanbrengen op de gevel van private huurwoningen.
Het activiteitenpakket van het project kan een of meer eigen voorstellen van aanvullende activiteit bevatten.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2023-12-08/12, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 2.16.Voor de Vlaamse beleidsprioriteit De gemeente informeert, adviseert en begeleidt inwoners met vragen over wonen bevat het activiteitenpakket van het project de volgende verplichte activiteiten:
1° kerncijfers over Vlaamse, provinciale en gemeentelijke woonpremies minstens één keer per jaar op het lokaal woonoverleg bespreken;
2° informatie over de gemeentelijke woonpremies beschikbaar stellen via www.premiezoeker.be;
3° in elke gemeente een laagdrempelig woonloket aanbieden waar inwoners terechtkunnen met hun vragen over wonen;
4° gestructureerde basisinformatie aanbieden aan elke inwoner, zowel individueel als via infomomenten, over:
a) de Vlaamse tegemoetkomingen aan en ondersteuningsmaatregelen voor gezinnen en alleenstaanden op het vlak van wonen;
b) privaat huren en verhuren;
c) sociaal huren, sociaal kopen en sociaal lenen;
d) de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen en de bewaking van de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving;
e) federale, Vlaamse, provinciale en gemeentelijke beleidsmaatregelen op het vlak van wonen en het respectieve dienstverleningsaanbod;
5° inwoners ondersteunen bij:
a) de aanvraag, zowel digitaal als op papier, van de Vlaamse tegemoetkomingen aan en ondersteuningsmaatregelen voor gezinnen en alleenstaanden op het vlak van wonen;
b) de inschrijving voor een sociale huurwoning bij een [1 woonmaatschappij]1, en de actualisatie van de inschrijving in het inschrijvingsregister;
c) de administratieve procedure ongeschikt-, onbewoonbaar- en overbewoondverklaring van een woning;
6° meldpunten installeren voor problematische situaties op het vlak van wonen, waar minstens meldingen van discriminatie op de private huurmarkt gedaan kunnen worden;
7° een partnerschap aangaan met het energiehuis dat actief is in de gemeente.
De activiteiten, vermeld in het eerste lid, 3° tot en met 6°, worden uitgevoerd in openbare lokalen.
Het activiteitenpakket van het project kan voor de voormelde Vlaamse beleidsprioriteit een of meer van de volgende aanvullende activiteiten bevatten:
1° een uniek loket installeren voor alle lokale woonactoren die werkzaam zijn in de gemeente;
2° sociaal en/of technisch begeleiden op maat van kwetsbare inwoners;
3° samenwerken met het vredegerecht en de deurwaarder in het kader van de procedure gerechtelijke uithuiszetting.
Het activiteitenpakket van het project kan een of meer eigen voorstellen van aanvullende activiteit bevatten.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 2.17. In elk van de deelnemende gemeenten van het project wordt minstens twee keer per jaar een lokaal woonoverleg georganiseerd.
Art. 2.18. Het project wordt gecoördineerd door een coördinator die minstens halftijds werkzaam is voor het project. Hij of zij fungeert als contactpersoon van het project voor het agentschap.
Art. 2.19. §1. Het subsidiebedrag van een project is gelijk aan de subsidie voor de verplichte activiteiten, vermeld in paragraaf 2, in voorkomend geval verhoogd met de subsidie voor de aanvullende activiteiten, vermeld in paragraaf 3.
De subsidie wordt berekend op basis van een puntensysteem, waarbij een subsidiepunt overeenstemt met 12.000 euro per werkingsjaar.
Het bedrag, vermeld in het tweede lid, wordt jaarlijks op 1 januari aangepast op basis van de indexatieparameters die de Vlaamse Regering hanteert bij de opmaak van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
§2. De subsidie voor de verplichte activiteiten bedraagt vijf subsidiepunten, cumulatief te verhogen met:
1° een toeslag op basis van het aantal private huishoudens binnen het werkingsgebied;
2° een toeslag op basis van het aantal gemeenten binnen het werkingsgebied die niet hebben deelgenomen aan een project waaraan een subsidie is verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2007 houdende subsidiëring van projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid of met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2016 houdende subsidiëring van intergemeentelijke projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid;
3° een toeslag op basis van het aantal gemeenten binnen het werkingsgebied met minimaal 2500 en maximaal 5000 private huishoudens.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor de verplichte activiteiten:
1° drie subsidiepunten, cumulatief te verhogen met de toeslagen, vermeld in het eerste lid, voor projecten met een werkingsgebied van twee gemeenten;
2° zes subsidiepunten, cumulatief te verhogen met de toeslagen, vermeld in het eerste lid, voor projecten met een werkingsgebied van zes of meer gemeenten.
De toeslag, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt berekend op de volgende wijze:
aantal private huishouden | aantal subsidiepunten |
20.001 - 30.000 | 1 |
30.001 - 40.000 | 2 |
vanaf 40.001 | 3 |
De toeslag, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt berekend op de volgende wijze:
aantal gemeenten zonder IGS-verleden | aantal subsidiepunten |
1 - 2 | 1 |
3 of meer | 2 |
De toeslag, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt toegekend voor de eerste drie werkingsjaren van de subsidiëringsperiode van het project.
De toeslag, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt berekend op de volgende wijze:
aantal gemeenten met 2500 - 5000 private huishoudens | aantal subsidiepunten |
1 - 3 | 1 |
4 of meer | 2 |
De subsidie voor de verplichte activiteiten kan niet meer bedragen dan twaalf subsidiepunten.
§3. De subsidie voor de aanvullende activiteiten wordt berekend als een percentage van de subsidie voor de verplichte activiteiten op basis van een weging van de aanvullende activiteiten die in het activiteitenpakket van het project zijn opgenomen.
Een aanvullende activiteit wordt gewogen op basis van de volgende criteria:
1° een aanvullende activiteit uit de lijst van aanvullende activiteiten, vermeld in artikel 2.14, tweede lid, 2.15, tweede lid, en artikel 2.16, derde lid, stemt overeen met 5% van de subsidie voor de verplichte activiteiten;
2° een eigen voorstel van aanvullende activiteit stemt overeen met 3% van de subsidie voor de verplichte activiteiten.
Als een aanvullende activiteit niet in elke deelnemende gemeente wordt uitgevoerd, wordt het gewicht van de activiteit bepaald in verhouding tot het aantal private huishoudens in de gemeenten van het werkingsgebied waar de activiteit wordt uitgevoerd.
De subsidie voor de aanvullende activiteiten is maximaal gelijk aan twee derde van de subsidie voor de verplichte activiteiten.
Art. 2.20. De subsidie wordt toegekend voor een periode van zes werkingsjaren, met een vaste einddatum op 31 december 2025, als de geplande startdatum 1 januari 2020 is.
De subsidie wordt toegekend voor een periode van drie werkingsjaren, met een vaste einddatum op 31 december 2025, als de geplande startdatum 1 januari 2023 is.
De subsidiëringsperiode van het project gaat in op de geplande startdatum van het project. Als er op de geplande startdatum nog geen projectcoördinator als vermeld in artikel 2.18, in dienst is getreden, wordt alleen een subsidie uitbetaald voor de periode die start vanaf de indiensttreding van de coördinator. De indiensttreding van de coördinator wordt aan het agentschap gemeld.
Hoofdstuk 3. Procedure voor de aanvraag, toekenning en uitbetaling van de subsidie
Art. 2.21. Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend, nodigt de initiatiefnemer het agentschap uit voor een verkennend overleg over het project en over de eigen voorstellen van aanvullende activiteit die het activiteitenpakket van het project zal bevatten. De initiatiefnemer kan de provincie mee uitnodigen voor het verkennende overleg, met het oog op eventuele samenwerking of cofinanciering.
De uitnodiging voor het verkennende overleg wordt minstens twee weken vooraf verstuurd. Minstens vijf werkdagen voor het verkennende overleg bezorgt de initiatiefnemer het agentschap een ontwerp van projectvoorstel.
De initiatiefnemer maakt een verslag op van het verkennende overleg over het project en bezorgt het verslag binnen drie weken aan het agentschap. Het agentschap kan opmerkingen formuleren bij het verslag. In voorkomend geval bezorgt het agentschap het verslag met de opmerkingen binnen drie weken na de ontvangst aan de initiatiefnemer.
Art. 2.22. De initiatiefnemer dient de subsidieaanvraag in bij het agentschap:
1° uiterlijk op 30 juni 2019 als de geplande startdatum 1 januari 2020 is;
2° uiterlijk op 30 juni 2022 als de geplande startdatum 1 januari 2023 is.
De subsidieaanvraag wordt via e-mail aan het agentschap bezorgd op het e-mailadres lokalebesturen.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van de subsidieaanvraag.
In afwijking van het eerste lid heeft de initiatiefnemer de tijd tot en met 30 september 2019, respectievelijk tot en met 30 september 2022 om de documenten, vermeld in artikel 2.23, eerste lid, 7°, 8° en 9°, aan het agentschap te bezorgen.
Art. 2.23. De subsidieaanvraag bevat al de volgende gegevens en documenten:
1° de titel van het project;
2° de contactgegevens van de initiatiefnemer en, in voorkomend geval van de partners, en het nummer van de financiële rekening waarop de subsidie moet worden gestort;
3° de contactgegevens van de projectuitvoerder;
4° een beschrijving van het werkingsgebied van het project;
5° een verklaring dat de deelnemende gemeenten akkoord gaan met de uitvoering van de verplichte activiteiten;
6° een beschrijving van de aanvullende activiteiten voor de volledige subsidiëringsperiode, die bestaat uit:
a) een schematisch overzicht van de aanvullende activiteiten, waarbij wordt aangegeven in welke van de deelnemende gemeenten de activiteiten worden uitgevoerd;
b) een verantwoording van de keuze voor de aanvullende activiteiten;
c) voor elke activiteit afzonderlijk een omschrijving van de huidige situatie, het beoogde resultaat en de acties voor het eerste en het tweede werkingsjaar;
7° een kopie van de besluiten van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten, waaruit het akkoord met de subsidieaanvraag blijkt;
8° de ledenlijst van de stuurgroep die het project begeleidt en ondersteunt conform artikel 2.26;
9° een bewijs van de oprichting van het intergemeentelijk samenwerkingsverband, vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017;
10° de geplande startdatum van de subsidiëringsperiode.
De minister kan een model van subsidieaanvraag vaststellen.
Art. 2.24. Binnen een maand vanaf de datum van de ontvangst van de subsidieaanvraag deelt het agentschap de initiatiefnemer mee of de subsidieaanvraag ontvankelijk is en in voorkomend geval, op welke wijze de subsidieaanvraag moet worden aangepast om ontvankelijk te zijn.
Nadat een subsidieaanvraag ontvankelijk is verklaard, oordeelt het agentschap of de subsidieaanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2. Het agentschap legt het dossier voor aan de minister. Het dossier bevat het verslag van het verkennend overleg tussen de initiatiefnemer en het agentschap, vermeld in artikel 2.21, in voorkomend geval met de opmerkingen die het agentschap geformuleerd heeft.
Uiterlijk in de maand december van het jaar dat aan de geplande startdatum van de subsidiëringsperiode voorafgaat, neemt de minister een beslissing over de toekenning van een subsidie. Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de beslissing van de minister.
Art. 2.25. §1. Voor elk werkingsjaar van de subsidiëringsperiode van het project betaalt het agentschap het subsidiebedrag in twee schijven uit: een voorschot van 70% en een saldo van 30%.
Het voorschot van 70% van het subsidiebedrag wordt uitbetaald in de tweede maand van het werkingsjaar.
Het saldo van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na de beoordeling van het werkingsjaar. De beoordeling gebeurt op basis van de verslagen van de stuurgroepvergaderingen in het werkingsjaar en van het verslag van de eerste stuurgroepvergadering in het volgende werkingsjaar.
§2. Als uit de beoordeling van een werkingsjaar blijkt dat de subsidie onterecht is uitbetaald of moet worden verminderd, wordt dat bedrag in mindering gebracht van het saldo van het subsidiebedrag voor dat werkingsjaar en, als het in mindering te brengen bedrag groter is dan het saldo, teruggevorderd.
Hoofdstuk 4. Uitvoering en opvolging van de projecten
Art. 2.26. §1. De projecten worden begeleid en ondersteund door een stuurgroep waarin elke deelnemende gemeente is vertegenwoordigd door een gemeenteraadslid of een lid van het college van burgemeester en schepenen.
De stuurgroep komt minstens twee keer per werkingsjaar bijeen. Hij plant de activiteiten van het project en volgt de uitvoering ervan op. Het agentschap wordt uitgenodigd voor de vergaderingen van de stuurgroep.
§2. De uitnodiging voor een stuurgroepvergadering wordt minstens twee weken vooraf verstuurd en bevat de te bespreken agendapunten. Minstens twee werkdagen voor de stuurgroepvergadering beschikken de leden van de stuurgroep en het agentschap over de voorbereidende stukken bij de agendapunten.
De projectuitvoerder maakt een verslag op van een stuurgroepvergadering en bezorgt het verslag binnen drie weken aan de leden van de stuurgroep en aan het agentschap. De verslagen van de stuurgroepvergaderingen vormen de rapportering over de lopende subsidiëringsperiode.
Het agentschap kan opmerkingen formuleren bij het verslag van de stuurgroepvergadering. In voorkomend geval bezorgt het agentschap het verslag met de opmerkingen binnen drie weken na de ontvangst aan de projectuitvoerder. De opmerkingen worden besproken op de eerstvolgende stuurgroepvergadering.
§3. Op de eerste stuurgroepvergadering van een werkingsjaar, die plaatsvindt in het eerste kwartaal, evalueert de stuurgroep de werking tijdens het afgelopen werkingsjaar.
Op de laatste stuurgroepvergadering van een werkingsjaar bespreekt de stuurgroep de planning van de acties en de beoogde resultaten per activiteit voor het volgende werkingsjaar.
Art. 2.27. De projectuitvoerder gebruikt de subsidie uitsluitend voor de financiering van de activiteiten die het Vlaamse Gewest heeft goedgekeurd.
Art. 2.28. De initiatiefnemer brengt het agentschap onmiddellijk op de hoogte van elke gebeurtenis of omstandigheid die een belangrijke invloed heeft op de zorgvuldige en ononderbroken uitvoering van het project.
Art. 2.29. Het agentschap kan de subsidiëring van het project eenzijdig en effectief stopzetten of herzien als wordt vastgesteld dat de doelstellingen die met het project gerealiseerd moeten worden, in het gedrang komen. In voorkomend geval kan het agentschap op eigen initiatief een stuurgroepvergadering samenroepen.
Hoofdstuk 5. Herziening van het pakket aanvullende activiteiten, toetreding en uittreding van gemeenten
Art. 2.30. §1. De initiatiefnemer van een project waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van dit besluit, kan voor de periode 2023-2025 een herziening vragen van een of elk van de volgende zaken:
1° het werkingsgebied van het project;
2° de aanvullende activiteiten in zijn activiteitenpakket.
§2. Uiterlijk op 30 juni 2022 dient de initiatiefnemer een herzieningsaanvraag in bij het agentschap. De herzieningsaanvraag bevat al de volgende gegevens en documenten:
1° de titel van het project;
2° de contactgegevens van de initiatiefnemer en, in voorkomend geval van de partners, en het nummer van de financiële rekening waarop de subsidie moet worden gestort;
3° de contactgegevens van de projectuitvoerder;
4° als het project een herziening van het werkingsgebied aanvraagt:
a) een beschrijving van het werkingsgebied van het project voor de periode van 1 januari 2023 tot 31 december 2025;
b) als een of meer gemeenten willen toetreden tot het project:
1) het akkoord van de andere deelnemende gemeenten van het project met de toetreding;
2) een verklaring dat de toetredende gemeenten akkoord gaan met de uitvoering van de verplichte activiteiten;
c) als een of meer gemeenten willen uittreden uit het project, het akkoord van de andere deelnemende gemeenten van het project met de uittreding;
d) de aangepaste ledenlijst van de stuurgroep die het project begeleidt en ondersteunt conform artikel 2.26;
e) een bewijs van de oprichting van het intergemeentelijk samenwerkingsverband, vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017;
5° als het project een herziening van de aanvullende activiteiten in zijn activiteitenpakket aanvraagt, een beschrijving van de aanvullende activiteiten voor de periode van 1 januari 2023 tot 31 december 2025, die bestaat uit:
a) een schematisch overzicht van de aanvullende activiteiten, waarbij wordt aangegeven in welke van de deelnemende gemeenten de activiteiten worden uitgevoerd;
b) een verantwoording van de keuze voor de aanvullende activiteiten;
c) voor elke activiteit afzonderlijk een omschrijving van de huidige situatie, het beoogde resultaat en de acties voor 2023 en 2024;
6° een kopie van de besluiten van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten, waaruit het akkoord met de herzieningsaanvraag blijkt.
De minister kan een model van herzieningsaanvraag vaststellen.
De aanvraag tot herziening wordt via e-mail aan het agentschap bezorgd op het e-mailadres lokalebesturen.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van de aanvraag.
In afwijking van het eerste lid heeft de initiatiefnemer de tijd tot en met 30 september 2022 om de documenten, vermeld in het eerste lid, 4°, b), 1), c) en d), en 6°, aan het agentschap te bezorgen.
§3. Binnen een maand vanaf de datum van de ontvangst van de herzieningsaanvraag deelt het agentschap de initiatiefnemer mee of de aanvraag ontvankelijk is en, in voorkomend geval, op welke wijze de aanvraag moet worden aangepast om ontvankelijk te zijn.
Nadat een herzieningsaanvraag ontvankelijk is verklaard, oordeelt het agentschap of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2. Het agentschap legt het dossier voor aan de minister.
Uiterlijk in de maand december 2022 neemt de minister een beslissing over de herziening. Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de beslissing van de minister.
Als de minister beslist om de aanvraag tot herziening geheel of gedeeltelijk goed te keuren, wordt de subsidie van het project herberekend conform artikel 2.19 voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025.
Als de minister beslist om de aanvraag tot herziening af te keuren, blijft het oorspronkelijke subsidiebedrag behouden.
Hoofdstuk 6. Fusies van gemeenten
Art. 2.31. Dit artikel is van toepassing in geval van een samenvoeging van gemeenten als vermeld in deel 2, titel 8 en 9, van het decreet van 22 december 2017, waarbij de samenvoegingsdatum 1 januari 2019 is.
In dit artikel wordt verstaan onder:
1° nieuwe gemeente: de nieuwe gemeente, vermeld in artikel 343, 2°, van het voormelde decreet;
2° samengevoegde gemeenten: de samengevoegde gemeenten, vermeld in artikel 343, 4°, van het voormelde decreet;
3° samenvoegingsdatum: de samenvoegingsdatum, vermeld in artikel 343, 8°, van het voormelde decreet.
In afwijking van artikel 2.19, §2, van dit besluit wordt voor de volgende projecten waaraan een of meer nieuwe gemeenten deelnemen en waarvoor een subsidieaanvraag wordt ingediend voor een project met een ongewijzigd werkingsgebied, voor de berekening van de subsidie voor de verplichte activiteiten rekening gehouden met het aantal samengevoegde gemeenten en met het aantal private huishoudens per samengevoegde gemeente:
1° Lokaal Woonbeleid GAOZ;
2° Wooncentrum Meetjesland;
3° Wonen in Hamont-Achel, Neerpelt en Overpelt;
4° Goed Wonen in Nevele en Wachtebeke;
5° Wonen in Klein-Brabant.
Art. 2.32.§1. Dit artikel is van toepassing in geval van een samenvoeging van gemeenten als vermeld in deel 2, titel 8 en 9, van het decreet van 22 december 2017, waarbij de samenvoegingsdatum vastgesteld wordt op een latere datum dan 1 januari 2019.
In dit artikel wordt verstaan onder:
1° nieuwe gemeente: de nieuwe gemeente, vermeld in artikel 343, 2°, van het voormelde decreet;
2° samengevoegde gemeenten: de samengevoegde gemeenten, vermeld in artikel 343, 4°, van het voormelde decreet;
3° samenvoegingsdatum: de samenvoegingsdatum, vermeld in artikel 343, 8°, van het voormelde decreet.
§2. Als een of meer samengevoegde gemeenten deelnemen aan een bepaald project waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van dit deel, zonder dat een of meer andere samengevoegde gemeenten deelnemen aan een ander dergelijk project, neemt de nieuwe gemeente vanaf de samenvoegingsdatum deel aan dat project op voorwaarde dat de andere deelnemende gemeenten van het project akkoord gaan met de toetreding van de nieuwe gemeente.
In afwijking van het eerste lid kunnen de samengevoegde gemeenten uiterlijk twee maanden voor de samenvoegingsdatum samen beslissen om uit het project, vermeld in het eerste lid, te treden op voorwaarde dat:
1° minstens een van de samengevoegde gemeenten voor de samenvoegingsdatum niet deelneemt aan het voormelde project, en
2° de andere deelnemende gemeenten van het project[1 bij gewone meerderheid]1 akkoord gaan met de uittreding van de nieuwe gemeente.
Als de samengevoegde gemeenten niet tot overeenstemming komen, beslist de minister, nadat de betrokken actoren zijn gehoord, over de deelname van de nieuwe gemeente aan het project, vermeld in het eerste lid.
§3. [1 Als twee of meer samengevoegde gemeenten deelnemen aan verschillende projecten waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van dit deel, beslissen de samengevoegde gemeenten uiterlijk twee maanden voor de samenvoegingsdatum samen uit welk project ze treden en tot welk project ze toetreden. De nieuwe gemeente neemt vanaf de samenvoegingsdatum deel aan het project waartoe de samengevoegde gemeenten hebben beslist toe te treden op voorwaarde dat:
1° de andere deelnemende gemeenten van het project waartoe de nieuwe gemeente zal toetreden, bij gewone meerderheid akkoord gaan met de toetreding;
2° de andere deelnemende gemeenten van het project waaruit de nieuwe gemeente zal uittreden, bij gewone meerderheid akkoord gaan met de uittreding.
In afwijking van het eerste lid kunnen de samengevoegde gemeenten uiterlijk twee maanden voor de samenvoegingsdatum samen beslissen om uit de verschillende projecten, vermeld in het eerste lid, te treden, op voorwaarde dat de andere deelnemende gemeenten van het project bij gewone meerderheid akkoord gaan met de uittreding van de nieuwe gemeente.
Als de samengevoegde gemeenten niet tot overeenstemming komen, worden ze geacht samen te hebben beslist om uit de verschillende projecten te treden.]1
§4. [1 In elk van de gevallen, vermeld in paragraaf 2 en 3, wordt het subsidiebedrag vanaf de samenvoegingsdatum tot de einddatum van de subsidiëringsperiode herberekend als volgt:
1° als de nieuwe gemeente deelneemt aan het project, wordt het subsidiebedrag herberekend overeenkomstig artikel 2.19, tenzij de toepassing van artikel 2.19, Ї 2, zou leiden tot een vermindering van het aantal subsidiepunten. In dat geval wordt het aantal subsidiepunten van 2024 behouden;
2° als de nieuwe gemeente niet deelneemt aan het IGS-project, wordt het subsidiebedrag herberekend overeenkomstig artikel 2.19, maar in afwijking van artikel 2.19, Ї 2, wordt het aantal subsidiepunten van 2024 behouden en wordt het totaal subsidiebedrag voor de verplichte en aanvullende activiteiten verminderd met het aandeel van de uittredende samengevoegde gemeente of gemeenten in het subsidiebedrag voor de verplichte activiteiten. Als het zo bekomen totaal subsidiebedrag lager is dan het resultaat volgens de berekening conform artikel 2.19, wordt het subsidiebedrag herberekend overeenkomstig artikel 2.19.]1
[1 § 5. Als een project waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van dit deel, als gevolg van een samenvoeging van gemeenten niet meer voldoet aan de voorwaarde van een werkingsgebied met minstens twee gemeenten, vermeld in artikel 2.11, eerste lid, wordt de subsidiëringsperiode automatisch stopgezet op de dag voor de samenvoegingsdatum.
§ 6. De beslissingen van de samengevoegde gemeenten geven uitsluitsel over de deelname van de nieuwe gemeente vanaf de samenvoegingsdatum aan het project en over de aanvullende activiteiten die de nieuwe gemeente vanaf de samenvoegingsdatum zal uitvoeren. Aan de aanvullende activiteiten die de samengevoegde gemeenten in 2024 uitvoeren, kunnen geen extra aanvullende activiteiten toegevoegd worden.
De beslissingen van de samengevoegde gemeenten en de akkoorden van de andere deelnemende gemeenten moeten blijken uit de besluiten van het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten.
§ 7. De initiatiefnemers van de betreffende projecten bezorgen een aanvraagdossier voor 2025 met de besluiten van het college van burgemeester en schepenen, vermeld in paragraaf 6, tweede lid, uiterlijk op 30 november 2024 via e-mail aan het agentschap op het e-mailadres lokalebesturen.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van de aanvraagdossiers.
§ 8. Het agentschap legt zijn advies over de aanvraagdossiers, inclusief een herberekening van de subsidiebedragen, voor aan de minister. De minister neemt uiterlijk in januari 2025 een beslissing over de aanvraagdossiers. Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de beslissing van de minister.]1
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Titel 5. Bijzondere subsidie voor projecten met een vernieuwend of experimenteel karakter
Art. 2.33. §1. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan de minister een bijzondere subsidie toekennen.
Een bijzondere subsidie kan worden toegekend aan projecten waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van titel 4 van dit deel, en aan samenwerkingsverbanden van gemeenten als vermeld in artikel 388, 1°, van het decreet van 22 december 2017, die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° ze hebben een vernieuwend of experimenteel karakter;
2° ze hebben een beperkte tijdsduur die niet langer is dan drie jaar en die niet verlengd kan worden;
3° de kennis en ervaring die in het project worden opgedaan, zijn overdraagbaar naar andere regio's of kunnen gedeeld worden met andere samenwerkingsverbanden.
Het vernieuwende of experimentele karakter, vermeld in het tweede lid, 1°, kan blijken uit:
1° de doelgroep tot wie het project zich richt, die onvoldoende door andere ondersteunende maatregelen wordt opgevangen;
2° de methodologische aanpak van het project;
3° de bevordering van de afstemming en samenwerking met andere actoren die actief zijn op het vlak van wonen.
Voor de uitvoering van de projecten kunnen de initiatiefnemers, vermeld in het tweede lid, een beroep doen op een of meer partners.
§2. De bijzondere subsidies kunnen alleen aangewend worden om personeelskosten en werkingskosten van het ingediende project te financieren.
In de aanvraag van de bijzondere subsidie wordt aangetoond dat deze personeelskosten en werkingskosten, vermeld in het eerste lid, daadwerkelijk dienen voor de uitvoering van het project.
Projecten die in aanmerking kunnen komen voor een andere subsidieregeling die wordt uitgevaardigd door het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap, komen niet in aanmerking voor de subsidie, vermeld in dit artikel.
§3. De minister kan een oproep tot inschrijving voor de toekenning van bijzondere subsidies organiseren.
De minister stelt de modaliteiten vast waaraan de aanvragen van bijzondere subsidies moeten voldoen.
Het agentschap onderzoekt of een aanvraag van een bijzondere subsidie voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 2, en aan de modaliteiten, vastgesteld krachtens het tweede lid. Als een aanvraag niet voldoet aan de voormelde voorwaarden en modaliteiten, is de aanvraag onontvankelijk.
Het agentschap onderzoekt de ingediende ontvankelijke aanvragen en verleent advies aan de minister over de toekenning en de grootte van de bijzondere subsidie.
De minister neemt een beslissing over de toekenning en over de grootte van de bijzondere subsidie uiterlijk drie maanden na de uiterste indieningsdatum van de aanvragen tot subsidiëring. Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de beslissing van de minister.
§4. De initiatiefnemer dient jaarlijks een verantwoordingsdossier in bij het agentschap. Als de initiatiefnemer een project is waaraan een subsidie wordt verleend met toepassing van titel 4, wordt het verantwoordingsdossier besproken op de stuurgroep van het project.
§5. De bijzondere subsidie wordt als volgt beschikbaar gesteld:
1° een voorschot van 70% van het subsidiebedrag wordt uitbetaald in de eerste maand van het werkingsjaar. Voor het eerste werkingsjaar wordt het voorschot van 70% van het subsidiebedrag uitbetaald na de kennisgeving van de beslissing waarin de bijzondere subsidie wordt toegekend;
2° het saldo van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na de beoordeling van het werkingsjaar. De beoordeling gebeurt op basis van een verantwoordingsdossier.
Als uit de beoordeling van een werkingsjaar blijkt dat de subsidie onterecht is uitbetaald of moet worden verminderd, worden die bedragen in mindering gebracht van het saldo van het subsidiebedrag voor dat werkingsjaar en, als het in mindering te brengen bedrag groter is dan het saldo, teruggevorderd.
Deel 3. Planning en monitoring
Titel 1. [1 Planning en programmatie van projecten]1
----------
(1)
Hoofdstuk 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 2.33/1.[1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
1° bouwverrichting: een verrichting als vermeld in punt 9°, c);
[2 1° /1 deelrenovatie: een renovatie waarbij maar een gedeelte van alle mogelijke renovatiewerken aan de woning wordt uitgevoerd en waarvan de geraamde kostprijs hoger ligt dan 10.000 euro. De woning voldoet na renovatie niet volledig aan de vereisten van nieuwbouw op het vlak van planindeling of voldoet op energetisch vlak niet aan het BEN-niveau voor renovatie;]2
2° financiering: een van de volgende financieringswijzen:
a) eigen middelen van de initiatiefnemer;
b) een marktconforme lening op 33 jaar bij de VMSW, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in artikel 5.44, § 3;
c) een bulletlening op tien jaar bij de VMSW, gekoppeld aan een tussenkomst in de prefinanciering als vermeld in artikel 5.46;
d) een lening als vermeld in artikel 4.40, tweede lid, 6° ;
e) een tenlasteneming of een subsidie als vermeld in boek 5, deel 2, titel 3, hoofdstuk 2;
f) een tenlasteneming of een subsidie als vermeld in artikel 7.26, en in artikel 27, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2015 houdende stopzetting van de subsidiëring van sociale koopwoningen en sociale kavels en houdende de aanpassing van diverse besluiten met betrekking tot het woonbeleid in Vlaanderen;
g) een andere lening bij de VMSW dan de lening, vermeld in punt b), c) en d);
h) [3 een lening bij de VMSW als vermeld in artikel 5.47/1, Ї 1, voor de realisatie van projecten als vermeld in punt 8А, c);]3;
i) [3 een lening bij een andere financiële instelling dan de VMSW]3;
[3 j) elke combinatie van de financieringswijzen, vermeld in punt a) tot en met i);]3
3° infrastructuurverrichting: een verrichting als vermeld in punt 9°, b);
4° initiatiefnemer:
a) de VMSW;
b) een woonmaatschappij als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
c) initiatiefnemers als vermeld in artikel 5.29 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, die de Vlaamse Regering als initiatiefnemer erkend heeft;
d) het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 1 van het besluit van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 22 oktober 2013;
e) private actoren, alleen voor CBO-oproepen;
5° investeringsverrichting: een verrichting als vermeld in punt 9°, d);
6° jaarbudget: het investeringsvolume dat voor een bepaald begrotingsjaar kan worden ingezet, conform artikel 2.33/2, tweede lid, te verdelen over de financieringswijzen, vermeld in punt 2° ;
7° lokaal woonoverleg: een gemeentelijk overleg als vermeld in artikel 2.3, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, waarbij de gemeente, samen met sociale woonorganisaties en, in voorkomend geval, andere woon- en welzijnsactoren die op haar grondgebied werken, de doelstellingen bespreekt op het vlak van wonen op korte of middellange termijn en de relatie daarvan met sociale en andere woonprojecten;
8° project: een of meer verrichtingen die betrekking hebben op een of meer van de volgende typen woonprojecten:
a) een sociaal woonproject;
b) een woonproject met sociaal karakter;
c) een project voor de realisatie of de instandhouding van [3 geconventioneerde huurwoningen]3;
d) een project voor de realisatie of de instandhouding van niet-residentiële ruimten;
9° verrichtingen:
a) de verwerving van een of meer onroerende goederen;
b) de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur, waarbij de volgende deelverrichtingen worden onderscheiden:
1) gronden bouwrijp maken;
2) een of meer constructies slopen;
3) infrastructuurwerken uitvoeren;
4) gemeenschapsvoorzieningen oprichten;
5) aanpassingswerken aan de woonomgeving uitvoeren;
c) de nieuwbouw of vervangingsbouw van een of meer woningen [4 of basiskoten]4;
d) de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer woningen [4 of basiskoten]4 of de omvorming van een niet-residentieel gebouw tot een woongebouw met sociale woningen [4 of basiskoten]4.]1
[2 Een woning voldoet aan het BEN-niveau als vermeld in het eerste lid, 1° /1, als ze voldoet aan minstens een van de volgende voorwaarden:
1° elk onderdeel van de woning voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) dak, vloer en muren: U = 0,24 W/(m2K);
b) beglazing: Ug = 1,0 W/(m2K);
c) vensters: Uw = 1,5 W/(m2K);
d) energie-efficiënte verwarmingsinstallatie: warmtepomp, condenserende ketel, micro-warmtekrachtkoppeling, warmtenet of decentrale toestellen met een totaal maximaal vermogen van 15 W/m2;
2° het label van het geldige energieprestatiecertificaat van de woning, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 35°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, is label A als vermeld in artikel 73 van het ministerieel besluit van 28 december 2018 houdende algemene bepalingen inzake de energieprestatieregelgeving, energieprestatiecertificaten en de certificering van aannemers en installateurs, of de woning heeft een E-peil van maximaal E60 als vermeld in artikel 9.1.11 en 9.1.17 van het Energiebesluit van 19 november 2010.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(3)<BVR 2023-06-23/15, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(4)<BVR 2024-05-17/48, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 2.33/2. [1 Na mededeling aan de Vlaamse Regering stelt de minister de volgende zaken vast:
1° het kader voor de renovatietoets en de lokale woontoets;
2° het financiële kader.
De minister verdeelt voor een begrotingsjaar het jaarbudget over de financieringswijzen, vermeld in artikel 2.33/1, 2°. De minister kan beslissen om een deel van het jaarbudget te reserveren voor bepaalde types van verrichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. [1 Projectopvolging]1
----------
(1)
Art. 2.33/3.[1 De initiatiefnemers brengen het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van de geplande projecten. Ze melden ook eventuele latere wijzigingen van het project via het Projectportaal aan het agentschap.
[3 Alle bouw- of investeringsverrichtingen van basiskoten, inclusief de bijbehorende infrastructuurverrichtingen, komen onmiddellijk principieel in aanmerking voor programmatie, waarbij de initiatiefnemer de volgende gegevens invoert in het Projectportaal:
1° de initiatiefnemer;
2° de locatie van het project, gekoppeld aan GIS als daarin voorzien is;
3° het aantal te bouwen of renoveren basiskoten na de uitvoering van het project;
4° in voorkomend geval, de verbintenis van de gemeente om de wooninfrastructuur samen met de grond waarin of waarop ze wordt uitgevoerd, op te nemen in het gemeentelijk openbaar domein;
5° een intentieverklaring van de hogeronderwijsinstelling of de gemeente waarin ze verklaart de voorwaarden, vermeld in artikel 5.45/3, na te leven.]3
Met het oog op de uitvoering van de renovatietoets voor een project voert de initiatiefnemer in het Projectportaal de volgende gegevens in:
1° de initiatiefnemer;
2° de locatie van het project, GIS-gekoppeld als daarin voorzien is;
3° het huidige aantal huurwoningen en het aantal huurwoningen na de uitvoering van het project;
4° een rapport over de huidige staat van de gebouwen of woningen die deel uitmaken van het project, met de volgende informatie:
a) de conditiescore van de gebouwen of woningen;
b) de veiligheids- en gezondheidsaspecten van de gebouwen of woningen;
5° [2 een toelichtingsnota die de voorgestelde investeringsverrichtingen die betrekking hebben op een deelrenovatie onderbouwt en die de staat omschrijft van de gebouwen of de woningen na de investering]2.
Met het oog op de bespreking van een project op het lokaal woonoverleg, vermeld in artikel 2.33/5, § 1, en de uitvoering van de lokale woontoets voert de initiatiefnemer in het Projectportaal de volgende gegevens in:
1° de initiatiefnemer;
2° de locatie van het project, GIS-gekoppeld als daarin voorzien is;
3° het huidige aantal huurwoningen, koopwoningen of kavels, en het aantal huurwoningen, koopwoningen of kavels na de uitvoering van het project;
4° de volgende informatie als het project de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur omvat:
a) in voorkomend geval, het aantal huurwoningen, koopwoningen en kavels dat blijkt uit het rapport van de stedenbouwkundige studie;
b) de keuze van de aanbestedende overheid voor de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.58, § 1;
c) in voorkomend geval, het voornemen van de initiatiefnemer om een of meer gemeenschapsvoorzieningen op te richten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 3. [1 Renovatietoets en lokale woontoets]1
----------
(1)
Art. 2.33/4.[1 [2 De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot uitvoering van een renovatietoets voor een project dat een investeringsverrichting bevat die betrekking heeft op een deelrenovatie. In de voormelde renovatietoets geeft het agentschap op basis van het kader, vermeld in artikel 2.33/2, eerste lid, 1°, een advies over de rationaliteit van de voorgestelde investeringsverrichting die betrekking heeft op een deelrenovatie.]2
Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de melding door de initiatiefnemer, vermeld in het eerste lid, brengt het agentschap een advies uit. Het agentschap voert het advies in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
Als het agentschap door de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het tweede lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag nadat het agentschap alle bijkomende documenten of inlichtingen heeft ontvangen.
Als het agentschap een gunstig advies geeft en er voor de investeringsverrichting geen vergunning, melding of verhuisbeweging vereist is, komt de verrichting principieel in aanmerking voor programmatie. Als het agentschap een gunstig advies geeft en het project [2 een investeringsverrichting bevat die betrekking heeft op een deelrenovatie]2, waarvoor een vergunning, een melding of een verhuisbeweging is vereist, komt de verrichting principieel in aanmerking voor programmatie nadat de lokale woontoets succesvol is doorlopen.
Als het agentschap een ongunstig advies geeft, past de initiatiefnemer die aanspraak blijft maken op financiering, met behoud van de toepassing van artikel 2.33/24 zijn project aan en verzoekt het agentschap een nieuwe renovatietoets uit te voeren.
[2 Als het advies van het agentschap, vermeld in het eerste lid, niet tijdig wordt verleend, wordt de investeringsverrichting die betrekking heeft op een deelrenovatie, geacht een gunstig advies gekregen te hebben. Als voor de investeringsverrichting die betrekking heeft op een deelrenovatie, geen vergunning, melding of verhuisbeweging is vereist, komt de verrichting principieel in aanmerking voor programmatie. Als het project een investeringsverrichting die betrekking heeft op een deelrenovatie, bevat waarvoor een vergunning, een melding of een verhuisbeweging is vereist, komt de verrichting principieel in aanmerking voor programmatie nadat de lokale woontoets succesvol is doorlopen.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art. 2.33/5.[1 § 1. Met het oog op de opname ervan in de Projectenlijst bespreekt de initiatiefnemer de volgende projecten op het lokaal woonoverleg van de gemeente waar ze uitgevoerd worden:
1° een project dat voorziet in de nieuwbouw van sociale huur- of koopwoningen of [3 geconventioneerde]3 huurwoningen, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur;
2° een project dat voorziet in een vervangingsbouw of een investeringsverrichting bevat waarvoor een vergunning, een melding of een verhuisbeweging is vereist, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur, voor elk van de volgende types van onroerende goederen:
a) eigen sociale huur- of koopwoningen of [3 geconventioneerde]3huurwoningen;
b) verworven bebouwde onroerende goederen;
3° een project dat voorziet in de verwerving van een of meer goede woningen, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de huurwoningen en de koopwoningen die deel uitmaken van een woonproject met sociaal karakter, respectievelijk gelijkgesteld met sociale huurwoningen en sociale koopwoningen.
De bespreking op het lokaal woonoverleg gebeurt op basis van een fiche die de initiatiefnemer uit het Projectportaal genereert, en die de volgende gegevens bevat:
1° de projectgegevens, vermeld in artikel 2.33/3, [4 vierde]4 lid;
2° als het project voorziet in de nieuwbouw of vervangingsbouw van sociale huurwoningen, het resterende contingent sociale huurwoningen van het bindend sociaal objectief van de gemeente;
3° als het project [2 een investeringsverrichting bevat die betrekking heeft op een deelrenovatie]2, het advies van het agentschap in het kader van de renovatietoets.
De gemeente vult de fiche aan met een verslag van de bespreking van het project op het lokaal woonoverleg.
Voor de bespreking van een project dat alleen voorziet in de verwerving van een of meer goede woningen, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in het eerste lid, 3°, kan de gemeente de sociale woonorganisaties en het OCMW voor overleg samenroepen. Actoren die niet aanwezig kunnen zijn, bezorgen de gemeente hun opmerkingen schriftelijk. Dat lokaal woonoverleg kan digitaal of via e-mail gehouden worden.
§ 2. Op een lokaal woonoverleg worden de volgende zaken meegedeeld:
1° recente verwervingen van onbebouwde onroerende goederen met het oog op de realisatie van sociale huur- of koopwoningen of [3 geconventioneerde]3 huurwoningen;
2° recente verwervingen van andere bebouwde onroerende goederen dan goede woningen;
3° een overzicht van de recent verkochte sociale of [3 geconventioneerde]3 huurwoningen en van de geplande verkopen van sociale of [3 geconventioneerde]3 huurwoningen;
4° de omzetting van sociale koopwoningen in sociale huurwoningen.
§ 3. Minstens één keer per jaar worden de lokale woonbehoeften en de lijsten van de kandidaat-huurders voor een sociale of [3 geconventioneerde]3huurwoning in de gemeente op het lokaal woonoverleg besproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(3)<BVR 2023-06-23/15, art. 5, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(4)<BVR 2024-05-17/48, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 2.33/6.[1 § 1. Als de initiatiefnemer bij de bespreking van een project op het lokaal woonoverleg aangeeft dat het project klaar is om opgenomen te worden in de Projectenlijst, voert de gemeente een lokale woontoets uit. In de lokale woontoets neemt de gemeente op basis van het kader, vermeld in artikel 2.33/2, eerste lid, 1°, een beslissing over twee of meer van de volgende aangelegenheden:
1° de toets aan het gemeentelijke beleid;
2° de toets aan het bindend sociaal objectief;
3° in voorkomend geval, de verbintenis om de wooninfrastructuur samen met de grond waarin of waarop ze wordt uitgevoerd, op te nemen in het gemeentelijk openbaar domein.
Voor de volgende categorieën van projecten neemt de gemeente een beslissing over de aangelegenheden, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3° :
1° een project dat voorziet in de nieuwbouw van sociale huurwoningen, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur;
2° een project dat voorziet in de vervangingsbouw van sociale huurwoningen, waarbij er sprake is van een toename met meer dan 20% ten opzichte van het huidige aantal sociale huurwoningen op projectniveau, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur;
3° een project dat een investeringsverrichting bevat waarvoor een vergunning, een melding of een verhuisbeweging is vereist, waarbij er sprake is van een toename met meer dan 20% ten opzichte van het huidige aantal sociale huurwoningen op projectniveau, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur;
4° een project dat voorziet in de verwerving van een of meer goede woningen, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur.
Voor de volgende categorieën van projecten neemt de gemeente een beslissing over de aangelegenheden, vermeld in het eerste lid, 1° en 3° :
1° een project dat voorziet in de vervangingsbouw van sociale huurwoningen zonder dat er sprake is van een toename met meer dan 20% ten opzichte van het huidige aantal sociale huurwoningen op projectniveau;
2° een project dat een investeringsverrichting bevat waarvoor een vergunning, een melding of een verhuisbeweging is vereist zonder dat er sprake is van een toename met meer dan 20% ten opzichte van het huidige aantal sociale huurwoningen op projectniveau;
3° een project dat alleen voorziet in de realisatie of de instandhouding van sociale koopwoningen of sociale kavels of van [2 geconventioneerde]2 huurwoningen, met inbegrip van de eventuele aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur.
Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de bespreking van het project op het lokaal woonoverleg, vermeld in het eerste lid, neemt de gemeente een beslissing. De gemeente voert haar beslissing, samen met de aangevulde fiche, vermeld in artikel 2.33/5, § 1, vierde lid, in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
Als de gemeente door de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het derde lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag nadat de gemeente alle bijkomende documenten of inlichtingen heeft ontvangen.
Als de gemeente beslist dat het project past in het gemeentelijke beleid en vaststelt dat het project past in het bindend sociaal objectief, komen de verrichtingen van het project principieel in aanmerking voor programmatie.
Als de gemeente beslist dat het project niet past in het gemeentelijke beleid of vaststelt dat het project niet past in het bindend sociaal objectief, past de initiatiefnemer die aanspraak blijft maken op financiering, zijn project aan en bespreekt het opnieuw op een lokaal woonoverleg.
Als de gemeente niet tijdig een beslissing neemt over de lokale woontoets, wordt het project geacht te passen in het gemeentelijke beleid. De verrichtingen van het project komen principieel in aanmerking voor programmatie op voorwaarde dat het agentschap vaststelt dat het project past binnen het bindend sociaal objectief.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen voert de lokale woontoets uit.
Als de gemeente beschikt over een goedgekeurde visie op het vlak van lokaal sociaal woonbeleid, kan het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van en de beslissing over de lokale woontoets:
1° delegeren aan een lid van het college of aan een of meer personeelsleden van de gemeente die daarvoor speciaal zijn aangewezen;
2° toevertrouwen aan een intergemeentelijke administratieve eenheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 6, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 2.33/7. [1 Het agentschap houdt een actuele lijst bij van projecten waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie of een of meer van de fasen, vermeld in artikel 2.33/9, eerste lid, hebben doorlopen, hierna de Projectenlijst te noemen. De lijst bevat de volgende categorieën van projecten:
1° projecten die de renovatietoets succesvol doorlopen hebben en vrijgesteld zijn van bespreking op het lokaal woonoverleg;
2° projecten die de lokale woontoets succesvol doorlopen hebben, in voorkomend geval nadat ze de renovatietoets succesvol doorlopen hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/8. [1 § 1. Een gemeente kan beslissen om een project op haar grondgebied dat is opgenomen in de Projectenlijst, tijdelijk stop te zetten als het behoort tot een van de categorieën van projecten, vermeld in artikel 2.33/6, § 1, tweede lid, 1°, 2° en 3°. De gemeente voert haar beslissing in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen tot een verrichting die deel uitmaakt van het project, de fase van de opname in de meerjarenplanning of verder heeft doorlopen.
§ 2. Een gemeente kan na overleg met de initiatiefnemer beslissen om een of meer andere projecten op haar grondgebied, die zijn opgenomen in de Projectenlijst, om te wisselen voor een ander project dat betrekking heeft op maximaal hetzelfde aantal sociale huurwoningen, en waarvoor een lokale woontoets als vermeld in artikel 2.33/6, § 1, eerste lid, is aangevraagd, op voorwaarde dat dat andere project behoort tot een van de categorieën van projecten, vermeld in artikel 2.33/6, § 1, tweede lid, 1°, 2° en 3°. Voor dat project voert de gemeente een lokale woontoets uit die alleen betrekking heeft op de aangelegenheden, vermeld in artikel 2.33/6, § 1, eerste lid, 1° en 3°.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen tot een verrichting die deel uitmaakt van het project, de fase van de opname in de meerjarenplanning of een verdere fase heeft doorlopen.
§ 3. Een gemeente kan beslissen om een nieuwe lokale woontoets uit te voeren voor een project op haar grondgebied waarvan ze in het kader van een eerdere lokale woontoets heeft vastgesteld dat het project niet past binnen het bindend sociaal objectief.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen in de volgende gevallen:
1° de gemeente heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid, vermeld in paragraaf 1;
2° de gemeente heeft een sociaal woonbeleidsconvenant gesloten als vermeld in artikel 5.52, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§ 4. Het college van burgemeester en schepenen neemt een beslissing over de aangelegenheid, vermeld in paragraaf 1, en voert een nieuwe lokale woontoets uit in de gevallen, vermeld in paragraaf 2.
Als de gemeente beschikt over een goedgekeurde visie op het vlak van lokaal sociaal woonbeleid, kan het college van burgemeester en schepenen de opdrachten, vermeld in het eerste lid:
1° delegeren aan een lid van het college of aan een of meer personeelsleden van de gemeente die daarvoor speciaal zijn aangewezen;
2° toevertrouwen aan een intergemeentelijke administratieve eenheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4. [1 Programmatie en toewijzing van verrichtingen]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 2.33/9.[1 Met behoud van de toepassing van het tweede tot en met het vierde lid doorloopt een verrichting die deel uitmaakt van een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie, achtereenvolgens elk van de volgende fasen:
1° de opname in de meerjarenplanning, vermeld in afdeling 2;
2° de opname in de kortetermijnplanning, vermeld in afdeling 3;
3° de toewijzing van middelen op een jaarbudget, vermeld in afdeling 4.
De volgende verrichtingen en deelverrichtingen doorlopen alleen de fase van de toewijzing van middelen op een jaarbudget, vermeld in afdeling 4, ongeacht of ze deel uitmaken van een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie:
1° de verwerving van onbebouwde onroerende goederen en van goede woningen door de uitoefening van:
a) het recht van voorkoop, vermeld in boek 5, deel 6, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en elk ander wettelijk recht van voorkoop;
b) een wettelijk recht van wederinkoop;
c) een conventioneel recht van voorkoop of recht van wederinkoop, op voorwaarde dat de initiatiefnemer de oorspronkelijke verkoper is van het onroerend goed;
2° de verwerving van onroerende goederen waarvoor een financiering als vermeld in artikel 2.33/1, 2°, d), wordt toegekend;
3° het bouwrijp maken van gronden, de sloop van een of meer constructies en de uitvoering van archeologisch vooronderzoek;
4° de opmaak van een stedenbouwkundige studie;
5° de erelonen, als de VMSW optreedt als aanbestedende of medeaanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting;
6° dringende werkzaamheden aan bestaande constructies ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden, na een aanvraag van de initiatiefnemer;
7° de verrichtingen die volledig gefinancierd worden op de wijze, vermeld in artikel 2.33/1, 2°, g).
De volgende verrichtingen en deelverrichtingen doorlopen alleen de fase van de toewijzing van middelen op een jaarbudget, vermeld in afdeling 4, op voorwaarde dat ze deel uitmaken van een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie:
1° de verwerving van onbebouwde onroerende goederen en van andere bebouwde onroerende goederen dan goede woningen, uitgezonderd de verwervingen, vermeld in het tweede lid, 1° ;
2° de contractueel overeengekomen prijsherzieningen;
3° de meerwerken;
4° de werkzaamheden voor de openbare verlichting of het watervoorzieningsnet.
[2 5° de bouw van geconventioneerde huurwoningen.]2
De volgende verrichtingen doorlopen achtereenvolgens de fase van de opname in de kortetermijnplanning, vermeld in afdeling 3, en de toewijzing van middelen op een jaarbudget, vermeld in afdeling 4, op voorwaarde dat ze deel uitmaken van een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie:
1° de verwerving van goede woningen, uitgezonderd de verwervingen, vermeld in het tweede lid, 1° ;
2° andere investeringsverrichtingen dan de investeringsverrichtingen, vermeld in het tweede lid, 6°, waarbij de geraamde kostprijs voor de uitvoering van de verrichting maximaal 15.000 euro, exclusief btw, per betrokken sociale huurwoning [3 of basiskot]3 bedraagt.
Een bouw- of investeringsverrichting van sociale koopwoningen [2 ...]2 die deel uitmaakt van een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie, wordt automatisch opgenomen in de kortetermijnplanning, vermeld in afdeling 3, en doorloopt alleen de fase van de toewijzing van middelen op een jaarbudget, vermeld in afdeling 4.
Verrichtingen die volledig gefinancierd worden op een van de wijzen, vermeld in artikel 2.33/1, 2°, a) of [2 i)]2, of met een combinatie van de voormelde financieringswijzen, doorlopen geen van de fasen, vermeld in het eerste lid, ongeacht of ze deel uitmaken van een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 2.33/10. [1 Het agentschap en de VMSW kunnen in elk van de fasen, vermeld in artikel 2.33/9, eerste lid, beslissen om een verrichting van een woonmaatschappij tijdelijk stop te zetten als uit de financiële planning die aan de VMSW is bezorgd door een woonmaatschappij of die de VMSW heeft opgemaakt voor een woonmaatschappij, blijkt dat het niet-uitvoeren van de verrichting een rechtstreeks positief effect heeft op de stand van de negatieve rekening-courant van de woonmaatschappij bij de VMSW of op de negatieve vrije cashflow in het eerste, tweede of derde jaar van de financiële planning.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2. [1 Fase 1. Opname in de meerjarenplanning]1
----------
(1)
Art. 2.33/11. [1 § 1. De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de meerjarenplanning van een bouwverrichting en van een investeringsverrichting. De initiatiefnemer voegt het voorontwerp bij zijn verzoek met een aanvraag tot advisering. Als de initiatiefnemer een afwijking van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen of een afwijking als vermeld in artikel 4.2, zevende lid, vraagt, voegt hij een verantwoording bij het voorontwerp. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
In afwijking van het eerste lid hoeft geen voorontwerp opgemaakt te worden voor investeringsverrichtingen waarvoor noch een vergunning of melding noch een verhuisbeweging is vereist. In dat geval volstaat het dat de initiatiefnemer het agentschap via het Projectportaal op de hoogte brengt van een verzoek tot opname van de verrichting in de meerjarenplanning. Nadat een termijn van zeven kalenderdagen verstreken is, die ingaat op de dag na het verzoek, komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de meerjarenplanning.
Als de initiatiefnemer van een investeringsverrichting waarvoor noch een vergunning of melding noch een verhuisbeweging is vereist, uit eigen beweging een voorontwerp opmaakt en wil laten adviseren door het agentschap, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
§ 2. De initiatiefnemer die zelf optreedt als aanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting, brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de meerjarenplanning van die infrastructuurverrichting. De initiatiefnemer voegt het voorontwerp bij zijn verzoek met een aanvraag tot advisering. Als de initiatiefnemer een afwijking van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen vraagt, voegt hij een verantwoording bij het voorontwerp. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Als de VMSW of een andere instantie optreedt als aanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting, maakt ze zelf een voorontwerp op of laat ze een voorontwerp opmaken door een ontwerper. De aanbestedende overheid brengt de initiatiefnemer ervan op de hoogte dat het voorontwerp klaar is. Vanaf dat moment kan de initiatiefnemer conform het eerste lid het agentschap via het Projectportaal verzoeken om de verrichting in kwestie op te nemen in de meerjarenplanning.
§ 3. Binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het voorontwerp, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, en in paragraaf 2, eerste en tweede lid, brengt het agentschap een advies uit. Het agentschap voert het advies in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
Voor infrastructuurverrichtingen begint de termijn voor de advisering van het voorontwerp, vermeld in paragraaf 2, eerste en tweede lid, te lopen op de dag nadat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 2.33/12.
Als het agentschap door de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het eerste lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag nadat het agentschap alle bijkomende documenten of inlichtingen heeft ontvangen.
Als het agentschap in zijn advies vaststelt dat het voorontwerp in overeenstemming is met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de meerjarenplanning op de laatste dag van de termijn, vermeld in het eerste lid, die in voorkomend geval is verlengd conform het derde lid.
Als het agentschap in zijn advies vaststelt dat het voorontwerp niet in overeenstemming is met de normen of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, past de initiatiefnemer die aanspraak blijft maken op financiering, met behoud van de toepassing van artikel 2.33/24 zijn voorontwerp aan en bezorgt het opnieuw aan het agentschap conform paragraaf 1, eerste lid.
Als het advies van het agentschap niet tijdig wordt verleend, wordt het voorontwerp geacht in overeenstemming te zijn met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, en komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de meerjarenplanning op de laatste dag van de termijn, vermeld in het eerste lid, die in voorkomend geval is verlengd conform het derde lid. Het agentschap meldt dat in het Projectportaal en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
§ 4. Paragraaf 1 en 3 zijn niet van toepassing op verrichtingen in het kader van een CBO-oproep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/12. [1 § 1. Als voor een project de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur is vereist, informeert de initiatiefnemer de lokale bevolking op gepaste wijze over de uit te voeren verrichtingen, al dan niet door een informatievergadering te beleggen. De initiatiefnemer bezorgt het agentschap de eventuele opmerkingen van de lokale bevolking of het verslag van de informatievergadering.
In afwijking van het eerste lid hoeft de initiatiefnemer de lokale bevolking niet te informeren over een geplande verrichting als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° voor de verrichting is noch een stedenbouwkundige studie, noch de uitvoering van infrastructuurwerken of aanpassingswerken aan de woonomgeving vereist;
2° de kostprijs van de verrichting, exclusief btw, bedraagt maximaal 1.000.000 euro of er zijn maximaal acht woningen of kavels bij de verrichting betrokken.
§ 2. Als voor een project de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur is vereist, belegt de initiatiefnemer een plenaire vergadering waarop de stedenbouwkundige studies en de voorontwerpen besproken worden nadat aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de initiatiefnemer heeft het agentschap, de gemeente, de rioolbeheerder en alle andere uitgenodigde partijen een voorontwerp van de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur bezorgd;
2° de bouw- of investeringsverrichting komt principieel in aanmerking voor opname in de meerjarenplanning, of er is voor de bouw- of investeringsverrichting een voorontwerp ingediend bij het agentschap.
Op verzoek van de initiatiefnemer kan het agentschap:
1° vrijstelling verlenen van het beleggen van een plenaire vergadering als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de aanleg of aanpassing van de wooninfrastructuur omvat geen uitvoering van infrastructuurwerken of aanpassingswerken aan de woonomgeving;
b) de uit te voeren infrastructuurwerken omvatten alleen nutsvoorzieningen of omgevingswerken;
2° toestaan dat de initiatiefnemer een plenaire vergadering belegt nadat voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/13. [1 § 1. Het agentschap neemt, rekening houdend met het financiële kader, een beslissing over de opname in de meerjarenplanning van bouw- en investeringsverrichtingen die principieel in aanmerking komen voor opname in de meerjarenplanning.
Een CBO-oproep waarvan het voorontwerp gunstig is geadviseerd door het agentschap en die tot de onderhandelingsfase kan toetreden, komt principieel in
aanmerking voor opname in de meerjarenplanning.
Het agentschap voert de beslissing over de opname in de meerjarenplanning van een bouw- of investeringsverrichting in het projectportaal in. Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de beslissing.
§ 2. Het agentschap neemt, rekening houdend met het financiële kader, een beslissing over de opname in de meerjarenplanning van infrastructuurverrichtingen die principieel in aanmerking komen voor opname in de meerjarenplanning.
Het agentschap voert de beslissing over de opname in de meerjarenplanning van een verrichting als vermeld in het eerste lid, in het Projectportaal in. Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de beslissing.
§ 3. Als een verrichting conform paragraaf 1 of 2 wordt opgenomen in de meerjarenplanning, gaat de verrichting naar fase 2 als vermeld in afdeling 3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 3. [1 Fase 2. Opname in de kortetermijnplanning]1
----------
(1)
Art. 2.33/14.[1 § 1. De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de kortetermijnplanning van een bouwverrichting en van een investeringsverrichting die is opgenomen in de meerjarenplanning. De initiatiefnemer voegt de basisaanbesteding bij zijn verzoek en verklaart dat die in overeenstemming is met het geadviseerde voorontwerp van de verrichting, zoals dat is opgenomen in de meerjarenplanning, en met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Als de initiatiefnemer van een investeringsverrichting waarvoor noch een vergunning of melding noch een verhuisbeweging is vereist, conform artikel 2.33/11, § 1, derde lid, uit eigen beweging een voorontwerp heeft opgemaakt en heeft laten adviseren door het agentschap, brengt de initiatiefnemer het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de kortetermijnplanning van de investeringsverrichting die is opgenomen in de meerjarenplanning. De initiatiefnemer voegt de basisaanbesteding bij zijn verzoek en verklaart dat die in overeenstemming is met het geadviseerde voorontwerp van de verrichting, zoals dat is opgenomen in de meerjarenplanning, en met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Nadat een termijn van zeven kalenderdagen is verstreken, die ingaat op de dag na het verzoek, vermeld in het eerste en tweede lid, komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de kortetermijnplanning.
§ 2. De initiatiefnemer die zelf optreedt als aanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting die is opgenomen in de meerjarenplanning, brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de kortetermijnplanning van die infrastructuurverrichting. De initiatiefnemer voegt de basisaanbesteding bij zijn verzoek en verklaart dat die in overeenstemming is met het geadviseerde voorontwerp van de verrichting, zoals dat is opgenomen in de meerjarenplanning, en met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Als de VMSW of een andere instantie optreedt als aanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting, maakt ze zelf een basisaanbesteding op of laat ze een basisaanbesteding opmaken door een ontwerper. De aanbestedende overheid brengt de initiatiefnemer ervan via het Projectportaal op de hoogte dat de basisaanbesteding klaar is. Vanaf dat moment kan de initiatiefnemer het agentschap conform het eerste lid verzoeken om de verrichting in kwestie op te nemen in de kortetermijnplanning. Nadat een termijn van zeven kalenderdagen is verstreken, die ingaat op de dag na het verzoek, komt de infrastructuurverrichting principieel in aanmerking voor opname in de kortetermijnplanning.
§ 3. De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de kortetermijnplanning van een investeringsverrichting die is opgenomen in de meerjarenplanning en waarvoor conform artikel 2.33/11, § 1, tweede lid, geen voorontwerp is opgemaakt en geadviseerd. De initiatiefnemer voegt het uitvoeringsdossier bij zijn verzoek met een aanvraag tot advisering. Als de initiatiefnemer een afwijking van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen vraagt, voegt hij een verantwoording bij het uitvoeringsdossier. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het uitvoeringsdossier, vermeld in het eerste lid, brengt het agentschap een advies uit. Het agentschap voert het advies in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
Als het agentschap door de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het tweede lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag nadat het agentschap alle bijkomende documenten of inlichtingen heeft ontvangen.
Als het agentschap in zijn advies vaststelt dat het uitvoeringsdossier in overeenstemming is met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de kortetermijnplanning op de laatste dag van de termijn, vermeld in het tweede lid, die in voorkomend geval is verlengd conform het derde lid.
Als het agentschap in zijn advies vaststelt dat het uitvoeringsdossier niet in overeenstemming is met de normen of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen, waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, past de initiatiefnemer die aanspraak blijft maken op financiering, met behoud van de toepassing van artikel 2.33/24 zijn uitvoeringsdossier aan en bezorgt het opnieuw aan het agentschap conform het eerste lid.
Als het advies van het agentschap niet tijdig wordt verleend, wordt het uitvoeringsdossier geacht in overeenstemming te zijn met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, en komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de kortetermijnplanning op de laatste dag van de termijn, vermeld in het tweede lid, die in voorkomend geval is verlengd conform het derde lid. Het agentschap geeft dat in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
§ 4. De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot opname in de kortetermijnplanning van:
1° investeringsverrichtingen waarbij de geraamde kostprijs voor de uitvoering van de verrichting maximaal 15.000 euro, exclusief btw, per betrokken sociale huurwoning [2 of basiskot]2 bedraagt;
2° de verwerving van goede woningen, waarvoor een onderhandse akte is opgesteld.
Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging. Nadat een termijn van zeven kalenderdagen is verstreken, die ingaat op de dag na het verzoek, vermeld in het eerste en tweede lid, komt de verrichting principieel in aanmerking voor opname in de kortetermijnplanning.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 2.33/15. [1 Als een verrichting principieel in aanmerking komt voor opname in de kortetermijnplanning, voert de initiatiefnemer de volgende documenten in het Projectportaal in:
1° alle vereiste vergunningen, met vermelding van de datum van de verlening of de weigering van een vergunning, alsook de datum van de eventuele schorsing, intrekking of vernietiging van een vergunning;
2° alle vereiste meldingsplichtige handelingen, met vermelding van de datum waarop de melding is gedaan;
3° een bewijs van een zakelijk recht op de gronden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/16.[1 § 1. Het agentschap stelt een lijst op van bouw- en investeringsverrichtingen die op de vijfenveertigste kalenderdag voor een reguliere beoordelingscommissie principieel in aanmerking komen voor opname in de kortetermijnplanning en waarvoor conform artikel 2.33/15 blijkt dat de initiatiefnemer beschikt over de vereiste vergunningen, meldingen en een zakelijk recht op de gronden. De verrichtingen die na de voormelde datum de status `komt principieel in aanmerking voor opname in de kortetermijnplanning' krijgen, komen in aanmerking voor de daaropvolgende beoordelingscommissie. De voorwaarde dat de initiatiefnemer beschikt over de vereiste vergunningen, meldingen en een zakelijk recht op de gronden, wordt beoordeeld op de dag waarop de beoordelingscommissie bijeenkomt.
Op basis van de lijst, vermeld in het eerste lid, neemt de beoordelingscommissie, rekening houdend met het financiële kader, met behoud van de toepassing van paragraaf 3 een beslissing over de opname van de bouw- en investeringsverrichtingen in de kortetermijnplanning.
Het agentschap voert de beslissing van de beoordelingscommissie over de opname van een bouw- of investeringsverrichting in de kortetermijnplanning in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
§ 2. Het agentschap neemt, rekening houdend met het financiële kader, met behoud van de toepassing van paragraaf 3 een beslissing over de opname van de volgende verrichtingen in de kortetermijnplanning:
1° infrastructuurverrichtingen die principieel in aanmerking komen voor opname in de kortetermijnplanning;
2° investeringsverrichtingen waarbij de geraamde kostprijs voor de uitvoering van de verrichting maximaal 15.000 euro, exclusief btw, per betrokken sociale huurwoning [3 of basiskot]3 bedraagt;
3° de verwerving van goede woningen, waarvoor een onderhandse akte is opgesteld;
4° een bouw- of investeringsverplichting
Het agentschap voert de beslissing van een verrichting als vermeld in het eerste lid, over de opname in de kortetermijnplanning in het Projectportaal in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte.
§ 3. Als een project waarvan de verrichtingen principieel in aanmerking komen voor programmatie, zowel een infrastructuurverrichting als een [2 bouwverrichting die betrekking heeft op nieuwbouw]2 bevat, gelden bijkomend de volgende voorwaarden voor de opname in de kortetermijnplanning:
1° een infrastructuurverrichting kan pas opgenomen worden in de kortetermijnplanning als een bouw- of investeringsverrichting ten minste is opgenomen in de meerjarenplanning;
2° een bouw- of investeringsverrichting kan pas opgenomen worden in de kortetermijnplanning als de infrastructuurverrichting ten minste is opgenomen in de meerjarenplanning.
§ 4. Als een verrichting conform paragraaf 1 of 2 wordt opgenomen in de kortetermijnplanning, gaat de verrichting naar fase 3 als vermeld in afdeling 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 2.33/17. [1 Als na de opname van een verrichting in de kortermijnplanning het agentschap aantoont dat de basisaanbesteding niet in overeenstemming is met het geadviseerde voorontwerp van de verrichting, zoals dat is opgenomen in de meerjarenplanning, of niet in overeenstemming is met de normen of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, wordt de verrichting geschrapt uit de kortetermijnplanning. De initiatiefnemer die aanspraak blijft maken op financiering, past met behoud van de toepassing van artikel 2.33/24 zijn basisaanbesteding aan en bezorgt ze opnieuw aan het agentschap conform artikel 2.33/14, § 1 of § 2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 4. [1 Fase 3. Toewijzing op het jaarbudget]1
----------
(1)
Art. 2.33/18. [1 Bij de aanvraag van de toewijzing op het jaarbudget brengt de
initiatiefnemer de VMSW op de hoogte van de uitgaven die hij via de rekening-courant wil laten verlopen in het kader van de herinvesteringsverplichting, conform de modaliteiten, vermeld in titel 1, hoofdstuk 2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/19.[1 § 1. De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot toewijzing op een jaarbudget voor een bouwverrichting of een investeringsverrichting die is opgenomen in de kortetermijnplanning. De initiatiefnemer voegt het gunningsdossier bij zijn verzoek en verklaart dat het gunningsdossier in overeenstemming is met de basisaanbesteding van de verrichting, zoals ze is opgenomen in de kortetermijnplanning en met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, en dat de procedure van de wetgeving op de overheidsopdrachten is nageleefd. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Als voor een investeringsverrichting waarvoor noch een vergunning of melding noch een verhuisbeweging is vereist, geen voorontwerp is opgemaakt en geadviseerd, verklaart de initiatiefnemer dat het gunningsdossier in overeenstemming is met het geadviseerde uitvoeringsdossier van de verrichting, zoals ze is opgenomen in de kortetermijnplanning, en met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, en dat de procedure van de wetgeving op de overheidsopdrachten is nageleefd. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Voor een bouw- of investeringsverrichting van sociale koopwoningen [2 ...]2 verklaart de initiatiefnemer dat het Bouwtechnisch Bestek Woningbouw voor bouwverrichtingen gevolgd is bij de basisaanbesteding en dat de procedure van de wetgeving op de overheidsopdrachten is nageleefd.
De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot toewijzing op een jaarbudget voor een verrichting die conform artikel 2.33/9, tweede of derde lid, alleen de fase van de toewijzing van middelen op een jaarbudget doorloopt. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
De initiatiefnemer brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot toewijzing op een jaarbudget voor een verwerving van een of meer goede woningen die is opgenomen in de kortetermijnplanning, met het oog op de opmaak van de authentieke akte. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Nadat een termijn van veertien kalenderdagen verstreken is, die ingaat op de dag na het verzoek, vermeld in het eerste tot en met het vijfde lid, komt de verrichting in aanmerking voor toewijzing op een jaarbudget. De VMSW wijst de middelen voor de financiering van de verrichting toe op een jaarbudget.
Als het agentschap of de VMSW van oordeel zijn dat het verzoek tot toewijzing op het jaarbudget onvolledig is, vragen ze bijkomende documenten of inlichtingen aan de initiatiefnemer. In dat geval wordt de termijn, vermeld in het zesde lid, geschorst. De voormelde termijn begint opnieuw te lopen op de zevende dag na de dag waarop het agentschap en de VMSW alle bijkomende documenten of inlichtingen hebben ontvangen.
§ 2. De initiatiefnemer die zelf optreedt als aanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting die is opgenomen in de kortetermijnplanning, brengt het agentschap via het Projectportaal op de hoogte van een verzoek tot toewijzing op een jaarbudget voor die infrastructuurverrichting. De initiatiefnemer voegt het gunningsdossier bij zijn verzoek en verklaart dat het gunningsdossier in overeenstemming is met de basisaanbesteding van de verrichting, zoals ze is opgenomen in de kortetermijnplanning, en met de normen en de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, en dat de procedure van de wetgeving op de overheidsopdrachten is nageleefd. Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
Als de VMSW of een andere instantie optreedt als aanbestedende overheid van een infrastructuurverrichting, maakt ze zelf een gunningsdossier op, of laat ze een gunningsdossier opmaken door een ontwerper. De aanbestedende overheid brengt de initiatiefnemer ervan op de hoogte dat het gunningsdossier klaar is. Vanaf dat moment kan de initiatiefnemer de VMSW conform het eerste lid verzoeken om voor de verrichting in kwestie middelen toe te wijzen op een jaarbudget.
Nadat een termijn van veertien kalenderdagen verstreken is, die ingaat op de dag na het verzoek, vermeld in het eerste en tweede lid, komt de verrichting in aanmerking voor toewijzing op een jaarbudget. De VMSW wijst de middelen voor de financiering van de verrichting toe op een jaarbudget.
Als het agentschap of de VMSW van oordeel is dat het verzoek tot toewijzing op het jaarbudget onvolledig is, vraagt ze bijkomende documenten of inlichtingen aan de initiatiefnemer. In dat geval wordt de termijn, vermeld in het derde lid, geschorst. De voormelde termijn begint opnieuw te lopen op de zevende dag na de dag waarop het agentschap en de VMSW alle bijkomende documenten of inlichtingen hebben ontvangen.
§ 3. Paragraaf 1 en 2 zijn niet van toepassing op de volgende verrichtingen, die na de kennisgeving van de gunning in aanmerking komen voor toewijzing op een jaarbudget:
1° verrichtingen in het kader van een CBO-oproep;
2° verrichtingen in het kader van een Design and Build-oproep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 8, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 2.33/20. [1 Om recht te hebben op een financiering als vermeld in artikel 2.33/1, 2°, b), e) of f), mogen verrichtingen niet worden besteld voordat ze conform artikel 2.33/19, § 1, vijfde lid, of § 2, derde lid, in aanmerking komen voor toewijzing op een jaarbudget, op voorwaarde dat de toewijzing mogelijk is binnen de perken van het resterende investeringsvolume dat op het jaarbudget beschikbaar is.
Als het agentschap of de VMSW na de bestelling van een verrichting vaststelt dat het gunningsdossier niet in overeenstemming is met de basisaanbesteding van de verrichting zoals ze is opgenomen in de kortetermijnplanning, niet in overeenstemming is met de normen of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, of als tekortkomingen bij de uitvoering van de overheidsopdracht worden vastgesteld, verliest de initiatiefnemer voor de verrichting in kwestie zijn recht op een financiering als vermeld in artikel 2.33/1, 2°, b), e) of f). Met behoud van de toepassing van artikel 2.33/24 lost de initiatiefnemer zijn leningen vervroegd af en betaalt hij zijn subsidies, inclusief tussenkomsten, terug conform artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Als voor een investeringsverrichting waarvoor noch een vergunning of melding, noch een verhuisbeweging is vereist, geen voorontwerp is opgemaakt en geadviseerd en het agentschap of de VMSW na de bestelling vaststelt dat het gunningsdossier niet in overeenstemming is met het geadviseerde uitvoeringsdossier van de verrichting, zoals ze is opgenomen in de kortetermijnplanning, niet in overeenstemming is met de normen of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, of als tekortkomingen bij de uitvoering van de overheidsopdracht worden vastgesteld, verliest de initiatiefnemer voor de verrichting in kwestie zijn recht op een financiering als vermeld in artikel 2.33/1, 2°, b). Met behoud van de toepassing van artikel 2.33/24 lost de initiatiefnemer zijn leningen vervroegd af en betaalt hij zijn subsidies, inclusief tussenkomsten, terug conform artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/21. [1 Als de initiatiefnemer na de bestelling van een infrastructuur-,bouw- of investeringsverrichting door overmacht afwijkt van het gunningsdossier, blijft de toewijzing op het jaarbudget behouden, op voorwaarde dat er een oplossing wordt uitgewerkt binnen de mogelijkheden, vermeld in het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels vande overheidsopdrachten.
De VMSW past het bedrag dat op een jaarbudget is toegewezen, en het prijsplafond voor die verrichting aan. De VSMW doet die aanpassing rekening houdend met de nieuwe omstandigheden en de prijsplafonds die zijn opgenomen in boek 5, deel 2, titel 1 en titel 3. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden de contractueel overeengekomen prijsherzieningen pro rata toegepast op het prijsplafond, op basis van de procentuele stijging van het totale aanbestedingsbedrag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 5. [1 Beoordelingscommissie]1
----------
(1)
Art. 2.33/22. [1 § 1. Een beoordelingscommissie wordt opgericht.
De beoordelingscommissie wordt als volgt samengesteld:
1° de minister of zijn gemachtigde;
2° drie vertegenwoordigers van het agentschap;
3° drie vertegenwoordigers, voorgedragen door de woonmaatschappijen;
4° één vertegenwoordiger, voorgedragen door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, zonder stemrecht in de beoordelingscommissie.
Het voorzitterschap en het secretariaat van de beoordelingscommissie worden waargenomen door het agentschap.
§ 2. De beoordelingscommissie houdt jaarlijks ten minste drie keer, verspreid over het jaar, een reguliere bijeenkomst. Op de tweede bijeenkomst van een werkingsjaar legt de beoordelingscommissie de data vast van de reguliere bijeenkomsten in het volgende werkingsjaar.
§ 3. Op voorstel van het agentschap neemt de beoordelingscommissie op elke bijeenkomst een beslissing over de volgende aangelegenheden:
1° de schrapping van verrichtingen uit de meerjarenplanning;
2° de opname van verrichtingen in de kortetermijnplanning en de schrapping van verrichtingen uit de kortetermijnplanning.
Op voorstel van het agentschap neemt de beoordelingscommissie op de eerste reguliere bijeenkomst van een werkingsjaar een beslissing over het minimale budget voor de lancering van een nieuwe CBO-oproep. Op voorstel van het agentschap kan de beoordelingscommissie in de loop van een werkingsjaar het CBO-budget verhogen of verlagen.
Op elke bijeenkomst van de beoordelingscommissie rapporteert het agentschap over de volgende aangelegenheden:
1° de Projectenlijst;
2° de toewijzingen op het jaarbudget door de VMSW van het voorgaande en het huidige jaar, verdeeld over de financieringswijzen, vermeld in artikel 2.33/1, 2°, en, in voorkomend, geval de reservering van een deel van het jaarbudget voor bepaalde types van verrichtingen;
3° de opname van verrichtingen in de meerjarenplanning conform artikel 2.33/13, § 2, en in de kortetermijnplanning conform artikel 2.33/16, § 2;
4° de opvolging van projectvoorstellen voor de verwezenlijking van sociale huur- of koopwoningen die ingediend zijn in het kader van een CBO-oproep of een Design and Build-oproep.
Op de eerste bijeenkomst van de beoordelingscommissie van elke werkingsjaar rapporteert het agentschap over de afwijkingen van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen die het agentschap en de kwaliteitskamer in het voorgaande werkingsjaar hebben toegestaan.
Als de beoordelingscommissie op andere tijdstippen bijeenkomt dan de reguliere bijeenkomsten, vermeld in paragraaf 2, neemt ze een beslissing over een of meer van de aangelegenheden, vermeld in het eerste lid, en rapporteert ze over de aangelegenheden, vermeld in het tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.33/23. [1 Minstens veertien kalenderdagen voor een reguliere bijeenkomst van de beoordelingscommissie bezorgt het agentschap aan de leden van de beoordelingscommissie de documenten, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
Om de beoordelingscommissie in staat te stellen een beslissing te nemen over de schrapping van verrichtingen uit de meerjarenplanning, bezorgt het agentschap:
1° een overzicht van de volgende verrichtingen die in aanmerking komen voor schrapping uit de meerjarenplanning:
a) de verrichtingen die gedurende drie jaar in de meerjarenplanning zijn opgenomen;
b) de verrichtingen die het agentschap of de VMSW conform artikel 2.33/10 tijdelijk heeft stopgezet, samen met een motivatie voor de stopzetting;
2° een voorstel van een aangepaste meerjarenplanning.
Om de beoordelingscommissie in staat te stellen een beslissing te nemen over de opname van verrichtingen in de kortetermijnplanning en de schrapping van verrichtingen uit de kortetermijnplanning, bezorgt het agentschap:
1° een overzicht van de volgende verrichtingen die in aanmerking komen voor schrapping uit de kortetermijnplanning:
a) de verrichtingen die gedurende acht maanden in de kortetermijnplanning zijn opgenomen;
b) de verrichtingen die het agentschap of de VMSW conform artikel 2.33/10 tijdelijk heeft stopgezet;
2° een overzicht van de verrichtingen die principieel in aanmerking komen voor opname in de kortetermijnplanning;
3° een voorstel van een aangepaste kortetermijnplanning.
Met het oog op de rapportering aan de beoordelingscommissie over de toewijzingen op het jaarbudget van het voorgaande en het huidige jaar bezorgt de VMSW aan het agentschap de nodige informatie over:
1° de verrichtingen waarvoor in het huidige en voorgaande begrotingsjaar middelen zijn toegewezen op een jaarbudget, opgesplitst per begrotingsjaar;
2° de benuttingsgraad van de financieringswijzen, vermeld in artikel 2.33/1, 2°, b), c), d), e), f) en g), in het huidige en het voorgaande begrotingsjaar;
3° de verwervingen van onbebouwde onroerende goederen en van andere bebouwde onroerende goederen dan goede woningen, waarvan de bouw- of investeringsverrichting is opgenomen in de meerjarenplanning of in de kortetermijnplanning, en een prognose voor de impact van de verwervingen op de financiering in het huidige en het volgende begrotingsjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 6. [1 Beroepsmogelijkheden]1
----------
(1)
Art. 2.33/24.[1 In dit artikel wordt verstaan onder beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
1° een aangetekende brief;
2° een afgifte tegen ontvangstbewijs;
3° een elektronische aangetekende zending;
4° elke andere betekeningswijze die de minister heeft toegestaan, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
De initiatiefnemer kan bij de kwaliteitskamer beroep aantekenen tegen de volgende adviezen of beslissingen:
1° een ongunstig advies van het agentschap in het kader van de renovatietoets conform artikel 2.33/4, vijfde lid;
2° een ongunstig advies van het agentschap bij een voorontwerp conform artikel 2.33/11, § 3, vijfde lid;
3° een ongunstig advies van het agentschap bij een uitvoeringsdossier conform artikel 2.33/14, § 3, vijfde lid;
4° een beslissing van het agentschap tot schrapping van een verrichting uit de kortetermijnplanning conform artikel 2.33/17;
5° een beslissing van de VMSW tot verlies van het recht op financiering als vermeld in artikel 2.33/1, 2°, b), e) of f), voor een verrichting conform artikel [2 2.33/20]2, tweede en derde lid.
Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid betekend met een beveiligde zending binnen een termijn van zestig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de invoering van het advies of de beslissing van het agentschap of de VMSW in het Projectportaal.
De kwaliteitskamer neemt over het beroep een beslissing binnen een termijn van negentig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in het tweede lid. Het agentschap voert de beslissing van de kwaliteitskamer in het Projectportaal in, en brengt de initiatiefnemer met een beveiligde zending op de hoogte.
Als de kwaliteitskamer door de onvolledigheid van het dossier bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het derde lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag nadat de initiatiefnemer alle bijkomende documenten of inlichtingen met een beveiligde zending heeft betekend.
Als de beslissing van de kwaliteitskamer niet tijdig wordt betekend aan de initiatiefnemer, wordt het beroep geacht ingewilligd te zijn.
De beslissing van de kwaliteitskamer heeft dezelfde gevolgen als het advies van het agentschap, vermeld in artikel 2.33/4, artikel 2.33/11, § 3, en artikel 2.33/14, § 3, de beslissing van het agentschap, vermeld in artikel 2.33/17, en de beslissing van de VMSW, vermeld in artikel 2.33/20.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 7. [1 Indexatiebepaling]1
----------
(1)
Art. 2.33/25. [1 De bedragen, vermeld in artikel 2.33/9, vierde lid, 2°, artikel 2.33/14, § 4, eerste lid, 1°, en artikel 2.33/16, § 2, eerste lid, 2°, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de ABEX-index van november van het voorgaande jaar, met als basis de ABEX-index van november 2017. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 1/1. Vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 2.34. De minister kan een gemeente geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de specifieke inhaalbeweging onder de voorwaarden en volgens de procedure, vermeld in deze titel.
Hoofdstuk 2. Procedure voor de aanvraag en beoordeling van een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging
Art. 2.35. Een gemeente die een specifieke inhaalbeweging moet realiseren, kan met een beveiligde zending een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging indienen bij het agentschap.
In het eerste lid wordt verstaan onder beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
1° een aangetekende brief;
2° een afgifte tegen ontvangstbewijs;
3° een elektronische aangetekende zending;
4° elke andere betekeningswijze die de minister bepaalt, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
Art. 2.36. De aanvraag tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging bevat het wetenschappelijk onderbouwde dossier, vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Art. 2.37. Binnen een termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag deelt het agentschap de gemeente schriftelijk mee of de aanvraag ontvankelijk is en, in voorkomend geval, op welke wijze de aanvraag moet worden aangepast om ontvankelijk te zijn.
Nadat een aanvraag ontvankelijk is verklaard, oordeelt het agentschap of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en in deze titel. Het agentschap legt het dossier voor aan de minister.
Binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum waarop de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, neemt de minister een beslissing over de aanvraag tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging.
Als de minister binnen de termijn, vermeld in het derde lid, geen beslissing neemt, wordt de aanvraag geacht te zijn goedgekeurd.
Het agentschap brengt de gemeente schriftelijk op de hoogte van de beslissing over de aanvraag, vermeld in het derde lid, en van het gebrek aan een beslissing binnen de termijn, vermeld in het vierde lid.
Hoofdstuk 3. Criteria voor de beoordeling van de aanvraag tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging
Afdeling 1. Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging conform artikel 2.32, §2, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021
Art. 2.38. De minister kan de gemeente die aantoont dat voldaan is aan het criterium, vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, geheel vrijstellen van de specifieke inhaalbeweging.
De minister kan de gemeente die op de wijze, vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, 1°, van de voormelde codex, aantoont dat de specifieke inhaalbeweging niet volledig kan worden gerealiseerd, gedeeltelijk vrijstellen van de specifieke inhaalbeweging.
In afwijking van het eerste en het tweede lid kan de minister een gemeente niet geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de specifieke inhaalbeweging als de gemeente geen actieprogramma als vermeld in artikel 2.6 van de voormelde codex, heeft vastgesteld.
Afdeling 2. Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging conform artikel 2.32, §2, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021
Art. 2.39. De minister kan de gemeente die aantoont dat voldaan is aan het criterium, vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, geheel vrijstellen van de specifieke inhaalbeweging.
Afdeling 3. Vermindering van de specifieke inhaalbeweging conform artikel 2.32, §2, eerste lid, 3°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021
Onderafdeling 1. Woningen en voorzieningen die bestemd zijn voor het begeleid wonen van jongeren, en opvangtehuizen voor daklozen, ex-gedetineerden en ex-psychiatrische patiënten
Art. 2.40. De minister kan de gemeente die aantoont dat op haar grondgebied woningen of voorzieningen als vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, 3°, a), van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aanwezig zijn, conform artikel 2.32, §2, tweede lid, van de voormelde codex een vermindering van de specifieke inhaalbeweging met maximaal de helft verlenen.
Die vermindering bedraagt één te verwezenlijken sociale huurwoning per vijftien woningen als vermeld in het eerste lid, of per vijftien opvangplaatsen in voorzieningen als vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 2. Open en gesloten asielcentra
Art. 2.41. §1. De minister kan de gemeente die aantoont dat op haar grondgebied een open asielcentrum aanwezig is, conform artikel 2.32, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een vermindering van de specifieke inhaalbeweging met maximaal de helft verlenen.
Die vermindering bedraagt één te verwezenlijken sociale huurwoning per vijftien opvangplaatsen in het open asielcentrum, vermeld in het eerste lid.
In afwijking van het eerste lid kan de minister de gemeente die aantoont dat op haar grondgebied een open asielcentrum met ten minste tweehonderd opvangplaatsen aanwezig is, conform artikel 2.32, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een vermindering van de specifieke inhaalbeweging met meer dan de helft verlenen.
§2. De minister kan de gemeente die aantoont dat op haar grondgebied een gesloten asielcentrum aanwezig is, een vermindering van de specifieke inhaalbeweging met maximaal een vierde verlenen.
Die vermindering bedraagt één te verwezenlijken sociale huurwoning per vijftien opvangplaatsen in het gesloten asielcentrum, vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 3. Doortrekkersterreinen en residentiële terreinen voor woonwagenbewoners
Art. 2.42. De minister kan de gemeente die aantoont dat op haar grondgebied een of meer doortrekkersterreinen of residentiële woonwagenterreinen aanwezig zijn, conform artikel 2.32, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een vermindering van de specifieke inhaalbeweging met maximaal de helft verlenen.
De vermindering bedraagt één te verwezenlijken sociale huurwoning per tien standplaatsen op het doortrekkersterrein.
De vermindering bedraagt één te verwezenlijken sociale huurwoning per standplaats op het residentiële woonwagenterrein.
Afdeling 4. Vermindering van de specifieke inhaalbeweging conform artikel 2.32, §2, eerste lid, 4°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021
Art. 2.43. De minister kan de gemeente die aantoont dat op haar grondgebied een of meer huurwoningen als vermeld in artikel 2.32, §2, eerste lid, 4°, a), van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aanwezig zijn conform artikel 2.32, §2, tweede lid, van de voormelde codex een vermindering van de specifieke inhaalbeweging met maximaal de helft verlenen.
Die vermindering bedraagt één te verwezenlijken sociale huurwoning per huurwoning als vermeld in het eerste lid.
Een huurwoning als vermeld in het eerste lid, die leidt tot een vermindering van de specifieke inhaalbeweging van de gemeente waar de woning ligt, telt niet mee voor het bindend sociaal objectief van de gemeente in kwestie, ook al wordt de woning later overgedragen of in beheer gegeven aan een andere sociale woonorganisatie of aan een ander openbaar bestuur dat actief is in de gemeente.
Titel 2. Monitoring
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 2.44. In deze titel wordt verstaan onder beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
1° een aangetekende brief;
2° een afgifte tegen ontvangstbewijs;
3° een elektronische aangetekende zending;
4° elke andere betekeniswijze die de minister heeft toegestaan, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
Art. 2.45.Een sociaal woonaanbod is gerealiseerd vanaf de volgende tijdstippen:
1° bij de realisatie van huurwoningen die worden onderverhuurd door een [1 woonmaatschappij]1: vanaf de datum van ondertekening van de onderhuurovereenkomst;
2° bij de realisatie van andere huurwoningen dan die, vermeld in punt 1°, die worden verhuurd door een initiatiefnemer als vermeld in artikel 4.13 [2 ...]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021: vanaf de datum van ondertekening van de huurovereenkomst;
3° bij de realisatie van koopwoningen en kavels die worden overgedragen door een initiatiefnemer als vermeld in artikel 4.13 [2 ...]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021: vanaf de datum van de voorlopige oplevering.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 30, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.46. Met behoud van de toepassing van artikel 2.45 wordt onder een toename van het sociaal woonaanbod ten minste verstaan:
1° nieuwbouw van sociale woningen;
2° vervangingsbouw die leidt tot een uitbreiding van het aantal sociale woningen;
3° renovatie die leidt tot een uitbreiding van het aantal sociale woningen;
4° omvorming van gebouwen tot sociale woningen;
5° opsplitsing van een sociale woning in meerdere sociale woningen;
6° eerste verhuring of eerste onderverhuring van woningen conform een van de volgende reglementeringen:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2011 betreffende de werking en het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant en tot wijziging van diverse besluiten tot uitvoering van de Vlaamse Wooncode;
c) het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014;
d) boek 6 van dit besluit;
7° verwezenlijking van sociale kavels;
8° opsplitsing van een perceel of kavel in sociale kavels;
9° overdracht van woningen of kavels conform een van de volgende reglementeringen:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2011 betreffende de werking en het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant en tot wijziging van diverse besluiten tot uitvoering van de Vlaamse Wooncode;
c) het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014;
d) artikel 4.55 tot en met 4.58, artikel 4.150 tot en met 4.155 en boek 5, deel 8, van dit besluit;
10° terugname van huurwoningen met toepassing van het recht van wederinkoop, vermeld in artikel 5.92, §1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Onder een afname van het aanbod aan sociale huurwoningen wordt ten minste verstaan:
1° sloop of afbraak van sociale huurwoningen;
2° vervangingsbouw die leidt tot een vermindering van het aantal sociale huurwoningen;
3° renovatie die leidt tot een vermindering van het aantal sociale huurwoningen;
4° omvorming van sociale huurwoningen tot gebouwen met een andere functie dan wonen;
5° samenvoeging van twee of meer sociale huurwoningen tot één sociale huurwoning;
6° einde van de verhuring of onderverhuring van woningen conform een van de volgende reglementeringen:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2011 betreffende de werking en het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant en tot wijziging van diverse besluiten tot uitvoering van de Vlaamse Wooncode;
c) het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014;
d) boek 6 van dit besluit;
7° verkoop van sociale huurwoningen aan de zittende huurder in het kader van het kooprecht, vermeld in artikel 43 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht voor 24 april 2017;
8° verkoop van sociale huurwoningen aan de zittende huurder of aan derden conform de voorwaarden en de procedure voor de vrijwillige verkoop van sociale huurwoningen, vastgesteld krachtens artikel 4.45, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Hoofdstuk 2. Monitoring van het sociaal woonaanbod, de sociale eigendomsverwerving en het aanbod van standplaatsen voor woonwagens
Afdeling 1. Gegevensverstrekking over het geplande sociaal woonaanbod
Art. 2.47.[1 Het agentschap maakt jaarlijks uiterlijk op 30 april het overzicht op]1 van het geplande sociaal woonaanbod per gemeente, waarbij ze een onderscheid maakt tussen de volgende categorieën van verrichtingen:
1° de bouw van een of meer sociale of daarmee gelijkgestelde woningen die een toename van het sociaal woonaanbod oplevert en aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
a) de verrichting is opgenomen in de meerjarenplanning;
b) de verrichting is opgenomen in de kortetermijnplanning;
c) voor de verrichting zijn middelen toegewezen op een jaarbudget, en de werkzaamheden zijn nog niet voltooid;
d) de financiering gebeurt met eigen middelen van de initiatiefnemer of met een marktconforme lening en de VMSW heeft vastgesteld dat naargelang het geval het voorontwerp, het uitvoeringsdossier of het gunningsdossier in overeenstemming is met de technische normen en de prijsnormen;
2° de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer sociale of daarmee gelijkgestelde woningen die een toename van het sociaal woonaanbod oplevert en aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
a) de verrichting is opgenomen in de meerjarenplanning;
b) de verrichting is opgenomen in de kortetermijnplanning;
c) voor de verrichting zijn middelen toegewezen op een jaarbudget, en de werkzaamheden zijn nog niet voltooid;
d) de financiering gebeurt met eigen middelen van de initiatiefnemer of met een marktconforme lening en de VMSW heeft vastgesteld dat naargelang het geval het voorontwerp, het uitvoeringsdossier of het gunningsdossier in overeenstemming is met de technische normen en de prijsnormen;
3° de verkaveling van gronden met infrastructuuraanleg:
a) de verrichting is opgenomen in de meerjarenplanning;
b) de verrichting is opgenomen in de kortetermijnplanning;
c) voor de verrichting zijn middelen toegewezen op een jaarbudget, en de werkzaamheden zijn nog niet voltooid;
d) de financiering gebeurt met eigen middelen van de initiatiefnemer of met een marktconforme lening en de VMSW heeft vastgesteld dat naargelang het geval het voorontwerp, het uitvoeringsdossier of het gunningsdossier in overeenstemming is met de technische normen en de prijsnormen.
Voor elk van de verrichtingen, vermeld in het eerste lid, geeft de VMSW de omvang aan van het geplande sociaal woonaanbod, uitgedrukt in aantallen bijkomende huurwoningen, koopwoningen en kavels.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 31, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2. Gegevensverstrekking over de toe- en afname van het sociaal woonaanbod
Art. 2.48.[2 Het agentschap maakt jaarlijks uiterlijk op 30 april het overzicht op]2 van de volgende typen sociaal woonaanbod in elke gemeente:
1° een lijst van huurwoningen die op 31 december van het voorgaande jaar door de VMSW [1 of de woonmaatschappijen]1 worden verhuurd of onderverhuurd conform een van de volgende reglementeringen:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode;
b) het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014;
c) boek 6 van dit besluit;
2° een lijst van koopwoningen en kavels die de VMSW of de [1 woonmaatschappijen]1 in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december van het voorgaande jaar hebben overgedragen conform een van de volgende reglementeringen:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2011 betreffende de werking en het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant en tot wijziging van diverse besluiten tot uitvoering van de Vlaamse Wooncode;
c) het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014;
d) artikel 4.55 tot en met 4.58, artikel 4.150 tot en met 4.155 en boek 5, deel 8, van dit besluit.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 32, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.49. Het VWF bezorgt het agentschap jaarlijks uiterlijk op 30 april een overzicht van de volgende typen sociaal woonaanbod in elke gemeente:
1° een lijst van huurwoningen die het VWF op 31 december van het voorgaande jaar verhuurt of onderverhuurt conform een van de reglementeringen, vermeld in artikel 2.48, 1°;
2° een lijst van koopwoningen die het VWF in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december van het voorgaande jaar door heeft overgedragen conform een van de reglementeringen, vermeld in artikel 2.48, 2°.
Art. 2.50. Elke gemeente bezorgt het agentschap jaarlijks uiterlijk op 30 april een overzicht van de volgende typen sociaal woonaanbod:
1° de huurwoningen op haar grondgebied waarvan de eerste verhuring of onderverhuring conform een van de volgende reglementeringen dateert van na de nulmeting, en die een openbaar bestuur op 31 december van het voorgaande jaar verhuurt of onderverhuurt conform een van de reglementeringen, vermeld in artikel 2.48, 1°;
2° de koopwoningen en kavels op haar grondgebied die een openbaar bestuur in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december van het voorgaande jaar heeft overgedragen conform een van de reglementeringen, vermeld in artikel 2.48, 2°.
Afdeling 3. Gegevensverstrekking over de sociale eigendomsverwerving
Art. 2.51.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 33, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.52. Het VWF bezorgt het agentschap jaarlijks uiterlijk op 30 april een overzicht per provincie van de bijzondere sociale leningen die in het voorgaande jaar zijn verstrekt voor de financiering van de aankoop van een woning die in het Vlaamse Gewest ligt als vermeld in artikel 5.66, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Afdeling 4. Gegevensverstrekking over het aanbod van standplaatsen voor woonwagens
Art. 2.53. Het agentschap maakt jaarlijks in de maand januari op basis van de beschikbare informatie een lijst bekend van het bestaande aanbod van standplaatsen voor woonwagens op residentiële woonwagenterreinen en doortrekkersterreinen.
Uiterlijk op 30 april van dat jaar bezorgt elke gemeente het agentschap een overzicht van residentiële woonwagenterreinen en doortrekkersterreinen op haar grondgebied die niet voorkomen op de lijst, vermeld in het eerste lid.
Op basis van de tijdig bezorgde aanvullingen van de gemeenten, vermeld in het tweede lid, maakt het agentschap op het moment van de bekendmaking, vermeld in artikel 2.59, tweede lid, een geactualiseerd overzicht per gemeente bekend van het bestaande aanbod van standplaatsen voor woonwagens op residentiële woonwagenterreinen en doortrekkersterreinen.
Hoofdstuk 3. Voortgangstoets over de implementatie van het bindend sociaal objectief
Art. 2.54. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de tweejaarlijkse voortgangstoetsen die het agentschap na 2014 uitvoert.
Art. 2.55. Voor elke gemeente waar het bindend sociaal objectief nog niet is bereikt, berekent het agentschap:
1° het percentage geplande sociale huurwoningen op basis van de formule Plan Huur/Obj Huur, waarbij:
a) Plan Huur: het aantal geplande sociale en daarmee gelijkgestelde huurwoningen, vermeld in artikel 2.47;
b) Obj Huur: het gemeentelijk objectief voor sociale huurwoningen, vastgesteld conform artikel 2.31 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° het percentage gerealiseerde sociale huurwoningen op basis van de formule Real Huur/Obj Huur, waarbij:
a) Real Huur: het aantal gerealiseerde sociale en daarmee gelijkgestelde huurwoningen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december van het jaar voor het jaar waarin de voortgangstoets wordt uitgevoerd;
b) Obj Huur: het gemeentelijk objectief voor sociale huurwoningen, vastgesteld conform artikel 2.31 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Het percentage geplande sociale huurwoningen, vastgesteld conform het eerste lid, 1°, en het percentage gerealiseerde sociale huurwoningen, vastgesteld conform het eerste lid, 2°, worden vergeleken met het groeipad voor sociale huurwoningen.
Een gemeente volgt het groeipad voor sociale huurwoningen als aan een of elk van de volgende criteria is voldaan:
1° het percentage gerealiseerde sociale huurwoningen is gelijk aan of groter dan het groeipad;
2° de som van het percentage geplande sociale huurwoningen en het percentage gerealiseerde sociale huurwoningen is groter dan het groeipad, verhoogd met 20%.
Art. 2.56. Op basis van de resultaten van de berekeningen en vergelijkingen, vermeld in artikel 2.55, brengt het agentschap de gemeenten voorlopig onder in een van de volgende categorieën:
1° categorie 1: gemeenten die het groeipad volgen;
2° categorie 2: gemeenten die het groeipad niet volgen.
Het agentschap brengt de gemeenten met een beveiligde zending op de hoogte van de voorlopige indeling in categorieën, vermeld in het eerste lid.
Art. 2.57. §1. Elke gemeente die voorlopig wordt ingedeeld in categorie 2, bezorgt het agentschap met een beveiligde zending een plan van aanpak binnen een termijn van drie maanden die ingaat op de dag na de dag van de kennisgeving door het agentschap over de voorlopige indeling in categorieën. In dat plan van aanpak toont de gemeente aan dat ze voldoende inspanningen levert om het bindend sociaal objectief te bereiken door een van de volgende opties uit werken:
1° het vooropgestelde sociaal woonaanbod kan volledig gerealiseerd worden door de sociale woonorganisaties of de openbare besturen, vermeld in paragraaf 2;
2° de gemeente wendt het instrumentarium voor de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod regelmatig aan als vermeld in paragraaf 3, en bereikt voor elk van de prestatievelden, vermeld in paragraaf 4, het minimaal vereiste uitvoeringsniveau.
Het plan van aanpak wordt voorafgaandelijk goedgekeurd door het college van burgemeester en schepenen.
§2. Een gemeente toont aan dat het vooropgestelde sociaal woonaanbod volledig en binnen de termijn voor realisatie van de verschillende deelobjectieven gerealiseerd kan worden op gronden van de sociale woonorganisaties of de openbare besturen door het agentschap elk van de volgende documenten te bezorgen:
1° een lijst met gronden die de sociale woonorganisaties of de openbare besturen in eigendom hebben;
2° een op het lokaal woonoverleg afgesproken planning voor de realisatie van een bijkomend sociaal woonaanbod op de gronden, vermeld in punt 1°.
§3. Een gemeente wendt het instrumentarium voor de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod regelmatig aan als ze elk van de volgende verplichtingen nakomt:
1° de rechtsplicht, vermeld in artikel 2.29, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, nakomen;
2° de gezamenlijke oppervlakte berekenen van de onbebouwde bouwgronden en kavels die Vlaamse besturen in eigendom hebben en, in voorkomend geval, van de Vlaamse semipublieke rechtspersonen aan de hand van een geactualiseerd register van onbebouwde percelen als vermeld in artikel 2.2.5 van het decreet Grond- en Pandenbeleid, en een actieprogramma als vermeld in artikel 2.6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, opmaken en uitvoeren.
§4. Met behoud van de toepassing van paragraaf 3 wordt een gemeente beoordeeld op de onderstaande prestatievelden:
1° voeren van een beleid inzake bestrijding van leegstand van gebouwen en woningen;
2° aanwenden van het lokaal woonoverleg, vermeld in artikel 2.2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, om het bindend sociaal objectief te bereiken.
Voor het prestatieveld, vermeld in het eerste lid, 1°, beschikt de gemeente minimaal over een geactualiseerd leegstandsregister als vermeld in artikel 2.9 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Voor het prestatieveld, vermeld in het eerste lid, 2°, beschikt de gemeente minimaal over een lokaal woonoverleg dat ten minste twee keer per jaar samenkomt, en een verslag waaruit blijkt dat de gemeente:
1° actief gezocht heeft naar locaties voor sociale woonprojecten;
2° doelgroepen voor sociaal wonen afbakent op basis van wachtlijsten of gegevens van het lokaal sociaal beleid.
§5. Na mededeling aan de Vlaamse Regering kan de minister het minimaal vereiste uitvoeringsniveau van de prestatievelden, vermeld in paragraaf 4, verhogen of bijkomende prestatievelden opleggen.
Art. 2.58. §1. Het agentschap brengt de gemeenten die voorlopig ondergebracht zijn in categorie 2, onder in een van de volgende categorieën:
1° categorie 2a: gemeenten die het groeipad niet volgen, maar voldoende inspanningen leveren om het bindend sociaal objectief te bereiken;
2° categorie 2b: gemeenten die het groeipad niet volgen en onvoldoende inspanningen leveren om het bindend sociaal objectief te bereiken.
Een gemeente die nalaat tijdig een plan van aanpak als vermeld in artikel 2.57, aan het agentschap te bezorgen en daarvoor geen geldige reden opgeeft, wordt ondergebracht in categorie 2b als vermeld in het eerste lid, 2°.
Het agentschap bezorgt de minister een lijst met de gemeenten die ondergebracht worden in categorie 2b. Na mededeling aan de Vlaamse Regering keurt de minister de lijst goed. De goedgekeurde lijst wordt bekendgemaakt.
§2. Een gemeente die definitief wordt ondergebracht in categorie 2b, kan een overeenkomst sluiten met een of meer sociale woonorganisaties of openbare besturen. In die overeenkomst gaan de partijen het engagement aan om in de periode van drie jaar die volgt op de datum van sluiting de maatregelen voor een bijkomend sociaal woonaanbod in de gemeente op te starten. De minister kan zich als derde partij aansluiten bij die overeenkomst.
§3. Een gemeente die definitief wordt ingedeeld in categorie 2b en geen overeenkomst als vermeld in paragraaf 1 heeft gesloten, wordt geacht kennelijk onvoldoende inspanningen te leveren om het bindend sociaal objectief te bereiken als vermeld in artikel 2.23, §2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Na mededeling aan de Vlaamse Regering sluit de minister een overeenkomst met een sociale woonorganisatie die bereid is om het vereiste sociaal woonaanbod op het grondgebied van een gemeente als vermeld in het eerste lid, te realiseren.
In de overeenkomst wordt bepaald dat de sociale woonorganisatie de minister periodiek een voortgangsrapport bezorgt waarin ze, naast een stand van zaken van de realisatie van het vereiste sociaal woonaanbod, aangeeft in welke mate de gemeente meewerkt aan de implementatie van de overeenkomst. Als een sociale woonorganisatie van oordeel is dat een gemeente niet of onvoldoende meewerkt, motiveert de sociale woonorganisatie dat in het voortgangsrapport. De sociale woonorganisatie bezorgt de gemeente met een beveiligde zending een afschrift van het voortgangsrapport.
Als een sociale woonorganisatie in een voortgangsrapport als vermeld in het eerste lid, aangeeft dat een gemeente niet of onvoldoende meewerkt, kan de gemeente in kwestie binnen een termijn van een maand, die ingaat op de dag na de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, de sociale woonorganisatie met een beveiligde zending een reactie op het voortgangsrapport bezorgen. De gemeente bezorgt de minister een afschrift van de reactie.
Op basis van het voortgangsrapport van de sociale woonorganisatie, vermeld in het eerste lid, en de reactie van de gemeente, vermeld in het tweede lid, beslist de minister of een gemeente haar verplichting tot medewerking aan de implementatie van de overeenkomst al dan niet nakomt. Als de minister oordeelt dat de gemeente haar verplichting niet nakomt, kan hij het sanctiemechanisme, vermeld in artikel 2.23, §2, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in werking stellen.
Hoofdstuk 4. Beoordeling of het bindend sociaal objectief van een gemeente bereikt is
Afdeling 1. Ambtshalve door het agentschap
Art. 2.59. Op basis van de gegevens waarover het agentschap op 30 april van elk jaar beschikt met toepassing van artikel 2.47, artikel 2.48, artikel 2.49 en artikel 2.50:
1° maakt het agentschap per gemeente een actueel overzicht van het geplande en het gerealiseerde sociaal woonaanbod;
2° berekent het agentschap per gemeente voor de sociale en daarmee gelijkgestelde huurwoningen de nettotoename ten opzichte van de nulmeting. Dat is het verschil tussen de toename en de afname van sociale huurwoningen.
Het agentschap maakt de resultaten van de berekening, vermeld in het eerste lid, bekend.
Het bindend sociaal objectief van een gemeente is pas bereikt als voor de sociale en daarmee gelijkgestelde huurwoningen de nettotoename ten opzichte van de nulmeting overeenstemt met het objectief voor sociale huurwoningen.
Art. 2.60. Als het agentschap op basis van de berekening, vermeld in artikel 2.59, eerste lid, vaststelt dat het bindend sociaal objectief van een gemeente bereikt is, wordt de gemeente daarvan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht.
De kennisgeving, vermeld in het eerste lid, geeft de gemeente het recht om een gemeentelijk bericht bekend te maken waaruit blijkt dat het bindend sociaal objectief bereikt is.
Art. 2.61. Op basis van de gegevens waarover het agentschap op 30 april 2026 beschikt, gaat het voor elke gemeente na of het bindend sociaal objectief uiterlijk op 31 december 2025 is bereikt.
Als een gemeente met toepassing van artikel 2.31, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een uitstel van ten hoogste vijf jaar gekregen heeft, gaat het agentschap in afwijking van het eerste lid na het verstrijken van die termijn van uitstel na of het bindend sociaal objectief van die gemeente tijdig is bereikt.
Afdeling 2. Op initiatief van de gemeente
Art. 2.62. Als een gemeente van oordeel is dat haar bindend sociaal objectief is bereikt, meldt ze dat aan het agentschap, samen met een motiveringsnota ter staving van het feit dat het bindend sociaal objectief bereikt is.
De minister bepaalt de vorm en de minimale inhoud van de motiveringsnota, vermeld in het eerste lid. De gemeente voegt minstens een actueel overzicht toe van de typen sociaal woonaanbod, respectievelijk vermeld in artikel 2.50, 1°.
Art. 2.63.Op basis van de gegevens over de toe- en afname van het sociaal woonaanbod waarover het beschikt, berekent het agentschap voor de sociale en daarmee gelijkgestelde huurwoningen de nettotoename ten opzichte van de nulmeting. Dat is het verschil tussen de toename en de afname van sociale en daarmee gelijkgestelde huurwoningen.
Het agentschap kan voor de berekening, vermeld in het eerste lid, [1 2.48 en]1 bij het VWF een actueel overzicht opvragen van de typen sociaal woonaanbod, vermeld in artikel 2.48 en 2.49, in de gemeente.
Artikel 2.59, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 34, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2.64. §1. Als het agentschap op basis van de berekening, vermeld in artikel 2.63, eerste lid, vaststelt dat het bindend sociaal objectief van de gemeente bereikt is, wordt de gemeente daarvan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht.
De kennisgeving, vermeld in het eerste lid, geeft de gemeente het recht om een gemeentelijk bericht bekend te maken waaruit blijkt dat het bindend sociaal objectief bereikt is.
§2. Als het agentschap op basis van de berekening, vermeld in artikel 2.63, eerste lid, vaststelt dat het bindend sociaal objectief van een gemeente nog niet bereikt is, wordt de gemeente daarvan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht.
Titel 3. Territoriale planning
Art. 2.65. Zonder afbreuk te doen aan de bepaling van artikel 2.67, eerste lid, worden de gebieden als woonvernieuwingsgebied erkend, die gevormd zijn door de statistische buurten samen te voegen, zoals vastgesteld door het Nationaal Instituut van de Statistiek, die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest en die aan al de volgende criteria voldoen:
1° de statistische buurt telt minstens tweehonderd inwoners;
2° de bevolkingsdichtheid in de statistische buurt bedraagt minstens vier inwoners per hectare;
3° minstens 11% van de woningen in de statistische buurt vertoont minstens één gebrek aan de buitenkant of minstens 20% van de woningen beschikt niet over klein comfort;
4° de statistische buurt behoort tot een cluster van buurten met vergelijkbare kenmerken die op de meeste of op alle van de volgende variabelen merkelijk slechter scoort dan het Vlaamse gemiddelde:
a) aandeel slechte woningen;
b) aandeel woningen zonder klein comfort;
c) aandeel woningen gebouwd voor 1945;
d) aandeel woningen met een cumulatie van ontbrekende gerieflijkheden;
e) aandeel woningen met privétoilet;
f) aandeel woningen met badkamer;
g) aandeel woningen met centrale verwarming;
h) aandeel huurappartementen;
i) aandeel woningen van minder dan 35 m²;
j) oppervlakte per bewoner.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:
1° gebrek aan de buitenkant: een gebrek aan een essentieel uitwendig bouwonderdeel, namelijk het dak, een gevel of een raam;
2° klein comfort: stromend water, toilet met waterspoeling en een badkamer of stortbad;
3° gerieflijkheden: stromend water, met privétoilet, een badkamer of stortbad, een afvoersysteem voor afvalwater en een minimale oppervlakte van de woning.
De gebieden, aangeduid in de bijlage 2 van dit besluit, worden als woonvernieuwingsgebieden beschouwd. Deze lijst van woonvernieuwingsgebieden, kan na advies van de onderzoekscel, vermeld in artikel 2.39 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, periodiek worden aangepast door de Vlaamse Regering, op basis van de actualisering van de gegevens, vermeld in artikel 2.38, tweede lid, van de voormelde codex.
Art. 2.66. Zonder afbreuk te doen aan artikel 2.67, eerste lid, worden de gebieden als woningbouwgebied erkend, die gevormd worden door de statistische buurten samen te voegen, zoals vastgesteld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest, die aan al de volgende criteria voldoen, en die niet erkend zijn als woonvernieuwingsgebied conform artikel 2.65:
1° de statistische buurt telt minstens tweehonderd inwoners;
2° de bevolkingsdichtheid in de statistische buurt bedraagt vier inwoners per hectare.
De gebieden, aangeduid in de bijlage 3 van dit besluit, worden als woningbouwgebieden beschouwd. De lijst van woningbouwgebieden, kan na advies van de onderzoekscel, vermeld in artikel 2.39 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, periodiek worden aangepast door de Vlaamse Regering, op basis van de actualisering van de gegevens, vermeld in artikel 2.38, tweede lid, van de voormelde codex.
Art. 2.67. De renovatie, verbetering of aanpassing van woningen en de bouw ervan binnen de woonvernieuwings- en de woningbouwgebieden blijft onderworpen aan de geldende bepalingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw.
Het agentschap bezorgt aan elke gemeente een plan waarop de afbakening van de woonvernieuwings- en woningbouwgebieden gedetailleerd is weergegeven, alsook een dossier met de meest recente gegevens op basis waarvan de statistische buurten zijn geselecteerd.
Titel 4. [1 Behoeftebepaling van woonmaatschappijen die woningen inhuren op de private huurmarkt in het kader van een SVK Pro-oproep]1
----------
(1)
Art. 2.67/1. [1 § 1. Voordat het agentschap een SVK Pro-oproep lanceert, bevraagt het de woonmaatschappijen over hun bereidheid om deel te nemen aan de SVK Pro-oproep en over hun behoeften op het vlak van de inhuurneming van bijkomende woningen in het kader van de SVK Pro-oproep.
§ 2. Een woonmaatschappij stelt de behoefte aan de inhuurneming van bijkomende woningen vast en bespreekt die behoeftebepaling op het lokaal woonoverleg van de gemeente of gemeenten waar de woonmaatschappij een behoefte heeft vastgesteld. De bespreking van de behoeftebepaling op het lokaal woonoverleg van een gemeente impliceert een aanvraag bij die gemeente om een toets aan het gemeentelijke beleid uit te voeren.
De bespreking op het lokaal woonoverleg gebeurt op basis van een fiche die al de volgende gegevens bevat:
1° het gebied waar de inhuurneming van bijkomende woningen door de woonmaatschappij gewenst is, namelijk het volledige grondgebied van de gemeente of een gedeelte ervan;
2° het gewenste aantal bijkomende woningen in het gebied, vermeld in punt 1° ;
3° de gewenste typologie van de woningen, vermeld in punt 2°.
§ 3. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de bespreking van de behoeftebepaling op het lokaal woonoverleg, voert de gemeente een toets aan het gemeentelijke beleid uit. In de toets aan het gemeentelijke beleid neemt de gemeente een beslissing over de toets van de behoeftebepaling aan het gemeentelijke beleid. De gemeente brengt de woonmaatschappij op de hoogte van haar beslissing.
Als de gemeente door de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het eerste lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag nadat de gemeente alle bijkomende documenten of inlichtingen heeft ontvangen.
Als de gemeente beslist dat de behoeftebepaling past in het gemeentelijke beleid, kan de woonmaatschappij voor de gemeente in kwestie de behoeftebepaling indienen bij het agentschap om deel te nemen aan de SVK Pro-oproep.
Als de gemeente beslist dat de behoeftebepaling niet past in het gemeentelijke beleid, past de woonmaatschappij haar behoeftebepaling aan en bespreekt ze die opnieuw op het lokaal woonoverleg.
Als de gemeente niet tijdig een beslissing neemt over de toets aan het gemeentelijke beleid, wordt de behoeftebepaling geacht te passen in het gemeentelijke beleid.
§ 4. Het college van burgemeester en schepenen voert de toets aan het gemeentelijke beleid uit.
Als de gemeente beschikt over een goedgekeurde visie op het vlak van lokaal sociaal woonbeleid, kan het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van en de beslissing over de toets aan het gemeentelijke beleid:
1° delegeren aan een lid van het college of aan een of meer personeelsleden van de gemeente die daarvoor speciaal zijn aangewezen;
2° toevertrouwen aan een intergemeentelijke administratieve eenheid.
§ 5. Bij de lancering van een SVK Pro-oproep kan een woonmaatschappij de behoeftebepaling die bij de vorige SVK Pro-oproep werd vastgeseld, opnieuw gebruiken als bij die vorige SVK Pro-oproep geen projecten werden gegund.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 35, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Boek 3. Woningkwaliteitsbewaking
Deel 1. Definities[1 en algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 3.1.In dit boek wordt verstaan onder:
1° aangepaste gezondheidsindex: de gezondheidsindex van de maand november die voorafgaat aan de aanpassing;
2° [2 ...]2
3° brandtoezichter: de persoon die door de gemeente belast is met de opdracht van toezicht op de brandveiligheid van woningen;
4° gezondheidsindex: de gezondheidsindex, vermeld in artikel 2, §1, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen;
[2 5° kennisgeving: een bekendmaking of mededeling zonder specifieke vormvoorwaarden.]2
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 36, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(2)<BVR 2022-10-14/05, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Art. 3.1/1. [1 Behoudens afwijkende bepalingen gebeuren de betekeningen die door dit boek worden opgelegd en het aanvangspunt vormen van een termijn, altijd met een beveiligde zending.
Behoudens afwijkende bepalingen neemt de termijn, vermeld in het eerste lid, een aanvang de dag na de dag waarop de beveiligde zending is ontvangen. Dit is ook het geval voor de termijn die aanvangt nadat een beroep wordt ontvangen. Termijnen worden geteld in dagen.
De beveiligde zending met een aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de afgifte bij de post, behalve als het tegendeel wordt bewezen.
Zaterdagen, zondagen en de feestdagen, vermeld in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, zijn geen werkdagen als vermeld in het derde lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-10-14/05, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Deel 2. Veiligheids-, gezondheids- en woningkwaliteitsnormen
Art. 3.2.§1. De vereisten en normen waaraan elke woning moet voldoen conform artikel 3.1, §1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn vermeld in de modellen van het technisch verslag, die opgenomen zijn in bijlage 4, 5 en 6, die bij dit besluit zijn gevoegd.
§ 2. Elke zelfstandige woning en kamerwoning is per bouwlaag uitgerust met minstens één rookmelder als vermeld in artikel 3.1, §1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Een zolder of een kelder, al dan niet bestemd voor gedeeld gebruik, waarin zich een technische installatie bevindt of die een directe toegang heeft en normaal en onmiddellijk te betreden is, wordt als bouwlaag beschouwd. [2 Buiten de individuele woning is een rookmelder verplicht in elke ruimte voor gedeeld gebruik waarin zich een technische installatie bevindt.]2
Elke kamer is uitgerust met een rookmelder.
De minister kan nadere regels bepalen voor de correcte plaatsing van rookmelders [2 en voor de verplichtingen, vermeld in het eerste lid]2.
[2 In deze paragraaf wordt verstaan onder technische installatie: een installatie met elektrische voeding of die warmte produceert en die vast verbonden is met het gebouw.]2
§3. Een kamer heeft een oppervlakte van minimaal 12 m². De oppervlakte van de kamer is de totale nettovloeroppervlakte van de woonlokalen, vermeld in deel F van bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd.
In afwijking van het eerste lid geldt er een minimale oppervlakte van 8 m² voor een kamer die verhuurd wordt of te huur of ter beschikking gesteld wordt met het oog op de huisvesting van een of meer studenten en die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° ze is gebouwd of gerealiseerd voor 1 september 1998;
2° er is op basis van een aanvraag van voor 1 september 2001 een eerste conformiteitsattest afgegeven dat zonder onderbreking is verlengd en nooit ingetrokken of vervallen is op basis van een ander criterium dan de oppervlakte.
In het tweede lid wordt verstaan onder een student: iedere persoon die ingeschreven is bij een instelling [3 die voltijds onderwijs aanbiedt]3.
Een eerste conformiteitsattest is zonder onderbreking verlengd als vermeld in het tweede lid, 2°, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° er is een nieuw conformiteitsattest afgegeven dat is aangevraagd is voor 12 februari 2016;
2° na het nieuwe conformiteitsattest, vermeld in punt 1°, worden er conformiteitsattesten afgegeven die telkens minimaal drie maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur dat is vastgesteld met toepassing van artikel 3.9, eerste lid, 5°, of tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aangevraagd worden.
In afwijking van het eerste lid geldt er een minimale oppervlakte van 8 m² voor een kamer die verhuurd wordt of te huur of ter beschikking gesteld wordt aan seizoenarbeiders, op voorwaarde dat de kamer en de gemeenschappelijke ruimte samen een totale oppervlakte van minimaal 18 m² hebben.
§4. In afwijking van de minimale totale nettovloeroppervlakte, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, en deel C, punt 241, en deel D van bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd, geldt voor een woning die gebouwd of vergund is vóór 1 oktober 2016, dat de gemeten nettovloeroppervlakte die kleiner is dan de minimale oppervlaktenorm van 12 m² of 18 m²:
1° wordt verhoogd met 2 m² als de woning bij wijze van structurele plaatsbesparende maatregel uitgerust is met een bed van minimaal 2 m² dat gemonteerd is op een hoogte van minimaal 180 cm en op een afstand van minimaal 100 cm onder het plafond, of uitgerust is met een wandmeubel met een opklapbaar bed van minimaal 2 m², dat dubbel gebruik aantoont;
2° wordt verhoogd met maximaal 3 m² van de gemeten oppervlakte van de aparte badkamer.
De afwijkingen in het eerste lid kunnen niet gecumuleerd worden met de afwijkingen, vermeld in paragraaf 3, tweede en vijfde lid.
§5. Voor de verhuring buiten het sociale huurstelsel voor het doeleinde, vermeld in [1 6.72, eerste lid]1, van dit besluit, zijn afwijkingen toegestaan op de vereisten en normen, vermeld in bijlage 4 en 5, die bij dit besluit zijn gevoegd, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de verhuring gebeurt uitsluitend voor de opvang van dak- en thuislozen tijdens de winterperiode, vermeld in artikel 14, §1, van het Samenwerkingsakkoord van 12 mei 2014 inzake dak- en thuisloosheid, waarbij een termijn van zes maanden niet overschreden wordt;
2° de woning vertoont geen gebreken van categorie III of gebreken van categorie II in verband met brandveiligheid, ontploffing, elektrocutie, CO-vergiftiging, vocht, stabiliteit en toegankelijkheid;
3° de intermediaire instelling, vermeld in artikel 1.2, eerste lid, 64°, van dit besluit, zorgt voor woonbegeleiding van de personen die in de woning worden opgevangen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2022-10-14/05, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
(3)<BVR 2023-12-08/12, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.3.[1Art. 3.3. De termijn van zestig dagen, vermeld in artikel 3.2, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, neemt een aanvang vanaf de datum van de ontvangstmelding die het agentschap aan de gemeenteraad bezorgt nadat het de definitieve ontwerptekst van de verordening, vermeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, heeft ontvangen]1
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Deel 3. Conformiteitsonderzoek
Art. 3.4.[1 Om vast te stellen of een woning voldoet aan de vereisten en normen vastgesteld met toepassing van artikel 3.1, § 1, § 2 en § 3, eerste en tweede lid van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, voert een woningcontroleur een conformiteitsonderzoek uit. De gewestelijke ambtenaar en de [2 personeelsleden van het agentschap die bij besluit aangewezen zijn als wooninspecteur of als agent van gerechtelijke politie voor de handhaving van boek 3, deel 9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]2, kunnen ook een conformiteitsonderzoek uitvoeren.]1
[1 Bij de uitvoering van een conformiteitsonderzoek worden de veiligheid, gezondheid en kwaliteit van een woning beoordeeld]1 aan de hand van de modellen van het technisch verslag, vermeld in artikel 3.2, §1, conform de criteria die in die modellen zijn opgenomen. In de vrije velden in die modellen kunnen alleen technische gegevens en de beoordeling ervan worden opgenomen. Een technisch verslag kan worden aangevuld met een schets van het grondplan, met detailfoto's van de vastgestelde gebreken of met overzichtsfoto's die geen personen afbeelden.
De minister kan over het gebruik van de modellen van het technisch verslag, vermeld in het tweede lid, nadere regels bepalen voor:
1° de werkwijze van de woningcontroleur;
2° de wijze waarop gebreken worden waargenomen;
3° de meetmethodes en het gebruik van meettoestellen;
4° de te beoordelen onderdelen van een woning;
5° de aanduiding van de voor quotering te gebruiken rubrieken in de modellen van technische verslagen aan de hand van een niet-limitatieve opsomming van concrete toepassingsgevallen;
6° de meer nauwkeurige afbakening van de grens tussen de verschillende categorieën waarin specifieke gebreken kunnen worden gequoteerd, aan de hand van een niet-limitatieve opsomming van concrete toepassingsgevallen.
[3 De vergoeding, vermeld in artikel 3.3/1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bedraagt maximaal 200 euro per onderzochte woning en is in ieder geval beperkt tot de werkelijke kosten. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari aangepast en voor de eerste maal op 1 januari 2025 volgens de volgende formule: nieuw bedrag = basisbedrag x aangepaste gezondheidsindex/gezondheidsindex van november 2023 (basisjaar 2013).]3
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(2)<BVR 2022-10-14/05, art. 7, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2023-12-08/12, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Art. 3.5.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-10/32, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Deel 4. Conformiteitsattest
Art. 3.6.§1. De aanvraag van een conformiteitsattest wordt ondertekend en met een beveiligde zending ingediend bij de burgemeester[1 of via een beveiligd webformulier dat de gemeente hiervoor ter beschikking kan stellen en dat een automatische ontvangstbevestiging aflevert]1.
De aanvraag van een conformiteitsattest bevat de volgende gegevens:
1° de identificatiegegevens van de verhuurder;
2° de identificatiegegevens van de houder van het zakelijk recht;
3° de identificatiegegevens van de woning;
4° het aantal slaapkamers in de woning.
De aanvraag van een conformiteitsattest bevat daarnaast in voorkomend geval de volgende bijkomende gegevens:
1° de identificatiegegevens van het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt;
2° de identificatiegegevens van de kamerwoning;
3° de identificatiegegevens van de kamer of kamers.
§2. De aanvrager voegt bij de aanvraag een afschrift van het eventuele brandweerattest en van de attesten van erkende keuringsdiensten voor de elektrische installaties en de gasinstallaties waarover hij beschikt.
§3. Als de aanvraag volledig is, bezorgt de burgemeester aan de aanvrager een ontvangstbewijs met vermelding van de datum waarop de aanvraag volledig was.
§4. De aanvraag vervalt als de toegang tot de woning binnen zestig dagen na de aanvraag twee keer zonder afdoende reden geweigerd wordt. De aanvrager wordt onmiddellijk schriftelijk op de hoogte gebracht van het verval van zijn aanvraag.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.7.§1. Als de woningcontroleur heeft vastgesteld dat de woning conform is, willigt de burgemeester de aanvraag in, en geeft hij het conformiteitsattest af, samen met een afschrift van het technisch verslag.
De minister stelt de modellen van conformiteitsattesten voor woningen en kamerwoningen vast en regelt de manier waarop het agentschap kennis krijgt van de afgifte van een conformiteitsattest.
[1 ...]1
§2. Als de woningcontroleur heeft vastgesteld dat de woning niet conform is, wordt de afgifte van een conformiteitsattest geweigerd.
De beslissing wordt samen met een afschrift van het technisch verslag aan de aanvrager betekend. Daarbij worden de gevolgen van de beslissing en eventuele begeleidende maatregelen meegedeeld.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Art. 3.8.Artikel 3.6 en 3.7 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag bij de gewestelijk ambtenaar, vermeld in artikel 3.7, §2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021[1 , met dien verstande dat de aanvraag met een beveiligde zending wordt ingediend bij de gewestelijk ambtenaar of via een beveiligd webformulier dat het agentschap hiervoor ter beschikking stelt en dat een automatisch ontvangstbevestiging aflevert]1. In dat geval legt de aanvrager ook het ontvangstbewijs van de burgemeester, vermeld in artikel 3.6, §3, van dit besluit, voor, of, als dat ontbreekt, het bewijs van de indiening van een volledig dossier bij de burgemeester. De gewestelijk ambtenaar brengt de burgemeester ook op de hoogte van zijn beslissing over de aanvraag.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.9.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.10. Dit artikel voorziet in de gedeeltelijke omzetting van artikel 20, lid 1, van richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider.
Artikel 3.4, 3.6, 3.7, 3.8 en 3.9 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en de bepalingen van dit deel zijn van toepassing op kamers die verhuurd worden voor de huisvesting van seizoenarbeiders.
Deel 5. Waarschuwing
Art. 3.11.De korte termijn waarover een gemeente beschikt om een conformiteitsonderzoek uit te voeren als vermeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, begint te lopen op de dag van de melding over de mogelijk gebrekkige kwaliteit van een woning. Die termijn bedraagt [1 een maand]1.
De gemeente kan conform artikel 3.10, tweede lid, van de voormelde codex, aan de houder van het zakelijk recht een hersteltermijn geven, als ze oordeelt dat de kans op een gunstig resultaat groot is..
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 08-04-2022>
Deel 6. Ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring
Titel 1. Procedure tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring
Hoofdstuk 1. Procedure
Art. 3.12.Het verzoek, vermeld in artikel 3.13, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is alleen ontvankelijk als het met een beveiligde zending wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de woning ligt [1 of via een beveiligd webformulier dat de gemeente, waar de woning ligt, hiervoor ter beschikking kan stellen en dat een automatische ontvangstbevestiging aflevert]1.
Als het verzoek geen motivering bevat of manifest ongegrond is, wijst de burgemeester het onmiddellijk af zonder de gewestelijk ambtenaar om advies te vragen.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.13. §1. De gewestelijk ambtenaar stelt in het advies, vermeld in artikel 3.12, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aan de burgemeester voor de woning ongeschikt te verklaren als de woningcontroleur heeft vastgesteld dat de woning niet conform is.
De gewestelijk ambtenaar baseert het advies over de onbewoonbaarverklaring, vermeld in artikel 3.12, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op de inschatting van de directe veiligheids- en gezondheidsrisico's of de mensonwaardige levensomstandigheden die de gebreken van categorie III, vermeld in artikel 3.1, §1, derde lid, 3°, van de voormelde codex, veroorzaken, zoals de woningcontroleur die aanduidt en omstandig toelicht in het technisch verslag.
§2. Het advies, vermeld in paragraaf 1, bevat al de volgende gegevens:
1° de naam van de gewestelijk ambtenaar die het advies heeft opgesteld;
2° het adres van de administratieve eenheid waartoe hij behoort;
3° de datum van het advies.
§3. Als er geen controleverslag van de brandweer of brandtoezichter is opgemaakt, maar er zijn vermoedens dat de woning ernstige brandveiligheidsproblemen vertoont of dat de woning wegens brandveiligheidsproblemen ontruimd moet worden, vermeldt de gewestelijk ambtenaar dat in zijn advies aan de burgemeester. De burgemeester kan daarmee rekening houden bij de opmaak van zijn besluit.
Art. 3.14.Als er geen advies van de gewestelijk ambtenaar vereist is met toepassing van artikel 3.12, §3, of artikel 3.13, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, stelt [1 de gemeentelijke woningcontroleur]1 het omstandig verslag, vermeld in artikel 3.13, §1, tweede lid, van dit besluit, op en voegt er de melding, vermeld in artikel 3.13, §3, van dit besluit, aan toe.
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.15.Onmiddellijk nadat hij het advies van de gewestelijk ambtenaar heeft ontvangen, zendt de burgemeester een afschrift van [1 het advies en het technische verslag]1 naar de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht.
Als er een [1 ongeschiktverklaring of een ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring]1 geadviseerd wordt, nodigt de burgemeester de bewoner en de houder van het zakelijk recht uit om hun argumenten schriftelijk of mondeling bekend te maken.
Als er geen advies vereist is met toepassing van artikel 3.14, zendt de burgemeester, die een ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring overweegt, een afschrift van het onderzoeksverslag naar de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht en nodigt hij hen uit om hun argumenten schriftelijk of mondeling bekend te maken.
Bij een mondelinge procedure wordt er een proces-verbaal opgemaakt van de hoorzitting, dat door alle deelnemers ondertekend wordt.
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.16.De burgemeester betekent zijn beslissing aan de verzoeker, de houder van het zakelijk recht en de bewoner.
De burgemeester brengt de personen, vermeld in het eerste lid, op de hoogte van de gevolgen van zijn beslissing en van de eventuele begeleidende maatregelen en geeft hen informatie over de beroepsmogelijkheid, vermeld in artikel 3.17.
De burgemeester bezorgt een afschrift van zijn beslissing [1 en de bewijzen van de beveiligde zendingen]1 aan de gewestelijk ambtenaar en aan de wooninspecteur. De minister kan bepalen op welke manier dat gebeurt.
----------
(1)<BVR 2022-10-14/05, art. 9, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Art. 3.17.§1. De verzoeker, de bewoner, de houder van het zakelijk recht en de gewestelijk ambtenaar kunnen met toepassing van artikel 3.14, eerste lid, of artikel 3.15, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 met een [1 ...]1 verzoekschrift bij de minister beroep aantekenen tegen de beslissing of het stilzitten van de burgemeester.
[1 Het beroep, vermeld in het eerste lid, is alleen ontvankelijk als al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° het beroep wordt tijdig aangetekend met een beveiligde zending op het adres van het agentschap in Brussel of via een beveiligd webformulier dat het agentschap hiervoor ter beschikking kan stellen en dat een automatische ontvangstbevestiging aflevert;
2° het beroep wordt aangetekend door een van de personen, vermeld in het eerste lid, of door een persoon die het bewijs levert dat hij de voormelde personen rechtsgeldig mag vertegenwoordigen;
3° het verzoekschrift vermeldt de beslissing waartegen beroep wordt aangetekend, het adres van de woning die het voorwerp uitmaakt van het beroep en de reden van het beroep;
4° de woning die het voorwerp is van een beslissing als vermeld in artikel 3.13, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bestaat nog altijd op het moment dat de beveiligde zending waarmee het beroep wordt aangetekend, wordt verstuurd.]1
Het [1 ...]1 verzoekschrift van de gewestelijk ambtenaar als vermeld in het eerste lid, kan vervangen worden door een [1 gemotiveerde]1 kennisgeving via VLOK.
§2. Het beroep tegen een besluit tot ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring werkt schorsend voor de opname op de inventaris.
§3. [1 De minister kan in beroep de volgende beslissingen nemen :
1° de minister kan beslissen om de woning ongeschikt of ongeschikt en onbewoonbaar te verklaren en kan de nodige maatregelen treffen;
2° de minister kan beslissen dat de woning conform is;
3° de minister kan beslissen om het beroep zonder voorwerp te verklaren;
4° de minister kan oordelen dat hij geen beslissing kan nemen.]1
Het agentschap betekent de beslissing van de minister en de eventuele gevolgen aan de verzoeker, de houder van het zakelijk recht, de bewoner en de burgemeester. De betekening aan de burgemeester kan gebeuren door een kennisgeving.
[1 § 4. Voor de behandeling van het beroep, vermeld in paragraaf 1 :
1° is de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang;
2° kunnen de volgende persoonsgegevens verwerkt worden :
a) Identificatiegegevens: naam, voornaam, adres en rijksregisternummer;
b) Contactgegevens: emailadres, telefoonnummer, mobiel telefoonnummer;
c) Woningkenmerken: adres en indeling van de woning en kenmerken met betrekking tot de veiligheid, de gezondheid en de kwaliteit van de woning;
d) Informatie in het beroepsdossier over betrokkenen.]1
----------
(1)<BVR 2022-10-14/05, art. 10, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Art. 3.17/1. [1 § 1. De kennisgeving van de ontvankelijkheid van het beroep, vermeld in artikel 3.14, eerste lid, en 3.15, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, gebeurt met een beveiligde zending. Ten aanzien van de gewestelijk ambtenaar volstaat een kennisgeving via VLOK.
§ 2. De termijn waarin men de argumenten, vermeld in artikel 3.14, eerste lid, en 3.15, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 schriftelijk bekend kan maken, bedraagt twintig dagen na de dag waarop de kennisgeving van de ontvankelijkheid is ontvangen.
§ 3. Het personeelslid dat daarvoor door het hoofd van het agentschap is aangesteld, kan de opdracht geven aan de volgende personen om een conformiteitsonderzoek uit te voeren als dat noodzakelijk is voor de beoordeling van het beroep:
1° een woningcontroleur die tewerkgesteld is door het agentschap;
2° een wooninspecteur;
3° een agent van de gerechtelijke politie die is aangesteld voor de handhaving van boek 3, deel 9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Het technisch verslag van het conformiteitsonderzoek, vermeld in het eerste lid, wordt betekend aan de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht. Ten aanzien van de gewestelijk ambtenaar en de burgemeester volstaat een kennisgeving. Binnen een vervaltermijn van tien dagen na de dag waarop de voormelde betekening is ontvangen, kunnen de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht schriftelijk hun argumenten over de vaststellingen van het conformiteitsonderzoek bekendmaken aan de minister op het adres van het agentschap in Brussel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-10-14/05, art. 11, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Art. 3.18.Als het besluit van de burgemeester waarbij een woning ongeschikt of onbewoonbaar wordt verklaard, gepaard gaat met het opleggen van renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden zoals vermeld in [1 artikel 3.12, § 2, eerste lid]1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, stelt de burgemeester de gewestelijke ambtenaar daarvan in kennis voor de termijn verstreken is die hij voor de uitvoering van die werkzaamheden heeft toegekend.
De persoon die de renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden, vermeld in het eerste lid, moet uitvoeren binnen de termijn, vermeld in artikel 3.12, §1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, stelt de gewestelijke ambtenaar onmiddellijk schriftelijk in kennis zodra de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Hoofdstuk 2. Vrijstelling van de adviesverplichting
Art. 3.19.[1 Een gemeente kan de vrijstelling van de verplichting om het advies van de gewestelijk ambtenaar te vragen, vermeld in artikel 3.12, Ї 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, verkrijgen en behouden, als ze voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° VLOK gebruiken, ten minste voor de volgende doeleinden:
a) om de resultaten van conformiteitsonderzoeken te verwerken;
b) om gegevens uit te wisselen met het Vlaamse Gewest;
2° bij verzoeken om een woning ongeschikt of onbewoonbaar te verklaren:
a) de verzoeken registreren in VLOK;
b) de verzoekers een ontvangstbewijs bezorgen en hen informeren over hun rechten;
3° de conformiteitsonderzoeken in de gemeente laten uitvoeren door een erkende woningcontroleur, vermeld in artikel 3.48;
4° de burgemeester neemt, rekening houdende met de beslissingstermijn, vermeld in artikel 3.13, tweede lid van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, een beslissing over elk verzoek als vermeld in artikel 3.12, Ї 1, van de voormelde codex;
5° op eenvoudig verzoek binnen acht dagen het dossier of delen ervan ter beschikking stellen van het agentschap met het oog op de behandeling van het beroep, vermeld in artikel 3.14 en 3.15, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De minister verleent de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en meldt de aanvangsdatum van de vrijstelling in de beslissing.]1
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 3.20.[1 De minister kan de vrijstelling, vermeld in artikel 3.19, eerste lid, intrekken of opschorten voor een periode die de minister bepaalt als niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.19, eerste lid.
De minister kan de vrijstelling na de intrekking opnieuw verlenen of de opschorting opheffen als de minister vaststelt dat opnieuw voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.19, eerste lid.]1
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 3.21.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.22.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.23.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.24.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.25.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Titel 2. Inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen
Art. 3.26.Het agentschap beheert in VLOK de inventaris, die bestaat uit twee lijsten met adresgegevens van woningen en eventueel aanvullende informatie ter identificatie van de woningen.
De ambtenaren die [1 het hoofd]1 van het agentschap aanwijst, oefenen de bevoegdheden die verbonden zijn aan het beheer van de inventaris uit op het grondgebied van alle gemeenten van het Vlaamse Gewest.
Het agentschap is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die opgenomen zijn in VLOK.
In VLOK zijn de gegevens van de personen die betrokken zijn bij de instrumenten en procedures, vermeld in boek 3, deel 1 tot en met 8, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, alleen toegankelijk voor personeelsleden van het agentschap en van de Vlaamse steden en gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, voor de uitoefening van de hen opgedragen taken. Die gegevens kunnen met het oog op de toepassing van titel 2, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, aan het agentschap Vlaamse Belastingdienst, opgericht bij besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingsdienst, meegedeeld worden.
De persoonsgegevens die verzameld zijn in het kader van de strafrechtelijke handhaving, vermeld in boek 3, deel 9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, worden in VLOK afgescheiden van de gegevens vermeld in het vierde lid, en zijn alleen toegankelijk voor personeelsleden van het agentschap voor de uitoefening van de hen opgedragen taken.
De toepassing van de regels, vermeld in het vierde en vijfde lid, wordt verzekerd op basis van lijsten van bevoegde personen door een digitale identificatieprocedure. Personen die toegang hebben tot die gegevens nemen het vertrouwelijk karakter ervan in acht.
De gegevens vermeld in het vierde en vijfde lid, worden bewaard gedurende de termijn die vastgesteld wordt met toepassing van titel III, hoofdstuk 3, afdeling 5, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018. Als die termijn niet is vastgesteld, is de bewaartermijn tien jaar.
De documenten die in VLOK worden opgenomen en die gebruikt worden voor communicatie met de burger, vermelden de vindplaats van de privacyverklaring van het agentschap.
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.27. Het registratieattest, vermeld in artikel 3.21 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bevat de volgende gegevens:
1° het adres van de ongeschikt of onbewoonbaar verklaarde woning;
2° de kadastrale gegevens van de ongeschikt of onbewoonbaar verklaarde woning;
3° de identiteit en het adres van de houders van het zakelijk recht;
4° het nummer en de datum van het besluit tot ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring;
5° de datum van het registratieattest;
6° de gronden van de inventarisatie;
7° de verdere gevolgen van de inventarisatie;
8° de beroepsmogelijkheden.
De minister kan een model van registratieattest opmaken.
De registratieattesten worden op de datum van de inventarisatie met een beveiligde zending betekend aan de houders van het zakelijk recht, zoals bekend bij de Federale Overheidsdienst Financiën, dienst Patrimoniumdocumentatie.
Art. 3.28. Bij de overdracht van een zakelijk recht als vermeld in artikel 2.5.2.0.1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bevat het formulier, vermeld in artikel 3.22, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, de gegevens van het registratieattest en de identificatiegegevens van de verkrijger van het zakelijk recht, met inbegrip van het nummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen of het btw-nummer van rechtspersonen en het rijksregisternummer van natuurlijke personen.
Art. 3.29. In het laatste kwartaal dat voorafgaat aan de verjaardag van de inventarisatie, stuurt de inventarisbeheerder een brief naar de houder van het zakelijk recht waarin hij wijst op al de volgende feiten:
1° het feit dat de woning in kwestie nog altijd geïnventariseerd is;
2° de gevolgen van de verjaardag van de inventarisatie;
3° de mogelijkheid tot schrapping, vermeld in artikel 3.23 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Deel 7. Overbewoondverklaring
Titel 1. Procedure
Art. 3.30.Het verzoek, vermeld in artikel 3.24, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is ontvankelijk als het met een beveiligde zending wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de woning ligt[1 of via een beveiligd webformulier dat de gemeente, waar de woning ligt, hiervoor ter beschikking kan stellen en dat een automatische ontvangstbevestiging aflevert]1.
Als het verzoek geen motivering bevat of manifest ongegrond is, wijst de burgemeester het onmiddellijk af zonder de gewestelijk ambtenaar om advies te vragen.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 15, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.31.§1. De gewestelijk ambtenaar baseert het advies over de overbewoondverklaring, vermeld in artikel 3.24, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op de inschatting van de mensonwaardige levensomstandigheden of de ernst van het veiligheids- en gezondheidsrisico, vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 37°, van de voormelde codex, zoals dat blijkt uit een omstandig verslag dat een woningcontroleur opstelt. De minister kan aanvullende regels bepalen voor de wijze waarop overbewoning in het omstandig verslag wordt gemotiveerd.
§2. Het advies, vermeld in paragraaf 1, bevat al de volgende gegevens:
1° de naam van de gewestelijk ambtenaar die het advies heeft opgesteld;
2° het adres van de administratieve eenheid waartoe hij behoort;
3° de datum van het advies.
[1 ...]1
§3. Als er geen controleverslag van de brandweer of brandtoezichter is opgemaakt, maar er zijn vermoedens dat de woning ernstige brandveiligheidsproblemen vertoont of dat de woning wegens brandveiligheidsproblemen ontruimd moet worden, vermeldt de gewestelijk ambtenaar dat in zijn advies aan de burgemeester. De burgemeester kan daarmee rekening houden bij de opmaak van zijn besluit.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.32.Als er geen advies van de gewestelijk ambtenaar vereist is met toepassing van artikel 3.25 of 3.29 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, stelt [1 de gemeentelijke woningcontroleur]1 het omstandig verslag, vermeld in artikel 3.31, §1, van dit besluit, op en voegt er de melding, vermeld in artikel 3.31, §3, van dit besluit, aan toe.
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.33. Onmiddellijk nadat hij het advies van de gewestelijk ambtenaar heeft ontvangen, zendt de burgemeester een afschrift van het advies, het technisch verslag en in voorkomend geval het omstandig verslag, vermeld in artikel 3.31, §1, naar de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht.
Als er een overbewoondverklaring geadviseerd wordt, nodigt de burgemeester de bewoner en de houder van het zakelijk recht uit om hun argumenten schriftelijk of mondeling bekend te maken.
Als er geen advies vereist is met toepassing van artikel 3.32, zendt de burgemeester die een overbewoondverklaring overweegt, een afschrift van het onderzoeksverslag naar de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht en nodigt hij hen uit om hun argumenten schriftelijk of mondeling bekend te maken.
Bij een mondelinge procedure wordt er een proces-verbaal opgemaakt van de hoorzitting, dat door alle deelnemers ondertekend wordt.
Art. 3.34.De burgemeester betekent zijn beslissing aan de verzoeker, de houder van het zakelijk recht en de bewoner.
De burgemeester brengt de personen, vermeld in het eerste lid, op de hoogte van de gevolgen van zijn beslissing en van de eventuele begeleidende maatregelen en geeft hen informatie over de beroepsmogelijkheid, vermeld in artikel 3.35.
De burgemeester bezorgt ook een afschrift [1 van zijn beslissing en de bewijzen van de beveiligde zendingen]1 aan de gewestelijk ambtenaar en aan de wooninspecteur. De minister kan bepalen op welke manier dat gebeurt.
----------
(1)<BVR 2022-10-14/05, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Art. 3.35.§1. De verzoeker, de bewoner, de houder van het zakelijk recht en de gewestelijk ambtenaar kunnen met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, of artikel 3.27, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 met een [1 ...]1 verzoekschrift bij de minister beroep aantekenen tegen de beslissing of het stilzitten van de burgemeester.
[1 Het beroep, vermeld in het eerste lid, is alleen ontvankelijk als al de volgende voorwaarden zijn vervuld :
1° het beroep wordt tijdig aangetekend met een beveiligde zending op het adres van het agentschap in Brussel of via een beveiligd webformulier dat het agentschap hiervoor ter beschikking kan stellen en dat een automatische ontvangstbevestiging aflevert;
2° het beroep wordt aangetekend door een van de personen, vermeld in het eerste lid, of door een persoon die het bewijs levert dat hij de voormelde personen rechtsgeldig mag vertegenwoordigen;
3° het verzoekschrift vermeldt de beslissing waartegen beroep wordt aangetekend, het adres van de woning die het voorwerp uitmaakt van het beroep en de reden van het beroep.]1
Het [1 ...]1 verzoekschrift van de gewestelijk ambtenaar als vermeld in het eerste lid, kan vervangen worden door een [1 gemotiveerde]1 kennisgeving via VLOK.
§2. [1 De minister kan in beroep de volgende beslissingen nemen :
1° de minister kan beslissen om een besluit te nemen om de woning overbewoond te verklaren en de minister kan de nodige maatregelen treffen;
2° de minister kan beslissen dat de woning niet overbewoond is;
3° de minister kan beslissen om het beroep zonder voorwerp te verklaren;
4° de minister kan oordelen dat hij geen beslissing kan nemen.]1
Het agentschap betekent de beslissing van de minister en de eventuele gevolgen aan de verzoeker, de houder van het zakelijk recht, de bewoner en de burgemeester. De betekening aan de burgemeester kan gebeuren door een kennisgeving.
[1 § 3. Voor de behandeling van het beroep, vermeld in paragraaf 1 :
1° is de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang;
2° kunnen de volgende persoonsgegevens verwerkt worden :
a) Identificatiegegevens: naam, voornaam, adres en rijksregisternummer;
b) Contactgegevens: emailadres, telefoonnummer, mobiel telefoonnummer;
c) Woningkenmerken: adres en indeling van de woning en kenmerken met betrekking tot de veiligheid, de gezondheid en de kwaliteit van de woning;
d) Informatie in het beroepsdossier over betrokkenen.]1
----------
(1)<BVR 2022-10-14/05, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Art. 3.35/1. [1 § 1. De kennisgeving van de ontvankelijkheid van het beroep, vermeld in artikel 3.26, eerste lid, en artikel 3.27, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, gebeurt met een beveiligde zending. Ten aanzien van de gewestelijk ambtenaar volstaat een kennisgeving via VLOK.
§ 2. De termijn waarin men de argumenten als vermeld in artikel 3.26, eerste lid, en 3.27, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 schriftelijk bekend kan maken, bedraagt twintig dagen na de dag waarop de kennisgeving van de ontvankelijkheid is ontvangen.
§ 3. Het personeelslid dat daarvoor door het hoofd van het agentschap is aangesteld, kan de opdracht geven aan de volgende personen om een onderzoek uit te voeren als dat noodzakelijk is voor de beoordeling van het beroep :
1° een woningcontroleur die tewerkgesteld is door het agentschap;
2° een wooninspecteur;
3° een agent van de gerechtelijke politie die is aangesteld voor de handhaving van boek 3, deel 9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Het omstandig verslag, vermeld in artikel 3.31, § 1, wordt betekend aan de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht. Ten aanzien van de gewestelijk ambtenaar en de burgemeester volstaat een kennisgeving via VLOK. Binnen een vervaltermijn van tien dagen na de dag waarop de betekening is ontvangen, kunnen de verzoeker, de bewoner en de houder van het zakelijk recht schriftelijk hun argumenten over de vaststellingen in het omstandig verslag bekendmaken aan de minister op het adres van het agentschap in Brussel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-10-14/05, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Titel 2. Vrijstelling van de adviesverplichting
Art. 3.36.[1 De vrijstelling die is verleend overeenkomstig artikel 3.19, omvat ook de vrijstelling tot het advies van de gewestelijk ambtenaar over de overbewoondverklaring, vermeld in artikel 3.29 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 17, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 3.37.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.38.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.39.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.40.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.41.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.42.
<Opgeheven bij BVR 2023-12-08/12, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Deel 8. Herstel en sloop
Art. 3.43. §1. Om het maximumbedrag voor de huurprijs, voor het verhuren van de woningen vermeld in artikel 3.30, §2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, te berekenen, wordt rekening gehouden met de volgende criteria:
1° het geïndexeerd kadastraal inkomen dat van toepassing is op het ogenblik waarop het onderzoek plaatsvindt;
2° de geraamde kostprijs van de nodige werkzaamheden;
3° de geraamde einddatum voor de uitvoering van die werkzaamheden;
4° de einddatum van de hoofdhuurovereenkomst.
De minister stelt op basis van de criteria, vermeld in het eerste lid, de berekeningswijze voor het maximumbedrag vast.
In deze paragraaf wordt verstaan onder het geïndexeerd kadastraal inkomen: het kadastraal inkomen dat aangepast is aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk, vermeld in artikel 518 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.
§2. De sociale woonorganisaties, vermeld in artikel 3.30, §2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, verhuren of onderverhuren de woningen, vermeld in paragraaf 1, met toepassing van boek 6 van de voormelde codex.
De andere instanties dan de sociale woonorganisaties, vermeld in artikel 3.30, §2, van de voormelde codex, verhuren of onderverhuren de woningen aan kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.44 van dit besluit. De initiatiefnemer stelt de aan de huurder of onderhuurder aangerekende jaarlijkse huurprijs of onderhuurprijs vast. Die huurprijs mag niet meer bedragen dan de jaarlijkse (huur)kosten van de initiatiefnemer, verhoogd met de intrestkosten voor de prefinanciering van een toegekende subsidie, met de jaarkosten voor het onderhoud, het herstel en het beheer van de woning, en met een theoretische intrest- en aflossingsannuïteit van de kosten voor de renovatie-, verbeterings- en aanpassingswerkzaamheden die niet door een subsidie gedekt worden.
Deel 9. Herhuisvesting
Art. 3.44. De voorwaarden waaraan bewoners moeten voldoen om geherhuisvest te worden, vermeld in artikel 3.30, §2, tweede lid, of artikel 3.32 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn de voorwaarden die vastgesteld zijn krachtens artikel 6.8, §1, eerste lid, 2°, van de voormelde codex, met dien verstande dat in geen geval rekening gehouden wordt met de woning die onbewoonbaar of overbewoond verklaard is.
Deel 10. Strafrechtelijke handhaving
Art. 3.45.§ 1. Binnen tien dagen na de dag waarop de persoon die beroep kan instellen tegen de verzegeling, de schriftelijke kennisgeving van de effectieve verzegeling, vermeld in artikel 3.54, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, heeft ontvangen, kan hij daartegen bij de minister beroep aantekenen met een gemotiveerd verzoekschrift. De schriftelijke kennisgeving gebeurt met een beveiligde zending.
Het verzoek is ontvankelijk als het met een beveiligde zending wordt verstuurd naar het adres van het agentschap in Brussel.
Binnen drie maanden na de dag waarop de Vlaamse Regering het verzoekschrift heeft ontvangen, neemt de minister een beslissing. Als er binnen die termijn geen beslissing is, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn.
§ 2. Binnen dertig dagen na de dag waarop de persoon die beroep kan instellen tegen een weigering om de verzegeling op te heffen, de schriftelijke kennisgeving van de weigering om de verzegeling op te heffen, vermeld in artikel 3.54, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, heeft ontvangen, kan hij daartegen bij de minister beroep aantekenen met een gemotiveerd verzoekschrift. De schriftelijke kennisgeving gebeurt met een beveiligde zending.
Het verzoekschrift is ontvankelijk als het met een beveiligde zending wordt verstuurd naar het adres van het agentschap in Brussel.
Binnen drie maanden na de dag waarop de Vlaamse Regering het verzoekschrift heeft ontvangen, neemt de minister een beslissing. Als er binnen die termijn geen beslissing is, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn.
§ 3. [1 Het hoofd]1 van het agentschap wijst de beboetingsambtenaar, vermeld in boek 3, deel 9, titel 4, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aan en stelt zijn ambtsgebied vast.
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.46.Het register van herstelvorderingen, vermeld in artikel 3.44, §1, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bevat de volgende gegevens uit VLOK:
1° het dossiernummer van de administratie;
2° het nummer van het aanvankelijke proces-verbaal;
3° het adres van het goed waarop de herstelvordering rust;
4° de kadastrale omschrijving;
5° het voorwerp van de herstelvordering;
6° de datum waarop de herstelvordering is opgesteld;
7° het bestaan van een dagvaarding met herstelvordering op basis van de [1 Vlaamse Codex Wonen van 2021]1;
8° het bestaan van een definitieve veroordeling tot uitvoering van herstel;
9° de datum waarop het register de laatste keer geactualiseerd is.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden minstens maandelijks geactualiseerd, waarbij uitgevoerde herstelvorderingen uit het register geschrapt worden.
Met het oog op de bescherming van hun rechtmatige belangen wordt het register van herstelvorderingen openbaar gemaakt voor kandidaat-huurders en kandidaat-kopers op de website van het agentschap. De personeelsleden, vermeld in artikel 3.26, vierde lid, van dit besluit, de instrumenterende ambtenaar, vermeld in artikel 3.51, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en tussenpersonen bij verkoop en verhuur van woningen, kunnen het register ook raadplegen. Het agentschap is verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
----------
(1)<BVR 2023-12-08/12, art. 19, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.47. §1. De vergoeding voor de controle ter plaatse, vermeld in artikel 3.46 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bedraagt:
1° 62,50 euro voor een zelfstandige woning;
2° 87,50 euro + 12,50 euro x (N-1) in de andere gevallen, waarbij N gelijk is aan het aantal kamers dat bij de controle ter plaatse onderzocht moet worden en minstens gelijk is aan 1.
Er is maar een keer 62,50 euro verschuldigd als er in een pand met meer zelfstandige woningen alleen een controle wordt uitgevoerd met het oog op het invullen van deel B van het technisch verslag, dat opgenomen is in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
Het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, 2°, bedraagt per pand maximaal 1.250 euro.
De vergoeding wordt voor de controle ter plaatse betaald op de rekening van het Fonds voor de Wooninspectie, vermeld in artikel 19 van het decreet van 29 juni 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2007.
§2. De bedragen in euro, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks op 1 januari aangepast conform de volgende formule: nieuw bedrag = basisbedrag x aangepaste gezondheidsindex/gezondheidsindex december 2011.
§3. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt de vergoeding voor de controle ter plaatse 0 euro als die wordt uitgevoerd na een eerste melding van herstel door de overtreder, die volgt op het uitbrengen van een herstelvordering door de wooninspecteur.
Deel 11. [1 Erkenning van woningcontroleurs]1
----------
(1)
Titel 1. [1 Erkenning als woningcontroleur]1
----------
(1)
Art. 3.48.[1 Een natuurlijke persoon die beschikt over een beroepskwalificatie woningcontroleur, wordt van rechtswege en voor onbepaalde termijn erkend als woningcontroleur en is gemachtigd om conformiteitsonderzoeken als vermeld in artikel 3.4, uit te voeren zodra hij in VLOK geregistreerd is en als hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° als woningcontroleur tewerkgesteld zijn door het agentschap, een Vlaamse gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband om conformiteitsonderzoeken uit te voeren in opdracht van die werkgever of in opdracht van een gemeente die behoort tot hetzelfde intergemeentelijke samenwerkingsverband als de gemeente die de woningcontroleur tewerkstelt;
2° tewerkgesteld of aangesteld zijn door een keuringsinstelling die geaccrediteerd is op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020, om conformiteitsonderzoeken uit te voeren in opdracht van het hoofd van het agentschap, een burgemeester of een intergemeentelijk samenwerkingsverband.
[3 3° tewerkgesteld zijn door een rechtspersoon van publiek of privaat recht die als een projectuitvoerder als vermeld in artikel 2.2, 6°, deelneemt aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband conform artikel 392 van het decreet van 22 december 2017, om conformiteitsonderzoeken te verrichten ter uitvoering van een project van hetzelfde intergemeentelijke samenwerkingsverband, die beperkt zijn tot het grondgebied van de gemeenten die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband.]3
De machtiging, vermeld in het eerste lid, is beperkt tot de uitvoering van conformiteitsonderzoeken in het kader van procedures die behoren tot de bevoegdheid van de overheid die de opdracht geeft.
[2 Met behoud van de toepassing van artikel 1.8, § 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn de woningcontroleurs, vermeld in het eerste lid, 1°, de agenten van de gerechtelijke politie die de Vlaamse Regering heeft aangewezen voor de handhaving van boek 3, deel 9, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en de gewestelijk ambtenaar van rechtswege toezichthouder als vermeld in artikel 9, § 1, van het kaderdecreet Bestuurlijke Handhaving van 22 maart 2019. De woningcontroleurs, vermeld in het eerste lid, 1°, en de gewestelijk ambtenaren kunnen in het kader van de voormelde bevoegdheid geen proces-verbaal of verslag van vaststelling opstellen.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(2)<BVR 2022-10-14/05, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2024-07-19/18, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 30-08-2024>
Art. 3.49. [1 De onderwijsinstellingen of opleidingscentra die een bewijs van beroepskwalificatie woningcontroleur afleveren, brengen het agentschap daarvan op de hoogte.
Gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en keuringsinstellingen die een natuurlijk persoon met beroepskwalificatie woningcontroleur tewerkstellen of aanstellen, of, na een opheffing van een erkenning als woningcontroleur en het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 3.56, opnieuw als woningcontroleur tewerkstellen of aanstellen, brengen het agentschap daarvan op de hoogte.
Op basis van de informatie, vermeld in het eerste en tweede lid, geeft het agentschap toegang tot VLOK aan de personen die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 3.48, eerste lid. Wanneer deze personen zich een eerste keer aanmelden in VLOK, worden zij als erkend woningcontroleur geregistreerd in VLOK en wordt automatisch een individueel erkenningsnummer als woningcontroleur toegekend.
De minister kan bepalen langs welke weg en in welke vorm de gegevensuitwisseling, vermeld in het eerste en het tweede lid, gebeurt.
De minister kan de vorm, de inhoud en de werkwijze bepalen voor de afgifte van een legitimatiebewijs voor erkende woningcontroleurs en een werkwijze bepalen voor de teruggave ervan na verval, schorsing of opheffing van de erkenning als woningcontroleur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Titel 2. [1 Gebruikseisen voor de erkenning als woningcontroleur]1
----------
(1)
Art. 3.50.[1 Het gebruik van de erkenning als woningcontroleur is onderworpen aan de volgende gebruikseisen:
1° het gebruik van de erkenning als woningcontroleur verloopt op een kwalitatief goede wijze. De woningcontroleur neemt daarbij een objectieve en onafhankelijke houding aan;
2° de woningcontroleur past de normen en de werkwijze toe, vermeld in het ministerieel besluit van [2 14 augustus 2023]2 houdende regels voor het invullen van technische verslagen van het onderzoek van de kwaliteit van woningen door een woningcontroleur en de toelichting in het technisch handboek, zoals gepubliceerd en bijgehouden door het agentschap;
3° de woningcontroleur blijft op de hoogte van de technische en juridische evolutie van de materie en volgt de bijscholingen en opfrissingscursussen die het agentschap met toepassing van artikel 3.52 van dit besluit als essentieel aanwijst voor de doelgroep waartoe hij behoort;
4° de technische verslagen en andere documenten die de woningcontroleur aflevert, zijn voldoende duidelijk en worden door hem ondertekend;
5° de woningcontroleur maakt, zelfs nadat hij zijn functie heeft beëindigd, geen dossiergegevens bekend waarvan hij bij de uitvoering van zijn opdrachten kennis heeft gekregen;
6° de woningcontroleur verleent zijn medewerking aan periodieke evaluaties als vermeld in artikel 3.53 van dit besluit;
7° de woningcontroleur beschikt over de instrumenten die nodig zijn om een conformiteitsonderzoek uit te voeren;
8° de woningcontroleur die een conformiteitsonderzoek uitvoert, gebruikt VLOK om het technische verslag op te stellen;
9° de woningcontroleur mag zijn erkenning als woningcontroleur en erkenningsnummer niet gebruiken in de volgende gevallen:
a) hij heeft rechtstreeks of onrechtstreeks een persoonlijk belang;
b) een bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is betrokken;
c) hij neemt in rechte of in feite bestuursmandaten op of oefent bestuursfuncties uit bij een betrokkene in het dossier;
d) er zijn financiële banden tussen hem en een betrokkene in het dossier;
e) hij voert werkzaamheden uit buiten het kader van een opdracht als vermeld in artikel 3.48, eerste lid, 1° en 2°, van dit besluit;
10° de woningcontroleur geeft in VLOK een e-mailadres op waarop hij altijd bereikbaar is;
11° de woningcontroleur loopt geen veroordeling op voor misdrijven als vermeld in artikel 3.34 en 3.35 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 of artikel 433decies van het Strafwetboek;
12° de woningcontroleur voert geen conformiteitsonderzoeken uit in de periode waarin hij met toepassing van artikel 3.54, § 1, van dit besluit geschorst is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(2)<BVR 2023-12-08/12, art. 20, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 3.51. [1 De gemeente, het intergemeentelijke samenwerkingsverband of de keuringsinstelling die de woningcontroleur tewerkstelt of heeft aangesteld, brengt het agentschap van al de volgende gebeurtenissen onmiddellijk op de hoogte en stelt op verzoek van het agentschap alle inlichtingen en documenten ter beschikking:
1° elke wijziging in de identificatiegegevens;
2° elke wijziging van de gegevens waardoor de woningcontroleur niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden of de gebruikseisen;
3° de definitieve stopzetting van de tewerkstelling of aanstelling;
4° de stopzetting van het gebruik van de erkenning als woningcontroleur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.52. [1 Het agentschap communiceert ruim op voorhand met gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, keuringsinstellingen en woningcontroleurs over bijscholingen en opfrissingscursussen. Het agentschap geeft daarbij aan of en voor welke doelgroep die bijscholingen en opfrissingscursussen essentieel zijn en maakt met onderwijsinstellingen of opleidingscentra afspraken over een voldoende ruim aanbod ervan. Om het essentiële karakter van een bijscholing of opfrissingscursus te bepalen, houdt het agentschap rekening met alle concrete opleidingsbehoeften op het terrein en in het bijzonder met:
1° de wijziging van de regelgeving;
2° de evolutie van rechtspraak en technische inzichten;
3° de perioden van verminderde activiteit of inactiviteit van woningcontroleurs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Titel 3. [1 Evaluatie van conformiteitsonderzoeken en coaching]1
----------
(1)
Art. 3.53. [1 Het hoofd van het agentschap wijst onder de erkende woningcontroleurs van het agentschap evaluatoren aan die uitgevoerde conformiteitsonderzoeken kunnen nazien, aan de hand van hercontroles of langs administratieve weg, en die deze evalueren.
De evaluatoren stellen van de evaluatie een verslag op en sturen daarvan een kopie naar de woningcontroleur van wie het onderzoek is geëvalueerd. Zij sturen periodieke, samenvattende overzichten van de evaluaties naar het hoofd van het agentschap en naar de werkgever of aansteller van de woningcontroleur van wie de conformiteitsonderzoeken werden geëvalueerd. De evaluatoren kunnen ook, op eigen initiatief of op verzoek van het hoofd van het agentschap of voormelde werkgever of aansteller, de individuele evaluatieverslagen opsturen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Titel 4. [1 Sancties]1
----------
(1)
Art. 3.54. [1 § 1. Het hoofd van het agentschap kan de erkenning als woningcontroleur schorsen gedurende maximaal zes maanden of gedurende een periode die nodig is om een bijkomende opleiding te volgen, of de erkenning als woningcontroleur opheffen als een of meer van de volgende gevallen zich voordoen:
1° de woningcontroleur heeft in de periode van drie jaar die de erkenning als woningcontroleur van rechtswege voorafgaat, in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte een strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor misdrijven als vermeld in artikel 3.34 en 3.35 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 of artikel 433decies van het Strafwetboek;
2° de woningcontroleur heeft bij herhaling een of meer van de gebruikseisen van de erkenning als woningcontroleur geschonden;
3° bij een evaluatie zijn ernstige of terugkerende fouten of nalatigheden vastgesteld bij de uitvoering van een conformiteitsonderzoek of het opstellen van het technische verslag.
§ 2. Het agentschap brengt de woningcontroleur met een beveiligde zending op de hoogte van het voornemen om de erkenning als woningcontroleur te schorsen of op te heffen, met vermelding van de redenen, en nodigt hem tegelijkertijd uit zijn verweermiddelen in te dienen.
Op straffe van verval dient de woningcontroleur zijn verweermiddelen in bij het agentschap binnen dertig dagen na de dag waarop hij de beveiligde zending heeft ontvangen.
§ 3. Het hoofd van het agentschap neemt een beslissing over de schorsing of opheffing van de erkenning als woningcontroleur binnen dertig dagen na de dag waarop de termijn, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, is verstreken.
Het hoofd van het agentschap kan de beslissing, vermeld in het eerste lid, beperken tot het geven van een waarschuwing en kan de woningcontroleur verplichten om de opleiding voor de beroepskwalificatie woningcontroleur volledig of gedeeltelijk te volgen of opnieuw te volgen.
§ 4. Het agentschap betekent de beslissing, vermeld in paragraaf 3, met een beveiligde zending aan de woningcontroleur in kwestie en aan zijn werkgever of aansteller.
§ 5. Tegen de beslissing van het hoofd van het agentschap, vermeld in paragraaf 3, kan, op straffe van verval binnen dertig dagen na de betekening, vermeld in paragraaf 4, beroep aangetekend worden bij de Vlaamse Regering, die in dat geval een beslissing neemt over de opheffing of schorsing van de erkenning als woningcontroleur, het geven van een waarschuwing of het opleggen van een verplichting om de opleiding voor de beroepskwalificatie woningcontroleur volledig of gedeeltelijk te volgen of opnieuw te volgen.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het beroep met een beveiligde zending ingediend op het adres van het agentschap in Brussel, en bevat het alle argumenten waarop het gebaseerd is. Als de indiener van het beroep mondeling gehoord wil worden, vermeldt hij dat in zijn beroepschrift.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na de dag waarop het agentschap het beroep heeft ontvangen. Die termijn wordt verlengd tot negentig dagen als er op verzoek van de indiener van het beroepschrift een mondelinge hoorzitting gehouden wordt. Als er geen beslissing genomen wordt binnen die termijn, wordt het beroep geacht ingewilligd te zijn.
§ 6. Het agentschap voert de beslissing tot schorsing of opheffing uit door de registratie van de woningcontroleur in VLOK tijdelijk of definitief ongedaan te maken zodra een beslissing tot opheffing of schorsing van de erkenning als woningcontroleur definitief geworden is.
§ 7. Als de procedure tot schorsing of opheffing van de erkenning wordt stopgezet, worden de woningcontroleur en zijn werkgever of aansteller daarvan op de hoogte gebracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 3.55. [1 De erkenning vervalt van rechtswege zodra een einde gekomen is aan de tewerkstelling of aanstelling, vermeld in artikel 3.48, eerste lid, 1° of 2°. In dat geval maakt agentschap de registratie van de woningcontroleur in VLOK ongedaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Titel 5. [1 Erkenning als woningcontroleur na opheffing van de erkenning als woningcontroleur]1
----------
(1)
Art. 3.56. [1 Een erkenning van rechtswege als woningcontroleur met toepassing van artikel 3.48, eerste lid, na een opheffing van de erkenning als woningcontroleur is op zijn vroegst mogelijk nadat twee jaar verstreken is na de beslissing tot opheffing van de erkenning als woningcontroleur, en gaat in op de datum van de nieuwe registratie in VLOK.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Titel 6. [1 Bescherming van persoonsgegevens]1
----------
(1)
Art. 3.57.[1 Voor de toepassing van dit deel:
1° is de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang;
2° kunnen de volgende persoonsgegevens verwerkt worden:
a) Identificatiegegevens: naam, voornaam, adres en rijksregisternummer;
b) Contactgegevens: emailadres, telefoonnummer, mobiel telefoonnummer;
c) Disciplinaire sancties: meldingen, vaststellingen en gegevens over het al dan niet naleven van gebruiksvoorwaarden, de procedurestukken en briefwisseling en de beslissing van het hoofd van het agentschap met toepassing van titel 4 van dit deel. Deze gegevens worden bewaard tot twee jaar verstreken zijn na de eindbeslissing met toepassing van de procedure van titel 4;
d) Gerechtelijke gegevens: een attest afgeleverd door de bevoegde overheid, of het afschrift van een vonnis, waaruit het bestaan blijkt van een veroordeling als vermeld in artikel 3.54, § 1, 1°. Deze gegevens worden bewaard tot drie jaar na de eindbeslissing met toepassing van de procedure van titel 4.]1
[2 e) tewerkstellingsgegevens: de vermelding van de naam en het adres van de werkgever die de woningcontroleur tewerkstelt, de datum van indiensttreding, de vermelding van de stopzetting van de tewerkstelling en de datum ervan. Die gegevens worden bewaard zolang de woningcontroleur in VLOK geregistreerd is;
f) gegevens over de opleiding: de beroepskwalificatie en het bewijs van het volgen van de opleidingen, vermeld in artikel 3.50, 3А, en artikel 3.54, Ї 1 en Ї 3, tweede lid;
g) evaluatie van werkzaamheden: alle gegevens die zijn verzameld naar aanleiding van de toepassing van de bepalingen van titel 3 van dit deel.]2
[2 De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, punt 2А, waarvoor geen bewaartermijn is vermeld, blijven bewaard tot vijf jaar na de definitieve beëindiging van de registratie als woningcontroleur in VLOK, vermeld in artikel 3.54, § 6, en artikel 3.55.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-10/32, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(2)<BVR 2023-12-08/12, art. 21, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Deel 12. [1 Kotlabel]1
----------
(1)
Art. 3.58. [1 De gemeente brengt het agentschap op de hoogte van een gemeentelijke verordening als vermeld in artikel 3.59, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De minister kan de wijze bepalen waarop de voormelde melding gebeurt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/46, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 08-08-2024>
Art. 3.59. [1 § 1. De houder van het zakelijk recht of de onderverhuurder die een woning verhuurt of te huur of ter beschikking stelt, vraagt een kotlabel aan bij de burgemeester van de gemeente waarin de studentenhuisvesting ligt. De minister kan de aanvraagprocedure nader bepalen.
De aanvraag van een kotlabel, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens:
1° de identificatiegegevens van de verhuurder;
2° de identificatiegegevens van de houder van het zakelijk recht;
3° de identificatiegegevens van de woning.
De aanvraag van een kotlabel, vermeld in het eerste lid, bevat naast de gegevens, vermeld in het tweede lid, in voorkomend geval de volgende bijkomende gegevens:
1° de identificatiegegevens van het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt;
2° de identificatiegegevens van de kamerwoning;
3° de identificatiegegevens van de kamer of kamers.
De burgemeester bezorgt de aanvrager van een kotlabel een ontvangstbewijs van de aanvraag, vermeld in het eerste lid, met vermelding van de aanvraagdatum. Als de aanvraag, vermeld in het eerste lid, wordt ingediend via een beveiligd webformulier, kan een automatische ontvangstbevestiging worden afgeleverd.
§ 2. De burgemeester beheert de aanvragen voor een kotlabel in VLOK.
§ 3. Het agentschap kan de modellen voor het kotlabel vaststellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/46, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 08-08-2024>
Art. 3.60. [1 De burgemeester levert een kotlabel af, als de volgende documenten, die bewijzen dat aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.59, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is voldaan, voorliggen:
1° een conformiteitsattest als vermeld in artikel 3.6 van de voormelde codex;
2° in voorkomend geval, een bewijs dat het lokaal bestuur aflevert, waaruit blijkt dat de kamer voldoet aan de strengere veiligheids- en kwaliteitsnormen die de gemeenteraad kan opleggen conform artikel 3.2, eerste lid, 2°, van de voormelde codex;
3° een positief brandweerattest of een positief rapport van een brandtoezichter;
4° een bewijs dat het aantal woongelegenheden vergund is of vergund wordt geacht conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009.
Het kotlabel vervalt van rechtswege vanaf het ogenblik dat een van de documenten, vermeld in het eerste lid, vervalt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/46, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 08-08-2024>
Boek 4. Woonactoren
Deel 1. Sociale woonorganisaties
Titel 1. Gemeenschappelijke bepalingen
Hoofdstuk 1. [1 Normen en bouwtechnische en conceptuele richtlijnen]1
----------
(1)
Art. 4.1.Voor de toepassing van [1 dit hoofdstuk]1 wordt verstaan onder:
1° bouwverrichting: de nieuwbouw of vervangingsbouw van een of meer woningen;
2° initiatiefnemer:
a) de VMSW;
b) het Financieringsfonds;
c) een [1 woonmaatschappij]1 als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
d) het VWF;
e) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
f) een OCMW of een welzijnsvereniging;
g) initiatiefnemers als vermeld in artikel 5.29 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, die de Vlaamse Regering als initiatiefnemer erkend heeft;
h) het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 1 van het besluit van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 22 oktober 2013;
i) private actoren, alleen voor CBO-oproepen;
3° investeringsverrichting: de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer woningen of de omvorming van een niet-residentieel gebouw naar een woongebouw met sociale woningen;
4° project: een of meer verrichtingen die betrekking hebben op een of meer van de volgende typen woonprojecten:
a) een sociaal woonproject;
b) een woonproject met sociaal karakter;
c) [2 ...]2;
d) een project voor de realisatie of de instandhouding van niet-residentiële ruimten.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 23, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 9, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 4_1.TOEKOMSTIG_RECHT. Voor de toepassing van [1 dit hoofdstuk]1 wordt verstaan onder:
1° bouwverrichting: de nieuwbouw of vervangingsbouw van een of meer woningen;
2° initiatiefnemer:
a) de VMSW;
b) het Financieringsfonds;
c) een [1 woonmaatschappij]1 als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
d) [2 ...]2
e) [2 ...]2
f) [2 ...]2
g) initiatiefnemers als vermeld in artikel 5.29 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, die de Vlaamse Regering als initiatiefnemer erkend heeft;
h) het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 1 van het besluit van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 22 oktober 2013;
i) private actoren, alleen voor CBO-oproepen;
3° investeringsverrichting: de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer woningen of de omvorming van een niet-residentieel gebouw naar een woongebouw met sociale woningen;
4° project: een of meer verrichtingen die betrekking hebben op een of meer van de volgende typen woonprojecten:
a) een sociaal woonproject;
b) een woonproject met sociaal karakter;
c) [3 ...]3;
d) een project voor de realisatie of de instandhouding van niet-residentiële ruimten.
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 23, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 23,3°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2023-06-23/15, art. 9, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 4.2.De normen waaraan sociale woningen [4 ...]4, [5 basiskoten]5 en de infrastructuuraanleg voor sociale woonprojecten moeten voldoen, worden vastgesteld in de vorm van een beveiligd digitaal bestand.
De normen, vermeld in het eerste lid, bevatten:
1° een inhoudelijke omschrijving en de vereiste dossiersamenstelling voor elk van de volgende ontwerpfasen, zowel van een infrastructuurverrichting als van een bouwverrichting en een investeringsverrichting:
a) het voorontwerp;
b) het uitvoeringsdossier, voor investeringsverrichtingen waarvoor geen voorontwerp is vereist;
c) de basisaanbesteding;
d) het gunningsdossier;
2° een simulatietabel om het maximale subsidiabele bedrag voor een bouwverrichting te bepalen [2 , opgenomen in bijlage 6/1, die bij dit besluit is gevoegd]2;
3° een simulatietabel om het maximale subsidiabele bedrag voor een investeringsverrichting te bepalen [2 , opgenomen in bijlage 6/1, die bij dit besluit is gevoegd]2;
4° het Bouwtechnisch Bestek Woningbouw voor bouwverrichtingen.
Voor een bouw- of investeringsverrichting van sociale koopwoningen [4 ...]4 [1 of sociale huurwoningen die worden gefinancierd op de wijze, vermeld in artikel [4 2.33/1, 2А, i)]4,]1 is alleen het Bouwtechnisch Bestek Woningbouw voor bouwverrichtingen, vermeld in het tweede lid, 4°, van toepassing.
[3 De normen zijn te raadplegen op de website van het agentschap.]3
Na advies van de kwaliteitskamer [3 ...]3 kan de Vlaamse Regering de simulatietabellen, vermeld in het tweede lid, 2° en 3°, wijzigen.
Na advies van de kwaliteitskamer [3 ...]3 kan de minister de omschrijving en de dossiersamenstelling, vermeld in het tweede lid, 1°, en het bestek, vermeld in het tweede lid, 4°, wijzigen.
[2 Op voorstel van [3 het agentschap]3 en na advies van de kwaliteitskamer kan de minister voor een infrastructuurverrichting, een bouw- of investeringsverrichting een afwijking toestaan op de omschrijving en de dossiersamenstelling, vermeld in het tweede lid, 1°, en het bestek, vermeld in het tweede lid, 4°.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 24, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 37, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2023-06-23/15, art. 10, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(5)<BVR 2024-05-17/48, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.3.De bouwtechnische en conceptuele richtlijnen voor de realisatie en instandhouding van sociale huurwoningen [2 en basiskoten,]2 en voor de infrastructuuraanleg voor sociale woonprojecten zijn opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd. De richtlijnen waarborgen de kwaliteit en het comfort van de woningen op het vlak van veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid, milieuvriendelijkheid en bruikbaarheid.
[3-2 Bijlage 7 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing op basiskoten, met dien verstande dat met "kamerwoning" telkens een basiskot wordt bedoeld.]2
Na advies van de kwaliteitskamer [1 ...]1 kan de Vlaamse Regering de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen wijzigen.
Op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer kan [1 het agentschap]1 voor een infrastructuurverrichting, een bouwverrichting of een investeringsverrichting een afwijking van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen toestaan als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
1° stedenbouwkundige reglementeringen verhinderen dat de richtlijnen gevolgd worden;
2° het alternatief waarborgt de veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid, milieuvriendelijkheid en bruikbaarheid.
Op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer kan de kwaliteitskamer, los van een concreet project, een afwijking van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen toestaan op voorwaarde dat het alternatief de veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid, milieuvriendelijkheid en bruikbaarheid waarborgt.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 38, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.4.§ 1. Een kwaliteitskamer wordt opgericht.
De kwaliteitskamer wordt als volgt samengesteld:
1° de minister of zijn gemachtigde, die optreedt als voorzitter;
2° [2 ...]2
3° één vertegenwoordiger van het agentschap;
4° één vertegenwoordiger, voorgedragen door de [1 woonmaatschappijen]1;
5° de Vlaamse bouwmeester of een vertegenwoordiger van zijn team.
Het secretariaat van de kwaliteitskamer wordt waargenomen door [2 het agentschap]2.
§ 2. De kwaliteitskamer houdt jaarlijks ten minste vier keer, verspreid over het jaar, een bijeenkomst. Op de derde bijeenkomst van een werkingsjaar legt de kwaliteitskamer de data vast van de bijeenkomsten in het volgende werkingsjaar.
§ 3. De kwaliteitskamer neemt op elke bijeenkomst een beslissing over de volgende aangelegenheden:
1° verzoeken om een afwijking van de bouwtechnisch en conceptuele richtlijnen toe te staan conform artikel 4.3, vierde lid;
2° de beroepen die bij de kwaliteitskamer zijn ingediend conform artikel [2 2.33/24]2.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 25, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 39, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. [1 Herinvesteringsverplichting]1
----------
(1)
Art. 4.4/1.[1 § 1. Een initiatiefnemer als vermeld in artikel [2 4.13]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, voldoet aan de herinvesteringsverplichting, vermeld in artikel 4.1/1 van de voormelde codex, door de venale waarde van de sociale huurwoning [3 , de geconventioneerde huurwoning of het basiskot]3 te herinvesteren in de sociale huisvestingssector op een of meer van de volgende manieren:
1° de realisatie en instandhouding van sociale huurwoningen, vermeld in artikel 5.37, § 1, eerste lid, van dit besluit [3 , de geconventioneerde huurwoning of het basiskot ]3;
2° de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, van dit besluit;
3° de investering in de werkings- en onderhoudskosten van de woonmaatschappij;
4° de versterking van de financiële leefbaarheid van de woonmaatschappij als de VMSW op basis van haar kredietwaardigheidsbeoordeling van de woonmaatschappij oordeelt dat dat noodzakelijk is;
5° de vervroegde terugbetaling van de leningen die voor de financiering van de sociale huurwoning, [3 de geconventioneerde huurwoning en het basiskot,]3 vermeld in artikel 4.1/1, eerste lid, van de voormelde codex, is opgenomen bij de VMSW, het Financieringsfonds of Vlabinvest apb;
6° een inbreng in de woonmaatschappij.
[3 7° een investering die voor een financiering, als vermeld in artikel 4.60, eerste lid, 2°, in aanmerking komt.]3
§ 2. Behalve in het geval, vermeld in paragraaf 1, 4°, herinvesteren woonmaatschappijen minstens 50% van de venale waarde[3 van de sociale huurwoning]3 , die overblijft na eventuele terugbetaling van de leningen die nog uitstaan op de sociale huurwoning, vermeld in artikel 4.1/1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in verrichtingen voor de realisatie en instandhouding van sociale huurwoningen als vermeld in artikel 5.37, § 1, eerste lid, van dit besluit.
§ 3. De venale waarde wordt bij verkoop van de sociale huurwoning [3 de geconventioneerde huurwoning en het basiskot]3 bepaald conform dedefinitie, vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 57°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De venale waarde wordt bij stopzetting van de sociale verhuring of bij bestemmingswijziging van de sociale huurwoning bepaald door een schattingsverslag als vermeld in artikel 4.5 van de voormelde codex.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 40, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.4/2.[1 Woonmaatschappijen mogen met toepassing van artikel 4.4/1, § 2, de overige 50% van de venale waarde, die overblijft na eventuele terugbetaling van de leningen die nog uitstaan op de sociale huurwoning, [2 de geconventioneerde huurwoning of het basiskot,]2 herinvesteren op de manier zoals voorzien in artikel 4.4/1, § 1, 3°.
Bij de goedkeuring van de jaarlijkse financiële planning, motiveert de woonmaatschappij het doeleinde van elk bedrag waarin in toepassing van het eerste lid zal worden geherinvesteerd.
In het jaarverslag rapporteert de woonmaatschappij over de effectieve bestedingen, vermeld in het tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.4/3. [1 In uitvoering van artikel 4.4/1, § 1, 4° stelt het orgaan van de VMSW, dat in uitvoering van de artikelen 4.38 en 4.65 de kredietwaardigheid beoordeelt, het bedrag vast dat ontstaan is of zal ontstaan naar aanleiding van de herinvesteringsverplichting dat mag worden aangewend ter versterking van de financiële leefbaarheid, evenals de eventuele voorwaarden die daarvoor moeten worden nageleefd.
De voorwaarden moeten deel uitmaken van een door de woonmaatschappij en het orgaan van de VMSW, vermeld in het eerste lid, goedgekeurd plan van aanpak, dat concrete en meetbare voorstellen bevat, die leiden tot een verbetering van de financiële leefbaarheid, en waarvan de uitvoering opgevolgd wordt door het orgaan van de VMSW dat in uitvoering van artikel 4.38 en artikel 4.65 bevoegd is voor het opvolgen van de financiële situatie van de initiatiefnemer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.4/4. [1 Een inbreng in de woonmaatschappij, zoals beschreven in artikel 4.4/1, § 1, 6°, kan de vorm aannemen van hetzij een inbreng van een geldsom tegen uitgifte van aandelen door de woonmaatschappij, zoals bedoeld in artikel 1:8 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, hetzij een kapitaalsubsidie.
De aandelen die de initiatiefnemer ontvangt in ruil voor de inbreng van een geldsom kunnen een dividend opleveren van maximaal de helft van de rentevoet vermeld in artikel 4.46/3, 3° van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De initiatiefnemer kan bij overdracht van die aandelen, ongeacht de oorzaak daarvan, niet meer ontvangen als prijs of scheidingsaandeel dan de nominale waarde van de door de aandeelhouder werkelijk gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de woonmaatschappij zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng daarvan. In het geval van een uittreding of uitsluiting van de initiatiefnemer, of ontbinding van de woonmaatschappij, zal het scheidingsaandeel, respectievelijk de teruggenomen nominale waarde van de door de aandeelhouder werkelijk gestorte en de nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de woonmaatschappij zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng door de initiatiefnemer worden geherinvesteerd overeenkomstig artikel 4.1/1 van de voormelde codex.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.4/5.[1 De minister kan de modaliteiten bepalen waaronder initiatiefnemers kunnen herinvesteren op de manieren, vermeld in artikel 4.4/1, § 1, 3°, [2 4°, 6° en 7° ]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.4/6.[1 De initiatiefnemer toont aan dat hij aan de herinvesteringsverplichting, vermeld in artikel 4.1/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, heeft voldaan door jaarlijks in het jaarverslag in een verantwoording te voorzien over de evolutie van de herinvesteringsverplichting.
Een herinvestering door woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.4/1, § 1, [2 1°, 2° en 7°]2, is alleen geldig als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de uitgave verloopt via de rekening-courant die die initiatiefnemer aanhoudt bij de VMSW;
2° de uitgave, vermeld in punt 1°, betreft een niet-gesubsidieerd gedeelte van een verrichting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 14, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.4/7. [1 Gemeenten, OCMW's, welzijnsverenigingen en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kunnen ter uitvoering van artikel 4.1/1, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 met een gemotiveerd verzoekschrift bij de minister beroep aantekenen tegen de oplegging van een administratieve geldboete.
De minister brengt binnen vijftien dagen na de dag waarop hij het verzoekschrift heeft ontvangen, de verzoeker op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de minister geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt de minister geacht het verzoek te hebben toegestaan.
Tegen de beslissing, vermeld in het tweede lid, kan de verzoeker beroep instellen conform de wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.4/8. [1 Met uitzondering van het Vlaams Woningfonds wendt de overdrager, vermeld in artikel 4.38, § 7, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, de overblijvende middelen aan conform de bepalingen van dit hoofdstuk. De woonmaatschappijen herinvesteren de overblijvende middelen van een overdracht als vermeld in artikel 4.38, § 7, tweede lid, van de voormelde codex, binnen de subsidiabele prijsplafonds van verrichtingen voor de realisatie en instandhouding van sociale huurwoningen, vermeld in artikel 5.37, § 1, eerste lid, van dit besluit.
De minister bepaalt de nadere regels voor de aanwending van de overblijvende middelen, vermeld in artikel 4.38, § 7, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, door het Vlaams Woningfonds.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Titel 2. Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
Hoofdstuk 1. Rechtsopvolging van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij
Art. 4.5. De statuten van de VMSW, op 27 juni 2006 goedgekeurd door de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, vermeld in artikel 4.7, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, over de omvorming van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, vermeld in artikel 4.7, tweede lid, van de voormelde codex, tot de VMSW, zoals bepaald in artikel 4.7, zesde lid, van de voormelde codex, worden goedgekeurd met uitsluiting van artikel 3, §1, 6°, 7° en 8°, van de statuten.
Art. 4.6. De VMSW geldt met ingang van 1 juli 2006 als de algemene rechtsopvolger van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, vermeld in artikel 4.7, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, waarvan ze de rechtspersoonlijkheid voortzet.
De goederen, de rechten en de verplichtingen van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, vermeld in artikel 4.7, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de hangende en toekomstige gerechtelijke procedures, en met uitzondering van de goederen, de rechten en de verplichting die vermeld zijn in artikel 4.7, behoren met ingang van de datum, vermeld in het eerste lid, toe aan de VMSW.
Art. 4.7. De roerende goederen, de rechten en de verplichtingen van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, vermeld in artikel 4.7, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de hangende en toekomstige gerechtelijke procedures, die betrekking hebben op taken en opdrachten die ter uitvoering van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 worden toevertrouwd aan het Vlaams Ministerie van Omgeving, worden overgedragen aan het Vlaamse Gewest en toegewezen aan de entiteiten van het Vlaams Ministerie van Omgeving conform de verdeling die opgenomen is in de inventaris, vermeld in artikel 4.9, tweede lid.
Art. 4.8. De goederen, de rechten en de verplichtingen van het Vlaamse Gewest die betrekking hebben op taken en opdrachten inzake woonbeleid, die uitgeoefend worden door de afdeling Gesubsidieerde Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de hangende en toekomstige gerechtelijke procedures, worden conform de verdeling die opgenomen is in de inventaris, vermeld in artikel 4.9, tweede lid:
1° overgedragen aan de VMSW als ze betrekking hebben op taken en opdrachten die krachtens boek 4, deel 1, titel 2, hoofdstuk 3 en 4, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden toevertrouwd aan de VMSW;
2° toegewezen aan entiteiten van het Vlaams Ministerie van Omgeving als ze betrekking hebben op taken en opdrachten die ter uitvoering van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 worden toevertrouwd aan het Vlaams Ministerie van Omgeving.
Art. 4.9. De goederen, rechten en verplichtingen, vermeld in artikel 4.7 en 4.8, worden kosteloos overgedragen in de staat waarin ze zich bevinden en, als het gaat om onroerende goederen, met inbegrip van hun actieve en passieve erfdienstbaarheden, de bijzondere lasten die verbonden zijn aan de verwerving ervan, alsook de eventuele rechten die aan derden verleend zijn.
Van die goederen, rechten en verplichtingen wordt een inventaris, met inbegrip van de verdeling ervan, opgemaakt in gezamenlijk overleg tussen de leidinggevende ambtenaren van de VMSW en de betrokken entiteiten van het Vlaams Ministerie van Omgeving. Die inventaris wordt opgenomen in een proces-verbaal van overdracht dat wordt ondertekend door de leidende ambtenaren die bij de verdeling betrokken zijn.
Hoofdstuk 1/1. [1 Raad van bestuur]1
----------
(1)
Art. 4.9/1. [1 De personeelsleden, vermeld in artikel 4.8, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn:
1° het hoofd van de subentiteit die door het hoofd van het agentschap wordt belast met het financiële beheer van de opdrachten die overeenkomstig de Vlaamse Codex Wonen van 2021 aan de VMSW zijn toevertrouwd, of zijn plaatsvervanger of de waarnemend titularis, conform artikel V.42 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006;
2° het hoofd van de subentiteit die door het hoofd van het agentschap wordt belast met de ondersteuning van de werking van de woonmaatschappijen, of zijn plaatsvervanger of de waarnemend titularis, conform artikel V.42 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 41, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. Opdrachten
Afdeling 1. [1 Verstrekken van leningen aan Vlabinvest apb]1
----------
(1)
Onderafdeling 1.
Art. 4.10.[1 In deze afdeling wordt verstaan onder initiatiefnemer: een van de initiatiefnemers, vermeld in artikel 4.15, § 1, tweede lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.11.[1 De VMSW verleent, conform artikel 4.15, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en onder de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, renteloze leningen aan Vlabinvest apb.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 2.
Art. 4.12.[1 Op verzoek van Vlabinvest apb kan de VMSW aan Vlabinvest apb een renteloze lening verstrekken die zal worden aangewend op een van de volgende wijzen:
1° voor het toestaan van leningen aan de initiatiefnemers van woonprojecten met sociaal karakter, conform artikel 4.15, § 1, tweede lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° voor de financiering van bouwverrichtingen die Vlabinvest apb zelf realiseert, conform artikel 4.15, § 1, tweede lid, 1°, van de voormelde codex.
Bij de aanvraag van een lening die zal worden aangewend voor het doel, vermeld in het eerste lid, 1°, voegt Vlabinvest apb alle documenten ter staving van het leningsbedrag dat de initiatiefnemer gevraagd heeft, met vermelding van de begunstigde, de beoogde projectrealisatie, de voorgestelde looptijd en het aflossingsschema. Als de initiatiefnemer een lening voor een grondaankoop aangevraagd heeft, wordt minstens het schattingsverslag bij de aanvraag gevoegd.
Bij de aanvraag van een lening die zal worden aangewend voor het doel, vermeld in het eerste lid, 2°, voegt Vlabinvest apb alle documenten ter staving van het gevraagde leningsbedrag, met vermelding van de begunstigde, de beoogde projectrealisatie, de voorgestelde looptijd en het aflossingsschema.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.13.[1 De VMSW sluit voor het toegestane leningsbedrag een individuele kredietovereenkomst met Vlabinvest apb.
Als de lening verstrekt wordt voor het doel, vermeld in artikel 4.12, eerste lid, 1°, kunnen de volgende types van kredieten gebruikt worden:
1° de financiering van de bouw van een of meer huurwoningen in het kader van een woonproject met sociaal karakter;
2° de financiering van de bouw van een of meer koopwoningen in het kader van een woonproject met sociaal karakter;
3° de financiering van een grondaankoop in het Vlabinvest-werkingsgebied.
Als de lening verstrekt wordt voor het doel, vermeld in artikel 4.12, eerste lid, 2°, kunnen de volgende types van kredieten gebruikt worden:
1° de financiering van de bouw van een of meer huurwoningen in het kader van een woonproject met sociaal karakter;
2° de financiering van de bouw van een of meer koopwoningen in het kader van een woonproject met sociaal karakter.
Als de VMSW een lening aan Vlabinvest apb verstrekt, reserveert ze een gedeelte van de verbintenissenmachtiging, vermeld in artikel 4.15, § 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, dat overeenkomt met het toegestane leningsbedrag.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 3.
Art. 4.14.[1 Als de VMSW een lening aan Vlabinvest apb verstrekt voor het doel, vermeld in artikel 4.12, eerste lid, 1°, gelden de volgende voorwaarden voor de geldopnames, de aflossingen en de looptijd van de lening:
1° het toegestane leningsbedrag is niet hoger dan het bestelbedrag, verhoogd met 10% voor de studiekosten;
2° de geldopnames worden gedaan afhankelijk van de geldaanvragen die de initiatiefnemer bij Vlabinvest apb indient, op basis van facturen of andere stavingsdocumenten, voor de realisatie van het beoogde woonproject met sociaal karakter, en zijn beperkt tot het saldo van het leningsbedrag;
3° de kapitaalaflossingen worden gedaan op basis van het aflossingsschema dat tussen Vlabinvest apb en de initiatiefnemer afgesproken is, rekening houdend met de bepalingen, vermeld in punt 4° en 5° ;
4° als er sprake is van consolidatie van de lening, worden de kapitaalaflossingen jaarlijks gedaan volgens een annuïteitenlening en vindt de eerste aflossing een jaar na de consolidatie plaats;
5° de looptijd van de lening:
a) als er sprake is van consolidatie van de lening, vindt het tijdstip van consolidatie uiterlijk vijf jaar na de ondertekening van de kredietovereenkomst plaats en wordt de lening uiterlijk 35 jaar na de ondertekening van de kredietovereenkomst volledig terugbetaald;
b) als er geen sprake is van consolidatie van de lening, wordt de lening uiterlijk tien jaar na de ondertekening van de kredietovereenkomst volledig terugbetaald.
Vlabinvest apb neemt een rekening-courant bij de VMSW. De VMSW stort de geldopname op die rekening-courant en Vlabinvest apb machtigt de VMSW om dat bedrag door te storten aan de initiatiefnemer op dezelfde valutadag. De initiatiefnemer stort de kapitaalaflossing op die rekening-courant en Vlabinvest apb machtigt de VMSW om ze van de rekening-courant te halen.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.15.[1 Als de VMSW een lening aan Vlabinvest apb verstrekt voor het doel, vermeld in artikel 4.12, eerste lid, 2°, gelden de volgende voorwaarden voor de geldopnames, de aflossingen en de looptijd van de lening:
1° het toegestane leningsbedrag is niet hoger dan het bestelbedrag, verhoogd met 10% voor de studiekosten;
2° de geldopnames worden gedaan naargelang van de geldaanvragen die Vlabinvest apb heeft ingediend, op basis van facturen of andere stavingsdocumenten, om de beoogde bouwverrichting te realiseren, en zijn beperkt tot het saldo van het leningsbedrag;
3° de kapitaalaflossingen worden gedaan op basis van het aflossingsschema dat Vlabinvest apb gevraagd heeft, rekening houdend met de bepalingen, vermeld in punt 4° en 5° ;
4° als er sprake is van consolidatie van de lening, worden de kapitaalaflossingen jaarlijks gedaan volgens een annuïteitenlening en vindt de eerste aflossing één jaar na de consolidatie plaats;
5° de looptijd van de lening:
a) als er sprake is van consolidatie van de lening, vindt de consolidatie uiterlijk vijf jaar na de ondertekening van de kredietovereenkomst plaats en wordt de lening uiterlijk 35 jaar na de ondertekening van de kredietovereenkomst volledig terugbetaald;
b) als er geen sprake is van consolidatie van de lening, wordt de lening uiterlijk tien jaar na de ondertekening van de kredietovereenkomst volledig terugbetaald.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.16.[1 De leningen die toegestaan zijn met toepassing van deze afdeling, worden verstrekt met inachtneming van de voorwaarden van het besluit (EG) nr. 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.
De VMSW voert op geregelde tijdstippen, en ten minste om de drie jaar, controles op overcompensatie uit. In geval van een overcompensatie vordert de VMSW het overschot terug.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 1/0. [1Verstrekken van leningen aan hogeronderwijsinstellingen]1
----------
(1)
Art. 4.16/1. [1 Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan de VMSW voor de volgende verrichtingen een renteloze lening verstrekken aan een hogeronderwijsinstelling om basiskoten te realiseren:
1° de verwerving van een of meer onroerende goederen;
2° de sloop van een of meer constructies;
3° de nieuwbouw of vervangingsbouw;
4° de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing;
5° de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57;
6° elke combinatie van de verrichtingen, vermeld in punt 1° tot en met 5°.
De minister kan de verrichtingen, vermeld in het eerste lid, nader bepalen.
Op voorstel van de VMSW en na overleg over het leningsbedrag met de hogeronderwijsinstelling, stelt de minister het bedrag van de lening vast.
De looptijd van de renteloze lening bedraagt niet meer dan 30 jaar. De looptijd van de renteloze lening die wordt verstrekt voor de verrichtingen, vermeld in het eerste lid, op een onroerend goed waarop de hogeronderwijsinstelling een zakelijk of persoonlijk recht heeft, is nooit langer dan de resterende looptijd van dat zakelijk of persoonlijk recht.
De hogeronderwijsinstelling verhuurt de basiskoten aan studenten conform de voorwaarden uit het beleidsplan, vermeld in artikel IV.43 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, om het werkveld huisvesting, vermeld in artikel II.348, eerste lid, 2°, van de voormelde codex, te realiseren.
De hogeronderwijsinstelling rapporteert over de naleving van de leningsovereenkomst aan de bevoegde commissaris van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel IV.96 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013. De VMSW zal met het oog op het uitvoeren van het toezicht met het college van regeringscommissarissen, vermeld in artikel IV.103 van de voormelde codex, over de concrete werkwijze een samenwerkingsprotocol sluiten.
Als de hogeronderwijsinstelling de lening, vermeld in het eerste lid, niet aanwendt voor de verrichting waarvoor ze is bestemd, kan met behoud van de toepassing van artikel 4.68 de uitbetaling van subsidies die het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap aan de hogeronderwijsinstelling verstrekt, worden stopgezet tot de lening, inclusief het ontvangen rentevoordeel, vervroegd is terugbetaald.]1
----------
(1)
Afdeling 1/1. [1 - Beheer van de PPS-overeenkomsten]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 4.17.[1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
1° leegstand: het ontbreken van een huurovereenkomst gedurende meer dan drie opeenvolgende maanden;
2° wanbetaling: de gehele of gedeeltelijke niet-betaling van de reële huurprijs, vermeld in artikel 6.46, en de eventuele huurlasten aan de LHI gedurende een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 2. [1 - Tegemoetkomingen voor de bouw en uitbating van PPS-woningen]1
----------
(1)
Art. 4.18.[1 De VMSW kan gehele of gedeeltelijke tegemoetkomingen toekennen voor de bouw en uitbating van PPS-woningen.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 4.
Sectie 1.
Art. 4.19.[1 De LHI, die partij is bij de ondertekende PPS-overeenkomst, deelt aan de VMSW, op sanctie van opschorting van de financiële tegemoetkomingen, jaarlijks vóór 31 oktober schriftelijk het volgende mee:
1° de reële huurprijs, vermeld in artikel 6.46, van de PPS-woningen voor de maand januari van het volgende kalenderjaar, alsook de berekeningswijze van die reële huurprijs;
2° de laatst bekende reële huurprijs, met vermelding van het tijdstip van de laatste verhuring, van de PPS-woningen die niet meer verhuurd zijn of die in januari van het volgende kalenderjaar niet meer verhuurd zullen zijn;
3° de maanden waarvoor tijdens de voorbije twaalf maanden van 1 oktober tot en met 30 september een huurovereenkomst ontbreekt voor de PPS-woningen;
4° de maanden van niet-betaling van de reële huurprijs en de eventuele huurlasten van de PPS-woningen tijdens de voorbije twaalf maanden van 1 oktober tot en met 30 september.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.20.[1 De tegemoetkomingen worden jaarlijks voor de duur van een volledig kalenderjaar bepaald op basis van de gegevens die verstrekt zijn conform artikel 4.19. De VMSW betaalt de tegemoetkomingen maandelijks, voor de vijftiende van elke maand, aan de LHI, die partij is bij de PPS-overeenkomst.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 2.
Art. 4.21.[1 De tegemoetkomingen die ten onrechte uitgekeerd zijn, worden verrekend met tegemoetkomingen die nog verschuldigd zijn. Bij gebrek aan verschuldigde tegemoetkomingen vordert de VMSW de tegemoetkomingen terug die ten onrechte uitgekeerd zijn.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.22.[1 De LHI is verplicht om de VMSW onmiddellijk op de hoogte te brengen als de LHI, om welke reden ook, geen erfpachtcanon is verschuldigd. De overeenkomstige tegemoetkomingen van de VMSW vervallen op het ogenblik dat geen erfpachtcanon verschuldigd is.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 3. [1 - Financiële tegemoetkomingen]1
----------
(1)
Art. 4.23.[1 Onder de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, betaalt de VMSW de volgende tegemoetkomingen uit aan de LHI uit:
1° een verhuursubsidie, die het verschil is tussen de basishuurprijs, vermeld in artikel 6.46, en de reële huurprijs, vermeld in artikel 6.46;
2° een eventuele tegemoetkoming voor een netto te financieren saldo, die het verschil is tussen de erfpachtcanon en de basishuurprijs, vermeld in artikel 6.46;
3° een forfaitaire tegemoetkoming voor leegstand en wanbetalingen.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 3.
Art. 4.24.[1 Het maandelijkse bedrag van de verhuursubsidie en de tegemoetkoming voor een netto te financieren saldo voor de PPS-woningen voor het kalenderjaar waarvoor de reële huurprijzen worden opgegeven in artikel 4.19, aangegeven als T, is het resultaat van de volgende formule:
T = Em - R,
waarbij:
1° Em staat voor de maandelijkse erfpachtcanon (btw inbegrepen);
2° R de som is van de reële huurprijzen van alle PPS-woningen van een PPS-overeenkomst voor de maand januari van het kalenderjaar waarvoor de tegemoetkoming wordt bepaald. Als de reële huurprijs van januari niet bepaald kan worden, komt de laatst bekende reële huurprijs, geïndexeerd met 2,5%, in de plaats. De indexering van 2,5% wordt zo veel keer toegepast als er een verschil van jaartallen is tussen het kalenderjaar waarvoor de tegemoetkoming is bepaald en het jaartal van de laatst bekende reële huurprijs. Als de PPS-woning nog nooit is verhuurd, komt 75% van de geïndexeerde basishuurprijs in de plaats van de reële huurprijs.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.25.[1 § 1. Als de mate van leegstand meer dan 3% bedraagt of als de mate van wanbetalingen meer dan 2% bedraagt, wordt voor het gedeelte dat deze procenten overschrijdt een vermindering op de verhuursubsidie en de tegemoetkoming voor een netto te financieren saldo toegepast.
§ 2. De mate van leegstand wordt cijfermatig uitgedrukt voor een periode van 1 oktober tot en met 30 september als een leegstandspercentage, aangegeven als Lpc. Het leegstandspercentage Lpc is gelijk aan het quotiënt van twee grootheden.
De eerste grootheid, het deeltal van het quotiënt, is de som van het aantal maanden dat woningen door leegstand getroffen worden volgens de leegstandsdefinitie, vermeld in artikel 4.17, 1°. Per leegstaande woning wordt één term van de som bepaald als het aantal maanden in de voormelde periode dat de drie maanden, vermeld in artikel 4.17, 1°, overtreft.
De tweede grootheid, de deler van het quotiënt, is gelijk aan het product van het totale aantal woningen met het aantal maanden erfpacht van die periode.
§ 3. De mate van wanbetalingen wordt cijfermatig uitgedrukt voor een periode van 1 oktober tot en met 30 september als een wanbetalingspercentage, aangegeven als Wpc. Het wanbetalingspercentage Wpc is het quotiënt van twee grootheden.
De eerste grootheid, het deeltal van het quotiënt, is de som van het aantal maanden dat woningen door wanbetalingen getroffen worden volgens de wanbetalingsdefinitie, vermeld in artikel 4.17, 2°. Per woning met wanbetaling wordt één term van de som bepaald als het aantal maanden in de vermelde periode dat de zes maanden, vermeld in artikel 4.17, 2°, overtreft.
De tweede grootheid, de deler van het quotiënt, is gelijk aan het product van het totale aantal woningen met het aantal maanden erfpacht van deze periode.
§ 4. De verminderingscoëfficiënt, aangegeven als dLpc, voor de overschrijding van de leegstandsnorm van 3% is gelijk aan het verschil tussen het leegstandspercentage Lpc en de leegstandsnorm van 3%.
De verminderingscoëfficiënt, aangegeven als dWpc, voor de overschrijding van de wanbetalingsnorm van 2% is gelijk aan het verschil tussen het wanbetalingspercentage Wpc en de wanbetalingsnorm van 2%.
De verminderingscoëfficiënten worden telkens voor één periode van 1 oktober tot en met 30 september bepaald op basis van de gegevens, verstrekt volgens de bepalingen van artikel 4.19.
De verhuursubsidie en de tegemoetkoming voor een netto te financieren saldo voor de voormelde periode worden procentueel verminderd met de som van de verminderingscoëfficiënten dLpc en dWpc.
De verminderingen worden verrekend conform artikel 4.21. Die verminderingen worden indien mogelijk in gelijke schijven ingehouden op de maandelijkse betalingen van het komende kalenderjaar.
§ 5. Een afsluitende verrichting voor de laatste kalendermaanden gebeurt na afloop van de erfpacht. Daarvoor bezorgt de LHI binnen drie maanden vanaf de laatste erfpachtbetaling de volgende gegevens aan de VMSW:
1° de maanden waarvoor een huurovereenkomst ontbreekt voor de PPS-woningen over de periode van 1 oktober tot het einde van de erfpacht;
2° de maanden van niet-betaling van de reële huurprijs en de eventuele huurlasten van de PPS-woningen over de periode van 1 oktober tot het einde van de erfpacht.
De eventuele verminderingen worden bepaald conform paragraaf 4. Ze worden door de VMSW gevorderd van de LHI conform artikel 4.21.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.26.[1 De forfaitaire tegemoetkoming voor leegstand wordt voor een bepaald kalenderjaar, ongeacht de mate van leegstand, vastgesteld op 3% van de reële huurprijs van dat kalenderjaar voor al de PPS-woningen die opgenomen zijn in een PPS-overeenkomst.
De forfaitaire tegemoetkoming voor wanbetalingen wordt voor een bepaald kalenderjaar, ongeacht de mate van wanbetalingen, vastgesteld op 2% van de reële huurprijs van dat kalenderjaar voor al de PPS-woningen die opgenomen zijn in een PPS-overeenkomst.
De forfaitaire tegemoetkoming voor leegstand en wanbetaling die de VMSW maandelijks betaalt, wordt aangegeven als LW. LW wordt berekend op basis van de volgende formule: LW = 0,05 x R, waarbij R staat voor de som van de reële huurprijzen, vermeld in artikel 4.24.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 4. [1 - Indeplaatsstelling van de VMSW als de LHI in gebreke blijft]1
----------
(1)
Art. 4.27.[1 Als de minister op de hoogte is van de voorafgaande ingebrekestelling van de LHI en de minister oordeelt dat de LHI een van de verbintenissen, bepaald in de PPS-overeenkomst, zoals de verhuring aan sociale huurders, de onderhoudsverplichting en de betaling van de erfpachtcanon aan de private partner, kennelijk niet nakomt, treedt de VMSW ambtshalve in de plaats van de LHI voor de uitvoering van die overeenkomst.
Die indeplaatsstelling wordt onmiddellijk schriftelijk aan de LHI en aan de private partij meegedeeld.
Bij de indeplaatsstelling beschikt de VMSW over dezelfde rechten en plichten als de LHI, zoals overeengekomen in de PPS-overeenkomst.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 5. [1 - Verhuring van PPS-woningen]1
----------
(1)
Art. 4.28. [1 PPS-woningen worden verhuurd conform boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.28.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 4.
Art. 4.27/1.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.29.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.29/1.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 5.
Art. 4.30.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4_30.TOEKOMSTIG_RECHT.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.31.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 6.
Art. 4.32.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 7.
Art. 4.33.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2. [1 Beheer van de eigen middelen van woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 4.34.[1 De woonmaatschappijen]1 storten maandelijks de saldi van de vorige kalendermaand van hun rekeningen die niet worden beheerd door de VMSW, op hun rekening-courant bij de VMSW, na aftrek van de uitgaven die nodig zijn voor hun [1 dagelijks bestuur als vermeld in artikel 5:79, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen,]1 en die betaald moeten worden in de kalendermaand waarin de saldi gestort worden.
De [1 woonmaatschappijen]1 rapporteren op het einde van elke kalendermaand aan de VMSW over de saldi van de eigen middelen buiten de VMSW.
[2 De woonmaatschappijen kunnen al hun waarborgen laten beheren door de VMSW. De raad van bestuur van de VMSW kan beslissen om daarvoor aparte rekening-courant(en) te creëren, al dan niet op basis van een specifieke reglementering.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 37, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 43, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.35.De rekening-courant van een [1 woonmaatschappij]1 kan op haar eigen verzoek opgesplitst worden in een rekening-courant korte termijn voor tegoeden op minder dan één jaar, en een rekening-courant lange termijn voor tegoeden op één jaar en meer.
De raad van bestuur van de VMSW kan ook beslissen een aparte rekening- courant te creëren, al dan niet op basis van een specifieke reglementering.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 38, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.36. De creditrentevoet op overschotten op de rekening-courant korte termijn voor een bepaalde maand wordt vastgesteld op een creditreferentie met een creditmarge en geldt voor die volledige kalendermaand. De referentie is het gemiddelde van alle fixings van Euribor 1 maand (Bloomberg, pagina EUR001M) van de vorige kalendermaand, afgerond op drie cijfers na de komma.
De creditrentevoet kan evenwel niet lager zijn dan die, bepaald in het derde lid.
Op het bedrag dat in de loop van het jaar niet gepland overgedragen moet worden van de rekening-courant lange termijn naar de rekening-courant korte termijn, wordt vanaf 1 januari tot de dag van de ontvangst van de opvraging bij de VMSW een intrest van 0,50% toegepast, vermeerderd of verminderd met een marge.
De creditrentevoet op overschotten op de rekening-courant lange termijn voor een bepaald kalenderjaar wordt vastgesteld op een creditreferentie met een creditmarge en geldt voor dat volledige kalenderjaar. De referentie is de voorlaatste fixing van Euribor 12 maand (Bloomberg, pagina EUR012M) van het vorige kalenderjaar, afgerond op drie cijfers na de komma.
De debetrentevoet voor de debetsaldi op de rekening-courant korte termijn wordt vastgesteld als een debetreferentie met een debetmarge en geldt voor een volledige kalendermaand. De referentie voor een bepaalde kalendermaand is het tarief voor kaskredieten zoals het meest recent gepubliceerd voor de vorige kalendermaand.
De intrest wordt jaarlijks op 31 december verrekend.
Art. 4.37.Iedere [1 woonmaatschappij]1 dient minstens één keer per jaar een door haar [1 bestuursorgaan]1 goedgekeurde financiële planning in bij de VMSW.
Die planning bevat twee delen:
1° een investeringsplanning, gedetailleerd voor de eerstkomende twee jaar, rudimentair voor het derde tot en met het vijfde jaar;
2° een planning van de operationele verrichtingen, gedetailleerd voor de eerstkomende twee jaar, rudimentair voor het derde tot en met het vijfde jaar.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 39, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.38. De raad van bestuur van de VMSW keurt de uitvoeringsmodaliteiten van het reglement goed, na advies van de sector. De VMSW organiseert het overleg daarover.
Afdeling 3. Rollend Grondfonds
Art. 4.39.§ 1. De VMSW creëert een apart intern financieringsfonds, hierna Rollend Grondfonds te noemen, waarin de financiële stromen voor de verrichtingen in het kader van artikel [1 4.17, eerste lid, 5°,]1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden geboekt. De VMSW wordt belast met het beheer van het Rollend Grondfonds.
Binnen de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn uitgetrokken, kan de minister een rentesubsidie toekennen aan de VMSW om het Rollend Grondfonds in staat te stellen de taken te realiseren die eraan zijn toevertrouwd. De rentesubsidie moet de financieringskosten dekken van de leningen die aangegaan zijn om de activiteiten van het Rollend Grondfonds te financieren.
Bij het begin van elk kwartaal bezorgt de VMSW het agentschap een overzicht van alle leningen die ze is aangegaan met de middelen van het Rollend Grondfonds, waarvan de vervaldag in het lopende kwartaal valt. Op basis van dat overzicht betaalt het agentschap het subsidiebedrag voor het lopende kwartaal uit aan de VMSW.
§2. De VMSW rapporteert jaarlijks aan het agentschap over de activiteiten van het Rollend Grondfonds. Het rapport omvat een overzicht van de genomen grondbeleidsmaatregelen, de geïnvesteerde middelen en de projecten die gerealiseerd zijn met de middelen vanuit het Rollend Grondfonds.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 44, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.40.De VMSW heeft als opdracht om grondbeleidsmaatregelen, als vermeld in artikel [2 4.17, eerste lid, 5°,]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, te treffen die noodzakelijk worden geacht om een hoogwaardige woonkwaliteit te behouden of te bevorderen.
Onder grondbeleidsmaatregelen wordt verstaan:
1° onroerende goederen verwerven en vervreemden, zowel openbaar als uit de hand;
2° zakelijke rechten op onroerende goederen vestigen of afstaan;
3° tijdelijke participaties nemen;
4° onteigeningsbevoegdheden uitoefenen;
5° een recht van voorkoop uitoefenen;
6° leningen verstrekken aan [1 woonmaatschappijen]1 om verwervingen te financieren in het kader van artikel [2 4.17, eerste lid, 5°,]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
7° leningen verstrekken aan Vlabinvest apb om verwervingen te financieren voor de realisatie van huurwoningen in het kader van artikel [2 4.17, eerste lid, 5°,]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Voor de grondbeleidsmaatregelen, vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 5° en 7°, kan de VMSW een beroep doen op het Rollend Grondfonds.
Voor de grondbeleidsmaatregel, vermeld in het tweede lid, 6°, kan de VMSW een beroep doen op de verbintenissenmachtiging die opgenomen is in het begrotingsdecreet van de Vlaamse Gemeenschap om [1 woonmaatschappijen]1 in staat te stellen om sociale woningen ter beschikking te stellen als vermeld in artikel 5.36, §1, en artikel 5.44, §1. Jaarlijks kan de minister daarvoor een volume reserveren.
Als de grondbeleidsmaatregel, vermeld in het eerste lid, een grondaankoop betreft, moet die grondaankoop beantwoorden aan een of meer van de volgende criteria:
1° de grond komt onmiddellijk in aanmerking voor bebouwing;
2° de grond komt niet onmiddellijk voor bebouwing in aanmerking omdat:
a) de grond in een woonuitbreidingsgebied ligt als vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
b) volgens de huidige bestemming van het gewestplan de grond niet onmiddellijk voor woningbouw in aanmerking komt. Een ruimtelijk structuurplan, een ruimtelijk beleidsplan of een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan stelt echter een woonbestemming in het vooruitzicht op basis van een principebeslissing van een gemeente, provincie of de Vlaamse overheid;
c) de grond gelegen is in een ontsluitbare woonzone.
Onder een hoogwaardige woonkwaliteit wordt de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving verstaan, waarbij aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de woningen voldoen aan de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten, vastgesteld bij of krachtens artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° als er sociale woningen worden opgericht, voldoen die woningen aan de door de minister vast te stellen technische normen waaraan sociale woningen moeten voldoen;
3° de woonomgeving is kwalitatief hoogstaand door een combinatie van de volgende kenmerken:
a) een behoorlijke wooninfrastructuur, met inbegrip van gemeenschapsvoorzieningen;
b) een vermenging van soorten woningen en woningtypes;
c) een vermenging van voorzieningen voor verschillende doelgroepen;
d) een goede integratie van nieuwe projecten in de bestaande omgeving.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 40, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 45, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.41. De middelen van het Rollend Grondfonds kunnen alleen worden aangewend om grondbeleidsmaatregelen te financieren in gemeenten die minstens aan een van de volgende criteria voldoen:
1° de gemeente behoort tot de 50% van de Vlaamse gemeenten waar de gemiddelde bouwgrondprijs per vierkante meter het hoogst is;
2° de gemeente behoort tot het Vlabinvest-gebied.
Voor de eerste vaststelling van de lijst van gemeenten, die als bijlage 8 bij dit besluit is gevoegd, wordt de gemiddelde bouwgrondprijs per vierkante meter voor het jaar 2007 gehanteerd, op basis van de gegevens van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Er wordt geen rekening gehouden met de gemeenten waarvoor niet voldoende statistisch cijfermateriaal voorhanden is.
Tweejaarlijks, en voor het eerst in 2014, actualiseert de minister de lijst van gemeenten, vermeld in het tweede lid, uiterlijk zes maanden na de bekendmaking van de meest recente statistische gegevens van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Zolang geen nieuwe lijst in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, blijft de vorige lijst van kracht.
Art. 4.42.De middelen van het Rollend Grondfonds worden aangewend binnen het Vlabinvest-gebied volgens de doelstellingen die krachtens boek 5, deel 1, titel 3, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 geformuleerd zijn.
In de gemeenten buiten het Vlabinvest-gebied die behoren tot het werkingsgebied, vastgesteld bij artikel 4.41, kunnen de middelen van het Rollend Grondfonds op verzoek van een [1 woonmaatschappij]1 aangewend worden om een grondbeleidsmaatregel te financieren als de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° de grondbeleidsmaatregel past in een grootschalig project. Onder een grootschalig project wordt verstaan:
a) in de centrumsteden Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout: een project met een vloeroppervlakte van ten minste 5000 m² of een project met een grondoppervlakte van ten minste 5000 m²;
b) elders in het Vlaamse Gewest: een project met een grondoppervlakte van ten minste 5000 m²;
2° het project heeft een gemengde bestemming. De grondverwerving is gericht op de realisatie van in hoofdzaak een sociaal woonaanbod in combinatie met een andere bestemming, zoals zorgvoorzieningen, studentenhuisvesting, [2 geconventioneerd huuraanbod]2 en andere functiegebonden gebouwen;
3° in de gemeente waar de grondbeleidsmaatregel toegepast wordt, maakt de [1 woonmaatschappij]1 een nota over de reservegronden in die gemeente. Daarbij geeft de [1 woonmaatschappij]1 aan welke visie en ontwikkelingsperspectief die gronden hebben.
Voor ze verbintenissen aangaat voor grondbeleidsmaatregelen als vermeld in het tweede lid, die gefinancierd worden met middelen die afkomstig zijn van het Rollend Grondfonds, beoordeelt de VMSW de opportuniteit van de grondbeleidsmaatregel, waarbij zowel de maatschappelijke als financiële kosten en baten in rekening worden genomen. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan het verwachte rendement op projectbasis en aan het rollend karakter van het Rollend Grondfonds in zijn geheel. Als het initiatief voor de grondbeleidsmaatregel uitgaat van de [1 woonmaatschappij]1, wordt een niet-bindend advies van de gemeente ingewonnen. Als de gemeente haar advies niet verleent binnen dertig kalenderdagen, wordt het geacht gunstig te zijn.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 41, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 11, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 4.43.§ 1. Een verwerving als vermeld in artikel 4.40, tweede lid, 6° en 7°, moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als de voorwaarden, vermeld in artikel 4.40, 4.41 en 4.42, eerste en tweede lid.
[1 De woonmaatschappij of Vlabinvest apb,]1 die een lening met toepassing van artikel 4.40, tweede lid, 6° en 7°, bij de VMSW wil aangaan, dient daarvoor een gemotiveerde aanvraag in bij de VMSW, voorafgaand aan de verwerving. De VMSW onderzoekt het voorstel van de initiatiefnemer. Binnen twee maanden nadat de VMSW het aanvraagdossier volledig heeft verklaard, maakt de VMSW een advies op, rekening houdend met de criteria, vermeld in dit besluit. De minister neemt op basis van het advies van de VMSW een beslissing over de toekenning.
§ 2. Het gedeelte van de verwerving dat gefinancierd kan worden met een lening als vermeld in artikel 4.40, tweede lid, 6°, van dit besluit, blijft beperkt tot het subsidiabele bedrag, vermeld in artikel 5.38, §1, met betrekking tot het gedeelte van de grond waarop sociale huurwoningen en de wooninfrastructuur die daarmee samenhangt, zullen worden gerealiseerd.
In afwijking van artikel 5.44, §1 wordt de lening aan [1 woonmaatschappijen]1 verstrekt binnen een periode van drie maanden na de datum van de beslissing over de toekenning door de minister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid. De aflossingsperiode van de lening start op het einde van de tweede maand die volgt op de datum van de vaststelling van de eindafrekening van de werken door de VMSW, van de sociale huurwoningen die op de grond worden gerealiseerd en uiterlijk tien jaar na het verstrekken van de lening.
§3. Het gedeelte van de verwerving dat gefinancierd kan worden met een lening als vermeld in artikel 4.40, tweede lid, 7°, blijft beperkt tot het gedeelte van de grond waarop sociale huurwoningen en de wooninfrastructuur die daarmee samenhangt, zullen worden gerealiseerd. Het bedrag van de lening is gelijk aan de reële kostprijs van de aankoop, en beperkt tot de schattingswaarde van dat gedeelte.
Aan Vlabinvest apb wordt een renteloze bulletlening verstrekt binnen een periode van drie maanden na de datum van de beslissing over de toekenning door de minister, vermeld in paragraaf 1, tweede lid. De lening heeft een looptijd van vijf jaar, en kan door de VMSW één keer verlengd worden met vijf jaar. De lening wordt terugbetaald bij de verkoop van de grond waarop de lening betrekking heeft.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de VMSW binnen het volume, vermeld in artikel 4.40, vierde lid, een lening als vermeld in paragraaf 2, tweede lid, verstrekken aan [1 woonmaatschappijen]1 die gronden van de VMSW willen aankopen die eerder met middelen uit het Rollend Grondfonds zijn aangekocht.
In afwijking van paragraaf 1 kan de VMSW, binnen de verbintenissenmachtiging van het Rollend Grondfonds, een lening als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, verstrekken aan Vlabinvest apb die gronden van de VMSW wil aankopen die eerder met middelen uit het Rollend Grondfonds zijn aangekocht.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 42, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.44. Verbintenissen die de VMSW is aangegaan voor grondbeleidsmaatregelen die gefinancierd worden met de middelen van het Rollend Grondfonds in een of meer gemeenten die niet meer voorkomen op de meest recente lijst die bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad, vermeld in artikel 4.41, behouden hun uitwerking totdat de eerstvolgende actualisatie van de lijst van gemeenten, vermeld in artikel 4.41, in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Afdeling 4. Overlegplatform VMSW-HUURpunt
Afdeling 4. TOEKOMSTIG_RECHT.1 ...]1
----------
(1)
Art. 4.45. Voor de inspraak van de SVKs in de werking van de VMSW wordt een Overlegplatform VMSW-HUURpunt opgericht.
Na mededeling aan de Vlaamse Regering regelt de minister de organisatie en de samenstelling van het Overlegplatform VMSW-HUURpunt.
Art. 4_45.TOEKOMSTIG_RECHT. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 43, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 5. [1 - Projectportaal]1
----------
(1)
Art. 4.46.[1 De VMSW stelt een digitaal projectplatform ter beschikking, hierna het Projectportaal te noemen. Het Projectportaal heeft de volgende doelstellingen:
1° de interactie tussen de VMSW, het agentschap, de initiatiefnemers van projecten, de gemeenten en de intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid;
2° de melding van projecten en de projectopvolging;
3° de opvolging van de programmatie.
De volgende instanties of verenigingen hebben toegang tot het Projectportaal:
1° de initiatiefnemers, voor de projecten op het grondgebied van de gemeenten waar ze actief zijn;
2° de gemeenten, voor de projecten op hun grondgebied;
3° de intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid, voor de projecten in hun werkingsgebied;
4° het agentschap;
5° de Visitatieraad, vermeld in artikel 4.115.
De VMSW staat in voor het digitale beheer van het Projectportaal. De initiatiefnemers staan in voor de actualisatie van de projectgegevens, vermeld in artikel 2.33/4, tweede en derde lid.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 46, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 6. Voorwaarden en procedurele regels voor de overname van een verplichting tot betaling
Onderafdeling 1. Verplichting tot betaling van de huurprijs
Art. 4.47. De verhuurder dient het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de huurprijs in bij de VMSW met het formulier dat de VMSW ter beschikking stelt.
Bij het verzoek, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende documenten gevoegd:
1° de huurovereenkomst;
2° een verklaring op erewoord dat een huurprijs die conform de huurovereenkomst, vermeld in punt 1°, vervallen en verschuldigd is, niet is betaald;
3° een verklaring op erewoord dat de vervallen en verschuldigde huurprijs, vermeld in punt 2°, niet wordt betwist.
Art. 4.48.§1. De VMSW vraagt aan [1 de woonmaatschappij]1 waarom de huurprijs niet betaald is. Ze doet dat binnen drie werkdagen na de ontvangst van het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de huurprijs.
Als [1 de woonmaatschappij]1 de verschuldigde huurprijs bewust niet heeft betaald of als [1 de woonmaatschappij]1 niet reageert binnen twee werkdagen na de vraag van de VMSW, vermeld in het eerste lid, onderzoekt de VMSW of ze het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de huurprijs kan inwilligen en kan overgaan tot betaalbaarstelling. De VMSW betaalt in voorkomend geval de verschuldigde huurgelden binnen drie werkdagen na de melding, vermeld in artikel 4.20, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
In andere gevallen dan de gevallen, vermeld in het tweede lid, dringt de VMSW bij [1 de woonmaatschappij]1 aan op een betaling binnen drie werkdagen. Als [1 de woonmaatschappij]1 de verschuldigde huurprijs niet heeft betaald binnen drie werkdagen, onderzoekt de VMSW of ze het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de huurprijs kan inwilligen en kan overgaan tot betaalbaarstelling. De VMSW betaalt in voorkomend geval de verschuldigde huurgelden binnen drie werkdagen na de melding, vermeld in artikel 4.20, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§2. De VMSW brengt [1 de woonmaatschappij]1 met een beveiligde zending op de hoogte van het onderzoek, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en van de mogelijke gevolgen van niet-betaling van de verschuldigde huurprijs.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 46, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 2. Verplichting tot betaling van de vergoeding van de huurschade
Art. 4.49.De verhuurder dient het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de vergoeding van de huurschade in bij de VMSW met het formulier dat de VMSW ter beschikking stelt.
Bij het verzoek, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende documenten gevoegd:
1° de huurovereenkomst;
2° een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waaruit blijkt dat [1 de woonmaatschappij]1 verantwoordelijk wordt gesteld voor de betaling van de vergoeding van de huurschade;
3° een verklaring op erewoord dat de verschuldigde vergoeding van de huurschade, vermeld in punt 2°, niet is betaald.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 47, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.50.§1. De VMSW vraagt aan [1 de woonmaatschappij]1 waarom de huurschade niet betaald is. Ze doet dat binnen drie werkdagen na de ontvangst van het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de vergoeding van de huurschade.
Als [1 de woonmaatschappij]1 de vergoeding van de huurschade bewust niet heeft betaald of als [1 de woonmaatschappij]1 niet reageert binnen twee werkdagen na de vraag van de VMSW, vermeld in het eerste lid, onderzoekt de VMSW of ze het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de vergoeding van de huurschade kan inwilligen en kan overgaan tot betaalbaarstelling. De VMSW betaalt in voorkomend geval de verschuldigde vergoeding van de huurschade binnen drie werkdagen na de melding, vermeld in artikel 4.21, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
In andere gevallen dan de gevallen, vermeld in het tweede lid, dringt de VMSW bij [1 de woonmaatschappij]1 aan op een betaling binnen drie werkdagen. Als [1 de woonmaatschappij]1 de verschuldigde vergoeding van de huurschade niet heeft betaald binnen drie werkdagen, onderzoekt de VMSW of ze het verzoek tot overname van de verplichting tot betaling van de verschuldigde vergoeding van de huurschade kan inwilligen en kan overgaan tot betaalbaarstelling. De VMSW betaalt in voorkomend geval de verschuldigde vergoeding van de huurschade binnen drie werkdagen na de melding, vermeld in artikel 4.21, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§2. De VMSW brengt [1 de woonmaatschappij]1 met een beveiligde zending op de hoogte van het onderzoek, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en van de mogelijke gevolgen van niet-betaling van de verschuldigde huurschade.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 48, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 7. Uitbetaling van subsidies
Art. 4.51. Binnen de perken van de daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten kan de minister volgens de voorwaarden, vermeld in boek 5, deel 2, titel 3, hoofdstuk 2, de kosten van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur geheel of gedeeltelijk ten laste nemen of subsidies verlenen om initiatiefnemers als vermeld in artikel 5.57, tweede en derde lid, in staat te stellen sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels ter beschikking te stellen.
De minister stelt de subsidies ter beschikking van de VMSW. De terbeschikkingstelling aan de VMSW gebeurt op basis van een jaarlijkse uitbetaling van de reële te verlenen subsidies.
De VMSW geeft de subsidies door aan de initiatiefnemers, vermeld in artikel 5.57, tweede en derde lid.
Art. 4.52. De VMSW bezorgt het agentschap jaarlijks in de maand januari een betalingsplan dat het totale geraamde bedrag aan subsidies bevat die in dat werkingsjaar uitbetaald zullen worden aan de initiatiefnemers, vermeld in artikel 5.57, tweede en derde lid. In het betalingsplan wordt voor elke subsidie het jaar van de meerjaren- en kortetermijnplanning vermeld waarop de verrichting waarvoor de subsidie verleend wordt, betrekking heeft.
De VMSW bezorgt het agentschap jaarlijks in de maand januari een betalingsoverzicht dat het totale werkelijke bedrag aan subsidies bevat die in het voorgaande werkingsjaar uitbetaald zijn aan de initiatiefnemers, vermeld in artikel 5.57, tweede en derde lid. In het betalingsoverzicht wordt voor elke subsidie het jaar van de meerjaren- en kortetermijnplanning vermeld waarop de verrichting waarvoor de subsidie verleend wordt, betrekking heeft.
Art. 4.53. Bij het begin van elk kwartaal stelt het agentschap 25% van het totale geraamde bedrag aan subsidies op het betalingsplan, vermeld in artikel 4.52, eerste lid, voor het lopende werkingsjaar als voorschot ter beschikking van de VMSW.
Als uit het betalingsoverzicht, vermeld in artikel 4.52, tweede lid, blijkt dat in het voorgaande werkingsjaar een bedrag ter beschikking is gesteld van de VMSW dat hoger of lager is dan het totale werkelijke bedrag aan uitbetaalde subsidies, wordt naargelang het geval het teveel verrekend of het tekort bijgepast bij de eerstvolgende uit te betalen voorschotten, vermeld in het eerste lid.
Afdeling 8. [1Verwerving van gronden om een erfpacht te verlenen om basiskoten te realiseren]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 Hogeronderwijsinstellingen]1
----------
(1)
Art. 4.53/1.[1Binnen de perken van de kredieten op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, kan de VMSW op verzoek van een hogeronderwijsinstelling een grond verwerven om een erfpacht te verlenen om basiskoten te realiseren.
De VMSW kan voor doeleinden die te maken hebben met het aanbod van betaalbare studentenhuisvesting, geen zakelijke rechten verwerven op onroerende goederen waarop een hogeronderwijsinstelling een zakelijk recht heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-02-09/03, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art. 4.53/2. [1 § 1. Een hogeronderwijsinstelling dient een aanvraag tot grondaankoop als vermeld in artikel 4.53/1, in bij de VMSW.
Bij de aanvraag, vermeld in het eerste lid, voegt de hogeronderwijsinstelling al de volgende gegevens en documenten:
1° de beslissing van de raad van bestuur van de hogeronderwijsinstelling om bij de VMSW een aanvraag tot grondaankoop in te dienen;
2° een rechtsgeldige verkoopbelofte voor alle gronden met de vermelding van de vraagprijs en het voorwerp. Die verkoopbelofte is minstens zes maanden geldig vanaf de aanvraag, vermeld in het eerste lid;
3° de aanwijzing van de gemeente, de straat of de ligging, de kadastrale gegevens en de oppervlakte van de grond die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag. De voormelde gegevens worden aangeduid op een kadastraal plan;
4° een projectbeschrijving met minstens de vermelding van de geschatte duurtijd en het minimum aantal te realiseren basiskoten;
5° een verklaring op erewoord dat de aanvrager zal voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 4.53/3;
6° een beslissing van het college van burgemeester en schepenen dat de gemeente principieel instemt met de realisatie van het project;
7° de gewenste duurtijd van het erfpachtrecht voor de hogeronderwijsinstelling;
8° een verklaring dat de grond of delen ervan geen eigendom zijn van de hogeronderwijsinstelling;
9° als de hogeronderwijsinstelling niet zelf een aanvraag indient, een volmacht waaruit blijkt dat de aanvrager handelt in naam en voor rekening van de hogeronderwijsinstelling.
Binnen vijftien werkdagen na de werkdag waarop de VMSW het aanvraagdossier, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, bezorgt de VMSW de aanvrager een ontvangstmelding.
Binnen vijftien werkdagen na de werkdag waarop de ontvangstmelding, vermeld in het derde lid, is verstuurd, beoordeelt de VMSW de volledigheid van het aanvraagdossier, vermeld in het tweede lid.
Als het aanvraagdossier conform het tweede lid volledig is, brengt de VMSW de aanvrager daarvan op de hoogte.
Als het aanvraagdossier conform het tweede lid onvolledig is, vraagt de VMSW bij de aanvrager aanvullende documenten of inlichtingen op. De aanvrager bezorgt de VMSW de aanvullende documenten of inlichtingen binnen de termijn die de VMSW bepaalt. Binnen vijftien werkdagen na de werkdag waarop de VMSW de aanvullende documenten of inlichtingen heeft ontvangen, bezorgt de VMSW de aanvrager een ontvangstmelding.
Binnen tien werkdagen nadat de VMSW de volledigheid van het aanvraagdossier heeft beoordeeld, verzoekt de VMSW de Vlaamse Belastingdienst om een schattingsverslag van de grond op te maken.
§ 2. De aanvraag tot grondaankoop, vermeld in paragraaf 1, wordt voorgelegd aan de raad van bestuur van de VMSW, als de onderhandelde verkoopprijs niet hoger ligt dan de schattingsprijs uit het schattingsverslag, vermeld in paragraaf 1, zevende lid.
De raad van bestuur van de VMSW beslist over de aanvraag tot grondaankoop, vermeld in paragraaf 1, en bepaalt in overleg met de hogeronderwijsinstelling de duurtijd van het erfpachtrecht en de erfpachtcanon.
De eerste werkdag na de beslissing van de raad van bestuur van de VMSW, vermeld in het tweede lid, brengt de VMSW de aanvrager op de hoogte van die beslissing.]1
----------
(1)
Art. 4.53/3. [1Minimaal 80% van de nettovloeroppervlakte van het gebouw wordt functioneel aangewend als basiskot, gemeenschappelijke ruimte of technische ruimte. De nettovloeroppervlakte van de delen van het gebouw waarvoor de vergunningverlenende overheid een andersoortig functioneel gebruik verplicht, telt niet mee voor de berekening van het voormelde percentage.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° nettovloeroppervlakte: de som van de vloeroppervlakten die wordt gemeten tussen de begrenzende constructiedelen. De oppervlakte wordt gemeten tussen de muren, zonder de constructiedikte van de wanden en zonder rekening te houden met de plinten. De vloeroppervlakte die wordt ingenomen door leidingen, radiatoren en andere verwarmingselementen, kastenwanden en aanverwante elementen, behoort tot de nettovloeroppervlakte en wordt dus niet in mindering gebracht;
2° technische ruimte: alle ruimtes die hoofdzakelijk voorzien in installaties die noodzakelijk zijn voor het functioneren van een gebouw.]1
----------
(1)
Art. 4.53/4. [1 De hogeronderwijsinstelling verhuurt de basiskoten die zijn gerealiseerd op een onroerend goed van de VMSW dat aan de hogeronderwijsinstelling via een erfpachtconstructie ter beschikking is gesteld, aan studenten conform de voorwaarden uit het beleidsplan, vermeld in artikel IV.43 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, om het werkveld huisvesting, vermeld in artikel II.348, eerste lid, 2°, van de voormelde codex, te realiseren.]1
----------
(1)
Art. 4.53/5. [1Om de vergoeding, vermeld in artikel 3.176 van het Burgerlijk Wetboek, te bepalen, doet de VMSW een beroep op een schatter-onderhandelaar van de Vlaamse Belastingdienst die bevoegd is voor schattingen.]1
----------
(1)
Art. 4.53/6. [1De hogeronderwijsinstelling rapporteert over de naleving van de erfpachtovereenkomst aan de bevoegde commissaris van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel IV.96 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013. De VMSW zal met het oog op het uitvoeren van het toezicht met het college van regeringscommissarissen, vermeld in artikel IV.103 van de voormelde codex, over de concrete werkwijze een samenwerkingsprotocol sluiten.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. [1 Woonmaatschappijen ]1
----------
(1)
Art. 4.53/7. [1 Binnen de perken van de kredieten op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, kan de VMSW op verzoek van een woonmaatschappij een grond verwerven om een erfpacht te verlenen om basiskoten te realiseren. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/48, art. 16, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.53/8.[1 § 1. Een woonmaatschappij dient een aanvraag tot grondaankoop als vermeld in artikel 4.53/7, in bij de VMSW.
Bij de aanvraag, vermeld in het eerste lid, voegt de woonmaatschappij al de volgende gegevens en documenten:
1° de beslissing van de raad van bestuur van de hogeronderwijsinstelling om de woonmaatschappij te verzoeken een aanvraag tot grondaankoop in te dienen en om de te realiseren basiskoten in te huren van de woonmaatschappij conform artikel 5.45/3;
2° een rechtsgeldige verkoopbelofte voor alle gronden met de vermelding van de vraagprijs en het voorwerp. Die verkoopbelofte is minstens drie maanden geldig vanaf de aanvraag, vermeld in het eerste lid;
3° de aanwijzing van de gemeente, de straat of de ligging, de kadastrale gegevens en de oppervlakte van de grond die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag. De voormelde gegevens worden aangeduid op een kadastraal plan;
4° een projectbeschrijving met minstens de vermelding van de geschatte duurtijd en het minimum aantal te realiseren basiskoten;
5° een beslissing van het college van burgemeester en schepenen dat de gemeente principieel instemt met de realisatie van het project;
6° een schattingsverslag van de grond, opgemaakt door de Vlaamse Belastingdienst;
7° de gewenste duurtijd van het erfpachtrecht voor de woonmaatschappij;
8° een verklaring dat de grond of delen ervan geen eigendom zijn van de hogeronderwijsinstelling.
Binnen vijftien werkdagen na de werkdag waarop de VMSW het aanvraagdossier, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, bezorgt de VMSW de aanvrager een ontvangstmelding.
Binnen vijftien werkdagen na de werkdag waarop de ontvangstmelding, vermeld in het derde lid, is verstuurd, beoordeelt de VMSW de volledigheid van het aanvraagdossier, vermeld in het tweede lid.
Als het aanvraagdossier conform het tweede lid volledig is, brengt de VMSW de aanvrager daarvan op de hoogte.
Als het aanvraagdossier conform het tweede lid onvolledig is, vraagt de VMSW bij de aanvrager aanvullende documenten of inlichtingen op. De aanvrager bezorgt de VMSW de aanvullende documenten of inlichtingen binnen de termijn die de VMSW bepaalt. Binnen vijftien werkdagen na de werkdag waarop de VMSW de aanvullende documenten of inlichtingen heeft ontvangen, bezorgt de VMSW de aanvrager een ontvangstmelding.
§ 2. De aanvraag tot grondaankoop, vermeld in paragraaf 1, wordt voorgelegd aan de raad van bestuur van de VMSW, als de onderhandelde verkoopprijs niet hoger ligt dan de schattingsprijs uit het schattingsverslag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 6°.
De raad van bestuur van de VMSW beslist over de aanvraag tot grondaankoop, vermeld in paragraaf 1, en bepaalt in overleg met de woonmaatschappij de duurtijd van het erfpachtrecht en de erfpachtcanon.
De eerste werkdag na de beslissing van de raad van bestuur van de VMSW, vermeld in het tweede lid, brengt de VMSW de aanvrager op de hoogte van die beslissing. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/48, art. 16, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.53/9. [1 Om de vergoeding, vermeld in artikel 3.176 van het Burgerlijk Wetboek, te bepalen, doet de VMSW een beroep op een schatter-onderhandelaar van de Vlaamse Belastingdienst die bevoegd is voor schattingen. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/48, art. 16, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 3. Bevoegdheden
Afdeling 1. Overdracht van onroerende goederen
Art. 4.54.[1 In deze afdeling wordt onder referentiedatum verstaan: de datum waarop de raad van bestuur van de VMSW ingestemd heeft met de verkoop.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 49, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.55.De VMSW kan onroerende goederen verkopen, in erfpacht afstaan of er een recht van opstal op verlenen volgens de voorwaarden, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in deze afdeling en in [1 bijlage 9 of 12, die bij dit besluit zijn gevoegd]1.
In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van [2 deze afdeling]2 en van voormelde bijlage niet van toepassing op de woningen die gefinancierd worden door het Financieringsfonds of door Vlabinvest apb.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 50, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 47, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.56.§ 1. Bij de vrijwillige verkoop van sociale huurwoningen aan de zittende huurder wordt de kandidaat-koper als woonbehoeftig beschouwd als hij op de referentiedatum aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
2° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw;
3° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
4° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat hij of een van zijn gezinsleden zelf volledig of gedeeltelijk in vruchtgebruik heeft gegeven;
5° hij of een van zijn gezinsleden is geen zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap waarin hij zakelijke rechten als vermeld in punt 1° tot en met 4°, heeft ingebracht.
Met behoud van de toepassing van het derde lid worden voor de toepassing van het eerste lid de gezinsleden die de sociale huurwoning niet mee zullen bewonen, niet mee in aanmerking genomen.
In afwijking van het eerste lid, 1° tot en met 4°, kan de kandidaat-koper als woonbehoeftig beschouwd worden als:
1° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom heeft als die persoon de sociale huurwoning niet mee zal bewonen;
2° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een volledig recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, als die persoon de sociale huurwoning niet mee zal bewonen;
3° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft gegeven, als die persoon de sociale huurwoning niet mee zal bewonen;
4° hij of een van zijn gezinsleden een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, ten kosteloze titel gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
5° hij of een van zijn gezinsleden een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
6° hij of een van zijn gezinsleden een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.
Als het derde lid van toepassing is, moet de kandidaat-koper of, in voorkomend geval, een van zijn gezinsleden een jaar na het verlijden van de aankoopakte van de woning voldoen aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid. Als ze daarvoor gegronde redenen kunnen aanvoeren, kunnen ze de verkoper verzoeken om die termijn van een jaar te verlengen. Als de koper of, in voorkomend geval, een van zijn gezinsleden niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, de verlengde termijn, wordt de koopovereenkomst van rechtswege ontbonden.
§ 2. De kandidaat-koper, vermeld in paragraaf 1, kan bewijzen dat hij voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, met een verklaring op erewoord voor de onroerende goederen in het buitenland.
§ 3. De onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, zijn niet van toepassing als:
1° de woning overbewoond verklaard is of als dusdanig geadviseerd is conform boek 3, deel 6, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° de andere woning onbewoonbaar verklaard is met toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet, of als de woning onbewoonbaar verklaard is of als dusdanig geadviseerd is conform artikel 3.12 van de voormelde codex;
3° de woning in een ruimtelijke bestemmingszone in België ligt waar wonen niet toegestaan is.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 1°, [1 voldoet de koper binnen een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is aan de onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1]1. Als de koper daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verkoper verzoeken om de vermelde termijn van een jaar te verlengen.
De koper kan ook, binnen een termijn van een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is, de woning voor twintig jaar, in ruil voor een periodieke vergoeding, bij authentieke akte ter beschikking stellen van een sociale woonorganisatie. Alle kosten die verbonden zijn aan die keuzes, zijn ten laste van de koper.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, moet de kandidaat-koper de woning slopen of de bestemming ervan wijzigen binnen een termijn van een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is.
Als de koper binnen de bepaalde termijn niet heeft voldaan aan de vereisten, vermeld in deze paragraaf, is de verkoop van rechtswege ontbonden.
De uitzonderingsregel bepaald in deze paragraaf kan maar één keer voor dezelfde personen worden toegepast en is niet van toepassing op woningen met een kadastraal inkomen van meer dan 2.000 euro na indexatie.
§4. Met betrekking tot de verkoop van sociale huurwoningen met toepassing van artikel 43 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 24 april 2017, wordt de kandidaat-koper beschouwd als woonbehoeftig als hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 43, §1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, zoals van kracht vóór 24 april 2017.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 51, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.57. Sociale huurwoningen worden verkocht door de VMSW conform het reglement betreffende de verkoop van sociale huurwoningen, dat is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 4.58. §1. In dit artikel wordt onder de bevoegde overheden en instellingen verstaan:
1° het Rijksregister van de natuurlijke personen, vermeld in artikel 1 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
2° de instellingen van de sociale zekerheid, vermeld in artikel 1 en 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid en de personen waartoe het netwerk van de sociale zekerheid met toepassing van artikel 18 van de voormelde wet wordt uitgebreid;
3° de Federale Overheidsdienst Financiën;
4° het intern verzelfstandigd agentschap Informatie Vlaanderen, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 houdende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Informatie Vlaanderen, de bepaling van diverse maatregelen voor de ontbinding zonder vereffening van het AGIV, de regeling van de overdracht van de activiteiten en het vermogen van het AGIV aan het agentschap Informatie Vlaanderen en de vaststelling van de werking, het beheer en de boekhouding van het Eigen Vermogen Informatie Vlaanderen.
§2. Met behoud van de toepassing van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens, namelijk de regelgeving die specifiek van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze in voorkomend geval op federaal of Vlaams niveau verder is of wordt gespecificeerd, vraagt de VMSW bij de bevoegde overheden en instellingen en bij de lokale besturen de noodzakelijke documenten of gegevens over de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze afdeling, op.
§3. Voor de uitvoering van de bepalingen van deze afdeling doet de VMSW een beroep op informatie die de bevoegde overheden of instellingen haar elektronisch kunnen bezorgen. Als op die manier geen of onvoldoende gegevens worden verkregen, wordt de kandidaat-koper of koper gevraagd de nodige gegevens te bezorgen. Als via de verkregen informatie van de bevoegde overheden of instellingen blijkt dat de kandidaat-koper of koper niet meer voldoet aan de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze afdeling, wordt die vaststelling meegedeeld aan de kandidaat-koper of koper. Die kan dan binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de mededeling reageren.
§4. De VMSW coördineert de elektronische gegevensstromen en elektronische informatie-uitwisseling tussen de diverse actoren, vermeld in deze afdeling. Alle elektronische gegevens mogen in dat kader via de VMSW uitgewisseld worden. De VMSW mag de gegevens ook gebruiken voor statistische verwerking en mag ze ter beschikking stellen van de andere entiteiten van het beleidsdomein Omgeving voor statistische verwerking. De VMSW benoemt een functionaris voor gegevensbescherming als vermeld in artikel 37 van de algemene verordening gegevensbescherming.
Afdeling 2. [1 Algemeen reglement van de leningen [2 die de VMSW verstrekt]2]1
----------
(1)
(2)
Onderafdeling 1. [1 - Definities en toepassingsgebied]1
----------
(1)
Art. 4.59.[1 In deze afdeling wordt verstaan onder :
1° begeleidingscommissie : het orgaan binnen de VMSW dat de financiële situatie van de [2 woonmaatschappijen]2 opvolgt en, in overleg met de betrokken woonactoren, de woonactor met een zwakke financiële situatie begeleidt en ondersteunt in hun traject naar een structureel gezonde financiële situatie;
2° leningsovereenkomst : een overeenkomst waarbij de VMSW voor de ontlener een maximaal op te nemen leningsbedrag bepaalt waarvan de contractuele bepalingen in overeenstemming zijn met deze afdeling en met het besluit dat krachtens artikel 4.62 is vastgesteld.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 53, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.60.[1 Deze afdeling is van toepassing op de volgende leningen die de VMSW toekent :
1° een lening die bestemd is om een of meer sociale woonprojecten, als vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 70°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, volledig of gedeeltelijk te financieren;
2° een lening, die geen lening is als vermeld in [2 punt 1°]2 en die bestemd is voor [2 woonmaatschappijen]2 om verrichtingen, als vermeld in artikel [4 4.48 ]4, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, volledig of gedeeltelijk te financieren. In bijzondere gevallen kan die lening gebruikt worden om oudere leningen te herfinancieren. De VMSW motiveert en verduidelijkt dat in de leningsovereenkomst;
3° [2 een lening voor de overdracht van onroerende goederen bij de vorming van woonmaatschappijen, vermeld in artikel 4.38, § 4 en § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende de wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen.]2
[3 4° een lening aan hogeronderwijsinstellingen om basiskoten te realiseren, vermeld in artikel 4.17, eerste lid, 8°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]3
In het eerste lid, 1°, wordt verstaan onder sociaal woonproject : een woonproject is overeenkomstig artikel 1.3, § 1, eerste lid, 70°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 sociaal als het de realisatie van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels, met inbegrip van eventuele gemeenschappelijke voorzieningen en bescheiden huurwoningen betreft.
In het tweede lid wordt verstaan onder gemeenschappelijke voorzieningen : de voorzieningen voor sociale huurders of kopers. Gemeenschappelijke voorzieningen hebben een beperkter doelpubliek dan gemeenschapsvoorzieningen die niet alleen voor sociale huurders of kopers bestemd zijn. Gemeenschapsvoorzieningen vallen niet onder gemeenschappelijke voorzieningen en maken dus geen deel uit van het sociaal woonproject.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 54, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2024-02-09/03, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(4)<BVR 2023-06-23/15, art. 12, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 4_60.TOEKOMSTIG_RECHT. [1 Deze afdeling is van toepassing op de volgende leningen die de VMSW toekent :
1° een lening die bestemd is om een of meer sociale woonprojecten, als vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 70°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021,[6 of basiskoten,]6 [3 en die bestemd is voor woonmaatschappijen,]3 volledig of gedeeltelijk te financieren;
2° een lening, die geen lening is als vermeld in [2 punt 1°]2 en die bestemd is voor [2 woonmaatschappijen]2 om verrichtingen, als vermeld in artikel [5 4.48]5, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, volledig of gedeeltelijk te financieren. In bijzondere gevallen kan die lening gebruikt worden om oudere leningen te herfinancieren. De VMSW motiveert en verduidelijkt dat in de leningsovereenkomst;
3° [2 een lening voor de overdracht van onroerende goederen bij de vorming van woonmaatschappijen, vermeld in artikel 4.38, § 4 en § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende de wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen.]2
[4 4° een lening aan hogeronderwijsinstellingen om basiskoten te realiseren, vermeld in artikel 4.17, eerste lid, 8°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]4
In het eerste lid, 1°, wordt verstaan onder sociaal woonproject : een woonproject is overeenkomstig artikel 1.3, § 1, eerste lid, 70°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 sociaal als het de realisatie van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels, met inbegrip van eventuele gemeenschappelijke voorzieningen en bescheiden huurwoningen betreft.
In het tweede lid wordt verstaan onder gemeenschappelijke voorzieningen : de voorzieningen voor sociale huurders of kopers. Gemeenschappelijke voorzieningen hebben een beperkter doelpubliek dan gemeenschapsvoorzieningen die niet alleen voor sociale huurders of kopers bestemd zijn. Gemeenschapsvoorzieningen vallen niet onder gemeenschappelijke voorzieningen en maken dus geen deel uit van het sociaal woonproject.]1
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 54, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/61, art. 54,1°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2024-02-09/03, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(5)<BVR 2023-06-23/15, art. 12, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(6)<BVR 2024-05-17/48, art. 17, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 4.61.[1 Deze afdeling is niet van toepassing op de leningen die verstrekt worden aan particulieren, vermeld in artikel 5.58 [2 ...]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 48, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 2. [1 - Voorwaarden voor de toekenning, de uitbetaling en de terugbetaling van de leningen die de VMSW verstrekt]1
----------
(1)
Art. 4.62.[1 Op voorstel van de raad van bestuur van de VMSW legt de minister, bevoegd voor het woonbeleid, de voorwaarden voor de toekenning en uitbetaling van de leningen die de VMSW verstrekt en voor de terugbetaling ervan, vast.
Het besluit dat krachtens het eerste lid is vastgesteld, legt de voorwaarden vast voor de toekenning, de uitbetaling en de terugbetaling van de leningen die de VMSW verstrekt, vermeld in :
1° artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 houdende regeling tot de toekenning van subsidies aan de Vlaamse huisvestingsmaatschappij voor de financiering van haar investeringsprogramma;
2° artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten;
3° artikel 87, § 2, van het Financieringsbesluit van 21 december [2 2012]2, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit;
4° artikel 4.43, 4.74, 5.44 en artikel 5.76, derde en vierde lid, van dit besluit;
[2 5° artikel 4.155/1 en artikel 4.155/2 van dit besluit.]2
[4 6° artikel 4.16/1 van dit besluit.]4
Het besluit dat krachtens het eerste lid is vastgesteld, legt alle voorwaarden vast van de marktconforme leningen die geen lening zijn als vermeld in het tweede lid, en die bestemd zijn voor de volledige of gedeeltelijke financiering van verrichtingen, vermeld in artikel [3 4.48]3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Het besluit dat krachtens het eerste lid is vastgesteld, stelt de volgende elementen vast :
1° voor de aangerekende rentevoet : de berekeningswijze van de referentie en hoe de eventuele marge wordt vastgesteld;
2° de berekeningsbasis van de eventuele interesten;
3° andere mogelijke modaliteiten die samenhangen met de rentevoet of de interesten, zoals de periodiciteit van de interestbetalingen of de betaling van verwijlinteresten;
4° de voorwaarden van waarborgverstrekking;
5° commissies en andere kosten;
6° de eventuele wederbeleggingsvergoeding;
7° de modaliteiten van een geldopname bij de VMSW;
8° de terugbetalingsmodaliteiten.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 49, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2024-02-09/03, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art. 4.63.[1 De raad van bestuur van de VMSW kan, als de financiële toestand en vooruitzichten van de VMSW dat toelaten, bij algemene maatregel voor een bepaald leningstype kortingen toestaan tot een bepaalde rentevoet, eventueel voor een beperkte periode of voor een bepaald type ontlener. De modaliteiten om die kortingen toe te staan, worden bepaald in gezamenlijk overleg tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor het woonbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het budgettair beleid.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 4.64.[1 Om de belangen van de [2 woonmaatschappijen]2 die bij de VMSW eigen middelen in beheer hebben, te waarborgen, adviseert de commissie beheer rekening-courant die is opgericht ter uitvoering van artikel 4.38, de raad van bestuur van de VMSW over voorstellen om de referentie aan te passen of vast te leggen en de eventuele marges die de rentevoet bepalen, vermeld in artikel 4.62, vierde lid, 1°, of de kortingen, vermeld in artikel 4.63.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.65.[1 De VMSW kan om de volgende redenen een aangevraagde lening weigeren :
1° met toepassing van artikel [2 2.33/10]2, als de financiële situatie of vooruitzichten van de ontlener dat niet toelaten;
2° met toepassing van artikel [2 2.33/20]2;
3° als de aangevraagde financiering de realisatie van het sociale woonaanbod van de ontlener in gevaar brengt;
4° als de VMSW zich geen beeld kan vormen van de financiële situatie of de financiële vooruitzichten van de ontlener;
5° als de VMSW een negatieve kredietwaardigheidsbeoordeling geeft.
De VMSW motiveert elke weigering als vermeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 50, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.66.[1 Na overleg met de ontlener stelt de VMSW het definitieve leningsbedrag vast als ze een lening toestaat. Daarbij houdt het definitieve leningsbedrag rekening met het maximale subsidiabele bedrag, [2 vermeld in artikel 4.155/1, 4.155/2,]2 5.38, § 1, artikel 5.39, eerste lid, artikel 5.40, § 1, artikel 5.41, § 1, artikel 5.42, § 1, eerste lid, en artikel 5.63, § 1 en § 2.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.67.[1 De ontlener kan een lening volledig of gedeeltelijk vervroegd terugbetalen conform de voorwaarden, vermeld in het besluit dat krachtens artikel 4.62 is vastgesteld. Bij een verplichte volledige of gedeeltelijke vervroegde terugbetaling is er geen wederbeleggingsvergoeding of financieel verlies verschuldigd.
Bij een volledige of gedeeltelijke vrijwillige vervroegde terugbetaling van een marktconforme lening rekent de VMSW, als dat van toepassing is, een wederbeleggingsvergoeding of financieel verlies aan. De wederbeleggingsvergoeding of het financiële verlies wordt altijd aangerekend als de VMSW de onmiddellijke vervroegde terugbetaling eist met toepassing van artikel 4.68.
De VMSW maakt een afrekening van de wederbeleggingsvergoeding of het financiële verlies op grond van al de volgende gegevens :
1° bedrag : het kapitaalbedrag op de vervaldag in kwestie;
2° duur : de periode die begint op de datum van de vervroegde terugbetaling en die eindigt op de vervaldag in hoofdsom;
3° interestvoet : verschil tussen de interestvoet van de lening en de interestvoet op de interbankenmarkt voor een belegging met dezelfde kenmerken;
4° actualisatie : het aldus verkregen resultaat zal worden geactualiseerd op grond van de interestvoet van de belegging.
De wederbeleggingsvergoeding of het financiële verlies op de terugbetaling wordt berekend met de volgende formule :
som [(bedragj * (R - OLOj) * (duurj/360))/(1 + OLOj) ^ (duur/360)], waarbij :
1° J : de dagindex van de verschillende vervaldagen in kapitaal tussen de vervroegde terugbetaling en de eindvervaldag;
2° R : de interestvoet van de lening;
3° OLOj : de marktreferentierente voor dezelfde duur als die vervaldag j (als marktreferentie worden voor j > 1 jaar de OLO-referentietarieven van de voorafgaande werkdag genomen zoals die gepubliceerd zijn op de website van de Nationale Bank Van België via de Belgostat - Online Database en voor j <= 1 jaar de Euribor-rentevoeten zoals die gepubliceerd zijn op Reuters pagina EURIBOR01) Als die Euribor-rentevoet niet bestaat voor vervaldag j, wordt hij berekend door lineaire interpolatie;
4° duurj : het aantal dagen tussen de vervroegde terugbetaling en dag j;
5° bedragj : de aflossing in kapitaal op dag j (initiële aflossingstabel) - aflossing in kapitaal op dag j (nieuwe aflossingstabel).
De afrekening van de wederbeleggingsvergoeding of het financiële verlies kan niet negatief zijn en bedraagt maximaal zes maanden interest op het kapitaal dat vervroegd wordt terugbetaald.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 4.68.[1 De VMSW kan in de volgende gevallen de onmiddellijke vervroegde terugbetaling eisen van toegestane leningen :
1° de ontlener gebruikt de lening niet voor de verrichting waarvoor ze is bestemd, als vermeld in artikel 4.60;
2° de ontlener voldoet niet meer aan de verplichtingen vermeld in het besluit dat krachtens artikel 4.62 is vastgesteld, of in de leningsovereenkomst;
3° de ontlener heeft het onroerend goed dat gefinancierd wordt met de lening, zonder toestemming van de VMSW, bezwaard met een hypotheek ten gunste van een derde die geen overheid is;
4° er is voldaan aan de voorwaarden, vermeld in artikel [2 2.33/20]2, tweede lid;
5° de erkenningen die bij of krachtens de Vlaamse Codex Wonen van 2021 aan de ontlener zijn verleend, nemen een einde doordat ze worden ingetrokken of op een andere manier.
De VMSW motiveert haar eis tot vervroegde terugbetaling. De VMSW brengt de ontlener op de hoogte van de eis. De ontlener kan met een beveiligde zending binnen een maand na de dag waarop hij de voormelde kennisgeving heeft ontvangen, een weerwoord geven.
De ontlener is van rechtswege verplicht alle verschuldigde bedragen in kapitaal en interest voor alle aangegane leningen onmiddellijk terug te betalen aan de VMSW, als hij zijn erkenning verliest.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 51, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.69.[1 Als VMSW de rechten, vermeld in artikel 4.68, eerste lid, tijdelijk niet uitoefent, houdt dat geen rechtsafstand of verzaking in van een of meer van die rechten of van andere rechten.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 4.70.[1 De ontlener brengt de VMSW meteen op de hoogte van alle informatie die relevant is voor een correct beeld van zijn huidige en toekomstige financiële en juridische situatie. Daaronder valt ook de informatie die noodzakelijk om de regelgeving over de leningen die verstrekt worden, correct toe te passen.
Om te voldoen aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, bezorgt de ontlener aan de VMSW :
1° informatie over elke omstandigheid en elke handeling, vermeld in artikel 4.68, eerste lid, van dit besluit;
2° informatie over elke wijziging van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid, maatschappelijke zetel of exploitatiezetels of over de creatie van bijkomende exploitatiezetels;
3° als de VMSW dat vraagt, informatie over zijn huidige en toekomstige inkomsten en uitgaven die relevant zijn om financiële analyses en prognoses over de ontlener op te maken;
4° als de VMSW dat vraagt, een kopie van de boekhoudstaten van de ontlener die zijn opgesteld conform artikel III.82 tot en met III.95 van het Wetboek van Economisch Recht.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 4.71.[1 De VMSW kan op elk moment en zonder dat het akkoord van de ontlener vereist is, al zijn rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de leningsovereenkomst, of een gedeelte ervan, overdragen aan een derde, op voorwaarde dat het niet resulteert in extra kosten voor de ontlener.
Als de ontlener fusioneert met een vennootschap die gerechtigd is leningen te krijgen van de VMSW, neemt de overnemende vennootschap of de vennootschap die uit de fusie ontstaat van rechtswege alle rechten en verplichtingen over die voortvloeien uit de leningsovereenkomst.
De ontlener mag geen van zijn rechten of verplichtingen die voortvloeien uit een leningsovereenkomst met de VMSW overdragen, aan een derde zonder het voorafgaande schriftelijke akkoord van de VMSW.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 4.72.[1 Eventuele belastingen, taksen en voorheffingen die verschuldigd zijn op de interesten en aflossingen van de lening, zijn ten laste van de VMSW.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 4.73.[1 De leningsovereenkomst die is gesloten met de VMSW en alles wat daaruit voortvloeit, met inbegrip van de geldigheid en de uitvoering, valt onder de Belgische wetgeving. Bij betwisting of geschillen zijn alleen de rechtbanken in Brussel bevoegd.
Onderafdeling 3. - Voorwaarden voor het verstrekken van leningen om tijdelijke liquiditeitstekorten op te vangen van sociale verhuurkantoren, als vermeld in artikel 4.19, 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en van sociale huisvestingsmaatschappijen, ter uitvoering van artikel 4.24, 2°, van de voormelde codex]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. [1 Voorwaarden voor het verstrekken van leningen om tijdelijke liquiditeitstekorten op te vangen van woonmaatschappijen, ter uitvoering van artikel 4.24, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]1
----------
(1)
Art. 4.74.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 59, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.75.[1 § 1. Aan een [2 woonmaatschappij]2 kan de VMSW een lening toekennen om tijdelijke liquiditeitstekorten op te vangen.
Bij de leningsaanvraag toont de [2 woonmaatschappij]2 het tijdelijke karakter van de liquiditeitstekorten aan.
§ 2. De raad van bestuur van de VMSW bepaalt de modaliteiten van de verstrekte lening.
§ 3. Sociale [2 Woonmaatschappijen]2 waaraan de lening wordt verstrekt, worden minimaal voor de duur van de lening begeleid door de begeleidingscommissie.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 60, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 4. Financiering
Afdeling 1. Beheersvergoeding
Onderafdeling 1.
Art. 4.76.[1 De woonmaatschappijen betalen een beheersvergoeding voor de financiële dienstverlening van de VMSW.
Elke woonmaatschappij doet daarvoor een basisbijdrage van 50.000 euro. De VMSW stelt daarnaast jaarlijks een marge vast die wordt aangerekend op het openstaand kapitaal van de leningen die zijn afgesloten conform artikel 5.44, § 2. De marge bedraagt maximaal 50 basispunten. De VMSW stelt de marge zo vast dat het totale geïnde bedrag aan basisbijdragen en marge het richtcijfer 17.023.000 euro benadert.
De basisbijdrage en het richtcijfer, vermeld in het tweede lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex van de maand juni van het voorgaande jaar, met als basis het gezondheidsindexcijfer van 122,04 van juni 2022 (basis 2013).
In afwijking van het tweede lid kunnen de minister van wonen en de minister van begroting beslissen dat de VMSW een ander richtcijfer hanteert dan het richtcijfer vermeld in het tweede lid, jaarlijks aangepast conform het derde lid, voor de vaststelling van de marge. De minister van wonen en de minister van begroting winnen hiervoor advies in bij de woonmaatschappijen.
De VMSW rekent de basisbijdrage aan op 1 januari en de marge op leningen op de vervaldagen van de leningen in kwestie. De VMSW haalt de overeenkomstige bedragen ambtshalve van de rekening-courant van de woonmaatschappij. De woonmaatschappijen krijgen jaarlijks een toelichting bij de toegepaste marge en de geïnde bedragen.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.77.[1 De woonmaatschappijen financieren het Solidariseringsfonds, vermeld in artikel 4.46/1/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, met een jaarlijkse toelage die wordt berekend als een percentage van de theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 5.75, § 1, eerste en tweede lid, van dit besluit. De VMSW stelt het percentage vast zodat het totale geïnde bedrag de meerkosten benadert die voortvloeien uit de hervorming van de huursubsidie voor huurders van ingehuurde sociale woningen door het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2023 tot wijziging van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, wat betreft de sociale huurprijsberekening en huursubsidie voor huurders van ingehuurde sociale woningen. De VMSW neemt de overeenkomstige bedragen ambtshalve van de rekening-courant van de woonmaatschappijen en stort die in het Solidariseringsfonds.
De VSMW stort de financiële middelen binnen het Solidariseringsfonds, vermeld in het eerste lid, door naar het Vlaamse Gewest.]1
----------
(1)<BVR 2024-04-26/67, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 4.78.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 2.
Sectie 1.
Art. 4.79.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 2.
Art. 4.80.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 3.
Art. 4.81.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 4.
Art. 4.82.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 5.
Art. 4.83.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Sectie 6.
Art. 4.84.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 3.
Art. 4.85.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.86.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.87.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.88.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 4.
Art. 4.89.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.90.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.91.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.92.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 5.
Art. 4.93.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2. Toelage
Art. 4.94. Binnen de VMSW wordt een fonds opgericht dat de financiële stromen bevat die worden bepaald in gezamenlijk overleg tussen de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen.
Met toepassing van artikel 4.33 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan een toelage worden verleend die afhankelijk is van de resultaatsberekening van het fonds, vermeld in het eerste lid.
De bij de berekening van het resultaat van het fonds, vermeld in het eerste lid, in rekening te brengen componenten en de rapporteringsvereisten worden bepaald in gezamenlijk overleg tussen de minister en de Vlaamse minister van financiën en begrotingen.
Afdeling 3. Giften en legaten
Art. 4.95. De minister kan de VMSW machtigen om roerende en onroerende giften en legaten te aanvaarden.
Titel 3. [1 Woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Hoofdstuk 1. [1 Definities]1
----------
(1)
Art. 4.95/1. [1 In deze titel wordt verstaan onder beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
1° een aangetekende brief;
2° een afgifte tegen ontvangstbewijs;
3° een elektronische aangetekende zending;
4° een e-mail met ontvangstbevestiging;
5° elke andere betekeningswijze dan de betekeningswijzen, vermeld in punt 1° tot en met 4°, die de minister bepaalt, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 71, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 1. Erkenning
Afdeling 1. [1 De erkenning en de intrekking van de erkenning als woonmaatschappij en de statuten van de woonmaatschappij]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 Erkenning als woonmaatschappij]1
----------
(1)
Art. 4.96.[1 Onder de voorwaarden, vermeld in artikel 4.36, § 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en in artikel 4.97 van dit besluit, en volgens de procedure, vermeld in deze onderafdeling, kan de minister vennootschappen erkennen als woonmaatschappij.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.97.[1 Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 4.36, § 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn vennootschappen voldoende actief in hun werkingsgebied om als woonmaatschappij erkend te worden en te blijven.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.97/1. [1 Overeenkomstig artikel 4.38, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, kan de minister beslissen om een uitzondering als vermeld in dat artikel toe te staan, in geval van een gemotiveerd verzoek van de vennootschap bij de erkenningsaanvraag, vermeld in artikel 4.98, of in geval van een gemotiveerd verzoek bij de aanvraag tot voorafgaande goedkeuring van de wijziging van de statuten, vermeld in artikel 4.102, § 1.
De uitzondering, vermeld in het eerste lid, voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° ze heeft een tijdelijk karakter;
2° ze brengt de toegankelijkheid en bereikbaarheid voor de kandidaat-sociale huurders, sociale huurders en andere belanghebbenden niet in het gedrang;
3° ze is noodzakelijk voor de continuïteit van de dienstverlening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 53, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 4.98.[1 § 1. De vennootschappen, vermeld in artikel 4.96, dienen hun aanvraag tot erkenning als woonmaatschappij met een beveiligde zending in bij het agentschap.
Het aanvraagdossier bevat de gegevens en de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.96 van dit besluit. Het aanvraagdossier bevat de volgende gegevens en stukken:
1° het ontwerp van statuten, opgesteld volgens de modelstatuten, vermeld in artikel 4.101 van dit besluit, en, in voorkomend geval, het ontwerp van intern reglement;
2° een toelichting en, in voorkomend geval, bewijsstukken over:
a) het werkingsgebied waarvoor een erkenning als woonmaatschappij wordt aangevraagd;
b) de activiteiten buiten het werkingsgebied in een overzicht met duiding erbij;
c) de wijze waarop een voldoende laagdrempelige bereikbaarheid voor de doelgroep wordt gewaarborgd;
d) de aandeelhouders van de vennootschap, met inbegrip van het aantal aandelen dat ze elk bezitten en de stemrechten die aan die aandelen zijn verbonden;
e) het sociaal woonpatrimonium waarover de vennootschap beschikt, hetzij als houder van een zakelijk recht, hetzij als verhuurster van woningen ingehuurd overeenkomstig artikel 4.40,4° VCW, binnen het werkingsgebied in een overzicht;
f) de expertise en kennis op het vlak van sociale verhuuractiviteiten en sociale huisvesting;
g) de personeelsformatie;
h) de wijze waarop wordt voldaan of zal worden voldaan aan de vereiste, vermeld in artikel 4.46/2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
i) de inschrijvings- en toewijzingsprocedure en het interne huurreglement;
j) de huurdersbegeleiding en -participatie;
k) de lokale netwerkvorming, de lokale inbedding en verankering, gestaafd met een advies van de lokale besturen in het werkingsgebied;
l) de interne controle;
m) het debiteurenreglement;
3° een financieel plan dat de financiële leefbaarheid van de woonmaatschappij voor de komende tien jaar aantoont. Daarbij wordt rekening gehouden met het patrimonium dat de woonmaatschappij verworven heeft of verworven zal hebben conform artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen of conform artikel 4.38, § 4 tot en met § 7, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Dat financiële plan voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) het voorspelt de geldstromen en de liquide middelen van de woonmaatschappij over een tijdshorizon van minimaal tien jaar;
b) het bevat alle lopende en geplande projecten van de woonmaatschappij in haar toekomstige werkingsgebied;
c) het is inhoudelijk consistent met de investerings-, renovatie- en onderhoudsplanning van de woonmaatschappij;
[2 4° in voorkomend geval een gemotiveerd verzoek tot uitzondering als vermeld in artikel 4.38, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]2
De minister kan de inhoud en de vorm van de gegevens en stukken die in het aanvraagdossier worden opgenomen, nader bepalen.
§ 2. Binnen tien dagen na de dag waarop het agentschap het aanvraagdossier heeft ontvangen, bezorgt het agentschap de aanvrager met een beveiligde zending een ontvangstmelding.
Het agentschap kan bij de aanvrager met een beveiligde zending aanvullende documenten of inlichtingen opvragen. De aanvrager bezorgt het agentschap met een beveiligde zending de aanvullende documenten of inlichtingen binnen de termijn die het agentschap bepaalt. Binnen tien dagen na de dag waarop het agentschap de aanvullende documenten of inlichtingen heeft ontvangen, bezorgt het agentschap de aanvrager met een beveiligde zending een ontvangstmelding.
§ 3. Binnen negentig dagen na de dag waarop de aanvrager de ontvangstmelding, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, of, in voorkomend geval, paragraaf 2, tweede lid, heeft ontvangen, beslist de minister over de aanvraag. De aanvrager wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van die beslissing. De minister bezorgt een afschrift van die beslissing aan de VMSW en de toezichthouder.
De beslissing tot toekenning van de erkenning als woonmaatschappij geldt als voorafgaande goedkeuring van de statutenwijzigingen die daarmee gepaard zouden gaan. De beslissing tot weigering van de erkenning als woonmaatschappij geldt als weigering van de goedkeuring van de statutenwijzigingen die daarmee gepaard zouden gaan, behoudens andersluidende beslissing.
Als de minister binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen beslissing neemt over de aanvraag, wordt de erkenning als woonmaatschappij geacht te zijn verleend.
Tenzij het om een woonmaatschappij gaat die erkend is conform artikel 205, § 2, van het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, bepaalt de minister in zijn beslissing tot toekenning van de erkenning de termijn waarbinnen de woonmaatschappij moet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.38, § 2 en § 4, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 54, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 4.99.[1 De erkenning als woonmaatschappij gaat in op de datum die in de erkenningsbeslissing van de minister vastgesteld is.
De erkenning als woonmaatschappij geldt voor 33 jaar.
Als de minister binnen de termijn, vermeld in artikel 4.98 § 3, eerste lid, geen beslissing neemt over de aanvraag, wordt de erkenning als woonmaatschappij geacht te zijn verleend. In dat geval gaat de erkenning in op de datum van het verstrijken van de termijn vermeld in artikel 4.98 § 3, eerste lid.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 2.
Art. 4.100.[1 Woonmaatschappijen verwerven binnen vijf jaar na hun erkenning alle rechten van de onroerende goederen die geschikt zijn voor de sociale huisvesting en die binnen hun werkingsgebied liggen, van sociale huisvestingsmaatschappijen, sociale verhuurkantoren, het Vlaams Woningfonds en van andere woonmaatschappijen.
In afwachting van de verwerving van alle rechten van de onroerende goederen die geschikt zijn voor de sociale huisvesting, vermeld in het eerste lid, verwerft de woonmaatschappij zo snel mogelijk minstens het beheer van die onroerende goederen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 2. [1 Intrekking en afstand van de erkenning]1
----------
(1)
Art. 4.100/1. [1 De Vlaamse Regering kan in de volgende gevallen de erkenning als woonmaatschappij intrekken:
1° de vennootschap voldoet niet meer aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.96 van dit besluit;
2° de vennootschap leeft de verplichtingen niet na die aan de woonmaatschappij door of krachtens de Vlaamse Codex Wonen van 2021 zijn opgelegd;
3° uit een prestatiebeoordeling die ten minste vier jaar na de vorige prestatiebeoordeling plaatsvindt, blijkt dat de vennootschap er niet in slaagt voor de operationele doelstellingen waarvoor ze tijdens de vorige prestatiebeoordeling een beoordeling "onvoldoende" of "voor verbetering vatbaar" heeft behaald, een beoordeling "goed" of "zeer goed" te behalen.
De Vlaamse Regering kan de erkenning als woonmaatschappij alleen intrekken nadat de vennootschap is gehoord. De vennootschap kan zich daarbij laten bijstaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.100/2. [1 De erkende woonmaatschappijen kunnen vrijwillig afstand doen van hun erkenning. Ze dienen daarvoor hun aanvraag met een beveiligde zending in bij het agentschap.
De aanvraag tot intrekking van de erkenning als woonmaatschappij bevat al de volgende documenten en gegevens:
1° een gedetailleerd stappenplan over de vereffening van de vennootschap;
2° een gedetailleerd stappenplan over de voortzetting van de sociale woonactiviteiten in het werkingsgebied in kwestie;
3° een gedetailleerd voorstel tot verdeling van het woonpatrimonium aan een of meer woonmaatschappijen;
4° de datum waarop de afstand ingaat. Die datum ligt ten minste drie maanden na de datum van de verzending, vermeld in het eerste lid.
Binnen tien dagen na de dag waarop het agentschap het aanvraagdossier heeft ontvangen, bezorgt het agentschap de aanvrager met een beveiligde zending een ontvangstmelding.
Binnen negentig dagen na de dag waarop de aanvrager de ontvangstmelding, vermeld in het derde lid, heeft ontvangen, beslist de minister over de vrijwillige afstand van erkenning. De minister brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van die beslissing.
De minister bezorgt een afschrift van de beslissing tot bekrachtiging van de verklaring tot afstand en de bijbehorende stukken aan de VMSW en de toezichthouder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 3. [1 Statuten van de woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 4.101.[1 De modelstatuten voor nieuwe woonmaatschappijen en voor woonmaatschappijen die zonder onderbreking van de rechtspersoonlijkheid een omvorming zijn van een of meer bestaande sociale huisvestingsmaatschappijen, zijn opgenomen in bijlage 10 en bijlage 11, die bij dit besluit zijn gevoegd.
De modelstatuten omvatten de bepalingen die minimaal moeten worden opgenomen in de statuten.
De woonmaatschappij kan aanvullende statutaire bepalingen opnemen als die niet strijdig zijn met de modelstatuten, de Vlaamse Codex Wonen van 2021, de dwingende bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of andere dwingende regelgeving.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.102.[1 § 1. In de statuten van de woonmaatschappijen kunnen geen wijzigingen worden aangebracht zonder de voorafgaande goedkeuring van de minister.
De woonmaatschappijen dienen hun aanvraag tot wijziging van de statuten met een beveiligde zending in bij het agentschap. Binnen zestig dagen na de dag waarop het agentschap de gewijzigde statuten heeft ontvangen, neemt de minister een beslissing over de statutenwijziging. De woonmaatschappij wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de ministeriële beslissing.
[2 In voorkomend geval omvat de aanvraag, vermeld in het tweede lid, het gemotiveerde verzoek tot uitzondering, vermeld in artikel 4.38, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]2
Als de minister binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, geen beslissing neemt, wordt de statutenwijziging geacht te zijn goedgekeurd.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, is de voorafgaande goedkeuring door de minister niet vereist voor de volgende statutenwijzigingen:
1° het in overeenstemming brengen van de statuten van woonmaatschappijen met de modelstatuten, vermeld in artikel 4.101;
2° een wijziging van de door de woonmaatschappij toegevoegde inhoud, met uitzondering van de inhoud die aan de modelstatuten verbonden is;
3° de vervanging van een of meer met naam genoemde personen, aandeelhouders of vennoten, op voorwaarde dat die vervanging geen andere wijzigingen van de statuten inhoudt;
4° de wijziging van de benaming van de vennootschap, op voorwaarde dat de rechtsvorm wordt behouden en dat de wijziging niet leidt tot aanpassingen aan het aantal aandeelhouders of vennoten;
5° een uitgifte van aandelen.
In de gevallen, vermeld in het eerste lid, brengt de woonmaatschappij het agentschap met een beveiligde zending op de hoogte van de statutenwijzigin]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 55, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Onderafdeling 4. [1 Samenwerking met en deelneming in andere rechtspersonen]1
----------
(1)
Art. 4.102/1. [1 § 1. De woonmaatschappij die een rechtstreeks of onrechtstreeks belang wil nemen in een andere rechtspersoon als vermeld in artikel 4.46/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, dient daarvoor met een beveiligde zending een gemotiveerd voorstel in bij het agentschap.
De minister kan de gegevens en de stukken die in het voorstel opgenomen worden, nader bepalen.
§ 2. Binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het agentschap het voorstel, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, heeft ontvangen, bezorgt het agentschap de woonmaatschappij een ontvangstmelding met een beveiligde zending of met een e-mail met ontvangstbevestiging.
Het agentschap kan bij de woonmaatschappij met een beveiligde zending aanvullende documenten of inlichtingen opvragen. De woonmaatschappij bezorgt het agentschap met een beveiligde zending de aanvullende documenten of inlichtingen binnen de termijn die het agentschap bepaalt.
§ 3. Binnen negentig dagen na de dag waarop de woonmaatschappij de ontvangstmelding, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, heeft ontvangen, of, in voorkomend geval, binnen negentig dagen na de dag waarop het agentschap de aanvullende documenten of inlichtingen, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, heeft ontvangen, beslist de minister over het voorstel. De woonmaatschappij wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van die beslissing. De minister bezorgt een afschrift van die beslissing aan de VMSW en de toezichthouder.
Als de minister binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen beslissing neemt over het voorstel, wordt het voorstel geacht te zijn toegestaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 5. [1 Procedure tot vaststelling en wijziging van de stemverhoudingen, vermeld in artikel 4.39/2, § 2, tweede lid, Vlaamse Codex Wonen van 2021]1
----------
(1)
Art. 4.102/2. [1 § 1. Wanneer een werkingsgebied voor een woonmaatschappij is afgebakend, legt de Vlaamse Regering, na het advies van de gemeenteraad van de gemeenten uit het werkingsgebied te hebben gevraagd, de stemverhouding, vermeld in artikel 4.39/2, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, vast op basis van de volgende criteria:
1° de verhouding tussen het aantal sociale huurwoningen per gemeente;
2° de verhouding tussen het aantal huishoudens per gemeente.
In voorkomend geval kan de Vlaamse Regering bij de vastlegging van de stemverhouding ook rekening houden met andere criteria die vermeld zijn in een advies van de gemeenteraad van een of meerdere gemeenten uit het werkingsgebied.
§ 2. De Vlaamse Regering kan de stemverhouding, vermeld in artikel 4.39/2, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 ambtshalve wijzigen, waarbij zij rekening houdt met de criteria vermeld in paragraaf 1, eerste lid. In voorkomend geval kan de Vlaamse Regering bij de wijziging van de stemverhouding ook rekening houden met andere criteria die vermeld zijn in een advies van de gemeenteraad van een of meerdere gemeenten uit het werkingsgebied.
De minister kan in geval van een verzoek als vermeld in artikel 4.102/3, paragraaf 1, de stemverhouding wijzigen, waarbij hij rekening houdt met de criteria vermeld in paragraaf 1, eerste lid. In voorkomend geval kan de minister bij de wijziging van de stemverhouding ook rekening houden met andere criteria die vermeld zijn in het verzoek of in de eventuele opmerkingen, vermeld in artikel 4.102/3, § 2, tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.102/3. [1 § 1. Een of meer gemeenten of OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen en aandeelhouder zijn van de woonmaatschappij, kunnen bij het agentschap een gemotiveerd verzoek tot wijziging van de stemverhouding, vermeld in artikel 4.39/2, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, indienen.
Een verzoek kan alleen ontvankelijk worden ingediend binnen het jaar na de eerste vernieuwde samenstelling van het bestuursorgaan van de woonmaatschappij die volgt op de lokale verkiezingen.
Het verzoek, vermeld in het eerste lid, wordt met een beveiligde zending bezorgd aan het agentschap. Het agentschap bezorgt binnen veertien dagen na ontvangst van het verzoek een ontvangstbevestiging aan de initiatiefnemers.
§ 2. Het agentschap bezorgt een kopie van het verzoek, vermeld in § 1, eerste lid, aan de gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen, aandeelhouder zijn van de woonmaatschappij en het verzoek niet hebben ondertekend.
De gemeenten en OCMW's, vermeld in het eerste lid, kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij het verzoek met een beveiligde zending aan het agentschap bezorgen binnen zestig dagen na de dag waarop ze de kopie van het verzoek hebben ontvangen.
§ 3. Binnen honderdtwintig dagen na de dag waarop de initiatiefnemers de ontvangstmelding, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, hebben ontvangen, brengt het agentschap alle gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen en er aandeelhouder van zijn, met een beveiligde zending op de hoogte van de beslissing over het verzoekschrift en, in voorkomend geval, van de nieuwe stemverhouding tussen gemeenten en OCMW's. Een afschrift ervan wordt meegedeeld aan de woonmaatschappij, de VMSW en de toezichthouder.
Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen beslissing wordt genomen, wordt het voorstel geacht te zijn geweigerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 72, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2. [1 Prestatiebeoordeling van woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 4.103.Er wordt een systeem van prestatiebeoordeling van de [1 woonmaatschappijen]1 ingesteld.
[1 Het systeem van prestatiebeoordeling, vermeld in het eerste lid, heeft de volgende doelstellingen:
1° transparante en eenduidige informatie over de werking van woonmaatschappijen verschaffen;
2° de woonmaatschappijen in staat stellen hun eigen prestaties te verbeteren;
3° de minister alle relevante informatie verstrekken voor de Vlaamse beleidsbeoordeling;
4° de minister toe laten de prestaties van de woonmaatschappijen te meten en te volgen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 74, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.104.[1 § 1. De minister stelt per doelstelling, vermeld in artikel 4.105 tot en met 4.110, de vereisten vast in een prestatiehandboek.]1
[1 § 1/1.]1 De [1 woonmaatschappijen]1 worden beoordeeld op de volgende prestatievelden:
1° de beschikbaarheid van woningen;
2° de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving;
3° de betaalbaarheid;
4° het sociale beleid;
5° de financiële [1 performantie]1;
6° de klantgerichtheid.
§2. De [1 woonmaatschappijen]1 zijn ertoe gehouden voor elk van de prestatievelden, vermeld in [1 paragraaf 1/1]1, 1°, 2° en 3°, een bijdrage te leveren aan de realisatie van de strategische doelstellingen.
De mate waarin de [1 woonmaatschappijen]1 een bijdrage leveren aan de realisatie van de strategische doelstellingen, wordt gemeten aan de hand van effectindicatoren.
§3. De [1 woonmaatschappijen]1 zijn ertoe gehouden voor elk van de prestatievelden, vermeld in [1 paragraaf 1/1]1, een of meer operationele doelstellingen te realiseren.
De mate waarin de [1 woonmaatschappijen]1 de operationele doelstellingen realiseren, wordt gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren.
§4. Bij het meten van de prestaties van de [1 woonmaatschappijen]1 wordt alleen rekening gehouden met de prestatie-indicatoren.
Bij het beoordelen van de prestaties van de [1 woonmaatschappijen]1 wordt rekening gehouden met de prestatie-indicatoren, de specifieke kenmerken die eigen zijn aan de [1 woonmaatschappijen]1, hun woningpatrimonium, de context waarin de [1 woonmaatschappijen]1 functioneren en de mate waarin de [1 woonmaatschappijen]1 de processen beheersen om de vereiste prestaties te garanderen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 75, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.105.[1 In het kader van het prestatieveld, vermeld in artikel 4.104, § 1/1, 1°, realiseren de woonmaatschappijen de volgende operationele doelstellingen als ze van toepassing zijn:
1° nieuwe sociale huurwoningen bouwen;
2° woningen inhuren op de private huurwoningenmarkt voor sociale onderverhuring;
3° vormen van sociale eigendomsverwerving aanbieden;
4° gronden en panden verwerven om sociale woonprojecten te realiseren;
5° een aantrekkelijke huurder zijn en kandidaat-verhuurders en verhuurders ontzorgen;
6° het aanbod afstemmen op de noden van de verschillende groepen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.106.[1 In het kader van het prestatieveld, vermeld in artikel 4.104, § 1/1, 2°, realiseren de woonmaatschappijen de volgende operationele doelstellingen:
1° instaan voor het onderhoud en het herstel van het eigen sociaal woonpatrimonium;
2° bewaken van de kwaliteit van het huurpatrimonium gedurende de volledige looptijd van het hoofdhuurcontract;
3° instaan voor de renovatie, de verbetering, de aanpassing of de vervanging van het eigen sociaal woningpatrimonium waar nodig;
4° kwaliteitsvolle woningen in een behoorlijke woonomgeving realiseren.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.107.[1 In het kader van het prestatieveld, vermeld in artikel 4.104, § 1/1, 3°, realiseren de woonmaatschappijen de volgende operationele doelstellingen:
1° prijsbewust bouwen;
2° prijsbewust huren;
3° prijsbewust verhuren.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.108.[1 In het kader van het prestatieveld, vermeld in artikel 4.104, § 1/1, 4°, realiseren de woonmaatschappijen de volgende operationele doelstellingen:
1° huisvestingsondersteuning bieden aan bewoners;
2° huurdersbegeleiding bieden aangepast aan de noden van de bewoners;
3° zich inzetten voor een zo goed mogelijke woonzekerheid;
4° bewonersgroepen betrekken bij sociale huurprojecten en wijkbeheer;
5° leefbaarheidsproblemen voorkomen en aanpakken.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.109.[1 In het kader van het prestatieveld, vermeld in artikel 4.104, § 1/1, 5°, realiseren de woonmaatschappijen de volgende operationele doelstellingen:
1° financieel leefbaar zijn op korte en lange termijn;
2° de kosten goed beheersen;
3° leegstand voorkomen en bestrijden;
4° huurachterstallen, sociale fraude en domiciliefraude voorkomen en bestrijden.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.110.[1 In het kader van het prestatieveld, vermeld in artikel 4.104, § 1/1, 6°, realiseren de woonmaatschappijen de volgende operationele doelstellingen:
1° burgers snel en duidelijk informeren;
2° beleidsinstanties en andere belanghebbende instanties snel en duidelijk informeren;
3° de dienstverlening afstemmen op hun klanten.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.111.§1. Onafhankelijk van de prestatiebeoordeling door de visitatiecommissie, vermeld in artikel 4.116, kan de minister [1 woonmaatschappijen]1 verplichten om een verbeterplan als vermeld in paragraaf 2, op te maken en uit te voeren, een of meer van de maatregelen, vermeld in artikel 4.51, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, opleggen of de Vlaamse Regering voorstellen om een van de maatregelen, vermeld in artikel 4.51, tweede lid, van de voormelde codex, op te leggen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op:
1° de verplichting voor de [1 woonmaatschappijen]1 om een bijdrage te leveren aan de realisatie van de strategische doelstellingen, vermeld in artikel 4.104, §2;
2° de verplichting voor de [1 woonmaatschappijen]1 om de operationele doelstellingen te realiseren, vermeld in artikel 4.104, §3;
3° de verplichting voor de [1 woonmaatschappijen]1 om de wettelijke en reglementaire verplichtingen en de principes van behoorlijk bestuur in acht te nemen.
§2. Het verbeterplan omvat de concrete acties die de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie voorstelt om de prestaties te verbeteren met het oog op de naleving van de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1. De voorgestelde acties moeten specifiek, meetbaar, acceptabel, resultaatgericht en tijdsgebonden zijn.
De minister bepaalt de termijn waarin het verbeterplan aan hem voorgelegd moet worden en kan [2 het agentschap]2 ermee belasten de [1 woonmaatschappij]1 te ondersteunen bij de opmaak ervan.
De beslissing van de minister tot gehele of gedeeltelijke goed- of afkeuring van het verbeterplan wordt samen met de eventuele voorwaarden, bemerkingen of voorstellen tot aanpassing en met de termijn voor de uitvoering ervan, met een beveiligde zending bezorgd aan de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie.
Een afschrift van het verbeterplan en van de beslissing van de minister wordt bezorgd aan [2 het agentschap]2, aan de voorzitter van de Visitatieraad, vermeld in artikel 4.115, en aan de toezichthouder.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 77, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 56, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 2. Gegevensverstrekking
Art. 4.112.De [1 woonmaatschappijen]1 bezorgen de actuele gegevens over de operationele doelstellingen, vermeld in artikel 4.105 tot en met 4.110, in de vorm van een digitaal prestatieregister aan de Prestatiedatabank.
De minister bepaalt welke gegevens minimaal in het digitaal prestatieregister van een [1 woonmaatschappij]1 moeten worden opgenomen, en de frequentie waarmee en de wijze waarop die gegevens van het digitaal prestatieregister in de Prestatiedatabank moeten worden overgenomen.
De [1 woonmaatschappijen]1 zijn verantwoordelijk voor de juistheid van hun gegevens. Ze worden geacht de gegevens te controleren en indien nodig te verbeteren of aan te vullen.
De gegevens van de digitale prestatieregisters worden samengebracht en eventueel geaggregeerd onder de verantwoordelijkheid van de minister of zijn gemachtigde.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.113. De entiteiten van het beleidsveld Wonen bezorgen de Prestatiedatabank, elk wat hun bevoegdheid en werking betreft, de actuele gegevens over de operationele doelstellingen, vermeld in artikel 4.105 tot en met 4.110.
Elke entiteit, vermeld in het eerste lid, is ervoor verantwoordelijk haar eigen gegevens aan te leveren of in te voeren in de Prestatiedatabank conform de technische richtlijnen die het agentschap ter beschikking stelt.
De minister bepaalt de gegevens die elke entiteit, vermeld in het eerste lid, minimaal ter beschikking stelt van de Prestatiedatabank, en de frequentie waarmee en de wijze waarop de gegevens ter beschikking gesteld worden.
Art. 4.114.§1. De entiteiten van het beleidsveld Wonen hanteren de Prestatiedatabank als beleidsinstrument om een efficiënt sociaal woonbeleid te ontwikkelen en uit te voeren en om de visitatiecommissie toe te laten de prestaties van een [1 woonmaatschappij]1 te beoordelen.
§2. De gegevens van de Prestatiedatabank worden bewaard zolang ze nodig zijn om de administratieve taken in het kader van de erkenningen van de [1 woonmaatschappijen]1, om het sociaal woonbeleid uit te voeren en om de ontwikkeling van het sociaal woonbeleid beleidsmatig op te volgen.
§3. De entiteiten van het beleidsveld Wonen hebben toegang tot de gegevens in de Prestatiedatabank die ze zelf verstrekken.
Toegang tot de gegevens uit de Prestatiedatabank kan alleen verleend worden aan ambtenaren van de entiteiten van het beleidsveld Wonen en aan leden van de visitatiecommissie, in zoverre die toegang vereist is voor de beoordeling van de prestaties van [1 woonmaatschappijen]1, voor de verificatie van de uitvoering van een verbeterplan of voor het technische onderhoud van de databank.
De minister of zijn gemachtigde kan de gegevens uit de Prestatiedatabank onder contractuele voorwaarden en binnen de perken van de opdrachten doorgeven voor beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek waarvan de output eigendom blijft van de Vlaamse Gemeenschap. Afgeleide statistische informatie kan in geaggregeerde vorm worden gebruikt om het publiek te informeren.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 79, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 3. [1 Beoordeling van de prestaties van woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 4.115.§1. Er wordt een ploeg van visitatoren, hierna Visitatieraad te noemen, opgericht die bestaat uit maximaal vijftien personen die samen over de volgende deskundigheid en ervaring beschikken:
1° kennis van sociale aspecten en welzijnsaspecten van het wonen, namelijk leefbaarheid, woonzekerheid, integratie en gelijke kansen van bewoners;
2° kennis van financiën, bedrijfskunde en bestuurskunde en ervaring in het bedrijfsleven;
3° kennis van de organisatie en financiering van de sociale huisvesting;
4° kennis van de verkoop [1 , verhuring, inhuring en onderverhuring]1 van onroerende goederen en ervaring in de ontwikkeling van woonprojecten.
De minister benoemt de leden en de voorzitter van de Visitatieraad, vermeld in het eerste lid, na een openbare oproep tot kandidaatstelling.
§2. Per prestatiebeoordeling wordt een visitatiecommissie opgericht, waarin de volgende leden van de Visitatieraad op basis van hun specifieke expertise worden opgenomen:
1° één lid dat minimaal beschikt over de competentie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°;
2° één lid dat minimaal beschikt over de competentie en ervaring, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°;
3° één lid dat minimaal beschikt over de competentie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.
Minstens een van de leden van de visitatiecommissie moet ook beschikken over de competentie en ervaring, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°.
De voorzitter van de Visitatieraad stelt de visitatiecommissies samen na overleg in de Visitatieraad en wijst per visitatiecommissie onder de leden van de Visitatieraad een voorzitter, twee leden en drie plaatsvervangers aan.
§3. De minister bepaalt het bedrag van de vergoeding voor de voorzitter van de Visitatieraad en voor de voorzitters en de leden van de visitatiecommissies.
§4. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor beschikbaar zijn op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, kan de minister de kosten voor de organisatie van de prestatiebeoordeling geheel of gedeeltelijk ten laste nemen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 81, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.116.De visitatiecommissie beoordeelt periodiek, één keer om de zes jaar, de prestaties van elke [1 woonmaatschappij]1 na een visitatie van de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen om:
1° de prestatiebeoordeling van een of meer [1 woonmaatschappijen]1 te vervroegen als de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie bij de laatste prestatiebeoordeling voor een of meer operationele doelstellingen een beoordeling voor verbetering vatbaar of onvoldoende behaald heeft;
2° de prestatiebeoordeling van een of meer [1 woonmaatschappijen]1 uit te stellen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 82, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.117.§1. Minstens drie maanden voor de datum waarop een visitatie bij een [1 woonmaatschappij]1 zal plaatsvinden, genereert de visitatiecommissie voor de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie op een gestandaardiseerde manier een output uit de Prestatiedatabank.
Uiterlijk tien weken vóór de eerste visitatiedag bezorgt de [1 woonmaatschappij]1 aan de visitatiecommissie een geactualiseerde versie van de lijst van lokale woon- en welzijnsactoren en vertegenwoordigers van bewonersgroeperingen die in de prestatiedatabank opgenomen is.
De visitatiecommissie brengt de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie onmiddellijk met een beveiligde zending op de hoogte van de output uit de Prestatiedatabank.
§2. Als de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie vaststelt dat de gegevens waarop de output uit de Prestatiedatabank gebaseerd is, niet correct, niet volledig of niet recent zijn, actualiseert ze binnen een termijn van één maand, die ingaat op de dag na de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, derde lid, haar digitaal prestatieregister in de Prestatiedatabank.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 83, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.118.Uiterlijk één maand voor de datum waarop een visitatie bij een [1 woonmaatschappij]1 plaatsvindt, bezorgt de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie de visitatiecommissie met een beveiligde zending alle gegevens en stukken die relevant zijn voor de prestatiebeoordeling van de [1 woonmaatschappij]1.
De minister kan de gegevens en stukken die voor de prestatiebeoordeling van de [1 woonmaatschappijen]1 aan de visitatiecommissie bezorgd moeten worden, nader bepalen.
Als de visitatiecommissie vaststelt dat de gegevens of stukken die haar conform het eerste lid bezorgd zijn, niet correct, niet volledig of niet recent zijn, kan ze bij de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie de ontbrekende gegevens of stukken opvragen. De [1 woonmaatschappij]1 in kwestie bezorgt de visitatiecommissie met een beveiligde zending de ontbrekende gegevens of stukken.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 84, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.119.Uiterlijk tien werkdagen voor de datum waarop een visitatie bij een [1 woonmaatschappij]1 plaatsvindt, bezorgt de visitatiecommissie de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie de meest recente output uit de Prestatiedatabank voor de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 85, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.120.[1 De visitatie door de visitatiecommissie verloopt op basis van de richtlijnen in het prestatiehandboek, vermeld in artikel 4.104, § 1. Voorafgaandelijk aan de beslissing over de vaststelling van het prestatiehandboek deelt de minister het prestatiehandboek en elke wijziging ervan mee aan de Vlaamse Regering.
Het prestatiehandboek, vermeld in het eerste lid, omvat de methodologie en de criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of de woonmaatschappij in voldoende mate bijdraagt aan het bereiken van het bindend sociaal objectief van de gemeenten in het werkingsgebied waarvoor ze erkend is, vermeld in artikel 4.40/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 86, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.121.§1. De visitatiecommissie legt haar beoordeling van de prestaties van de [1 woonmaatschappij]1 vast in een voorlopig visitatierapport, dat binnen een termijn van zes weken, die ingaat op de dag na de laatste dag van de visitatie, met een beveiligde zending wordt bezorgd aan de [1 woonmaatschappij]1.
Het voorlopige visitatierapport bevat ten minste de volgende gegevens:
1° een inleiding met een korte toelichting bij de opzet van de prestatiebeoordeling;
2° een [1 samenvatting van]1 de beoordeling van de prestaties van de [1 woonmaatschappij]1 per operationele doelstelling;
3° een beknopte beschrijving van de [1 woonmaatschappij]1, haar voorgeschiedenis en [1 haar werkingsgebied]1;
4° voor elk van de operationele doelstellingen, voor zover van toepassing, een beoordeling 'zeer goed', 'goed', 'voor verbetering vatbaar' of 'onvoldoende', met een motivering voor die beoordeling, verwijzend naar de prestatie-indicatoren en naar de informatie uit de gesprekken;
5° aanbevelingen voor de [1 woonmaatschappij]1;
6° een advies voor de minister over de te nemen maatregelen voor de [1 woonmaatschappij]1;
7° [1 ...]1
§2. Tot drie weken vóór de dag waarop de visitatiecommissie een toelichting geeft aan [1 het bestuursorgaan]1 als vermeld in paragraaf 4, kan de [1 woonmaatschappij]1 met een beveiligde zending technische correcties op de eerste versie van het voorlopige visitatierapport aan de visitatiecommissie bezorgen.
§3. Uiterlijk één week vóór de dag waarop de visitatiecommissie een toelichting geeft aan [1 het bestuursorgaan]1 als vermeld in paragraaf 4, bezorgt de visitatiecommissie met een beveiligde zending een nieuw voorlopig visitatierapport aan de [1 woonmaatschappij]1, rekening houdend met de technische correcties.
§4. [1 De visitatiecommissie licht de meest recente versie van het voorlopige visitatierapport toe op een vergadering van het bestuursorgaan van de woonmaatschappij die volgt op de terbeschikkingstelling van het voorlopige visitatierapport. Die vergadering wordt georganiseerd binnen een termijn van vijftien weken, die ingaat op de dag na de dag waarop het eerste voorlopige visitatierapport ter beschikking wordt gesteld.
Binnen een termijn van zes weken, die ingaat op de dag na de dag waarop de visitatiecommissie de toelichting, vermeld in het eerste lid, geeft, kan de woonmaatschappij de visitatiecommissie met een beveiligde zending haar opmerkingen over het voorlopige visitatierapport bezorgen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 87, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.122.[1 Rekening houdend met de opmerkingen van de woonmaatschappij, vermeld in artikel 4.121, § 4, tweede lid, stelt de visitatiecommissie een definitief visitatierapport op, dat binnen tien weken na de eerste visitatiedag door de voorzitter van de Visitatieraad, vermeld in artikel 4.115, aan de minister bezorgd wordt en dat met een beveiligde zending aan de woonmaatschappij bezorgd wordt.
Binnen dertig dagen na de dag van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, kan de woonmaatschappij de minister een reactie op het definitieve visitatierapport bezorgen, waarin ze in voorkomend geval aangeeft welke initiatieven ze zal nemen om haar prestaties te verbeteren. De minister bezorgt die reactie ook aan de voorzitter van de Visitatieraad, vermeld in art. 4.115.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 88, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.123.De minister beslist welke van de maatregelen, vermeld in onderafdeling 4, hij verbindt aan de prestatiebeoordeling van de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie. De beslissing van de minister wordt bezorgd aan de voorzitter van de Visitatieraad, het agentschap en met een beveiligde zending aan de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 89, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.124.Het agentschap maakt de beslissing van de minister over de prestatiebeoordeling, het definitieve visitatierapport van de prestatiebeoordeling en de eventuele reactie van de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie publiek bekend.
De minister bepaalt de wijze waarop de publieke bekendmaking, vermeld in het eerste lid, verloopt.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 90, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 4. Maatregelen die aan de prestatiebeoordeling verbonden kunnen worden
Art. 4.125.[1 Als uit het definitieve visitatierapport van de prestatiebeoordeling van een woonmaatschappij blijkt dat ze voor een of meer operationele doelstellingen een beoordeling 'zeer goed' of 'goed' behaald heeft, kan de minister een of meer van de volgende maatregelen opleggen:
1° een uitstel van de eerstvolgende prestatiebeoordeling;
2° de aanduiding van de operationele doelstellingen waarvoor de woonmaatschappij een beoordeling 'zeer goed' of goed' behaald heeft, als voorbeeld voor andere woonmaatschappijen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 91, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.126.§1. Als uit het definitieve visitatierapport van de prestatiebeoordeling van een [1 woonmaatschappij]1 blijkt dat ze voor een of meer operationele doelstellingen een beoordeling 'voor verbetering vatbaar' of 'onvoldoende' behaald heeft, kan de minister de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie verplichten om een verbeterplan op te maken en uit te voeren.
Het verbeterplan omvat de concrete acties die de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie voorstelt om de prestaties te verbeteren op het vlak van een of meer operationele doelstellingen waarvoor de [1 woonmaatschappij]1 in kwestie een beoordeling 'voor verbetering vatbaar' of 'onvoldoende' behaald heeft. De voorgestelde acties moeten specifiek, meetbaar, acceptabel, resultaatgericht en tijdsgebonden zijn.
§2. De bepalingen van artikel 4.111, §2, tweede, derde en vierde lid, zijn van toepassing op dit artikel.
Als de minister het verbeterplan als niet voldoende of niet haalbaar beschouwt of als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen verbeterplan wordt bezorgd, kan hij beslissen om een of meer van de maatregelen, vermeld in artikel 4.127, op te leggen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 92, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.127.Als uit het definitieve visitatierapport van de prestatiebeoordeling van een [1 woonmaatschappij]1 blijkt dat ze voor een of meer operationele doelstellingen een beoordeling onvoldoende' behaald heeft, kan de minister de maatregel, vermeld in artikel 4.126 van dit besluit, en een of meer van de maatregelen, vermeld in artikel 4.51, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, opleggen, met uitzondering van punt 6° van de voormelde bepaling.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid kan de minister de Vlaamse Regering voorstellen om een van de maatregelen, vermeld in artikel 4.51, eerste lid, 6°, en tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op te leggen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 93, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 5. Bijzondere bepaling in geval van een fusie
Art. 4.128.Als een [1 woonmaatschappij]1 fuseert met een andere [1 woonmaatschappij]1 door die [1 woonmaatschappij]1 over te nemen, houdt de visitatiecommissie bij haar eerstvolgende prestatiebeoordeling rekening met de definitieve visitatierapporten van de laatste prestatiebeoordeling voor de fusie en beoordeelt ze in voorkomend geval de uitvoering van de verbeterplannen die het gevolg waren van die prestatiebeoordeling.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 94, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 2. [1 Bestuur en werking]1
----------
(1)
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 4.128/1. [1 De minister kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop het bestuursorgaan het bindend advies van de sociale huurders verkrijgt voor de aanstelling van een bijkomende bestuurder als vermeld in artikel 4.39/5, § 4, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Ter uitvoering van artikel 4.39/5, § 5, van de voormelde codex, wordt voor het vaststellen van het aantal sociale huurwoningen dat in beheer is, gebruik gemaakt van het totaal van de sociale huurwoningen die de woonmaatschappij beheert, inhuurt of in erfpacht heeft genomen, zoals opgenomen in de prestatiedatabank, op basis van de gegevens op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanstelling of de mandaatverlenging van een lid van het orgaan van dagelijks bestuur. Die vaststelling vindt plaats bij elke aanstelling van een lid van het orgaan van dagelijks bestuur en bij elke verlenging van een mandaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 96, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.129.Elke beslissing van [1 het bestuursorgaan]1 over het beheer van de vennootschap met een significante impact op de financiële middelen of op de personeelsinzet, wordt omstandig gemotiveerd en houdt rekening met:
1° de maatschappelijke opdracht van de [1 woonmaatschappij]1;
2° de huidige en te verwachten toekomstige financieel-economische toestand.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 97, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.130.Nadat de [1 woonmaatschappijen]1 een schriftelijke machtiging van de minister hebben ontvangen, mogen ze roerende en onroerende giften en legaten aanvaarden.
[1 De machtiging, vermeld in het eerste lid, is niet vereist om roerende en onroerende giften te aanvaarden die uitgaan van een andere woonmaatschappij, een gemeente, een OCMW, een andere publiekrechtelijke rechtspersoon of het Vlaams Woningfonds.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 98, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.131.De minister is ertoe gemachtigd om nadere regels uit te werken voor:
1° de interne beheersaspecten van de [1 woonmaatschappijen]1;
2° [1 de indeling van de verrichtingen in de financiële administratie, de boekhoudkundige waarderings- en rubriceringsregels, de financiële rapportering aan de Vlaamse overheid, de boekhoudkundige verrichtingen en de boekhoudkundige rapportering van de woonmaatschappijen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 99, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2. Systeem van interne controle
Art. 4.132.[2 §1]2 Elke [1 woonmaatschappij]1 zorgt voor een behoorlijk werkend systeem van interne controle waarbij de kritieke processen formeel worden beschreven in procedures, die [1 het bestuursorgaan]1 heeft vastgesteld en die taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden vastleggen en aangeven hoe, door wie en tijdens welk onderdeel van het proces controles worden uitgevoerd. Het gaat om de processen in verband met:
1° de financiële procedures voor activiteiten inzake kas- en liquiditeitenbeheer, voorraad- en materialenbeheer, inkomende facturen en betalingen en loonadministratie, bestellingen en overheidsopdrachten;
2° het personeelsbeheer, namelijk de aanwijzing van de verantwoordelijke voor het personeelskader, de processen om personeel aan te werven en te ontslaan en om lonen en sociale voordelen uit te betalen;
3° het beheer, de beveiliging van gegevens en activa en het voorkomen van fraude;
4° procedures zoals de controle op het correcte verloop van de toewijzingen, de opvolging van het debiteurenbeheer en de behandeling van klachten met toepassing van titel II, hoofdstuk 5, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018;
[1 5° de verantwoording van de verdeelsleutels die de woonmaatschappij hanteert voor de toewijzing van kosten aan haar verschillende activiteiten.]1
[2 § 2. Elke woonmaatschappij die minstens 5000 sociale huurwoningen in beheer heeft, beschikt over een intern auditcomité.
Het interne auditcomité bestaat uit minimum drie bestuurders waarvan maximum een uitvoerende bestuurder en onder wie een voorzitter, die worden benoemd door het bestuursorgaan. Het interne auditcomité vergadert als het dat noodzakelijk acht om zijn taken naar behoren te vervullen en minstens vier keer per jaar. Het interne auditcomité brengt telkens verslag uit over die vergaderingen aan het bestuursorgaan en rapporteert jaarlijks aan het bestuursorgaan ter voorbereiding van de algemene vergadering.
De leden van het interne auditcomité beschikken samen over de vereiste bekwaamheden en een voldoende graad van onafhankelijkheid ten opzichte van het dagelijks bestuur van de vennootschap.
De bevoegdheden, verantwoordelijkheden, taken en wijze van verslaggeving van het interne auditcomité aan het bestuursorgaan van de woonmaatschappij worden nader omschreven in het auditcharter.
In het vierde lid wordt verstaan onder auditcharter: een handvest waarin de functie, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden omschreven van het interne auditcomité, vastgesteld door het bestuursorgaan van de woonmaatschappij.
Het interne auditcomité heeft toegang tot alle informatie en kan op autonome wijze elk onderzoek laten uitvoeren door een beroep te doen op interne medewerkers en op externe experten.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 89, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-04-26/67, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 4.132/1. [1 Elke woonmaatschappij heeft een debiteurenreglement dat door haar bestuursorgaan is goedgekeurd, en waarin minimaal de volgende elementen worden opgenomen:
1° de procedure die de vennootschap hanteert op het vlak van de inning en betaling van vorderingen op huurders;
2° de regels en de voorwaarden die gehanteerd worden bij het dubieus verklaren van een vordering op een huurder,
3° de regels voor het boeken van waardeverminderingen en de definitieve afboeking wegens oninbaarheid.
De minister kan bijkomende regels bepalen voor het debiteurenbeheer en de minimale waarderingsregels bij het boeken van waardeverminderingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 101, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2/1. [1 Jaarverslag, boekhouding en rapportering]1
----------
(1)
Art. 4.132/2. [1 De minister kan de rubrieken die minstens in het jaarverslag worden opgenomen en de boekhoudings- en rapporteringsregels nader bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 102, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 3. Aanwerving en bezoldigingsvoorwaarden van de directeur
Art. 4.133.Met het oog op elke aanwerving van een directeur stelt [1 het bestuursorgaan]1 onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, een functiebeschrijving op met leidinggevende en andere competenties die daaraan verbonden zijn, en andere specifieke vereisten, de aanwervingsvoorwaarden, de aanwervingsprocedure en de bezoldigingsvoorwaarden.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 103, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.134.De kandidaat-directeur moet houder zijn van een van de volgende diploma's of bekwaamheidsbewijzen:
1° een masterdiploma of een licentiaatsdiploma van het universitair onderwijs;
2° een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld is met universitair onderwijs;
3° een bewijs van bekwaamheid dat een validerende instantie verleend heeft op basis van elders verworven competenties.
In afwijking van het eerste lid, kan [1 het bestuursorgaan]1 van een [1 woonmaatschappij]1 toelaten dat houders van een bachelordiploma, een kandidaatsdiploma of een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs zich kandidaat stellen. In dat laatste geval bepaalt de [1 woonmaatschappij]1 het minimumaantal jaren nuttige werkervaring in een leidinggevende functie, dat minstens drie jaar moet bedragen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 104, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.135. Om toegang te hebben tot de functie van directeur, moet de kandidaat een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor hij solliciteert, en de burgerlijke en politieke rechten genieten.
Het passende gedrag wordt onder meer getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister. Als daarop ongunstige vermeldingen voorkomen, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen.
Art. 4.136.[1 Het bestuursorgaan]1 van de [1 woonmaatschappij]1 kan bijkomende aanwervingsvoorwaarden opleggen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 105, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.137.[1 Het bestuursorgaan]1 geeft een selectiebureau minstens de volgende opdrachten, rekening houdend met de vastgestelde functiebeschrijving en de aanwervings- en bezoldigingsvoorwaarden:
1° een vacaturebericht opstellen en publiceren in de daarvoor geschikte bovenlokale media;
2° de kandidaten screenen en selecteren;
3° een beperkte lijst van geselecteerde kandidaten bezorgen aan [1 het bestuursorgaan]1.
[1 Het bestuursorgaan]1 organiseert een gesprek met de kandidaten die zijn opgenomen in de lijst, vermeld in het eerste lid, 3°, en kiest daaruit de kandidaat die hij het meest geschikt acht voor de functie van directeur.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 106, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.138.[1 Het bestuursorgaan]1 stelt bij elke aanwerving van de directeur een geïndividualiseerde bezoldigingsregeling voor de functie vast volgens de voorwaarden, vermeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Die bezoldiging moet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.139 en 4.140 van dit besluit.
Bij elke beslissing tot toekenning van een barema in een salarisschaal van een directeur of van een managementtoelage aan een directeur, en bij elke andere beslissing over het bezoldigingspakket van de directeur, wordt er rekening gehouden met de bepalingen, vermeld in artikel 4.129 en met de doelstellingen die aan de directeur worden opgelegd, en met de evaluatie vooraf, vermeld in artikel 4.139, §3.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 107, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.139.§1. De directeur ontvangt bij de aanstelling door [1 het bestuursorgaan]1 een salarisschaal die overeenstemt met het aantal jaren nuttige werkervaring en het barema dat daaraan verbonden is.
De [1 woonmaatschappij]1 past voor de verloning van de directeur de barema's en de salarisschalen toe, vermeld in artikel VII.12 van het Vlaams Personeelsstatuut.
Bij de toekenning van een overeenstemmende salarisschaal en het bijbehorende barema wordt rekening gehouden met de voorwaarden en de beperkingen, vermeld in dit artikel, en wordt alleen gebruikgemaakt van de salarisschalen, vermeld in dit artikel.
§2. Het aanvangssalaris van een directeur kan maximaal overeenkomen met een overeenstemmend barema in de salarisschaal A285.
§3. De toe te kennen salarisschalen worden ingedeeld in de volgende twee groepen:
1° A111, A112, A113, A114 en A122;
2° A211, A212, A213, A285, A286 en A288.
Voor een salarisverhoging binnen dezelfde groep moet er minimaal twee jaar zijn verstreken tussen de aanstelling en de salarisschaalverhoging, alsook tussen twee salarisverhogingen binnen dezelfde groep. Het is de [1 woonmaatschappij]1 toegestaan om tijdens een te bepalen proefperiode na de aanwerving een lagere loonschaal toe te passen, in afwachting van een positieve evaluatie.
Een salarisverhoging naar de eerstvolgende groep van salarisschalen is mogelijk als er minimaal een periode van zes jaar is verstreken tussen de aanstelling als directeur en de toekenning van een overeenstemmend barema in een salarisschaal van een volgende groep, na een voorafgaande positieve evaluatie.
In afwijking van het tweede en derde lid kan beslist worden tot een snellere salarisverhoging of overgang naar een volgende groep van salarisschalen vanwege het uitzonderlijk presteren van de directeur. Die afwijking moet gebaseerd zijn op een bijzondere prestatie.
§4. De salarisschalen, vermeld in dit artikel, bevatten bruto bedragen en zijn sinds 1 januari 2009 van toepassing op het personeel van de Vlaamse overheid (spilindex 138,01).
De brutobedragen worden aan de index aangepast volgens het indexeringsmechanisme voor de salarissen van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid. Na de start in een bepaalde loonschaal kan het loon verder worden geïndexeerd volgens de algemene wettelijke bepalingen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 108, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.140.Het salaris van de directeur kan door [1 het bestuursorgaan]1 uitsluitend aangevuld worden met een managementtoelage.
De aanvullende managementtoelage bedraagt maximaal 20% van het geïndexeerde jaarsalaris dat van toepassing is in de maand december van het evaluatiejaar en kan alleen worden toegekend vanwege het uitzonderlijk presteren van de directeur. De [1 woonmaatschappij]1 moet daarvoor sinds minstens een jaar beschikken over een stelsel van beoordeling van de prestaties van de directeur, met inbegrip van een functiebeschrijving en een evaluatie.
Bij een fusie van [1 woonmaatschappijen]1 kan een managementtoelage van maximaal 20% van het geïndexeerde jaarsalaris worden toegekend aan alle directeurs die hebben bijgedragen aan de realisatie van de fusie, ook al bekleden ze die functie niet meer in de nieuwe gefuseerde maatschappij. In dat geval is het niet noodzakelijk dat de [1 woonmaatschappij]1 sinds minstens een jaar beschikt over een stelsel van beoordeling van de prestaties van de directeur.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 109, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.141.De [1 woonmaatschappij]1 maakt het volledige bezoldigingspakket van de directeur bekend door het op transparante, maar niet nominatieve wijze op te nemen in het jaarverslag en openbaar te maken op de website van het agentschap. Het bezoldigingspakket omvat de salarisschaal, met vermelding van de geldelijke minima en maxima die daarmee overeenkomen, de eventuele managementtoelage, het beschikken over een dienstwagen en een groepsverzekering. Bij de eventuele managementtoelage en de groepsverzekering worden de voorwaarden en de minima en maxima vermeld.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 110, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.142.[1 Het bestuursorgaan]1 is ervoor bevoegd een groepsverzekering voor de directeur af te sluiten. Het totale uit te keren verzekeringsbedrag mag niet hoger zijn dan het verschil tussen het pensioen van de directeur en het maximale pensioen dat een Vlaamse ambtenaar kan genieten.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 111, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.143.§1. [1 Het bestuursorgaan]1 neemt een beslissing over de aankoop of financiële huur (lease) van een bedrijfswagen voor de directeur conform de bepalingen van dit artikel.
De reële aankoopprijs voor een bedrijfswagen bedraagt maximaal 25.000 euro, in voorkomend geval verhoogd met de overnamewaarde van een vorige bedrijfswagen die minimaal vijf jaar in gebruik genomen is. De financiële huur (lease) van een bedrijfswagen is afgestemd op hetzelfde maximumbedrag en heeft een maximale kostprijs van 580 euro per maand, inclusief onderhoud en verzekering.
In afwijking van het tweede lid bedraagt de reële aankoopprijs maximaal 30.000 euro en bedraagt de maximale kostprijs voor de financiële huur maximaal 660 euro per maand voor een bedrijfswagen die uitsluitend aangedreven wordt door een elektrische motor of waterstof, of waarvan de motor, ook al is het maar gedeeltelijk of tijdelijk, aangedreven wordt met aardgas of die een plug-in hybridevoertuig is.
In het derde lid wordt verstaan onder plug-in hybride voertuig: een plug-in hybridevoertuig als vermeld in artikel 2.2.6.0.7, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
In geval van een beslissing tot aankoop of inhuurname van een voertuig waarvan de motor, ook al is het maar gedeeltelijk of tijdelijk, aangedreven wordt met aardgas, of van een plug-in hybride voertuig, motiveert [1 het bestuursorgaan]1 de keuze vanuit de afweging van energie-efficiëntie. De beslissing voorziet tegelijk in de invoering van een wagenreglement dat toelaat het gebruik van het plug-in hybride voertuig te monitoren op het vlak van energieverbruik en rij- en laadgedrag.
Alle bedragen, vermeld in dit artikel, zijn exclusief btw en worden jaarlijks op 1 januari geactualiseerd op basis van de gezondheidsindex van de maand december, vertrekkend van het indexcijfer 100 voor het jaar 2013 (basis 2013)
§2. Terug te betalen professionele onkosten van de directeur moeten gerechtvaardigd zijn voor de uitoefening van de functie en moeten altijd worden verantwoord met bewijsstukken. Voor verplaatsingen met de eigen wagen zijn verklaringen op erewoord toegelaten.
In afwijking van het eerste lid kunnen forfaitaire vergoedingen en premies worden toegekend die zijn afgesproken binnen het sociaal overleg tussen werkgever en werknemer en kunnen forfaitaire vergoedingen worden toegekend voor professionele onkosten, zoals voor het gebruik van telefonie, internet en openbaar vervoer, conform het kostenbeleid dat [1 het bestuursorgaan]1 daarover heeft vastgelegd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 112, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 4. [1 Presentiegelden en onkostenvergoedingen voor de leden van het bestuursorgaan]1
----------
(1)
Art. 4.144.[1 De leden van het bestuursorgaan kunnen ten laste van de woonmaatschappij een presentiegeld ontvangen voor hun aanwezigheid op de beraadslagende vergaderingen van het bestuursorgaan [2 , het interne auditcomité]2 of van het orgaan van dagelijks bestuur waarvan ze deel uitmaken.
De algemene vergadering bepaalt het bedrag van het presentiegeld per zitting. Dat bedrag mag niet hoger zijn dan het hoogste bedrag aan presentiegeld dat aan de gemeenteraadsleden van een gemeente binnen het werkingsgebied van de woonmaatschappij wordt toegekend.
In afwijking van het tweede lid kan aan de voorzitter of plaatsvervangende voorzitter van het bestuursorgaan die conform het intern reglement van woonmaatschappij is aangewezen, maximaal een dubbel presentiegeld worden toegekend voor het bijwonen van de beraadslagende vergaderingen van het bestuursorgaan of van het orgaan van dagelijks bestuur.
Beraadslagende vergaderingen van de comités waaraan leden van het bestuursorgaan deelnemen, komen niet in aanmerking voor een presentiegeld.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 113, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-04-26/67, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 4.145.[1 Een woonmaatschappij vergoedt per bestuurder maximaal 24 aanwezigheden op zittingen van het bestuursorgaan of van het orgaan van dagelijks bestuur met een presentiegeld.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 113, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.146.[1 De bestuurders die deelnemen aan vergaderingen van het bestuursorgaan, van het orgaan van dagelijks bestuur, of van de comités, of aan de vergaderingen van het lokaal woonoverleg, kunnen alle kosten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun mandaat, terugbetaald krijgen. De kosten worden altijd met bewijsstukken verantwoord. Voor verplaatsingen met de eigen wagen zijn verklaringen op erewoord toegelaten.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 113, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 3. [1 Opdrachten in het kader van onderverhuring]1
----------
(1)
Art. 4.147.[1 De overeenkomsten voor het huren van woningen op de private huurmarkt, vermeld in artikel 4.53/2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, worden opgesteld conform de typehuurovereenkomsten die opgenomen zijn in bijlage 13 en 14, die bij dit besluit zijn gevoegd.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 114, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 4. Bevoegdheden
Afdeling 1. Onroerende transacties
Art. 4.148.De minister is ertoe gemachtigd om nadere regels uit te werken voor de onroerende transacties, vermeld in artikel 4.27, eerste lid, 1°, 2°, en 4°, en artikel 4.45 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in het kader van de erkenning van een [1 woonmaatschappij]1.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 115, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2. Overdracht van sociale huurwoningen en niet-residentiële ruimten
Onderafdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 4.149.[1 In deze afdeling wordt onder referentiedatum verstaan: de datum waarop het bestuursorgaan van de woonmaatschappij ingestemd heeft met de verkoop.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 116, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.150.De [1 woonmaatschappijen]1 kunnen onroerende goederen verkopen, in erfpacht afstaan of er een recht van opstal op verlenen volgens de voorwaarden, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in deze afdeling en in de bijlagen 9 en 12, die bij dit besluit zijn gevoegd.
In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van dit besluit en de voormelde bijlagen niet van toepassing op de woningen die gefinancierd worden door het Financieringsfonds of door Vlabinvest apb.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 117, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 2. Sociale huurwoningen
Art. 4.151.§1. Bij de vrijwillige verkoop van sociale huurwoningen aan de zittende huurder wordt de kandidaat-koper als woonbehoeftig beschouwd als hij op de referentiedatum aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
2° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of perceel, bestemd voor woningbouw;
3° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
4° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat hij of een van zijn gezinsleden zelf volledig of gedeeltelijk in vruchtgebruik heeft gegeven;
5° hij of een van zijn gezinsleden is geen zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap waarin hij zakelijke rechten als vermeld in punt 1° tot en met 4°, heeft ingebracht.
Met behoud van de toepassing van het derde lid worden voor de toepassing van het eerste lid de gezinsleden die de sociale huurwoning niet mee zullen kopen en niet mee zullen bewonen, niet mee in aanmerking genomen.
In afwijking van het eerste lid, 1° tot en met 4°, kan de kandidaat-koper als woonbehoeftig beschouwd worden als:
1° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom heeft als die persoon de sociale huurwoning niet mee zal bewonen;
2° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een volledig recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, als die persoon de sociale huurwoning niet mee zal bewonen;
3° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft gegeven, als die persoon de sociale huurwoning niet mee zal bewonen;
4° hij of een van zijn gezinsleden een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, ten kosteloze titel gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
5° hij of een van zijn gezinsleden een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
6° hij of een van zijn gezinsleden een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.
Als het derde lid van toepassing is, moet de kandidaat-koper, of in voorkomend geval, een van zijn gezinsleden, een jaar nadat de aankoopakte van de woning verleden is, voldoen aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid. Als hij daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verkoper verzoeken om die termijn van een jaar te verlengen. Als de koper of, in voorkomend geval, een van zijn gezinsleden, niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, de verlengde termijn, wordt de koopovereenkomst van rechtswege ontbonden.
§2. De kandidaat-koper, vermeld in paragraaf 1, kan bewijzen dat hij voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, met een verklaring op erewoord voor de onroerende goederen in het buitenland.
§3. De onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, zijn niet van toepassing als:
1° de woning overbewoond verklaard is of als dusdanig geadviseerd is conform boek 3, deel 6, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° de andere woning onbewoonbaar verklaard is met toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet of als de woning onbewoonbaar verklaard is of als dusdanig geadviseerd is conform artikel 3.12 van de voormelde codex;
3° de woning in een ruimtelijke bestemmingszone in België ligt waar wonen niet toegestaan is.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 1°, [1 voldoet de koper binnen een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is aan de onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1]1. Als de koper daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verkoper verzoeken om de vermelde termijn van een jaar te verlengen.
De koper kan ook, binnen een termijn van een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is, die woning voor twintig jaar, in ruil voor een periodieke vergoeding, bij authentieke akte ter beschikking stellen van een [1 woonmaatschappij]1. Alle kosten die verbonden zijn aan die keuzen, zijn ten laste van de koper.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, moet de kandidaat-koper die woning slopen of de bestemming ervan wijzigen binnen een termijn van een jaar nadat de aankoopakte verleden is.
Als de koper binnen de bepaalde termijn niet heeft voldaan aan de vereisten, vermeld in deze paragraaf, is de verkoop van rechtswege ontbonden.
De uitzonderingsregel, vermeld in deze paragraaf, kan maar één keer voor dezelfde personen worden toegepast en is niet van toepassing op woningen met een kadastraal inkomen van meer dan 2000 euro na indexatie.
§4. Met betrekking tot de verkoop van sociale huurwoningen met toepassing van artikel 43 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 24 april 2017, wordt de kandidaat-koper beschouwd als woonbehoeftig als hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 43, §1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, zoals van kracht vóór 24 april 2017.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 118, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.152.Sociale huurwoningen worden verkocht door een [1 woonmaatschappij]1 conform het reglement betreffende de verkoop van sociale huurwoningen, dat is opgenomen in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 119, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 3. Niet-residentiële ruimten
Art. 4.153.Niet-residentiële ruimten worden verkocht door een [1 woonmaatschappij]1 conform het reglement betreffende de verkoop van niet-residentiële ruimten, dat is opgenomen in bijlage 12, die bij dit besluit is gevoegd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 119, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.154.De minister is ertoe gemachtigd om nadere regels uit te werken voor de verwerving, de realisatie, de verhuring en de verkoop van niet-residentiële ruimten en gemeenschapsvoorzieningen door de [1 woonmaatschappijen]1.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 120, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 4. Onderzoek naar het voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen en de bescherming van persoonsgegevens
Art. 4.155.[1 § 1. Ter uitvoering van artikel 4.45, § 7, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden de volgende persoonsgegevens verwerkt:
1° de voor- en achternaam, de geboorteplaats en -datum, het geslacht en de nationaliteit;
2° de burgerlijke staat;
3° de aanduiding of er personen ten laste zijn, met vermelding van de categorie, vermeld in artikel 4.149, eerste lid, 3°, a), b) of c), waartoe ze behoren;
4° de mate van verwantschap tussen de gezinsleden, vermeld in artikel 4.149, tweede lid;
5° de aanduiding of de kandidaat-koper ernstig gehandicapt is, conform de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c);
6° gegevens over de onroerende rechten, vermeld in artikel 4.151.
Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor de doeleinden, worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 2. Met toepassing van artikel [2 6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator]2 vraagt een woonmaatschappij de noodzakelijke documenten of gegevens op over de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze afdeling. Als de woonmaatschappij op die manier geen of onvoldoende gegevens verkrijgt, wordt de kandidaat-koper of koper gevraagd de nodige gegevens te bezorgen.
Als uit de verkregen informatie blijkt dat de kandidaat-koper of koper niet meer voldoet aan de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze afdeling, wordt die vaststelling meegedeeld aan de kandidaat-koper of koper. Die kan dan binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de mededeling reageren.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Hoofdstuk 4/1. [1 Modaliteiten bij de overdracht van sociale huurwoningen en onbebouwde gronden in het kader van de vorming van woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 4.155/1. [1 § 1. Voor de verwerving van een sociale huurwoning, met toepassing van artikel 4.38, § 4 en § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende de wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, kan een woonmaatschappij een renteloze lening aangaan bij de VMSW voor een bedrag dat berekend wordt conform paragraaf 2.
De looptijd van de renteloze lening bedraagt twintig jaar en kan verlengd worden tot de resterende looptijd van de lening die voor de financiering van de sociale huurwoning is aangegaan bij de VMSW, het Financieringsfonds of Vlabinvest apb, en die bij de overdracht van de sociale huurwoning wordt overgenomen door de woonmaatschappij. De looptijd van de renteloze lening kan niet meer dan 33 jaar bedragen.
§ 2. Als de verwerving van de sociale huurwoning de aankoop van een of meer sociale huurwoningen betreft, bedraagt de lening ten hoogste de prijs, vermeld in artikel 4.38, § 7, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, na verrekening van:
1° het openstaande saldo van een of meer leningen die voor de financiering van de sociale huurwoning zijn aangegaan bij de VMSW, het Financieringsfonds of Vlabinvest apb, en die bij de overdracht van de rechten worden overgenomen door de overnemende woonmaatschappij;
2° in voorkomend geval de subsidies, met uitzondering van de subsidies die op geen enkele wijze hebben bijgedragen tot de marktwaarde van het onroerend goed in kwestie.
Als de verwerving van een sociale huurwoning de vestiging van een recht van erfpacht betreft, is de lening gelijk aan het bedrag dat op het moment van de vestiging van het zakelijk recht wordt betaald. Het leningsbedrag wordt beperkt tot de prijs van de eenmalige canon van de erfpachtrechten, vermeld in artikel 4.38, § 7, van de voormelde codex, verminderd met het openstaande saldo van een of meer leningen die voor de financiering van de erfpachtrechten van de sociale huurwoning zijn aangegaan bij de VMSW, en die bij de overdracht van de rechten worden overgenomen door de overnemende woonmaatschappij, en, na verrekening, in voorkomend geval verminderd met de subsidies, met uitzondering van de subsidies die op geen enkele wijze hebben bijgedragen tot de marktwaarde van het onroerend goed.
Het tweede lid is alleen van toepassing in een van de volgende gevallen:
1° de sociale huurwoning wordt overgenomen van een gemeente of een OCMW en op die sociale huurwoning rust geen openstaand saldo meer van een lening die is gesloten bij de VMSW, het Financieringsfonds of Vlabinvest apb;
2° de sociale huurwoning wordt overgenomen van een initiatiefnemer die alleen de erfpachtrechten van de sociale huurwoning of de opstalrechten van de grond waarop de woning is opgericht, bezit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 121, 013; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
Art. 4.155/2.[1 § 1. Voor de verwerving van onbebouwde percelen [2 of bebouwde percelen die nog niet werden ingezet in de sociale huisvestingssector en die geschikt zijn voor de realisatie van een sociaal woonproject]2, met toepassing van artikel 4.38, § 4 en § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende de wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, kan een woonmaatschappij een renteloze bulletlening aangaan bij de VMSW voor een bedrag dat berekend wordt conform paragraaf 2. Een renteloze bulletlening is een lening waarop de initiatiefnemer tijdens de looptijd geen kapitaalaflossingen doet. Het geleende kapitaal wordt uiterlijk op het einde van de looptijd van de bulletlening in een keer afgelost.
De looptijd van de renteloze bulletlening kan nooit meer dan tien jaar bedragen.
Op voorwaarde dat een verrichting voor de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen op de grond in kwestie vatbaar is voor toewijzing op een jaarbudget conform artikel 4.28, § 1, vijfde lid, zet de VMSW binnen dertig dagen na de datum van kennisneming van de gunning de renteloze bulletlening om in een marktconforme lening als vermeld in artikel 5.44, § 2, eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in artikel 5.44, § 3, waarbij het subsidiabele bedrag wordt vastgesteld conform artikel 5.38, rekening houdend met het openstaande saldo van de leningen, vermeld in artikel 5.44, § 1, die bij de aankoop mee zijn overgedragen als de initiatiefnemer daarvan wil gebruik maken of een andere financiering. Als de VMSW in de maand december op de hoogte wordt gebracht van de gunning van de werkzaamheden, zet ze de renteloze bulletlening om in een marktconforme lening, in de maand januari van het jaar dat volgt.
Als de woonmaatschappij de verwerving van de [2 onroerende goederen]2 met eigen middelen heeft gefinancierd, verstrekt de VMSW op de wijze, vermeld in het derde lid, een marktconforme lening als vermeld in artikel 5.44, § 2, eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in artikel 5.44, § 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken.
§ 2. Als de verwerving van het onroerend goed de aankoop van een of meer onbebouwde percelen [2 of bebouwde percelen die nog niet werden ingezet in de sociale huisvestingssector en die geschikt zijn voor de realisatie van een sociaal woonproject]2 betreft, bedraagt de lening ten hoogste de prijs, vermeld in artikel 4.38, § 7, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, na verrekening van:
1° het openstaande saldo van een of meer leningen die voor de financiering van dit perceel zijn aangegaan bij de VMSW, het Financieringsfonds of Vlabinvest apb, en die bij de overdracht worden overgenomen door de overnemende woonmaatschappij;
2° in voorkomend geval de subsidies, met uitzondering van de subsidies die op geen enkele wijze hebben bijgedragen tot de marktwaarde van het onroerend goed in kwestie.
Als de verwerving van het onroerend goed de vestiging van een recht van erfpacht of een recht van opstal op een of meer onbebouwde percelen [2 of bebouwde percelen die nog niet werden ingezet in de sociale huisvestingssector en die geschikt zijn voor de realisatie van een sociaal woonproject]2 betreft, is de lening gelijk aan het bedrag dat op het moment van de vestiging van het zakelijk recht wordt betaald. Het leningsbedrag wordt beperkt tot de prijs van de eenmalige canon van de erfpachtrechten, vermeld in artikel 4.38, § 7, van de voormelde codex, verminderd met het openstaande saldo van een of meer leningen die voor de financiering van de erfpachtrechten of opstalrechten van de onbebouwde percelen zijn aangegaan bij de VMSW en die bij de overdracht van de rechten worden overgenomen door de overnemende woonmaatschappij en, na verrekening, in voorkomend geval verminderd met de subsidies, met uitzondering van de subsidies die op geen enkele wijze hebben bijgedragen tot de marktwaarde van het onroerend goed.
Het tweede lid is alleen van toepassing in een van de volgende gevallen:
1° het onbebouwde perceel wordt overgenomen van een gemeente of een OCMW en op dat perceel rust geen openstaand saldo meer van een lening die bij de VMSW, het Financieringsfonds of Vlabinvest apb is gesloten;
2° het onbebouwde perceel wordt overgenomen van een initiatiefnemer die alleen de erfpachtrechten of opstalrechten van het onbebouwde perceel bezit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 121, 013; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 57, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 4.155/3.[1 Als een overdracht als vermeld in artikel 4.38, § 4 of § 5, van de Vlaamse Codex Wonen 2021 of artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, niet kan plaatsvinden tegen vergoeding in aandelen en de partijen het niet eens raken over de prijs voor de overdracht van die rechten, richt de meest gerede partij een aanvraag aan het agentschap om de overdrachtsprijs te laten vaststellen. De aanvrager motiveert waarom de overdracht niet kan plaatsvinden tegen vergoeding in aandelen. Als het agentschap vaststelt dat de overdracht niet kan plaatsvinden tegen vergoeding in aandelen en de partijen het niet eens raken over de prijs voor de overdracht van de rechten, vraagt het agentschap aan een [2 schatter-onderhandelaar]2 als vermeld in artikel 4.5, eerste lid, 1°, van de voormelde codex, om de venale waarde, vermeld in artikel 4.38, § 7, van de voormelde codex, van de over te dragen rechten vast te stellen. De minister stelt op basis van de aldus vastgestelde venale waarde de overdrachtsprijs vast.
De gezamenlijke overdrachtsprijs van alle over te dragen onroerende goederen van dezelfde initiatiefnemer naar dezelfde woonmaatschappij kan niet negatief zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 121, 013; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(2)<BVR 2023-01-20/06, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
Art. 4.155/4.[1 De netto-opbrengst uit de verkoop van sociale huurwoningen en onbebouwde onroerende goederen met toepassing van artikel 4.38, § 4 en § 5, van voormelde codex en artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende de wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, namelijk de prijs, vermeld in artikel 4.38, § 7, van voormelde codex, na verrekening van het bedrag van de uitstaande financiering, vermeld in artikel 4.38, § 6, van de voormelde codex, die mee wordt overgedragen, wordt allereerst aangewend voor de vervroegde terugbetaling van de leningen, vermeld in artikel 4.155/1 en 4.155/2 van dit besluit, die de overdrager heeft gesloten voor de verwerving van sociale huurwoningen en onbebouwde percelen in het kader van de vorming van de woonmaatschappijen. Het saldo wordt vervolgens aangewend voor de vervroegde terugbetaling van de leningen, vermeld in artikel 5.44, § 2, van dit besluit. De geconsolideerde lening, vermeld in artikel 5.44, § 2, van dit besluit, met de langste resterende looptijd wordt het eerst vervroegd terugbetaald. Het resterende bedrag wordt op een renteloze rekening-courant gestort bij de VMSW en wordt aangewend [2 conform artikel 4.4/1]2 van dit besluit.
In afwijking van het eerste lid kan de overdrager ervoor kiezen om het saldo dat moet worden aangewend voor de vervroegde terugbetaling van de leningen, vermeld in artikel 5.44, § 2,van dit besluit, volledig of gedeeltelijk te plaatsen op de renteloze rekening-courant bij de VMSW, vermeld in het eerste lid, als hij aantoont voor welke verwervingen als vermeld in artikel 4.38, § 4 en § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en artikel 209 van het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, dit bedrag in de toekomst kan worden aangewend. In voorkomend geval wordt het bedrag aangewend voor de financiering van de eerstvolgende verwervingen, met toepassing van artikel 4.38, § 4 en § 5, van de voormelde codex en artikel 209 van het voormelde decreet. Uiterlijk op 31 december 2027 of vroeger, als de ontvanger dat vraagt, wordt het saldo op de rekening-courant, vermeld in het eerste lid, aangewend voor de vervroegde terugbetaling van de leningen, vermeld in artikel 5.44, § 2, van dit besluit. De geconsolideerde lening, vermeld in artikel 5.44, § 2, van dit besluit, met de langste resterende looptijd wordt het eerst vervroegd terugbetaald. Het resterende bedrag wordt aangewend conform [3 artikel 4.4/1]3 van dit besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 121, 013; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(3)<BVR 2023-09-15/15, art. 6, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Hoofdstuk 5. Financiering
Afdeling 1. [1 Toelage voor de volledige of gedeeltelijke compensatie van de eventuele nadelige financiële gevolgen voor een woonmaatschappij door haar rechtsvorm, organisatie, werking en vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen]1
----------
(1)
Art. 4.156.[1 In deze afdeling wordt verstaan onder herstructurering: een herstructurering als vermeld in boek 12 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 122, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.157.[1 Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vastgelegd zijn, kan de minister, onder de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, een subsidie toekennen aan een woonmaatschappij voor de volledige of gedeeltelijke compensatie van de eventuele nadelige financiële gevolgen door haar rechtsvorm, organisatie, werking en vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 122, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.158.[1 § 1. De minister kan aan een woonmaatschappij een toelage toekennen die cumulatief als volgt wordt samengesteld en berekend:
1° de volgende forfaitaire compenserende toelage per overgenomen sociale huurwoning of kadastraal perceel of deel ervan, waarop geen sociale huurwoning is gerealiseerd [2 ...]2:
a) vanaf de eerste tot en met de 2.000ste overname: 100 euro;
b) vanaf de 2.001ste tot en met de 5.000ste overname: 50 euro;
c) vanaf de 5.001ste overname: 25 euro;
2° de volgende forfaitaire compenserende toelage voor een herstructurering:
a) 50.000 euro als minstens twee sociale huisvestingsmaatschappijen of woonmaatschappijen bij de herstructurering betrokken zijn;
b) 25.000 euro per bijkomende sociale huisvestingsmaatschappij of woonmaatschappij met huur- of gemengde activiteiten die bij de herstructurering betrokken is;
c) 12.500 euro per bijkomende sociale huisvestingsmaatschappij die bij de herstructurering betrokken is, maar die alleen koopactiviteiten ontwikkelt;
3° een forfaitaire compenserende toelage per overname van een in huur genomen of in erfpacht genomen woning of kamer op de private huurmarkt, vermeld in artikel 4.40, 4°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021:
a) vanaf de 1ste tot en met de 100ste overname: 150 euro;
b) vanaf de 101ste overname: 100 euro.
§ 2. [2 Om de overnamen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, te berekenen, komen alleen overnamen van eigendomsrechten in aanmerking van onroerende goederen die liggen in het werkingsgebied van de woonmaatschappij die de toelage aanvraagt en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
1° overnamen die tegen een vergoeding in aandelen of via een overdracht om niet gebeuren;
2° de eerste honderd overnamen van dezelfde overdrager die gebeuren op een andere manier dan de wijze, vermeld in punt 1° ;
3° alle overnamen, ongeacht de overdrachtswijze, van het VWF, de VMSW, een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging.
De toelage, vermeld in paragraaf 1, 3°, wordt alleen toegekend als de woonmaatschappij minstens vijftig overnamen als vermeld in paragraaf 1, 3°, heeft verricht.]2
§ 3. De cumulatieve toelagen, vermeld in paragraaf 1, kunnen in geen geval meer bedragen dan de reële kosten die eraan verbonden zijn de rechtsvorm, de organisatie, de werking en het vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, en ze worden in voorkomend geval gereduceerd tot de werkelijk uitgegeven en aangetoonde bedragen.
De volgende kosten komen in aanmerking voor de cumulatieve toelagen, vermeld in paragraaf 1 en 2, op voorwaarde dat de woonmaatschappij aantoont dat ze zijn gemaakt om de rechtsvorm, de organisatie, de werking en het vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het voormelde decreet:
1° de notariskosten;
2° de advieskosten;
3° de kosten voor informatisering, hard- en software en automatisering;
4° de verhuis- en huisvestingskosten;
5° de communicatiekosten;
6° de opmetingskosten;
7° de betaalde verbrekingsvergoedingen, met uitzondering van de verbrekings- en opzegvergoedingen naar aanleiding van het beëindigen van een arbeidscontract.
§ 4. De woonmaatschappij kan een toelage als vermeld in paragraaf 1, alleen verkrijgen op voorwaarde dat zijzelf of haar rechtsvoorganger vanaf de dag van bekendmaking van dit besluit, maximaal honderd sociale huurwoningen of kadastrale percelen of delen ervan tegen een andere vergoeding dan in aandelen heeft overgedragen aan dezelfde woonmaatschappij of sociale huisvestingsmaatschappij.
Als de woonmaatschappij na haar aanvraag, vermeld in artikel 4.159, alsnog tegen een andere vergoeding dan in aandelen sociale huurwoningen of kadastrale percelen of delen ervan overdraagt, waarbij meer dan honderd overdrachten aan dezelfde woonmaatschappij of sociale huisvestingsmaatschappij gebeuren, kan de minister de subsidieaanvraag weigeren. Als de subsidie al is betaald, kan de minister de subsidie volledig of gedeeltelijk terugvorderen, met vermeerdering van de wettelijke verwijlinteresten vanaf de dag waarop de subsidie is ontvangen.
§ 5. De cumulatieve toelagen, vermeld in paragraaf 1, kunnen gecumuleerd worden met andere toelagen, premies of subsidies die dezelfde kosten compenseren, zolang die samen niet meer bedragen dan de reële kosten door de rechtsvorm, de organisatie, de werking en het vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, inclusief niet-recupereerbare fiscale lasten. In voorkomend geval wordt de toelage beperkt tot de werkelijk uitgegeven bedragen. De woonmaatschappij voegt in voorkomend geval een verklaring op erewoord bij het aanvraagdossier, met een overzicht van alle gecumuleerde toelagen, premies en subsidies.
§ 6. De cumulatieve toelagen, vermeld in paragraaf 1, kunnen maar één keer per woonmaatschappij worden aangevraagd uiterlijk op 30 juni 2028.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 122, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 58, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 4.159.[1 § 1. De toelage, vermeld in artikel 4.158, kan worden aangevraagd bij de VMSW.
§ 2. Bij de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, voegt de woonmaatschappij minstens al de volgende documenten:
1° een lijst met alle huurcontracten die aan de woonmaatschappij zijn overgedragen;
2° de bewijsstukken van de werkelijk uitgegeven kosten door haar rechtsvorm, organisatie, werking en vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen;
3° een verklaring op erewoord over de andere toelagen, premies of subsidies dan de toelagen, premies of subsidies, vermeld in deze afdeling, die door haar rechtsvorm, organisatie, werking en vermogen in overeenstemming te brengen met de bepalingen, vermeld in het voormelde decreet, werden of zullen worden ontvangen;
4° een verklaring op erewoord waarin de juistheid van de bezorgde bewijsstukken wordt bevestigd, met de uittreksels van de akten of notulen waaruit blijkt dat de persoon die de subsidieaanvraag indient, daarvoor gemandateerd is.
§ 3. Als de woonmaatschappij in aanmerking wil komen voor de toelage, vermeld in artikel 4.158, § 1, 1° en 2°, voegt ze bij haar subsidieaanvraag al de volgende documenten:
1° het bewijs van neerlegging op de griffie van de ondernemingsrechtbank van de fusieakte of, in geval van splitsing, de splitsingsakte of, in voorkomend geval, de akte houdende de vaststelling van de inbreng of van de overdracht van algemeenheid of van de inbreng of de overdracht van bedrijfstak;
2° een lijst met alle kadastrale percelen of delen ervan waarop geen sociale huurwoningen zijn gerealiseerd die door de herstructurering aan de woonmaatschappij zijn overgedragen;
3° een lijst met alle sociale huurwoningen die door de herstructurering aan de woonmaatschappij zijn overgedragen.
§ 4. Om een toelage als vermeld in artikel 4.158, § 1, eerste lid, 1° en 2°, te kunnen krijgen wordt alleen rekening gehouden met herstructureringen waarvoor de neerlegging van de akte, vermeld in paragraaf 3, 1°, is gedaan tussen 1 januari 2022 en 30 juni 2028 en met bewijsstukken met datum vanaf 1 januari 2020 die niet eerder werden ingediend voor het krijgen van een toelage als vermeld in artikel 49, § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode of in artikel 4.50 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§ 5. De VMSW controleert of de aanvraagdossiers voldoen aan de voorwaarden die bij of krachtens deze afdeling zijn gesteld. De VMSW kan daarvoor alle nuttige documenten en bewijzen opvragen. De woonmaatschappij geeft gevolg aan de verzoeken van de VMSW in het kader van de voormelde controle.
Uiterlijk binnen negentig dagen na de dag waarop de VSMW de aanvraag heeft ontvangen, beoordeelt ze of de voorwaarden vervuld zijn en brengt ze de minister op de hoogte van haar bevindingen, in voorkomend geval inclusief de berekening van de subsidie. De minister beslist over de toekenning van de subsidie. De VMSW brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van de beslissing van de minister en betaalt, in voorkomend geval, de subsidie uit binnen negen maanden nadat ze de kennisgeving verzonden heeft.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 122, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2. [1 Aanvullende subsidie voor de kosten die verbonden zijn aan externe bijstand voor een woonmaatschappij]1
----------
(1)
Art. 4.160.§1.Binnen de perken van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten kan de minister de kosten van de externe bijstand, die niet door [2 het agentschap]2 wordt geleverd en waarop een [1 woonmaatschappij]1 vrijwillig een beroep wil doen, voor maximaal 50% subsidiëren. Als voorwaarde geldt dat de meest recente prestatiebeoordeling aantoont dat de [1 woonmaatschappij]1 voldoende inspanningen heeft geleverd om tot de nodige prestatieverbetering te komen, zonder dat ze met toepassing van artikel 4.51, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 verplicht is om een beroep te doen op externe bijstand om het bedrijfsbeheer te verbeteren.
De externe bijstand, vermeld in het eerste lid, wordt aangetrokken met een overheidsopdracht waarvan de minister de opdrachtomschrijving vaststelt.
§2. Op straffe van onontvankelijkheid mailt de [1 woonmaatschappij]1 die vrijwillig een beroep doet op externe bijstand als vermeld in paragraaf 1, [1 voorafgaand aan de gunning van de overheidsopdracht of de afname van het raamcontract,]1 namens haar [1 bestuursorgaan]1 haar aanvraag tot subsidiëring van die externe bijstand naar het agentschap op het e-mailadres shm.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van de subsidieaanvraag. Het aanvraagdossier bevat op straffe van onontvankelijkheid al de volgende elementen:
1° een specifieke omschrijving van een of meer aspecten van het bedrijfsbeheer waarvoor de [1 woonmaatschappij]1 een subsidie aanvraagt;
2° de wijze waarop de externe bijstand een oplossing biedt voor de problemen op basis waarvan de [1 woonmaatschappij]1 in haar laatste visitatierapport een oordeel `voor verbetering vatbaar' of `onvoldoende' kreeg;
3° de inspanningen die de aanvrager al heeft geleverd om voor de operationele doelstellingen in kwestie tot een prestatieverbetering te komen, en de redenen waarom hij daarin niet of onvoldoende geslaagd is. Die inspanningen worden ook gestaafd door het laatste visitatierapport.
§3. Als het agentschap van oordeel is dat het aanvraagdossier ontvankelijk is, wordt de [1 woonmaatschappij]1 daarvan per e-mail op de hoogte gebracht binnen een termijn van 14 kalenderdagen vanaf de bevestiging van de ontvangst van de aanvraag. Die kennisgeving vermeldt ook het verloop van het proces om de subsidie te verkrijgen.
Als het agentschap van oordeel is dat het aanvraagdossier niet ontvankelijk is, wordt de [1 woonmaatschappij]1 daarvan per e-mail op de hoogte gebracht binnen een termijn van 14 kalenderdagen vanaf de bevestiging van de ontvangst van de aanvraag. In die kennisgeving motiveert het voormelde agentschap aan welke ontvankelijkheidsvereisten niet is voldaan en vraagt het aan de aanvrager om aanvullende documenten of inlichtingen te mailen naar het e-mailadres shm.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap brengt de aanvrager ervan op de hoogte als het de bijkomende documenten of inlichtingen ontvangen heeft.
De minister beoordeelt de aanvraag en bepaalt in geval van een positieve beoordeling de opdrachtomschrijving van de overheidsopdracht. De minister kan ook beslissen dat de aanvrager de subsidie krijgt om gebruik te maken van raamcontracten die [2 het agentschap]2 heeft gesloten in het kader van de verbetering van het bedrijfsbeheer van een [1 woonmaatschappij]1.
Binnen zes maanden na de dag waarop de beslissing van de minister over de aanvraag met een brief aan de aanvrager is bezorgd, mailt de [1 woonmaatschappij]1 het voorstel van gunning of het voorstel tot afname van een raamcontract dat [2 het agentschap]2 heeft gesloten naar het e-mailadres shm.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van het voorstel. Binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop het agentschap het voorstel heeft ontvangen, beslist de minister, na advies van het agentschap, over de toekenning van de subsidie. Het agentschap legt na de beslissing van de minister de kredieten vast die 50% van het goedgekeurde offertebedrag bedragen. Het agentschap brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van de ministeriële beslissing.
Het agentschap betaalt de subsidie in één keer uit nadat de aanvrager de overeenstemmende facturen heeft voorgelegd. Als op basis van de voorgelegde facturen de werkelijk betaalde kostprijs lager is dan het goedgekeurde offertebedrag, wordt de uitbetaalde subsidie beperkt tot 50% van het gefactureerde bedrag. De btw op het gefactureerde bedrag is subsidiabel voor zover die niet wordt teruggevorderd door de [1 woonmaatschappij]1. Het recht op subsidie vervalt op de vijfde verjaardag van de subsidietoezegging van de minister. Een [1 woonmaatschappij]1 kan voor dezelfde of soortgelijke opdracht maar één keer een subsidie krijgen..
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 124, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 59, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 3. [1 Invulling van de verplichtingen uit het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 bij de vorming van woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 4.160/1.[1 Ter uitvoering van artikel 163, § 1, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 wordt het bedrag van de retributie die vereist is in het kader van de overdracht van onroerende goederen [3 tussen sociale huisvestingsmaatschappijen enerzijds, en voor overdrachten tussen woonmaatschappijen onderling en tussen sociale huisvestingsmaatschappijen en woonmaatschappijen, en voor overdrachten]3 ter uitvoering van artikel 4.38, § 4 of § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 [3 en ter uitvoering van artikel 209, § 3,]3 van het decreet van 9 juli [2 2021]2 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen [3 anderzijds]3 om bodemattesten aan een van de volgende instellingen of instanties uit te reiken, vastgesteld op 0 euro:
1° een sociale huisvestingsmaatschappij die of een sociaal verhuurkantoor dat op 19 september 2021 erkend is conform de erkenningsvoorwaarden die op die datum van toepassing zijn;
2° een woonmaatschappij;
3° de VMSW;
4° een gemeente;
5° een intergemeentelijk samenwerkingsverband;
6° een OCMW;
7° een welzijnsvereniging
8° het Vlaams Woningfonds.
Het nultarief, vermeld in het eerste lid, geldt voor aanvragen van een bodemattest die vóór 1 januari 2028 bij de OVAM worden ingediend.
[3 Enkel overdrachten die tegen een vergoeding in aandelen of om niet gebeuren, de overdrachten van de VMSW, de lokale besturen en het VWF aan de sociale huisvestingsmaatschappijen en woonmaatschappijen, en de eerste honderd overdrachten van andere overdragers dan de VMSW, de lokale besturen of het VWF aan een sociale huisvestingsmaatschappij of woonmaatschappij naar dezelfde overnemer tegen een andere vergoeding dan in aandelen of om niet, komen in aanmerking voor het nultarief, vermeld in het eerste lid.]3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 60, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Afdeling 3/1. [1 Invulling van de verplichtingen uit het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaal kringlopen en afvalstoffen bij de vorming van woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 4.160/2. [1 De verplichtingen, vermeld in artikel 33/14, § 1 tot en met § 3, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaal kringlopen en afvalstoffen, gelden niet voor de overdrachten die plaatsvinden tussen sociale huisvestingsmaatschappijen enerzijds en voor overdrachten tussen woonmaatschappijen onderling en tussen sociale huisvestingsmaatschappijen en woonmaatschappijen, en voor overdrachten ter uitvoering van artikel 4.38, § 4 en § 5, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en ter uitvoering van artikel 205, § 7, vierde lid, en ter uitvoering van artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen anderzijds.
Het eerste lid geldt enkel voor overdrachten die tegen een vergoeding in aandelen of om niet gebeuren, voor de overdrachten van de VMSW, de lokale besturen en het VWF aan de sociale huisvestingsmaatschappijen en woonmaatschappijen, en voor de eerste honderd overdrachten van andere overdragers dan van de VMSW, de lokale besturen of het VWF aan een woonmaatschappij of sociale huisvestingsmaatschappij naar dezelfde overnemer tegen een andere vergoeding dan in aandelen of om niet.
In het kader van de overdrachten, vermeld in het eerste lid, beschikt de overnemer van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar als vermeld in artikel 3, § 2, 9°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaal kringlopen en afvalstoffen, over een geldig asbestinventarisattest als vermeld in artikel 33/11 van het voormelde decreet, binnen twee jaar na de definitieve overdracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 61, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Afdeling 4. [1 Subsidiëring van de opdrachten, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6° van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 Voorwaarden]1
----------
(1)
Art. 4.160/3.[1 Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vastgelegd zijn, worden, onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, de volgende subsidies toegekend aan de erkende woonmaatschappij voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021:
1° een basissubsidie-enveloppe;
2° een aanvullende subsidie-enveloppe;
3° [3 een VIA-subsidie;]3
4° een groeisubsidie.
Bij een dreigend budgettekort kan een proratering van de subsidies, vermeld in het eerste lid, doorgevoerd worden.
De minister kan in het begrotingsjaar 2016 een subsidie toekennen bestemd voor het aanzuiveren van het overgedragen verlies en voor het opvangen van de verliezen ingevolge het oninvorderbaar worden van huurvorderingen.
De minister kan in het begrotingsjaar 2020 een subsidie van ten hoogste 25.000 euro toekennen bij aanwerving van een bijkomend halftijds personeelslid dat gedurende 12 maanden zal ingezet worden om prospecties uit te voeren met het oog op nieuwe inhuurnemingen. De minister bepaalt de wijze waarop de bijkomende personeelskost verbonden aan de aanwerving door het [2 erkende woonmaatschappij]2 worden aangetoond en stelt de uitbetalingsvoorwaarden vast.]1
[2 De minister kan in het begrotingsjaar 2021 naast de subsidie, vermeld in het vierde lid, een bijkomende subsidie van maximaal 25.000 euro toekennen voor de voortzetting van de tewerkstelling van een bijkomend halftijds personeelslid dat ingezet wordt voor prospecties op de private huurmarkt. Alleen de erkende woonmaatschappijen die, met toepassing van het vierde lid, uiterlijk op 1 juni 2021 een bijkomend personeelslid hebben aangeworven, komen in aanmerking voor de bijkomende subsidie. De loonkosten die verbonden zijn aan de verlengde tewerkstelling, kunnen voor een periode van maximaal twaalf maanden, die ingaat op 1 oktober 2021, worden gesubsidieerd. De halftijdse prospectiemedewerker wordt ingezet om prospecties uit te voeren met het oog op nieuwe inhuurnemingen. De minister bepaalt de wijze waarop de bijkomende personeelskosten die verbonden zijn aan de aanwerving door de erkende woonmaatschappij, worden aangetoond en stelt de uitbetalingsvoorwaarden vast.
De minister kan in het begrotingsjaar 2022 naast de subsidie, vermeld in het vijfde lid, een bijkomende subsidie van maximaal 25.000 euro toekennen voor de voortzetting van de tewerkstelling van een bijkomend halftijds personeelslid dat ingezet wordt voor prospecties op de private huurmarkt. Alleen de erkende woonmaatschappijen die met toepassing van het vijfde lid, uiterlijk op 1 juni 2022 gebruik maakten van de verlengde tewerkstelling, komen in aanmerking voor de bijkomende subsidie. De loonkosten die verbonden zijn aan de verlengde tewerkstelling, kunnen voor een periode van maximaal twaalf maanden, die ingaat op 1 oktober 2022, worden gesubsidieerd. De halftijdse prospectiemedewerker wordt ingezet om prospecties uit te voeren met het oog op nieuwe inhuurnemingen. De minister bepaalt de wijze waarop de bijkomende personeelskosten die verbonden zijn aan de aanwerving door de erkende woonmaatschappij, worden aangetoond en stelt de uitbetalingsvoorwaarden vast.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-10-21/09, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 21-10-2021>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 62, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 4.160/4.[1 § 1. De basissubsidie-enveloppe, de aanvullende subsidie-enveloppe [2 , de groeisubsidie en de VIA-subsidie]2 worden toegekend als de woonmaatschappij voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° de woonmaatschappij toont de tewerkstelling aan van minstens één personeelslid met minimaal een bachelordiploma of met minimaal twee jaar nuttige ervaring in huisvestings- of welzijnsthematiek. Die personeelsleden staan in voor minstens een halftijdse coördinatiefunctie die wordt ingezet om de opdrachten, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, uit te voeren;
2° de woonmaatschappij toont aan dat ze beschikt over een personeelsformatie om de opdrachten, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de voormelde codex, uit te voeren;
3° de woonmaatschappij heeft minstens vijftig woningen in huur;
4° de woonmaatschappij dient een gemotiveerde planning in van de woningaangroei die ze verwacht te realiseren in de komende vijf jaar;
5° de woonmaatschappij maakt een financiële planning op als vermeld in [4 artikel 4.37]4 van dit besluit.
Voor de toepassing van het eerste lid, 3°, wordt geen rekening gehouden met de sociale huurwoningen, vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 49°, a), c), e) en f), van de voormelde codex[3 en met de geconventioneerde huurwoningen]3.
§ 2. Er wordt voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 3°, rekening gehouden met kamers, vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 25°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, die de woonmaatschappij op de private huurwoningmarkt inhuurt als ze verhuurd worden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst die gesloten is met een erkende welzijnsinstantie.
De aanvullende subsidie-enveloppe wordt toegekend als het aantal woningen respectievelijk meer bedraagt dan vijftig en honderd. Het aantal woningen dat in aanmerking wordt genomen, is het aantal woningen op 1 november van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. Dat aantal wordt met een omstandige overzichtstabel bewezen, waaruit blijkt dat de woningen voldoen aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 63, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(3)<BVR 2023-06-23/15, art. 13, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(4)<BVR 2024-04-26/67, art. 5, 040; Inwerkingtreding : 25-07-2024>
Onderafdeling 2. [1 Subsidieaanvraag]1
----------
(1)
Art. 4.160/5. [1 De aanvraag van de basissubsidie-enveloppe wordt ingediend bij het agentschap en bevat de bewijzen waaruit blijkt dat aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 4.160/4, is voldaan.
De minister of zijn gemachtigde beslist over de subsidieaanvraag binnen een termijn van drie maanden nadat het agentschap een volledig aanvraagdossier heeft ontvangen en daarvan een ontvangstmelding heeft gestuurd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.160/6. [1 Het agentschap betekent het subsidiebesluit over de basissubsidie-enveloppe aan de woonmaatschappij met een afschrift aan de toezichthouder en de vzw HUURpunt of haar rechtsopvolger.
De woonmaatschappij dient jaarlijks, uiterlijk op 15 november, bij het agentschap een overzichtstabel in van de woningen die ze in huur heeft op 1 november, om aan te tonen dat ze voldoet aan artikel 4.160/4, § 1, eerste lid, 3°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.160/7.[1 De aanvraag van de aanvullende subsidie-enveloppe wordt jaarlijks uiterlijk op 15 november bij het agentschap ingediend en bevat de bewijzen dat aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 4.160/4, § 1, is voldaan.
De minister of zijn gemachtigde beslist over de subsidieaanvraag binnen een termijn van drie maanden nadat het agentschap een volledig aanvraagdossier heeft ontvangen en daarvan een ontvangstmelding heeft gestuurd.
Het agentschap betekent het subsidiebesluit over de aanvullende subsidie-enveloppe aan de woonmaatschappij met een afschrift aan de toezichthouder en de vzw HUURpunt of haar rechtsopvolger.
Het subsidiebesluit vermeldt het maximumbedrag van de aanvullende subsidie-enveloppe. De periode waarin de woonmaatschappij in aanmerking komt voor de aanvullende subsidie-enveloppe, gaat in op de eerste dag van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag is ingediend en loopt tot en met 31 december van dat kalenderjaar.
De groeisubsidie wordt jaarlijks door de minister of zijn gemachtigde toegekend aan een woonmaatschappij die aantoont dat het in het afgelopen werkingsjaar een groter aantal gesubsidieerde woningen in huur heeft. De groeisubsidie wordt toegekend op basis van de vergelijking van het aantal woningen, vermeld in de twee recentste overzichtstabellen, vermeld in artikel 4.160/6, tweede lid. Gesubsidieerde woningen waarvan de huurovereenkomsten in de loop van het werkingsjaar tussen woonmaatschappijen worden overgedragen vanwege een wijziging in het werkingsgebied, komen niet in aanmerking voor de berekening van de groeisubsidie.]1
[2 Om de groeisubsidie te berekenen die de minister of zijn gemachtigde voor het werkingsjaar 2022 aan een sociaal verhuurkantoor toekent, wordt bij de vergelijking van het aantal ingehuurde gesubsidieerde woningen tussen de twee recentste overzichtstabellen, vermeld in artikel 4.160/6, tweede lid, rekening gehouden met de lopende huurovereenkomsten die het sociaal verhuurkantoor vóór 1 november 2022 aan een woonmaatschappij heeft overgedragen.
In het werkingsjaar 2023 wordt de groeisubsidie door de minister of zijn gemachtigde toegekend aan een woonmaatschappij die in de overzichtstabel, vermeld in artikel 4.160/6, tweede lid, aantoont dat ze in haar werkingsgebied op 1 november 2023 een groter aantal gesubsidieerde woningen in huur heeft genomen dan het totale aantal gesubsidieerde woningen dat op 1 november 2022 is ingehuurd door de sociale verhuurkantoren die actief waren in de gemeenten die behoren tot het werkingsgebied van de woonmaatschappij.
De VIA-subsidie wordt jaarlijks door de minister of zijn gemachtigde toegekend aan een woonmaatschappij volgens de verdeelsleutel, vermeld in artikel 4.160/8, § 1, vijfde lid.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 64, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Onderafdeling 3. [1 Subsidie, uitbetaling van de subsidie en vorming van reserves]1
----------
(1)
Art. 4.160/8.[1 § 1. De basissubsidie-enveloppe bedraagt maximaal 121.127,86 euro per kalenderjaar voor een woonmaatschappij die minstens 50 woningen en maximaal 99 woningen in huur heeft. De aanvullende subsidie-enveloppe bedraagt per kalenderjaar 1.586,32 euro per woning voor de 51ste tot en met de 99ste woning.
De basissubsidie-enveloppe bedraagt maximaal 216.818,78 euro per kalenderjaar voor een woonmaatschappij die minstens 100 woningen in huur heeft. De aanvullende subsidie-enveloppe bedraagt per kalenderjaar 1.586,32 euro per woning vanaf de 101ste woning tot de 199ste woning.
De basissubsidie-enveloppe bedraagt maximaal 385.000,76 euro per kalenderjaar voor een woonmaatschappij die minstens 200 woningen in huur heeft. De aanvullende subsidie-enveloppe bedraagt per kalenderjaar 1.586,32 euro per woning vanaf de 201ste woning tot de 250ste woning. Vanaf de 251ste woning bedraagt de aanvullende subsidie per kalenderjaar 1.637,49 euro.
De groeisubsidie bedraagt 1586,32 euro per woning.
[2 De VIA-subsidie bedraagt [3 1.136.949,20 euro]3 en wordt verdeeld over de woonmaatschappijen volgens een verdeelsleutel die op de volgende wijze wordt vastgesteld: aandeel van de woonmaatschappij in de VIA-subsidie = aantal gesubsidieerde woningen in het werkingsgebied op 1 november 2022/totaal aantal gesubsidieerde woningen op 1 november 2022.]2
§ 2. Een woonmaatschappij met minder dan honderd woningen in huur huurt vanaf 1 november van het derde kalenderjaar nadat de periode van de eerste basissubsidie-enveloppe is ingegaan, minstens honderd woningen.
Een woonmaatschappij met minstens honderd woningen, maar minder dan honderdvijftig woningen in huur huurt vanaf 1 november van het vierde kalenderjaar nadat de periode van de basissubsidie-enveloppe die gekoppeld is aan honderd woningen, is ingegaan, minstens honderdvijftig woningen.
Een woonmaatschappij met een werkingsgebied waar een gemeente met meer dan 150.000 inwoners deel van uitmaakt, en met minstens honderdvijftig woningen, maar minder dan tweehonderd woningen in huur huurt vanaf 1 november van het derde kalenderjaar nadat de periode van de basissubsidie-enveloppe en de aanvullende subsidie-enveloppe die gekoppeld is aan honderdvijftig woningen, is ingegaan, minstens tweehonderd woningen. Een woonmaatschappij met een werkingsgebied waar een stad met meer dan 150.000 inwoners deel van uitmaakt, en met minstens tweehonderd woningen, maar minder dan tweehonderdvijftig woningen in huur, huurt vanaf 1 november van het vierde kalenderjaar nadat de periode van de basissubsidie-enveloppe en de aanvullende subsidie-enveloppe die gekoppeld is aan 200 woningen, is ingegaan, minstens 250 woningen.
Als het minimumaantal woningen in huur, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, niet wordt behaald, wordt de basissubsidie-enveloppe voor het daaropvolgende kalenderjaar verminderd met 10% totdat de woonmaatschappij respectievelijk minstens honderd, honderdvijftig, tweehonderd of tweehonderdvijftig woningen in huur heeft.
De minister kan een afwijking toestaan van de vermindering met 10%, vermeld in het vierde lid. De minister kan de afwijking toestaan op voorwaarde dat de woonmaatschappij voldoende geobjectiveerd aantoont waarom de vooropgestelde woninggroei niet is gehaald. Daarbij worden minstens twee van de volgende redenen of realisaties door de woonmaatschappij aangetoond, die in de beslissing tot afwijking tot uiting kunnen worden gebracht:
1° er is een jaarlijkse gemiddelde woninggroei van 7,5% gerealiseerd;
2° de woonmaatschappij heeft al een belangrijk aandeel van de private huurmarkt in haar werkingsgebied in beheer;
3° het lokale betaalbare private huurwoningaanbod is beperkt;
4° er is een substantiële brutogroei, maar de nettogroei is beperkt omdat een groot aantal woningen uit beheer is gegaan;
5° de groei is beperkt door een grondig gemotiveerde situatie van overmacht.
De woonmaatschappij kan voor de motivering, vermeld in het vijfde lid, alle relevante elementen inbrengen die aantonen dat de verwachte woninggroei, vermeld in dit artikel, niet haalbaar was, op voorwaarde dat er effectief een deel van de woninggroei is gerealiseerd.
§ 3. [2 In afwijking van paragraaf 1 en 2 en artikel 4.160/4, § 1, eerste lid, 3°, verleent de minister of zijn gemachtigde voor de werkingsjaren 2023, 2024 [4 2025 en 2026]4 voor iedere huurovereenkomst die een woonmaatschappij van een sociaal verhuurkantoor heeft overgenomen en die nog loopt, een subsidie die gelijk is aan de som van de laatste aan het sociaal verhuurkantoor toegekende basissubsidie-enveloppe en aanvullende subsidie-enveloppe gedeeld door het aantal ingehuurde woningen dat in aanmerking is genomen bij de berekening van de laatste aan het sociaal verhuurkantoor toegekende basissubsidie-enveloppe en aanvullende subsidie-enveloppe.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 en artikel 4.160/4, § 1, eerste lid, 3°, verleent de minister of zijn gemachtigde voor de werkingsjaren 2024 [4 2025 en 2026]4 een aanvullende subsidie van 1.611,91 euro per bijkomende door de woonmaatschappij in huur genomen gesubsidieerde woning. De aanvullende subsidie voor het werkingsjaar 2024 en 2025 wordt berekend op basis van het aantal bijkomende woningen waarvoor met toepassing van artikel 4.160/7, zevende lid, in het vorige werkingsjaar een groeisubsidie is toegekend.]2
[4 Voor de werkingsjaren 2023, 2024, 2025 en 2026 dient de woonmaatschappij geen aanvraag als vermeld in artikel 4.160/5 in.
Woonmaatschappijen die minder dan 50 ingehuurde woningen hebben overgenomen van sociale verhuurkantoren en de grens van 50 ingehuurde woningen overschrijden in de werkingsjaren 2024, 2025 of 2026, kunnen in afwijking van het derde lid een aanvraag indienen als vermeld in artikel 4.160/5. Deze woonmaatschappijen kunnen vervolgens in aanmerking komen voor een basis- en aanvullende subsidie-enveloppe volgens de voorwaarden vermeld in paragraaf 1]4
§ 4. Met behoud van de toepassing van artikel 4.160/10 worden de subsidies, vermeld in paragraaf 1, eerste, tweede, derde [2 , vierde en vijfde]2 lid, besteed aan de volgende kosten:
1° de personeelskosten;
2° de kosten die verbonden zijn aan frictieleegstand;
3° de waardeverminderingen doordat huurvorderingen oninbaar worden;
4° de werkingskosten, met inbegrip van de afschrijvingen op andere activa dan de huurwoningen.
Als de aangetoonde werkingskosten hoger zijn dan 30% van de totale subsidie-enveloppe [2 ...]2, wordt maar 30% ervan aanvaard. Alleen de kosten, vermeld in dit lid, die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdrachten van de woonmaatschappij, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, komen in aanmerking voor de subsidies, vermeld in paragraaf 1, eerste, tweede, derde [2 , vierde en vijfde]2 lid.
§ 5. Na de voorafgaande goedkeuring door het agentschap kunnen de volgende kosten als personeelskosten worden beschouwd:
1° kostenvergoedingen voor externe personeelsleden die ingezet worden voor de uitvoering van de opdracht van de woonmaatschappij, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, waarvan de woonmaatschappij aantoont dat ze noodzakelijk zijn om structureel te voorzien in de personeelsformatie;
2° kosten voor de uitbesteding van de boekhouding aan een boekhouder die erkend is door het Instituut voor Belastingadviseurs en Accountants.]1
[2 § 6. De bedragen, vermeld in dit artikel, worden jaarlijks geïndexeerd. Het loonaandeel wordt geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en met behoud van de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Het is gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2019. Het niet-loonaandeel wordt geïndexeerd volgens de indexatieparameter voor de werkingskredieten die in de begrotingsinstructies is opgenomen.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 65, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(3)<BVR 2023-07-14/26, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 25-09-2023>
(4)<BVR 2023-12-08/12, art. 22, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 4.160/9.[1 [2 De basissubsidie-enveloppe en de aanvullende subsidie-enveloppe, vermeld in artikel 4.160/8, § 1, worden voor elk volledig kalenderjaar uitbetaald via één voorschot van 90% van het toegestane maximumbedrag.
Het voorschot, vermeld in het eerste lid, wordt ambtshalve uitbetaald in de loop van januari van het werkingsjaar. De jaarlijkse afrekening wordt uiterlijk op 30 september van het volgende kalenderjaar opgemaakt op basis van de stukken, vermeld in artikel 4.160/11, en de aanvullende stukken die de minister vaststelt om het saldo uit te betalen. De groeisubsidie, vermeld in artikel 4.160/8, § 1, vierde lid, en in artikel 4.160/7, vijfde, zesde en zevende lid, wordt toegekend in de maand december die volgt op de voorlegging van de overzichtstabel, vermeld in artikel 4.160/6, tweede lid, waarmee de woonmaatschappij aantoont dat het aantal in huur genomen woningen is toegenomen.]2
De basissubsidie-enveloppe voor de maanden tussen de inwerkingtreding van het subsidiebesluit en 1 januari van het eerste volledige kalenderjaar worden berekend in verhouding tot het aantal maanden. Ze worden uitbetaald volgens de voorschottenregeling, vermeld in het eerste lid [2 ...]2.
De subsidiëring voor de personeelskosten, die de woonmaatschappij maakt in het kader van de opdracht vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6° van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt bij de jaarlijkse afrekening berekend op grond van de werkelijke lasten van de bezoldiging van de voltijds of deeltijds tewerkgestelde personeelsleden, met inbegrip van de werkgeverslasten, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en het vervroegde vakantiegeld bij uitdiensttreding. Er wordt rekening gehouden met de anciënniteit in een voltijdse of deeltijdse dagtaak. Als de woonmaatschappij een goedkeuring heeft verkregen, conform artikel 4.160/8, § 5, toont het de loonkosten van het personeel aan door middel van een omstandige afrekeningsnota van de betreffende werkgever. De werkgever houdt de individuele jaarrekening en de loonfiches van de tewerkgestelde personeelsleden ter beschikking voor controle door het agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 66, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 4.160/10. [1 Het niet-aangewende saldo van de subsidie, vermeld in artikel 4.160/3, derde lid, wordt jaarlijks overgedragen en bestemd als reserve voor toekomstige kosten die verbonden zijn aan niet-recupereerbare huurschade of definitief oninbare huurvorderingen die ontstaan zijn bij de uitvoering van de opdrachten van de woonmaatschappij vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6° van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Het gedeelte van de groeisubsidie dat niet in het jaar van de toekenning kan worden aangewend, wordt eenmalig overgedragen en kan in het volgende werkingsjaar aangewend worden voor de volgende kosten als die kosten verbonden zijn aan de uitvoering van de opdrachten van de woonmaatschappij, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021:
1° de personeelskosten;
2° de kosten die verbonden zijn aan frictieleegstand;
3° de kosten die verbonden zijn aan waardeverminderingen doordat huurvorderingen oninbaar worden;
4° de werkingskosten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Onderafdeling 4. [1 Jaarverslag en financiële planning]1
----------
(1)
Art. 4.160/11.[1 Elke woonmaatschappij maakt met betrekking tot zijn opdrachten, vermeld in artikel 4.40, 4°, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, een jaarverslag op conform het model dat het agentschap ter beschikking stelt.
[2 ...]2
Het jaarverslag [2 wordt]2 jaarlijks uiterlijk op 30 juni bij het agentschap ingediend, voor de eerste keer uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarin de woonmaatschappij is opgericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 67, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Onderafdeling 5. [1 Sancties]1
----------
(1)
Art. 4.160/12. [1 Met behoud van de toepassing van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen, af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, kan de minister na gemotiveerd advies van het agentschap of de toezichthouder, nadat hij de woonmaatschappij heeft gehoord en na de kennisgeving daarvan die met een beveiligde zending wordt verstuurd, de uitbetaling van de subsidies stopzetten en de al uitbetaalde subsidies terugvorderen als de Vlaamse Regering een van de sancties oplegt, vermeld in artikel 4.51 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Met behoud van de toepassing van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen, af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, zal de minister na gemotiveerd advies van het agentschap of de toezichthouder, nadat hij de woonmaatschappij heeft gehoord en na de kennisgeving daarvan die met een beveiligde zending wordt verstuurd, de uitbetaling van de subsidies stopzetten en de al uitbetaalde subsidies terugvorderen als:
1° de woonmaatschappij ten onrechte een erkenning of subsidiëring heeft ontvangen op grond van onjuiste informatie;
2° de woonmaatschappij de controle op de aanwending van de toegekende subsidies verhindert.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 4/1. [1 Kredietbemiddeling]1
----------
(1)
Art. 4.160/12/1. [1 De woonmaatschappij die niet erkend is als kredietbemiddelaar, faciliteert het verstrekken van bijzondere sociale leningen door de volgende acties te nemen:
1° documentatie aan kandidaat-ontleners ter beschikking stellen die het VWF aanlevert;
2° een lokaal en faciliteiten, eventueel tegen een vergoeding, in haar kantoor ter beschikking stellen als het VWF daarom verzoekt, om zitdagen te organiseren waarop een bijzondere sociale lening verstrekt kan worden.
/no_code}Het VWF sluit met de woonmaatschappij, vermeld in het eerste lid, een overeenkomst waarin de wederzijdse rechten en plichten worden vastgelegd en werkafspraken worden gemaakt. Op voorstel van het VWF stelt het agentschap een model van samenwerkingsovereenkomst vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-08-31/06, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 28-09-2023>
Art. 4.160/12/2. [1 Het VWF sluit een samenwerkingsovereenkomst met elke woonmaatschappij die erkend is als kredietbemiddelaar, waarin de wederzijdse rechten en plichten worden vastgelegd en werkafspraken worden gemaakt. Op voorstel van het VWF stelt het agentschap een model van samenwerkingsovereenkomst vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-08-31/06, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 28-09-2023>
Art. 4.160/12/3. [1 Aan de woonmaatschappij, die een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, conform artikel 4.160/12/2, wordt, binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vastgelegd zijn, een subsidie van 1000 euro toegekend per ontvangen voorschot op de dossierkosten, vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 10°. De woonmaatschappij betaalt de helft van de subsidie terug als niet op het leningsaanbod wordt ingegaan of als er geen leningsaanbod wordt gedaan door het VWF.
Het VWF bezorgt per semester aan het agentschap een overzicht van het aantal ontvangen en terugbetaalde voorschotten op de dossierkosten, vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 10°, waarbij een woonmaatschappij als kredietbemiddelaar is opgetreden. Op basis van het voormelde overzicht betaalt het agentschap de subsidie uit aan de VMSW, die instaat voor de uitbetaling van die subsidie aan de woonmaatschappijen.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basisjaar 2013) van december van het voorgaande jaar, met als basis de gezondheidsindex van de maand december 2022, die 127,89 bedraagt. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-08-31/06, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 28-09-2023>
Afdeling 5. [1 Algemene bepaling over steunmaatregelen]1
----------
(1)
Art. 4.160/13.[1 Het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen is van toepassing op:
1° de subsidies vermeld in boek 4, deel 1, titel 3, hoofdstuk 5, afdeling 1 en afdeling 2;
2° de subsidies vermeld in boek 4, deel 1, titel 3, hoofdstuk 4.1,
3° de subsidies vermeld in boek 4, deel 1, titel 3, hoofdstuk 5, [2 afdeling 4 en afdeling 4/1]2;
4° de subsidies vermeld in boek 4, deel 1, titel 3, hoofdstuk 7.
De VMSW voert op geregelde tijdstippen, en ten minste om de twee jaar, controles op overcompensatie uit. In het geval van een overcompensatie vordert de VMSW het overschot terug. Als het bedrag van de overcompensatie niet meer bedraagt dan 10% van het bedrag van de gemiddelde jaarcompensatie, mag de overcompensatie naar de volgende periode worden overgedragen en op het voor die periode te betalen compensatiebedrag in mindering worden gebracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 125, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2023-08-31/06, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 28-09-2023>
Hoofdstuk 6. Sancties
Art. 4.161.§1. Binnen de perken van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten kunnen de kosten van de externe bijstand, die niet door [2 het agentschap]2 wordt geleverd, waarop een [1 woonmaatschappij]1 met toepassing van artikel 4.51, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 verplicht is een beroep te doen, voor maximaal 50% gesubsidieerd worden als de externe bijstand dient om het bedrijfsbeheer te verbeteren.
De externe bijstand, vermeld in het eerste lid, wordt aangetrokken met een overheidsopdracht waarvan de minister de opdrachtomschrijving vaststelt.
§2. Op straffe van onontvankelijkheid mailt de [1 woonmaatschappij]1 die verplicht wordt een beroep te doen op externe bijstand als vermeld in paragraaf 1, [1 voorafgaand aan de gunning van de overheidsopdracht of de afname van het raamcontract,]1 namens haar [1 bestuursorgaan]1 haar aanvraag tot subsidiëring van die externe bijstand naar het agentschap op het e-mailadres shm.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van de subsidieaanvraag. Het aanvraagdossier bevat op straffe van onontvankelijkheid al de volgende elementen:
1° een specifieke omschrijving van een of meer aspecten van het bedrijfsbeheer waarvoor de [1 woonmaatschappij]1 een subsidie aanvraagt;
2° de wijze waarop de externe bijstand een oplossing biedt voor de problemen op basis waarvan de minister of de Vlaamse Regering de [1 woonmaatschappij]1 tot externe bijstand heeft verplicht.
§3. Als het agentschap van oordeel is dat het aanvraagdossier ontvankelijk is, wordt de [1 woonmaatschappij]1 daarvan per e-mail op de hoogte gebracht binnen een termijn van 14 kalenderdagen vanaf de bevestiging van de ontvangst van de aanvraag. Die kennisgeving vermeldt ook het verloop van het proces om de subsidie te verkrijgen.
Als het agentschap van oordeel is dat het aanvraagdossier niet ontvankelijk is, wordt de [1 woonmaatschappij]1 daarvan per e-mail op de hoogte gebracht binnen een termijn van 14 kalenderdagen vanaf de bevestiging van de ontvangst van de aanvraag. In die kennisgeving motiveert het voormelde agentschap aan welke ontvankelijkheidsvereisten niet is voldaan en vraagt het aan de aanvrager om aanvullende documenten of inlichtingen te mailen naar het e-mailadres shm.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap brengt de aanvrager ervan op de hoogte als het de bijkomende documenten of inlichtingen ontvangen heeft.
De minister beoordeelt de aanvraag en bepaalt in geval van een positieve beoordeling de opdrachtomschrijving van de overheidsopdracht. De minister kan ook beslissen dat de aanvrager de subsidie krijgt om gebruik te maken van raamcontracten die [2 het agentschap]2 heeft gesloten in het kader van de verbetering van het bedrijfsbeheer van een [1 woonmaatschappij]1.
Binnen zes maanden na de dag waarop de beslissing van de minister over de aanvraag met een brief aan de aanvrager is bezorgd, mailt de [1 woonmaatschappij]1 het voorstel van gunning of het voorstel tot afname van een raamcontract dat [2 het agentschap]2 heeft gesloten naar het e-mailadres shm.woonbeleid@vlaanderen.be. Het agentschap bevestigt de ontvangst van het voorstel. Binnen zestig kalenderdagen na de dag waarop het agentschap het voorstel heeft ontvangen, beslist de minister, na advies van het agentschap, over de toekenning van de subsidie. Het agentschap legt na de beslissing van de minister de kredieten vast die 50% van het goedgekeurde offertebedrag bedragen. Het agentschap brengt de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van de ministeriële beslissing.
Het agentschap betaalt de subsidie in één keer uit nadat de aanvrager de overeenstemmende facturen heeft voorgelegd. Als op basis van de voorgelegde facturen de werkelijk betaalde kostprijs lager is dan het goedgekeurde offertebedrag, wordt de uitbetaalde subsidie beperkt tot 50% van het gefactureerde bedrag. De btw op het gefactureerde bedrag is subsidiabel voor zover die niet wordt teruggevorderd door de [1 woonmaatschappij]1. Het recht op subsidie vervalt op de vijfde verjaardag van de subsidietoezegging van de minister. Een [1 woonmaatschappij]1 kan voor dezelfde of soortgelijke opdracht maar één keer een subsidie krijgen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 126, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 68, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 7. [1 Subsidiëring ondersteuningsstructuur]1
----------
(1)
Art. 4.161/1.[1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister een subsidie toekennen van maximaal 329.000 euro als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten van de ondersteuningsstructuur voor de woonmaatschappijen, vermeld in artikel 4.53/4 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De subsidie wordt besteed aan de werkings- en personeelskosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 4.53/4 van de voormelde codex.
De subsidie wordt toegekend op voorwaarde dat de ondersteuningsstructuur zich ertoe verbindt om de opgesomde opdrachten uit te voeren voor alle woonmaatschappijen.
De subsidie wordt toegekend voor een periode van vijf werkingsjaren. De minister kan, op voorstel van het agentschap, de subsidiëring van het project eenzijdig en effectief stopzetten of herzien als wordt vastgesteld dat de realisatie van doelstellingen in het gedrang komt.
§ 2. De subsidie wordt voor elk volledig kalenderjaar uitbetaald via drie voorschotten van elk 30% op het toegestane maximumbedrag. De voorschotten worden ambtshalve betaalbaar gesteld door het agentschap bij het begin van elke periode van vier maanden. Ze worden afgetrokken bij de afrekening van de subsidie voor elk kalenderjaar nadat de minister het jaarverslag over de werking heeft goedgekeurd en nadat de stukken, vermeld in artikel 4.161/2, § 2, zijn gecontroleerd.
De subsidiëring voor de personeelskosten wordt bij de jaarlijkse afrekening berekend op grond van de werkelijke lasten van de bezoldiging van de voltijds of deeltijds tewerkgestelde personeelsleden, met inbegrip van de werkgeverslasten, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage, het vervroegde vakantiegeld en opzeggingsvergoedingen bij uitdiensttreding.
§ 3. De subsidie voor de maanden tussen de datum van de inwerkingtreding van dit besluit en 1 januari van het eerste volledige kalenderjaar wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden. Ze wordt uitbetaald volgens de voorschottenregeling, vermeld in paragraaf 2, per periode van maximaal vier maanden.
§ 4. Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt jaarlijks geïndexeerd. Het loonaandeel wordt geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk gekoppeld worden, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en met behoud van de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Het is gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2019. Het niet-loonaandeel wordt geïndexeerd volgens de indexatieparameter voor de werkingskredieten die in de begrotingsinstructies is opgenomen.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 69, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.161/2.[1 § 1. De erkende ondersteuningsstructuur voor de woonmaatschappijen voert een boekhouding conform het koninklijk besluit van 21 oktober 2018 tot uitvoering van de artikelen III.82 tot en met III.95 van het wetboek van Economisch recht met inbegrip van de relevante bepalingen van de wet van 17 juli 2013 houdende invoeging van Boek III Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen, in het Wetboek van economisch recht. Als de werking van de ondersteuningsstructuur voor woonmaatschappijen deel uitmaakt van een breder opdrachtenpakket, wordt een analytische boekhouding gevoerd. De activa en passiva en de kosten en opbrengsten die verband houden met de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 4.53/4, tweede lid van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, kunnen worden afgezonderd in de balans en de resultatenrekening.
De ondersteuningsstructuur voor woonmaatschappijen bezorgt jaarlijks uiterlijk op 31 maart de volgende stukken aan het agentschap:
1° een gedetailleerde afrekening van de kosten en opbrengsten van haar werking die verband houdt met de opdrachten, vermeld in artikel 4/53, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, over het voorbije kalenderjaar en een begroting voor het lopende kalenderjaar, die goedgekeurd is door het bevoegde bestuursorgaan;
2° een gedetailleerde afrekening van de personeelskosten in de gesubsidieerde periode, met een afschrift van de RSZ-staten van de tewerkgestelde personeelsleden;
3° een jaarverslag over de eigen activiteiten en de resultaten van de opdrachten, vermeld in artikel 4.53/4, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
4° de balans en resultatenrekening waarmee de activa en passiva en de kosten en opbrengsten die verband houden met de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 4/53, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, worden aangetoond.
§ 2. Het agentschap is belast met de controle op de stukken, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° en 2°. Het maakt een ontwerp op van een afrekening als vermeld in artikel 4.161/1, § 2.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 70, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 4.
Hoofdstuk 1.
Art. 4.162.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 2.
Afdeling 1.
Art. 4.163.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2.
Art. 4.164.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.165.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 3.
Art. 4.166.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 3.
Afdeling 1.
Art. 4.167.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2.
Art. 4.168.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 4.
Afdeling 1.
Art. 4.169.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.170.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2.
Art. 4.171.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.172.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.173.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 3.
Art. 4.174.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.175.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.176.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 4.
Art. 4.177.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.178.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 5.
Afdeling 1.
Art. 4.179.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Afdeling 2.
Art. 4.180.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 6.
Art. 4.181.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 7.
Art. 4.182.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.183.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 128, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Titel 5. Vlaams Woningfonds
Hoofdstuk 1. Toelage
Art. 4.184.[1 Met toepassing van artikel 4.63 en artikel 5.69 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan aan het VWF een toelage worden verleend voor de financiering van de bijzondere sociale leningen, de huurwaarborgleningen, het afhandelen van aanvullende woonleningen die provincies hebben toegekend, de huurhulpverrichtingen en de verzekering gewaarborgd wonen.]1
De toelage bestaat uit:
1° de toelage ter financiering van de werkingskosten die wordt berekend op basis van het verschil tussen de uit de werking voortvloeiende ontvangsten en uitgaven;
2° de financieringstoelage die wordt berekend als het verschil van de financiële opbrengsten en de financiële kosten.
De bij de berekening van de toelage, vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, in rekening te brengen componenten en de rapporteringsvereisten, worden bepaald in gezamenlijk overleg tussen de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen.
De uitgavenkredieten in de begroting van het VWF zijn limitatief. De minister kan overschrijdingen van deze limitatieve kredieten toestaan.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 71, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. Voorwaarden waaronder de toelating wordt verstrekt om leningen aan te gaan
Art. 4.185. Het Vlaamse Gewest waarborgt, ten opzichte van de inschrijvers, de goede afloop van de leningen waarvoor aan het VWF toelating is verleend onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk.
Art. 4.186.De opbrengst van de leningen zal door de vennootschap worden geboekt op een rekening "Fonds B2" genaamd, waarop ook de voorschotten worden geboekt, die haar eventueel worden verleend door het "Woningfonds van de Bond der Kroostrijke Gezinnen van België".
De voorwaarden waaronder de in het Fonds B2 aanwezige gelden worden aangewend worden bij besluit van de Vlaamse regering vastgesteld.
De hypothecaire leningen en de huurwaarborgleningen die de vennootschap toekent, [1 ...]1 verwezenlijkt door middel van de kapitalen van het Fonds B2, worden in een onderscheiden boekhouding geboekt.
De winst die het Fonds B2 maakt, komt het Vlaamse Gewest ten goede. Ze wordt in een reserve gestort waarvan de aanwending in gezamenlijk overleg wordt geregeld door de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en de Vlaamse minister van Wonen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 129, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 3. De aanwending van de kapitalen uit Fonds B2
Art. 4.187.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 130, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.188.Het VWF is ertoe gemachtigd om, onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, de kapitalen van het Fonds B2 aan te wenden voor:
1° [1 ...]1
2° [1 ...]1
3° [1 ...]1
4° andere verrichtingen waartoe de Vlaamse Regering opdracht geeft en die passen in het Vlaamse woonbeleid en in de specifieke opdracht van het VWF voor woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden;
5° [1 ...]1
Het VWF geeft prioriteit aan woningen die ongeschikt of onbewoonbaar zijn verklaard conform boek 3, deel 5, titel 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De minister stelt jaarlijks vast welk gedeelte van de leningen of kredieten het VWF in kwestie moet besteden aan de verwerving en/of renovatie, en zo nodig de sloping en vervanging, van ongeschikte woningen of ongeschikte gebouwen, aan de verbetering of aanpassing van woningen en/of het toestaan van leningen voor dergelijke verrichtingen aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden. Dat gedeelte bedraagt minstens 30%.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 131, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.189.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 132, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.190.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 132, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.191.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 132, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.192.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 132, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.193.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 132, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.194.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 132, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Titel 6. Huurdersbonden
Hoofdstuk 1. Erkenning
Afdeling 1. Voorwaarden
Art. 4.195. In het Vlaamse Gewest kan per provincie ten hoogste één huurdersbond erkend worden. Als er meerdere huurdersbonden per provincie om een erkenning vragen gaat de erkenning naar de organisatie met de grootste representativiteit. Die representativiteit wordt gemeten aan de hand van het aantal individuele en collectieve leden.
Om die indicator te bepalen, wordt het aantal collectieve leden met een factor vijf verhoogd. Het aantal individuele en collectieve leden wordt vastgesteld op het moment van de aanvraag.
Om als huurdersbond erkend te kunnen worden en te blijven, moet de huurdersbond aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° de opdrachten, vermeld in artikel 4.198, vervullen;
2° samenwerken met de erkende ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven;
3° opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen;
4° beschikken over een centraal secretariaat met een consultatieruimte;
5° gedurende ten minste twintig uur per week voor advies beschikbaar zijn voor het publiek op het centraal secretariaat en ten minste drie uur per week 's avonds na 18 uur of tijdens het weekend. Ten minste vierentwintig adviesuren per maand worden georganiseerd in andere gemeenten dan de gemeenten waar het centraal secretariaat zich bevindt;
6° het bewijs leveren dat hij gedurende ten minste één jaar voor de erkenningsaanvraag de opdrachten, vermeld in artikel 4.198, heeft vervuld;
7° ten minste één voltijdsequivalent personeelslid met een diploma universitair onderwijs of met vijf jaar nuttige ervaring in de huisvestingsproblematiek en één voltijdsequivalent personeelslid met een diploma niet-universitair hoger onderwijs of met drie jaar nuttige ervaring in de huisvestingsproblematiek tewerkstellen;
8° een overzicht opstellen van de doelstellingen die hij de volgende vijf jaar wil realiseren, alsook een gemotiveerd actieprogramma waarin de activiteiten zijn opgenomen om die doelstellingen te bereiken;
9° een gemotiveerde planning opstellen voor een optimaal territoriaal bereik van de huurders, met bijzondere aandacht voor de ondersteuning van de adviesverlening van de lokale besturen en de ontwikkeling van lokale samenwerkingsnetwerken;
10° zich verbinden tot mededeling aan het agentschap van elke wijziging in de statuten, van het werkingsgebied en van elke wijziging waardoor niet meer voldaan wordt aan de erkenningsvoorwaarden;
11° een jaarverslag opmaken of zich ertoe verbinden om een jaarverslag op te maken over de eigen werking van het voorbije jaar, alsook, in voorkomend geval, over de werking van zijn regionale steunpunt of steunpunten.
Afdeling 2. Erkenningsaanvraag
Art. 4.196. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij het agentschap en bevat de volgende gegevens en stukken:
1° bewijzen waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.195, derde lid, is voldaan;
2° ten minste toelichting over:
a) de structuur van de organisatie;
b) de personeelsformatie;
c) de statuten en het huishoudelijk reglement;
d) het werkingsgebied;
e) de lokale netwerkvorming en de ondersteuning van de lokale besturen;
f) de beleidsplannen voor de komende vijf jaar.
Zodra het agentschap een ontvangstmelding van een volledig aanvraagdossier heeft gegeven, beslist de minister binnen een termijn van drie maanden over de erkenningsaanvraag. De gemotiveerde beslissing wordt door het agentschap betekend aan de huurdersbond met een afschrift aan de toezichthouder.
Art. 4.197. §1. Het erkenningsbesluit wordt aan de huurdersbond betekend. Het besluit treedt in werking op de datum van de ondertekening ervan door de minister. De periode waarin de huurdersbond wordt erkend, gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de inwerkingtreding van het erkenningsbesluit en loopt tot 31 december van het vijfde kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het erkenningsbesluit in werking is getreden.
§2. De periode, vermeld in paragraaf 1, kan telkens met vijf jaar worden verlengd als de huurdersbond uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode in kwestie een aanvraag tot verlenging van de erkenning indient bij het agentschap.
De minister beslist over de verlengingsaanvraag op basis van de evaluatie van de werking van de huurdersbond tijdens de voorgaande jaren.
De verlengingsaanvraag wordt behandeld conform de procedure, vermeld in artikel 4.196, tweede lid.
Hoofdstuk 2. Opdrachten
Art. 4.198. Een huurdersbond heeft als opdracht:
1° op individuele of collectieve basis informatie en advies te verstrekken over alle aangelegenheden inzake het wonen in huurwoningen, onder meer bevattelijke huurinformatie en huuradvies. Hij kan juridische bijstand verlenen aan huurders en kandidaat-huurders in het algemeen en aan de meest behoeftige huurders in het bijzonder;
2° op te treden als belangenbehartiger van huurders in het algemeen en van de meest behoeftige huurders in het bijzonder;
3° de kwaliteit van een goede rechtshulp inzake bereikbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid, bruikbaarheid en betaalbaarheid te bevorderen met bijzondere aandacht voor de ondersteuning van de adviesverlening van de lokale besturen en de ontwikkeling van lokale samenwerkingsnetwerken.
Art. 4.199. Een erkende huurdersbond kan één regionaal steunpunt uitbouwen met het oog op een betere regionale spreiding en lokale inbedding van de adviesconsultaties. De afbakening van het regionale werkingsgebied van het regionale steunpunt moet aan de hand van de beschikbare indicatoren inzake de huurderspopulatie, de kansarmoede of de sociaal-economische achterstelling, de kwaliteit en het comfort van de woningen en de betaalbaarheid voldoende worden gemotiveerd.
Hoofdstuk 3. Subsidie
Afdeling 1. Voorwaarden
Art. 4.200. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, wordt er onder de voorwaarden, vermeld in dit besluit, een basissubsidie-enveloppe toegekend aan de erkende huurdersbond.
De basissubsidie-enveloppe voor de huurdersbonden van de provincies Limburg en Vlaams-Brabant bedraagt 202.059,71 euro per kalenderjaar en voor de huurdersbond van de provincie West-Vlaanderen 263.225,05 euro per kalenderjaar. Voor de huurdersbonden van de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen bedraagt de subsidie 249.212,69 euro per kalenderjaar.
Art. 4.201. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan, met ingang van 1 januari 2010, aan een erkende huurdersbond een aanvullende subsidie-enveloppe van 122.279,48 euro per kalenderjaar worden toegekend voor de werking van een nieuw regionaal steunpunt als vermeld in artikel 4.199.
Om voor de aanvullende subsidie-enveloppe in aanmerking te komen, moet het regionale steunpunt aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 4.195, derde lid, 1°, naleven;
2° zich ertoe verbinden om binnen een termijn van drie maanden na de toekenning van de aanvullende subsidie-enveloppe over een centraal secretariaat met een consultatieruimte als vermeld in artikel 4.195, derde lid, 4°, te beschikken;
3° zich ertoe verbinden om binnen een termijn van drie maanden na de toekenning van de aanvullende subsidie-enveloppe gedurende ten minste tien extra uur per week voor advies beschikbaar te zijn voor het publiek, waarvan ten minste één uur per week 's avonds na 18 uur of tijdens het weekend;
4° ten minste één voltijdsequivalent personeelslid met een diploma niet-universitair hoger onderwijs of met drie jaar nuttige ervaring in de huisvestingsproblematiek tewerkstellen of zich ertoe verbinden om binnen een termijn van drie maanden na de toekenning van de aanvullende subsidie-enveloppe daaraan te voldoen.
Afdeling 2. Subsidieaanvraag
Art. 4.202. De aanvraag van de aanvullende subsidie-enveloppe wordt ingediend bij het agentschap en bevat de volgende gegevens en stukken:
1° bewijzen waaruit blijkt dat aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 4.201, tweede lid, is voldaan;
2° de motivatie, vermeld in artikel 4.199.
De minister of zijn gemachtigde beslist over de subsidieaanvraag binnen een termijn van drie maanden na de ontvangstmelding door het agentschap van een volledig aanvraagdossier.
Art. 4.203. §1. Het subsidiebesluit over de aanvullende subsidie-enveloppe voor de uitbouw van een regionaal steunpunt wordt door het agentschap betekend aan de huurdersbond met een afschrift aan de toezichthouder. Het subsidiebesluit treedt in werking op de datum van de ondertekening door de minister. De periode waarin de huurdersbond in aanmerking komt voor de aanvullende subsidie-enveloppe begint op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de inwerkingtreding van het subsidiebesluit. De subsidieperiode loopt tot de einddatum van het erkenningsbesluit dat de basissubsidie-enveloppe toekent.
§2. De periode, vermeld in paragraaf 1, kan telkens met vijf jaar worden verlengd als de huurdersbond uiterlijk zes maanden voor het einde van de lopende periode een aanvraag tot verlenging van de subsidie indient bij het agentschap.
De verlengingsaanvraag wordt behandeld conform de procedure, vermeld in artikel 4.202, tweede lid.
Afdeling 3. Subsidie en uitbetaling
Art. 4.204. De basissubsidie-enveloppe, eventueel vermeerderd met een aanvullende subsidie-enveloppe voor het regionale steunpunt, wordt besteed aan de werkings- en personeelskosten van de huurdersbond en, in voorkomend geval, van haar regionale steunpunt.
De subsidiëring voor de personeelskosten wordt bij de jaarlijkse afrekening berekend op grond van de uitbetaalde brutopersoneelskosten inclusief sociale bijdragen, toelagen en vergoedingen volgens de voorwaarden die vastgelegd zijn binnen het Paritair Subcomité 319.01 voor de Opvoedings- en Huisvestingsinrichtingen en Diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
Als de aangetoonde personeelskosten lager zijn dan 75% van de totale subsidie-enveloppe, wordt er bij de jaarlijkse afrekening alleen rekening gehouden met de aangetoonde personeelskosten. Als de aangetoonde werkingskosten lager zijn dan 25% van de totale subsidie-enveloppe, wordt er bij de jaarlijkse afrekening alleen rekening gehouden met de aangetoonde werkingskosten. Als ze hoger zijn, dan worden ze maar voor 25% van de totale subsidie-enveloppe aanvaard.
Art. 4.205. De bedragen, vermeld in artikel 4.200 en 4.201, worden jaarlijks geïndexeerd. Het loonaandeel wordt geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en met behoud van de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Het is gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op 1 september 2018. Het niet-loonaandeel wordt geïndexeerd volgens de indexatieparameter voor werkingskredieten die in de begrotingsinstructies is opgenomen.
Art. 4.206. De basissubsidie-enveloppe, eventueel vermeerderd met een aanvullende subsidie-enveloppe voor het regionale steunpunt, wordt uitbetaald voor elk volledig kalenderjaar via twee voorschotten van 45% op het toegestane maximumbedrag. Ze worden, respectievelijk, betaalbaar gesteld bij het begin van het kalenderjaar en het begin van het tweede semester. De jaarlijkse afrekening wordt uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar opgemaakt op basis van de stukken, vermeld in artikel 4.207, tweede lid, met het oog op de uitbetaling van het saldo.
De basissubsidie-enveloppe, eventueel vermeerderd met een aanvullende subsidie-enveloppe voor een regionaal steunpunt, voor de maanden tussen de inwerkingtreding van het subsidiebesluit en 1 januari van het eerste volledige kalenderjaar wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden.
Ze wordt uitbetaald volgens de voorschotregeling, vermeld in het eerste lid. Als na controle van de verantwoordingsstukken blijkt dat niet-verschuldigde subsidies zijn uitbetaald, kunnen die bedragen worden afgetrokken van het voorschot of de afrekening voor het volgende kalenderjaar.
Afdeling 4. Jaarverslag, boekhouding en rapportering
Art. 4.207. Elke erkende huurdersbond voert een dubbele boekhouding, gebaseerd op het genormaliseerde rekeningstelsel, conform de nadere regelen die de minister heeft bepaald.
Jaarlijks legt de erkende huurdersbond uiterlijk op 15 maart, en voor de eerste keer uiterlijk op 15 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin de huurdersbond werd erkend en gesubsidieerd, de volgende stukken voor aan het agentschap:
1° een gedetailleerde afrekening van de met de subsidiemiddelen gedane kosten, met onder meer een resultatenrekening en een balans van het voorbije kalenderjaar, conform het genormaliseerde rekeningstelsel, vermeld in het eerste lid, alsook een begroting voor het lopende kalenderjaar, zoals goedgekeurd door de algemene ledenvergadering;
2° een gedetailleerde afrekening van de personeelskosten, met onder meer een afschrift van de RSZ-staten en de individuele jaarrekeningen over de gesubsidieerde periode met betrekking tot de tewerkgestelde personeelsleden;
3° een detailafrekening van de met subsidies gefinancierde effect-uitgaven;
4° het jaarverslag, vermeld in artikel 4.195, tweede lid, 11°, dat een beschrijving van en een toelichting bij de activiteiten en de werking van het voorbije jaar bevat.
Hoofdstuk 4. Sancties
Art. 4.208. §1. Met behoud van de toepassing van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen kan de uitbetaling van de subsidie geheel of gedeeltelijk worden stopgezet en/of de erkenning worden ingetrokken als:
1° wordt vastgesteld, na de huurdersbond en de erkende ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven te hebben gehoord, dat de huurdersbond niet meer voldoet aan een van de erkenningsvoorwaarden en niet kan aantonen dat ze opnieuw aan de voorwaarden zal voldoen binnen drie maanden die volgen op de datum van de vaststelling, en dit vanaf het moment dat wordt vastgesteld dat de huurdersbond niet meer voldoet aan een van de erkennings- en subsidievoorwaarden;
2° de huurdersbond een ernstige onregelmatigheid begaat bij de uitvoering van zijn opdracht;
3° de huurdersbond ten onrechte een erkenning heeft ontvangen op grond van onjuiste informatie. In dat geval wordt de uitbetaling onmiddellijk stopgezet en wordt de uitbetaalde subsidie teruggevorderd;
4° wordt vastgesteld, na de huurdersbond en de erkende ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven te hebben gehoord, dat het regionale steunpunt van de erkende huurdersbond niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, vermeld in artikel 4.201, tweede lid, 1° tot en met 4°, en de huurdersbond niet kan aantonen dat het regionale steunpunt opnieuw aan die voorwaarden zal voldoen binnen drie maanden na de datum van de vaststelling.
Hoofdstuk 5. Ondersteuningsstructuur
Afdeling 1. Opdrachten
Art. 4.209. §1. De ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven heeft, conform artikel 4.73 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, als opdracht:
1° de erkende huurdersbonden ondersteunen bij de uitvoering van hun taken, vermeld in artikel 4.69 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en in het bijzonder:
a) het overleg en de ervaringsuitwisseling tussen de huurdersbonden voorbereiden, organiseren en coördineren;
b) zorgen voor de doorstroming en uitwisseling van de informatie over de beleidsontwikkelingen, de regelgeving en de goede praktijkvormen;
c) de huurdersbonden ondersteunen op het vlak van methodiek-, proces- en organisatie-ontwikkeling;
d) vorming en bijscholing uitwerken en aanbieden;
e) de netwerkvorming met relevante organisaties bevorderen;
f) de huurdersbonden in advies- en overlegorganen inzake wonen vertegenwoordigen;
2° bewonersgroepen in de sociale huisvesting op Vlaams niveau ondersteunen, en meer bepaald de werking van VIVAS ondersteunen, en in het bijzonder:
a) het overleg en de ervaringsuitwisseling tussen de bewonersgroepen die deel uitmaken van VIVAS, voorbereiden, organiseren en coördineren;
b) zorgen voor de doorstroming en uitwisseling van de informatie over de beleidsontwikkelingen, de regelgeving en de goede praktijkvormen;
3° initiatieven nemen ten aanzien van andere organisaties en instanties, ter bevordering van de positie van kandidaat-huurders en huurders op de private huurmarkt en in de sociale huisvesting, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare gezinnen en alleenstaanden.
§2. Bij de uitvoering van de opdrachten, vermeld in paragraaf 1, treedt de ondersteuningsstructuur op als belangenbehartiger van kandidaat-huurders en huurders op de private huurmarkt en in de sociale huisvesting, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare gezinnen en alleenstaanden.
Afdeling 2. Erkenning en subsidie
Art. 4.210. De minister kan onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, een erkenning verlenen aan een ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven. De minister kent, binnen de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, onder de voorwaarden, vermeld in dit besluit, subsidies toe voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in dit hoofdstuk.
Art. 4.211. De ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven kan pas worden erkend en gesubsidieerd als ze voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° ze voert de opdrachten, vermeld in artikel 4.209, uit;
2° ze beschikt over een centraal secretariaat;
3° ze is opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen;
4° ze verbindt zich ertoe een stuurgroep op te richten, met daarin evenwaardige participatie van VIVAS en Samenlevingsopbouw, met het oog op de aansturing, in nauw overleg met die organisaties, van de opdrachten vermeld in artikel 4.209, §1, 2° en 3°, voor zover het de sociale huisvesting betreft;
5° ze verbindt zich ertoe elke wijziging in de statuten en de personeelsformatie, en elke wijziging waardoor niet meer voldaan wordt aan de erkenningsvoorwaarden, aan het agentschap te melden;
6° ze verbindt zich ertoe een jaarverslag op te maken over de eigen werking van het voorbije jaar;
7° ze verbindt zich ertoe een planning op te maken voor het volgende werkingsjaar in overleg met het agentschap, voor het einde van het lopende werkingsjaar.
In het eerste lid, 4°, wordt verstaan onder Samenlevingsopbouw: het maatschappelijk opbouwwerk dat erkend en gesubsidieerd is conform het decreet van 26 juni 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk.
De vereniging dient de aanvraag tot erkenning en subsidiëring in bij het agentschap. Zodra het agentschap het ontvangstbewijs van het volledige aanvraagdossier heeft bezorgd, beslist de minister over de aanvraag binnen een termijn van drie maanden na de datum van het ontvangstbewijs. De beslissing van de minister wordt betekend aan de aanvrager met een afschrift aan de toezichthouder.
Art. 4.212. De erkenning en de subsidiëring gaan in op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de ondertekening van het erkennings- en subsidiëringsbesluit door de minister, en gelden tot en met 31 december van het vijfde kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de ondertekening heeft plaatsgevonden.
De periode, vermeld in het eerste lid, kan telkens met vijf jaar worden verlengd op voorwaarde dat de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode in kwestie een aanvraag tot verlenging van de erkenning en de subsidiëring indient bij het agentschap.
De verlengingsaanvraag wordt afgehandeld conform de procedure, vermeld in artikel 4.211, derde lid.
Art. 4.213. §1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten bedraagt de subsidie-enveloppe maximaal 328.010,06 euro per kalenderjaar. De subsidie-enveloppe wordt besteed aan de werkings- en personeelskosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdrachten van de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven.
§2. De subsidie wordt voor elk volledig kalenderjaar uitbetaald via drie voorschotten van elk 30% op het toegestane maximumbedrag. De voorschotten worden ambtshalve betaalbaar gesteld door het agentschap bij het begin van elke periode van vier maanden. Ze worden afgetrokken bij de afrekening van de subsidie voor elk kalenderjaar nadat de minister het jaarverslag over de werking heeft goedgekeurd en nadat de bewijsstukken van de personeels- en werkingskosten zijn gecontroleerd.
De subsidiëring van de personeelskosten wordt bij de jaarlijkse afrekening berekend op grond van de werkelijke lasten van de bezoldiging van de voltijds of deeltijds tewerkgestelde personeelsleden, met inbegrip van de werkgeverslasten, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en het vervroegde vakantiegeld bij uitdiensttreding. Er wordt rekening gehouden met de anciënniteit in een voltijdse of deeltijdse dagtaak.
§3. De subsidie voor de maanden tussen de datum van de ondertekening van het erkennings- en subsidiebesluit door de minister en 1 januari van het eerste volledige kalenderjaar wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden. Ze wordt uitbetaald volgens de voorschottenregeling, vermeld in paragraaf 2, per periode van maximaal vier maanden.
Art. 4.214. §1. De ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven voert een boekhouding die gebaseerd is op een minimaal genormaliseerd rekeningstelsel conform de voorwaarden, bepaald door de minister.
Ze bezorgt jaarlijks uiterlijk op 31 maart de volgende stukken aan het agentschap:
1° een gedetailleerde afrekening van de kosten en opbrengsten die verbonden zijn aan de werking van de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven, aangevuld met de resultatenrekening en een balans over het voorbije kalenderjaar, conform het genormaliseerde rekeningstelsel, vermeld in het eerste lid, alsook een begroting voor het lopende kalenderjaar, die goedgekeurd is door het bevoegde bestuursorgaan;
2° een gedetailleerde afrekening van de personeelskosten, met onder meer een afschrift van de RSZ-staten en de individuele jaarrekeningen over de gesubsidieerde periode met betrekking tot de tewerkgestelde personeelsleden;
3° een jaarverslag over de eigen activiteiten en de resultaten met betrekking tot de opdrachten, vermeld in artikel 4.209.
Ze bezorgt bovendien jaarlijks uiterlijk op 15 mei de verslagen met een analyse van de werking van de huurdersbonden en de werking van VIVAS tijdens het voorbije kalenderjaar.
§2. Het agentschap is belast met de controle op de stukken, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° en 2°. Het maakt een ontwerp van afrekening op als vermeld in artikel 4.213, §2.
Het agentschap legt uiterlijk op 31 mei de verslagen, vermeld in paragraaf 1, derde lid, samen met een advies over de werking en activiteiten van de erkende ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven, met het ontwerp van afrekening ter goedkeuring voor aan de minister.
Art. 4.215. Het bedrag, vermeld in artikel 4.213, §1, is uitgedrukt tegen 100% op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2019. Het wordt, wat het loonaandeel betreft, geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk gekoppeld worden. Het niet-loonaandeel wordt geïndexeerd volgens de indexatieparameter voor werkingskredieten die in de begrotingsinstructies is opgenomen.
Afdeling 3. Sancties
Art. 4.216. Met behoud van de toepassing van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen, af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, zal de minister na gemotiveerd advies van het agentschap of de toezichthouder en nadat hij de ondersteuningsstructuur heeft gehoord, de uitbetaling van de subsidie stopzetten, de reeds uitbetaalde subsidie terugvorderen en de erkenning intrekken als:
1° wordt vastgesteld dat de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven niet meer voldoet aan een van de erkennings- en subsidievoorwaarden en ze niet kan aantonen dat ze opnieuw aan de voorwaarden zal voldoen binnen drie maanden die volgen op de datum van de vaststelling, vanaf het moment dat wordt vastgesteld dat de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven niet meer voldoet aan een van de erkennings- en subsidievoorwaarden;
2° de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven een voldoende ernstige onregelmatigheid begaat bij de uitvoering van haar opdracht;
3° de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven ten onrechte een erkenning en subsidiëring heeft verkregen op grond van onjuiste informatie;
4° de ondersteuningsstructuur huurdersinitiatieven de controle, vermeld in artikel 4.213, §2, verhindert.
Deel 2. Andere woonactoren
Titel 1. Verhuurdersorganisaties
Hoofdstuk 1. Definitie
Art. 4.217. In deze titel wordt verstaan onder project: een planmatig opgezette thematische of experimentele actie met concrete doelstellingen, die afgebakend is in de tijd.
Hoofdstuk 2. Erkenning
Afdeling 1. Voorwaarden
Art. 4.218. In het Vlaamse Gewest kunnen ten hoogste twee verhuurdersorganisaties die private verhuurders vertegenwoordigen, en één verhuurdersorganisatie die vastgoedmakelaars vertegenwoordigt, erkend worden.
Als meer verhuurdersorganisaties een erkenning vragen, worden de organisaties met de grootste representativiteit erkend. Die representativiteit wordt gemeten aan de hand van het aantal leden. Het aantal leden wordt vastgesteld op het moment van de aanvraag.
Om als verhuurdersorganisatie erkend te kunnen worden en te blijven, moet de verhuurdersorganisatie aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° de opdrachten, vermeld in artikel 4.221, vervullen;
2° particuliere verhuurders of vastgoedmakelaars vertegenwoordigen;
3° deelnemen aan overlegstructuren of samenwerken met het agentschap voor beleidsinitiatieven op de private huurmarkt;
4° opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen;
5° beschikken over een centraal secretariaat met een consultatieruimte en gedurende ten minste twintig uur per week voor advies ter plaatse, telefonisch en per e-mail beschikbaar zijn voor het publiek en ten minste drie uur per week 's avonds na 18 uur of tijdens het weekend. In provincies waar geen centraal secretariaat is, worden ten minste vijf adviesuren per maand georganiseerd;
6° het bewijs leveren dat ze gedurende ten minste één jaar voor de erkenningsaanvraag de opdrachten, vermeld in artikel 4.221, heeft vervuld;
7° ten minste één voltijdsequivalent personeelslid met een diploma universitair onderwijs of met vijf jaar nuttige ervaring in de huisvestingsproblematiek en één voltijdsequivalent personeelslid met een diploma niet-universitair hoger onderwijs of met drie jaar nuttige ervaring in de huisvestingsproblematiek tewerkstellen;
8° een beleidsplan opstellen, waarin een overzicht wordt gegeven van de doelstellingen die ze de volgende vijf jaar wil realiseren, alsook een gemotiveerd actieprogramma waarin de activiteiten zijn opgenomen om die doelstellingen te bereiken. De minister kan inhoudelijke prioriteiten bepalen waarmee de verhuurdersorganisatie rekening moet houden bij de opmaak van het beleidsplan;
9° zich ertoe verbinden elke wijziging in de statuten en in het werkingsgebied, en elke wijziging waardoor ze niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, mee te delen aan het agentschap;
10° een jaarverslag over de eigen werking in het voorbije jaar opmaken.
De voorwaarde, vermeld in het derde lid, 5°, geldt niet voor een verhuurdersorganisatie die vastgoedmakelaars vertegenwoordigt.
In afwijking van het derde lid, 6°, hoeft de opdracht, vermeld in artikel 4.221, §1, eerste lid, 3°, en §2, eerste lid, 3°, niet kosteloos te zijn vervuld.
Afdeling 2. Erkenningsaanvraag
Art. 4.219. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij het agentschap en bevat al de volgende gegevens en stukken:
1° de bewijzen waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, is voldaan;
2° een toelichting over:
a) de structuur van de organisatie;
b) de personeelsformatie;
c) de statuten en het huishoudelijk reglement;
d) het werkingsgebied;
e) het aantal leden;
f) het beleidsplan voor de komende vijf jaar.
Het agentschap bezorgt de aanvrager onmiddellijk een ontvangstbevestiging en beoordeelt de volledigheid van het dossier binnen dertig kalenderdagen vanaf de dag van de ontvangstbevestiging.
Als het aanvraagdossier onvolledig is, brengt het agentschap de aanvrager daarvan op de hoogte. De aanvrager bezorgt de ontbrekende stukken binnen dertig kalenderdagen vanaf de vraag tot vervollediging aan het agentschap.
Als het aanvraagdossier volledig is, brengt het agentschap de aanvrager daarvan op de hoogte. Binnen negentig kalenderdagen na de dag van de volledigverklaring neemt de minister een beslissing over de erkenningsaanvraag.
De minister legt vijfjaarlijks de periode vast waarin een aanvraag tot erkenning kan worden ingediend.
Art. 4.220. §1. Het erkenningsbesluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de minister het erkenningsbesluit heeft ondertekend en geldt tot en met 31 december van het vijfde kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het erkenningsbesluit in werking is getreden.
§2. De periode, vermeld in paragraaf 1, kan telkens met vijf jaar worden verlengd als de verhuurdersorganisatie op zijn vroegst negen maanden en uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode in kwestie een aanvraag tot verlenging van de erkenning indient bij het agentschap.
De minister beslist over de verlengingsaanvraag op basis van de evaluatie van de werking van de verhuurdersorganisatie tijdens de voorgaande jaren.
De verlengingsaanvraag wordt behandeld conform de procedure, vermeld in artikel 4.219.
Hoofdstuk 3. Opdrachten
Art. 4.221. §1. Een verhuurdersorganisatie die private verhuurders vertegenwoordigt, heeft de volgende opdrachten:
1° ertoe bijdragen om het recht op wonen voor iedereen te helpen realiseren;
2° optreden als belangenbehartiger van verhuurders op de privéwoninghuurmarkt;
3° op individuele of collectieve basis informatie en advies verstrekken over alle aangelegenheden in verband met het verhuren van woningen;
4° juridische bijstand verlenen aan verhuurders en potentiële verhuurders.
De verhuurdersorganisatie vervult de opdracht, vermeld in het eerste lid, 3°, in de vorm van een eerste kosteloze raadpleging ten aanzien van niet-leden.
§2. Een verhuurdersorganisatie die vastgoedmakelaars vertegenwoordigt, heeft de volgende opdrachten:
1° ertoe bijdragen het recht op wonen voor iedereen te helpen realiseren;
2° optreden als belangenbehartiger van vastgoedmakelaars;
3° op individuele of collectieve basis informatie en advies verstrekken over alle aangelegenheden in verband met het verhuren van woningen.
De verhuurdersorganisatie vervult de opdracht, vermeld in het eerste lid, 3°, kosteloos ten aanzien van niet-leden.
Hoofdstuk 4. Subsidie
Afdeling 1. Basissubsidie
Art. 4.222. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor beschikbaar zijn op de algemene uitgavenbegroting wordt een basissubsidie-enveloppe toegekend aan de erkende verhuurdersorganisaties.
De basissubsidie-enveloppe wordt gedurende de erkenningsperiode, vermeld in artikel 4.220, §1, jaarlijks toegekend nadat het agentschap aan de hand van de stukken, vermeld in artikel 4.230, tweede lid, heeft vastgesteld dat de verhuurdersorganisatie aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, derde lid, voldoet. Als het agentschap vaststelt, nadat het de verhuurdersorganisatie heeft gehoord, dat de verhuurdersorganisatie niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, derde lid, toont de verhuurdersorganisatie binnen drie maanden vanaf de vaststelling, aan dat zij opnieuw aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, derde lid, voldoet.
De basissubsidie-enveloppe voor een verhuurdersorganisatie die private verhuurders vertegenwoordigt, bedraagt 164.500 euro per kalenderjaar.
De basissubsidie-enveloppe voor de verhuurdersorganisatie die vastgoedmakelaars vertegenwoordigt, bedraagt 98.700 euro per kalenderjaar.
Art. 4.223.De basissubsidie-enveloppe wordt besteed aan de werkings- en personeelskosten van de verhuurdersorganisatie.
De subsidiëring van de personeelskosten wordt bij de jaarlijkse afrekening berekend op grond van de uitbetaalde brutopersoneelskosten, inclusief sociale bijdragen, toelagen en vergoedingen, volgens de voorwaarden die vastgelegd zijn in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité 200 voor Bedienden.
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2021-01-22/07, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 22-02-2021>
Art. 4.224. De bedragen, vermeld in artikel 4.222, zijn uitgedrukt tegen 100% op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2019. Binnen de perken van de begroting wordt het bedrag geïndexeerd conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het niet-loonaandeel wordt geïndexeerd volgens de indexatieparameter voor werkingskredieten die in de begrotingsinstructies is opgenomen.
Art. 4.225. De basissubsidie-enveloppe wordt uitbetaald voor elk volledig kalenderjaar via twee voorschotten van 45% op het toegestane maximumbedrag. De voorschotten worden betaald bij het begin van het kalenderjaar en het begin van het tweede semester. De jaarlijkse afrekening wordt uiterlijk op 15 september van het volgende kalenderjaar opgemaakt op basis van de stukken, vermeld in artikel 4.230, tweede lid, met het oog op de uitbetaling van het saldo.
De basissubsidie-enveloppe voor de maanden tussen de inwerkingtreding van het subsidiebesluit en 1 januari van het eerste volledige kalenderjaar wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden. Ze wordt uitbetaald volgens de voorschotregeling, vermeld in het eerste lid.
Als na controle van de bewijsstukken blijkt dat niet-verschuldigde subsidies zijn uitbetaald, worden die bedragen in mindering gebracht van het voorschot bij de afrekening voor het volgende kalenderjaar. Als de bedragen die in mindering gebracht moeten worden, groter zijn dan het voorschot, worden ze teruggevorderd.
Afdeling 2. Projectsubsidie
Art. 4.226. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor beschikbaar zijn op de algemene uitgavenbegroting, kan een projectsubsidie-enveloppe voor een thematische actie worden toegekend aan een erkende verhuurdersorganisatie.
Art. 4.227. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor beschikbaar zijn op de algemene uitgavenbegroting, kan er een projectsubsidie-enveloppe voor een experimentele actie worden toegekend aan een erkende verhuurdersorganisatie of een andere actor.
Art. 4.228. De projectsubsidie-enveloppe, vermeld in artikel 4.226 en 4.227, wordt gebruikt om thematische of experimentele acties tijdelijk te ondersteunen op het vlak van de werkings- en personeelskosten die inherent zijn aan de realisatie ervan.
Art. 4.229. De minister legt jaarlijks, na voorafgaande mededeling aan de Vlaamse Regering, de onderwerpen vast van de thematische en experimentele acties waarvoor een projectsubsidie-enveloppe kan worden aangevraagd. De minister regelt de procedure voor de aanvraag en beoordeling en bepaalt de regels voor de inhoudelijke en financiële verantwoording over de aanwending van de projectsubsidie-enveloppe.
Afdeling 2/1. [1 Bepaling over de de-minimissteun]1
----------
(1)
Art. 4.229/1. [1 De subsidiebedragen die worden toegestaan met toepassing van dit hoofdstuk, worden verleend met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in de verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.
De steun die via de erkende verhuurdersorganisaties ten goede komt van een private verhuurder of vastgoedmakelaar, bedraagt per drie jaar ten hoogste 1500 euro per private verhuurder of vastgoedmakelaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-01-22/07, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 22-02-2021>
Afdeling 3. Jaarverslag en boekhouding
Art. 4.230. Elke erkende verhuurdersorganisatie voert een dubbele boekhouding die gebaseerd is op het genormaliseerde rekeningstelsel, conform de nadere regels die de minister heeft bepaald.
Jaarlijks legt de erkende verhuurdersorganisatie uiterlijk op 30 juni en voor de eerste keer uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarin de verhuurdersorganisatie is erkend en gesubsidieerd, de volgende stukken voor aan het agentschap:
1° een gedetailleerde afrekening van de kosten die met de subsidiemiddelen betaald zijn, met een resultatenrekening en een balans van het voorbije kalenderjaar, conform het genormaliseerde rekeningstelsel, vermeld in het eerste lid, alsook een begroting voor het lopende kalenderjaar, zoals goedgekeurd door de algemene ledenvergadering;
2° een gedetailleerde afrekening van de personeelskosten, met een afschrift van de RSZ-staten en de individuele jaarrekeningen over de gesubsidieerde periode met betrekking tot de tewerkgestelde personeelsleden;
3° een detailafrekening van de effectuitgaven die met subsidies gefinancierd zijn;
4° het jaarverslag, vermeld in artikel 4.218, derde lid, 10°, dat een beschrijving van en een toelichting bij de activiteiten en de werking gedurende het voorbije jaar bevat.
Hoofdstuk 5. Sancties
Art. 4.231. Met behoud van de toepassing van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof en het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaring af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen kan de uitbetaling van de subsidie geheel of gedeeltelijk worden stopgezet of kan de erkenning worden ingetrokken in de volgende gevallen:
1° nadat het agentschap de verhuurdersorganisatie heeft gehoord, stelt het vast dat de verhuurdersorganisatie niet meer voldoet aan een van de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, derde lid. De verhuurdersorganisatie kan niet aantonen dat ze opnieuw aan de voorwaarden zal voldoen binnen drie maanden die volgen op de datum waarop het agentschap heeft vastgesteld dat de verhuurdersorganisatie niet meer voldoet aan een van de erkennings- en subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, derde lid;
2° de verhuurdersorganisatie begaat een ernstige onregelmatigheid bij de uitvoering van haar opdracht.
Titel 2. (Voorbehouden voor toekomstig gebruik)
Art. 4.232. Voorbehouden voor toekomstig gebruik
Deel 3. Toezicht
Titel 1. Definities
Art. 4.233. In dit deel wordt verstaan onder:
1° beveiligde zending: een van de hiernavolgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere betekeningswijze die door de minister is toegestaan, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
2° woonactoren: de organisaties, vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Titel 2. Toezicht op woonactoren
Art. 4.234. De toezichthouder is belast met het toezicht op de activiteiten van de huurdersbonden, de naleving van de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.195, derde lid, en het optimale gebruik van de toegekende subsidies.
Art. 4.235. De toezichthouder is belast met het toezicht op de activiteiten van de verhuurdersorganisaties en de actoren, de naleving van de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 4.218, derde lid, en het optimale gebruik van de toegekende subsidies.
Titel 3. Profiel, statuut en ambtsgebied van de toezichthouder
Art. 4.236.[1 Het hoofd van de subentiteit, dat door het hoofd van het agentschap wordt belast met de organisatie van het toezicht op de woonactoren, vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, oefent de functie uit van toezichthouder. De overige toezichthouders worden aangesteld onder de ambtenaren van niveau A die minstens één jaar hebben gewerkt bij de subentiteit, die door het hoofd van het agentschap wordt belast met de organisatie van het toezicht op de woonactoren, vermeld in artikel 4.79 van de voormelde codex, en onder de ambtenaren van niveau B die minstens drie jaar hebben gewerkt bij de subentiteit, die door het hoofd van het agentschap wordt belast met de organisatie van het toezicht op de woonactoren, vermeld in artikel 4.79 van de voormelde codex. De lijnmanager van het agentschap waartoe de subentiteit, die door het hoofd van het agentschap wordt belast met de organisatie van het toezicht op de woonactoren, vermeld in artikel 4.79 van de voormelde codex, behoort, kan voor kandidaat-toezichthouders van niveau B bijzondere vereisten in overeenstemming met de functiebeschrijving en het competentieprofiel vaststellen.]1
De ambtenaren die als toezichthouder zijn aangesteld, blijven in die hoedanigheid onderworpen aan de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 72, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.237.De functie van toezichthouder is onverenigbaar met:
1° de functie van voorzitter of lid van [1 het bestuursorgaan]1 van de beheersorganen van de instanties of van elk ander beheersorgaan van de organisaties, vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, die tot zijn ambtsgebied behoren;
2° een bestuursfunctie of andere functie bij een koepelorganisatie van de organisaties, vermeld in punt 1°.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 133, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.238. Tenzij hem een beperkter ambtsgebied wordt toegewezen, oefent de toezichthouder zijn bevoegdheden uit op het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest.
Een territoriaal ambtsgebied, als dat beperkter is dan het ambtsgebied van het Vlaamse Gewest, wordt toegewezen voor een termijn van ten hoogste vijf jaar. Daarna krijgt de toezichthouder een ander ambtsgebied toegewezen.
Titel 4. Uitoefening van het toezicht
Art. 4.239.§1. De woonactoren bezorgen aan de toezichthouder een lijst met een beknopte beschrijving van de beslissingen die betrekking hebben op de verrichtingen vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
§2. De woonactoren bezorgen aan de toezichthouder op zijn uitdrukkelijk verzoek en binnen de termijn, die hij bepaalt, de volgende informatie:
1° rapporten over de aangelegenheden, die hij heeft aangeduid;
2° agenda's en notulen van de beraadslaging van de organen met beslissingsbevoegdheid over aangelegenheden als vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3° de documenten die de grondslag vormen van de beslissingen die de toezichthouder heeft aangeduid.
§3. De [1 woonmaatschappijen]1, vermeld in artikel 4.36, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de erkende huurdiensten bezorgen de volgende beslissingen, documenten of gegevens aan de toezichthouder:
1° de agenda met een korte omschrijving van elk agendapunt van de algemene en buitengewone vergadering, uiterlijk vijftien kalenderdagen voor de vergadering;
2° de notulen van de beraadslaging van de algemene en buitengewone algemene vergadering;
3° de benoeming of ambtsbeëindiging van de bestuurders, alsook de verkiezing of het ontslag van de voorzitter, binnen acht kalenderdagen na de beslissing;
4° in voorkomend geval, jaarlijks het aantal aandelen dat elke vennoot bezit, de inschrijvingen op nieuwe aandelen en de terugbetalingen;
5° beslissingen die betrekking hebben op de verrichtingen krachtens de Vlaamse Codex Wonen van 2021 of op de opdrachten die opgelegd zijn door de voormelde codex, de besluiten ter uitvoering ervan en elk ander decreet of besluit, als dat betrekking heeft op aspecten van het sociale woonbeleid.
§4. De erkende kredietmaatschappijen bezorgen de volgende beslissingen, documenten of gegevens aan de toezichthouder:
1° de agenda met korte omschrijving van elk agendapunt van de algemene en buitengewone vergadering, uiterlijk vijftien kalenderdagen voor de vergadering;
2° de notulen van de beraadslaging van de algemene en buitengewone vergadering;
3° de beslissing van het bevoegde beheersorgaan tot toekenning van een bindend aanbod voor een sociale lening, binnen vijf kalenderdagen na de beslissing tot toekenning van een bindend aanbod.
De erkende kredietmaatschappij stelt voor elke sociale lening een dossier op dat aan de toezichthouder ter beschikking wordt gesteld. De minister bepaalt de samenstelling van dat dossier en de wijze waarop de toezichthouder er kennis van krijgt.
§5. Voor de berekening van de termijnen, vermeld in dit artikel, is de vervaldag in de termijn begrepen. Als de vervaldag een zaterdag, een zondag, een wettelijke of decretale feestdag is, wordt die verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Het overmaken van de stukken, vermeld in paragraaf 1, 3 en 4, eerste lid, gebeurt met een beveiligde zending of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de toezichthouder oplevert.
De termijn om de stukken, vermeld in paragraaf 1, 3, 2° en 5° en 4, eerste lid, 2°, over te maken, is vijf kalenderdagen na de desbetreffende vergadering of beslissing.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 134, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.240. De toezichthouder kan zich laten bijstaan door deskundigen, in het bijzonder bij het afleggen van plaatsbezoeken.
Conform artikel 4.81, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 beschikt de toezichthouder over de bevoegdheid om alle informatie te verkrijgen die noodzakelijk of nuttig is voor de uitoefening van zijn toezichtsfunctie. Die informatie wordt hem kosteloos bezorgd.
Art. 4.241.De toezichthouder wordt op alle vergaderingen van [1 het bestuursorgaan]1 van het VWF uitgenodigd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 135, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 4.242.De toezichthouder heeft vrije toegang tot de lokalen van de erkende huurdersbonden en regionale steunpunten. Hij heeft het recht zich ter plaatse alle administratieve stukken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdracht, ter inzage te laten overhandigen.
De toezichthouder heeft bovendien het recht deel te nemen aan alle overlegvergaderingen die worden belegd door de huurdersbonden.
[1 De toezichthouder kan een kopie van alle administratieve documenten laten overhandigen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdracht.]1
----------
(1)<BVR 2024-05-17/46, art. 4, 039; Inwerkingtreding : 08-08-2024>
Art. 4.243. De toezichthouder heeft de vrije toegang tot de lokalen van de verhuurdersorganisaties en de actoren. Hij heeft het recht zich ter plaatse alle administratieve stukken ter inzage te laten overhandigen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdracht.
De toezichthouder heeft daarnaast het recht om zich een kopie van alle administratieve stukken te laten overhandigen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdracht.
De toezichthouder heeft het recht deel te nemen aan alle overlegvergaderingen die de verhuurdersorganisaties en de actoren beleggen.
Titel 5. Maatregelen en sancties
Hoofdstuk 1. Schorsing en vernietiging
Art. 4.244. De toezichthouder geeft kennis van de schorsing met een beveiligde zending. Als de toezichthouder een beslissing schorst of vernietigt op de vergadering zelf van het beheersorgaan, wordt de beslissing tot schorsing of vernietiging, binnen twee werkdagen na de mondelinge beslissing tot schorsing of vernietiging, met een beveiligde zending overgemaakt aan het beheersorgaan. Als daaraan niet voldaan is, is de beslissing tot schorsing of vernietiging niet geldig.
Voor de berekening van de termijn, vermeld in dit artikel, is de vervaldag in de termijn begrepen. Als de vervaldag een zaterdag, een zondag of een wettelijke of decretale feestdag is, wordt die verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Elke beslissing tot schorsing of vernietiging van de toezichthouder vermeldt de geschonden regels, een toelichting over de schending van de regels, of, in voorkomend geval, een motivering over de wijze waarop het algemeen belang is geschonden. Als die vermeldingen ontbreken, is de beslissing niet geldig.
Art. 4.245. Het beroep, vermeld in artikel 4.87 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt op straffe van onontvankelijkheid ingediend met een beveiligde zending die gericht is aan de minister op het adres van het agentschap.
Art. 4.246. Als de toezichthouder, conform artikel 4.88 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, de aangelegenheid bepaalt waarover en de termijn waarin een beheersorgaan een beslissing moet nemen, brengt hij het betrokken beheersorgaan daarvan op de hoogte met een beveiligde zending of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van het beheersorgaan oplevert.
Als de toezichthouder, conform artikel 4.88 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, de plaats inneemt van een beheersorgaan, is de uitvoering van de door hem genomen beslissing ten laste van de gemachtigden van het betrokken beheersorgaan. De toezichthouder bepaalt de termijn waarin de beslissing moet worden uitgevoerd. Als de beslissing niet is uitgevoerd binnen de gestelde termijn, of als de beslissing op een foutieve wijze is uitgevoerd, kan de toezichthouder de beslissing zelf uitvoeren.
Hoofdstuk 2. Administratieve geldboete
Art. 4.247.§1. De ingebrekestelling, vermeld in artikel 4.89 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bevat:
1° de uiteenzetting van de feiten, de bepalingen waarop de feiten een overtreding vormen en, in voorkomend geval, een lijst van de documenten waarop de ingebrekestelling is gebaseerd;
2° de melding dat een voortzetting van de overtreding of een overtreding van dezelfde reglementaire bepalingen als vermeld in de ingebrekestelling aanleiding geeft tot een administratieve geldboete;
3° de melding dat de woonactor, die in gebreke gesteld is, een schriftelijk verweerschrift kan indienen.
De ingebrekestelling wordt met een beveiligde zending bezorgd.
§2. Het verweerschrift, vermeld in artikel 4.89, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt op straffe van onontvankelijkheid ingediend met een beveiligde zending, gericht aan de toezichthouder op het adres van de [1 de subentiteit, die door het hoofd van het agentschap wordt belast met de organisatie van het toezicht op de woonactoren, vermeld in artikel 4.79 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]1.
Het verweerschrift moet, op straffe van onontvankelijkheid, binnen dertig kalenderdagen na de ingebrekestelling ingediend worden. De termijn om een verweerschrift in te dienen begint te lopen de dag na de kennisname van de ingebrekestelling.
§3. Als er geen verweer wordt gevoerd of de toezichthouder het verweer onontvankelijk of ongegrond acht, en de overtreding, vermeld in de ingebrekestelling, gehandhaafd blijft, kan de toezichthouder een administratieve geldboete opleggen binnen een vervaltermijn van drie maanden na de datum van de ingebrekestelling, vermeld in paragraaf 1, maar op zijn vroegst dertig kalenderdagen na de ingebrekestelling. Die vervaltermijn van drie maanden geldt niet voor het opleggen van een administratieve geldboete voor een overtreding van dezelfde reglementaire bepalingen als vermeld in de ingebrekestelling.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 73, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 4.248. §1. Bij het vaststellen van het bedrag van de administratieve geldboete houdt de toezichthouder minstens rekening met:
1° de ernst van de inbreuk;
2° eventuele soortgelijke precedenten;
3° verzachtende omstandigheden;
4° de voortdurende of tijdelijke, volledige of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de verplichtingen te voldoen.
§2. Bij het vaststellen van het bedrag van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 4.90 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wegens een overtreding van dezelfde reglementaire bepalingen als vermeld in de ingebrekestelling, houdt de toezichthouder bijkomend rekening met:
1° de tijd tussen de ingebrekestelling en de vastgestelde overtreding;
2° eventueel gewijzigde omstandigheden na de ingebrekestelling.
§3. Een administratieve geldboete kan niet worden opgelegd als een gerechtelijke uitspraak voor de overtreding in kwestie gezag van gewijsde heeft gekregen.
§4. De woonactor wordt van de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete op de hoogte gebracht met een beveiligde zending.
Die beslissing bevat minstens:
1° in voorkomend geval, de uiteenzetting van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de ingebrekestelling;
2° in voorkomend geval, de wettelijke regel of het algemeen belang waarop die feiten een overtreding vormen;
3° in voorkomend geval, de datum van ingebrekestelling;
4° in voorkomend geval, de vastgestelde feiten na de ingebrekestelling;
5° in voorkomend geval, een antwoord op het verweerschrift;
6° het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete en de elementen die in aanmerking zijn genomen om dat bedrag te bepalen;
7° de termijn waarin en het rekeningnummer waarop de administratieve geldboete moet worden voldaan;
8° de vermelding van de mogelijkheid om tegen die beslissing in beroep te gaan.
Boek 5. Instrumenten van het woonbeleid
Deel 1. Fondsen
Titel 1. Fonds voor de Huisvesting
Art. 5.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik
Titel 2.
Hoofdstuk 1.
Art. 5.2.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2.
Art. 5.3.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3.
Art. 5.4.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.5.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4.
Art. 5.6.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.7.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.8.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.9.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.10.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.11.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 5.
Afdeling 1.
Art. 5.12.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.13.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.14.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.15.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2.
Art. 5.16.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 6.
Art. 5.17.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 7.
Art. 5.18.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 74, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 3.
Hoofdstuk 1.
Art. 5.19.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2.
Art. 5.20.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3.
Art. 5.21.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4.
Art. 5.22.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.23.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.24.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.25.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.26.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.27.
<Opgeheven bij BVR 2022-11-10/07, art. 75, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 4. Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen
Art. 5.28.In deze titel wordt verstaan onder:
1° begeleidingsovereenkomst: de overeenkomst tussen de huurder, de verhuurder en het OCMW waarin afspraken over de afbetaling van de huurachterstal en de begeleiding van de huurder door het OCMW worden vastgelegd;
2° fonds: het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen, vermeld in artikel 5.16 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3° huurachterstal: de som van de vervallen huurgelden, het vervallen forfaitair bepaalde bedrag voor de kosten en de lasten, de vervallen provisie voor de kosten en de lasten en het vervallen saldo na de afrekening van de kosten en lasten;
4° huurder: de persoon die als huurder wordt vermeld in een woninghuurovereenkomst als vermeld in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek of in titel 2 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 [1 of in een huurovereenkomst die is opgemaakt conform boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 als de woning wordt verhuurd door een woonmaatschappij in het kader van haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4°, van de voormelde codex]1;
5° huurprijs: de prijs die de huurder betaalt voor het gebruik van de woning en de gemeenschappelijke delen, met uitsluiting van de kosten en de lasten;
6° verhuurder: de persoon die als verhuurder wordt vermeld in een woninghuurovereenkomst als vermeld in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek of in titel 2 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 [1 of in een huurovereenkomst die is opgemaakt conform boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 als de woning wordt verhuurd door een woonmaatschappij in het kader van haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4°, van de voormelde codex]1.
----------
(1)<BVR 2022-10-07/05, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 21-10-2022>
Art. 5.29. Binnen de kredieten die daarvoor worden ingeschreven op de begroting van het Vlaamse Gewest, en onder de voorwaarden, vermeld in deze titel, verleent het Fonds een financiële tegemoetkoming aan het OCMW dat een huurder met huurachterstal begeleidt om een uithuiszetting te vermijden.
Art. 5.30. Als het OCMW ambtshalve of na ontvangst van een melding van betalingsachterstand van een huurder beslist om die huurder specifiek te begeleiden bij de afbetaling van zijn huurachterstal, deelt het zijn beslissing mee aan het Fonds. Het OCMW bezorgt die mededeling met een formulier, dat minstens de identiteit van de huurder en van de verhuurder, de huurprijs, het bedrag van de huurachterstal, een kopie van de begeleidingsovereenkomst en de contactgegevens van het OCMW vermeldt. Het Fonds stelt het formulier vast.
Het Fonds meldt binnen vijf werkdagen de ontvangst van het dossier en deelt het dossiernummer en de ontvangstdatum mee aan het OCMW.
Art. 5.31.Nadat het Fonds de beslissing van het OCMW, vermeld in artikel 5.30, eerste lid, ontvangen heeft, verleent het de tegemoetkoming, vermeld in artikel 5.33, §1, eerste lid, 1° en 2°, als op de ontvangstdatum, vermeld in artikel 5.30, tweede lid, de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de huurder heeft een huurachterstal [1 ...]1;
2° het OCMW heeft een sociaal onderzoek als vermeld in artikel 60, §1, van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, uitgevoerd, waaruit blijkt dat de huurder in aanmerking komt voor dienstverlening en dat de huurder onder begeleiding zijn huurachterstal kan afbetalen;
3° de huurder, de verhuurder en het OCMW ondertekenen een begeleidingsovereenkomst.
De begeleidingsovereenkomst wordt opgesteld volgens de typeovereenkomst die opgenomen is in bijlage 17, die bij dit besluit is gevoegd.
----------
(1)<BVR 2022-10-07/05, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 21-10-2022>
Art. 5.32. Het OCMW streeft er met de begeleiding van de huurder naar de huurachterstal af te betalen en een stabiele woonsituatie voor de huurder te creëren. Een stabiele woonsituatie kan gerealiseerd worden in dezelfde huurwoning of in een andere woning.
Als de huurder dezelfde huurwoning blijft bewonen, is er sprake van een stabiele woonsituatie als hij de begeleidingsovereenkomst heeft uitgevoerd en als hij op dat ogenblik en twaalf maanden na de ondertekening van de begeleidingsovereenkomst geen nieuwe huurachterstal heeft opgebouwd.
Als de huurder de huurovereenkomst heeft beëindigd, is er sprake van een stabiele woonsituatie als hij de begeleidingsovereenkomst heeft uitgevoerd en op het ogenblik van de beëindiging van de huurovereenkomst geen nieuwe huurachterstal heeft opgebouwd.
Art. 5.33. §1. De tegemoetkoming van het Fonds aan het OCMW bedraagt:
1° bij de start van de begeleiding door het OCMW een vast bedrag van 200 euro;
2° bij de start van de begeleiding door het OCMW een bedrag van een vierde van de huurachterstal, met een maximum van 625 euro;
3° bij de beëindiging van de begeleiding door het OCMW een bedrag van 35% van de huurachterstal, met een maximum van 875 euro.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt alleen toegekend nadat het OCMW op basis van een schriftelijke bevestiging van de verhuurder verklaard heeft dat de huurder zich in een stabiele woonsituatie als vermeld in artikel 5.32, tweede en derde lid, bevindt.
Het OCMW vraagt het bedrag, vermeld in het eerste lid, 3°, aan het Fonds met een formulier, dat minstens het dossiernummer, de identiteit van de huurder, een beknopt overzicht van de geboden begeleiding, de afbetalingen door de huurder aan het OCMW, de huidige of laatst bekende woonsituatie van de huurder en de contactgegevens van het OCMW vermeldt. Het OCMW voegt de schriftelijke bevestiging van de verhuurder, vermeld in het tweede lid, bij het formulier. Het Fonds stelt het formulier vast.
Het OCMW vraagt het bedrag, vermeld in het eerste lid, 3°, aan het Fonds binnen zes maanden nadat de stabiele woonsituatie is ontstaan, vermeld in artikel 5.32, tweede en derde lid.
Het Fonds betaalt de bedragen, vermeld in dit artikel, aan het OCMW uiterlijk een maand nadat het het formulier, vermeld in het derde lid of in artikel 5.30, eerste lid, heeft ontvangen.
§2. De bedragen in euro, vermeld in dit artikel, worden jaarlijks op 1 januari aangepast volgens de volgende formule: nieuw bedrag = basisbedrag x aangepaste gezondheidsindex/gezondheidsindex oktober 2018.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° aangepaste gezondheidsindex: de gezondheidsindex van de maand oktober die voorafgaat aan de aanpassing, vermeld in het eerste lid;
2° gezondheidsindex: het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
Art. 5.34. Als het Fonds door bedrog, list of valse verklaringen overgegaan is tot een niet-verschuldigde betaling, vordert het de terugbetaling van de niet-verschuldigde sommen, verhoogd met een nalatigheidsinterest die berekend wordt tegen de wettelijke interestvoet, vanaf de dag van de betaling van die sommen.
Het bedrag dat terugbetaald moet worden aan het Vlaamse Gewest, wordt gestort ten voordele van het Fonds.
Art. 5.35. Het Fonds verkrijgt van het OCMW de identiteits- en contactgegevens van de huurder en de verhuurder en de noodzakelijke financiële informatie voor de controle op de naleving van het afbetalingsplan, zoals vermeld in dit besluit.
Het Fonds is voor de ontvangen documenten en gegevens de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
Het Fonds gebruikt de ontvangen documenten en gegevens alleen voor de controle van de aanvragen van het OCMW en de betaling van de vergoedingen aan het OCMW.
De bewaartermijn van de ontvangen documenten en gegevens bedraagt zeven jaar na de betaling van de laatste tegemoetkoming. Na pseudonimisering mogen de ontvangen documenten en gegevens ook na de vermelde bewaartermijn bewaard worden.
Het Fonds mag de ontvangen documenten en gegevens gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek of statistische verwerking nadat ze gepseudonimiseerd zijn. Het Fonds mag de ontvangen documenten en gegevens na pseudonimisering ter beschikking stellen van de andere entiteiten van het beleidsdomein Omgeving, vermeld in artikel 29 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.
Het Fonds stelt een functionaris voor gegevensbescherming aan als vermeld in artikel 37 van de algemene verordening gegevensbescherming.
Deel 2. Financiering van woonprojecten [1 en projecten voor de realisatie van basiskoten]1
----------
(1)
Titel 1. Sociale woonprojecten
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 5.36.§1. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan de minister volgens de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2, jaarlijks subsidies verlenen om initiatiefnemers in staat te stellen sociale huurwoningen [1 en basiskoten]1 ter beschikking te stellen.
De minister stelt de subsidies voor de financiering van verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen[1 en basiskoten]1 , vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, ter beschikking van de VMSW. De VMSW geeft de subsidies in de vorm van een tussenkomst in de leningslast door aan de initiatiefnemers.
§2. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan de minister volgens de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 3, jaarlijks subsidies verlenen om initiatiefnemers in staat te stellen sociale huurwoningen [1 en basiskoten" ingevoegd;]1 ter beschikking te stellen.
De minister stelt de subsidies voor de financiering van verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen [1 en basiskoten]1, vermeld in artikel 5.37, §2, eerste lid, ter beschikking van de VMSW. De VMSW geeft de subsidies in de vorm van een tussenkomst in de prefinanciering door aan de initiatiefnemers.
----------
(1)<BVR 2024-05-17/48, art. 19, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.37.§1. Een tussenkomst in de leningslast kan worden verstrekt aan de initiatiefnemers voor de volgende verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen:
1° de verwerving van een of meer onroerende goederen;
2° de sloop van een of meer constructies;
3° de nieuwbouw of vervangingsbouw van een of meer sociale huurwoningen;
4° de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer sociale huurwoningen;
5° elke combinatie van de verrichtingen, vermeld in punt 1°, 2°, 3° en 4°.
De tussenkomst in de leningslast voor de verrichtingen vermeld in het eerste lid, wordt verstrekt aan de volgende initiatiefnemers:
1° [1 de woonmaatschappijen]1;
2° het VWF, voor verwervingen van onroerende goederen, voor de vervangingsbouw van sociale huurwoningen en voor investeringen in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer sociale huurwoningen;
3° gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden als vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017;
4° openbare centra voor maatschappelijk welzijn of welzijnsverenigingen.
§2. Een tussenkomst in de prefinanciering kan worden verstrekt aan de initiatiefnemers voor de verwervingen van onroerende goederen voor de realisatie van sociale huurwoningen.
De tussenkomst in de prefinanciering voor de verwervingen van onroerende goederen voor de realisatie van sociale huurwoningen, vermeld in het eerste lid, wordt verstrekt aan de initiatiefnemers, vermeld in paragraaf 1, tweede lid.
§3. De VMSW kan de financiering, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, tweede lid, ook zelf aanwenden volgens dezelfde voorwaarden.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 136,1°, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5_37.TOEKOMSTIG_RECHT. §1. Een tussenkomst in de leningslast kan worden verstrekt aan de initiatiefnemers voor de volgende verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen [3 en basiskoten]3:
1° de verwerving van een of meer onroerende goederen;
2° de sloop van een of meer constructies;
3° de nieuwbouw of vervangingsbouw van een of meer sociale huurwoningen [3 of basiskoten]3;
4° de investering in de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meer sociale huurwoningen [3 of basiskoten]3;
5° elke combinatie van de verrichtingen, vermeld in punt 1°, 2°, 3° en 4°.
De tussenkomst in de leningslast voor de verrichtingen vermeld in het eerste lid, wordt verstrekt aan de volgende initiatiefnemers:
1° [1 de woonmaatschappijen]1;
2° [2 ...]2
3° [2 ...]2
4° [2 ...]2
§2. Een tussenkomst in de prefinanciering kan worden verstrekt aan de initiatiefnemers voor de verwervingen van onroerende goederen voor de realisatie van sociale huurwoningen [3 en basiskoten]3.
De tussenkomst in de prefinanciering voor de verwervingen van onroerende goederen voor de realisatie van sociale huurwoningen [3 en basiskoten]3, vermeld in het eerste lid, wordt verstrekt aan de initiatiefnemers, vermeld in paragraaf 1, tweede lid.
§3. De VMSW kan de financiering, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, tweede lid, ook zelf aanwenden volgens dezelfde voorwaarden.
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 136,1°, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 136,2°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 20, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 2. Verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen [1 of basiskoten]1 waarvoor een tussenkomst in de leningslast wordt verstrekt
----------
(1)
Art. 5.38.§1. Voor de verwerving, vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 1°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van:
1° de kostprijs van de verwerving, vermeld in paragraaf 2;
2° de extra kosten bij de verwerving, vermeld in paragraaf 3;
3° [1 ...]1
4° de btw of de registratierechten op de kostprijs van de verwerving van een onroerend goed en op de extra kosten bij de verwerving van een onroerend goed.
§2. Als de verwerving van het onroerend goed de aankoop van een of meer onroerende goederen betreft, is de kostprijs gelijk aan de reële kostprijs van de aankoop, beperkt tot de schattingsprijs, verminderd met eventuele subsidies die voor de aankoop zijn verstrekt op een andere basis dan deze titel. Onroerende goederen kunnen aangekocht worden door de tussenkomst van een commissaris van de Vlaamse Belastingdienst [2 ...]2. In dat geval, of bij uitoefening van het recht van voorkoop, is er geen beperking op de reële kostprijs.
De kostprijs, vermeld in het eerste lid, wordt beperkt tot een prijsplafond dat wordt vastgesteld op het moment van de ondertekening van de verkoopovereenkomst. Als basis voor de berekening van het prijsplafond wordt het bedrag gebruikt dat gelijk is aan [3 32.500 euro]3 per te realiseren sociale huurwoning [4 of basiskoten ]4 , cumulatief verhoogd met:
1° [3 11.000 euro]3 als het onroerend goed in woongebied ligt;
2° [3 11.000 euro]3 als de te realiseren huurwoningen eengezinswoningen zijn;
3° [3 27.100 euro]3 als de grond volledig uitgerust is.
[3 Het bedrag, vermeld in het tweede lid, wordt vermenigvuldigd met een factor van de gemeente waar de grond ligt en die is opgenomen in [5 bijlage 33]5, die bij dit besluit is gevoegd]3.
[3 De factoren per gemeente, die zijn opgenomen in [5 bijlage 33]5, die bij dit besluit is gevoegd, worden vastgesteld op basis van de liggingscoëfficiënten die zijn vastgesteld op basis van data van de Nationale Bank van België. De factoren hebben een ondergrens van 0,75 en een bovengrens van 1,50. Vijfjaarlijks, en voor het eerst in 2027, actualiseert de minister de factoren van gemeenten op basis van de meest recente beschikbare gegevens.]3
Als de kostprijs, vermeld in het eerste lid, onder het prijsplafond ligt dat is berekend conform het tweede en het derde lid, kan het saldo worden toegevoegd aan de prijsplafonds voor toekomstige aankopen, op voorwaarde dat die plaatsvinden binnen een termijn van vijf jaar na de huidige aankoop. De som van de bedragen die aan de prijsplafonds voor toekomstige aankopen worden toegevoegd, blijft beperkt tot het beschikbare saldo van de huidige aankoop. Voor elke individuele toekomstige aankoop mag het toepasselijke prijsplafond op basis van deze regel met maximaal 20% verhoogd worden. [4 Als de verwerving van het onroerend goed is gebeurd in het kader van de realisatie van basiskoten, is dat principe niet van toepassing.]4
Als de verwerving van het onroerend goed de onteigening van een of meer onroerende goederen betreft, is de kostprijs gelijk aan het bedrag van de onteigeningsvergoeding, met inbegrip van de wederbeleggingsvergoeding. Dat bedrag wordt beperkt tot een prijsplafond, dat wordt vastgesteld op het moment van de onteigeningsakte. Het prijsplafond wordt vastgesteld conform het tweede en het derde lid. Het [3 vijfde]3 lid is van overeenkomstige toepassing op een onteigening.
Als de verwerving van het onroerend goed de vestiging van een recht van erfpacht of een recht van opstal op een of meer onroerende goederen betreft, is de kostprijs gelijk aan het bedrag dat op het moment van de vestiging van het zakelijk recht wordt betaald. Dat bedrag wordt beperkt tot een prijsplafond dat wordt vastgesteld op het moment van de vestiging van het recht van erfpacht of het recht van opstal. Het prijsplafond bedraagt 25% van het prijsplafond, berekend conform het eerste tot en met het derde lid, voor een erfpacht- of opstalperiode van maximaal veertig jaar, en wordt vermeerderd met een half procentpunt per extra jaar. Het [3 vijfde]3 lid is niet van toepassing op de vestiging van een recht van erfpacht of een recht van opstal.
§3. De extra kosten bij de verwerving van het onroerend goed betreffen de reële uitgaven met betrekking tot:
1° het ereloon van de notaris en de aktekosten;
2° de opmeting van het onroerend goed;
3° het grondmechanische en milieutechnische onderzoek;
4° het archeologisch vooronderzoek [3 ...]3;
5° keuringen of proeven.
De extra kosten worden beperkt tot 2% van de kostprijs van de verwerving, vermeld in paragraaf 2.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 76, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-01-20/06, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
(3)<BVR 2023-09-15/15, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(4)<BVR 2024-05-17/48, art. 22, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
(5)<BVR 2024-05-03/45, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 5.39.Voor de sloop, vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 2°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de reële kostprijs van de sloop, verminderd met eventuele subsidies die voor de sloop zijn verstrekt op een andere basis dan dit besluit. De reële kostprijs van de sloop is de som van:
1° de kosten voor de aanneming van de sloop;
2° de erelonen;
3° de btw op de aanneming;
4° [1 ...]1
Technisch ondeelbare werken die niet uitsluitend voor de te realiseren sociale huurwoningen worden uitgevoerd, worden in het subsidiabele bedrag opgenomen naar rato van het grondaandeel van de sociale huurwoningen [2 of basiskoten]2 in kwestie.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 77, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 23, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.40.§1. Voor de bouw, vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 3°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van:
1° de kostprijs van de bouw, vermeld in paragraaf 2;
2° de studiekosten, vermeld in paragraaf 3;
3° de btw op de kostprijs van de bouw en op de studiekosten;
4° [3 ...]3
§2. De kostprijs van de bouw is gelijk aan de reële kostprijs van de bouw, verminderd met eventuele subsidies die voor de bouw zijn verstrekt op een andere basis dan dit deel, beperkt tot een prijsplafond dat wordt bepaald op basis van de simulatietabel voor bouwverrichtingen die is opgenomen in de normen waaraan sociale woningen moeten voldoen, vastgesteld krachtens artikel 4.1.
Het prijsplafond wordt vastgesteld op de datum van de opening van de bieding. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden de contractueel overeengekomen prijsherzieningen pro rata toegepast op het prijsplafond, op basis van de procentuele stijging van het totale aanbestedingsbedrag. [1 Als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de investering in het aantal sociale huurwoningen [5 of basiskoten]5 naar beneden wordt bijgesteld, wordt het prijsplafond herrekend met het nieuwe aantal sociale huurwoningen [5 of basiskoten]5.]1
[2 Op voorstel van [3 het agentschap]3 kan de minister het prijsplafond, vermeld in het eerste lid, tijdelijk verhogen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, op voorstel van [3 het agentschap]3 en na advies van de kwaliteitskamer, het prijsplafond vaststellen van een verrichting waarvoor met toepassing van artikel 4.2, zevende lid, of artikel 4.3, derde en vierde lid, een afwijking wordt toegestaan op de omschrijving en de dossiersamenstelling, het bestek of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen.]2
§3. De studiekosten betreffen de reële uitgaven, exclusief btw, voor:
1° de studie en de leiding van de werkzaamheden;
2° de veiligheids- en de gezondheidscoördinatie;
3° het toezicht op de uitvoering van de opdracht;
4° het archeologisch vooronderzoek [4 ...]4;
5° keuringen of proeven;
6° het houden van de plaatsingsprocedure;
7° de asbestinventaris, ingevolge het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest;
8° de EPB-aangifte, ingevolge het decreet van 22 december 2006 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en tot wijziging van artikel 22 van het REG-decreet.
[4 9° kosten omgevingsvergunning]4;
[4 10° juridische kosten;]4
[4 11° andere kosten die worden vastgesteld door de minister.]4
De studiekosten worden beperkt tot 10% van [4 het prijsplafond]4 van de bouw, vermeld in paragraaf 2.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 137, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 78, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2023-09-15/15, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(5)<BVR 2024-05-17/48, art. 24, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.41.§1. Voor de investering, vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 4°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van:
1° de kostprijs van de investering, vermeld in paragraaf 2;
2° de studiekosten, vermeld in paragraaf 3;
3° de btw op de kostprijs van de investering en op de studiekosten;
4° [3 ...]3
§2. De kostprijs van de investering is gelijk aan de reële kostprijs van de investering, verminderd met eventuele subsidies die voor de investering zijn verstrekt op een andere basis dan deze titel, beperkt tot een prijsplafond dat wordt bepaald op basis van de simulatietabel voor investeringsverrichtingen die is opgenomen in de normen waaraan sociale woningen moeten voldoen, vastgesteld bij artikel 4.2.
Het prijsplafond wordt vastgesteld op de datum van de opening van de bieding. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden de contractueel overeengekomen prijsherzieningen pro rata toegepast op het prijsplafond, op basis van de procentuele stijging van het totale aanbestedingsbedrag. [1 Als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de investering in het aantal sociale huurwoningen [5 of basiskoten]5 naar beneden wordt bijgesteld, wordt het prijsplafond herrekend met het nieuwe aantal sociale huurwoningen. [5 of basiskoten ]5]1
Als de investering wordt gedaan in gebouwen, woningen of aanhorigheden die zijn aangekocht conform artikel 5.42, en als het gedeelte van het subsidiabele bedrag dat aan de verwervingskosten is toegeschreven en dat het subsidiabele bedrag voor grondverwerving, vermeld in artikel 5.38, overschrijdt, groter is dan 50% van het subsidiabele bedrag, vermeld in artikel 5.40, dat van toepassing is op de bouw van dezelfde woningtypes, wordt de lening bijkomend beperkt tot het subsidiabele bedrag, vermeld in artikel 5.40, dat van toepassing is op de bouw van dezelfde woningtypes, verminderd met de niet-afgeschreven investeringskosten. De niet-afgeschreven investeringskosten worden berekend als de som van:
1° de kosten van verrichtingen als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 3° of 4°, waarvoor een renteloze lening als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten, of een marktconforme lening als vermeld in artikel 5.44, §2, eerste lid, van dit besluit, is verleend;
2° het gedeelte van het subsidiabele bedrag dat conform artikel 5.42 aan de verwervingskosten is toegeschreven en dat het subsidiabele bedrag voor grondverwerving, vermeld in artikel 5.38, overschrijdt.
Elk van de uitgaven, vermeld in het vierde lid, 1° en 2°, wordt individueel verminderd met een drieëndertigste per volledig jaar dat is verlopen sinds 1 januari van het jaar waarin de uitgave plaatsvond.
[2 Op voorstel van [3 het agentschap]3 kan de minister het prijsplafond, vermeld in het eerste lid, tijdelijk verhogen.
In afwijking van het eerste lid kan de minister, op voorstel van [3 het agentschap]3 en na advies van de kwaliteitskamer, het prijsplafond vaststellen van een verrichting waarvoor met toepassing van artikel 4.2, zevende lid, of artikel 4.3, derde en vierde lid, een afwijking wordt toegestaan op de omschrijving en de dossiersamenstelling, het bestek of de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen.]2
§3. De studiekosten bij een investering betreffen de reële uitgaven, exclusief btw, vermeld in artikel 5.40, §3, en worden beperkt tot 10% van [4 het prijsplafond]4 van de investering, vermeld in paragraaf 2.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 138, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 79, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2023-09-15/15, art. 9, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(5)<BVR 2024-05-17/48, art. 25, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.42.§1. Voor de combinatie van een verwerving als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 1°, en een bouw als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 3°, of een investering als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 4°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van het subsidiabele bedrag voor de verwerving, vermeld in artikel 5.38, §1, en het subsidiabele bedrag voor de bouw, vermeld in artikel 5.40, §1, die van toepassing zijn op een verwerving en een bouw voor dezelfde combinatie van woningtypes en aanhorigheden als betrokken in het woonproject. Bij het bepalen van het subsidiabele bedrag wordt geen rekening gehouden met eigenschappen van de grond die een kostprijsverhogend effect hebben op de bouw. Het gedeelte van het subsidiabele bedrag dat aan de verwerving van het onroerend goed kan worden toegeschreven, blijft beperkt tot de schattingsprijs. Voor de verwerving van het onroerend goed wordt het prijsplafond genomen dat van toepassing is op het moment van de ondertekening van de verkoopovereenkomst, de onteigeningsakte of de vestiging van het recht van erfpacht of het recht van opstal. Voor de bouw of de investering wordt het prijsplafond genomen dat van toepassing is op de datum van de opening van de bieding. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden de contractueel overeengekomen prijsherzieningen pro rata toegepast op het prijsplafond, op basis van de procentuele stijging van het totale aanbestedingsbedrag.
De verwerving van een bestaande woning waarin geen investeringen gedaan hoeven te worden voor ze ter beschikking kan worden gesteld als sociale huurwoning, wordt gelijkgesteld met de combinatie van een verwerving van een onroerend goed en een bouw of een investering als vermeld in het eerste lid. De respectieve prijsplafonds zijn die welke van toepassing zijn op het moment van de ondertekening van de verkoopovereenkomst, de onteigeningsakte of de vestiging van het recht van erfpacht of het recht van opstal.
[2 De verwerving van een bestaand gebouw dat bestaat uit een of meer basiskoten waarin geen investeringen gedaan hoeven te worden voor ze ter beschikking kunnen worden gesteld als basiskot, wordt gelijkgesteld met de combinatie van een verwerving van een onroerend goed en een bouw of een investering als vermeld in het eerste lid. De respectieve prijsplafonds zijn de prijsplafonds die van toepassing zijn op het moment van de ondertekening van de verkoopovereenkomst, de onteigeningsakte of de vestiging van het recht van erfpacht of het recht van opstal]2
[1 Als de verwerving de vestiging van een recht van erfpacht betreft, is de kostprijs gelijk aan het bedrag dat op het moment van de vestiging van het zakelijk recht wordt betaald. Dat bedrag wordt beperkt tot een prijsplafond dat wordt vastgesteld op het moment van de vestiging van het recht van erfpacht. Het prijsplafond bedraagt 25% van het prijsplafond van de verwerving, berekend conform het eerste lid, voor een erfpachtperiode van maximaal veertig jaar, en wordt vermeerderd met een half procentpunt per extra jaar. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de vestiging van een erfpachtrecht.]1
§2. Het eventuele saldo onder het toepasselijke prijsplafond van een verwerving van een onroerend goed dat conform artikel 5.38, §2, vierde lid, aan het prijsplafond voor een andere verwerving van een onroerend goed wordt toegevoegd, kan voor de toepassing van paragraaf 1 in rekening gebracht worden als dat ook werkelijk aan die verwerving wordt besteed. Als het bedrag dat besteed wordt aan de verwerving van een onroerend goed, lager is dan het toepasselijke prijsplafond voor de verwerving, vermeld in artikel 5.38, §2, eerste tot en met derde lid, wordt het eventuele bedrag dat daardoor extra aan de bouw of de investering wordt besteed, afgetrokken van het saldo, vermeld in artikel 5.38, §2, vierde lid.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 139, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 26, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.43.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 140, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.44.§1. Voor de financiering van verwervingen van onbebouwde onroerende goederen als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 1°, verstrekt de VMSW in aanvang een bulletlening op tien jaar, gekoppeld aan een tussenkomst in de prefinanciering als vermeld in hoofdstuk 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken. Een bulletlening is een marktconforme lening waarop de initiatiefnemer tijdens de looptijd geen kapitaalaflossingen doet, maar op 31 december alleen de jaarlijkse intresten betaalt. Het ontleende kapitaal wordt uiterlijk aan het einde van de looptijd van de bulletlening in een keer afgelost.
Voor de financiering van verwervingen van goede woningen als vermeld in artikel 1.2, eerste lid, 51°, verstrekt de VMSW in afwijking van het eerste lid een markconforme lening als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in paragraaf 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken. Voor de financiering van verwervingen van andere bebouwde onroerende goederen dan goede woningen verstrekt de VMSW een bulletlening op tien jaar als vermeld in het eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de prefinanciering als vermeld in hoofdstuk 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken.
Op voorwaarde dat een verrichting voor de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen op de grond in kwestie vatbaar is voor toewijzing op een jaarbudget conform artikel [1 [2 2.33/19]2]1, §1, vijfde lid, zet de VMSW binnen een termijn van een maand na de datum van kennisneming van de gunning de bulletlening, vermeld in het eerste en het tweede lid, om in een markconforme lening als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in paragraaf 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken. Als de VMSW in de maand december op de hoogte wordt gebracht van de gunning van de werkzaamheden, zet ze de bulletlening om in een marktconforme lening in de maand januari van het jaar dat volgt.
Als een initiatiefnemer de verwerving van het onroerend goed met eigen middelen heeft gefinancierd, verstrekt de VMSW op de wijze, vermeld in het derde lid, een marktconforme lening als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in paragraaf 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken. Als een initiatiefnemer de verwerving van het onroerend goed met middelen van het Financieringsfonds of van Vlabinvest apb heeft gefinancierd, die de initiatiefnemer aan dat fonds of dat agentschap moet terugbetalen, wordt dat gelijkgesteld met een verwerving van een onroerend goed met eigen middelen.
Voor de financiering van sloop-, bouw- en investeringsverrichtingen als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, verstrekt de VMSW naargelang de vordering van de werkzaamheden een marktconforme lening als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast als vermeld in paragraaf 3, als de initiatiefnemer daarvan wil gebruikmaken.
§2. De marktconforme lening die de VMSW verstrekt, is een lening met een looptijd van 33 jaar met de toepasselijke referentierentevoet, in voorkomend geval verhoogd met een marge. De methodiek van vaststelling van de referentierentevoet en de marge worden door de raad van bestuur van de VMSW bepaald. De kapitaalaflossingen op die lening stemmen overeen met de kapitaalaflossingen op een theoretische lening voor hetzelfde bedrag en met dezelfde looptijd, maar met een negatieve rentevoet van -1% waarvan de annuïteiten jaarlijks met 2% toenemen.
Als de initiatiefnemer een bedrag wil lenen dat hoger is dan het subsidiabele bedrag voor de verrichting in kwestie, verstrekt de VMSW een marktconforme lening als vermeld in het eerste lid voor het subsidiabele bedrag en een aanvullende lening voor het gedeelte dat het subsidiabele bedrag overschrijdt. De kapitaalaflossingen op de aanvullende lening verlopen volgens een annuïteitentabel met vaste annuïteiten met de toepasselijke referentierentevoet, in voorkomend geval verhoogd met een marge. De methodiek waarmee de referentierentevoet en de marge worden vastgesteld, worden door de raad van bestuur van de VMSW bepaald.
§3. De tussenkomst in de leningslast wordt verleend bij elke aflossing op de marktconforme lening, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, inclusief de eventuele tussentijdse vereffening van interesten.
De tussenkomst is gelijk aan de verschuldigde rente op de marktconforme lening die de VMSW verstrekt, vermeld in paragraaf 2, eerste lid.
Zodra de aflossingsperiode van de marktconforme lening begint te lopen, wordt de tussenkomst verhoogd met 1% van het openstaande af te lossen kapitaal.
§4. Op voorstel van de raad van bestuur van de VMSW legt de minister de voorwaarden voor de toekenning en uitbetaling van de leningen die de VMSW verstrekt conform dit artikel en voor de terugbetaling ervan, vast in een basisreglement.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 80, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-07-19/18, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 30-08-2024>
Art. 5.45.De [1 woonmaatschappij]1 kan, na advies van de VMSW, een lening sluiten bij een regionale of lokale overheid en bij een publiekrechtelijke instelling als de lening wordt verstrekt tegen een voordelige rentevoet. De [1 woonmaatschappij]1 bezorgt de aflossingstabel aan de VMSW. De lening komt niet in aanmerking bij de berekening van de GSC, vermeld in titel 4 van dit deel.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 141, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.45/1.[1 Een initiatiefnemer komt voor de bouw of renovatie van een kamer als vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 25°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, alleen in aanmerking voor een lening als vermeld in artikel 5.44, § 2, van dit besluit, als ze verhuurd wordt in het kader van een samenwerkingsovereenkomst die gesloten is met een erkende welzijnsinstantie. De initiatiefnemer voegt de samenwerkingsovereenkomst bij zijn verzoek van de bouw- of investeringsverrichting tot opname in de meerjarenplanning, vermeld in [2 artikel 2.33/11]2 van dit besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-02-11/18, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 27, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.45/2. [1 Een woonmaatschappij kan beslissen om bescheiden huurwoningen om te vormen tot sociale huurwoningen.
Als de woonmaatschappij de beslissing, vermeld in het eerste lid, neemt, komt ze in aanmerking voor een marktconforme lening als vermeld in artikel 5.44, § 2 van dit besluit. Daarbij geldt dezelfde programmatiecyclus als voor een project als vermeld in artikel 2.33/5, § 1, eerste lid, 3°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-11-10/07, art. 81, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 5.45/3. [1 § 1. Een woonmaatschappij komt voor de verrichtingen, vermeld in artikel 5.37, § 1, eerste lid, van een basiskot alleen in aanmerking voor een lening als vermeld in artikel 5.44, § 2, als de woonmaatschappij het basiskot verhuurt aan een lokaal bestuur of hogeronderwijsinstelling conform de voorwaarden, vermeld in dit artikel.
De woonmaatschappij stelt bij de verhuring van de basiskoten een huurprijs vast die minstens kostendekkend is. De minister kan bepalen wat kostendekkend is.
De hogeronderwijsinstelling of de gemeente verhuurt de basiskoten aan studenten conform de voorwaarden uit het beleidsplan, vermeld in artikel IV.43 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, om het werkveld huisvesting, vermeld in artikel II.348 van de voormelde codex, te realiseren. De gemeente baseert zich op het beleidsplan van een hogeronderwijsinstelling die in de gemeente ligt. De hogeronderwijsinstelling of de gemeente geeft daarbij voorrang aan beursstudenten als vermeld in artikel 1.3, 13°, van de voormelde codex, en aan bijna-beursstudenten als vermeld in artikel 1.3, 16°, van de voormelde codex.
De hogeronderwijsinstelling rapporteert over de naleving van de huurovereenkomst aan de bevoegde commissaris van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel IV.96 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013. De VMSW zal met het oog op het uitvoeren van het toezicht met het college van regeringscommissarissen, vermeld in artikel IV.103 van de voormelde codex, over de concrete werkwijze een samenwerkingsprotocol sluiten.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel worden persoonsgegevens verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° nagaan of voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel;
2° de juridische afwikkeling van de huurovereenkomst verzekeren.
De verwerkingsverantwoordelijken zijn:
1° de hogeronderwijsinstelling;
2° de gemeente.
De volgende persoonsgegevens worden verwerkt:
1° de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of een student in aanmerking komt voor een studietoelage conform het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of een student voldoet aan de voorwaarden uit het beleidsplan, vermeld in paragraaf 1, derde lid.
De verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in het tweede lid, past op de verwerkte persoonsgegevens een bewaartermijn van maximaal één jaar toe na de definitieve beëindiging van de administratieve, gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures.
De studenten zijn de betrokkenen bij de verwerking van persoonsgegevens.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/48, art. 28, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 3. Verwervingen voor de realisatie van sociale huurwoningen [1 of basiskoten ]1 waarvoor een tussenkomst in de prefinanciering wordt verstrekt
----------
(1)
Art. 5.46.§1. De tussenkomst in de prefinanciering van verwervingen van onroerende goederen voor de realisatie van sociale huurwoningen [2 "of basiskoten]2 wordt verstrekt zodra de bouwverrichting principieel in aanmerking komt voor opname in de meerjarenplanning conform artikel [1 2.33/11]1, §3, vierde of zesde lid.
De tussenkomst in de prefinanciering, vermeld in het eerste lid, wordt verleend bij elke betaling op 31 december van de jaarlijkse intresten op de bulletlening, vermeld in artikel 5.44, §1, eerste lid. De tussenkomst is gelijk aan de verschuldigde rente op 40% van het subsidiabele bedrag, vermeld in artikel 5.38, §1, met een rentevoet die overeenstemt met de rentevoet die aangerekend wordt op de bulletlening.
§2. De tussenkomst in de prefinanciering van verwervingen van onroerende goederen voor de realisatie van sociale huurwoningen wordt stopgezet zodra de bulletlening conform artikel 5.44, §1, derde lid, wordt omgezet in een markconforme lening, gekoppeld aan een tussenkomst in de leningslast, en uiterlijk na vijf jaar.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 82, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 30, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 4. Indexatiebepaling
Art. 5.47.[1 De prijsplafonds, vermeld in artikel 5.38, § 2, tweede lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de verkoopprijs van appartementen die in het Vlaamse Gewest liggen, zoals die door de bevoegde federale instantie wordt bekendgemaakt, van het laatst bekende kwartaal, met als basis de verkoopprijs van het vierde kwartaal van 2022, die 239.000 euro bedraagt. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-15/15, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Hoofdstuk 5. [1 Maximumaandeel van het investeringsvolume voor basiskoten ]1
----------
(1)
Titel 1/1. [1Geconventioneerde huurwoningen, gerealiseerd door woonmaatschappijen]1
----------
(1)
Art. 5.47/0.[1 Het maximumpercentage van 5% van het jaarlijkse investeringsvolume van een woonmaatschappij, vermeld in artikel 4.42/2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt berekend op basis van het rekenkundig gemiddelde van de investeringsvolumes van de vijf jaar die voorafgaan aan het jaar waarin de berekening wordt uitgevoerd. Alle investeringsverrichtingen, vermeld in artikel 4.40, 4.42, 4.42/2 en 4.43 van de voormelde codex, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het jaarlijkse investeringsvolume.
Als het project nog niet gerealiseerd is, controleert het agentschap de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, op het ogenblik dat de initiatiefnemer de gegevens heeft ingevoerd in het projectportaal, ter uitvoering van artikel 2.33/3, tweede lid. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-17/48, art. 31, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.47/1 [1 Ї 1. Voor de financiering van de realisatie van het aanbod van geconventioneerde huurwoningen, vermeld in artikel 4.42 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, kan de VMSW naargelang de vordering van de werkzaamheden een lening aan de woonmaatschappij verstrekken.
Ї 2. Het maximumpercentage van 20% van het jaarlijks investeringsvolume van een woonmaatschappij, vermeld in artikel 4.42 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt berekend op basis van het rekenkundig gemiddelde van de investeringsvolumes van de vijf jaar die voorafgaan aan het jaar waarin de berekening wordt uitgevoerd. Alle investeringsverrichtingen, vermeld in artikel 4.40, 4.42 [2 , 4.42/2]2 en 4.43 van de voormelde codex, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het jaarlijkse investeringsvolume.
Als het project nog niet gerealiseerd is, controleert het agentschap de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, op het ogenblik van de principiыle aanvraag van de woonmaatschappij, vermeld in paragraaf 4, eerste lid.
Ї 3. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister of zijn gemachtigde een subsidie verstrekken aan de woonmaatschappij voor een project dat de realisatie van geconventioneerde huurwoningen tot doel heeft en waarvan de geconventioneerde huurwoningen verhuurd worden volgens de voorwaarden, vermeld in deel 10.
Een project kan bestaan uit:
1А een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
2А een herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit, tot woningen;
3А een gedeeltelijke herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit, tot woningen;
4А een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8;
5А een ingrijpende energetische renovatie van gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het vermelde besluit, tot woningen;
6А een combinatie van de verrichtingen, vermeld in punt 1А tot en met 5А.
De subsidie, vermeld in het eerste lid, bedraagt 30% van de markthuurprijs van de geconventioneerde huurwoning. Voor de bepaling van de markthuurprijs maakt het agentschap gebruik van het schattingsmodel dat gebaseerd is op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
[4 Bij de berekening van de subsidies voor de geconventioneerde huurwoningen wordt voor een woning die deel uitmaakt van het project rekening gehouden met de markthuurprijs die van toepassing is op het moment van de openstelling van de eerste oproep tot kandidaatstelling, vermeld in artikel 5.255, § 1, tweede lid, of als artikel 5.255/1 van toepassing is op het moment van de eerste registratie van de huurprijs, vermeld in artikel 5.258, zesde lid.]4.
De subsidies voor de geconventioneerde huurwoningen worden toegekend voor een termijn van zevenentwintig jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de eerste huurovereenkomst die gesloten is tussen de woonmaatschappij en de huurder van een geconventioneerde huurwoning voor een woning die deel uitmaakt van het project.
De minister bepaalt de technische modaliteiten voor de uitbetaling van de subsidies zoals de periodiciteit van de betalingen, het toekennen van voorschotten en de afrekening van de definitief verschuldigde subsidies.
Het agentschap brengt de VMSW op de hoogte van de beslissing van de minister of zijn gemachtigde, vermeld in paragraaf 4, vierde en zevende lid, en paragraaf 5, vierde lid, en stelt de subsidies ter beschikking van de VMSW. De VMSW betaalt de subsidies aan de begunstigde woonmaatschappij.
De subsidies worden jaarlijks op 1 januari geяndexeerd met toepassing van de volgende formule:
initieel toegekende subsidie x gezondheidsindex van de maand december van het jaar voorafgaand aan de indexering/gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan de openstelling van de eerste oproep tot kandidaatstelling, vermeld in artikel 5.255, Ї 1, tweede lid.
[5 Als artikel 5.255/1 van toepassing is, worden de subsidies jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met toepassing van de volgende formule:
initieel toegekende subsidie x gezondheidsindex van de maand december van het jaar voorafgaand aan de indexering/gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan de eerste registratie van de huurprijs, vermeld in artikel 5.258, zesde lid]5
Ї 4. Als het project nog niet gerealiseerd is, dient de woonmaatschappij haar principiыle aanvraag voor de subsidie, vermeld in paragraaf 3, in bij het agentschap via het Projectportaal.
De subsidieaanvraag bevat de volgende informatie en stukken:
1А een beschrijving van het project, vermeld in artikel 2.33/1, 8А, volgens het model dat het agentschap bepaalt;
2А alle elementen die noodzakelijk zijn om de markthuurprijs te bepalen aan de hand van het schattingsmodel dat gebaseerd is op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3А de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in voorkomend geval de omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen [6 zijn maximaal zes jaar oud op]6 de datum van de subsidieaanvraag als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit tot woningen, een gedeeltelijke herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit, tot woningen of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010 tot woningen omvat;
4А een verklaring op eer waarin opgenomen is dat:
a) de woningen zullen worden verhuurd conform de typehuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 30, die bij dit besluit is gevoegd [7 of, in voorkomend geval, conform de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3,]7;
b) het energieprestatiecertificaat bij de bouw, vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010, van de woningen zal worden voorgelegd als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het vermelde besluit, een herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit of een gedeeltelijke herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het vermelde besluit, tot woningen, omvat;
c) de akte van voorlopige oplevering of in voorkomend geval de akten van voorlopige oplevering zullen worden voorgelegd van de woningen of in voorkomend geval de goedkeuringen van de werken door de woonmaatschappij;
d) de energieprestatiecertificaten, vermeld in artikel 5.47/8 van dit besluit, zullen worden voorgelegd als het project een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8, omvat.
Het agentschap neemt binnen een termijn van veertien dagen volgend op de datum van de ontvangst van de subsidieaanvraag een beslissing over de volledigheid van de subsidieaanvraag. Als het agentschap geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, wordt de subsidieaanvraag als volledig beschouwd.
De minister of zijn gemachtigde neemt een principiыle beslissing binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van de kennisgeving van de volledigheid van de aanvraag door het agentschap of, als het agentschap de aanvraag niet binnen de termijn, vermeld in het derde lid, heeft volledig verklaard, volgend op de datum waarop die termijn verlopen is.
Binnen een termijn van vijf jaar volgend op de datum van de principiыle beslissing dient de woonmaatschappij een definitieve aanvraag in bij het agentschap. De aanvraag bevat de volgende stukken:
1А de akten van voorlopige oplevering, of in voorkomend geval, de goedkeuringen van de werken door de woonmaatschappij;
2А als het project een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8, omvat: de energieprestatiecertificaten, vermeld in artikel 5.47/8.
Het agentschap neemt binnen een termijn van veertien dagen volgend op de datum van de ontvangst van de definitieve subsidieaanvraag een beslissing over de volledigheid van de subsidieaanvraag. Als het agentschap geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, wordt de subsidieaanvraag als volledig beschouwd.
De minister of zijn gemachtigde neemt een definitieve beslissing binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van de beslissing over de volledigheid of, bij ontstentenis daarvan, volgend op de datum dat de termijn, vermeld in het zesde lid, verlopen is.
[3 Tegen de beslissing, vermeld in het vierde en zevende lid, kan de woonmaatschappij met een beveiligde zending beroep aantekenen bij de administrateur-generaal van het agentschap binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van de beslissing, vermeld in het vierde en zevende lid. Het agentschap bezorgt de woonmaatschappij een ontvangstbevestiging.
De administrateur-generaal van het agentschap brengt binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen, de woonmaatschappij op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de administrateur-generaal van het agentschap geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.]3
Ї 5. Als het project al volledig kan worden bewoond, dient de woonmaatschappij haar definitieve aanvraag voor de subsidie, vermeld in paragraaf 3, in bij het agentschap via het Projectportaal.
De subsidieaanvraag bevat de volgende informatie en stukken:
1А een beschrijving van het project, vermeld in artikel 2.33/1, 8А, volgens het model dat het agentschap bepaalt;
2А alle elementen die noodzakelijk zijn om de markthuurprijs te bepalen aan de hand van het schattingsmodel dat gebaseerd is op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3А de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in voorkomend geval de omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit of een gedeeltelijke herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het vermelde besluit, tot woningen omvat;
4А de energieprestatiecertificaten, vermeld in artikel 5.47/8 van dit besluit, als het project een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8, omvat;
5А de akten van voorlopige oplevering of in voorkomend geval de goedkeuringen van de werken door de woonmaatschappij;
6А een verklaring op eer waarin opgenomen is dat:
a) de woningen zullen worden verhuurd conform de typehuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 30, die bij dit besluit is gevoegd [8 of, in voorkomend geval, conform de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3,]8;
b) het energieprestatiecertificaat bij de bouw, vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010, van de woningen zal worden voorgelegd als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit of een gedeeltelijke herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, tot woningen, omvat.
Het agentschap neemt binnen een termijn van veertien dagen volgend op de datum van de ontvangst van de subsidieaanvraag een beslissing over de volledigheid van de subsidieaanvraag. Als het agentschap geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, wordt de subsidieaanvraag als volledig beschouwd.
De minister of zijn gemachtigde beslist over de subsidieaanvraag binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van de kennisgeving van de volledigheid van de aanvraag door het agentschap of als het agentschap geen beslissing heeft genomen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, volgend op de datum dat de termijn, vermeld in het derde lid, verlopen is.
[3 Tegen de beslissing vermeld in het vierde lid, kan de woonmaatschappij met een beveiligde zending beroep aantekenen bij de administrateur-generaal van het agentschap binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van de beslissing, vermeld in het vierde lid. Het agentschap bezorgt de woonmaatschappij een ontvangstbevestiging.
De administrateur-generaal van het agentschap brengt binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen, de woonmaatschappij op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de administrateur-generaal van het agentschap geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.]3
Ї 6. Als een energieprestatiecertificaat bij de bouw als vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010, moet worden voorgelegd, bezorgt de woonmaatschappij dat document aan het agentschap via het Projectportaal vanaf dat het document beschikbaar is [9 ...]9.
Ї 7. De subsidie, vermeld in paragraaf 3, wordt uitbetaald vanaf het ogenblik van de inwerkingtreding van de eerste huurovereenkomst die in het Woningportaal opgeladen is, en die conform de typehuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 30, die bij dit besluit is gevoegd, [10 of, in voorkomend geval, conform de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3,]10 is gesloten tussen de woonmaatschappij en de huurder van een geconventioneerde huurwoning. Als die eerste huurovereenkomst na zijn inwerkingtreding wordt opgeladen, wordt de subsidie uitbetaald vanaf de maand waarin de eerste huurovereenkomst wordt opgeladen. De subsidie wordt uitbetaald voor alle geconventioneerde huurwoningen die deel uitmaken van het project, ook al zijn ze nog niet verhuurd.
Ї 8. De subsidie, vermeld in paragraaf 3, en de uitbetaling ervan wordt per woning opgeschort als:
1А de woning niet voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 3.1, Ї 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2А de woning wordt verhuurd aan een persoon die bij het sluiten van de huurovereenkomst niet beschikt over een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2А ;
3А de bepalingen, vermeld in deel 10, niet worden nageleefd bij de verhuur van de geconventioneerde huurwoning;
4А de woning drie opeenvolgende kalendermaanden niet als hoofdverblijfplaats wordt verhuurd.
Het recht op de subsidie, vermeld in paragraaf 3, hervat als de inbreuk, vermeld in het eerste lid, 1А tot en met 3А, stopgezet is of als de woning opnieuw als hoofdverblijfplaats is verhuurd.
De subsidie, vermeld in paragraaf 3, wordt per woning stopgezet vanaf het ogenblik dat ze vijf opeenvolgende jaren is opgeschort, conform het eerste lid.
Het agentschap vordert de onterecht uitbetaalde subsidies terug. Als de subsidies ingevolge list, bedrog of valse verklaringen zijn verkregen, wordt het terug te vorderen bedrag verhoogd met de wettelijke intrest die verschuldigd is vanaf de dag van de uitbetaling van de subsidie.
De teruggevorderde bedragen worden conform artikel 5.2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 toegewezen aan het Fonds voor de Huisvesting. De entiteit die is belast met de uitoefening van de controle op de voorwaarden, de verbintenissen en de aanwending van subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen die worden toegekend ter ondersteuning van het beleid inzake huisvesting, wordt belast met de invordering als de begunstigde de subsidie niet vrijwillig terugbetaalt.
Het agentschap gaat uitsluitend op basis van de gegevens van bewoning, vermeld in het Rijksregister, na of de geconventioneerde huurwoning als hoofdverblijfplaats als vermeld in het eerste lid, 4А, verhuurd is. ]1
[3 Tegen de beslissing tot opschorting van de subsidie, vermeld in het eerste lid, of tot stopzetting van de subsidie, vermeld in het derde lid, kan de woonmaatschappij met een beveiligde zending beroep aantekenen bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen dertig dagen die volgen op de betekening van de beslissing tot opschorting of stopzetting van de subsidie. Het agentschap bezorgt de woonmaatschappij een ontvangstbevestiging.
De administrateur-generaal van het agentschap brengt binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen de woonmaatschappij op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de administrateur-generaal van het agentschap geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.]3
----------
(1)
(2) ]1
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)
Art. 5.47/2. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister de kosten van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur geheel of gedeeltelijk ten laste nemen of subsidies verlenen aan de woonmaatschappijen, voor de kosten van de verrichtingen die verbonden zijn aan de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, die noodzakelijk zijn om de woonmaatschappij in staat te stellen geconventioneerde huurwoningen ter beschikking te stellen. Deel 2, titel 3, hoofdstuk 2, van dit boek, met uitzondering van artikel 5.60, is van overeenkomstige toepassing op deze verrichtingen met dien verstande dat met "sociale huurwoningen" telkens de sociale en geconventioneerde huurwoningen worden bedoeld die deel uitmaken van een project als vermeld in artikel 2.33/1, 8А.
De minister stelt de subsidies ter beschikking van de VMSW. De VMSW geeft de subsidies door aan de woonmaatschappijen. ]1
----------
(1)
Titel 1/2. [1 Huurwoningen, gerealiseerd door een private initiatiefnemer als vermeld in artikel 5.52/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]1
----------
(1)
Art.5.47/3. [1. Ї 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister of zijn gemachtigde een subsidie verlenen aan een private initiatiefnemer als vermeld in artikel 5.52/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, voor een project dat de realisatie van sociale en geconventioneerde huurwoningen tot doel heeft, als er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1А het project kan bestaan uit:
a) een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
b) een herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit, tot woningen;
c) een gedeeltelijke herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit, tot woningen;
d) een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8;
e) een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het vermelde besluit, tot woningen;
f) een combinatie van de verrichtingen, vermeld in punt a) tot en met e);
2А het project bestaat uit minstens drie woningen in het Vlaamse Gewest. Als het totaal aantal woningen in het project kleiner is dan vijf, worden de woningen op dezelfde plaats gerealiseerd;
3А minstens een derde van het aantal woningen wordt bestemd als sociale huurwoningen waarvoor hoofdhuurovereenkomsten met een woonmaatschappij worden gesloten die conform de typehoofdhuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 29, die bij dit besluit is gevoegd, zijn opgesteld, behalve als de woonmaatschappij de woningen niet in huur kan nemen. In dat geval wordt het minimum, vermeld in punt 4А, verhoogd naar twee derde. De gemotiveerde beslissing van het bestuursorgaan van de woonmaatschappij tot weigering van de inhuurneming van de aangeboden sociale huurwoningen wordt afzonderlijk voorgelegd aan de toezichthouder.[2 Het bestuursorgaan van de woonmaatschappij neemt de gemotiveerde beslissing binnen een termijn van zestig dagen.]2 Bij ontstentenis van een afdoende motivering treedt de toezichthouder op tegen de betreffende beslissing;
4А minstens een derde van het aantal woningen wordt bestemd als geconventioneerde huurwoningen waarvoor hoofdhuurovereenkomsten met een woonmaatschappij of een geconventioneerde verhuurorganisatie worden gesloten die conform de typehoofdhuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 31, die bij dit besluit is gevoegd, [3 of, in voorkomend geval, conform de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3]3 zijn opgesteld, of waarvoor huurovereenkomsten worden gesloten die conform de typehuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 30, die bij dit besluit is gevoegd, zijn opgesteld en die worden verhuurd conform de voorwaarden, vermeld in deel 10;
5А als een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist is, is ze [4 maximaal zes jaar oud op ]4 aan de datum van de subsidieaanvraag;
6А voor de geconventioneerde en sociale huurwoningen die deel uitmaken van het project, is er geen verbouwlening als vermeld in artikel 5.162/1 en 5.162/2, aangegaan en zal er geen worden aangegaan.
Als de woningen, vermeld in het eerste lid, 3А, op het ogenblik van de aanvraag van de subsidie nog niet zijn gerealiseerd, sluit de private initiatiefnemer met de woonmaatschappij een intentieovereenkomst om de woningen voor maximaal zevenentwintig jaar te verhuren aan de woonmaatschappij. De woningen in kwestie worden identificeerbaar opgenomen in de intentieovereenkomst.
Als de woningen, vermeld in het eerste lid, 4А, op het ogenblik van de aanvraag van de subsidie nog niet zijn gerealiseerd, verklaart de private initiatiefnemer op erewoord dat hij de woningen zal verhuren met de huurovereenkomsten, vermeld in het eerste lid, 4А. Als de woningen, vermeld in het eerste lid, 4А, op het ogenblik van de aanvraag van de subsidie nog niet zijn gerealiseerd en de private initiatiefnemer de intentie heeft om de woningen te verhuren aan de woonmaatschappij of een geconventioneerde verhuurorganisatie, sluit de private initiatiefnemer met de woonmaatschappij of een geconventioneerde verhuurorganisatie een intentieovereenkomst om de woningen voor maximaal zevenentwintig jaar te verhuren aan de woonmaatschappij of een geconventioneerde verhuurorganisatie. De woningen in kwestie worden identificeerbaar opgenomen in de intentieovereenkomst.
Het agentschap stelt voor de intentieovereenkomst, vermeld in het tweede en derde lid, een model van intentieovereenkomst op.
De huurprijs van de sociale huurwoning mag niet hoger zijn dan de markthuurprijs verminderd met een korting die minimaal 62,5% bedraagt van de subsidie. De markthuurprijs wordt berekend op het ogenblik van het sluiten van de hoofdhuurovereenkomst, die conform de typehoofdhuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 29, die bij dit besluit is gevoegd.
Voor de bepaling van de markthuurprijs, vermeld in het vijfde lid, stelt het agentschap een schattingsmodel ter beschikking. Het schattingsmodel is gebaseerd op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De private initiatiefnemer gebruikt het schattingsmodel.
In afwijking van het eerste lid, 3А en 4А, hanteert de private initiatiefnemer, als het totaal aantal woningen in een project, vermeld in het eerste lid, 1А, geen veelvoud is van drie, de volgende afrondingsregel. Voor de berekening van het minimale aandeel sociale huurwoningen, vermeld in het eerste lid, 3А, en het minimale aandeel geconventioneerde huurwoningen, vermeld in het eerste lid, 4А, beschouwt de private initiatiefnemer de eerste woning die een veelvoud van drie te boven gaat, als een sociale huurwoning, de tweede als een geconventioneerde huurwoning.
[5 Als het project nog niet gerealiseerd is, controleert het agentschap de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 5°, op het ogenblik van de principiële aanvraag van de private initiatiefnemer, vermeld in artikel 5.47/4, § 1, eerste lid.]5
Ї 2. Bij de berekening van de subsidies voor de sociale huurwoningen wordt rekening gehouden met de [6 markthuurprijs]6 die van toepassing is op het moment van de sluiting van de eerste hoofdhuurovereenkomst, die conform de typehoofdhuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 29, die bij dit besluit is gevoegd, is opgesteld en die betrekking heeft op een woning die deel uitmaakt van het project.
De subsidie voor een sociale huurwoning bedraagt 40% van de markthuurprijs van de sociale huurwoning.
De subsidie voor een geconventioneerde huurwoning bedraagt 30% van de markthuurprijs van de geconventioneerde huurwoning.
[7 Bij de berekening van de subsidies voor de geconventioneerde huurwoningen die door de private initiatiefnemer rechtstreeks worden verhuurd aan de huurder van een geconventioneerde huurwoning, wordt voor een woning die deel uitmaakt van het project rekening gehouden met de markthuurprijs die van toepassing is op het moment van de openstelling van de eerste oproep tot kandidaatstelling, vermeld in artikel 5.255, § 1, tweede lid, of als artikel 5.255/1 van toepassing is op het moment van de eerste registratie van de huurprijs, vermeld in artikel 5.258, zesde lid]7.
Bij de berekening van de subsidies voor de geconventioneerde huurwoningen die door de private initiatiefnemer worden verhuurd aan een woonmaatschappij of aan een geconventioneerde verhuurorganisatie, wordt rekening gehouden met de markthuurprijs die van toepassing is op het moment van het sluiten van de eerste hoofdhuurovereenkomst voor een woning die deel uitmaakt van het project en die conform de typehoofdhuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 31, die bij dit besluit is gevoegd, is opgesteld.
Voor de bepaling van die markthuurprijzen maakt het agentschap gebruik van het schattingsmodel dat gebaseerd is op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De subsidies voor de sociale huurwoningen, vermeld in het eerste lid, worden toegekend voor een termijn van zevenentwintig jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de eerste hoofdhuurovereenkomst, vermeld in het eerste lid.
De subsidies voor de geconventioneerde huurwoningen, vermeld in het vierde lid, worden toegekend voor een termijn van zeventwintig jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de eerste huurovereenkomst die betrekking heeft op een geconventioneerde huurwoning die deel uitmaakt van het project.
De subsidies voor de geconventioneerde huurwoningen, vermeld in het vijfde lid, worden toegekend voor een termijn van zeventwintig jaar, te rekenen vanaf de [8 inwerkingtreding van de]8 eerste hoofdhuurovereenkomst die betrekking heeft op een geconventioneerde huurwoning die deel uitmaakt van het project.
De minister bepaalt de technische modaliteiten voor de uitbetaling van de subsidies zoals de periodiciteit van de betalingen, het toekennen van voorschotten en de afrekening van de definitief verschuldigde subsidies.
Het agentschap brengt de VMSW op de hoogte van de beslissing van de minister of zijn gemachtigde, vermeld in artikel 5.47/4, Ї 1, vierde en zevende lid en Ї 2, vierde lid, en stelt de subsidies ter beschikking van de VMSW. De VMSW betaalt de subsidies aan de begunstigde private initiatiefnemer.
Ї 3. De subsidies, vermeld in paragraaf 2, eerste en vijfde lid, worden jaarlijks op 1 januari geяndexeerd met toepassing van de volgende formule:
initieel toegekende subsidie x gezondheidsindex van de maand december van het jaar voorafgaand aan de indexering/gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan het sluiten van de eerste hoofdhuurovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, eerste of vijfde lid
De subsidies, vermeld in paragraaf 2, vierde lid, worden jaarlijks op 1 januari geяndexeerd met toepassing van de volgende formule:
initieel toegekende subsidie x gezondheidsindex van de maand december van het jaar voorafgaand aan de indexering/ gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan de openstelling van de eerste oproep tot kandidaatstelling vermeld in artikel 5.255, Ї 1, tweede lid.]1
[9 Als artikel 5.255/1 van toepassing is, worden de subsidies, vermeld in paragraaf 2, vijfde lid, jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met toepassing van de volgende formule:
initieel toegekende subsidie x gezondheidsindex van de maand december van het jaar voorafgaand aan de indexering/gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan de eerste registratie van de huurprijs, vermeld in artikel 5.258, zesde lid]9
[10 De minister of zijn gemachtigde kan de subsidie, vermeld in het eerste lid, ook verlenen aan twee private initiatiefnemers als aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, voldaan is, waarbij een van de private initiatiefnemers aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 3°, voldoet en de andere private initiatiefnemer aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 4°, voldoet en als de twee private initiatiefnemers verbonden vennootschappen als vermeld in artikel 1:20, 1°, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019, zijn. De aandelen van het aantal woningen, vermeld in het eerste lid, 3° en 4°, worden berekend op basis van het totale aantal woningen dat de twee private initiatiefnemers samen realiseren.]10
----------
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)
Art.5.47/4. [1 Als het project nog niet gerealiseerd is, dient de private initiatiefnemer [5 , en in voorkomend geval, de private initiatiefnemers, vermeld in artikel 5.47/3, § 1, negende lid, de]5 principiыle aanvraag van de subsidies, vermeld in artikel 5.47/3, in bij het agentschap via het Projectportaal.
De subsidieaanvraag bevat de volgende informatie en stukken:
1А een beschrijving van het project, vermeld in artikel 2.33/1, 8А, volgens het model dat het agentschap bepaalt;
2А alle elementen die noodzakelijk zijn om de markthuurprijs te bepalen aan de hand van het schattingsmodel dat gebaseerd is op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3А de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in voorkomend geval de omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit tot woningen, een gedeeltelijke herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit, tot woningen of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, tot woningen, omvat;
4А de intentieovereenkomst, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, tweede of derde lid;
5А een verklaring op eer waarin opgenomen is dat:
a) de geconventioneerde huurwoningen zullen worden verhuurd conform de voorwaarden, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, eerste lid, 4А ;
b) het energieprestatiecertificaat bij de bouw, vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010, van de woningen in kwestie zal worden voorgelegd als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit of een gedeeltelijke herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, tot woningen, omvat;
c) de akten van voorlopige oplevering zullen worden voorgelegd van de woningen in kwestie of in voorkomend geval de goedkeuringen van de werken door de bouwheer;
d) de energieprestatiecertificaten, vermeld in artikel 5.47/8 van dit besluit, zullen worden voorgelegd als het project een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8, omvat.
Het agentschap neemt binnen een termijn van veertien dagen volgend op de datum van de ontvangst van de subsidieaanvraag een beslissing over de volledigheid van de subsidieaanvraag. Als het agentschap geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, wordt de subsidieaanvraag als volledig beschouwd.
De minister of zijn gemachtigde neemt een principiыle beslissing binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van de kennisgeving van de volledigheid van de aanvraag door het agentschap of, als het agentschap de aanvraag niet binnen de termijn, vermeld in het derde lid, heeft volledig verklaard, volgend op de datum waarop die termijn verlopen is.
Binnen een termijn van vijf jaar volgend op de datum van de principiыle beslissing dient de private initiatiefnemer [5 , en in voorkomend geval, de private initiatiefnemers, vermeld in artikel 5.47/3, § 1, negende lid,]5 een definitieve aanvraag in bij het agentschap. De aanvraag bevat de volgende stukken:
1А de akten van voorlopige oplevering, of in voorkomend geval, de goedkeuringen van de werken door de bouwheer;
2А als het project een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8, omvat: de energieprestatiecertificaten, vermeld in artikel 5.47/8 van dit besluit;
3А in voorkomend geval, de eerste hoofdhuurovereenkomst, die conform de typehoofdhuurovereenkomst opgenomen in bijlage 29, die bij dit besluit is gevoegd, is gesloten;
4А in voorkomend geval de eerste hoofdhuurovereenkomst, die conform de typehoofdhuurovereenkomst opgenomen in bijlage 31, die bij dit besluit is gevoegd, is gesloten.
Het agentschap neemt binnen een termijn van veertien dagen volgend op de datum van de ontvangst van de definitieve subsidieaanvraag een beslissing over de volledigheid van de subsidieaanvraag. Als het agentschap geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, wordt de subsidieaanvraag als volledig beschouwd.
De minister of [5 en in voorkomend geval, de private initiatiefnemers, vermeld in artikel 5.47/3, § 1, negende lid, de]5 gemachtigde neemt een definitieve beslissing binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van de beslissing over de volledigheid of, bij ontstentenis daarvan, volgend op de datum dat de termijn, vermeld in het zesde lid, verlopen is.
[4 Tegen de beslissing, vermeld in het vierde en zevende lid, kan de private initiatiefnemer met een beveiligde zending beroep aantekenen bij de administrateur-generaal van het agentschap binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van de beslissing, vermeld in het vierde en zevende lid. Het agentschap bezorgt de private initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
De administrateur-generaal van het agentschap brengt binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen, de private initiatiefnemer op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de administrateur-generaal van het agentschap geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.]4
Ї 2. Als het project al volledig kan worden bewoond dient de private initiatiefnemer zijn definitieve aanvraag van de subsidies, vermeld in artikel 5.47/3, in bij het agentschap via het Projectportaal.
De subsidieaanvraag bevat de volgende informatie en stukken:
1А een beschrijving van het project, vermeld in artikel 2.33/1, 8А, volgens het model dat het agentschap bepaalt;
2А alle elementen die noodzakelijk zijn om de markthuurprijs te bepalen aan de hand van het schattingsmodel dat gebaseerd is op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3А de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in voorkomend geval de omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit of een gedeeltelijke herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, tot woningen, omvat;
4А de energieprestatiecertificaten, vermeld in artikel 5.47/8 van dit besluit als het project een grondige renovatie als vermeld in artikel 5.47/8, omvat;
5А de akten van voorlopige oplevering van de woningen of in voorkomend geval de goedkeuringen van de werken door de bouwheer;
6А een verklaring op eer waarin opgenomen is dat het energieprestatiecertificaat bij de bouw, vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010, van de woningen in kwestie zal worden voorgelegd als het project een nieuwbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 110А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 47/2А, van het vermelde besluit of een gedeeltelijke herbouw van woningen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 46/2А, van het vermelde besluit of een ingrijpende energetische renovatie van bestaande gebouwen als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, tot woningen, omvat;
7А al naargelang de aard van het project:
a) de eerste hoofdhuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, eerste lid, 3А, die gesloten is tussen de private initiatiefnemer of zijn rechtsopvolgers en de woonmaatschappij voor de verhuur van de sociale huurwoning;
b) de eerste hoofdhuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, eerste lid, 4А, die gesloten is tussen de private initiatiefnemer of zijn rechtsopvolgers en de woonmaatschappij of een geconventioneerde verhuurorganisatie voor de verhuur van de geconventioneerde huurwoning;
c) [3 in voorkomend geval een verklaring op eer dat de geconventioneerde huurwoningen die rechtstreeks door de private initiatiefnemer zullen worden verhuurd, worden verhuurd conform de typehuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 30, die bij dit besluit is gevoegd, of, in voorkomend geval, conform de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3.]3.
Het agentschap neemt binnen een termijn van veertien dagen volgend op de datum van de ontvangst van de subsidieaanvraag een beslissing over de volledigheid van de subsidieaanvraag. Als het agentschap geen beslissing neemt binnen de vermelde termijn, wordt de subsidieaanvraag als volledig beschouwd.
De minister of zijn gemachtigde beslist over de subsidieaanvraag binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van de kennisgeving van de volledigheid van de aanvraag door het agentschap of als het agentschap geen beslissing heeft genomen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, volgend op de datum dat de termijn, vermeld in het derde lid, verlopen is.
[2 Tegen de beslissing, vermeld in het vierde lid, kan de private initiatiefnemer met een beveiligde zending beroep aantekenen bij de administrateur-generaal van het agentschap binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van de beslissing, vermeld in het vierde lid. Het agentschap bezorgt de private initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
De administrateur-generaal van het agentschap brengt binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen, de private initiatiefnemer op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de administrateur-generaal van het agentschap geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd]2.
Ї 3. Na de definitieve goedkeuring door de minister of zijn gemachtigde bezorgt de private initiatiefnemer de gesloten hoofdhuurovereenkomsten, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, eerste lid, 3А of 4А, voor elke tot het project behorende sociale of geconditioneerde huurwoning aan het agentschap via het Projectportaal.
Ї 4. Als een energieprestatiecertificaat bij de bouw als vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010, moet worden voorgelegd, bezorgt de private initiatiefnemer dat document aan het agentschap via het Projectportaal vanaf dat het document beschikbaar is [4 ...]3]4
----------
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Art.5.47/5. [1Ї 1.De subsidie, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 2, eerste lid, wordt uitbetaald op het ogenblik van de inwerkingtreding van de eerste hoofdhuurovereenkomst opgeladen in het Projectportaal die is gesloten tussen de woonmaatschappij en de private initiatiefnemer. Als die eerste hoofdhuurovereenkomst na zijn inwerkingtreding wordt opgeladen, wordt de subsidie uitbetaald vanaf de maand waarin de eerste hoofdhuurovereenkomst wordt opgeladen.
De subsidie, vermeld in het eerste lid, wordt uitbetaald voor alle sociale huurwoningen die deel uitmaken van het project, ook al zijn ze nog niet verhuurd.
Ї 2. De subsidie, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 2, vierde en vijfde lid, wordt uitbetaald al naargelang het geval op een van de volgende tijdstippen:
1А vanaf het ogenblik van de inwerkingtreding van de eerste hoofdhuurovereenkomst die in het Projectportaal opgeladen is, en die gesloten is tussen de woonmaatschappij of een geconventioneerde verhuurorganisatie en de private initiatiefnemer. Als die eerste hoofdhuurovereenkomst na zijn inwerkingtreding wordt opgeladen, wordt de subsidie uitbetaald vanaf de maand waarin de eerste hoofdhuurovereenkomst wordt opgeladen;
2А vanaf het ogenblik van de inwerkingtreding van de eerste [2 huurovereenkomst die ]2 in het Woningportaal opgeladen is, en die gesloten is tussen de private initiatiefnemer en de huurder van een geconventioneerde huurwoning. Als die eerste huurovereenkomst na zijn inwerkingtreding wordt opgeladen, wordt de subsidie uitbetaald vanaf de maand waarin de eerste huurovereenkomst wordt opgeladen.
De subsidie, vermeld in het eerste lid, wordt uitbetaald voor alle geconventioneerde huurwoningen die deel uitmaken van het project, ook al zijn ze nog niet verhuurd.]1
----------
(1)
(2)
Art.5.47/6. [1 De subsidie, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, en de uitbetaling ervan, wordt per woning opgeschort als:
1А de woning niet voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 3.1, Ї 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2А de private initiatiefnemer of zijn rechtsopvolger de geconventioneerde huurwoning verhuurt aan een persoon die bij het sluiten van de huurovereenkomst niet beschikt over een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2А ;
3А de private initiatiefnemer of zijn rechtsopvolger de sociale huurwoning verhuurt aan een andere persoon dan een woonmaatschappij;
4А de bepalingen, vermeld in deel 10, niet worden nageleefd bij de verhuur van de geconventioneerde huurwoning;
5А de huurprijs van de sociale huurwoning de drempel, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, vijfde lid, overschrijdt;
6А de geconventioneerde huurwoning drie opeenvolgende kalendermaanden niet als hoofdverblijfplaats wordt verhuurd.
Het recht op de subsidie, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, hervat als de inbreuk, vermeld in het eerste lid, 1А tot en met 5А, stopgezet is of als de geconventioneerde huurwoning opnieuw als hoofdverblijfplaats is verhuurd.
De subsidie, vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1, wordt per woning stopgezet vanaf het ogenblik dat ze vijf opeenvolgende jaren is opgeschort, conform het eerste lid.
Het agentschap vordert de onterecht uitbetaalde subsidies terug. Als de subsidies ingevolge list, bedrog of valse verklaringen zijn verkregen, wordt het terug te vorderen bedrag verhoogd met de wettelijke intrest die verschuldigd is vanaf de dag van de uitbetaling van de subsidie.
De teruggevorderde bedragen worden conform artikel 5.2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 toegewezen aan het Fonds voor de Huisvesting. De entiteit die is belast met de uitoefening van de controle op de voorwaarden, de verbintenissen en de aanwending van subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen die worden toegekend ter ondersteuning van het beleid inzake huisvesting, wordt belast met de invordering als de begunstigde de subsidie niet vrijwillig terugbetaalt.
Het agentschap gaat uitsluitend op basis van de gegevens van bewoning, vermeld in het Rijksregister, na of de geconventioneerde huurwoning als hoofdverblijfplaats als vermeld in het eerste lid, 6А, wordt verhuurd.]1
[2 Tegen de beslissing tot opschorting van de subsidie, vermeld in het eerste lid, of tot stopzetting van de subsidie, vermeld in het derde lid, kan de private initiatiefnemer met een beveiligde zending beroep aantekenen bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen dertig dagen die volgen op de betekening van de beslissing tot opschorting of stopzetting van de subsidie. Het agentschap bezorgt de private initiatiefnemer een ontvangstbevestiging.
De administrateur-generaal van het agentschap brengt binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen de private initiatiefnemer op de hoogte van zijn beslissing tot inwilliging of afwijzing van het beroep. Als de administrateur-generaal van het agentschap geen kennisgeving doet binnen de voorgeschreven termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.]2
----------
(1)
(2)
Art. 5.47/7 [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister de kosten van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur geheel of gedeeltelijk ten laste nemen of subsidies verlenen aan de private initiatiefnemers voor de kosten van de verrichtingen die verbonden zijn aan de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, die de private initiatiefnemer die een beperkt zakelijk recht heeft op een grond in eigendom van een bestuur als vermeld in artikel 1.3 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, uitvoert voor het gedeelte dat gebruikt wordt voor de realisatie van sociale of geconventioneerde huurwoningen in het kader van een project als vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1. Deel 2, titel 3, hoofdstuk 2, van dit boek, met uitzondering van artikel 5.60, is van overeenkomstige toepassing op deze verrichtingen met dien verstande dat met "sociale huurwoningen" telkens de sociale en geconventioneerde huurwoningen worden bedoeld die deel uitmaken van een project als vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1.
De minister stelt de subsidies, vermeld in het eerste lid, ter beschikking van de VMSW. De VMSW geeft de subsidies door aan de private initiatiefnemer.
De aanvraag van de subsidie, vermeld in het eerste lid, wordt ingediend via het Projectportaal en omvat de volgende documenten:
1А een raming van de kosten die gestaafd wordt met een offerte, of, als de werken al zijn uitgevoerd of in uitvoering zijn, de verrichte betalingen die betrekking hebben op de verrichtingen die verbonden zijn aan de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, waarvoor een omgevingsvergunning werd toegestaan binnen de vijf jaar die voorafgaan aan de aanvraag van de subsidie en die zijn uitgevoerd in het kader van een project als vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1;
2А de verbintenis van de gemeente om de waarin of waarop de infrastructuurwerken worden uitgevoerd en de infrastructuurwerken zelf, over te nemen in het gemeentelijk openbaar domein.
Binnen een termijn van veertien dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de aanvraag brengt het agentschap een advies uit. Het agentschap voert het advies in het Projectportaal in en brengt de private initiatiefnemer ervan op de hoogte. Als het agentschap door de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen opvraagt, wordt de termijn geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende dag nadat het agentschap alle bijkomende documenten of inlichtingen heeft ontvangen.
De minister of zijn gemachtigde neemt een beslissing over de toekenning van de subsidie uiterlijk drie maanden na de datum waarop het advies van het agentschap is opgeladen in het Projectportaal.
Als de werken reeds zijn uitgevoerd wordt de subsidie uitbetaald na voorlegging van de facturen of verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de verrichtingen die verbonden zijn aan de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, en die zijn uitgevoerd in het kader van een project als vermeld in artikel 5.47/3, Ї 1.
De private initiatiefnemer leeft de verplichtingen, vermeld in artikel 2.33/12, na.
De overdracht, vermeld in het zesde lid, 2А, wordt geregeld met een akte die verleden is door een notaris, als de gemeente in kwestie daarmee instemt, of door de burgemeester met toepassing van artikel 9 van de wet van 27 mei 1870 houdende vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten inzake onteigening voor openbaar nut, op basis van een opmetingsplan van de private initiatiefnemer.]1
----------
(1)
Titel 1/3. [1Gemeenschappelijke bepalingen voor titel 1/1 en titel 1/2. ]1
----------
(1)
Art. 5.47/8. [1In de titel 1/1 en 1/2 wordt verstaan onder grondige renovatie: een energetische renovatie, met uitzondering van een ingrijpende energetische renovatie als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 50А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, waarvan de initiatiefnemer aantoont dat die in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag, uitgevoerd is, waarbij het label van het geldige energieprestatiecertificaat van de woning, vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 37А, van het vermelde besluit, verbetert met minstens twee labels en minstens tot label B als vermeld in artikel 73 van het ministerieel besluit van 28 december 2018 houdende algemene bepalingen inzake de energieprestatieregelgeving, energieprestatiecertificaten en de certificering van aannemers en installateurs.
Als het bestaande gebouw niet in aanmerking komt voor een energieprestatiecertificaat als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 37А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, is er sprake van een grondige renovatie als de woning na de renovatie, waarvan de initiatiefnemer aantoont dat die in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag, uitgevoerd is, minstens het vermelde label B van het geldige energieprestatiecertificaat van de woning, vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 37А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, heeft. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 14, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.47/9.[1 De subsidies, vermeld in titel 1/1 en titel 1/2, worden verleend als compensatie voor de openbare dienst. Het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belast ondernemingen is van toepassing op de subsidies, vermeld in titel 1/1 en titel 1/2. Naar gelang wie de subsidie verstrekt, voert het agentschap of de VMSW op geregelde tijdstippen en ten minste om de drie jaar controles op overcompensatie uit. In geval van overcompensatie vordert het agentschap of de VMSW het overschot terug. Als het bedrag van de overcompensatie niet meer bedraagt dan 10% van het bedrag van de gemiddelde jaarcompensatie, mag de overcompensatie naar de volgende periode worden overgedragen en in mindering worden gebracht op het compensatiebedrag dat voor die periode te betalen is.
De woonmaatschappij en de private initiatiefnemer bezorgen alle informatie die het agentschap of de VMSW voor het onderzoek op overcompensatie, vermeld in het eerste lid, of naar aanleiding van controles op overcompensatie door de daartoe bevoegde controlerende overheden, opvraagt.]1
[2 Van de woonmaatschappijen en private initiatiefnemers worden alleen de gegevens, die bepalend zijn voor het onderzoek op overcompensatie, opgevraagd en verwerkt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 14, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Titel 2. Bevordering van rationeel energieverbruik [1 en basiskoten"]1
----------
(1)
Art. 5.48.[1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
1А energielabel: het label, vermeld in artikel 73, tweede lid, van het ministerieel besluit van 28 december 2018;
2А EPC bouw: het energieprestatiecertificaat bij de bouw, vermeld in artikel 9.2.11 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
3А EPC: het energieprestatiecertificaat residentiыle gebouwen, vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 37А, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
4А geprefabriceerd gevel- en dakelement: gestandaardiseerde wanden, wandcomponenten of dakelementen die in een atelier of fabriek in een gecontroleerde omgeving voorbereid worden, vervolgens getransporteerd worden naar de werf en ter plekke gemonteerd worden;
5А herbouw: volledige of gedeeltelijke herbouw die geen renovatie is en waarbij het nieuwe deel een beschermd volume heeft dat groter dan 800 m3 is, of minstens een wooneenheid bevat, of waarbij minstens 75% van de scheidingsconstructies die het totale beschermd volume van het gebouw na de werken omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, nieuw is;
6А industrieel gebouw: gebouw dat bestemd is voor de productie, de bewerking, de opslag of manipulatie van goederen;
7А ingrijpende energetische renovatie: een functiewijziging met een beschermd volume groter dan 800 m3 of een renovatie waarbij minstens de opwekkers om een specifiek binnenklimaat te realiseren volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermde volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, wordt geяsoleerd, en die geen renovatie, ontmanteling of herbouw is;
8А ministerieel besluit van 28 december 2018: het ministerieel besluit van 28 december 2018 houdende algemene bepalingen inzake de energieprestatieregelgeving, energieprestatiecertificaten en de certificering van aannemers en installateurs;
9А ministerieel besluit van 20 mei 2022: het ministerieel besluit van 20 mei 2022 tot vaststelling van de nadere regels en technische vereisten, vermeld in artikel 6.4.1/1, 6.4.1/1/1, 6.4.1/5 en 6.4.1/5/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
10А ministerieel besluit van 23 mei 2022: het ministerieel besluit van 23 mei 2022 tot vaststelling van de nadere regels en technische vereisten en de hoogten van de premies trajectbegeleidingen en collectieve renovatieprojecten, vermeld in artikel 6.4.1/1/2, 6.4.1/1/3, 6.4.1/1/5, 6.4.1/5/2, 6.4.1/9, 6.4.1/9/1 en 12.3.29 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
11А ontmanteling: het verbouwen van een gebouw met een beschermd volume dat, voorafgaand aan de werkzaamheden, groter dan 3 000 m3 is, waarbij de dragende structuur van het gebouw behouden blijft, maar waarbij de installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren en minstens 75% van de scheidingsconstructies die grenzen aan de buitenomgeving, worden vervangen;
12А reductiefactor: de reductiefactor voor vraaggestuurde ventilatie fred, vent, heat als vermeld in bijlage 11 bij het ministerieel besluit van 28 december 2018;
13А renovatie: als het geen ontmanteling, herbouw of ingrijpende energetische renovatie betreft:
a) het uitvoeren van aanpassingswerkzaamheden aan een bestaand gebouw, met inbegrip van het bouwen van een nieuw deel aan een bestaand gebouw, waarbij het nieuwe deel een beschermd volume heeft dat kleiner is dan of gelijk is aan 800 m3 en geen extra wooneenheden bevat, al dan niet voorafgegaan door sloopwerkzaamheden;
b) een functiewijziging met een beschermd volume kleiner dan of gelijk aan 800 m3.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
Art. 5.49.[1De subsidies uit het Vlaams Klimaatfonds die via een toelage op basis van het begrotingsartikel QF0-1QDG2QK-IS aan de VMSW worden toegekend, om een premie te verstrekken als vermeld in artikel 5.51, kunnen alleen aangewend worden voor de energetische renovatie en herbouw van sociale huurwoningen.
De sociale huurwoningen hebben na de uitvoering van de werkzaamheden minstens een EPC met energielabel C of een EPC bouw met energielabel A. Het energielabel wordt aangetoond met een rechtsgeldig EPC.
De voorwaarden, vermeld in het tweede lid, gelden niet voor het verstrekken van de premie voor een individuele warmtepompboiler als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, eerste lid, 23А [2 , en de premie voor elektrische sturing en regeling van elektrische boilers en accumulatoren als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, eerste lid, 27А .]2]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
(2)<BVR 2023-09-08/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 5_49.TOEKOMSTIG_RECHT.[1 De subsidies uit het Vlaams Klimaatfonds die via een toelage op basis van het begrotingsartikel QF0-1QDG2QK-IS aan de VMSW worden toegekend, om een premie te verstrekken als vermeld in artikel 5.51, kunnen alleen aangewend worden voor de energetische renovatie en herbouw van sociale huurwoningen [3 en basiskoten in eigendom van woonmaatschappijen]3.
De sociale huurwoningen [3 of de basiskotenwoningen]3 hebben na de uitvoering van de werkzaamheden minstens een EPC met energielabel C of een EPC bouw met energielabel A. Het energielabel wordt aangetoond met een rechtsgeldig EPC.
De voorwaarden, vermeld in het tweede lid, gelden niet voor het verstrekken van de premie voor een individuele warmtepompboiler als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, eerste lid, 23А[2 , en de premie voor elektrische sturing en regeling van elektrische boilers en accumulatoren als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, eerste lid, 27А .]2]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
(2)<BVR 2023-09-08/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 34, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.50.[1 Een herbouw komt niet in aanmerking voor de premie, vermeld in artikel 5.51, als:
1А bij de herbouw een industrieel gebouw of gebouw met als hoofdbestemming landbouw en niet bestemd voor bewoning, wordt gesloopt voor de realisatie van sociale huurwoningen [2 of basiskoten]2;
2А niet dezelfde woonmaatschappij de sloop en nieuwbouw laat uitvoeren;
3А er meer dan vijf jaar verstreken is tussen de datum van de voorlopige oplevering van de sloopwerkzaamheden en de premieaanvraag voor de herbouw.
Bij de berekening van de premie van een herbouw kunnen aaneengesloten percelen die in eigendom zijn van dezelfde woonmaatschappij, als een geheel beschouwd worden. ]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 35, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.51.[1Ї 1. De VMSW verstrekt voor een herbouw, een ontmanteling of een ingrijpende energetische renovatie een premie van 15.000 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 van het type gesloten bebouwing, 20.000 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 van het type halfopen of open bebouwing en 10.000 euro per appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3.
De premie, vermeld in het eerste lid, wordt verhoogd met:
1А 200 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als een luchtdichtheidstest voorgelegd kan worden waarmee een V50 van maximaal 3 m3/hm2 voor de woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 in kwestie kan worden aangetoond. De luchtdichtheid wordt gemeten volgens het kwaliteitskader luchtdichtheidsmetingen, in overeenstemming met bijlage 6 van het ministerieel besluit van 28 december 2018;
2А 4000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een collectieve geothermische warmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
3А 6400 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele geothermische warmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
4А 3000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een collectieve lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
5А 4800 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
6А 2000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een collectieve hybride lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
7А 3200 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele hybride lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
8А 900 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een premieaanvraag waarbij minstens 20 en maximaal 29 woningen binnen hetzelfde project vervangen of gerenoveerd worden;
9А 1200 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een premieaanvraag waarbij minstens 30 en maximaal 44 woningen binnen hetzelfde project vervangen of gerenoveerd worden;
10А 1500 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een project waarbij minstens 45 woningen binnen hetzelfde project vervangen of gerenoveerd worden.
[2 11А 6000 euro voor een eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als na het beыindigen van de werkzaamheden energielabel A wordt behaald;
12А 4500 euro voor een appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als na het beëindigen van de werkzaamheden energielabel A wordt behaald.]2
[2 De verhoging van de premie, vermeld in het eerste lid, 11А en 12А, is niet van toepassing op een herbouw. Om in aanmerking te komen voor de verhoging van de premie, vermeld in het eerste lid, 11А en 12А, legt de woonmaatschappij bij de aanvraag een geldig EPC voor dat is uitgereikt vanaf 1 januari 2019, waaruit blijkt dat de eengezinswoning of de niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 een energielabel E of F had, of dat het appartement of de gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 een energielabel D, E of F had. Binnen een jaar na het beыindigen van de werkzaamheden beschikt de woonmaatschappij over een nieuw geldig EPC of EPC-bouw]2
De kosten van de werkzaamheden voor gemeenschappelijke delen en waarvoor geen premie als vermeld in het eerste lid, is ontvangen, komen in aanmerking voor de premie, vermeld in paragraaf 2.
Ї 2. Voor alle renovaties en niet-vergunningsplichtige werkzaamheden verstrekt de VMSW de volgende premies aan de woonmaatschappij:
1А een premie van 21 euro per m2 voor dak- of zoldervloerisolatie die door een aannemer nieuw geplaatst is, als het geen plat dak is;
2А een premie van 51 euro per m2 voor dakisolatie die door een aannemer nieuw geplaatst is, als het een plat dak is;
3А een premie van 16 euro per m2 om een bestaande spouwmuur te laten navullen door een aannemer;
4А een premie van 60 euro per m2 voor isolatie aan de buitenkant van een buitenmuur bij pleistersystemen, die door een aannemer nieuw geplaatst is;
5А een premie van 115 euro per m2 bij andere systemen van isolatie aan de buitenkant van een buitenmuur, dan de systemen vermeld in punt 4А ;
6А een premie van 15 euro per m2 voor isolatie aan de binnenkant van een buitenmuur, die door een aannemer nieuw geplaatst is;
7А een premie van 20 euro per m2 voor vloerisolatie op volle grond die door een aannemer nieuw geplaatst is, of voor isolatie op het plafond van een kelder of een verluchte ruimte onder een verwarmde ruimte, die door een aannemer nieuw geplaatst is;
8А een premie van 200 euro per m2 voor een raamsysteem dat door een aannemer nieuw geplaatst is. Het raamsysteem wordt gemeten volgens de dagmaat;
9А een premie van 650 euro per wooneenheid die aangesloten is op de geoptimaliseerde collectieve verwarmingsinstallatie;
10А een premie van 4000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een gemeenschappelijke geothermische warmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
11А een premie van 6400 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele geothermische warmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
12А een premie van 8000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning"-3voor een gemeenschappelijke geothermische warmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is in een gebouw waarin de elektrische weerstandsverwarming of stookolieketel vervangen wordt of dat in een gebied zonder aardgasnet ligt;
13А een premie van 9600 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele geothermische warmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is in een woning waarin de elektrische weerstandsverwarming of stookolieketel vervangen wordt, of die in een gebied zonder aardgasnet ligt;
14А een premie van 3000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een gemeenschappelijke lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
15А een premie van 4800 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
16А een premie van 6000 euro per appartement voor een gemeenschappelijke lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is in een gebouw waarin de elektrische weerstandsverwarming of stookolieketel vervangen wordt, of dat in een gebied zonder aardgasnet ligt;
17А een premie van 7200 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning"-3 voor een individuele lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is in een woning waarin de elektrische weerstandsverwarming of stookolieketel vervangen wordt, of die in een gebied zonder aardgasnet ligt;
18А een premie van 2000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een gemeenschappelijke hybride lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
19А een premie van 3200 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele hybride lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is;
20А een premie van 4800 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor individuele hybride lucht-waterwarmtepomp die door een aannemer nieuw geplaatst is in een woning waarin de elektrische weerstandsverwarming of stookolieketel vervangen wordt;
21А een premie voor de aansluiting van een bestaande gebouw op een warmtenet volgens de volgende regels:
a) per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3, een premie van 3000 euro per wooneenheid;
b) per appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 met individuele stookketels per wooneenheid een premie van 3000 euro per wooneenheid;
c) per appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 met een collectieve stookplaats en twee tot en met tien wooneenheden, een premie van 3000 euro + (1500 euro * (aantal wooneenheden - 1));
d) per appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 met een collectieve stookplaats en elf tot en met dertig wooneenheden, een premie van 16.500 euro + (900 euro * (aantal wooneenheden - 10));
e) per appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3met een collectieve stookplaats met meer dan dertig wooneenheden, een premie van 34.500 euro + (400 euro * (aantal gebouweenheden - 30)) met een maximum van 47.000 euro;
22А een premie van 150 euro per lage-temperatuursradiator voor de installatie of vervanging van nieuwe warmwaterradiatoren met lage temperatuur door een aannemer als de bestaande verwarmingsinstallatie geschikt is voor een lage temperatuursafgifte, namelijk een gascondensatieketel of warmtepomp of een premie van 20 euro per m2 vloerverwarming op lage temperatuur die geяnstalleerd wordt door een aannemer als de bestaande verwarmingsinstallatie geschikt is voor een lage temperatuursafgifte, namelijk een gascondensatieketel of warmtepomp;
23А een premie van 1080 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor een individuele warmtepompboiler die door een aannemer nieuw geplaatst is, die uitsluitend gebruikt wordt voor de productie van sanitair warm water en die beschikt over een regeling om de warmwatertemperatuur te verhogen bij een extern signaal om zo aan thermische opslag te kunnen doen;
24А een premie van 660 euro per m2 apertuuroppervlakte voor de eerste 5 m2, te vermeerderen met 250 euro per m2 voor apertuuroppervlakte boven de 5 m2 voor een thermisch zonnecollectorsysteem dat door een aannemer nieuw geplaatst is voor de productie van sanitair warm water. De totale premie wordt beperkt tot 2750 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 in geval van een gemeenschappelijke installatie;
25А een premie van 1500 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 bij de installatie van een vraaggestuurd ventilatiesysteem met vrije toevoer en mechanische afvoer met een reductiefactor vanaf 0,90 tot 0,79;
26А een premie van 2000 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 bij de installatie van een vraaggestuurd ventilatiesysteem met vrije toevoer en mechanische afvoer met een reductiefactor vanaf 0,79 of van een ventilatiesysteem met mechanische aan- en afvoer met warmteterugwinning.
[2 27А een premie van 250 euro per appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor de levering, plaatsing en activering van sturings- en meetapparatuur voor zelflerende sturing en regeling van elektrische boilers voor sanitair warm water en accumulatoren voor woningverwarming]2
[2 De premies, vermeld in het eerste lid, worden verhoogd met:
1А 4500 euro voor een eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als na het beыindigen van de werkzaamheden energielabel B wordt behaald;
2А 6000 euro voor een eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als na het beыindigen van de werkzaamheden energielabel A wordt behaald;
3А 3000 euro voor een appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als na het beëindigen van de werkzaamheden energielabel B wordt behaald;
4А 4500 euro voor een appartement of gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als na het beëindigen van de werkzaamheden energielabel A wordt behaald.
De verhoging van de premie, vermeld in het tweede lid, is niet van toepassing op herbouw, ontmanteling of ingrijpende energetische renovatie. Om in aanmerking te komen voor de verhoging van de premie, vermeld in het tweede lid, legt de woonmaatschappij bij de aanvraag een geldig EPC voor dat is uitgereikt vanaf 1 januari 2019 waaruit blijkt dat de eengezinswoning of de niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 een energielabel E of F had, of dat het appartement of de gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 een energielabel D, E of F had. Binnen een jaar na het beëindigen van de werkzaamheden beschikt de woonmaatschappij over een nieuw geldig EPC.]2
De premie, vermeld in eerste lid, 1А en 2А, wordt verhoogd met 8 euro per m2 als de plaatsing van de dak- of zoldervloerisolatie wordt voorafgegaan door de verwijdering van asbesthoudende dakbedekking of een asbesthoudend onderdak. De data van de facturen voor de isolatie en de asbestverwijdering mogen maximaal twaalf maanden uit elkaar liggen.
De premie, vermeld in eerste lid, 4А en 5А, wordt verhoogd met 8 euro per m2 als de plaatsing van de isolatie aan de buitenkant van een buitenmuur wordt voorafgegaan door de verwijdering van asbesthoudende gevelbekleding. De data van de facturen voor de isolatie en de asbestverwijdering mogen maximaal twaalf maanden uit elkaar liggen.
De premie, vermeld in het eerste lid, 8А, wordt verhoogd met een bijkomend bedrag van 200 euro als een luchtdichtheidstest voorgelegd kan worden waarmee een V50 van max 3 m3/hm2 aangetoond kan worden voor de eengezinswoning, de [3 kamer- of basiskotenwoning]3 of het appartement in kwestie of op gebouwniveau. De luchtdichtheid wordt gemeten volgens het kwaliteitskader luchtdichtheidsmetingen, in overeenstemming met bijlage 6 van het ministerieel besluit van 28 december 2018.
De premie, vermeld in het eerste lid, 23А, wordt verhoogd tot 1620 euro per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 als de warmtepompboiler geplaatst wordt ter vervanging van elektrische boilers, elektrische doorstroomtoestellen of een stookolieketel, of als de woning in een gebied zonder aardgasnet ligt.
Ї 3. Voor een ingrijpende energetische renovatie en een renovatie die gebruik maakt van een versnelde constructiemethode op basis van geprefabriceerde gevelelementen verstrekt de VMSW een premie van 3000 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 van het type gesloten bebouwing of 6000 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 van het type halfopen of open bebouwing.
De premie, vermeld in het eerste lid, wordt verhoogd met:
1А 2000 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor de renovatie van het dak met een versnelde constructiemethode op basis van geprefabriceerde dakelementen.
2А 1500 euro per eengezinswoning of niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 voor de plaatsing of vernieuwing van de technische installaties op een geяntegreerde manier. De premie wordt opgesplitst in drie deelbedragen:
a) 500 euro voor de integratie van elementen van het ventilatiesysteem;
b) 500 euro voor de integratie van elementen van het centrale verwarmingssysteem;
c) 500 euro voor de integratie van elementen van het sanitair warm watersysteem.
De verhoging van de premie, vermeld in het tweede lid, 2А, mag ook worden aangevraagd voor de ingrijpende energetische renovatie of de renovatie van een eengezinswoning en niet-gestapelde [3 kamer- of basiskotenwoning]3 waarbij buitengevelisolatie geplaatst wordt volgens een klassieke methode zonder geprefabriceerde gevel- en dakelementen.
Om in aanmerking te komen voor de premies, vermeld in het eerste en tweede lid, moet de woning na afronding van de werken beschikken over een ventilatiesysteem conform de norm NBN D50-001.
De premiebedragen, vermeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden toegekend als de premie voor 1 januari 2026 aangevraagd is.
Ї 4. De premiebedragen, vermeld in paragraaf 1 en 3 of 2 en 3, mogen onderling en met andere energieprestatie-bevorderende voordelen en subsidies gecumuleerd worden, als ze samen de totale gefactureerde kostprijs van de werkzaamheden die betrekking hebben op de subsidiabele maatregelen, exclusief btw, niet overschrijden. Als de premiebedragen, gecumuleerd met andere voordelen en subsidies, de totale gefactureerde kostprijs overschrijden, worden de premiebedragen verminderd tot het verschil van de totale gefactureerde kostprijs en de gecumuleerde andere voordelen en subsidies. ]1
[2 In afwijking van het eerste lid kunnen de premie, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 11А en 12А, en de verhoging van de premie, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, niet worden gecumuleerd met de premie, vermeld in artikel 6.4.1/1/4 van het Energiebesluit van 19 november 2010.
In afwijking van het eerste lid kan de premie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 27А, niet worden gecumuleerd met de premie, vermeld in artikel 6.4.1/1/5 van het Energiebesluit van 19 november 2010.]2
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
(2)<BVR 2023-09-08/02, art. 6, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 36, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.52.[1 De woonmaatschappij komt in aanmerking voor de premiebedragen, vermeld in artikel 5.51, als voldaan is aan de stedenbouwkundige voorschriften en de EPB-eisen, vermeld in het Energiebesluit van 19 november 2010, als het gaat om vergunningsplichtige renovatiewerkzaamheden, ontmanteling en herbouw.
De woonmaatschappij komt in aanmerking voor de premiebedragen, vermeld in artikel 5.51, als, in geval van niet-vergunningsplichtige werkzaamheden, al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1А de nieuw toegevoegde dak- of zolderisolatie heeft een Rd-waarde van minstens 4,5 m2K/W en voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 2, 1А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
2А de na-isolatie van de spouw voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 2, 2А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
3А de nieuw toegevoegde gevelisolatie aan de buitenkant van de buitenmuur heeft een Rd-waarde van minstens 3 m2K/W en voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 2, 3А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
4А de nieuw toegevoegde isolatie aan de binnenkant van een buitenmuur heeft een warmteweerstand van minimaal 2 m2K/W en voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 2, 4А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
5А de nieuw toegevoegde vloerisolatie op volle grond of de nieuw geplaatste isolatie op het plafond van een kelder of een verluchte ruimte onder een verwarmde ruimte heeft een Rd-waarde van minstens 2 m2K/W en voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 2, 5А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
6А de nieuw geplaatste raamsystemen hebben een maximale gemiddelde Uw-waarde 1,5 W/m2K, berekend als een oppervlaktegewogen gemiddelde van alle transparante scheidingsconstructies per woning, met uitzondering van deuren en poorten, lichte gevels, glasbouwstenen en andere scheidingsconstructies dan glas. Voor opake deuren bedraagt de maximale UD-waarde 2,0 W/m2K. Het glas heeft een maximale Ug-waarde van 1,0 W/m2K. De maximale Up-waarde van het ondoorschijnende vulpaneel bedraagt 1,1 W/m2K. In elk woonlokaal bevindt zich minstens щщn raamrooster of een gelijkwaardige ventilatievoorziening, conform de ventilatienorm NBN D50-001, tenzij in dat lokaal een andere ventilatievoorziening aanwezig is conform dezelfde norm. Na uitvoering van de werkzaamheden mag in geen van de lokalen van het beschermde volume nog enkele beglazing voorkomen. Ze voldoen minstens aan de criteria, vermeld in artikel 2, 6А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
7А de warmtepomp voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 3, 2А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
8А de warmteverdeelleidingen van het systeem, alsook kleppen, pompen, bochten en alle toebehoren worden geяsoleerd volgens de specificaties van de EPB-regelgeving, vermeld in hoofdstuk 3.3.11 van bijlage 18 bij het ministerieel besluit van 28 december 2018, en hoofdstuk 7.1.2 van bijlage XII bij het Energiebesluit van 19 november 2010;
9А de radiatoren en de vloerverwarming zijn geschikt voor gebruik bij lage temperaturen. De verwarmingsemissies van de radiator worden berekend volgens de norm EN 442, bij een temperatuur van 55А /45А C (kamertemperatuur 20А C). De radiator is voorzien van het CE-merkteken. Voor een vloerverwarming bedraagt de ontwerpvertrektemperatuur maximaal 45А C. Een dimensioneringsnota toont aan dat bij het gekozen temperatuurregime de afgifte-elementen in staat zijn om het berekende warmteverlies te compenseren;
10А de warmtepompboiler voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 3, 3А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
11А de zonneboiler voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 3, 1А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022;
12А het ventilatiesysteem voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 3 van het ministerieel besluit van 23 mei 2022;
13А de beoogde sturings- en meetapparatuur biedt minstens de volgende functionaliteiten: energiebesparende vermogensbegrenzing rekening houdend met het tijdstip en de nood aan warmtevraag van het toestel, de verlaging van het piekverbruik, het inspelen op variabele elektriciteitsprijzen, de verhoging van zelfconsumptie van lokale zonne-energie waar beschikbaar en een tool voor het predictieve onderhoud van de toestellen. Het systeem voldoet minstens aan de criteria, vermeld in artikel 4 van het ministerieel besluit van 23 mei 2022;
14А de werkzaamheden voor de verwijdering van asbest voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 2, 7А, van het ministerieel besluit van 20 mei 2022.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 7, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
Art. 5.53.[1 Ї 1. De woonmaatschappij vraagt de premie, vermeld in artikel 5.51, aan vѓѓr de bestelling van de werkzaamheden en na de opening van de bieding met het typeformulier dat de VMSW ter beschikking stelt.
De VMSW bezorgt een ontvangstbevestiging binnen een maand na de ontvangst van de aanvraag en controleert of de aanvraag volledig is.
De VMSW rangschikt de premieaanvragen in volgorde van indiening. Aan de eerst gerangschikte aanvragen die volledig zijn, wordt een premie verstrekt.
De VMSW betekent de goedkeuring van het aanvraagdossier aan de woonmaatschappij. Die betekening geldt als belofte voor het verstrekken van de premie. Om de premie te kunnen verkrijgen, mogen de werkzaamheden niet worden besteld vѓѓr de betekening van de goedkeuring van het aanvraagdossier.
Ї 2. De eerste schijf van 80% van het premiebedrag wordt als voorschot uitbetaald nadat het bewijs van de bestelling is voorgelegd.
Na voltooiing van de werkzaamheden waarvoor een premie aangevraagd is, controleert de VMSW of de premieaanvraag voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde voorwaarden. De VMSW kan daarvoor alle nuttig geachte documenten en bewijzen opvragen en een controle ter plaatse verrichten.
De VMSW maakt de afrekening van het premiebedrag op basis van de documenten die de woonmaatschappij heeft bezorgd, vermeld in artikel 5.54.
De VMSW betaalt het saldo van het premiebedrag uit na de eindafrekening.
Ї 3. Als de documenten, vermeld in artikel 5.54, eerste lid, niet zijn ingediend uiterlijk 24 maanden na de voorlopige oplevering van de werkzaamheden, of als de werkzaamheden niet voldoen aan de bij of krachtens dit besluit gestelde voorwaarden, vervalt het recht op een premie en vordert de VMSW het voorschot terug.
Ї 4. De woonmaatschappij kan de premie, vermeld in artikel 5.51, Ї 1, per woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 maar щщn keer aanvragen. Nadat ze de premie heeft verkregen, kan ze geen andere premies als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, aanvragen.
Als de VMSW een premie als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, eerste lid, 1А tot en met 8А, verstrekt, kan de VMSW gedurende vijf jaar vanaf de aanvraagdatum van de verstrekte premie, geen nieuwe premie voor dezelfde woning of [3 kamer- of basiskotenwoning]3 verstrekken.
Als de VMSW een premie als vermeld in artikel 5.51, Ї 2, eerste lid, 9А tot en met [2 27А]2 verstrekt, kan ze gedurende tien jaar vanaf de aanvraagdatum van de verstrekte premie, geen nieuwe premie verstrekken voor dezelfde woning of kamerwoning.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 8, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
(2)<BVR 2023-09-08/02, art. 9, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<BVR 2024-05-17/48, art. 37, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.54.[1 De woonmaatschappij voegt de volgende documenten bij de premieaanvraag:
1А het digitaal ondertekende en volledig ingevulde typeformulier dat de VMSW ter beschikking stelt;
2А het gunningsdossier;
3А in voorkomend geval een kopie van de goedgekeurde plannen en de omgevingsvergunning;
4А in voorkomend geval het EPC van de toestand vѓѓr de aanvang van de werkzaamheden.
Op het moment van de bestelling van de werkzaamheden bezorgt de woonmaatschappij de bestelbrief aan de VMSW.
Na de voltooiing van de werkzaamheden bezorgt de woonmaatschappij de volgende documenten aan de VMSW:
1А een kopie van de vorderingsstaten over de investeringskosten die in aanmerking worden genomen;
2А het EPC of EPC bouw na de uitvoering van de werkzaamheden;
3А de EPB-aangifte met ventilatieprestatieverslag in geval van vergunningsplichtige werkzaamheden;
4А het merk, het type en de nodige technische specificaties van de systemen die toegepast worden in geval van niet-vergunningsplichtige werkzaamheden;
5А de verklaring van de woonmaatschappij dat ze voor de subsidiabele werkzaamheden al dan niet een subsidie van een andere overheid of instantie heeft aangevraagd, heeft ontvangen of zal aanvragen met, in voorkomend geval, de vermelding van het bedrag;
6А het ingevulde sjabloon van een dimensioneringsnota, dat door de VMSW ter beschikking stelt, als de premie, vermeld in artikel 5.52, tweede lid, 9А, wordt aangevraagd.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-08/02, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 15-10-2023>
Art. 5.55.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 149, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Titel 3. Aanleg en aanpassing van wooninfrastructuur
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 5.56. Binnen de perken van de daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten kan de minister volgens de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2, de kosten van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur geheel of gedeeltelijk ten laste nemen, of subsidies verlenen om initiatiefnemers in staat te stellen sociale huur- of koopwoningen ter beschikking te stellen.
De minister stelt de subsidies voor de financiering van verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huur- of koopwoningen, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, ter beschikking van de VMSW. De VMSW geeft de subsidies door aan de initiatiefnemers of betaalt daarmee de tenlastenemingen.
Art. 5.56/1.[2 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister de kosten van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur geheel of gedeeltelijk ten laste nemen of subsidies verlenen aan een woonmaatschappij, voor de kosten van de verrichtingen die verbonden zijn aan de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, die noodzakelijk zijn om een woonmaatschappij in staat te stellen basiskoten ter beschikking te stellen. Hoofdstuk 2 van deze titel, met uitzondering van artikel 5.60, is van overeenkomstige toepassing op die verrichtingen, met dien verstande dat met "sociale huurwoningen" telkens de basiskoten worden bedoeld]2
De minister stelt [2 de subsidies en]2 de subsidies in het kader van de tenlasteneming ter beschikking van de VMSW.]1 [2 De VMSW geeft de subsidies door aan de woonmaatschappijen.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-02-09/03, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 38, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Art. 5.57. De kosten kunnen geheel of gedeeltelijk ten laste worden genomen of een subsidie kan worden toegekend aan de iniatiefnemers voor de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur, in het bijzonder:
1° bouwrijp maken van gronden en, alleen voor verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale koopwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, sloop van de aanwezige constructies;
2° uitvoering van infrastructuurwerken;
3° oprichting van gemeenschapsvoorzieningen;
4° [1 ...]1
De tenlasteneming of subsidie voor de verrichtingen, vermeld in het eerste lid, wordt verstrekt aan de volgende initiatiefnemers:
1° de [2 woonmaatschappijen]2;
2° [3 ...]3
3° [3 ...]3
4° [3 ...]3
5° [3 ...]3
De VMSW kan de financiering, vermeld in het eerste lid, ook zelf aanwenden volgens dezelfde voorwaarden.
[4 In afwijking van het tweede lid kan de subsidie voor de verrichtingen, vermeld in het eerste lid, worden verstrekt aan gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden als vermeld in deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017, als ze ter uitvoering van artikel 5.58 van dit besluit optreden als aanbestedende overheid bij een project van een woonmaatschappij.]4
----------
(1)<BVR 2020-09-25/06, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 150,1°, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/61, art. 150,2°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2022-11-10/07, art. 84, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.57/1.[1 Voor de initiatiefnemers, met uitzondering van de VMSW en de [2 woonmaatschappijen]2 die van het Vlaamse Gewest subsidies ontvingen of ontvangen voor de verrichtingen, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, voor de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels, gelden de volgende bepalingen:
1° de verplichting voor de verkoper met betrekking tot de oppervlaktenorm voor sociale kavels, vermeld in artikel 5.223, tweede lid;
2° artikel 5.218;
3° de woonbehoeftigheidsvoorwaarden voor de kandidaat-kopers van kavels of woningen, vermeld in artikel 5.220;
4° artikel 5.225;
5° artikel 5.227;
6° het reglement van de verplichtingen en sancties voor de kopers van sociale koopwoningen en sociale kavels, opgenomen in bijlage 24, die bij dit besluit is gevoegd.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BVR 2021-01-22/07, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
Hoofdstuk 2. Verrichtingen voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen, en voor de realisatie en de instandhouding van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject, waarvoor een tenlasteneming of een subsidie wordt verleend
Afdeling 1. Tenlasteneming en subsidiëring van de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur
Art. 5.58. §1. De initiatiefnemer treedt op als aanbestedende overheid voor de aanleg of de aanpassing van de wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, tenzij hij met de VMSW, de gemeente en eventuele andere betalende partijen afspreekt wie van hen in hun naam zal optreden als aanbestedende overheid.
Als de VMSW optreedt als aanbestedende of als medeaanbestedende overheid voor de aanleg of de aanpassing van de wooninfrastructuur, verleent de VMSW een tenlasteneming conform de bepalingen van artikel 5.61 en 5.62. Zo niet verleent de VMSW een subsidie aan de aanbestedende overheid conform de bepalingen van artikel 5.63.
§2. In afwijking van paragraaf 1 komt de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, niet in aanmerking voor een tenlasteneming of een subsidie als voor de verwerving van de grond waarop de infrastructuur wordt aangelegd of aangepast, een financiering als uitgeruste grond in de zin van artikel 4, §2, tweede lid, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten, of in de zin van artikel 5.38, §2, tweede lid, 3°, van dit besluit, is verleend.
Art. 5.59. De ontwerpers van een stedenbouwkundige studie voor de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur moeten voldoen aan de volgende kwalificaties om in aanmerking te komen:
1° ontwerper stedenbouw: master in stedenbouw en de ruimtelijke planning of gelijkwaardig;
2° ontwerper wegen- en rioleringswerken: master in de ingenieurswetenschappen optie bouwkunde, master in de industriële ingenieurswetenschappen optie bouwkunde of gelijkwaardig;
3° ontwerper omgevingswerken: professionele bachelor in de landschapsarchitectuur of gelijkwaardig.
Art. 5.60. Het minimumaandeel sociale huurwoningen van het gemengd sociaal woonproject, vermeld in artikel 5.22, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt vastgesteld op 80% van het totale aantal te realiseren sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen van datzelfde project. In dat geval komt het volledige project volgens de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, in aanmerking voor de tenlasteneming of subsidiëring van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur.
Art. 5.61.§1. Voor de verrichting, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, 1°, is het bedrag waarop de tenlasteneming berekend wordt, gelijk aan de som, inclusief btw, van:
1° de kostprijs van het bouwrijp maken, vermeld in paragraaf 2;
2° de algemene kosten, vermeld in paragraaf 3;
3° de contractuele prijsherzieningen.
§2. De kostprijs van het bouwrijp maken van de gronden is gelijk aan de reële kostprijs van het bouwrijp maken, met inbegrip van de eventuele sloop van de aanwezige constructies.
Magazijnkosten, beheer- en coördinatiekosten, vervoerskosten, alsook eventuele kosten voor de uitvoering van archeologisch vooronderzoek [1 ...]1 of van verplichte archeologische opgravingen, maken deel uit van de kostprijs, vermeld in het eerste lid.
§3. De algemene kosten zijn de reële uitgaven voor:
1° de studie en de leiding van de werkzaamheden;
2° de veiligheids- en de gezondheidscoördinatie;
3° het toezicht op de uitvoering van de opdracht;
4° het grondmechanisch en milieutechnisch onderzoek;
5° keuringen of proeven;
6° [1 ...]1;
7° het houden van de plaatsingsprocedure.
§4. De tenlasteneming bedraagt 100% van het bedrag, vermeld in paragraaf 1.
Een verrichting die enerzijds de belangen van de sociale huurwoningen die tot het project behoren, of de belangen van de sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, en anderzijds andere gemeenschappelijke belangen of private belangen ten goede komt, wordt ten laste genomen op basis van door de minister vastgestelde criteria voor evenredige verdeling.
§5. De kosten van meerwerken worden ten laste genomen als de VMSW oordeelt dat ze bestemd en noodzakelijk zijn voor de oprichting of de bruikbaarheid van de sociale huurwoningen die tot het woonproject behoren, of van de sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60.
----------
(1)<BVR 2023-09-15/15, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art. 5.62.§ 1. Voor de verrichtingen, vermeld in [1 artikel 5.57, eerste lid, 2° en 3°]1, is het bedrag waarop de tenlasteneming berekend wordt, gelijk aan de som, inclusief btw, van:
1° [1 de kostprijs van de uitvoering van de infrastructuurwerken of van de oprichting van de gemeenschapsvoorzieningen, vermeld in paragraaf 2;]1
2° de algemene kosten, vermeld in artikel 5.61, §3;
3° de contractuele prijsherzieningen.
§ 2. De kostprijs van de uitvoering van de infrastructuurwerken is gelijk aan de reële kostprijs van de uitvoering van de infrastructuurwerken.
De kostprijs van de oprichting van de gemeenschapsvoorzieningen is gelijk aan de reële kostprijs van de oprichting van de gemeenschapsvoorzieningen.
[1 ...]1
Magazijnkosten, beheer- en coördinatiekosten, [2 en vervoerskosten]2 maken deel uit van de kostprijs, vermeld in het eerste lid.
§ 3. De tenlasteneming wordt als volgt berekend:
1° als de verrichting betrekking heeft op de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen binnen een bestaande woonkern of op de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, binnen een bestaande woonkern, bedraagt de tenlasteneming 100% van het bedrag, vermeld in paragraaf 1;
2° [1 ...]1
3° als de verrichting betrekking heeft op de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen buiten een bestaande woonkern of op de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, buiten een bestaande woonkern, bedraagt de tenlasteneming 80% van het bedrag, vermeld in paragraaf 1;
4° [1 ...]1
5° het gedeelte van een technisch ondeelbare verrichting die andere gemeenschappelijke belangen dan de belangen van de sociale huurwoningen die tot het project behoren, of de belangen van de sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, ten goede komt, wordt ten laste genomen voor 60%;
6° een verrichting die enerzijds de belangen van de sociale huurwoningen die tot het project behoren of de belangen van de sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, en anderzijds andere gemeenschappelijke belangen of private belangen ten goede komt, wordt ten laste genomen op basis van door de minister vastgestelde criteria voor evenredige verdeling.
Het maximumbedrag van de tenlasteneming, berekend conform het eerste lid, wordt vastgesteld op 20.000 euro, inclusief btw, per bestaande of toekomstige sociale huurwoning of per bestaande of toekomstige sociale huurwoning, sociale koopwoning of bescheiden huurwoning in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, met ontsluiting via de aan te leggen of aan te passen wooninfrastructuur.
Op gemotiveerd verzoek van de VMSW kan de minister beslissen dat de tenlasteneming, berekend conform het eerste lid, het maximumbedrag, vermeld in het tweede lid, met ten hoogste 50% mag overschrijden. In haar verzoek licht de VMSW toe welke elementen tot een overschrijding van het maximumbedrag leiden en om welke redenen het Vlaamse Gewest de overschrijding toch ten laste zou moeten nemen.
§ 4. De kosten van meerwerken worden ten laste genomen conform de bepalingen van artikel 5.61, §5.
----------
(1)<BVR 2020-09-25/06, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art. 5.63.§ 1. Voor de verrichting, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, 1°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som, inclusief de niet-aftrekbare btw, van:
1° de kostprijs van het bouwrijp maken, vermeld in artikel 5.61, §2;
2° de algemene kosten, forfaitair vastgesteld op 10% van de kostprijs, inclusief decontractuele prijsherzieningen.
Als het een verrichting voor de realisatie van sociale koopwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, betreft, wordt de som, vermeld in het eerste lid, verhoogd met het gedeelte van de verschuldigde btw op de verkoopprijs van de sociale koopwoningen als gevolg van de verrekening van de subsidie met de verkoopprijs voor de berekening van de btw.
De subsidie bedraagt 100% van het subsidiabele bedrag, vermeld in het eerste lid.
Als een verrichting enerzijds de belangen van de sociale huurwoningen die tot het project behoren of de belangen van de sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, en anderzijds andere gemeenschappelijke belangen of private belangen ten goede komt, wordt de subsidie berekend op basis van de door de minister vastgestelde criteria voor evenredige verdeling.
§ 2. Voor de verrichtingen, vermeld in [1 artikel 5.57, eerste lid, 2° en 3°]1, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som, inclusief de niet-aftrekbare btw, van:
1° [1 de kostprijs van de uitvoering van de infrastructuurwerken of van de oprichting van de gemeenschapsvoorzieningen, vermeld in artikel 5.62, § 2;]1
2° de algemene kosten, forfaitair vastgesteld op 10% van de kostprijs, inclusief de contractuele prijsherzieningen.
Als het een verrichting voor de realisatie van sociale koopwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, betreft, wordt de som, vermeld in het eerste lid, verhoogd met het gedeelte van de verschuldigde btw op de verkoopprijs van de sociale koopwoningen als gevolg van de verrekening van de subsidie met de verkoopprijs voor de berekening van de btw.
De subsidie wordt berekend conform artikel 5.62, §3, eerste lid, met dien verstande dat:
1° met de tenlasteneming telkens de subsidie bedoeld wordt en dat met het bedrag, vermeld in paragraaf 1 telkens het subsidiabele bedrag, vermeld in het eerste lid bedoeld wordt;
2° het maximumbedrag van de subsidie per bestaande of toekomstige sociale huurwoning of per bestaande of toekomstige sociale huurwoning, sociale koopwoning of bescheiden huurwoning in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, met ontsluiting via de aan te leggen of aan te passen wooninfrastructuur wordt vastgesteld op:
a) 20.000 euro, inclusief btw, in geval van een openbare of niet-openbare procedure conform de overheidsopdrachtenwetgeving;
b) 16.000 euro, inclusief btw, in andere gevallen.
Als voor een verrichting als vermeld in [1 artikel 5.57, eerste lid, 2° of 3°]1, zowel tenlastenemingen als subsidies verleend worden, is een cumulatie mogelijk tot een maximumbedrag van 20.000 euro, inclusief btw, per bestaande of toekomstige sociale huurwoning of per bestaande of toekomstige sociale huurwoning, sociale koopwoning of bescheiden huurwoning in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60, met ontsluiting via de aan te leggen of aan te passen wooninfrastructuur, naar rato van het deel of de delen van de verrichting waarvoor de procedure van een openbare of niet-openbare procedure conform de overheidsopdrachtenwetgeving wordt toegepast.
Op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer en na advies van de VMSW kan de minister beslissen dat de som van de tenlastenemingen en subsidies, respectievelijk berekend conform artikel 5.62, §3, eerste lid, en het derde lid van deze paragraaf, het maximumbedrag, vermeld in het vierde lid, met ten hoogste 50% mag overschrijden. In zijn verzoek licht de initiatiefnemer toe welke elementen tot een overschrijding van het maximumbedrag leiden en om welke redenen het Vlaamse Gewest de overschrijding toch ten laste zou moeten nemen of zou moeten subsidiëren.
§ 3. De kosten voor meerwerken kunnen gesubsidieerd worden als de VMSW, op basis van door de initiatiefnemer aangebrachte gegevens, oordeelt dat ze bestemd en noodzakelijk zijn voor de oprichting of de bruikbaarheid van de sociale huurwoningen die tot het project behoren, of van de sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60.
----------
(1)<BVR 2020-09-25/06, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 5.64. Per begrotingsjaar kan de minister slechts overschrijdingen van de maximumbedragen, vermeld in artikel 5.62, §3, tweede lid, en in artikel 5.63, §2, vierde lid, ten laste nemen of subsidiëren tot maximaal 3% van het daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voorziene budget voor de verrichtingen, vermeld in artikel 5.57, eerste lid.
Art. 5.65.§1. Als voor een verrichting als vermeld in artikel 5.57, eerste lid, een tenlasteneming of een subsidie is aangevraagd, geldt het verstrijken van een termijn van veertien kalenderdagen vanaf een verzoek tot toewijzing op een jaarbudget als vermeld in artikel [1 2.33/18]1, §2, derde lid, als beslissing tot toekenning van de tenlasteneming of de subsidie.
§2. Voor de uitbetaling van de subsidies, vermeld in artikel 5.63, §1, tweede lid, en §2, tweede lid, worden aan de initiatiefnemers voorschotten uitgekeerd die worden berekend op basis van het gunningsbedrag van de werken, inclusief btw.
De voorschotten worden als volgt uitbetaald:
1° een eerste schijf van 30% van het subsidiebedrag na de overlegging van het aanvangsbevel;
2° een tweede schijf van 30% van het subsidiebedrag als de kostprijs van de uitgevoerde werkzaamheden, met uitzondering van de kosten van meerwerken en de prijsherzieningen, meer bedraagt dan 75% van het voorschot, vermeld in punt 1°;
3° een derde schijf van 30% van het subsidiebedrag als de kostprijs van de uitgevoerde werkzaamheden, met uitzondering van de kosten van meerwerken en de prijsherzieningen, meer bedraagt dan 75% van de voorschotten, vermeld in punt 1° en 2°.
Het saldo van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na de goedkeuring van de eindafrekening.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 85, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.66.De grond waarin of waarop de [1 infrastructuurwerken]1 worden uitgevoerd, en de wooninfrastructuur zelf worden uiterlijk twaalf maanden na de voorlopige oplevering van de weg- en rioleringswerkzaamheden aan de gemeente overgedragen om in het gemeentelijk openbaar domein te worden opgenomen [2 , of aan een rioolbeheerder die de gemeente aanwijst die instaat voor het beheer en onderhoud van de rioleringen in de gemeente]2.
De initiatiefnemer kan de gemeenschapsvoorzieningen conform artikel 5.24, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, aan de gemeente overdragen om in het gemeentelijk openbaar domein te worden opgenomen.
De overdracht, vermeld in het eerste en het tweede lid, wordt geregeld bij akte, verleden door een notaris, als de gemeente in kwestie daarmee instemt, of door de burgemeester met toepassing van artikel 9 van de wet van 27 mei 1870 houdende vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten inzake onteigening voor openbaar nut, en op basis van een opmetingsplan van de initiatiefnemer.
----------
(1)<BVR 2020-09-25/06, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 13, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art. 5.67. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op de verrichtingen, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, die deel uitmaken van een woonproject met sociaal karakter, met dien verstande dat:
1° met "sociale huurwoningen" telkens de huurwoningen worden bedoeld die deel uitmaken van een woonproject met sociaal karakter;
2° met "sociale huur- en koopwoningen in een gemengd sociaal woonproject als vermeld in artikel 5.60" telkens de huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen worden bedoeld die deel uitmaken van een woonproject met sociaal karakter waarin het aandeel huurwoningen minimaal 80% bedraagt van het totale aantal te realiseren huurwoningen, sociale koopwoningen of bescheiden huurwoningen.
Als de kandidaat-koper of -erfpachtnemer van een koopwoning of een kavel die gefinancierd is met middelen van het Financieringsfonds of van Vlabinvest apb, niet voldoet aan de inkomensvoorwaarden, vermeld in artikel 5.220, §1, wordt het bedrag van de tenlasteneming of het bedrag van de forfaitaire subsidie voor de aanleg of aanpassing van wooninfrastructuur verrekend in de verkoopprijs van de woning of kavel of verrekend in de erfpachtcanon.
De verkoper of erfpachtgever betaalt conform artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof het bedrag van de tenlasteneming of de forfaitaire subsidie terug aan het Vlaamse Gewest, ten bate van het Fonds voor de Huisvesting, vermeld in boek 5, deel 1, titel 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Afdeling 2. Beoordeling van de ligging in een bestaande woonkern
Art. 5.68.§1. Het agentschap oordeelt of een project in een bestaande woonkern ligt. Het levert daarvoor een attest ligging in een bestaande woonkern af.
§2. De initiatiefnemer kan het agentschap, vermeld in paragraaf 1, een aanvraag van een attest ligging in een bestaande woonkern bezorgen.
Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de aanvraag, vermeld in het eerste lid, oordeelt het agentschap of het project in een bestaande woonkern ligt. Het agentschap voert de beslissing in het Projectportaal, vermeld in artikel [1 4.46]1, in en brengt de initiatiefnemer op de hoogte. De vaststelling van de ligging in een bestaande woonkern wordt neergelegd in een attest, dat in voorkomend geval bij de beslissing van het agentschap gevoegd wordt.
Als het agentschap vanwege de onvolledigheid van de aanvraag bijkomende documenten of inlichtingen moet opvragen, wordt de vervaltermijn, vermeld in het tweede lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag na de ontvangst van de bijkomende documenten of inlichtingen.
Als het agentschap niet tijdig een beslissing neemt, wordt het project geacht in een bestaande woonkern te liggen.
§3. De initiatiefnemer van wie de aanvraag van een attest ligging in een bestaande woonkern afgewezen wordt, kan daartegen beroep aantekenen.
Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingediend met een beveiligde zending op het adres van het agentschap, vermeld in paragraaf 1. De minister doet uitspraak over het beroep binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na de betekening van het beroepschrift.
Een weigering van het agentschap om een attest ligging in een bestaande woonkern af te geven, is definitief als binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag nadat het agentschap de beslissing heeft meegedeeld, geen beroep is ingesteld, bij een negatieve uitspraak van de minister over het beroep of bij gebrek aan een uitspraak binnen de termijn van vijfenveertig kalenderdagen, vermeld in het tweede lid.
Het agentschap voert de beslissing van de minister over het beroep in het Projectportaal, vermeld in artikel [1 4.46]1, in en brengt de initiatiefnemer met een beveiligde zending op de hoogte. In voorkomend geval wordt een attest ligging in een bestaande woonkern bij de beslissing van de minister gevoegd.
Als vanwege de onvolledigheid van het dossier bijkomende documenten of inlichtingen opgevraagd moeten worden, wordt de vervaltermijn, vermeld in het tweede lid, geschorst. De termijn begint opnieuw te lopen op de zevende kalenderdag na de betekening met een beveiligde zending van de bijkomende documenten of inlichtingen.
§4. In paragraaf 3 wordt verstaan onder beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
1° een aangetekende brief;
2° een afgifte tegen ontvangstbewijs;
3° elke andere betekeningswijze die door de minister is toegestaan, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 86, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3. Toezicht, controle en handhaving
Art. 5.69.Met behoud van de toepassing van artikel 3, tweede lid, 13°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid [1 Wonen in Vlaanderen]1 is de toezichthouder bevoegd om controle uit te oefenen op de aanwending van de tenlastenemingen en subsidies, toegekend conform hoofdstuk 2.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 87, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4. Indexatiebepaling
Art. 5.70. De maximumbedragen, vermeld in artikel 5.62, §3, tweede lid, en artikel 5.63, §2, derde en vierde lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de ABEX-index van november van het voorgaande jaar, met als basis de ABEX-index van november 2008. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.
Titel 4. Huurverminderingen
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 5.71.Om [1 woonmaatschappijen]1 in staat te stellen huurverminderingen als vermeld in artikel 5.33 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, toe te kennen, kent de minister de [1 woonmaatschappijen]1 een GSC toe volgens de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 151, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.72.§1. De GSC wordt aan een [1 woonmaatschappij]1 toegekend als de inkomsten in het referentiejaar, vermeld in hoofdstuk 2, lager zijn dan de uitgaven in het referentiejaar, vermeld in hoofdstuk 3.
[1 De inkomsten en uitgaven, vermeld in het eerste lid, van een woonmaatschappij hebben betrekking op:
1° alle sociale huurwoningen in eigendom of in huur van de woonmaatschappij in kwestie die verband houden met de uitvoering van haar opdrachten, vermeld in artikel 4.40, 1°, 2° en 3°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, met uitzondering van alle woningen binnen een woonproject met sociaal karakter die gefinancierd zijn met middelen van het Financieringsfonds of van Vlabinvest apb;
2° alle niet-residentiële ruimten van de woonmaatschappij in kwestie die gesubsidieerd zijn door het Vlaamse Gewest.]1
Voor de toepassing van het tweede lid wordt een niet-residentiële ruimte van een [1 woonmaatschappij]1 vermoed gesubsidieerd te zijn door het Vlaamse Gewest, tenzij de [1 woonmaatschappij]1 aantoont dat de realisatie ervan met eigen middelen is bekostigd en dat er geen overeenkomstige financieringskosten in de uitgaven voor de GSC worden verrekend.
§2. De GSC voor een referentiejaar is gelijk aan het negatieve verschil tussen de inkomsten en uitgaven van dat referentiejaar, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, na de verrekening van eventuele positieve saldo's van voorgaande referentiejaren conform het tweede lid.
Als de inkomsten in een referentiejaar hoger zijn dan de uitgaven in datzelfde referentiejaar, dat ten vroegste 2011 betreft, wordt het positieve saldo overgedragen naar het volgende referentiejaar. Als zich in het volgende referentiejaar een negatief saldo voordoet, wordt dat met het positieve saldo van het voorgaande referentiejaar verrekend. Het eventuele resterende positieve saldo wordt verder overgedragen naar de volgende referentiejaren, waarbij het positieve saldo van het vroegste referentiejaar als eerste wordt verrekend. In het zesde jaar na het oorspronkelijke referentiejaar vervalt het eventuele resterende positieve saldo van dat oorspronkelijke referentiejaar.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 152, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.73.§1. [2 De minister stelt de berekeningswijze van de GSC vast. Het agentschap berekent jaarlijks de GSC aan de hand van de gegevens uit het referentiejaar, die de woonmaatschappijen elektronisch ter beschikking stellen van het agentschap volgens de procedure die de minister vaststelt. Het agentschap stelt de VMSW op de hoogte van de berekening van de GSC. De VMSW gaat op basis van de berekening van het agentschap over tot de uitbetaling van de GSC.]2
De minister kan de uitbetaling van de GSC of een gedeelte ervan gedurende maximaal vijf jaar inhouden als een [1 woonmaatschappij]1 de gegevens, vermeld in het eerste lid, niet of laattijdig ter beschikking stelt.
§2. In het referentiejaar wordt aan de [1 woonmaatschappij]1 een voorschot op de GSC toegekend. Bij de vaststelling van het voorschot op de GSC wordt rekening gehouden met de evolutie van de inkomsten en uitgaven van de voorbije jaren, en met de beschikbare informatie over het referentiejaar zelf. De [1 woonmaatschappij]1 waaraan het voorgaande referentiejaar een GSC is toegekend, ontvangt een voorschot van maximaal 90% van de voor het voorgaande referentiejaar toegekende GSC. De minister kan de nadere voorwaarden voor het vaststellen van het voorschot op de GSC bepalen en legt de verdere voorwaarden voor de uitbetaling van de GSC aan de [1 woonmaatschappijen]1 vast.
In het jaar dat volgt op het referentiejaar wordt de definitieve GSC vastgesteld op basis van de gegevens over het referentiejaar. Het saldo van de GSC wordt verrekend met het voorschot op de GSC voor het volgende referentiejaar.
§3. Als aanvullende informatie later uitwijst dat de berekening van de GSC niet correct was, wordt het saldo verrekend bij de vaststelling van het voorschot voor het lopende referentiejaar, op voorwaarde dat die verrekening maximaal vijf jaar na het oorspronkelijke referentiejaar plaatsvindt. Als een door een [1 woonmaatschappij]1 te veel ontvangen bedrag niet verrekend kan worden omdat er geen GSC meer verschuldigd is aan de [1 woonmaatschappij]1, stelt de [1 woonmaatschappij]1 het te veel ontvangen bedrag ter beschikking van de VMSW binnen een jaar nadat de VMSW om terugbetaling van het te veel ontvangen bedrag heeft verzocht, op voorwaarde dat het verzoek binnen vijf jaar na het referentiejaar plaatsvindt.
§4. In geval van een fusie van twee of meer [1 woonmaatschappijen]1, een herstructurering door splitsing, of bij inbreng van een bedrijfstak of een algemeenheid in een [1 woonmaatschappij]1, wordt de GSC voor het referentiejaar waarin de fusie, splitsing of inbreng plaatsvindt, ongeacht de datum van de boekhoudkundige retroactiviteit, met ingang van 1 januari van dat referentiejaar berekend door de betrokken verrichtingen van alle vennootschappen of delen van vennootschappen samen te voegen op basis van de vennootschappen die ontstaan na de fusie, splitsing of inbreng. Voor de referentiejaren die de fusie voorafgaan, worden de GSC en eventuele latere correcties daarop berekend voor de afzonderlijke vennootschappen, zonder onderlinge verrekening. De resulterende bedragen komen ten goede van of zijn verschuldigd door de fusievennootschap, en worden in geval van een splitsing of inbreng verdeeld op basis van de verdeling van het vermogen die in de splitsings- of inbrengakte is bepaald.
In het referentiejaar waarin de fusie plaatsvindt, vervallen alle eventuele positieve saldi van de voorgaande referentiejaren, vermeld in artikel 5.72, §2, tweede lid.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 153, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 88, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. De inkomsten
Art. 5.74.De volgende inkomsten van de [1 woonmaatschappij]1 worden in aanmerking genomen voor de berekening van de GSC:
1° de theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 5.75, §1;
2° de positieve interest op de rekening-courant bij de VMSW;
3° de positieve interest van andere rekeningen dan die bij de VMSW;
4° de financiële tegemoetkomingen, vermeld in:
a) artikel 5.12 en artikel II.5 en III.9 van bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd;
b) artikel 4 tot en met 11 en artikel 12 tot en met 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1992 tot uitvoering van artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;
c) artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie;
d) artikel 2, eerste lid, b) van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale huurwoningen;
5° [2 ...]2
6° andere door de minister te bepalen inkomsten, na overleg met de sector en na mededeling aan de Vlaamse Regering;
7° de vergoeding, vermeld in artikel 6.60, §1, eerste lid, als de plaatsing van de fotovoltaïsche installatie is gefinancierd met een marktconforme lening als vermeld in artikel 5.44, §2, eerste lid;
[1 8° de compensatie bij de erkenning als woonmaatschappij, vermeld in artikel 5.75/1 van dit besluit.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 154, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 89, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 5.75.§1. De theoretische huurinkomsten zijn de reële huurinkomsten van alle woningen of gebouwen in eigendom of in huur van de [1 woonmaatschappij]1 die conform artikel 5.72, §1, in aanmerking genomen worden voor de GSC-berekening.
Met betrekking tot de sociale huurwoningen die verhuurd worden volgens boek 6, wordt in afwijking van het eerste lid rekening gehouden met de huurinkomsten die de [1 woonmaatschappij]1 in het referentiejaar zou ontvangen in de veronderstelling dat alle huurders gedurende de twaalf maanden van het referentiejaar de volledig verschuldigde, reële huurprijs betalen. Voor die berekening wordt rekening gehouden met de aangepaste huurprijs, vermeld in artikel 6.52.
Als de verhuring van een sociale huurwoning als vermeld in het tweede lid, gedurende een bepaalde periode van het jaar onderbroken is door niet-structurele leegstand, wordt daarvoor gedurende die periode de gemiddelde verschuldigde reële huurprijs van alle zittende huurders in het referentiejaar van die [1 woonmaatschappij]1 in aanmerking genomen.
Als artikel 7.51, §2, op een of meer woningen van de [1 woonmaatschappij]1 van toepassing is, wordt, met behoud van het tweede, derde en vierde lid, voor de vaststelling van de theoretische huurinkomsten rekening gehouden met de totale huurprijs, met toepassing van artikel 6.46 tot en met 6.55.
§2. Voor de berekening van de GSC wordt de positieve interest op de rekening-courant bij de VMSW, vermeld in artikel 5.74, 2°, verminderd met het product van de interestvoet op de rekening-courant op lange termijn en het bedrag van 15.000 euro per volle schijf van 500 sociale huurwoningen in het patrimonium van de [1 woonmaatschappij]1. De vermindering bedraagt maximaal 20.000 euro.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 155, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.75/1.[1 In dit artikel wordt verstaan onder:
1° sociale huisvestingsmaatschappij: een sociale huisvestingsmaatschappij als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zoals van toepassing op 19 september 2021;
2° herstructurering: een herstructurering als vermeld in boek 12 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Aan een woonmaatschappij wordt jaarlijks in de eerste vijf jaar na de [2 overdracht van de sociale huurwoningen]2 een compensatie toegekend als een sociale huurwoning van een sociale huisvestingsmaatschappij of woonmaatschappij via een herstructurering is opgenomen in de woonmaatschappij en als de inkomsten van die sociale huisvestingsmaatschappij, vermeld in dit hoofdstuk, in een van de referentiejaren in de periode van 2017 tot en met 2021 lager zijn dan de uitgaven, vermeld in hoofdstuk 3.
De compensatie, vermeld in het tweede lid, is het gemiddelde van de toegekende GSC van de referentiejaren 2017 tot en met 2021 van de sociale huisvestingsmaatschappij waar de sociale huurwoning vandaan komt. Dat resultaat wordt gedeeld door het aantal sociale huurwoningen die bij de berekening van de GSC voor het referentiejaar 2021 van de sociale huisvestingsmaatschappij in rekening zijn gebracht, en wordt vermenigvuldigd met het aantal sociale huurwoningen van die sociale huisvestingsmaatschappij die via een herstructurering deel uitmaken van de woonmaatschappij [2 en die binnen het werkingsgebied ervan liggen]2.
De compensatie, vermeld in het tweede lid, wordt uitbetaald bij de berekening van de GSC, vermeld in artikel 5.73.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 156, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 90, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Hoofdstuk 3. Uitgaven
Art. 5.76.De volgende uitgaven van de [1 woonmaatschappij]1 worden in aanmerking genomen voor de berekening van de GSC:
1° de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 5.77, §1;
2° de kapitaals- en interestlasten van leningen die aangegaan zijn bij de VMSW, vermeld in artikel 5.77, §2, in voorkomend geval verminderd met de verleende tussenkomst in de leningslast, vermeld in artikel 5.44, §3, en de verleende tussenkomst in de prefinanciering, vermeld in [1 artikel 5.46, § 1]1;
3° de kapitaals- en interestlasten van leningen, die aangegaan zijn bij een andere instelling dan de VMSW voor 1 januari 2008, waarvan kan worden aangetoond dat ze rechtstreeks zijn aangewend voor de realisatie of de instandhouding van sociale huurwoningen;
[2 3° /1 de kapitaals- en interestlasten van de leningen, vermeld in artikel 4.155/1, die aangegaan zijn voor de aankoop van sociale huurwoningen van het Vlaams Woningfonds, de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of lokale besturen. De lasten hebben enkel betrekking op een leningsbedrag dat niet hoger ligt dan de venale waarde van die sociale huurwoningen, vastgesteld door de persoon, vermeld in artikel 1.2, eerste lid, 119°, a), rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de sociale huisvestingsmaatschappijen respectievelijk woonmaatschappijen, vermeld in artikel 4.38, § 7, eerste lid, van de voormelde codex, waarop de leningen, vermeld in artikel 4.38, § 6, van de voormelde codex en in artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 houdende de wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, en de subsidies met uitzondering van de subsidies die op geen enkele wijze hebben bijgedragen tot de marktwaarde van het betrokken onroerend goed, in mindering worden gebracht;]2
4° de huurachterstand, forfaitair vastgesteld op 1% van de theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 5.75, §1;
5° de kosten die verbonden zijn aan leegstand, forfaitair vastgesteld op 1,5% van de theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 5.75, §1;
6° de algemene werkings- en onderhoudskosten, vermeld in artikel 5.77, §3;
7° de kosten voor een sociale dienst, vermeld in artikel 5.77, §4;
8° de vergoeding voor geïnvesteerde rekening-courantmiddelen, vermeld in artikel 5.77, §5;
9° [5 de toelage aan het solidariseringsfonds, vermeld in artikel 4.77 van dit besluit;]5
10° het bedrag, verschuldigd op basis van artikel [3 4.76]3;
11° de erfpachtcanon, vermeld in artikel III.4 van de bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd;
12° de huurprijs die betaald is met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie of van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale huurwoningen;
13° de met toepassing van artikel 6.53 effectief verrekende vermindering van de onroerende voorheffing;
14° [4 ...]4;
15° de kosten voor het vervullen van de functie van een conciërge, vermeld in artikel 5.77, §6;
16° andere door de minister te bepalen uitgaven, na overleg met de sector en na mededeling aan de Vlaamse Regering.
In afwijking van het eerste lid, 2°, en met behoud van de toepassing van het derde en vierde lid worden de kapitaals- en interestlasten van een lening bij de VMSW die is verstrekt vanaf 1 januari 1996 en op 31 december 2012 nog niet volledig is terugbetaald, niet in aanmerking genomen voor de berekening van de GSC als de totale looptijd van de lening in kwestie, namelijk het aantal jaren tussen de begin- en eindtermijn van de kapitaalaflossingen, minder dan dertig jaar is.
De VMSW geeft de [1 woonmaatschappijen]1 vanaf 2013 de mogelijkheid om bij haar aangegane leningen met een looptijd van minder dan dertig jaar die op 31 december van het volgende jaar nog niet volledig zijn terugbetaald, vervroegd terug te betalen met een nieuwe marktconforme lening met een looptijd van dertig jaar, in die zin dat de totale looptijd van bij de aanvang van de kapitaalaflossing op de vervroegd terugbetaalde lening tot de laatste aflossing op de nieuwe lening dertig jaar bedraagt. De vertrekbasis voor die herfinanciering is dan 31 december van het voorgaande jaar voor de bepaling van de resterende looptijd en het uitstaande saldo. De verschuldigde wederbeleggingsvergoeding kan mee in de nieuwe lening worden opgenomen.
In de GSC van het referentiejaar waarin de lening wordt geherfinancierd, wordt rekening gehouden met de aflossingen volgens de aflossingstabel van de nieuw afgesloten lening.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 157, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 91,1°, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 91,2°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2023-09-15/15, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<BVR 2024-04-26/67, art. 6, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 5.77.§1. De onroerende voorheffing betreft de aanslag voor het referentiejaar. Als de aanslag met betrekking tot het referentiejaar voor bepaalde woningen of gebouwen nog niet bekend is of voorwerp uitmaakt van een geschil, wordt die aanslag naar best vermogen geschat in het referentiejaar en eventueel later verrekend op de wijze, vermeld in artikel 5.73, §3.
§2. De kapitaals- en interestlasten van leningen bij de VMSW bevatten alle lasten, uitgezonderd de vervroegde kapitaalaflossingen of kapitaalaflossingen op overbruggingskredieten en de eventuele wederbeleggingsvergoedingen of andere kosten die te wijten zijn aan de aflossingen, met betrekking tot volgende leningen:
1° de leningen bij de VMSW met betrekking tot sociale huurwoningen, uitgezonderd de aanvullende leningen, vermeld in artikel 5.44, §2, tweede lid, en de bulletleningen, vermeld in artikel 5.44, §1;
2° de bulletleningen, vermeld in artikel 5.44, §1, eerste lid, met betrekking tot de strategische grondaankoop en gedurende de eerste tien jaar na het aangaan van de leningen;
3° de leningen met toepassing van:
a) het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1992 tot uitvoering van artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;
b) het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie;
c) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale woningen.
§3. Na mededeling aan de Vlaamse Regering wordt de wijze van berekening van de algemene werkings- en onderhoudskosten vastgesteld door de minister op basis van geëvalueerde objectieve gegevens die de [1 woonmaatschappijen]1 aanreiken volgens de richtlijnen van de minister.
§4. Voor de kosten voor een sociale dienst wordt per volledige schijf van 500 sociale huurwoningen in het patrimonium van de [1 woonmaatschappij]1 forfaitair een uitgave van 20.000 euro gerekend, op voorwaarde dat de [1 woonmaatschappij]1 aantoont dat ze per volledige schijf effectief minstens een personeelslid halftijds inzet voor de basisbegeleidingstaken, die de minister vaststelt.
§5. De vergoeding voor geïnvesteerde rekening-courantmiddelen is gelijk aan de interest op een marktconforme lening met een afbetalingstermijn van dertig jaar, van kracht op 1 januari van het referentiejaar, verhoogd met 0,5 procentpunt, vermenigvuldigd met de som van de subsidiabele bedragen met betrekking tot de verrichtingen, vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, die met eigen middelen die de [1 woonmaatschappij]1 beschikbaar heeft op de rekening-courant bij de VMSW [2 en die geen herinvestering zijn in uitvoering van artikel 4.4/1 van dit besluit]2, zijn bekostigd.
De vergoeding voor geïnvesteerde rekening-courantmiddelen wordt gedurende dertig jaar verrekend voor die verrichtingen, vanaf het jaar van de opname ervan in een uitvoeringsprogramma of de meerjaren- en kortetermijnplanning, vanaf 1 januari 2008.
§6. De kosten voor het vervullen van de functie van conciërge worden in aanmerking genomen op voorwaarde dat de conciërge wordt aangeworven in het kader van een erkenning voor lokale diensteneconomie als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juli 2008 betreffende de erkenning van initiatieven huisbewaarder in de sociale huisvesting in het kader van de lokale diensteneconomie.
De kosten die conform het eerste lid in aanmerking genomen worden, zijn gelijk aan het totale bedrag van de bewezen loon- en omkaderingskosten voor het vervullen van de functie van een conciërge, in voorkomend geval verminderd met de volgende premies of betoelagingen:
1° de loonpremie en de omkaderingspremie, toegekend in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;
2° de doelgroepvermindering, toegekend in het kader van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen;
3° de lokale en bovenlokale cofinanciering in het kader van de erkenning van lokale diensteneconomie;
4° alle andere tegemoetkomingen in de loon- en omkaderingskosten.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid worden de kosten die conform het tweede lid in aanmerking worden genomen, beperkt tot 40.000 euro per voltijds equivalent dat de functie van conciërge uitoefent.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 158, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2024-05-17/48, art. 39, 036; Inwerkingtreding : 31-07-2024>
Hoofdstuk 4. Toezicht, controle en handhaving
Art. 5.78.De vergoeding voor geïnvesteerde rekening-courantmiddelen, vermeld in artikel 5.77, §5, kan alleen worden toegepast als de [1 woonmaatschappij]1 de bepalingen inzake het beheer van de eigen middelen van de [1 woonmaatschappijen]1 door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, vermeld in artikel 4.34 tot en met 4.38, correct uitvoert.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 159, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Hoofdstuk 5. Indexatiebepaling
Art. 5.79. Het bedrag met betrekking tot de vrijstelling op de rekening-courant, vermeld in artikel 5.75, §2, en het bedrag met betrekking tot de sociale dienst, vermeld in artikel 5.77, §4, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex, naar het gezondheidsindexcijfer van de maand december van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 102,15 van 2005. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.
Het bedrag, vermeld in artikel 5.77, §6, derde lid, wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex, naar het gezondheidsindexcijfer van de maand december van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 110,90 van 2009. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.
Titel 4/1. [1 Algemene bepaling over steunmaatregelen ]1
----------
(1)
Art. 5.79/1. [1 Het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen is van toepassing op de subsidies vermeld in boek 5, deel 2, titel 1 tot en met titel 4.
De VMSW voert op geregelde tijdstippen, en ten minste om de twee jaar, controles op overcompensatie uit. In het geval van een overcompensatie vordert de VMSW het overschot terug. Als het bedrag van de overcompensatie niet meer bedraagt dan 10% van het bedrag van de gemiddelde jaarcompensatie, mag de overcompensatie naar de volgende periode worden overgedragen en op het voor die periode te betalen compensatiebedrag in mindering worden gebracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/61, art. 160, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Titel 5. Sociaal woonbeleidsconvenant
Art. 5.80. Met toepassing van artikel 5.52, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan de minister volgens de regeling, vermeld in dit artikel, met een of meer gemeenten een sociaal woonbeleidsconvenant sluiten.
Als het agentschap op basis van de jaarlijkse meting van het sociaal woonaanbod, vermeld in artikel 2.59, eerste lid, 1°, vaststelt dat een gemeente in aanmerking komt voor het sluiten van een sociaal woonbeleidsconvenant, brengt het de gemeente daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.
In het tweede lid wordt verstaan onder beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
1° een aangetekende brief;
2° een afgifte tegen ontvangstbewijs;
3° een elektronische aangetekende zending;
4° elke andere betekeningswijze die door de minister is toegestaan, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
De kennisgeving, vermeld in het tweede lid, geeft de gemeente de mogelijkheid om een sociaal woonbeleidsconvenant te sluiten. In het convenant verbindt de gemeente zich ertoe samen met de lokale woonactoren binnen een periode van drie jaar de uitvoering of de gunningsprocedure op te starten van een bepaald aantal sociale huurwoningen in projecten op haar grondgebied.
Een gemeente kan pas een nieuw convenant sluiten als de duurtijd van het vorige convenant is afgelopen.
Deel 3. Subsidie voor woonwagenterreinen
Titel 1. Algemene bepalingen
Art. 5.81. In dit deel wordt verstaan onder:
1° initiatiefnemer: een instantie als vermeld in artikel 5.55 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° renovatie: de uitvoering van structurele of bouwfysische ingrepen die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) de ingrepen hebben betrekking op de infrastructuur, op de collectieve of individuele dienstgebouwen of op de technische uitrusting van het woonwagenterrein of de dienstgebouwen;
b) de ingrepen worden uitgevoerd voor het volledige woonwagenterrein of voor alle standplaatsen of dienstgebouwen die in dezelfde fase zijn gerealiseerd.
Art. 5.82. Binnen de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar zijn, kan de minister, onder de voorwaarden vermeld in dit deel en de uitvoeringsmaatregelen ervan, de subsidie, vermeld in artikel 5.56 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, verlenen aan de initiatiefnemers die, afzonderlijk of in onderlinge samenwerking, woonwagenterreinen verwerven, inrichten, renoveren of uitbreiden.
Titel 2. Initiatiefnemers en subsidievoorwaarden
Art. 5.83.§1. Het woonwagenterrein ligt in een gezonde omgeving, waar gemakkelijk een aansluiting op bestaande infrastructuur gerealiseerd kan worden. In de omgeving zijn primaire voorzieningen van dagelijkse, commerciële, dienstverlenende en socioculturele aard beschikbaar.
De omvang van het woonwagenterrein stemt overeen met de lokale behoeften. De oppervlakte van een standplaats op een residentieel woonwagenterrein bedraagt minimaal 150 m² en maximaal 250 m², en de standplaats is uitgerust met een individueel dienstgebouw. De oppervlakte van een standplaats op een doortrekkersterrein bedraagt minimaal 100 m² en maximaal 200 m².
Elke nieuwe inplanting of uitbreiding van een bestaand woonwagenterrein wordt vóór de subsidieaanvraag besproken op een lokaal woonoverleg als vermeld in artikel 2.2, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Op het lokaal woonoverleg wordt besproken op welke manier het woonwagenterrein tegemoetkomt aan de lokale behoeften en hoe de inspraak van de woonwagenbewoners gewaarborgd zal worden.
§2. De initiatiefnemer wijst een contactpersoon aan met ervaring en deskundigheid op het gebied van wonen, woonwagenbewoners of integratie, die als aanspreekpunt fungeert en de inspraak van de woonwagenbewoners bevordert in alle aangelegenheden met betrekking tot het woonwagenterrein.
§3. De initiatiefnemer verbindt zich ertoe:
1° het woonwagenterrein, waarvoor een subsidie is verkregen, in te richten en in gebruik te nemen binnen een jaar na de voorlopige oplevering van de collectieve of individuele dienstgebouwen of de uitgevoerde renovatiewerken;
2° in geval van verwerving van een onroerend goed met het oog op de inrichting van een woonwagenterrein, waarvoor een subsidie is verkregen, een ontwerpdossier als vermeld in artikel 5.89, in te dienen binnen twee jaar na de uitbetaling van het saldo, vermeld in artikel 5.90, §1, 2°;
3° de subsidie terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke intresten, als hij zich niet houdt aan de verbintenissen, vermeld in punt 1° en 2° of, in voorkomend geval, aan de verbintenis, vermeld in het derde lid;
4° de subsidie pro rata terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke intresten, als hij de bestemming van het terrein wijzigt zonder de toestemming van het agentschap;
5° de subsidie pro rata terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke intresten, als hij het woonwagenterrein geheel of gedeeltelijk vervreemdt binnen een termijn van twintig jaar na de ingebruikname, vermeld in punt 1°;
6° de subsidie pro rata terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke intresten, als hij de normen, vermeld in artikel 5.84, niet naleeft.
De bepalingen, vermeld in het eerste lid, 3° tot 6°, gelden met behoud van de toepassing van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Als de initiatiefnemer de VMSW of een [1 woonmaatschappij]1 is, verbindt hij zich ertoe met de gemeente of het OCMW een overeenkomst te sluiten voor het beheer van het woonwagenterrein.
§4. De initiatiefnemer verbindt zich ertoe de woonwagenbewoners te sensibiliseren over de kwaliteit van hun woonwagen aan de hand van het richtinggevend model van technisch verslag van het onderzoek van de kwaliteit van woonwagens, dat de minister vaststelt.
De initiatiefnemer van een residentieel woonwagenterrein verbindt zich ertoe geen woonwagens toe te laten groter dan 200 m². De initiatiefnemer van een doortrekkersterrein verbindt zich ertoe geen woonwagens toe te laten groter dan 150 m².
Als de initiatiefnemer de VMSW of een [1 woonmaatschappij]1 is, verbindt hij zich ertoe in de overeenkomst, vermeld in paragraaf 3, derde lid, afspraken te maken over die sensibilisering.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 161, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.84. De toekenning van de subsidie is afhankelijk van de naleving van de normen die de minister vaststelt voor een minimale uitrusting met individuele en collectieve nutsvoorzieningen, voor de wegen-, riolerings- en omgevingswerken, voor de individuele en collectieve dienstgebouwen, voor de standplaatsen en voor het beheer.
Titel 3. Aanvraag, toekenning en uitbetaling van de subsidie
Art. 5.85. Het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld op maximaal 100% van de kostprijs voor de verwerving, inrichting of uitbreiding van een woonwagenterrein.
Het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld op maximaal 90% van de kostprijs voor de renovatie van een woonwagenterrein.
Art. 5.86.§1. Voor de verwerving van een onroerend goed met het oog op de inrichting van een woonwagenterrein komen de volgende investeringen in aanmerking voor de subsidie:
1° de prijs of de onteigeningsvergoeding;
2° de registratie- en notariskosten;
3° de kosten voor de opmeting van het onroerend goed;
4° de kosten voor het grondmechanisch en milieutechnisch onderzoek.
De initiatiefnemer doet bij een verwerving een beroep op de Vlaamse Belastingdienst met toepassing van artikel 5 van het decreet van 19 december 2014 houdende de Vlaamse vastgoedcodex. Bij een aankoop in volle eigendom wordt de prijs, vermeld in het eerste lid, 1°, beperkt tot de raming van de aankoopprijs die wordt opgemaakt door de [1 schatter-onderhandelaar]1. Bij verkrijging van een recht van erfpacht of een recht van opstal wordt de prijs, vermeld in het eerste lid, 1°, beperkt tot 25% van de raming van de aankoopprijs van de volle eigendom, opgemaakt door de [1 schatter-onderhandelaar]1 voor een overeenkomst met een looptijd van maximaal veertig jaar. Voor ieder bijkomend jaar looptijd wordt de prijs vermeerderd met een half procentpunt. Bij een verwerving ingevolge onteigening wordt de onteigeningsvergoeding beperkt tot de raming, opgemaakt door de [1 schatter-onderhandelaar]1. Als de rechter de onteigeningsvergoeding vaststelt, komt die vergoeding in aanmerking voor subsidiëring.
§2. Voor de inrichting, de renovatie en de uitbreiding van een woonwagenterrein komen de volgende kosten in aanmerking voor de subsidie:
1° de kostprijs van de opdracht, zoals die bij de eindafrekening wordt vastgesteld;
2° de kostprijs voor de uitvoering van aanvullende werken die conform artikel 26, §1, 2°, a), van de Wet Overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 via onderhandelingsprocedure aan dezelfde opdrachtnemer gegund wordt als de hoofdopdracht;
3° de kosten voor archeologische prospecties en opgravingen en, voor zover ze niet begrepen zijn in de kostprijs, vermeld in paragaaf 1, eerste lid, 4°, voor het grondmechanisch en milieutechnisch onderzoek, die nodig zijn voor de uitvoering van de werken.
De kosten, vermeld in het eerste lid, zijn beperkt tot het initieel goedgekeurde aanbestedingsbedrag.
Het ereloon van de ontwerper, de kosten voor de aanbesteding en de kosten van het toezicht op de uitvoering worden als algemene kosten van de opdracht beschouwd en worden forfaitair vastgesteld op 7% van de subsidiabele kosten, vermeld in het eerste lid.
Als de werkzaamheden in eigen beheer worden uitgevoerd, wordt de subsidie berekend op basis van de kostenraming voor de aankoop van de materialen, de huur van het materieel dat opgenomen is in het ontwerpdossier, vermeld in artikel 5.89, en de personeelsinzet. Als de werkelijke uitgaven minder bedragen dan geraamd, gebeurt de berekening op basis van de werkelijke kostprijs. De minister kan deze subsidieberekening nader regelen.
Bij de berekening van de subsidie wordt rekening gehouden met het maximumbedrag, vermeld in artikel 5.87.
----------
(1)<BVR 2023-01-20/06, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
Art. 5.87. De subsidie voor de individuele of collectieve nutsvoorzieningen, de individuele of collectieve dienstgebouwen en de wegen-, riolerings- en omgevingswerken bedraagt ten hoogste 55.000 euro per standplaats. Dat bedrag wordt gekoppeld aan de ABEX-index en jaarlijks aangepast in de maand januari met als basis de ABEX-index van 1 januari 2016.
Art. 5.88. De initiatiefnemer dient zijn subsidieaanvraag voor de verwerving van een onroerend goed met het oog op de inrichting van een woonwagenterrein in bij het agentschap. De minister bepaalt de stukken die in de subsidieaanvraag moeten zitten.
Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer onmiddellijk een ontvangstbevestiging en beoordeelt de volledigheid van het aanvraagdossier binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de verzending van de ontvangstbevestiging.
Als het aanvraagdossier onvolledig is, brengt het agentschap de initiatiefnemer daarvan op de hoogte. De initiatiefnemer bezorgt de ontbrekende stukken binnen negentig kalenderdagen aan het agentschap.
Als het aanvraagdossier volledig is, bezorgt het agentschap de initiatiefnemer een volledigverklaring.
Het agentschap onderzoekt of het aanvraagdossier in overeenstemming is met de voorwaarden, vermeld in artikel 5.83, §1, en verstrekt een advies over het aanvraagdossier aan de minister.
Binnen negentig kalenderdagen na de volledigverklaring, vermeld in het vierde lid, neemt de minister een principiële beslissing over het al dan niet subsidieerbaar zijn van de geplande verwerving van het onroerend goed.
Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de principiële beslissing van de minister.
De initiatiefnemer bezorgt de bewijsstukken van de kosten, vermeld in artikel 5.86, §1, aan het agentschap. Het agentschap legt binnen vijfenveertig kalenderdagen een definitieve subsidieberekening en een voorstel van beslissing voor aan de minister of zijn gemachtigde. De minister of zijn gemachtigde beslist over de toekenning van de definitieve subsidie binnen vijfenveertig kalenderdagen te rekenen vanaf de verzending van de definitieve subsidieberekening en het voorstel van beslissing.
Art. 5.89.De initiatiefnemer dient zijn subsidieaanvraag voor de inrichting, de renovatie of de uitbreiding van een woonwagenterrein, met inbegrip van een ontwerpdossier, in bij het agentschap. De minister bepaalt de stukken die in de subsidieaanvraag en het ontwerpdossier moeten zitten.
Het agentschap bezorgt de initiatiefnemer onmiddellijk een ontvangstbevestiging en beoordeelt de volledigheid van het aanvraagdossier binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de verzending van de ontvangstbevestiging.
Als het aanvraagdossier onvolledig is, brengt het agentschap de initiatiefnemer daarvan op de hoogte. De initiatiefnemer bezorgt de ontbrekende stukken binnen negentig kalenderdagen aan het agentschap.
[1 Als het aanvraagdossier volledig is, bezorgt het agentschap de initiatiefnemer een volledigverklaring.]1
[1 Het agentschap onderzoekt of het aanvraagdossier in overeenstemming is met de voorwaarden, vermeld in artikel 5.83, en gaat na of het ontwerpdossier in overeenstemming is met de normen, vermeld in artikel 5.84. Het agentschap verstrekt een advies over het aanvraagdossier aan de minister.]1
Binnen negentig kalenderdagen na de volledigverklaring, vermeld in het vierde lid, neemt de minister een principiële beslissing over het al dan niet subsidieerbaar zijn van de geplande investeringen.
Het agentschap brengt de initiatiefnemer op de hoogte van de principiële beslissing van de minister. De goedkeuring van de minister geeft de initiatiefnemer het recht om de gunningsprocedure te starten. De initiatiefnemer vraagt in het bestek een afzonderlijke prijszetting voor elk van de kosten, vermeld in artikel 5.86, §2.
De initiatiefnemer bezorgt de gunningsbeslissing vooraf aan het agentschap dat binnen vijfenveertig kalenderdagen een subsidieberekening en een voorstel van beslissing aan de minister of zijn gemachtigde voorlegt. De minister bepaalt de stukken die bij de gunningsbeslissing moeten zitten. De minister of zijn gemachtigde beslist over de toekenning van de subsidie binnen vijfenveertig kalenderdagen te rekenen vanaf de verzending van de subsidieberekening en het voorstel van beslissing.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 92, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.90. §1. De subsidie voor een verwerving als vermeld in artikel 5.86, §1, wordt als volgt uitbetaald:
1° de subsidie voor de prijs of de kosten van de onteigeningsvergoeding, vermeld in artikel 5.86, §1, eerste lid, 1°, wordt uitbetaald na de principiële beslissing van de minister, vermeld in artikel 5.88, zesde lid. Die subsidie wordt in zoveel mogelijk schijven uitbetaald als de prijs betaald moet worden, zoals vermeld in de overeenkomst van verwerving;
2° de subsidie voor de kosten, vermeld in artikel 5.86, §1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt uitbetaald na de beslissing van de minister over de toekenning van de definitieve subsidie, vermeld in artikel 5.88, achtste lid.
§2. De subsidie voor werkzaamheden als vermeld in artikel 5.86, §2, wordt als volgt uitbetaald:
1° een eerste schijf van 30% van de subsidie wordt uitbetaald na de overlegging van het aanvangsbevel;
2° een tweede schijf van 30% van de subsidie wordt uitbetaald als de kostprijs van de uitgevoerde werkzaamheden meer bedraagt dan 75% van het voorschot, vermeld in punt 1° ;
3° een derde schijf van 30% van de subsidie wordt uitbetaald als de kostprijs van de uitgevoerde werkzaamheden meer bedraagt dan 75% van de voorschotten, vermeld in punt 1° en 2°.
Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald na de goedkeuring van de eindafrekening.
Art. 5.91. De subsidiebedragen die toegestaan zijn met toepassing van dit deel, worden verleend met inachtneming van de voorwaarden van het Besluit nr. 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.
Het agentschap voert op geregelde tijdstippen, en ten minste om de drie jaar, controles op overcompensatie uit. In geval van een overcompensatie vordert het agentschap het overschot terug. Als het bedrag van de overcompensatie niet meer bedraagt dan 10% van het bedrag van de gemiddelde jaarcompensatie, mag de overcompensatie naar de volgende periode worden overgedragen en op het voor die periode te betalen compensatiebedrag in mindering worden gebracht.
Deel 4. Leningen en waarborgen
Titel 1. Sociale leningen met gewestwaarborg
Hoofdstuk 1.
Art. 5.92.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.93.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.94.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.95.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.96.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.97.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.98.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.99.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.100.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.101.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Hoofdstuk 2.
Afdeling 1.
Art. 5.102.<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Afdeling 2.
Onderafdeling 1.
Art. 5.103.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.104.[1 De aanvullende voorwaarden voor het behoud van de erkenning, vermeld in artikel 5.58 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn de volgende:
1° de kredietmaatschappij heeft een eigen vermogen van minstens 6.000.000 euro;
2° de kredietmaatschappij heeft een solvabiliteitsratio die hoger dan 10% is en die berekend wordt als de verhouding van het eigen vermogen tot het totale vermogen (EV/TV *100);
3° de kredietmaatschappij gaat alleen over tot een kapitaalsvermindering, kapitaalsverhoging of opname van reserves in het kapitaal na het schriftelijke akkoord van de minister;
4° de kredietmaatschappij zorgt voor een behoorlijk werkend systeem van interne controle;
5° de kredietmaatschappij stelt een commissaris aan die belast wordt met de controles, vermeld in artikels 3.73 tot en met 3.75 en artikels 3.77 tot en met 3.80 in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
6° de kredietmaatschappij houdt uitsluitend liquide middelen en geldbeleggingen in euro bij overheden en financiële instellingen aan binnen de Europese Economische Ruimte op lopende rekeningen, spaar- en termijnrekeningen of andere beleggingsvormen, waarbij een garantie op het behoud van het kapitaal wordt geboden, en die minimaal een A-rating hebben ]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/48, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.105.[1 De kredietmaatschappijen kunnen onder de volgende voorwaarden intekenen op het maatschappelijk kapitaal van sociale woonorganisaties conform artikel 5.61, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021:
1° de kredietmaatschappij die wil intekenen op het maatschappelijk kapitaal van een andere rechtspersoon, legt minstens dertig dagen voor het begin van de deelneming een concreet participatieplan aan het agentschap voor, waarin de doelstellingen die met de deelname worden beoogd, op korte en lange termijn worden verduidelijkt;
2° een kredietmaatschappij kan alleen intekenen op het maatschappelijk kapitaal van een andere rechtspersoon als die rechtspersoon aan al de volgende voorwaarden voldoet:
a) de rechtspersoon vertegenwoordigt een beperkte aansprakelijkheid voor de aandeelhouders;
b) de rechtspersoon heeft nog niet ingetekend op het kapitaal van de intekenende kredietmaatschappij;
c) behalve als de rechtspersoon waarin wordt ingetekend een sociale woonorganisatie of een vennootschap is die erkend is bij of krachtens de Vlaamse Codex Wonen van 2021, behoort minstens drie vierde van het maatschappelijke kapitaal van de rechtspersoon waarin wordt ingetekend, toe aan openbare besturen, sociale woonorganisaties of vennootschappen die erkend zijn bij of krachtens de voormelde codex;
d) de statuten van de rechtspersoon bepalen dat hoofdzakelijk daden, handelingen of verrichtingen kunnen worden gesteld met het oog op de realisatie van de doelstellingen van het woonbeleid, vermeld in boek 1, deel 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
e) als de rechtspersoon een verzekeringstussenpersoon is als vermeld in artikel 5, 20°, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, mag die verzekeringstussenpersoon hoofdzakelijk overlijdensverzekeringen en brandverzekeringen aan particulieren aanbieden en verrichtingen doen die daar rechtstreeks uit voortvloeien, met inbegrip van accessoire waarborgen die aan een dergelijke verzekering kunnen worden verbonden;
3° een kredietmaatschappij kan alleen intekenen op het maatschappelijk kapitaal van een rechtspersoon als de som van alle deelnemingen niet meer bedraagt dan 5% van het eigen vermogen van de intekenende kredietmaatschappij, waarbij geen rekening wordt gehouden met nieuwe of bestaande deelnemingen in andere kredietmaatschappijen;
4° de kredietmaatschappij rapporteert jaarlijks, uiterlijk veertien dagen na de goedkeuring van de jaarrekening door de algemene vergadering, over het doel en de omvang van de deelnemingen.
De minister kan aan erkende kredietmaatschappijen aanvullende voorwaarden opleggen voor de intekening op het maatschappelijk kapitaal van sociale woonorganisaties, van vennootschappen die erkend zijn bij of krachtens de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en van verzekeringstussenpersonen als vermeld in artikel 5, 20°, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen ]1.
----------
(1)<BVR 2022-02-04/48, art. 20, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.106.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.107. De kredietmaatschappijen verstrekken op eigen initiatief of op verzoek alle nuttige informatie aan het agentschap.
Art. 5.108.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.109.De erkenning wordt van rechtswege ingetrokken bij ontbinding of vereffening van de erkende kredietmaatschappij of als de kredietmaatschappij door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) niet langer vergund is als kredietgever.
[1 De gewestwaarborg blijft behouden voor de leningen die de kredietmaatschappij voor het verlies van haar erkenning heeft toegestaan, op voorwaarde dat die leningen voor 1 januari 2022 zijn toegestaan.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/48, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.110.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.111.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Onderafdeling 2. Toezicht
Art. 5.112.Als de bepalingen van deze afdeling niet nageleefd worden, kan het agentschap de kredietmaatschappij in kwestie met een aangetekende brief in gebreke stellen na eerst de kredietmaatschappij te hebben gehoord.[1 ...]1 Het agentschap kan een termijn opleggen waarbinnen een regularisatieplan moet worden voorgelegd dat bindende termijnen moet bevatten waarbinnen de verplichtingen moeten worden nagekomen. Als de kredietmaatschappij in kwestie haar verplichtingen niet nagekomen is binnen de opgelegde termijnen, kan het agentschap met een aangetekende brief de volgende sancties opleggen:
1° het agentschap kan de erkenning van de kredietmaatschappij in kwestie schorsen. In voorkomend geval krijgt de kredietmaatschappij in kwestie uiterlijk drie maanden tijd om alle verplichtingen na te leven, op straffe van de intrekking van de erkenning;
2° in geval van bewuste en herhaalde nalatigheden of overtredingen, of in geval van fraude kan het agentschap de erkenning intrekken, na eerst de kredietmaatschappij in kwestie te hebben gehoord.
Het agentschap kan de erkenning intrekken als uit het toezicht blijkt dat de liquiditeit of solvabiliteit van de erkende kredietmaatschappij in gevaar gebracht wordt, na eerst de kredietmaatschappij in kwestie te hebben gehoord. De minister regelt de bijzondere voorwaarden voor de kredietwaardigheid van erkende kredietmaatschappijen.
----------
(1)<BVR 2022-02-04/48, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Afdeling 3.
Onderafdeling 1.
Art. 5.113.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.114.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.115.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Onderafdeling 2.
Art. 5.116.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 32, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Titel 2. Bijzondere sociale leningen
Art. 5.117.In deze titel wordt verstaan onder:
1° aanvrager: de natuurlijke persoon of personen die de bijzondere sociale lening aanvragen, alsook de natuurlijke persoon of personen die het beleende onroerend goed zullen betrekken, met uitzondering van de personen ten laste;
2° inkomen: de som van de volgende inkomsten van de referentiepersoon die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
3° [2 kredietgever: het VWF;]2
4° lening: de bijzondere sociale lening die toegestaan is ter uitvoering van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en die de vorm kan aannemen van een hypothecaire lening of van een hypothecaire kredietopening;
5° ontlener: de natuurlijke persoon of personen die zich ertoe verbinden de bijzondere sociale lening terug te betalen en de andere leningsvoorwaarden na te leven;
6° persoon ten laste:
a) het kind dat op de referentiedatum bij de referentiepersoon gedomicilieerd is en dat minderjarig is, of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
b) het kind van de referentiepersoon dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is, of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt;
7° referentiedatum:
a) bij het aangaan van de lening: de datum waarop de kredietgever of de instantie die de leningen lokaal aanbiedt, de storting van het voorschot op de dossierkosten ontvangt;
b) bij de vijfjaarlijkse herberekening van de rentevoet: respectievelijk twee maanden voor de vijfde, de tiende, de vijftiende, de twintigste en de vijfentwintigste verjaardag van de leningsakte;
8° referentiepersoon: naargelang het geval de aanvrager bij het aangaan van de lening of de ontlener en de natuurlijke persoon of personen die het beleende onroerend goed betrekken, met uitzondering van de personen ten laste;
9° verkoopwaarde: de door de kredietgever of in opdracht van de kredietgever geraamde waarde bij vrijwillige verkoop van de woning, met inbegrip van de grond;
10° voorschot op de dossierkosten: het bedrag dat de aanvrager aan de kredietgever of aan de instantie die de leningen lokaal aanbiedt, volledig moet storten voor de kredietgever aan de aanvrager een leningsaanbod kan doen, en dat volledig terugbetaald wordt als niet op het leningsaanbod wordt ingegaan.
In afwijking van het eerste lid, 2°, worden de inkomsten van ongehuwde en niet wettelijk samenwonende kinderen die vanaf hun meerderjarigheid zonder onderbreking deel uitmaken van het gezin en die minder dan 25 jaar oud zijn op de referentiedatum, en de inkomsten van de familieleden van de referentiepersoon van de eerste en de tweede graad die als ernstig gehandicapt erkend zijn of die ten minste 65 jaar oud zijn, niet meegerekend. De inkomsten van de inwonende ascendenten van de referentiepersoon worden maar voor de helft meegerekend.
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 2°, heeft betrekking op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de toepassing.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt alleen rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Het inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het inkomen betrekking heeft.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 6°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald worden ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in het eerste lid, 6°, a) of b), en aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in het eerste lid, 6°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 164, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 93, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.118.
<Opgeheven bij BVR 2023-08-31/06, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 28-09-2023>
Art. 5.119. De kredietgever is ertoe gemachtigd om aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden leningen toe te staan voor de financiering van een of meer verrichtingen, vermeld in artikel 5.66 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Een lening voor de aankoop op plan van een op te bouwen of in opbouw zijnde woning wordt beschouwd als een lening voor de aankoop van een woning.
Een lening voor de aankoop of het behoud van de gezinswoning in geval van een echtscheidingsprocedure of een beëindiging van de samenwoning, of voor de renovatie, de verbetering of de aanpassing van een woning kan worden toegestaan als de verkoopwaarde van de woning, eventueel na het uitvoeren van de beleende werken, niet hoger is dan 200.000 euro.
Als er op de referentiedatum bij het aangaan van de lening personen ten laste zijn, wordt het bedrag, vermeld in het tweede lid, op de volgende wijze verhoogd:
1° 10.000 euro per persoon ten laste, vanaf de derde persoon ten laste;
2° 10.000 euro per persoon ten laste die jonger is dan zes jaar.
In afwijking van het tweede lid geldt de maximale verkoopwaarde niet als de lening wordt aangegaan om het eigendomsaandeel van een partner in een gezinswoning over te nemen in geval van echtscheiding of beëindiging van de samenwoning en op voorwaarde dat de over te nemen woning is gefinancierd met een lening bij de kredietgever.
Een lening voor de aankoop van een sociale koopwoning, met inbegrip van de grond, kan worden toegestaan als de verkoopprijs van de woning, met inbegrip van de grond, exclusief btw, verhoogd met de geraamde kostprijs van de nog uit te voeren werkzaamheden, exclusief btw, niet hoger is dan 200.000 euro.
Een lening voor de aankoop van een sociale koopwoning en het in erfpacht nemen van de grond kan worden toegestaan als de verkoopprijs van de woning, exclusief btw, verhoogd met enerzijds de erfpachtvergoeding die wordt betaald bij het aangaan van de erfpachtovereenkomst, exclusief registratierechten, en anderzijds de geraamde kostprijs van de nog uit te voeren werkzaamheden, exclusief btw, niet hoger is dan 200.000 euro. Als er in de erfpachtovereenkomst een aankoopoptie is opgenomen, geldt bijkomend dat de aankoopoptie ten vroegste tien jaar na het sluiten van de erfpachtovereenkomst mag worden gelicht, om in aanmerking te komen voor een lening.
Een lening voor de aankoop van een woning onder het btw-stelsel kan worden toegestaan als de verkoopwaarde van de woning, eventueel na het uitvoeren van de beleende werken, niet hoger is dan 200.000 euro.
Als er op de referentiedatum bij het aangaan van de lening personen ten laste zijn, wordt het bedrag, vermeld in het vijfde, zesde en zevende lid, op de volgende wijze verhoogd:
1° 10.000 euro per persoon ten laste, vanaf de eerste persoon ten laste;
2° 10.000 euro per persoon ten laste die jonger is dan zes jaar.
De bedragen, vermeld in dit artikel, worden verhoogd met 10% als de woning ligt in een gemeente die is opgenomen in cluster 1 van de lijst die opgenomen is in de bijlage 19 die bij dit besluit is gevoegd. Als de gemeente is opgenomen in cluster 2 van de voormelde lijst, worden de bedragen, vermeld in dit artikel, verhoogd met 20%.
Voor de vaststelling van de lijst van gemeenten, die opgenomen is in de bijlage 19 die bij dit besluit is gevoegd, wordt per gemeente een liggingscoëfficiënt vastgesteld op basis van de gegevens van de verkoopprijzen van woningen afkomstig van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de FOD Financiën van het jaar 2011. Aan de hand van die liggingscoëfficiënten worden de gemeenten in clusters verdeeld. Vijfjaarlijks, en voor het eerst in 2022, actualiseert de minister de lijst van gemeenten op basis van de meest recente beschikbare gegevens.
De bedragen, vermeld in dit artikel, worden gekoppeld aan de index, zoals berekend en gepubliceerd door de Associatie van Belgische Experten (ABEX) op de website www.abex.be, hierna ABEX-index te noemen, van november 2012. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de ABEX-index van de maand november, die aan de aanpassing voorafgaat, en afgerond naar het hogere honderdtal.
Art. 5.120. De kredietgever is er ook toe gemachtigd om met eigen middelen aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden die kandidaat-erfpachtnemer zijn van een perceel in een woonproject dat geheel of gedeeltelijk gefinancierd wordt met middelen van het Financieringsfonds of van Vlabinvest apb, een hypothecaire lening toe te staan om op dat perceel een woning te bouwen.
De kredietgever kan de leningen, vermeld in het eerste lid, alleen toestaan onder de voorwaarden, vermeld in deze titel, met uitzondering van de voorwaarden, vermeld in artikel 5.123.
Art. 5.121.Het bedrag van de lening mag niet hoger zijn dan een combinatie van de volgende elementen:
1° de koopprijs van de beleende woning, in voorkomend geval inclusief btw en registratierechten, en notariskosten;
2° de erfpachtvergoeding, vermeld in artikel 5.119, zesde lid, inclusief de registratierechten en notariskosten;
3° [1 de door de kredietgever geraamde kostprijs van de door de kredietgever in aanmerking genomen werkzaamheden, inclusief BTW, als het gaat om het renoveren, verbeteren of aanpassen van een woning, op basis van het ramend bestek van de kredietgever, te verhogen met de notariskosten;]1
4° de som van de bedragen van de schulden, inclusief de wederbeleggingsvergoeding, als het gaat om de terugbetaling van schulden voor het behoud van de gezinswoning in geval van een echtscheidingsprocedure of beëindiging van de samenwoning, te verhogen met de registratierechten en notariskosten.
Het bedrag van de lening mag niet hoger zijn dan de verkoopwaarde van het beleende onroerend goed, in voorkomend geval na het uitvoeren van de beleende werken.
----------
(1)<BVR 2024-07-19/18, art. 5, 041; Inwerkingtreding : 30-08-2024>
Art. 5.122.Een lening wordt aangevraagd bij de kredietgever, bij de bevoegde [1 woonmaatschappij]1 of bij een andere instantie, waarmee de kredietgever een overeenkomst heeft afgesloten om de leningen lokaal aan te bieden.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.123.[1 § 1.]1 Het inkomen van de aanvrager, in voorkomend geval de inkomsten die in aanmerking worden genomen conform het derde lid, bedragen op de referentiedatum bij het aangaan van de lening niet meer dan:
1° 35.123 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 38.630 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 6°, c), die geen andere personen ten laste heeft;
3° 52.679 euro voor andere personen, verhoogd met 3507 euro per persoon ten laste.
Als de woning waarop de lening betrekking heeft, in een gemeente ligt die is opgenomen in cluster 1 of cluster 2 van de lijst, die opgenomen is in bijlage 19 die bij dit besluit is gevoegd, mag in afwijking van het eerste lid, het inkomen van de aanvrager, en in voorkomend geval de inkomsten die in aanmerking worden genomen conform het derde lid, op de referentiedatum bij het aangaan van de lening niet meer bedragen dan:
1° 36.795 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 40.469 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 6°, c), die geen andere personen ten laste heeft;
3° 55.187 euro voor andere personen, verhoogd met 3674 euro per persoon ten laste.
Het inkomen van de aanvrager is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening niet lager dan het minimuminkomen, vermeld in artikel 5.220, §1, eerste lid, 1°. Artikel 5.220, §1, zesde lid, en §2, zijn van overeenkomstige toepassing.
De bedragen, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004), naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 119 voor juni 2012. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.
[1 § 2. De aanvrager is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening ingeschreven in de bevolkingsregisters, vermeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten, of is op dat tijdstip ingeschreven op een referentieadres als vermeld in artikel 1, § 2, van de voormelde wet.]1
----------
(1)<BVR 2021-10-22/11, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 5.124.Uiterlijk bij de ondertekening van de leningsakte voldoet de aanvrager aan al de volgende voorwaarden:
1° hij heeft geen woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
2° hij heeft geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of op een perceel, bestemd voor woningbouw;
3° hij heeft geen woning die of een perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
4° hij heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat hij zelf volledig of gedeeltelijk in vruchtgebruik heeft gegeven;
5° hij is geen zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap waarin hij zakelijke rechten als vermeld in punt 1° tot en met 4°, heeft ingebracht.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
1° de aanvrager een sociale koopwoning aankoopt;
2° de aanvrager een perceel, bestemd voor woningbouw, of een andere woning ten kosteloze titel gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
3° de aanvrager een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een perceel, bestemd voor woningbouw of een andere woning gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
4° de aanvrager een perceel, bestemd voor woningbouw of een andere woning waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.
In de gevallen, vermeld in het tweede lid, moet de ontlener een jaar na het verlijden van de leningsakte voldoen aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid. Als hij daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de kredietgever verzoeken om die termijn van een jaar te verlengen. Als ontlener niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, de verlengde termijn, wordt de lening voortgezet tegen de referentierentevoet die wordt vermeld in de leningsakte en die wordt gebruikt bij het aangaan van de lening, verhoogd met twee procentpunten
Elke aanvrager die eigenaar is of wordt van de woning waarop de lening betrekking heeft, ondertekent de leningsakte als ontlener.[1 Elke ontlener is of wordt eigenaar van de woning waarop de lening betrekking heeft.]1
----------
(1)<BVR 2024-04-26/67, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 25-07-2024>
Art. 5.125. De ontlener is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening voldoende solvabel om de gevraagde lening te kunnen afbetalen. De betrokken instellingen voeren een grondige screening uit met betrekking tot de terugbetalingsrisico's. De ontlener wordt ook gewezen op de voorwaarden, onder meer de herzieningsperiode, van de gevraagde lening. De minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bepalen na mededeling aan de Vlaamse regering gezamenlijk de methode die wordt gehanteerd bij de berekening van de solvabiliteit.
Als de ontlener ook bij de maximale duurtijd van de lening, vermeld in artikel 5.127, eerste lid, niet voldoende solvabel is, kan er geen lening worden toegekend.
Art. 5.126. §1. De referentierentevoet wordt op het einde van elke maand bepaald door de kredietgever en stemt overeen met het rekenkundig gemiddelde, afgerond naar de dichtstbijliggende tweede decimaal, van de referentietarieven die door de Nationale Bank van België worden gepubliceerd van de vijfentwintigste dag van de vorige maand tot en met de vierentwintigste dag van de lopende maand.
De referentierentevoet, vermeld in het eerste lid, geldt vanaf de eerste dag van de volgende maand tot en met de laatste dag van die maand. De referentierentevoet wordt aangepast als er een schommeling is van minstens 0,20 procentpunt tegenover de referentierentevoet die de kredietgever tot dan toe heeft gehanteerd.
§2. De oorspronkelijke jaarlijkse rentevoet van de lening is het eindresultaat van de volgende berekeningen:
1° de referentierentevoet die van toepassing is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening wordt vermenigvuldigd met het inkomen, in voorkomend geval met de inkomsten die in aanmerking worden genomen conform artikel 5.123, derde lid, en dan gedeeld door het bedrag van 40.000 euro, met toepassing van de indexatie, vermeld in artikel 5.123, vierde lid, en afgerond naar de dichtstbijliggende vierde decimaal;
2° het resultaat van de berekening, vermeld in punt 1°, wordt per persoon ten laste verminderd met 10% van de referentierentevoet, afgerond naar de dichtstbijliggende tweede decimaal, die van toepassing is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening;
3° het resultaat van de berekening, vermeld in punt 1°, wordt verminderd met 5% van de referentierentevoet, afgerond naar de dichtstbijliggende tweede decimaal, die van toepassing is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening, als de woning gelegen is op het grondgebied van een gemeente die is opgenomen in cluster 1 van de lijst die opgenomen is in bijlage 19 die bij dit besluit is gevoegd. Als de gemeente is opgenomen in cluster 2 van de voormelde lijst, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in punt 1°, verminderd met 10% van de referentierentevoet, afgerond naar de dichtstbijliggende tweede decimaal, die van toepassing is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening.
Het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, wordt afgerond naar het eerst hogere 0,10 procentpunt en is nooit hoger dan vier derde van de referentierentevoet die van toepassing is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening, en nooit lager dan twee derde van diezelfde referentierentevoet, afgerond naar de dichtstbij liggende tweede decimaal.
Op basis van die jaarrente wordt de maandrente berekend en afgerond naar de dichtstbijliggende vierde decimaal.
De oorspronkelijke jaarlijkse rentevoet wordt vermeld in de leningsakte.
De volgens het tweede lid berekende rentevoet van de lening mag niet lager zijn dan het percentage in de volgende tabel, rekening houdend met de looptijd van de lening:
Looptijd lening (in jaar) | |
20 | 1,60% |
21 | 1,64% |
22 | 168% |
23 | 1,72% |
24 | 1,76% |
25 | 1,80% |
26 | 1,84% |
27 | 1,88% |
28 | 1,92% |
29 | 1,96% |
30 | 2,00% |
Als de initiële looptijd van de lening gewijzigd wordt, blijft de rentevoet, vermeld in het vijfde lid, gelden zoals die van toepassing was op de referentiedatum bij het aangaan van de lening.
§3. Jaarlijks wordt op de verjaardag van het verlijden van de leningsakte de op de lening toegepaste rentevoet aangepast als het aantal personen ten laste sinds de vaststelling van de oorspronkelijke jaarlijkse rentevoet of sinds de vorige jaarlijkse aanpassing of de herberekening van de rentevoet, vermeld in paragraaf 4, gestegen is. Die jaarlijkse aanpassing gebeurt niet in de jaren waarin de herberekening van de rentevoet, vermeld in paragraaf 4, plaatsvindt.
De aangepaste rentevoet is gelijk aan de rentevoet die op dat ogenblik op de lening van toepassing is, verminderd met 10% van de referentierentevoet, afgerond naar de dichtstbijliggende tweede decimaal, die van toepassing was op de referentiedatum bij het aangaan van de lening, per bijkomende persoon ten laste. Het resultaat van die berekening wordt afgerond en begrensd op de wijze, vermeld in paragraaf 2, tweede, vijfde en zesde lid.
De kredietgever past de rentevoet aan als hij minimaal vijf werkdagen voor de dag van de jaarlijkse aanpassing door de ontlener op de hoogte wordt gesteld van een stijging van het aantal personen ten laste.
§4. Vijfjaarlijks en voor de eerste keer op de vijfde verjaardag van het verlijden van de leningsakte, wordt de op de lening toegepaste rentevoet herberekend op de wijze, vermeld in paragraaf 2. Bij de vijfjaarlijkse herberekeningen wordt het gemiddelde inkomen berekend over een periode van vijf jaar, die ingaat het zevende jaar dat aan de herberekening voorafgaat. Als het inkomen in een of meer van voormelde jaren nihil bedroeg, wordt dat niet in dat gemiddelde inkomen meegerekend. Bij de berekening van dat gemiddelde inkomen wordt rekening gehouden met de gezinstoestand zoals die vastgesteld wordt op de referentiedatum bij de vijfjaarlijkse herberekening. Er wordt geen rekening gehouden met een vermindering van het aantal kinderen ten laste door overlijden.
§5. In afwijking van paragraaf 4, wordt de rentevoet niet herberekend als de referentierentevoet die van toepassing is op de referentiedatum bij het aangaan van de lening gelijk is aan of minder is dan de rentevoet vermeld in de volgende tabel, rekening houdend met de looptijd van de lening:
Looptijd lening (in jaar) | |
20 of minder | 1.20% |
21 | 1,23% |
22 | 1,26% |
23 | 1,29% |
24 | 1,32% |
25 | 1,35% |
26 | 1.38% |
27 | 1,41% |
28 | 1,44% |
29 | 1,47% |
30 | 1,50% |
Art. 5.127. De duur van de lening bedraagt ten hoogste 300 maanden. In afwijking daarvan kan de looptijd van de lening maximaal 360 maanden bedragen als de ontlener onvoldoende solvabel is om de gevraagde lening af te betalen binnen 300 maanden. In dat geval wordt de looptijd van de lening als volgt vastgesteld: er wordt berekend wat het minimumaantal maanden is opdat de sociale ontlener wel solvabel is en dat resultaat wordt omgezet in jaren en afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal. De lening moet bovendien volledig terugbetaald zijn in het jaar waarin de jongste ontlener 75 jaar wordt.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid bedraagt de duur van de lening, vermeld in artikel 5.119, zesde lid, niet meer dan twee derde van de duur van de erfpachtovereenkomst.
Art. 5.128. De ontlener gaat een brandverzekering aan voor de nieuwbouwwaarde van de woning waarop de kredietgever een hypotheek neemt en houdt haar in stand zolang de woning beleend is door de kredietgever.
Als de ontlener geen brandverzekering voor de nieuwbouwwaarde heeft, stuurt de kredietgever een aanmaning waarin wordt gewezen op de verplichting, vermeld in het eerste lid. Als de ontlener zijn verplichting niet nakomt, treedt de kredietgever in de plaats van de ontlener als het openstaande saldo van de lening meer dan 50.000 euro bedraagt. De kredietgever vordert de premie voor de brandverzekering terug bij de ontlener.
Art. 5.129.§1. De aflossing van de lening wordt gewaarborgd door de inschrijving van een hypotheek voor alle sommen op het onroerend goed waarop de lening betrekking heeft. Die hypotheek is in eerste rang in geval van aankoop. De hypothecaire hoofdsom dekt alle schulden bij de kredietgever.
De leningen met een hypotheek in lagere rang die toegestaan zijn door de kredietgever, bedragen niet meer dan het verschil tussen de verkoopwaarde van de woning, in voorkomend geval na de uitvoering van de beleende werken, en de som van de bedragen van de hypotheken in hogere rang.
§2. Bij wanbetaling rekent de kredietgever de volgende nalatigheidsintrest aan. Op het onbetaalde kapitaal wordt een nalatigheidsintrest pro rata temporis berekend tegen de periodieke rentevoet van het krediet, vermeerderd met een periodieke rentevoet die overeenstemt met een debetrentevoet van 0,25%. Die verwijlintresten lopen vanaf de datum van de wanbetaling tot de effectieve terugbetaling. Een maand na de wettelijke ingebrekestelling door de kredietgever wordt het saldo op de datum van de wanbetaling vermenigvuldigd met de periodieke rentevoet die overeenstemt met een debetrentevoet van 0,25%.
[1 Het bestuursorgaan]1 van de kredietgever stelt De procedures vast die bepalen hoe de kredietgever omgaat met de boekhoudkundige verwerking van dubieuze vorderingen en de procedure die wordt gevolgd bij wanbetaling van de ontlener. Die procedures worden meegedeeld aan de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen.
§3. Op gemotiveerd verzoek van de ontlener kan de kredietgever om sociale, medische of economische redenen een hypotheekoverdracht toestaan, op voorwaarde dat de nieuwe woning voldoet aan de voorwaarden over de maximale verkoopwaarden, vermeld in artikel 5.119. In voorkomend geval wordt de netto-opbrengst van de verkoop aangewend als gedeeltelijk vervroegde terugbetaling van de lening.
In het eerste lid wordt verstaan onder netto-opbrengst van de verkoop: de opbrengst van de verkoop van het pand dat door de ontlener wordt verlaten, verminderd met de aankoopprijs van het pand, in voorkomend geval inclusief btw, dat de ontlener zal betrekken en in voorkomend geval verminderd met de registratiebelasting of registratierechten en de notariskosten voor de aankoop van het pand dat de ontlener zal betrekken, en ten slotte verminderd met een bedrag van 5000 euro.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 166, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.130.De kredietgever bepaalt voor elke woning waarvoor een lening wordt aangevraagd, welke renovatiewerkzaamheden strikt noodzakelijk zijn om de woning te laten beantwoorden aan de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen, die vastgesteld worden met toepassing van artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De ontlener moet het [3 door de kredietgever geraamde]3 bedrag dat noodzakelijk is voor de uitvoering van die [2 werkzaamheden, en voor zover dit meer bedraagt dan 1000 euro,]2 bijlenen om de werkzaamheden uit te voeren. Als de ontlener daardoor insolvabel zou worden, kan er geen lening worden toegestaan.
De renovatiewerkzaamheden, vermeld in het eerste lid, worden uitgevoerd binnen [1 drie]1 jaar na de datum waarop de leningsakte wordt ondertekend. De kredietgever kan die termijn verlengen bij overmacht. Als de werken niet uitgevoerd worden binnen de toegestane termijn of als de woning na de uitvoering van die werken niet beantwoordt aan de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen, die vastgesteld worden met toepassing van artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt de lening door de kredietgever vervroegd opgeëist.
Als de lening wordt aangewend voor een aankoop op plan, of voor de renovatie, verbetering of aanpassing van een woning, wordt de lening aan de ontlener vrijgegeven conform de vordering van de werkzaamheden en de methode die door de kredietgever is bepaald.
Als voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is vereist, betaalt de kredietgever daarvoor alleen gelden uit na voorlegging van die vergunning.
----------
(1)<BVR 2021-10-22/11, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(2)<BVR 2023-09-15/15, art. 15, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
(3)<BVR 2024-07-19/18, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 30-08-2024>
Art. 5.131. De beleende woning moet hoofdzakelijk bestemd zijn voor bewoning. Als de woning ook voor handelsdoeleinden wordt gebruikt, kan de lening alleen worden toegestaan als de waarde, zoals geschat door de kredietgever, van het deel van de woning dat bestemd is voor bewoning, groter is dan de waarde van het deel van de woning dat bestemd is voor handelsdoeleinden. De lening mag daarenboven geen betrekking hebben op de renovatie, verbetering of aanpassing van het deel van de woning dat uitsluitend bestemd is voor handelsdoeleinden.
Zolang de lening niet integraal is terugbetaald, bewoont minstens één van de ontleners de woning waarop de lening betrekking heeft, persoonlijk. Als de woning niet langer bestemd is als hoofdverblijfplaats van een van de ontleners, wordt de lening voortgezet tegen de referentierentevoet die wordt vermeld in de leningsakte en die wordt gebruikt bij het aangaan van de lening, verhoogd met twee procentpunten.
De kredietgever kan een uitzondering toestaan op de plicht tot persoonlijke bewoning, vermeld in het tweede lid, om gewichtige redenen van overmacht. De plicht tot persoonlijke bewoning geldt niet tijdens de duur van de uitvoering van de beleende renovatie-, verbeterings-, of aanpassingswerken.
Art. 5.132. De aanvrager bezorgt de kredietgever bij de aanvraag van de lening op diens vraag alle noodzakelijke gegevens betreffende zijn gezinssamenstelling, zijn inkomen en de rechten die hij in onroerende goederen bezit, met vermelding van de aard en het aandeel van die rechten. Als de aanvrager die gegevens niet bezorgt of als die gegevens onjuist zijn, wordt de lening niet toegestaan.
De ontlener bezorgt de kredietgever bij de herziening van de rentevoet op diens vraag alle noodzakelijke gegevens over zijn gezinssamenstelling en zijn inkomen. Als de ontlener die gegevens niet bezorgt, wordt de lening voortgezet tegen de referentierentevoet, die wordt vermeld in de leningsakte en die wordt gebruikt bij het aangaan van de lening, verhoogd met twee procentpunten.
Als tijdens de duur van de lening blijkt dat de ontlener te kwader trouw onjuiste of onvolledige verklaringen heeft afgelegd, wordt de lening vervroegd opgeëist.
Art. 5.133. De kredietgever staat, op verzoek van de ontlener, een korting op de rentevoet toe voor alle hypothecaire leningen die hij heeft verstrekt, zonder dat de rentevoet met korting minder mag bedragen dan vier derde van de referentierentevoet die van toepassing is op de datum waarop de kredietgever een schriftelijk of digitaal voorstel bezorgt aan de ontlener. De rentevoet met korting mag nooit lager zijn dan 2%. Die rentevoet na de korting is een vaste rentevoet voor de resterende looptijd van de lening. De kredietgever rekent bij het toestaan van die korting een vergoeding aan die gelijk is aan de interest van drie maanden op het openstaande saldo van de lening, berekend aan de rentevoet zonder korting, te verhogen met de dossierkosten. Als de woning waarop de lening betrekking heeft, niet persoonlijk wordt bewoond door een van de ontleners, kan er geen korting worden toegestaan. Een korting op de rentevoet kan ook niet worden toegestaan binnen de eerste 24 maanden na het sluiten van de lening of als de ontlener een betalingsachterstand heeft opgelopen.
Art. 5.134. Ongeacht andersluidende bepalingen in de leningsovereenkomsten die afgesloten zijn voor 1 januari 2014, wordt in voorkomend geval, bij de in die overeenkomsten vermelde vijfjaarlijkse herberekening van de rentevoet, het kind dat niet gedomicilieerd is op het adres van de ontlener maar dat er wel regelmatig verblijft ingevolge de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijke gezag eveneens als persoon ten laste in aanmerking genomen.
Art. 5.135. De kredietgever kan gemotiveerd de lening weigeren aan de aanvrager die bij de kredietgever nog schulden heeft die niet tijdig zijn afgelost, of die bij de kredietgever een financieel verlies heeft veroorzaakt.
Art. 5.135/1.[1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° appartement: [2 ...]2 een zelfstandige woning in een gebouw waarin zich minimaal twee zelfstandige woningen in verschillende bouwlagen boven elkaar bevinden;
2° energielabel: het label dat de energieprestatie van een woning aangeeft en dat blijkt uit een energieprestatiecertificaat;
3° energieprestatiecertificaat: het energieprestatiecertificaat, vermeld in artikel 9.2.1 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
4° niet-energiezuinige eengezinswoning of appartement: een eengezinswoning met een energielabel E of F die in het Vlaamse Gewest ligt en een appartement met een energielabel D, E of F dat in het Vlaamse Gewest ligt, en waarbij dat energielabel blijkt uit een energieprestatiecertificaat dat niet ouder is dan 2019.
§ 2. De kredietgever is er toe gemachtigd om binnen de beschikbare begrotingskredieten een energetische renovatielening toe te kennen samen met de lening, vermeld in punt 1°, aan natuurlijke personen die voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° ze verwerven met een lening, vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 4°, de volle eigendom van een niet-energiezuinige eengezinswoning of een niet-energiezuinig appartement waarvoor de authentieke akte is verleden na 31 december 2020 maar vóór 1 januari 2025;
2° ze verbinden zich tot de grondige energetische renovatie van de eengezinswoning of het appartement, vermeld in punt 1°.
§ 3. De energetische renovatielening heeft een rentevoet van 0% als de ontlener de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, naleeft.
De ontlener realiseert de grondige energetische renovatie van de niet-energiezuinige eengezinswoning of het niet-energiezuinig appartement.
Tegenover de toekenning van een energetische renovatielening met een bedrag van maximaal 30.000 euro verbindt de ontlener zich ertoe om binnen vijf jaar na de datum van de verwerving van de eengezinswoning of het appartement de niet-energiezuinige eengezinswoning energetisch te renoveren tot minstens energielabel C en het niet-energiezuinige appartement tot minstens energielabel B.
Tegenover de toekenning van de energetische renovatielening met een bedrag van maximaal 45.000 euro verbindt de ontlener zich ertoe om binnen vijf jaar na de datum van de verwerving van de eengezinswoning of het appartement de niet-energiezuinige eengezinswoning energetisch te renoveren tot minstens energielabel B en het niet-energiezuinige appartement tot minstens energielabel A.
Tegenover de toekenning van een energetische renovatielening met een bedrag van maximaal 60.000 euro verbindt de ontlener zich ertoe om binnen vijf jaar na de datum van de verwerving van de eengezinswoning de niet-energiezuinige eengezinswoning energetisch te renoveren tot minstens energielabel A.
Met behoud van de toepassing van de termijn van drie jaar, vermeld in artikel 5.130, tweede lid, legt de ontlener binnen vijf jaar na de datum van de authentieke akte van verwerving van de niet-energiezuinige eengezinswoning of het niet-energiezuinige appartement een nieuw energieprestatiecertificaat voor aan de kredietgever.
§ 4. Als de ontlener de voorwaarden, vermeld in paragraaf 3, niet naleeft, is hij op de energetische renovatielening een intrest verschuldigd die gelijk is aan de referentierentevoet bij het aangaan van de lening, vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 4°, verhoogd met twee procentpunten.
De kredietgever brengt de ontlener op de hoogte van de toekomstige maandelijks te betalen aflossing van de energetische renovatielening, verhoogd met de intrest, en vordert het genoten voordeel terug. De kredietgever vordert het genoten voordeel niet terug bij een vervroegde terugbetaling van de lening als gevolg van het overlijden van de ontlener of als gevolg van overmacht.
In afwijking van het tweede lid vordert de kredietgever alleen een percentage van het genoten voordeel terug. Dat percentage bedraagt:
1° 25% als de ontlener zich ertoe heeft verbonden energielabel A te behalen na de grondige energetische renovatie, maar slechts energielabel B heeft behaald, of als de ontlener zich ertoe heeft verbonden energielabel B te behalen na de grondige energetische renovatie, maar slechts energielabel C heeft behaald;
2° 50% als de ontlener zich ertoe heeft verbonden energielabel A te behalen na de grondige energetische renovatie, maar slechts energielabel C heeft behaald.
§ 5. Bij de toekenning van een energetische renovatielening zijn artikel 5.117 tot en met 5.123, artikel 5.125, artikel 5.127 tot en met 5.132 en artikel 5.135 en 5.136 van toepassing.
In afwijking van artikel 5.119 wordt de maximale verkoopwaarde van de eengezinswoning of het appartement verhoogd met 50% van de kostprijs van de werken die worden gefinancierd met de energetische renovatielening.
In afwijking van artikel 5.127 bedraagt de duur van de energetische renovatielening ten hoogste driehonderd maanden. De duur van de energetische renovatielening is niet langer dan de duur van de lening, vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 4°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-10-22/11, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 95, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 5.136.[1 § 1. Ter uitvoering van artikel 5.66/1, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden de volgende persoonsgegevens verwerkt:
1° de voor- en achternaam, de geboorteplaats en -datum, de plaats en datum van overlijden, het geslacht en de nationaliteit van de aanvrager of ontlener en zijn gezinsleden;
2° de burgerlijke staat van de aanvrager of ontlener;
3° de inschrijving van de aanvrager in het bevolkingsregister of op een referentieadres, vermeld in artikel 5.123, § 2;
4° de aanduiding of er personen ten laste zijn, met vermelding van de categorie, vermeld in artikel 5.137, eerste lid, 5°, a), b) of c), waartoe ze behoren;
5° de mate van verwantschap tussen de aanvrager of ontlener en zijn gezinsleden;
6° de aanduiding of de aanvrager of ontlener ernstig gehandicapt is, conform de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c);
7° gegevens van de woning waarvoor een lening wordt aangevraagd als vermeld in artikel 5.121, alsook het adres;
8° de vaststelling of de ontlener een brandverzekering heeft gesloten, vermeld in artikel 5.128;
9° de vaststelling of de werkzaamheden aan de woning, vermeld in artikel 5.130, worden uitgevoerd;
10° de vaststelling of minstens een van de ontleners de woning waarop de lening betrekking heeft, persoonlijk bewoont als vermeld in artikel 5.131;
11° het inkomen van de aanvrager en de ontlener, vermeld in artikel 5.117, eerste lid, 2° ;
12° gegevens voor de berekening van de solvabiliteit van de ontlener, vermeld artikel 5.125;
13° gegevens van de onroerende rechten, vermeld in artikel 5.124;
14° gegevens van de woning waarvoor een energetische renovatielening wordt aangegaan als vermeld in artikel 5.135/1, § 2;
15° het energieprestatiecertificaat, vermeld in artikel 5.135/1, § 3, zesde lid;
16° gegevens over een overmachtssituatie als vermeld in artikel 5.130, tweede lid, artikel 5.131, derde lid, en artikel 5.135/1, § 4, tweede lid.
Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor de doeleinden, worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 2. Met toepassing van artikel [2 6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator]2 vraagt de kredietgever de noodzakelijke informatie op over de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze titel. Als de kredietgever op die manier geen of onvoldoende gegevens verkrijgt, wordt de aanvrager gevraagd de nodige gegevens te bezorgen.
Als uit de verkregen informatie blijkt dat de aanvrager niet meer voldoet aan de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze titel, wordt die vaststelling meegedeeld aan de aanvrager. Die kan dan binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na de mededeling reageren.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Titel 3. Huurwaarborglening
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 5.137.In deze titel wordt verstaan onder:
1° aanvrager: een of meer natuurlijke personen die het aanvraagformulier voor een huurwaarborglening ondertekenen en die ook de huurovereenkomst hebben ondertekend of zullen ondertekenen. Elke natuurlijke persoon die de huurovereenkomst heeft ondertekend of zal ondertekenen, wordt van rechtswege als aanvrager beschouwd;
2° inkomen: de som van de volgende inkomsten die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
3° kredietgever: het VWF;
4° ontlener: een of meer natuurlijke personen aan wie een huurwaarborglening is toegestaan, die zich ertoe verbinden de huurwaarborglening terug te betalen en de andere leningsvoorwaarden na te leven;
5° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de aanvrager gedomicilieerd is en dat minderjarig is of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
b) het kind van de aanvrager dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt;
6° sanctierentevoet: de rentevoet die maandelijks wordt vastgesteld op basis van de evolutie van de OLO20, de lineaire obligatie met een resterende looptijd van twintig jaar, die berekend wordt volgens de modaliteiten, bepaald in artikel 5.126, §1;
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 2°, heeft betrekking op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de toepassing.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt alleen rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Het inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het inkomen betrekking heeft.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 5°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 5°, a) of b), ook een persoon ten laste is als vermeld in het eerste lid, 5°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
De sanctierentevoet, vermeld in het eerste lid, 6°, wordt voor elke huurwaarborglening vastgesteld op de datum van de toekenning van de huurwaarborglening en wordt vermeld in de beslissing tot toekenning van de huurwaarborglening. In afwijking van het eerste lid, 6°, stemt de eerste sanctierentevoet die op 1 januari 2019 door de kredietgever wordt toegepast, overeen met de referentierentevoet die wordt gebruikt bij de toekenning van bijzondere sociale leningen, met toepassing van de bepaling, vermeld in het eerste lid, 6°.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 167, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.138. De kredietgever is ertoe gemachtigd om binnen de machtiging van de begroting aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden een huurwaarborglening toe te staan.
Het krediet bedraagt maximaal het bedrag van de huurwaarborg die bepaald is in de huurovereenkomst en die vastgesteld is conform artikel 37 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.
Art. 5.139. De kredietgever wordt voor de toepassing van dit besluit erkend als kredietgever inzake consumentenkrediet en staat onder toezicht van de toezichthouder.
Hoofdstuk 2. Toekenningsvoorwaarden
Art. 5.140.De aanvrager komt in aanmerking voor een huurwaarborglening als de kredietgever op het ogenblik van de beoordeling voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° hij is ingeschreven in de bevolkingsregisters, vermeld in artikel 1, §1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of hij is ingeschreven op een referentieadres als vermeld in artikel 1, §2, van de voormelde wet;
2° hij beschikt over een inkomen dat de grenzen, vermeld in [2 het vierde lid]2, niet overschrijdt;
3° hij heeft geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
4° hij heeft geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of perceel, bestemd voor woningbouw;
5° hij heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
6° hij heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat hij zelf volledig of gedeeltelijk in vruchtgebruik heeft gegeven;
7° hij blijkt na nazicht van de Centrale voor kredieten aan particulieren niet geregistreerd te staan met een betalingsachterstand;
8° hij huurt een woning in het Vlaamse Gewest op basis van titel 2 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 of legt daarvan een ontwerphuurovereenkomst voor;
9° de woning, vermeld in punt 8°, is geen sociale huurwoning [1 ...]1;
10° de huurovereenkomst, vermeld in punt 8°, is maximaal drie maanden geleden ondertekend op het ogenblik van de aanvraag.
Als het inkomen van de aanvrager niet vastgesteld kan worden door de kredietgever op basis van een aanslagbiljet, verklaart de aanvrager met een verklaring op erewoord dat zijn inkomen de grenzen, vermeld in het eerste lid, 2°, niet overschrijdt.
In afwijking van het eerste lid, 3°, 4°, 5° en 6°, komt de aanvrager in aanmerking voor een huurwaarborglening als hij:
1° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom heeft als de vermelde personen de huurovereenkomst niet mee hebben ondertekend of mee zullen ondertekenen;
2° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een volledig recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, als de vermelde personen de huurovereenkomst niet mee hebben ondertekend of mee zullen ondertekenen;
3° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijkepartner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft gegeven als de vermelde personen de huurovereenkomst niet mee hebben ondertekend of mee zullen ondertekenen;
4° een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, kosteloos gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
5° een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
6° een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.
[2 De grenzen, vermeld in het eerste lid, 2А, zijn vastgesteld op:
1° 28.167 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 30.795 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in het eerste lid, 2А, c), en die geen andere personen ten laste heeft;
3° 42.247 euro voor andere personen, verhoogd met 2.630 euro per persoon ten laste.
De bedragen, vermeld in het vierde lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004) naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 119 voor juni 2012. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-12-08/12, art. 23, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 5.141. In afwijking van artikel 5.140 kan er geen huurwaarborglening toegekend worden als:
1° aan de aanvrager al eerder twee huurwaarborgleningen zijn toegekend, waarvan de terugbetalingstermijn nog niet verstreken is;
2° de aanvrager een betalingsachterstand heeft bij een eerder verleende huurwaarborglening;
3° een eerder verleende huurwaarborglening conform artikel 5.149 vervroegd opgeëist is en er is nog geen termijn van drie maanden verstreken sinds de volledige vervroegde terugbetaling na die opeising.
Hoofdstuk 3. Aanvraagprocedure
Art. 5.142. De aanvrager doet zijn aanvraag met een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier dat hij op elektronische wijze, met de post of door persoonlijke afgifte aan de kredietgever bezorgt. Door de aanvraag in te dienen gaat de aanvrager akkoord met de terugbetalingsvoorwaarden als de huurwaarborglening toegekend wordt door de kredietgever.
De kredietgever stelt een model van het aanvraagformulier vast en bepaalt daarin welke stukken de aanvrager moet bijvoegen.
De kredietgever is vrijgesteld van de verplichtingen, vermeld in artikel VII.70 van het Wetboek van Economisch Recht.
De kredietgever kan bij de aanvraag of toekenning van een huurwaarborglening geen dossierkosten of vergoedingen aanrekenen aan de aanvrager.
Art. 5.143. De kredietgever beoordeelt binnen twee werkdagen nadat hij het aanvraagformulier heeft ontvangen, de volledigheid van de aanvraag.
Als de aanvraag onvolledig is of niet ondertekend is door de aanvrager, meldt de kredietgever de aanvrager binnen twee werkdagen nadat hij het aanvraagformulier heeft ontvangen, welke stukken of elementen ontbreken.
Art. 5.144. §1. Als de aanvrager bij de aanvraag een huurovereenkomst of, als die nog niet voorhanden is, een ontwerphuurovereenkomst voegt, voegt hij daarnaast een van de volgende bewijsstukken toe:
1° een bewijs waaruit blijkt dat hij een geïndividualiseerde rekening bij een financiële instelling op zijn naam, vermeld in artikel 37, §1, derde lid, van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, heeft geopend;
2° een bewijs waaruit blijkt dat hij een zakelijke zekerheidsstelling bij een financiële instelling op zijn naam, vermeld in artikel 37, §1, derde lid, van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, zal aangaan.
De kredietgever beoordeelt uiterlijk binnen tien werkdagen nadat de aanvraag volledig is of de aanvrager voldoet aan de toekenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.140, en hij brengt de aanvrager daarvan binnen die termijn op de hoogte.
§2. Als de kredietgever oordeelt dat de aanvraag voldoet aan de toekenningsvoorwaarden, wordt de huurwaarborglening verleend volgens de terugbetalingsvoorwaarden die de kredietgever heeft opgesteld.
Het bedrag van de huurwaarborglening bedraagt maximaal 1.800 euro, te verhogen met 12,5% per persoon ten laste en maximaal te verhogen met 50%.
Het bedrag of, in voorkomend geval, het verhoogde bedrag, vermeld in het tweede lid, wordt verhoogd met 10% als de woning op het grondgebied van een van de volgende gemeenten ligt:
1° de grootsteden Antwerpen en Gent;
2° de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout;
3° alle gemeenten in het grootstedelijk gebied Antwerpen: Aartselaar, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem en Zwijndrecht;
4° alle gemeenten in het grootstedelijk gebied Gent: De Pinte, Destelbergen, Evergem, Melle, Sint-Martens-Latem en Merelbeke;
5° alle gemeenten in het arrondissement Halle-Vilvoorde;
6° Bertem, Huldenberg, Kortenberg en Tervuren.
Het bedrag van 1.800 euro, vermeld in het tweede lid, wordt gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 105,84 van oktober 2017. Het wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober, die voorafgaat aan de aanpassing, en afgerond naar het hogere tiental.
De kredietgever stort het bedrag van de huurwaarborglening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, op de geïndividualiseerde rekening bij een financiële instelling op naam van de aanvrager, vermeld in artikel 37, §1, derde lid, van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 of op de rekening van de financiële instelling waar de zakelijke zekerheidstelling, vermeld in artikel 37, §1, derde lid, van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, is aangegaan. Als de aanvrager wordt begeleid door het OCMW en het OCMW al een huurwaarborg heeft verstrekt, stort de kredietgever het bedrag van de huurwaarborglening aan het OCMW.
Als de huurwaarborglening wordt verleend, is de ontlener verplicht zich binnen drie maanden nadat de huurovereenkomst is ingegaan, te domiciliëren op het adres van de huurwoning.
§3. Als de kredietgever oordeelt dat de aanvraag niet voldoet aan de toekenningsvoorwaarden, deelt hij de voorwaarden die niet vervuld zijn, mee aan de aanvrager.
De aanvrager kan beroep aantekenen bij de toezichthouder tegen de beslissing van de kredietgever dat hij niet voldoet aan de toekenningsvoorwaarden. Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid met een aangetekende brief ingediend binnen een vervaltermijn van dertig kalenderdagen vanaf de postdatum van de brief waarmee de beslissing is gemeld. De toezichthouder beoordeelt de gegrondheid van het beroep en bezorgt zijn beoordeling aan de aanvrager en de kredietgever binnen twee weken vanaf de datum van de afgifte op de post van de aangetekende brief van de aanvrager. Als de toezichthouder het beroep gegrond beoordeelt, kent de kredietgever de huurwaarborglening toe.
Art. 5.145. Als de aanvrager bij de aanvraag geen huurovereenkomst of ontwerphuurovereenkomst voegt, beoordeelt de kredietgever uiterlijk binnen tien werkdagen nadat de aanvraag volledig is of de aanvrager voldoet aan de toekenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.140, eerste lid, 1° tot en met 7°, en brengt hij de aanvrager daarvan binnen die termijn op de hoogte. Artikel 5.144, §3, is van overeenkomstige toepassing.
Als de aanvrager op basis van het eerste lid van de kredietgever de bevestiging heeft gekregen dat hij voldoet aan de toekenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.140, eerste lid, 1° tot en met 7°, kan hij binnen drie maanden na ontvangst van de bevestiging een huurovereenkomst of, als die nog niet voorhanden is, een ontwerphuurovereenkomst bezorgen aan de kredietgever. Hij voegt daarbij ook een van de volgende bewijsstukken:
1° het bewijs waaruit blijkt dat hij een geïndividualiseerde rekening bij een financiële instelling op zijn naam, vermeld in artikel 37, §1, derde lid, van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, heeft geopend;
2° een bewijs waaruit blijkt dat hij een zakelijke zekerheidsstelling bij een financiële instelling op zijn naam, vermeld in artikel 37, §1, derde lid, van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, zal aangaan.
De kredietgever beoordeelt in dat geval uiterlijk binnen drie werkdagen na ontvangst van de huurovereenkomst of ontwerphuurovereenkomst of de aanvrager voldoet aan de toekenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.140, eerste lid, 8° tot en met 10° en hij brengt de aanvrager daarvan binnen die termijn op de hoogte. Artikel 5.144, §2 en §3, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Terugbetaling
Art. 5.146. §1. De ontlener betaalt de huurwaarborglening terug in vierentwintig maanden volgens de door de kredietgever meegedeelde aflossingstabel.
De verplichting tot terugbetaling vangt aan uiterlijk de tiende dag van de maand die volgt op de storting van het bedrag van het krediet, vermeld in artikel 5.144, §2, vijfde lid.
§2. Op gemotiveerd verzoek van de ontlener kan de kredietgever de termijn voor de terugbetaling met zes maanden verlengen en het verschuldigde maandbedrag daaraan aanpassen.
Op gemotiveerd verzoek van de ontlener kan de kredietgever in uitzonderlijke gevallen een uitstel van betaling toestaan. De termijn waarin de lening moet worden terugbetaald, wordt daarmee verlengd.
De ontlener kan beroep aantekenen bij de toezichthouder tegen de beslissingen van de kredietgever, vermeld in het eerste en tweede lid. Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid met een aangetekende brief ingediend binnen een vervaltermijn van dertig kalenderdagen vanaf de postdatum van de brief waarmee de beslissing is gemeld. De toezichthouder beoordeelt de gegrondheid van het beroep en bezorgt zijn beoordeling aan de ontlener en de kredietgever binnen drie weken vanaf de datum van de afgifte op de post van de aangetekende brief van de ontlener. Als de toezichthouder het beroep gegrond beoordeelt, kent de kredietgever de gevraagde verlenging of uitstel van betaling toe.
Art. 5.147. Als de ontlener een betalingsachterstand van twee vervallen maandelijkse afbetalingen heeft, brengt de kredietgever het OCMW van de woonplaats van de ontlener binnen drie werkdagen op de hoogte. Het OCMW biedt hulp aan op de meest aangewezen wijze en binnen het kader van zijn wettelijke opdracht.
Art. 5.148.Als de ontlener de verplichting, vermeld in artikel 5.144, §2, zesde lid, niet nakomt, is hij een intrest verschuldigd van vier derde van de sanctierentevoet tot wanneer hij die verplichting nakomt. De aldus vastgestelde rentevoet mag nooit lager dan twee procent zijn.
Het uitstaande krediet wordt van rechtswege opeisbaar als de ontlener verzuimt ten minste twee vervallen maandelijkse afbetalingen of een bedrag dat gelijk is aan twintig procent van het nog terug te betalen totaalsaldo, te betalen en hij één maand nadat hij een aangetekende zending met ingebrekestelling ontvangen heeft, zijn verplichtingen niet is nagekomen. De ontlener is in afwachting van de vervroegde terugbetaling een intrest van twee procent op jaarbasis verschuldigd.
[1 Als de ontlener tegelijk de verplichting, vermeld in artikel 5.144, § 2, zesde lid, niet nakomt, is de rentevoet, vermeld in het eerste lid, van toepassing.]1
Als de ontlener na de vervroegde opeisbaarheid, vermeld in het tweede lid, de vervallen maandelijkse afbetalingen en verschuldigde intresten aanzuivert, vervalt de van rechtswege vervroegde opeisbaarheid. De kredietgever deelt de ontlener mee dat de huurwaarborglening niet langer vervroegd opgeëist is en dat de aflossingstabel, vermeld in artikel 5.146, §1, eerste lid, opnieuw van toepassing is.
----------
(1)<BVR 2023-08-31/06, art. 8, 023; Inwerkingtreding : 28-09-2023>
Art. 5.149. Als blijkt dat de ontlener de huurwaarborglening heeft verkregen op basis van onjuiste of onvolledige verklaringen, afgelegd te kwader trouw, wordt de huurwaarborglening vervroegd opgeëist en is de ontlener in afwachting van de vervroegde terugbetaling een intrest van vier derde van de sanctierentevoet verschuldigd. De aldus vastgestelde rentevoet is nooit lager dan 2%.
Art. 5.150. Artikel VII.166, §4, van het Wetboek van Economisch Recht is niet van toepassing op de huurwaarborglening.
Hoofdstuk 5. Onderzoek naar het voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen en de bescherming van de persoonsgegevens
Art. 5.151.[1 § 1. Ter uitvoering van artikel 5.68/1, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden de volgende persoonsgegevens verwerkt:
1° de voor- en achternaam, de geboorteplaats en -datum, de plaats en datum van overlijden, het geslacht en de nationaliteit van de aanvrager;
2° de burgerlijke staat van de aanvrager;
3° de aanduiding of er personen ten laste zijn, met vermelding van de categorie, vermeld in artikel 5.137, eerste lid, 5°, a), b) of c), waartoe ze behoren;
4° de aanduiding of de aanvrager ernstig gehandicapt is, conform de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c);
5° de vaststelling of de aanvrager is ingeschreven in de bevolkingsregisters als vermeld in artikel 5.140, eerste lid, 1° ;
6° gegevens over het inkomen van de aanvrager als vermeld in artikel 5.137, eerste lid, 2° ;
7° de vaststelling dat de aanvrager een betalingsachterstand als vermeld in artikel 5.140, eerste lid, 7°, heeft;
8° gegevens over eerdere huurwaarborgleningen als vermeld in artikel 5.141;
9° gegevens uit de huurovereenkomst waarvoor een aanvraag wordt ingediend;
10° gegevens over de huurwaarborgrekening, vermeld in artikel 5.144, § 1, eerste lid, of artikel 5.145, tweede lid;
11° gegevens over de onroerende rechten, vermeld in artikel 5.140, eerste lid, 3°, 4°, 5° en 6°, en derde lid.
Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor de doeleinden, worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 2. Met toepassing van artikel [2 III.68 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018" vervangen door de zinsnede "6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator]2 vraagt de kredietgever de noodzakelijke informatie op over de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in deze titel. Als de kredietgever op die manier geen of onvoldoende gegevens verkrijgt, wordt de aanvrager of de ontlener gevraagd de nodige gegevens te bezorgen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Titel 4. Verzekering gewaarborgd wonen
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 5.152.In deze titel wordt verstaan onder:
1° aanvraagdatum: de datum waarop de aanvraag van de verzekering is ingediend conform artikel 5.157 en die vermeld staat in de ontvangstmelding van [2 het VWF]2;
2° aanvrager: de lener die de verzekering gewaarborgd wonen aanvraagt conform artikel 5.157;
3° gemiddeld maandelijks netto-inkomen:
a) van een werknemer: het gemiddelde over de laatste zes maanden die aan de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid voorafgaan, van het bruto belastbare maandloon, verminderd met het personenbelastingtarief dat erop van toepassing is. Voor seizoenarbeid wordt het gemiddelde berekend over de laatste twaalf maanden;
b) van een zelfstandige: het twaalfde deel van het nettoresultaat van het laatst beschikbare aanslagjaar, verlaagd met de basisbelasting en verhoogd met de belastingvermindering op de belastingvrije sommen. Als bij de laatst beschikbare aanslag het huwelijksquotiënt is toegepast, wordt het nettoresultaat bovendien verminderd met de basisbelasting voor de partner en verhoogd met de belastingvermindering op de belastingvrije som voor de partner;
4° inkomen: het aan de personenbelasting onderworpen inkomen van de lener;
5° lener: een of meer natuurlijke personen die de hypothecaire lening aangaan;
6° lening: een hypothecair krediet als vermeld in artikel I.9, 53° /1°, van het Wetboek Economisch Recht, gewaarborgd door een hypotheek of een voorrecht op de te kopen of te bouwen woning;
7° nettovervangingsinkomen: het brutovervangingsinkomen, verminderd met het personenbelastingtarief dat erop van toepassing is;
8° persoon ten laste:
a) het inwonende kind dat op de datum van de aanvraag van de verzekering geen achttien jaar is of [1 dat op die datum recht geeft op gezinsbijslagen]1;
b) de aanvrager of een familielid dat deel uitmaakt van zijn gezin en met hem de woning betrekt of zal betrekken, als de aanvrager of het familielid als ernstig gehandicapt wordt beschouwd conform het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 1988 tot bepaling van de attesten die in aanmerking worden genomen om een ernstige handicap vast te stellen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 168, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 96, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.153.[1 Onder de voorwaarden en voor de bedragen, vermeld in deze titel, neemt het VWF de premies ten laste van een verzekering voor de volgende risico's:
1° het risico van de werknemer die ten gevolge van onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid niet in staat is de contractuele verplichtingen na te komen die voortvloeien uit een lening voor de bouw, de koop, de koop met renovatie of de renovatie van zijn enige woning;
2° het risico van de zelfstandige die ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet in staat is de contractuele verplichtingen na te komen die voortvloeien uit een lening voor de bouw, de koop, de koop met renovatie of de renovatie van zijn enige woning;
3° het risico van de zelfstandige die ten gevolge van de onvrijwillige stopzetting van zijn zelfstandige activiteit niet in staat is de contractuele verplichtingen na te komen die voortvloeien uit een lening voor de bouw, de koop, de koop met renovatie of de renovatie van zijn enige woning.
Het VWF besteedt de verzekering, vermeld in het eerste lid, uit aan een verzekeraar, die een geregelde verslaggeving en de nodige controlemogelijkheden biedt aan het VWF.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 97, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. Voorwaarden
Art. 5.154. De aanvrager van een verzekering gewaarborgd wonen voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° een lening sluiten om een woning die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.155, §1:
a) te bouwen, met inbegrip van vervangingsbouw;
b) te kopen;
c) te kopen en te renoveren;
d) te renoveren;
2° niet arbeidsongeschikt zijn op de aanvraagdatum en de twaalf maanden die voorafgaan aan de aanvraagdatum, met uitzondering van onderbrekingen door het wettelijk zwangerschapsverlof en het profylactisch verlof;
3° op de aanvraagdatum en gedurende twaalf volledige maanden die voorafgaan aan de aanvraagdatum zonder onderbrekingen een beroepsactiviteit uitoefenen, waaronder wordt verstaan:
a) als de aanvrager een werknemer is en op de aanvraagdatum minstens in een deeltijdse betrekking werkt met een contract van onbepaalde duur waarvan de proefperiode al voltooid is of met een tijdelijk contract of op basis van een uitzendcontract, gedurende twaalf volledige maanden die voorafgaan aan de aanvraagdatum, ononderbroken verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van korte onderbrekingen waarvan de totale duur gedurende twaalf maanden die voorafgaan aan de aanvraagdatum niet meer bedraagt dan tien dagen. Voor de werknemer in het onderwijs wordt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming beschouwd als werkgever en worden onderbrekingen van de arbeidsovereenkomst tijdens de maanden juli en augustus met uitgestelde bezoldiging gelijkgesteld met gewerkte periodes;
b) als de aanvrager een zelfstandige is, op de aanvraagdatum zijn zelfstandige activiteit gedurende minstens twaalf maanden in hoofdberoep uitoefenen.
De volgende leningen en personen komen niet in aanmerking voor de verzekering gewaarborgd wonen:
1° leningen waarvan de eerste kapitaalsopname plaatsvindt voor 1 april 2008;
2° leningen waarvan de eerste kapitaalsopname heeft plaatsgevonden meer dan een jaar voor de aanvraagdatum, behalve als die opname dateert van 1 april 2008 tot 1 juli 2008 en de aanvraag conform artikel 5.157, §1, uiterlijk op 1 juli 2009 wordt ingediend;
3° het gedeelte van een lening dat betrekking heeft op de vervanging van een andere hypothecaire lening;
4° leningen waarvan het geleende bedrag minder bedraagt dan:
a) 50.000 euro als het gaat over een lening voor het bouwen, het kopen, of het kopen en renoveren van een woning;
b) 25.000 euro als het gaat over een lening voor het renoveren van een woning;
5° het gedeelte van een lening dat wordt gesloten op naam van een rechtspersoon of dat bestemd is voor een gebouw of een deel van een gebouw dat gebruikt wordt voor handels- of beroepsdoeleinden;
6° leningen die alleen bestemd zijn voor de financiering van de aankoop van een bouwgrond;
7° overbruggingskredieten;
8° personen die voor dezelfde woning een verzekeringsdekking hebben genoten op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 1998 betreffende de verzekering tegen inkomensverlies door onvrijwillige werkloosheid en arbeidsongeschiktheid bij hypothecaire leningen voor de bouw, de koop, de renovatie of de koop met renovatie van bepaalde woningen in het Vlaamse Gewest;
9° personen die voor dezelfde woning een verzekeringsdekking hebben genoten op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de verzekering gewaarborgd wonen;
10° personen die voor dezelfde woning een verzekeringsdekking hebben genoten op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2008 betreffende de verzekering gewaarborgd wonen;
11° personen die voor dezelfde woning een verzekeringsdekking hebben gekregen op basis van deze titel;
12° de lener die een lening aangaat voor het bouwen van een woning, met inbegrip van vervangingsbouw, waarvan het peil van primair energieverbruik, vermeld in artikel 1.1.3, 99°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, hoger is dan E70, voor zover het inkomen, vastgesteld op basis van het laatst gekende aanslagbiljet, meer bedraagt dan:
a) 35.000 euro voor een alleenstaande;
b) 50.000 euro voor wettelijk of feitelijk samenwonenden, te verhogen met 2.800 euro per persoon ten laste;
c) 50.000 euro voor een alleenstaande met een persoon ten laste, te verhogen met 2.800 euro per persoon ten laste vanaf de tweede persoon ten laste.
De bedragen, vermeld in het tweede lid, 12°, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 104,32 van oktober 2006. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober, die voorafgaat aan de aanpassing en afgerond naar het hogere tiental.
Art. 5.155.§1. De woning die de aanvrager bouwt, koopt, koopt en renoveert of renoveert, moet bestemd zijn om er zijn hoofdverblijfplaats te vestigen.
[2 Conform artikel 5.71, § 2, 3°,]2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 mag de lener geen andere woning dan de woning, vermeld in het eerste lid, volledig in volle eigendom bezitten, tenzij die woning ongeschikt is.
De verkoopwaarde van de woning mag, eventueel na de uitvoering van de geplande werkzaamheden, niet hoger zijn dan 320.000 euro. De kredietinstelling raamt de verkoopwaarde bij het afsluiten van de hypothecaire lening.
[1 Het bedrag van 320.000 euro, vermeld in het derde lid, wordt verhoogd met 15% als de woning gelegen is in een gemeente die is opgenomen in cluster 1 of cluster 2 van de lijst die is opgenomen in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd.]1
De bedragen vermeld in het derde en vierde lid, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 108,26 van oktober 2018. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober, die voorafgaat aan de aanpassingen, en afgerond naar het hogere tiental.
§2. Op de aanvraagdatum moet de aanvrager de hypothecaire leningen bundelen waarvoor hij verzekerd wil worden.
----------
(1)<BVR 2020-09-11/17, art. 7.1, 008; Inwerkingtreding : 15-06-2021>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 98, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3. Verzekering
Art. 5.156. De verzekeringsdekking vangt aan op de aanvraagdatum en loopt gedurende tien jaar of tot op het ogenblik dat de verzekerde de gehypothekeerde woning niet meer bewoont.
De looptijd van de verzekering kan niet worden opgeschort.
Art. 5.157.§1. De aanvraag [1 wordt elektronisch ingediend bij het VWF met het daarvoor bestemde elektronische formulier, dat wordt opgemaakt door het VWF]1 en bevat de volgende stukken:
1° een door de aanvrager ondertekende en gedateerde verklaring over:
a) de aard van de verrichting waarvoor hij de lening heeft aangegaan;
b) de bestemming van de woning als hoofdverblijfplaats gedurende de looptijd van de verzekering;
c) zijn volledige arbeidsgeschiktheid en zijn goede gezondheid;
2° het bewijs dat de aanvrager een beroepsactiviteit uitoefent, inzonderheid:
a) als hij een werknemer is: een attest van zijn werkgever waarin die bevestigt dat de aanvrager op het ogenblik van de aanvraag van de verzekering minstens deeltijds in zijn bedrijf werkt. De tijdelijke leerkracht legt de nodige werkattesten voor van het schoolbestuur of centrumbestuur waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 5.154, eerste lid, 3°, a);
b) als hij een zelfstandige is, een attest van het sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen waarin die instelling bevestigt dat de aanvrager op het ogenblik van de aanvraag voor de verzekering sinds ten minste twaalf maanden zijn zelfstandige activiteit in hoofdberoep uitoefent;
3° een door de kredietinstelling opgemaakte tabel van de maandelijkse lasten van de lening en een document van de kredietinstelling met het refertenummer van de betreffende lening. Bij leningen met variabele interestvoet wordt gerekend met de interestvoet die van toepassing was op het ogenblik dat de lening gesloten is;
4° een verklaring van de kredietinstelling dat ze op de hoogte is van het bestaan van de verzekering en dat ze de hypothecaire schuldenaars zal ontlasten van alle betalingen die ze ter uitvoering van de verzekering in de toekomst zal ontvangen en dat ze er zich toe verbindt ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen aan de verzekeraar terug te storten op eenvoudig verzoek;
5° de raming door de kredietinstelling van de verkoopwaarde van de woning, eventueel na de uitvoering van de geplande werkzaamheden;
6° als de lening betrekking heeft op het bouwen van een woning, met inbegrip van vervangingsbouw:
a) een kopie van het laatst bekende aanslagbiljet voor de personenbelasting;
b) een kopie van de startverklaring, vermeld in artikel 11.1.7 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, waaruit het peil van primair energieverbruik blijkt dat voor de woning wordt nagestreefd.
Het [1 VWF]1 vraagt bij de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën en het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap digitaal de noodzakelijke gegevens op over de naleving door de lener van de voorwaarden, vermeld in artikel 5.154, tweede lid, 12°, en artikel 5.155, §1, tweede lid.
Het [1 VWF]1 vraagt bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid digitaal de noodzakelijke gegevens op over de naleving door de aanvrager van de voorwaarden, vermeld in artikel 5.154, eerste lid, 2° en 3°.
§2. Het [1 VWF stuurt met een elektronisch bericht of per brief als de aanvrager daar expliciet om vraagt,]1 binnen vijftien [1 ...]1 werkdagen een ontvangstmelding waarin de datum van ontvangst, het dossiernummer en de behandelingsprocedure, met inbegrip van de bepaling van paragraaf 3, tweede lid, worden meegedeeld.
§3. [1 Binnen dertig werkdagen nadat de ontvangstmelding, vermeld in paragraaf 2, verstuurd is, meldt het VWF met een elektronisch bericht of per brief, als de aanvrager daar expliciet om vraagt, aan de aanvrager dat het aanvraagdossier volledig is of verzoekt het de aanvrager de ontbrekende stukken in te dienen. De aanvrager vervolledigt zijn aanvraag binnen een termijn van twee maanden nadat hij op de hoogte is gebracht door het VWF. Zodra het dossier vervolledigd is, wordt de aanvrager daarvan door het VWF op de hoogte gebracht met een elektronisch bericht of per brief, als de aanvrager daar expliciet om vraagt.
Als de aanvrager in gebreke blijft, meldt het VWF met een elektronisch bericht of per brief, als de aanvrager daar expliciet om vraagt, dat aan zijn aanvraag voor de verzekering definitief geen gevolg wordt gegeven omdat zijn reactie uitblijft. Hij kan later geen nieuwe aanvraag meer indienen.]1
§4. [1 Binnen negentig werkdagen na de datum van de melding dat de aanvraag volledig is, beslist het VWF of de aanvrager in aanmerking komt voor de verzekering. Als de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.71 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en deze titel, kent het VWF de verzekering gewaarborgd wonen toe.
De aanvrager wordt daarvan met een elektronisch bericht of per brief, als de aanvrager daar expliciet om vraagt, op de hoogte gebracht binnen dezelfde termijn. De verzekeraar wordt ook binnen dezelfde termijn op de hoogte gebracht.
Het uitblijven van een beslissing van het VWF binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld met een weigering.]1
§5. [1 Tegen de beslissing, vermeld in paragraaf 4, kan met een elektronisch bericht of per aangetekende brief een intern beroep worden ingesteld bij het orgaan of de persoon die binnen het VWF met het dagelijks bestuur is belast, binnen zestig dagen na de betekening van de beslissing of na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 4.
Het VWF beslist of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.71 van de Vlaamse Codex Wonen en deze titel, binnen een termijn van zestig dagen na de datum van ontvangst van het elektronisch bericht of de aangetekende brief van de aanvrager, vermeld in het eerste lid. Het betekent zijn beslissing in beroep aan de aanvrager met een elektronisch bericht of per brief als de aanvrager daar expliciet om verzoekt.
Bij ontstentenis van een beslissing binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd en komt de aanvrager in aanmerking voor de verzekering.]1
[1 § 6. Na het doorlopen van het intern beroep, vermeld in paragraaf 5, kan de aanvrager van wie werd geoordeeld dat zijn aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.71 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en deze titel, met het daarvoor bestemde elektronische formulier een gemotiveerd verhaal indienen bij de toezichthouder binnen zestig dagen na de betekening van de beslissing, vermeld in paragraaf 5, tweede lid.
De toezichthouder beoordeelt de gegrondheid van het verhaal en beslist of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.71 van de Vlaamse Codex Wonen en deze titel, binnen een termijn van 60 dagen na de datum van ontvangst van het elektronische formulier van de aanvrager, vermeld in het eerste lid. Hij bezorgt zijn beslissing aan het VWF en de aanvrager.
Als de toezichthouder het verhaal gegrond verklaart, kent het VWF de verzekering gewaarborgd wonen toe.
Bij ontstentenis van een beslissing binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, wordt de toezichthouder geacht het verhaal gegrond te hebben verklaard. De aanvrager wordt geacht toegelaten te zijn tot de verzekering gewaarborgd wonen.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 99, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4. Tegemoetkoming
Art. 5.158.§ 1. De verzekeraar komt tegemoet in de aflossing van de hypothecaire lasten van de verzekerde nadat een wachttijd van drie maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid voltooid en door de verzekerde aangetoond is. [1 De verzekeraar komt niet tegemoet in de aflossing van de hypothecaire lasten van de verzekerde als de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte]1.
§ 2. De verzekeraar komt tegemoet in de aflossing van de hypothecaire lasten van de verzekerde werknemer die onvrijwillig werkloos is geworden nadat een wachttijd van drie maanden ononderbroken onvrijwillige volledige werkloosheid voltooid en door de verzekerde aangetoond is.
De verzekerde heeft recht op de tegemoetkomingen ingevolge onvrijwillige volledige werkloosheid gedurende maximaal achttien opeenvolgende maanden.
Om in aanmerking te komen voor een volgende periode van tegemoetkomingen, moeten voltijdse of deeltijdse arbeidsprestaties in het kader van een arbeidsovereenkomst worden aangetoond gedurende een periode van minimaal drie volledige maanden na de eerste periode van achttien maanden waarin de tegemoetkoming genoten werd. De berekeningswijze, vermeld in artikel 5.160, §2, blijft in dat geval onverminderd gelden.
§ 3. De verzekeraar komt tegemoet in de aflossing van de hypothecaire lasten van de verzekerde zelfstandige die zijn zelfstandige activiteit onvrijwillig heeft moeten stopzetten en voor wie het overbruggingsrecht geldt, vermeld in artikel 3 van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen. De verzekerde heeft recht op de tegemoetkoming ingevolge onvrijwillige stopzetting van de zelfstandige activiteit voor de periode waarin het overbruggingsrecht wordt uitbetaald.
§ 4. De verzekeraar komt tegemoet in de aflossing van de hypothecaire lasten van de verzekerde zelfstandige die zijn zelfstandige activiteit heeft stopgezet en recht heeft op een werkloosheidsvergoeding, nadat een wachttijd van drie maanden ononderbroken onvrijwillige volledige werkloosheid voltooid en door de verzekerde aangetoond is.
De verzekerde heeft recht op de tegemoetkomingen ingevolge onvrijwillige volledige werkloosheid gedurende maximaal achttien opeenvolgende maanden.
Om in aanmerking te komen voor een volgende periode van tegemoetkomingen, worden voltijdse of deeltijdse arbeidsprestaties in het kader van een arbeidsovereenkomst aangetoond gedurende een periode van minimaal drie volledige maanden na de eerste periode van achttien maanden waarin de tegemoetkoming is verkregen. De berekeningswijze, vermeld in artikel 5.160, §2, blijft in dat geval onverminderd gelden.
§ 5. De verzekeraar komt tegemoet in de aflossing van de hypothecaire lasten gedurende maximaal 36 maanden. De periode van tegemoetkoming eindigt op het ogenblik dat de periode waarin het overbruggingsrecht wordt uitbetaald eindigt, of als de verzekerde niet langer onvrijwillig werkloos of arbeidsongeschikt is.
Als de periode van onvrijwillige werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of de periode van uitbetaling van het overbruggingsrecht eindigt tijdens de eerste vijftien dagen van een kalendermaand, wordt voor die maand geen tegemoetkoming verleend. In het andere geval wordt een tegemoetkoming voor de hele maand gegeven.
De periode van tegemoetkoming kan langer zijn dan de periode van de verzekering. Als de periode van maximaal achttien opeenvolgende maanden, vermeld in paragraaf 2, tweede lid en paragraaf 4, tweede lid, zich uitstrekt voorbij de periode van verzekering, is een volgende periode van tegemoetkoming, vermeld in paragraaf 2, derde lid en paragraaf 4, derde lid, uitgesloten.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 5.159. De tegemoetkomingen worden maandelijks uitgekeerd. De begunstigde is de kredietinstelling waarbij de verzekerde zijn lening heeft gesloten.
Art. 5.160. §1. Het bedrag van de tegemoetkoming is afhankelijk van de hypothecaire lasten van de verzekerde, het gemiddelde maandelijkse netto-inkomen tijdens de periode die voorafgaat aan de periode van onvrijwillige werkloosheid, stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid en het nettovervangingsinkomen tijdens de periode van onvrijwillige werkloosheid, stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid.
De maandelijkse afbetaling is gelijk aan een twaalfde deel van het geheel van de financiële verplichtingen die de verzekerde in de loop van een jaar verschuldigd is. Bij een lening met schuldsaldoverzekering omvat dat geheel de interestlasten, de aflossingen van het kapitaal en de premie voor de schuldsaldoverzekering. Bij een lening met een gemengde levensverzekering bestaat het geheel uit de interesten en de premie voor de gemengde levensverzekering.
Het bedrag van de tegemoetkoming is niet groter dat het werkelijk geleden inkomensverlies. Het werkelijk geleden inkomensverlies van de verzekerde is gelijk aan het verschil van het gemiddelde maandelijkse netto-inkomen en het maandelijkse nettovervangingsinkomen tijdens de periode van onvrijwillige werkloosheid, de stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid.
Het bedrag van de maandelijkse tegemoetkoming bedraagt maximaal vijfhonderd euro. Dat bedrag wordt verhoogd tot maximaal zeshonderd euro als de lening betrekking heeft op de bouw van een woning, met inbegrip van vervangingsbouw, waarvan het peil van primair energieverbruik, vermeld in artikel 1.1.3, 99°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, lager is of gelijk is aan E70 en de lener voldoet aan de inkomensgrenzen, vermeld in artikel 5.154, tweede lid, 12°.
§2. Het bedrag van de maandelijkse tegemoetkoming is daarnaast afhankelijk van de gecumuleerde duur van de periodes van onvrijwillige werkloosheid, stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid gedurende de volledige looptijd van de verzekering.
Voor de eerste twaalf maanden van onvrijwillige werkloosheid, stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid waarin de tegemoetkoming wordt genoten, wordt de maandelijkse tegemoetkoming beperkt tot 70% van de maandelijkse afbetaling.
Voor de volgende twaalf maanden van onvrijwillige werkloosheid, stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid waarin de tegemoetkoming wordt genoten, wordt de tegemoetkoming beperkt tot 56% van de maandelijkse afbetaling.
Voor de daaropvolgende twaalf maanden van vergoede onvrijwillige werkloosheid, stopzetting van de zelfstandige activiteit of arbeidsongeschiktheid wordt de tegemoetkoming beperkt tot 42% van de maandelijkse afbetaling.
§3. De uitbetaling wordt in elk geval stopgezet met ingang van de maand die volgt op de volledige terugbetaling van de lening. De aanvrager of de kredietinstelling brengt de verzekeraar daarvan onmiddellijk op de hoogte. De kredietinstelling stort de eventueel te veel betaalde bedragen terug.
Art. 5.161. De aanvraag van de tegemoetkoming wordt met een aangetekende brief of tegen afgifte van een ontvangstbewijs ingediend bij de verzekeraar. Als de aanvraag van de tegemoetkoming meer dan twaalf maanden na het verlopen van de wachttijd van drie maanden, vermeld in artikel 5.158, §1, §2, eerste en derde lid, of §4, eerste en derde lid, wordt ingediend, of in voorkomend geval meer dan twaalf maanden nadat het overbruggingsrecht een aanvang heeft genomen, zoals vermeld op het attest van de sociale verzekeringskas, vermeld in het tweede lid, 4°, b), vervalt het recht op een tegemoetkoming voor de periode die overeenstemt met de periode waarin de aanvrager zijn aanvraag te laat heeft ingediend.
Bij de aanvraag worden de volgende stukken gevoegd:
1° als de verzekerde werknemer is en onvrijwillig werkloos:
a) kopieën van de loonfiches van de laatste zes maanden die aan de periode van onvrijwillige werkloosheid voorafgaan. Seizoenarbeiders voegen de loonfiches van de laatste twaalf maanden toe die aan de periode van onvrijwillige werkloosheid voorafgaan;
b) een attest van de RVA of van de instelling die de werkloosheidsvergoedingen uitbetaalt, dat de datum vermeldt waarop de werkloosheidsvergoedingen een aanvang genomen hebben, alsook een kopie van het werkloosheidsbewijs - arbeidsbewijs formulier C4 van de RVA en de opzeggingsbrief van de werkgever van de aanvrager;
c) een maandelijks bewijs van de betalingen van werkloosheidsuitkeringen zolang de werkloosheid aanhoudt;
d) een attest, verstrekt door de RVA, dat aantoont dat de verzekerde zich niet in een toestand bevindt van verminderde uitkeringen ingevolge sancties in het kader van de activering van het zoekgedrag naar werk;
2° als de verzekerde werknemer is en arbeidsongeschikt:
a) kopieën van de loonfiches van de laatste zes maanden die aan de periode van arbeidsongeschiktheid voorafgaan. Seizoenarbeiders voegen de loonfiches van de laatste twaalf maanden toe die aan de periode van onvrijwillige werkloosheid voorafgaan;
b) een medisch attest met vermelding van de aanvangsdatum en de aard van de arbeidsongeschiktheid;
c) een bewijs van de periodieke betalingen door het ziekenfonds zolang de arbeidsongeschiktheid aanhoudt;
3° als de verzekerde zelfstandig is en arbeidsongeschikt:
a) een afschrift van het laatste beschikbare aanslagbiljet van de directe belastingen;
b) een medisch attest met vermelding van de aanvang en de aard van de arbeidsongeschiktheid;
c) een bewijs van de periodieke betalingen door het ziekenfonds zolang de arbeidsongeschiktheid aanhoudt;
4° als de verzekerde zijn zelfstandige activiteit heeft stopgezet en als voor hem het overbruggingsrecht geldt:
a) een afschrift van het laatste beschikbare aanslagbiljet van de directe belastingen;
b) een attest van de sociale verzekeringskas met vermelding van de datum waarop het overbruggingsrecht een aanvang heeft genomen;
c) een maandelijks bewijs van de betalingen van het overbruggingsrecht zolang de uitbetaling duurt;
5° als de verzekerde zijn zelfstandige activiteit heeft stopgezet en een werkloosheidsuitkering krijgt op basis van een vroegere tewerkstelling:
a) een afschrift van het laatst beschikbare aanslagbiljet van de directe belastingen;
b) een attest van de RVA of van de instelling die de werkloosheidsvergoeding uitbetaalt, dat de datum vermeldt waarop de werkloosheidsvergoedingen een aanvang hebben genomen, alsook een kopie van het werkloosheidsbewijs - arbeidsbewijs formulier C4 van de RVA en de opzeggingsbrief van de voormalige werkgever of de attestering van de voormalige werkgever dat hij de verzekerde niet meer zal tewerk stellen;
c) een maandelijks bewijs van de betalingen van de werkloosheidsuitkeringen zolang de werkloosheid aanhoudt;
d) een attest van de RVA dat aantoont dat de verzekerde geen verminderde uitkeringen krijgt ingevolge sancties in het kader van de activering van het zoekgedrag naar werk.
Als de verzekerde aanspraak wil maken op de verhoging van de maandelijkse tegemoetkoming, vermeld in artikel 5.160, §1, vierde lid, voegt hij bij zijn aanvraag een uitdrukkelijke verklaring, die de verzekeraar machtigt bij het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap de gegevens over zijn EPB-aangifte te verifiëren.
Art. 5.162.[1 Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor de doeleinden worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.
De persoonsgegevens worden gedurende maximaal zestig jaar bewaard. Dertien jaar na de aanvraagdatum worden alleen de persoonsgegevens bewaard die noodzakelijk zijn om de voorwaarde vermeld in artikel 5.154, tweede lid, 8°, 9°, 10° en 11°, te controleren en worden de overige persoonsgegevens vernietigd.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 100, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 5. Verbouwlening
Art. 5.162/1.[2 In deze titel wordt verstaan onder:
1А energiehuis: een energiehuis als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 33А /1, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
2А verbouwlening: een verbouwlening als vermeld in artikel 1.1.1, Ї 2, 102А /3, van het Energiebesluit van 19 november 2010.]2
[1 De particulier, niet-commerciële instelling of coöperatieve vennootschap, vermeld in artikel 7.9.2/0/7, Ї 2, eerste lid, 2А, van het Energiebesluit van 19 november 2010, legt op de aanvraagdatum van de verbouwlening aan het energiehuis een huurbelofte voor. In deze huurbelofte verbindt enerzijds de particulier [2 niet-commerciële instelling of coöperatieve vennootschap]2 zich om de woning na de uitvoering van de werken waarvoor de verbouwlening wordt aangevraagd, voor een duur van minstens negen jaar te verhuren met een geldig conformiteitsattest, als vermeld in artikel 3.6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aan een woonmaatschappij met het oog op de onderverhuring ervan en verklaart anderzijds de woonmaatschappij de woning voor dezelfde duur te huren. De huurbelofte wordt zowel door de particulier [2 , niet-commerciële instelling of coöperatieve vennootschap]2 als de woonmaatschappij ondertekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-07-08/14, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(2)<BVR 2023-06-23/15, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.162/2.[1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder aanvrager: de particulier, niet-commerciële instelling of coöperatieve vennootschap, vermeld in artikel 7.9.2/0/7, § 2, eerste lid, 3°, van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Bij aanvraag van een verbouwlening bij het energiehuis verklaart de aanvrager op erewoord te voldoen aan de voorwaarden als vermeld in het derde lid.
De aanvrager verhuurt na uitvoering van de werken waarvoor de verbouwlening is verkregen, de woning gedurende minstens negen jaar conform al de volgende voorwaarden:
1° de woning wordt verhuurd aan een gezin of een alleenstaande met een huurovereenkomst op basis van titel II van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, waarbij het gezin of de alleenstaande de woning gebruikt als hoofdverblijfplaats;
2° in de huurovereenkomst wordt een huurprijs opgenomen die maximaal gelijk is aan de huurprijs, vastgesteld op basis van het gemiddelde van de vork van de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3° in de huurovereenkomst wordt een maandelijkse korting op de huurprijs opgenomen. De maandelijkse korting is afhankelijk van het geleende bedrag:
tot en met 15.000 euro | 20 euro |
van 15.001 euro tot en met 30.000 euro | 40 euro |
van 30.001 euro tot en met 45.000 euro | 60 euro |
van 45.001 euro tot en met 60.000 euro | 80 euro |
4° als het verschil tussen de huurprijs, vermeld in punt 2°, en de maandelijkse korting, vermeld in punt 3°, meer dan 900 euro bedraagt, dan wordt de huurprijs begrensd zodat het verschil tussen de huurprijs en de korting maximaal 900 euro bedraagt;
5° de verhuurder beschikt gedurende de hele duur van de verhuring over een geldig conformiteitsattest;
6° in de huurovereenkomst wordt een bepaling opgenomen die vermeldt dat het agentschap de persoonsgegevens, vermeld in artikel 5.71/2, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, controleert. De huurovereenkomst bevat ook een verwijzing naar de vindplaats van de privacyverklaring die de verwerkingsverantwoordelijke ter beschikking stelt.
De parameters die worden gehanteerd bij het gebruik van de webtoepassing, vermeld in het derde lid, 2°, worden bij de huurovereenkomst en, in voorkomend geval, bij het addendum, vermeld in het zevende lid, gevoegd en worden voor akkoord ondertekend door de huurder en de verhuurder.
De verhuurder kent de maandelijkse korting, vermeld in het derde lid, 3°, toe voor een periode van negen jaar. Bij opeenvolgende huurovereenkomsten houdt de verhuurder voor de berekening van die periode alleen rekening met de perioden waarin de woning daadwerkelijk is verhuurd.
In afwijking van het derde lid, 4°, bedraagt het verschil tussen de huurprijs en de korting maximaal 1000 euro als de woning op het grondgebied van een van de volgende gemeenten ligt:
1° de grootsteden Antwerpen en Gent;
2° de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout;
3° alle gemeenten in het grootstedelijke gebied Antwerpen: Aartselaar, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem en Zwijndrecht;
4° alle gemeenten in het grootstedelijke gebied Gent: De Pinte, Destelbergen, Evergem, Melle, Sint-Martens-Latem en Merelbeke;
5° alle gemeenten in het arrondissement Halle-Vilvoorde;
6° Bertem, Huldenberg, Kortenberg en Tervuren.
Als de aanvrager de woning waarvoor een verbouwlening is verkregen, op het ogenblik van de aanvraag al verhuurt op basis van titel II van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, neemt hij de verbintenissen, vermeld in het derde lid, 2°, 3° en 6°, op in een addendum bij de lopende huurovereenkomst.
Het agentschap gaat uitsluitend op basis van de adresgegevens, vermeld in het Rijksregister, na of de huurder de woning huurt als hoofdverblijfplaats als vermeld in het derde lid, 1°.
De bedragen, vermeld in het derde lid, 4°, en in het zesde lid, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van juni 2022 en jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand december die voorafgaat aan de aanpassing. Het resultaat wordt naar boven afgerond tot op twee cijfers na de komma.
§ 2. De aanvrager bezorgt de huurovereenkomst, na de ondertekening ervan, aan het agentschap. Het agentschap controleert of de aanvrager of zijn rechtsopvolger voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.
Als de aanvrager of zijn rechtsopvolger na de bezorging van de ondertekende huurovereenkomst aan het agentschap, vermeld in het eerste lid, of na opname van de verbouwlening, vermeld in artikel 7.9.2/0/7, § 5, van het Energiebesluit van 19 november 2010, de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, niet naleeft, stuurt het agentschap een aanmaning per brief of via een elektronisch bericht waarin wordt gewezen op de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.
Als de aanvrager of zijn rechtsopvolger na het verstrijken van een termijn van drie maanden en vijf dagen te rekenen vanaf de verzending van de aanmaning, vermeld in het tweede lid, de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, niet naleeft, kan de verbouwlening, vanaf de maand na ontvangst van de beslissing, vermeld in het vierde lid, voortgezet worden tegen de wettelijke rentevoet, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 107/1°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, die geldt op het tijdstip van de beslissing, vermeld in het vierde lid.
Het agentschap meldt de beslissing tot voortzetting van de verbouwlening tegen de wettelijke rentevoet, vermeld in het derde lid, per brief of via een elektronisch bericht aan de aanvrager of zijn rechtsopvolger en het energiehuis.
Tegen de beslissing van het agentschap, vermeld in het vierde lid, kan de aanvrager of zijn rechtsopvolger met het formulier dat het agentschap ter beschikking stelt, beroep indienen bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen drie maanden te rekenen vanaf de verzending van de beslissing tot voortzetting van de verbouwlening tegen de wettelijke rentevoet, vermeld in het derde lid.]1
----------
(1)<BVR 2023-06-23/15, art. 17, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Deel 5. Tegemoetkomingen
Titel 1. Tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 5.163. In deze titel wordt verstaan onder:
1° aanvraagdatum: de datum van het afgiftebewijs van de aanvraagdocumenten op een dienst van het agentschap, de postdatum bij verzending van de aanvraagdocumenten of de datum van de digitale indiening van het aanvraagformulier;
2° huurder: de particulieren die de huurovereenkomst ondertekenen [3 en de partner met wie ze wettelijk samenwonen of met wie ze gehuwd zijn en die de woning mee bewoont]3;
3° huurovereenkomst:
a) een huurovereenkomst als vermeld in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek;
b) een huurovereenkomst als vermeld in titel II van het decreet van 9 november 2018 houdende bepaling betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan;
c) een huurovereenkomst die is opgemaakt conform boek 6 als de woning wordt verhuurd door een [2 woonmaatschappij in het kader van haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]2;
4° huurprijs: de prijs die de huurder betaalt voor het gebruik van de woning en de gemeenschappelijke delen, met uitsluiting van alle bedragen die verschuldigd zijn voor beroepslokalen of garages of voor om het even welke levering van goederen of diensten;
5° inkomen: de som van de volgende inkomsten, die [1 de huurder en de inwonende gezinsleden onder voorbehoud van het tweede lid, ontvangen]1 in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
6° [4 inschrijvingsregister: het centraal inschrijvingsregister;]4
[1 6° /1 inwonend gezinslid: elke persoon die gedomicilieerd is op het adres van de huurder;]1
7° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de huurder gedomicilieerd is en dat minderjarig is of [2 dat recht geeft op gezinsbijslagen]2;
b) het kind van de huurder dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is of [2 dat recht geeft op gezinsbijslagen]2;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt.
[1 Het inkomen van een persoon die een persoon ten laste is als vermeld in het eerste lid, 7°, a) of b), wordt niet meegerekend voor de toepassing van artikel 5.167. Het inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die beschouwd worden als ernstig gehandicapt, wordt vrijgesteld. Het bedrag van die vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het inkomen van dat familielid.]1
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 5°, moet betrekking hebben op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum of, in geval van een herberekening conform artikel 5.174, tweede en derde lid, maximaal drie jaar voorafgaand aan de datum waarop de tegemoetkoming wordt herberekend. Het aanslagbiljet mag niet dateren van na de datum waarop het agentschap de beslissing tot het verlenen of weigeren van de tegemoetkoming aan de huurder betekent, vermeld in artikel 5.169, derde lid.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 5°, wordt rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Het inkomen, vermeld in het eerste lid, 5°, wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het inkomen betrekking heeft.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 7°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon zowel beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in het eerste lid, 7°, a) of b), als aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in het eerste lid, 7°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 169, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 8,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2021-12-17/31, art. 8,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.164.§1. Binnen de kredieten die daartoe worden ingeschreven op de begroting van het Vlaamse Gewest en onder de voorwaarden, vermeld in deze titel, en conform het [2 zesde]2 lid eventueel nader geregeld bij ministerieel besluit, wordt een tegemoetkoming verleend in de huurprijs van een woning die in het Vlaamse Gewest ligt, aan de huurder die daartoe een aanvraag indient en die:
1° een conforme woning als hoofdverblijfplaats in huur neemt:
a) nadat hij een woning verlaten heeft die onbewoonbaar of overbewoond verklaard is terwijl hij er zijn hoofdverblijfplaats had;
b) nadat hij een goed heeft verlaten dat aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van artikel 3.35 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
c) nadat hij een woning verlaten heeft die, terwijl hij er zijn hoofdverblijfplaats had, met toepassing van artikel 3.12 of 3.16 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 ongeschikt verklaard is door minstens twee gebreken van categorie II of III in het technisch verslag;
d) nadat hij een openluchtrecreatief verblijf als vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies verlaten heeft waarin hij al sinds 1 januari 2001 zijn hoofdverblijfplaats had;
e) waarvoor hij de verhoging van het leefloon heeft ontvangen, vermeld in artikel 14, §3, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de installatiepremie, ingesteld bij het koninklijk besluit van 21 september 2004 tot toekenning van een installatiepremie door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan bepaalde personen die hun hoedanigheid van dakloze verliezen;
f) nadat hij een woning verlaten heeft die gesloopt is;
2° een conforme woning als hoofdverblijfplaats in huur neemt, die aan de fysieke mogelijkheden van hemzelf of van een inwonend gezinslid aangepast is nadat hij een huurwoning verlaten heeft die niet aan die fysieke mogelijkheden aangepast was, als hij of het inwonend gezinslid op de aanvraagdatum ten minste 65 jaar oud is of beschouwd wordt als ernstig gehandicapt als vermeld in artikel 5.163, eerste lid, 7°, c);
3° een conforme woning in huur neemt als hoofdverblijfplaats van een [1 woonmaatschappij die de woning of kamer huurde op de private huurmarkt conform haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]1.
De voorwaarde van overbewoondverklaring, vermeld in het eerste lid, 1°, a), is alleen vervuld als de gezinssamenstelling in de woning waarvoor de tegemoetkoming in de huurprijs wordt aangevraagd, conform paragraaf 1, bij de aanvang van de huur dezelfde is als de gezinssamenstelling die eraan voorafgaat in de verlaten woning.
De voorwaarde met betrekking tot de verlaten woning, vermeld in het eerste lid, 1°, a) en c), is alleen vervuld als het besluit waarbij de woning ongeschikt, onbewoonbaar of overbewoond is verklaard, niet is opgeheven op de datum van de ondertekening van het huurcontract van de woning die de huurder in huur neemt, tenzij de huurder op de voormelde datum in een noodwoning woont.
De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, e), wordt als vervuld beschouwd als het OCMW verklaart dat de huurder niet in aanmerking komt voor de verhoging van het leefloon of de installatiepremie, uitsluitend omdat de huurder die al verkregen heeft voor een andere woning.
Het agentschap gaat uitsluitend op basis van de gegevens van bewoning, vermeld in het Rijksregister, na of de huurder de woning huurt als hoofdverblijfplaats als vermeld in het eerste lid.
De minister kan de voorwaarden, vermeld in deze titel, nader preciseren met detailmaatregelen en met uitvoeringsmaatregelen van bijkomende aard.
§2. De tegemoetkoming in de huurprijs, ingesteld bij dit besluit, wordt niet verleend aan de huurder die een tegemoetkoming ontvangt conform het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 1991 tot instelling van individuele huursubsidies en een installatiepremie bij het betrekken van een gezonde of aangepaste huurwoning of het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2012 tot instelling van een tegemoetkoming voor kandidaat-huurders.
Voor dezelfde periode kan de huurder maar een van de tegemoetkomingen vermeld in het eerste lid, ontvangen.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 170, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2023-09-08/07, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Hoofdstuk 2. Voorwaarden waaraan de woningen moeten voldoen
Art. 5.165. De woning die of het goed dat de huurder verlaten heeft, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 1°, a) tot en met c), en 2°, ligt in het Vlaamse Gewest.
Dat de verlaten huurwoning niet aangepast is aan de fysieke mogelijkheden, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 2°, wordt vastgesteld aan de hand van een onderzoek ter plaatse of op basis van de beschikbare informatie waaruit blijkt dat niet voldaan is aan de mobiliteitscriteria, vermeld in artikel 5.166, §2.
Art. 5.166.§1. De woning die de huurder in huur neemt, ligt in het Vlaamse Gewest. Het gaat niet om een sociale huurwoning als vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 49°, a) en c), van de Vlaamse Codex Wonen van 2021[2 met uitzondering van de woning die wordt verhuurd door een woonmaatschappij in het kader van haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4А, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]2.
[1 De huurprijs van de woning bedraagt niet meer dan de maximale huurprijs. De maximale huurprijs bedraagt 485 euro, te verhogen met 20% per persoon ten laste en maximaal te verhogen met 50%. Voor de berekening van de huurprijs wordt gebruik gemaakt van een van de volgende indexeringsformules, tenzij de huurder kan aantonen dat zijn huurprijs niet geïndexeerd is of een lagere indexevolutie volgt:
1° de indexeringsformule die opgenomen is in de huurcalculator die op de website van het Belgische Statistiekbureau ter beschikking staat van het publiek;
2° huurprijs = huurprijs opgenomen in het huurcontract x gezondheidsindex van oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de berekening/aanvangsindex zoals bepaald in de huurprijscalculator die op de website van het Belgische Statistiekbureau ter beschikking staat van het publiek.]1
[1 De indexeringsformule, vermeld in het tweede lid, die als resultaat de laagste huurprijs geeft, wordt toegepast. De huurprijs kan nooit lager zijn dan de huurprijs vermeld in het huurcontract.]1
In afwijking van het tweede lid bedraagt de maximale huurprijs 388 euro als de woning een kamer is. Dat bedrag wordt verhoogd met 20% per persoon ten laste en kan verhoogd worden met maximaal 50%.
De bedragen, vermeld in het tweede en [1 vierde]1 lid, worden, in voorkomend geval, verhoogd met 10% als de woning op het grondgebied van een van de volgende gemeenten ligt:
1° de grootsteden Antwerpen en Gent;
2° de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout;
3° alle gemeenten in het grootstedelijk gebied Antwerpen: Aartselaar, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem en Zwijndrecht;
4° alle gemeenten in het grootstedelijk gebied Gent: De Pinte, Destelbergen, Evergem, Melle, Sint-Martens-Latem en Merelbeke;
5° alle gemeenten in het arrondissement Halle-Vilvoorde;
6° Bertem, Huldenberg, Kortenberg en Tervuren.
De maximale huurprijs, vermeld in het tweede en [1 vierde]1 lid, wordt gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 104,32 van oktober 2006 en wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober die voorafgaat aan de aanpassing. Het resultaat wordt naar boven afgerond tot op twee cijfers na de komma.
§2. Als de aanvraag ofwel wordt ingediend door een huurder die op de aanvraagdatum ten minste 65 jaar oud is of beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, conform artikel 5.163, eerste lid, 7°, c), ofwel wordt ingediend met toepassing van artikel 5.164, §1, eerste lid, 2°, stelt het agentschap aan de hand van een onderzoek ter plaatse of op basis van de beschikbare informatie vast of de woning die de huurder in huur neemt, voldoet aan de mobiliteitscriteria die de minister vaststelt en die betrekking hebben op:
1° de technische uitrusting in de woning;
2° de toegankelijkheid van de vertrekken in de woning;
3° de toegankelijkheid van de woning en de bereikbaarheid vanaf het openbaar domein;
4° de aanwezigheid van aan het wonen complementaire functies in de omgeving van de woning.
----------
(1)<BVR 2022-06-03/06, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2023-09-08/07, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3. Voorwaarden waaraan de huurder moet voldoen
Art. 5.167. § 1. Het inkomen [1 ...]1 overschrijdt de grenzen, vermeld in artikel 6.13, niet.
De huurder die jonger is dan 25 jaar beschikt op de aanvraagdatum over andere inkomsten dan [2 gezinsbijslagen]2, waarmee het saldo van de huurprijs kan worden betaald.
§ 2. [4 De huurder moet zich uiterlijk negen maanden na de aanvraagdatum inschrijven als kandidaat-huurder voor sociale huurwoningen bij een woonmaatschappij, waarvan het werkingsgebied de gemeente waarin de conforme woning van de huurder ligt, omvat.]4
In afwijking van het eerste lid geldt de verplichting tot inschrijving niet voor:
1° de huurder, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 2° en 3°;
2° de huurder van een assistentiewoning in een groep van assistentiewoningen als vermeld in artikel 30 van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;
3° de huurder die op de aanvraagdatum een tegemoetkoming heeft ontvangen conform deze titel en waarvan de aanvraag is ingediend voor 1 mei 2014.
§ 3. De huurder voldoet aan de eigendomsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.12 [3 ...]3 en 6.14. De huurder die voldoet aan de inschrijvingsverplichting, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en de huurder, vermeld in artikel 5.164, §1, [3 eerste lid,]3 3°, worden geacht te voldoen aan de eigendomsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.12 [3 ...]3 en 6.14.
§ 4. Om na te gaan of de huurder recht heeft op de tegemoetkoming, doet het agentschap op grond van artikel 6, 1, eerste alinea, e), en artikel 9, van de algemene verordening gegevensbescherming, een beroep op de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën, op het Rijksregister, op de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, op de VMSW en op de lokale besturen om digitaal toegang te krijgen tot de noodzakelijke gegevens met toepassing van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens die van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze, in voorkomend geval, op federaal of Vlaams niveau verder is of wordt gespecificeerd. Het agentschap is verwerkingsverantwoordelijke.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op de huurders en, als het voor de controle van de voorwaarden noodzakelijk is, hun inwonende gezinsleden.
Van de personen, vermeld in het tweede lid, worden alleen de volgende gegevens, die bepalend zijn voor de draagwijdte van het recht op de tegemoetkoming, rechtstreeks in de authentieke bronnen opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van de algemene verordening gegevensbescherming:
1° de gezinssamenstelling, de personen ten laste en het aantal personen dat in de woning van de huurder woont;
2° het huidig adres en de vorige adressen;
3° de leeftijd;
4° het inkomen;
5° de zakelijke rechten vermeld in artikel 6.12, 1° tot en met 4°;
6° de huurprijs van de woning;
7° de inschrijving en de schrapping in het inschrijvingsregister;
8° de toewijzing van een sociale woning;
9° de toekenning van de verhoging van het leefloon, vermeld in artikel 14, §3, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de installatiepremie, ingesteld bij het koninklijk besluit van 21 september 2004 tot toekenning van een installatiepremie door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan bepaalde personen die hun hoedanigheid van dakloze verliezen.
De vastgestelde handicap van de betrokkene wordt opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 9 van de algemene verordening gegevensbescherming.
De Vlaamse Dienstenintegrator en de Kruispuntbank Sociale Zekerheid staan mee in voor de organisatie en coördinatie van de gegevensstromen. Alleen de personeelsleden van het agentschap die belast zijn met de beoordeling van de aanvragen tot tegemoetkoming, kunnen de gegevens, vermeld in het eerste lid, opvragen en verwerken. Het agentschap houdt een lijst van de personeelsleden ter beschikking. De verwerkte gegevens worden opgeslagen gedurende tien jaar volgend op de laatste betaling van de maandelijkse tegemoetkoming of op de beslissing tot weigering van de tegemoetkoming. Bij de verwerking van de persoonsgegevens van de betrokkenen neemt en handhaaft het agentschap passende technische en organisatorische maatregelen zodat de verwerking voldoet aan de vereisten van de Europese verordening en de bescherming van de rechten van de betrokkenen wordt gewaarborgd. Daarbij implementeert het agentschap passende technische en organisatorische maatregelen om een conform het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen, in overeenstemming met artikel 32 van de algemene verordening gegevensbescherming.
Het agentschap neemt gepaste technische en organisatorische maatregelen tegen onbevoegde of onrechtmatige verwerking, evalueert op regelmatige basis de geschiktheid van die veiligheidsmaatregelen en past ze aan waar nodig.
Om het inschrijvingsregister te actualiseren, geeft het agentschap aan de VMSW door of een kandidaat-huurder een tegemoetkoming ontvangt. Op verzoek van een OCMW geeft het agentschap door of de cliënt van het OCMW een tegemoetkoming ontvangt.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 171, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2022-02-11/18, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4. Procedure
Art. 5.168.§1. De aanvraag tot het verkrijgen van de tegemoetkoming in de huurprijs wordt bij het agentschap ingediend met een formulier dat daartoe door het agentschap of een gemeentelijke dienst ter beschikking wordt gesteld. De huurder kan de aanvraag pas indienen als hij de woning waarvoor hij de tegemoetkoming wil aanvragen, bewoont.
De aanvraag bevat:
1° het door de huurder ondertekende en volledig ingevulde aanvraagformulier;
2° de bewijsstukken waaruit blijkt dat een van de gevallen, vermeld in artikel 5.164, §1, van toepassing is;
3° de documenten of verklaringen waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.167;
4° als de huurder jonger is dan 25 jaar, een document of verklaring waaruit zijn actuele inkomsten blijken;
5° [1 als de aanvraag wordt ingediend in het geval, vermeld in artikel 5.164, § 1, eerste lid, 3°, van dit besluit, het akkoord van de huurder en van de woonmaatschappij in het kader van haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, over de uitbetaling van de tegemoetkoming aan de woonmaatschappij conform artikel 5.172, derde lid.]1
Als de aanvraag wordt ingediend in de gevallen, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 1° en 2°, wordt de aanvraag uiterlijk negen maanden na de aanvangsdatum van de huurovereenkomst ingediend.
§2. Een woning die gedurende minder dan zes maanden bewoond was door de huurder en die niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de woning die verlaten wordt, noch aan de normen die gelden voor de woning die in huur genomen wordt, wordt beschouwd als een transitwoning. Het agentschap houdt bij de beoordeling of een van de gevallen, vermeld in artikel 5.164, §1, van toepassing is geen rekening met een transitwoning als het nadelig zou zijn voor de huurder om er wel rekening mee te houden.
§3. Het agentschap controleert de volledigheid van de aanvraag. Als de aanvraag onvolledig is, stuurt het agentschap binnen een maand na de aanvraagdatum een ontvangstmelding en vraagt het de ontbrekende stukken op. Als de aanvraag volledig is, stuurt het agentschap een ontvangstmelding waarin de normale behandelingstermijn en de beroepsmogelijkheid zijn aangegeven.
Als de huurder op de aanvraagdatum nog niet ingeschreven is [2 als kandidaat-huurder overeenkomstig]2 artikel 5.167, §2, eerste lid, en de huurovereenkomst bij het agentschap is ingediend, verwittigt het agentschap de huurder bij de ontvangstmelding, vermeld in het eerste lid, dat hij zich moet inschrijven binnen de termijn, vermeld in artikel 5.167, §2, eerste lid.
De verwittiging, vermeld in het tweede lid, wordt niet bezorgd aan de huurder voor wie de verplichting tot inschrijving conform artikel 5.167, §2, tweede lid, niet geldt.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 172, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.169.De voorwaarde dat de woning conform moet zijn, vermeld in artikel 5.164, §1, kan vastgesteld worden met toepassing van artikel 3.4.
Als de conformiteit van de woning niet binnen drie maanden nadat de aanvraag, vermeld in artikel 5.164, §1, volledig is, wordt vastgesteld conform het eerste lid, wordt de voorwaarde dat de woning conform moet zijn, vermeld in artikel 5.164, §1, geacht vervuld te zijn.
Binnen drie maanden en tien dagen nadat de aanvraag volledig is, betekent het agentschap de beslissing tot het verlenen of weigeren van de tegemoetkoming aan de huurder. De beslissing wordt per gewone post verstuurd naar het adres dat op het aanvraagformulier is aangegeven of op het adres waar hij volgens het rijksregister woont.
Tegen de beslissing of tegen het stilzitten van het agentschap kan met een [2 beveiligde zending of met het daarvoor bestemde formulier dat het agentschap ter beschikking kan stellen]2 beroep worden ingesteld bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen [2 drie]2 maanden die volgen op de betekening van de beslissing of op het verstrijken van de termijn, vermeld in het derde lid.
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2022-10-14/05, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Hoofdstuk 5. Berekening van de tegemoetkoming en betalingsprocedure
Art. 5.170.De tegemoetkoming bedraagt 75% van de maximale huurprijs, vermeld in artikel 5.166, §1, tweede en [3 vierde]3 lid, in voorkomend geval verhoogd conform artikel 5.166, §1, [3 vijfde]3 lid en aangepast conform artikel 5.166, §1, [3 zesde]3 lid, verminderd met 1/55 van het inkomen [1 ...]1. De tegemoetkoming bedraagt maximaal 150 euro, te verhogen met 25 euro per persoon ten laste, tot en met de vierde persoon ten laste.
[4 Met behoud van de toepassing van het elfde lid, bedraagt in afwijking van het eerste lid de tegemoetkoming maximaal 187,50 euro, te verhogen met 31,25 euro per persoon ten laste, tot en met de vierde persoon ten laste, voor de huurder, vermeld in artikel 5.164, Ї 1, eerste lid, 3А.]4
Het percentage van 75%, vermeld in het eerste lid, wordt 85% als de huurder een conforme woning als hoofdverblijfplaats huurt van [2 een woonmaatschappij]2, en als de datum van de ingebruikname of de voltooiing van de werken, zoals aangegeven conform artikel 473 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen van 1992, voor een nieuwbouw als vermeld in artikel 1.1.1, §2, 110°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, of voor een herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, §2, 47/2°, van het voormelde besluit, of voor een gedeeltelijke herbouw als vermeld in artikel 1.1.1, §2, 46/2°, van het voormelde besluit of voor een bestaande woning na een ingrijpende energetische renovatie als vermeld in artikel 1.1.1, §2, 50°, van het voormelde besluit niet dateert van meer dan drie jaar voor de datum van de hoofdhuurovereenkomst die [2 de woonmaatschappij]2 heeft gesloten voor die woning. De hoofdhuurovereenkomst die [2 de woonmaatschappij]2 heeft gesloten voor die woning, mag niet dateren van voor 1 januari 2019. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en titel IX, hoofdstuk I, van het voormelde besluit.
[2 De woonmaatschappij]2 legt de nodige bewijsstukken die aantonen dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het [4 derde]4 lid, voor aan het agentschap.
[4 De bedragen, vermeld in het eerste, tweede en elfde lid,]4, worden verhoogd met 10% als de woning op het grondgebied ligt van een van de gemeenten, vermeld in artikel 5.166, §1, [3 vijfde]3 lid.[4 De bedragen van 187,50 euro en 31,25 euro, vermeld in het tweede lid, worden verhoogd met 20% als de woning op het grondgebied ligt van een van de gemeenten, vermeld in artikel 5.166, Ї 1, vijfde lid.]4.
De bedragen van 150 euro en 25 euro, vermeld in het eerste lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2013) naar het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het voorafgaande jaar met als basis het gezondheidsindexcijfer van 108,26 voor oktober 2018. Het resultaat wordt afgerond tot op twee cijfers na de komma.
Aan de huurder die de aanvraag indient in het geval, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 1°, wordt de tegemoetkoming uitbetaald gedurende maximaal negen jaar vanaf het moment dat het recht op de tegemoetkoming ontstaat conform artikel 5.172.
De huurder die op de aanvraagdatum ten minste 65 jaar oud is of beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, conform artikel 5.163, eerste lid, 7°, c), behoudt het recht op de tegemoetkoming voor onbepaalde duur zolang hij als huurder een conforme woning bewoont die ook voldoet aan de mobiliteitscriteria, vermeld in artikel 5.166, §2, en zolang de huurder voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.
De huurder, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 3°, behoudt het recht op de tegemoetkoming voor onbepaalde duur, zolang hij als huurder een woning in huur neemt conform artikel 5.164, §1, eerste lid, 3°, en hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.
Behalve in het geval, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 1°, e),[4 en 3А,]4 bedraagt de tegemoetkoming voor de eerste maand vanaf de aanvangsdatum van de huurovereenkomst, inclusief een eenmalige installatiepremie, 400% van het bedrag dat berekend wordt op de wijze, vermeld in het eerste en het tweede lid.
[4 Als de huurprijs van de woning van de huurder, vermeld in artikel 5.164, Ї 1, eerste lid, 3А, verminderd met de tegemoetkoming, vermeld in het tweede lid, lager is dan ofwel 125 euro ofwel 35% van de vermelde huurprijs, wordt de tegemoetkoming beperkt tot het hoogste bedrag van de twee volgende bedragen:
1А het laagste bedrag van de twee volgende berekeningen:
a) het verschil tussen de vermelde huurprijs en 125 euro;
b) het verschil tussen de vermelde huurprijs en 35% van de vermelde huurprijs;
2А de tegemoetkoming, vermeld in het eerste lid.]4
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 173, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2022-06-03/06, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(4)<BVR 2023-09-08/07, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 5.171. Zodra de begunstigde van de tegemoetkoming, ingesteld bij deze titel, rechthebbende is als vermeld in artikel 5.176, eerste lid, 6°, wordt de uitbetaling van de tegemoetkoming, ingesteld bij deze titel, stopgezet.
Art. 5.172.Het recht op de tegemoetkoming ontstaat in de maand van de begindatum van de huurovereenkomst, maar nooit vroeger dan de tweede maand voorafgaand aan de aanvraagdatum, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze titel.
De tegemoetkoming in de huurprijs wordt maandelijks uitbetaald door het agentschap en voor de eerste maal binnen vier maanden na de beslissing tot het verlenen ervan, vermeld in artikel 5.169, derde lid, of na de inwilliging van het beroep conform artikel 5.169, vierde lid.
De tegemoetkoming wordt uitbetaald ten gunste van de huurder of, met zijn akkoord, ten gunste van de instantie die hem de tegemoetkoming heeft voorgeschoten. Als de aanvraag is ingediend in het geval, vermeld in artikel 5.164, §1, eerste lid, 3°, wordt de tegemoetkoming uitbetaald aan [2 de woonmaatschappij]2.
[1 Het bedrag van de tegemoetkoming wordt onveranderlijk uitbetaald tot aan de volgende herberekening, vermeld in artikel 5.174, tweede en derde lid.]1
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 174, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.173.Als een inwonend gezinslid de huurovereenkomst voortzet na het overlijden van de huurder, wordt dat gezinslid voor de toepassing van deze titel geacht in de rechten van de huurder te treden, op voorwaarde dat:
1° dat gezinslid minstens een jaar voor de voortzetting van de huurovereenkomst gedomicilieerd was op het adres van de huurder;
2° hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.
Als artikel 5.170, [1 achtste]1 lid, van toepassing was op de huurder, blijft ze ook gelden voor wie de huurovereenkomst voortzet conform het eerste lid, voor zover hij op het ogenblik van de voortzetting van het huurcontract ten minste 65 jaar oud is of erkend is als persoon met een handicap.
----------
(1)<BVR 2023-09-08/07, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Hoofdstuk 6. Controle en sancties
Art. 5.174.Het agentschap controleert minstens ieder kwartaal of de huurder de woning waarop de aanvraag betrekking heeft, niet verlaten heeft en eventueel of zijn nieuwe woning aan dezelfde voorwaarden voldoet.
De huurder meldt elke verhuizing binnen een maand schriftelijk aan het agentschap. De huurder bezorgt een kopie van de huurovereenkomst van zijn nieuwe woning aan het agentschap en alle informatie die het agentschap aan de huurder opvraagt en die noodzakelijk is om de tegemoetkoming te herberekenen conform artikel 5.170. Als het agentschap die documenten heeft ontvangen, wordt de aanvraag na een verhuizing volledig geacht en begint de termijn van drie maanden, vermeld in artikel 5.169, tweede en derde lid, te lopen.
Het agentschap controleert jaarlijks of de huurder en de inwonende gezinsleden op de verjaardag van de dag waarop het recht op de tegemoetkoming ontstaat conform artikel 5.172, voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.166, §1, en artikel 5.167, §1 en §2, en herberekent de tegemoetkoming conform artikel 5.170.
Als de tegemoetkoming is opgeschort conform het vijfde lid, 2°, 3°, 4° en 5°, wordt de jaarlijkse controle, vermeld in het derde lid, ook opgeschort tot de tegemoetkoming opnieuw wordt gestart conform het vijfde lid, 2°, 3°, 4° en 5°. De jaarlijkse controle wordt vanaf dan uitgevoerd op de verjaardagen van de startdatum van het huurcontract van de woning waarvoor een tegemoetkoming wordt toegekend, of op de verjaardagen van de datum van het conformiteitsattest, als die laatste datum recenter is dan de startdatum van het huurcontract.
De tegemoetkoming wordt opgeschort:
1° zodra het agentschap vaststelt dat niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.166, §1, en artikel 5.167, §1 en §2, als gevolg van de jaarlijkse controle, vermeld in het derde lid, tot bij een volgende jaarlijkse controle blijkt dat de huurder wel voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 5.166, §1, en artikel 5.167, §1 en §2;
2° als de huurder, verhuist naar een huurwoning buiten het [2 werkingsgebied van de woonmaatschappij]2 waarin zijn vorige huurwoning lag, tot hij zich opnieuw ingeschreven heeft [2 voor sociale huurwoningen van de woonmaatschappij waarvan het werkingsgebied de gemeente omvat waar de nieuwe woning ligt]2. Deze bepaling is niet van toepassing op de huurder voor wie de verplichting tot inschrijving niet geldt conform artikel 5.167, §2, tweede lid;
3° als de woning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend in de huurprijs, ongeschikt, overbewoond of onbewoonbaar wordt verklaard, tot uit een conformiteitsonderzoek of conformiteitsattest blijkt dat de woning conform is, of de huurder is verhuisd naar een woning waarvan de conformiteit is vastgesteld conform artikel 5.169, eerste en tweede lid, en voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 5.166, §1, en artikel 5.167, §1 en §2;
4° als de huurder, vermeld in artikel 5.164, §1, 1° en 2°, verhuist naar een andere woning, tot uit onderzoek blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.166, §1, en artikel 5.167, §1 en §2, en de andere woning conform is. Die conformiteit wordt vastgesteld conform artikel 5.169, eerste en tweede lid;
5° zodra het agentschap vaststelt dat de woning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend niet conform is, tot uit een conformiteitsonderzoek of conformiteitsattest blijkt dat de woning conform is, of de huurder verhuisd is naar een andere woning waarvan de conformiteit is vastgesteld conform artikel 5.169, eerste en tweede lid, en voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.166, §1, en artikel 5.167, §1 en §2.
[1 6° als de tegemoetkoming in de huurprijs nul euro of minder bedraagt, tot de tegemoetkoming in de huurprijs na herberekening van de tegemoetkoming met toepassing van het tweede en derde lid meer bedraagt dan nul euro.]1
Als de uitbetaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort met toepassing van het vijfde lid, 3°, 4° en 5°, wordt de uitbetaling van de tegemoetkoming hervat met terugwerkende kracht tot de datum van het conformiteitsattest of conformiteitsonderzoek of tot de begindatum van de huurovereenkomst van de andere woning conform artikel 5.172.
De tegemoetkoming wordt stopgezet[5 met uitzondering van de woning die wordt verhuurd door een woonmaatschappij in het kader van haar opdracht, vermeld in artikel 4.40, 4А, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]5:
1° vanaf de eerste dag van de derde maand die volgt op de datum waarop de begunstigde een sociale huurwoning als vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 49°, a) of c), van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, huurt;
2° zodra de begunstigde [3 niet langer als kandidaat-huurder ingeschreven is voor sociale huurwoningen van de woonmaatschappij waarvan het werkingsgebied de gemeente waarin zijn huurwoning ligt, omvat]3. Deze bepaling is niet van toepassing op de huurder voor wie de verplichting tot inschrijving niet geldt conform artikel 5.167, §2, tweede lid, van dit besluit;
3° zodra de uitbetaling van de tegemoetkoming negen maanden opgeschort is met toepassing van het vijfde lid, 2°;
4° [1 als de huurder die de aanvraag indient, niet langer een woning als hoofdverblijfplaats in huur neemt van een [2 woonmaatschappij]2 als vermeld in artikel 5.164, § 1, eerste lid, 3°]1
5° zodra wordt vastgesteld dat de huurder niet voldoet aan de eigendomsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.167, §3, van dit besluit.
[4 Tegen de herberekening, vermeld in het derde lid, kan met een beveiligde zending of met het daarvoor bestemde formulier dat het agentschap ter beschikking kan stellen, beroep worden ingesteld bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen drie maanden die volgen op de betekening van de beslissing.
Tegen de beslissing tot opschorting, vermeld in het vijfde lid, kan met een beveiligde zending beroep worden ingesteld bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen drie maanden die volgen op de betekening van de beslissing.]4
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 175, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2022-10-14/05, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
(5)<BVR 2023-09-08/07, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.175. Het agentschap wordt aangeduid om de onterecht uitbetaalde tegemoetkomingen terug te vorderen. Bij terugvordering van tegemoetkomingen die ingevolge list, bedrog of valse verklaringen zijn verkregen, wordt het terug te vorderen bedrag verhoogd met de wettelijke intrest die verschuldigd is vanaf de dag van uitbetaling van de tegemoetkoming.
De teruggevorderde bedragen worden conform artikel 5.2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 toegewezen aan het Fonds voor de Huisvesting. De entiteit die is belast met de uitoefening van de controle op de voorwaarden, verbintenissen en aanwending van subsidies, toelagen, premies of tegemoetkomingen die worden toegekend ter ondersteuning van het beleid inzake huisvesting, wordt belast met de invordering als de begunstigde de tegemoetkoming niet vrijwillig terugbetaalt.
Titel 2. Tegemoetkoming voor kandidaat-huurders
Hoofdstuk 1. Definities
Art. 5.176.In deze titel wordt verstaan onder:
1° domiciliemaatschappij: een [2 woonmaatschappij waarvan het werkingsgebied]2 zich uitstrekt tot de woonplaats van de kandidaat-huurder [2 ...]2;
[3 1° /1 huurder: de particulieren die de huurovereenkomst hebben ondertekend, en de partner met wie ze wettelijk samenwonen of met wie ze gehuwd zijn, die de woning mee bewoont;]3
2° inkomen: de som van de volgende inkomsten, die [1 de [3 ...]3 huurder en de inwonende gezinsleden onder voorbehoud van het derde lid, ontvangen]1 in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
3° [4 inschrijvingsregister: het centraal inschrijvingsregister;]4
[1 3° /1 inwonend gezinslid: elke persoon die gedomicilieerd is op het adres van de [3 ...]3 huurder;]1
4° [4 kandidaat-huurder: de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 1° /1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;]4
5° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de [3 ...]3 huurder gedomicilieerd is en dat minderjarig is of [2 dat recht geeft op gezinsbijslagen]2;
b) het kind van de [3 ...]3 huurder dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is of [2 dat recht geeft op gezinsbijslagen]2;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt;
6° rechthebbende: de kandidaat-huurder die minstens vier jaar ingeschreven is in het inschrijvingsregister en die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in deel 5, titel 2;
7° startdatum: de jongste van de volgende data waarop het recht op tegemoetkoming ontstaat:
a) de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de [3 ...]3 huurder voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 5.177, eerste lid, 2°;
b) 1 augustus 2012;
c) de eerste dag van de zesde maand die voorafgaat aan de indiening van het aangevulde invulformulier, vermeld in artikel 5.180, bij het agentschap;
d) de eerste dag van de maand waarin de [3 ...]3 huurder een andere woning huurt dan de woning, vermeld in artikel 5.177, vierde lid 1°, of 2°.
De VMSW bezorgt het agentschap een lijst waarop per gemeente de [2 woonmaatschappij vermeld is die voor de kandidaat-huurder als domiciliemaatschappij beschouwd kan worden]2. Die lijst wordt bij elke wijziging van een [2 werkingsgebied]2 geactualiseerd.
[1 Het inkomen van een persoon die een persoon ten laste is als vermeld in het eerste lid, 5°, a) of b), wordt niet meegerekend voor de toepassing van artikel 5.177. Het inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de [3 ...]3 huurder, die beschouwd worden als ernstig gehandicapt, wordt vrijgesteld. Het bedrag van die vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de [3 ...]3 huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het inkomen van dat familielid.]1
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 2°, moet betrekking hebben op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum of, in geval van een herberekening conform artikel 5.182, §2, maximaal drie jaar voorafgaand aan de datum waarop de tegemoetkoming wordt herberekend. Het aanslagbiljet mag niet dateren van na de datum waarop het agentschap de beslissing tot het verlenen of weigeren van de tegemoetkoming aan de [3 ...]3 huurder meedeelt, vermeld in artikel 5.181, §1, derde lid.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Het inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het inkomen betrekking heeft.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 5°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon zowel beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in het eerste lid, 5°, a) of b), als aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in het eerste lid, 5°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 176, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 12,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2021-12-17/31, art. 12,3°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. Toelatingsvoorwaarden
Art. 5.177.Binnen de kredieten die daartoe ingeschreven zijn in de begroting van het Vlaamse Gewest en onder de voorwaarden, vermeld in deze titel, wordt een tegemoetkoming verleend aan de [4 ...]4 huurder die:
1° in het Vlaams Gewest een conforme woning huurt als hoofdverblijfplaats met een huurovereenkomst als vermeld in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek of met een huurovereenkomst als vermeld in titel II van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018;
2° minimaal vier jaar ononderbroken [5 kandidaat-huurder is voor sociale huurwoningen]5 van een domiciliemaatschappij;
3° op de aanvraagdatum beschikt over andere inkomsten dan [2 gezinsbijslagen]2 waarmee het saldo van de huurprijs kan worden betaald als hij jonger is dan 25 jaar.
Het agentschap gaat uitsluitend op basis van de gegevens van bewoning, vermeld in het Rijksregister, na of de [1 [4 ...]4 huurder]1 de woning huurt als hoofdverblijfplaats als vermeld in het eerste lid, 1°.
[1 De tegemoetkoming, vermeld in het eerste lid, wordt verleend aan de persoon die als begunstigde wordt opgegeven op het invulformulier, vermeld in artikel 5.179.]1
In afwijking van het eerste lid wordt de tegemoetkoming niet verleend:
1° als de woning van de [4 ...]4 huurder een sociale huurwoning is als vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 49°, a) [2 ...]2 of c), van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° als de woning van de [4 ...]4 huurder verhuurd wordt door een familielid tot en met de tweede graad dat op hetzelfde adres woont;
3° als het inkomen [1 ...]1 rekening houdend met het aantal personen ten laste, de grenzen, vermeld in artikel 6.13, overschrijdt;
4° als de huurprijs meer bedraagt dan de maximale huurprijs, vermeld in artikel 5.166, §1, tweede en [3 vierde]3 lid, van dit besluit in voorkomend geval verhoogd conform artikel 5.166, §1, [3 vijfde]3 lid, van dit besluit en aangepast conform artikel 5.166, §1, [3 zesde]3 lid, van dit besluit;
5° als er voor de [4 ...]4 huurder al een tegemoetkoming verleend is met toepassing van deze titel, die stopgezet is met toepassing van artikel 5.184, eerste lid, 1° tot en met 5°, van dit besluit.
De voorwaarde dat de woning die de [1 [4 ...]4 huurder]1 in huur neemt, conform moet zijn, vermeld in eerste lid, 1°, kan vastgesteld worden conform artikel 3.4.
Als de conformiteit van de woning niet binnen drie maanden na de volledigheidsverklaring, vermeld in artikel 5.181, §1, derde lid, wordt vastgesteld conform het vijfde lid, wordt de voorwaarde dat de woning conform moet zijn, vermeld in het eerste lid, 1°, geacht vervuld te zijn.
[1 ...]1
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt geen rekening gehouden met de onderbreking van [5 het ingeschreven zijn als kandidaat-huurder voor sociale huurwoningen van de domiciliemaatschappij]5 voor een periode van minder dan negen maanden als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de onderbreking is het gevolg van de verhuizing buiten het [2 werkingsgebied]2 van de oorspronkelijke domiciliemaatschappij;
2° de periodes van [5 het ingeschreven zijn als kandidaat-huurder voor sociale huurwoningen van de oorspronkelijke]5 en de nieuwe domiciliemaatschappij sluiten aaneen.
[3 Voor de toepassing van het vierde lid, 4°, wordt rekening gehouden met de huurprijs op de startdatum of, in voorkomend geval, op de datum van de jongste verhuizing na de startdatum. Voor de berekening van de huurprijs wordt gebruik gemaakt van een van de volgende indexeringsformules, tenzij de huurder kan aantonen dat zijn huurprijs niet geïndexeerd is of een lagere indexevolutie volgt:
1° de indexeringsformule die opgenomen is in de huurcalculator die op de website van het Belgische Statistiekbureau ter beschikking staat van het publiek;
2° huurprijs = huurprijs opgenomen in het huurcontract x gezondheidsindex van oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de berekening/aanvangsindex zoals bepaald in de huurprijscalculator die op de website van het Belgische Statistiekbureau ter beschikking staat van het publiek.]3
[3 De indexeringsformule, vermeld in het achtste lid, die als resultaat de laagste huurprijs geeft, wordt toegepast. De huurprijs kan nooit lager zijn dan de huurprijs vermeld in het huurcontract.]3
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 177, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2022-06-03/06, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(4)<BVR 2021-12-17/31, art. 13,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(5)<BVR 2021-12-17/31, art. 13,5°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3. Administratieve afhandeling
Art. 5.178.§ 1. [3 [5 Het agentschap houdt een referentiebestand bij dat dagelijks wordt bijgewerkt met nieuwe gegevens zodra die beschikbaar zijn.]5.]3
Het referentiebestand bevat voor de kandidaat-huurders die langer dan drie jaar en zes maanden ingeschreven zijn in het inschrijvingsregister, minimaal de volgende geactualiseerde gegevens:
1° de code van de [2 woonmaatschappij]2 waar de kandidaat-huurder het langst ingeschreven is;
2° de code van de domiciliemaatschappij waar de kandidaat-huurder ingeschreven is;
3° de code van andere [2 woonmaatschappijen]2 dan de [2 woonmaatschappij]2 en de domiciliemaatschappij, vermeld in punt 1° of 2°, waar de kandidaat-huurder ook ingeschreven is;
4° de data waarop de kandidaat-huurder ingeschreven is [4 voor sociale huurwoningen van de domiciliemaatschappij]4 en bij de [2 woonmaatschappijen]2, vermeld in punt 1° en 3°;
5° de voornaam, de achternaam, de geboortedatum en het identificatienummer van de sociale zekerheid van de kandidaat-huurder;
6° het adres van de kandidaat-huurder;
7° het inkomen van de kandidaat-huurder en het inkomensjaar waarmee conform boek 6 rekening is gehouden bij de jongste actualisatie;
8° het aantal personen ten laste van de kandidaat-huurder conform boek 6;
9° de voornaam, de achternaam en de geboortedatum van alle gezinsleden van de kandidaat-huurder.
De [4 primaire verhuurder vult]4 de gegevens van het referentiebestand aan en [4 actualiseert]4 die gegevens met het oog op de behandeling, de uitbetaling en de eventuele opschorting of stopzetting van de tegemoetkoming die is ingesteld bij dit besluit. Dat omvat:
1° het aanvullen van de ontbrekende gegevens van de kandidaat-huurders die langer dan drie jaar en negen maanden ingeschreven zijn;
2° het aanvullen van de datum van toewijzing en het adres van de toegewezen woning, als de [2 woonmaatschappij]2 aan een kandidaat-huurder die opgenomen is in het referentiebestand, een woning toewijst conform boek 6;
3° het aanvullen van de datum van schrapping als de kandidaat-huurder, die opgenomen is in het referentiebestand, geschrapt wordt;
4° [1 het aanvullen van de datum van weigering van of niet reageren op een aanbod van een sociale huurwoning die beantwoordt aan de voorkeur van de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 6.8.]1
§ 2. Het agentschap voegt een kandidaat-huurder die minder dan drie jaar en negen maanden ingeschreven is, maar die ingeschreven is [4 voor sociale huurwoningen van zijn]4 domiciliemaatschappij en die een verklaring van een andere [2 woonmaatschappij kan voorleggen dat hij vroeger al ingeschreven was voor sociale huurwoningen van die andere woonmaatschappij]2, toe aan het referentiebestand als de periodes van inschrijving aaneensluiten en in totaal minimaal drie jaar en negen maanden beslaan. Het agentschap vraagt in dat geval de ontbrekende gegevens op.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 178, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 14,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2021-12-17/31, art. 14,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<BVR 2024-05-03/44, art. 8, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 5.179. Het agentschap stuurt in de maand die voorafgaat aan de startdatum, vermeld in artikel 5.176, eerste lid, 7°, a) of b), aan de potentieel rechthebbenden die opgenomen zijn in het geactualiseerde referentiebestand, vermeld in artikel 5.178, een invulformulier, met het verzoek het aangevuld terug te bezorgen aan het agentschap.
Art. 5.180.Om na te gaan of de [1 kandidaat-huurder]1 recht heeft op de tegemoetkoming, doet het agentschap op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, e), en artikel 9, van de algemene verordening gegevensbescherming, een beroep op de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën, op het Rijksregister, op de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, op de VMSW en op de lokale besturen om digitaal toegang te krijgen tot de noodzakelijke gegevens met toepassing van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens die van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze, in voorkomend geval, op federaal of Vlaams niveau verder is of wordt gespecificeerd. Het agentschap is verwerkingsverantwoordelijke.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op de [1 kandidaat-huurder]1 en, als het voor de controle van de voorwaarden noodzakelijk is, hun inwonende gezinsleden.
Van de personen, vermeld in het tweede lid, worden de volgende gegevens, die bepalend zijn voor de draagwijdte van het recht op de tegemoetkoming, rechtstreeks in de authentieke bronnen opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van de algemene verordening gegevensbescherming:
1° de gezinssamenstelling, de personen ten laste en het aantal personen dat in de woning van de [1 kandidaat-huurder]1 woont;
2° het huidige adres en de vorige adressen;
3° de leeftijd;
4° het inkomen;
5° de zakelijke rechten, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, 1° tot en met 4°, van dit besluit;
6° de huurprijs van de woning;
7° de inschrijving en de schrapping in het inschrijvingsregister;
8° de toewijzing van een sociale woning;
9° de toekenning van de verhoging van het leefloon, vermeld in artikel 14, §3, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de installatiepremie, ingesteld bij het koninklijk besluit van 21 september 2004 tot toekenning van een installatiepremie door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan bepaalde personen die hun hoedanigheid van dakloze verliezen.
De vastgestelde handicap van de betrokkene wordt opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 9 van de algemene verordening gegevensbescherming.
De Vlaamse Dienstenintegrator en de Kruispuntbank Sociale Zekerheid staan mee in voor de organisatie en coördinatie van de gegevensstromen. Alleen de personeelsleden van het agentschap die belast zijn met de beoordeling van de aanvragen tot tegemoetkoming, kunnen de gegevens, vermeld in het eerste lid, opvragen en verwerken. Het agentschap houdt een lijst van de personeelsleden ter beschikking. De verwerkte gegevens worden opgeslagen gedurende tien jaar volgend op de laatste betaling van de maandelijkse tegemoetkoming of op de beslissing tot weigering van de tegemoetkoming. Bij de verwerking van de persoonsgegevens van de betrokkenen neemt en handhaaft het agentschap passende technische en organisatorische maatregelen zodat de verwerking voldoet aan de vereisten, vermeld in de algemene verordening gegevensbescherming, en de bescherming van de rechten van de betrokkenen wordt gewaarborgd. Daarbij implementeert het agentschap passende technische en organisatorische maatregelen om een conform het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen, in overeenstemming met artikel 32 van de algemene verordening gegevensbescherming.
Het agentschap neemt gepaste technische en organisatorische maatregelen tegen onbevoegde of onrechtmatige verwerking, evalueert op regelmatige basis de geschiktheid van die veiligheidsmaatregelen en past ze aan waar nodig.
Om het inschrijvingsregister te actualiseren, geeft het agentschap aan de VMSW door of een kandidaat-huurder een tegemoetkoming ontvangt. Op verzoek van een OCMW geeft het agentschap door of de cliënt van het OCMW een tegemoetkoming ontvangt.
Het invulformulier, vermeld in artikel 5.179, dat ingevuld is, en dat ondertekend wordt door alle meerderjarige gezinsleden van wie de persoonsgegevens ingekeken moeten kunnen worden, bevat het rekeningnummer van de kandidaat-huurder, de identiteit en het adres van de verhuurder van de woning die het gezin bewoont, de huurprijs die maandelijks betaald wordt, en de volgende verklaringen, die de potentieel rechthebbende dateert en ondertekent:
1° dat hij de tegemoetkoming wil verkrijgen;
2° dat hij op straffe van terugbetaling van de inmiddels verkregen tegemoetkoming toestemming geeft aan het agentschap om de conformiteit van zijn woning vast te stellen en onmiddellijk elke verhuizing naar een andere woning aan het agentschap zal melden;
3° dat hij ingeschreven is bij een domiciliemaatschappij;
4° dat hij toestemming geeft aan het agentschap om zijn identiteit mee te delen aan het OCMW van zijn woonplaats zodra hij beschouwd wordt als rechthebbende;
5° in het geval, vermeld in artikel 5.177, derde lid, wie als begunstigde van de tegemoetkoming beschouwd moet worden.
De potentiële rechthebbende voegt een afschrift van het huurcontract bij het invulformulier.
Als de potentiële rechthebbende jonger is dan 25 jaar, voegt hij bij de aanvraag een document of verklaring waaruit zijn actuele inkomsten blijken.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Hoofdstuk 4. Beslissing over de tegemoetkoming
Art. 5.181.§ 1. Binnen een maand na de ontvangst van het invulformulier verklaart het agentschap het dossier volledig of onvolledig.
Als het invulformulier onvolledig aangevuld is, vraagt het agentschap de ontbrekende gegevens en verklaringen op.
Binnen drie maanden en tien dagen na de volledigverklaring deelt het agentschap zijn beslissing aan de [3 ...]3 huurder mee. Aan de rechthebbenden worden ook de startdatum en het bedrag van de tegemoetkoming, berekend conform artikel 5.182, §1, meegedeeld.
§ 2. Tegen de beslissing van het agentschap, vermeld in paragraaf 1, derde lid, of tegen het stilzitten van het agentschap kan met een [4 beveiligde zending of met het daarvoor bestemde formulier dat het agentschap ter beschikking kan stellen]4 beroep worden ingesteld bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen [4 drie]4 maanden die volgen op de betekening van de beslissing tot het verlenen of weigeren van de tegemoetkoming aan de [1 [3 ...]3 huurder]1 of op het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 1, derde lid.
Bij elke betwisting over het statuut van kandidaat-huurder, de periode gedurende dewelke hij ingeschreven is, de weigering van [1 of het niet reageren op]1 het aanbod van een sociale huurwoning, het inkomen zoals opgenomen in het referentiebestand of de personen ten laste conform boek 6, houdt het agentschap bij de vaststelling van de hoedanigheid van rechthebbende en bij de berekening van de tegemoetkoming alleen rekening met de definitieve beslissing van de [2 woonmaatschappij]2 of, bij gebrek daaraan, met de beoordeling van de toezichthouder, vermeld in artikel 6.30.
§ 3. Onmiddellijk na de beslissingen, vermeld in paragraaf 1 en 2 vult het agentschap voor alle rechthebbenden het referentiebestand, vermeld in artikel 5.178, aan met de startdatum.
De domiciliemaatschappij [3 van de rechthebbende]3 kan binnen een maand na de kennisgeving bezwaar aantekenen tegen de beslissing van het agentschap om de kandidaat-huurder als rechthebbende te beschouwen als die beslissing gebaseerd is op foutieve gegevens. In dat geval neemt het agentschap na verificatie van de gegevens een nieuwe beslissing.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 179, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2022-10-14/05, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Hoofdstuk 5. Vaststelling en uitbetaling van de tegemoetkoming
Art. 5.182.§ 1. De tegemoetkoming bedraagt 75% van de maximale huurprijs, vermeld in artikel 5.166, §1, tweede en [2 vierde]2 lid, in voorkomend geval verhoogd conform artikel 5.166, § 1, [2 vijfde]2 lid, en aangepast conform artikel 5.166, §1, [2 zesde]2 lid, verminderd met 1/55 van het inkomen [1 ...]1. De tegemoetkoming bedraagt maximaal 150 euro, te verhogen met 25 euro per persoon ten laste, tot en met de vierde persoon ten laste.
De bedragen van 150 euro en 25 euro, vermeld in het eerste lid, worden verhoogd met 10% als de woning op het grondgebied ligt van een van de gemeenten, vermeld in artikel 5.166, § 1, [2 vijfde]2 lid.
De bedragen van 150 euro en 25 euro, vermeld in het eerste lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2013) naar het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het voorafgaande jaar, met als basis het gezondheidsindexcijfer van 108,26 voor oktober 2018. Het resultaat wordt naar boven afgerond tot op twee cijfers na de komma.
Het agentschap betaalt de tegemoetkoming maandelijks uit aan de rechthebbende of, met het akkoord van de rechthebbende, aan de instantie die de tegemoetkoming aan de rechthebbende voorgeschoten heeft. De uitbetaling gebeurt voor de eerste keer binnen vier maanden na een van de volgende tijdstippen:
1° de beslissing, vermeld in artikel 5.181, §1, derde lid;
2° de vaststelling van de hoedanigheid van rechthebbende, vermeld in artikel 5.181, §2, tweede lid;
3° de definitieve beslissing in het geval, vermeld in artikel 5.181, §3, tweede lid.
[1 Het bedrag van de tegemoetkoming wordt onveranderlijk uitbetaald tot aan de volgende herberekening, vermeld in paragraaf 2.]1
Als blijkt dat de rechthebbende ook de huursubsidie geniet, ingesteld bij het besluit van de Vlaamse regering van 11 december 1991 tot instelling van individuele huursubsidies en een installatiepremie bij het betrekken van een gezonde of aangepaste huurwoning, wordt de uitbetaling van die huursubsidie stopgezet vanaf de eerste maand waarin hij de tegemoetkoming ingesteld bij deze titel geniet.
§ 2. Het agentschap controleert jaarlijks of de [1 [3 ...]3 huurder]1 en de inwonende gezinsleden voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2, en herberekent de tegemoetkoming conform paragraaf 1 op de verjaardag van de startdatum of op de verjaardag van de datum van het conformiteitsattest, als die laatste datum recenter is dan de startdatum.
Als de tegemoetkoming is opgeschort conform artikel 5.183, [1 eerste lid, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°,]1 wordt de jaarlijkse controle, vermeld in het eerste lid, ook opgeschort tot blijkt dat de [3 rechthebbende]3 opnieuw voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2. De jaarlijkse controle wordt vanaf dan uitgevoerd op de verjaardagen van de startdatum.
[4 Tegen de herberekening, vermeld in het eerste lid, kan met een beveiligde zending of met het daarvoor bestemde formulier dat het agentschap ter beschikking kan stellen beroep worden ingesteld bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen drie maanden die volgen op de betekening van de beslissing.]4
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2022-06-03/06, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 16, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2022-10-14/05, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Hoofdstuk 6. Opschorting van de tegemoetkoming
Art. 5.183.De tegemoetkoming wordt opgeschort:
1° als de woning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend, ongeschikt, overbewoond of onbewoonbaar wordt verklaard;
2° zodra het agentschap vaststelt dat de woning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend niet conform is;
3° als de rechthebbende tijdens de looptijd van de tegemoetkoming verhuist naar een huurwoning buiten het [2 werkingsgebied van de woonmaatschappij]2 waarin zijn huurwoning lag, tot hij zich opnieuw ingeschreven heeft [4 voor sociale huurwoningen van zijn nieuwe]4 domiciliemaatschappij [1 en voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177]1;
4° als de rechthebbende tijdens de looptijd van de tegemoetkoming de woning verlaat om een woning te betrekken die hij niet huurt [5 tot opnieuw voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177]5;
5° als de rechthebbende verhuist naar een andere woning [1 tot opnieuw voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177]1.
[1 6° zodra het inkomen bij de jongste herberekening de grenzen, vermeld in artikel 6.13, overschrijdt;]1
[1 7° als de huurprijs hoger blijkt te zijn dan het maximum, vermeld in artikel 5.177, vierde lid, 4°.]1
Als de uitbetaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, [1 1° en 2°]1, wordt ze opnieuw gestart als uit een conformiteitsonderzoek of een conformiteitsattest blijkt dat de rechthebbende in een conforme huurwoning woont in het Vlaamse Gewest of verhuisd is naar een woning waarvan de conformiteit is vastgesteld conform artikel 5.177, vijfde en zesde lid, en voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177. De uitbetaling van de tegemoetkoming wordt dan hervat met terugwerkende kracht tot de maand die volgt op de datum van het conformiteitsonderzoek of conformiteitsattest, rekening houdend met de huurprijs van de conforme woning.
[1 Als de betaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, 3°, wordt ze opnieuw gestart op de jongste van de volgende data:
1° de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de [3 rechthebbende]3 zich opnieuw heeft ingeschreven [4 voor sociale huurwoningen van]4 een domiciliemaatschappij;
2° de eerste dag van de zesde maand die voorafgaat aan de indiening van het aangevulde invulformulier na de verhuizing.
[5 Als de betaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, 4°, wordt ze opnieuw gestart op de jongste van de volgende data :
1° de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de rechthebbende opnieuw voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177;
2° de eerste dag van de zesde maand die voorafgaat aan de indiening van het aangevulde invulformulier.]5
Als de betaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, 5°, wordt ze opnieuw gestart op de jongste van de volgende data:
1° de eerste dag van de maand die volgt op de verhuizing;
2° de eerste dag van de zesde maand die voorafgaat aan de indiening van het aangevulde invulformulier na de verhuizing.]1
[5 Als de betaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, 6°, wordt ze opnieuw gestart op de eerste dag van de maand die volgt op de jaarlijkse controle, vermeld in artikel 5.182, § 2, eerste lid, als bij die jaarlijkse controle blijkt dat opnieuw voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177.
Als de betaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, 7°, wordt ze opnieuw gestart op de eerste dag van de maand die volgt op de jaarlijkse controle, vermeld in artikel 5.182, § 2, eerste lid, als bij die jaarlijkse controle blijkt dat opnieuw voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.177.]5
Als de uitbetaling van de tegemoetkoming wordt opgeschort, met toepassing van het eerste lid, punt 1° en 2°, wordt voor de maand die volgt op de verhuizing naar een conforme woning bovenop de tegemoetkoming een installatiepremie betaald. De installatiepremie, inclusief de tegemoetkoming, bedraagt voor de maand die volgt op de verhuizing naar een conforme huurwoning, 400% van het bedrag dat voor die maand berekend is conform artikel 5.182, §1.
[5 Tegen de beslissing tot opschorting, vermeld in het eerste lid, kan met een beveiligde zending of met het daarvoor bestemde formulier dat het agentschap ter beschikking kan stellen beroep worden ingesteld bij de administrateur-generaal van het agentschap, binnen drie maanden die volgen op de betekening van de beslissing.]5
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 180, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 17,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<BVR 2021-12-17/31, art. 17,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<BVR 2022-10-14/05, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
Hoofdstuk 7. Stopzetting en terugvordering van de tegemoetkoming
Art. 5.184.De tegemoetkoming wordt stopgezet:
1° vanaf de eerste dag van de derde maand die volgt op de datum waarop de rechthebbende een sociale huurwoning als vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 49°, a) of c), van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, huurt;
2° zodra de rechthebbende [3 niet langer als kandidaat-huurder ingeschreven is voor sociale huurwoningen]3 van de domiciliemaatschappij;
3° zodra de uitbetaling van de tegemoetkoming negen maanden opgeschort is met toepassing van artikel 5.183, eerste lid, 3°, van dit besluit;
4° zodra de rechthebbende met behoud van de toepassing van artikel [3 6.8, § 2, derde lid]3, van dit besluit, het aanbod [1 van een sociale huurwoning weigert of niet reageert op een aanbod dat]1 beantwoordt aan zijn voorkeur als vermeld in artikel [3 6.5, § 2, derde lid, 1° tot en met 3°]3 van dit besluit;
5° [3 zodra de rechthebbende geschrapt wordt uit het inschrijvingsregister;]3
6° [1 zodra wordt vastgesteld dat de kandidaat-huurder niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarde, vermeld in artikel 5.177, vierde lid, 2°]1.
7° [1 ...]1
[2 Woonmaatschappijen]2 vullen binnen een maand de data die betrekking hebben op de feiten, vermeld in het eerste lid, aan in het referentiebestand. Het agentschap brengt de [2 woonmaatschappijen]2 in kwestie en het OCMW op de hoogte van de stopzettingen.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/61, art. 181, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(3)<BVR 2021-12-17/31, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 5.185. Het agentschap wordt aangeduid om de onterecht uitbetaalde tegemoetkomingen terug te vorderen. Bij terugvordering van tegemoetkomingen die ingevolge list, bedrog of valse verklaringen zijn verkregen, wordt het terug te vorderen bedrag verhoogd met de wettelijke intrest die verschuldigd is vanaf de dag van uitbetaling van de tegemoetkoming. De teruggevorderde bedragen worden conform artikel 5.2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 toegewezen aan het Fonds voor de Huisvesting.
Titel 3. Tegemoetkoming voor te bouwen, te renoveren, te verbeteren of aan te passen woningen
Hoofdstuk 1. [1 Tegemoetkoming voor te renoveren of te verbeteren bestaande woning of voor te realiseren nieuwe woning]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 5.186.[1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° aanvraagdatum: de datum van de digitale indiening van het aanvraagformulier bij het unieke loket;
2° aanvrager:
a) de particulier, houder van het zakelijk recht van de premiewoning, die de aanvraag indient in naam van de bewoner;
b) de verhuurder, vermeld in punt 8° ;
3° bewoner: de particulier, houder van het zakelijk recht over de premiewoning, die de premiewoning op de aanvraagdatum volgens het bevolkingsregister als hoofdverblijfplaats bewoont;
4° gemeenschappelijke delen: de delen van een appartementsgebouw die niet tot het privatieve gedeelte van de premiewoning behoren;
5° het unieke loket: het unieke loket dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2022 tot oprichting van een uniek loket voor de aanvraag en behandeling van bepaalde woon- en energiepremies en tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010 en het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021;
6° inkomen: de som van de volgende inkomsten die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
7° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de bewoner gedomicilieerd is en dat minderjarig is of dat recht geeft op gezinsbijslagen;
b) het kind van de bewoner dat niet gedomicilieerd is bij de bewoner, maar op regelmatige basis bij de bewoner verblijft en dat minderjarig is of dat recht geeft op gezinsbijslagen;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die beschouwd werd als ernstig gehandicapt op het ogenblik van oppensioenstelling;
8° verhuurder: de meerderjarige particulier of vennootschap die de premiewoning op de aanvraagdatum voor de duur van minstens negen jaar verhuurt aan een woonmaatschappij met het oog op de onderverhuring ervan.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 6°, wordt rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 7°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 7°, a) of b), ook een persoon ten laste is als vermeld in het eerste lid, 7°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Afdeling 2. [1 Inkomens- en eigendomsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 5.187.[1 Voor de bepaling van het inkomen wordt rekening gehouden met het inkomen van de bewoner en de gehuwde of wettelijk samenwonende partner die mee de premiewoning bewoont.
[3 Het inkomen mag niet meer bedragen dan:
1° 46.170 euro voor een alleenstaande;
2° 65.960 voor een alleenstaande met één persoon ten laste, te verhogen met 3.700 euro per persoon ten laste vanaf de tweede persoon ten laste;
3° 65.960 voor andere personen, te verhogen met 3.700 euro per persoon ten laste.".
De tegemoetkoming wordt berekend volgens het percentage, vermeld in artikel 5.191, § 3, tweede lid, 2°, als het inkomen ook voldoet aan de volgende inkomensgrenzen:
1° 36.278 euro voor een alleenstaande;
2° 50.787 euro voor een alleenstaande met één persoon ten laste, te verhogen met 3.700 euro per persoon ten laste vanaf de tweede persoon ten laste;
3° 50.787 euro voor andere personen, te verhogen met 3.700 euro per persoon ten laste.
De bedragen vermeld in het tweede en derde lid, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 113,94 van oktober 2021 (basisjaar 2013). Ze worden voor de eerste maal op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober 2022 en worden vervolgens jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober die voorafgaat aan de aanpassing en afgerond naar het hogere tiental.]3
In het vierde lid wordt verstaan onder gezondheidsindexcijfer: het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2022-10-14/05, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2023>
(3)<BVR 2022-10-07/05, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 21-10-2022>
Afdeling 2.
Art. 5.188.[1 De bewoner mag op de aanvraagdatum houder van het zakelijk recht zijn van een andere woning of een ander gebouw naast de premiewoning.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Afdeling 3. [1 Voorwaarden voor de premiewoning en de in aanmerking te nemen werkzaamheden]1
----------
(1)
Art. 5.189.[1 § 1. De werkzaamheden moeten erop gericht zijn de premiewoning minstens te doen beantwoorden aan de normen die vastgesteld zijn met toepassing van artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en door of krachtens artikel 6.4.1/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010.
§ 2. De werkzaamheden die in aanmerking komen voor een premie, worden hierna limitatief opgesomd in de volgende categorieën:
1° dakrenovatie:
a) het aanbrengen van dak- of zoldervloerisolatie die voldoet aan de criteria door of krachtens artikel 6.4.1/1, 1°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
b) de afbraak van dakstructuren en de vervanging door draagkrachtige elementen;
c) de verwijdering van asbesthoudende dakbedekking of een asbesthoudend onderdak;
d) het aanbrengen van een onderdak bij hellende daken en de waterdichte bedekking;
e) de behandeling van houten dakstructuren tegen zwammen en insecten;
f) het plaatsen van dakdoorbrekingen, zoals de dak(vlak)ramen, de lichtkoepels die voorzien zijn van glas met een warmtegeleidingscoëfficiënt (Ug) van maximaal 1,0 W/m2K en de lichtkokers;
g) het vervangen en plaatsen van dakgoten en afvoerpijpen;
2° buitenmuurrenovatie:
a) het aanbrengen van buitenmuurisolatie volgens de criteria door of krachtens artikel 6.4.1/1, 2°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
b) het aanbrengen van buitenmuurisolatie volgens de criteria door of krachtens artikel 6.4.1/1, 3°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
c) het aanbrengen van buitenmuurisolatie volgens de criteria door of krachtens artikel 6.4.1/1, 4°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
d) de afbraak van buitenmuren en de vervanging door nieuwe muren, inclusief de dragende of steunende elementen in die muren, zoals kolommen, balken en lateien, samen met het aanbrengen van buitenmuurisolatie, vermeld in punt a), b), of c);
e) de verwijdering van asbesthoudende gevelbekleding;
f) de behandeling van buitenmuren tegen optrekkend vocht door een waterkerende laag te plaatsen of de muren te injecteren met producten die de muur waterdicht maken;
g) de behandeling van de muren tegen kelder- of huiszwam;
h) de afbraak van borstweringen of balustrades bij balkons en de plaatsing van nieuwe borstweringen of balustrades bij balkons;
i) de natte of droge bepleistering op de binnenkant van de buitenmuren (gips-, kalk- en leembepleistering), samen met het aanbrengen van muurisolatie, vermeld in punt c);
j) de afwerking van buitenmuren met gevelsteen, gevelbekleding of -bepleistering in speciaal daartoe bestemde materialen, samen met het aanbrengen van buitenmuurisolatie, vermeld in punt b), en c);
3° renovatie van buitenschrijnwerk:
a) [6 de afbraak en plaatsing van ramen en buitendeuren met beglazing en de afbraak en plaatsing van oppervlakte beglazing volgens de criteria door of krachtens artikel 6.4.1/1, eerste lid, 6°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;]6
b) het plaatsen van volle buitendeuren met een maximale U-waarde van 2,0 W/m2K;
c) de afbraak van borstweringen of balustrades bij lage ramen en de plaatsing van nieuwe borstweringen of balustrades bij lage ramen;
4° renovatie van vloeren en funderingen:
a) nieuw geplaatste vloerisolatie op volle grond of nieuw geplaatste isolatie op het plafond van een kelder of een verluchte ruimte onder een verwarmde ruimte volgens de criteria door of krachtens artikel 6.4.1/1, 5°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
b) de afbraak en opbouw van draagvloeren op het gelijkvloers, met inbegrip van het verwijderen van asbest, samen met de werkzaamheden, vermeld in punt a) en d);
c) het aanbrengen van een dekvloer, ook chape genoemd, samen met de werkzaamheden, vermeld in punt b);
d) het plaatsen van fundering en de behandeling van stabiliteitsproblemen;
e) de behandeling van draagvloeren tegen zwammen en insecten;
f) de behandeling van ondergrondse muren tegen insijpelend vocht.
5° binnenrenovatie:
a) de afbraak van binnenmuren en de vervanging door nieuwe muren, inclusief de dragende of steunende elementen in die muren, zoals kolommen, balken en lateien;
b) de afbraak en opbouw van draagkrachtige vloerelementen en dekvloeren tussen de woonverdiepingen;
c) de behandeling van binnenmuren tegen optrekkend vocht door een waterkerende laag te plaatsen of de muren te injecteren met producten die de muur waterdicht maken;
d) de behandeling van de muren tegen kelder- of huiszwam;
e) de natte of droge bepleistering op de binnenmuren, de binnenkant van de buitenmuren met gips-, kalk- en leembepleistering, de onderkant van draagvloeren en de onderkant van de dakstructuren;
f) het plaatsen van vaste trappen in de woning zodat de verbinding tussen de verdiepingen veilig beloopbaar is, met inbegrip van het plaatsen van leuningen en borstweringen;
6° technische installaties: elektriciteit, leidingen en sanitair:
a) elektrische installatie: het aanbrengen of vervangen van de elementen om stroom en telecommunicatie te verdelen in de woning, inclusief de aansluiting op het openbare net en de plaatsing van de meetinstallatie voor elektriciteit. De conformiteit van de installatie met het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties moet aangetoond worden met een attest van een erkend keuringsorgaan dat dateert van na de uitgevoerde werken en voor de aanvraagdatum;
b) het vervangen van de leidingen van de centrale verwarming [4 waaronder ook vloer- of wandverwarming]4;
c) sanitaire uitrusting:
1) het vernieuwen van leidingen en afvoeren;
2) het plaatsen en vervangen van een regenwaterinstallatie[5 ...]5
3) de vernieuwing van de bestaande sanitaire toestellen of de plaatsing van maximaal één douche, één ligbad, twee wastafels en één wc, als die nog niet aanwezig zijn in de woning[5 ...]5;
[2 7° gascondensatieketels: de plaatsing van een gascondensatieketel met Europees productlabel A of beter ter vervanging van een ouder verwarmingssysteem. Zowel aardgascondensatieketels als propaan- of butaangascondensatieketels komen in aanmerking. In gebieden waar een aardgasdistributienet aanwezig is op het ogenblik van de uitvoering van de werken, komen alleen aardgascondensatieketels in aanmerking. In gebieden waar geen aardgasdistributienet aanwezig is op het ogenblik van de uitvoering van de werken, komen alleen condensatieketels op propaan of butaan in aanmerking.]2
[3 De uitvoering van de verplichte keuring voor de eerste ingebruikname van de gascondensatieketel, vermeld in artikel 7 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, wordt aangetoond met het keuringsrapport dat dateert van na de uitgevoerde werken en voor de aanvraagdatum.]3
[6 Als de werkzaamheden, vermeld in het eerste lid, 3°, a) en b), niet vergunningsplichtig zijn of niet onderworpen zijn aan de meldingsplicht, vermeld in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, en het buitenschrijnwerk wordt geplaatst in een woonkamer, slaapkamer, studeerkamer, speelkamer of analoge ruimte wordt voldaan aan tenminste één van de volgende eisen:
1° aan de luchttoevoereisen vermeld in bijlage IX van het Energiebesluit van 19 november 2010, voor de woonkamers, slaapkamers, studeerkamers, speelkamers of analoge ruimten waarin het buitenschrijnwerk wordt geplaatst;
2° aan de minimale ventilatievoorzieningen, vermeld in deel IX.2 van bijlage 18/4 van het ministerieel besluit van 28 december 2018 houdende algemene bepalingen inzake de energieprestatieregelgeving, energieprestatiecertificaten en de certificering van aannemers en installateurs.";]6
[6 De minister bepaalt met welk bewijsstuk de aanvrager aantoont dat aan de eisen vermeld in het tweede lid is voldaan.]6
De minister kan nadere regels bepalen en technische vereisten vastleggen waaraan de werkzaamheden, vermeld in het eerste lid, moeten voldoen.
§ 3. De werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, b), tot en met g), komen alleen in aanmerking als ze samen worden uitgevoerd met het werk, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, a), of als de aanvrager kan aantonen dat de premiewoning al voldoet aan het niveau van isolatie, vermeld in artikel 6.4.1/1, 1° van het Energiebesluit van 19 november 2010.
De werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, e) tot en met h), komen alleen in aanmerking als ze samen worden uitgevoerd met de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, a), b), of c), of als de aanvrager kan aantonen dat de buitenmuur waarop de werken, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, e), tot en met h), betrekking hebben, voldoet aan het niveau van isolatie, vermeld in artikel 6.4.1/1, 2°, 3° of 4° van het Energiebesluit van 19 november 2010.
De werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, c), komen alleen in aanmerking als ze samen worden uitgevoerd met de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, a), of als de aanvrager kan aantonen dat de lage ramen waarvoor de nieuwe borstwering of balustrade wordt geplaatst, voldoen aan het niveau van beglazing, vermeld in artikel 6.4.1/1, 6°, van het Energiebesluit van 19 november 2010.
De werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, d), tot en met f), komen alleen in aanmerking als ze samen worden uitgevoerd met de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, a), of als de aanvrager kan aantonen dat de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, a), al zijn uitgevoerd volgens het niveau van isolatie, vermeld in artikel 6.4.4/1, 5°, van het Energiebesluit van 19 november 2010.
§ 4. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en het Energiedecreet van 8 mei 2009. Het agentschap kan een onderzoek ter plaatse instellen om na te gaan of de werken voldoen aan de voorwaarden en effectief zijn uitgevoerd.
§ 5. Als de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, betrekking hebben op een bestaande of nieuwe zorgwoning met toepassing van artikel 4.2.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, en waarbij de ondergeschikte wooneenheid zich bevindt in de premiewoning of in een vrijstaand bijgebouw van de premiewoning, wordt de tegemoetkoming voor de zorgwoning berekend per categorie van werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, ongeacht of de werkzaamheden betrekking hebben op de hoofdwooneenheid of op de ondergeschikte wooneenheid, of op beide samen.
§ 6. Het in aanmerking te nemen investeringsbedrag is de kostprijs van de werken, exclusief btw, zoals vermeld op de facturen, vermeld in artikel 5.191, § 1 en bedraagt minstens 1.000 euro, exclusief btw, per categorie van werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2.
Het in aanmerking te nemen investeringsbedrag bedraagt maximaal:
1° 11.500,00 euro, exclusief btw voor de categorie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1° ;
2° 12.000,00 euro, exclusief btw, voor de categorie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2° ;
3° 11.000,00 euro, exclusief btw, voor de categorie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° ;
4° 3.000,00 euro, exclusief btw, voor de categorie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4° ;
5° 5.000,00 euro, exclusief btw, voor de categorie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5° ;
6° 7.500,00 euro, exclusief btw, voor de categorie, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 6°.
§ 7. De premiewoning of het gebouw dat geheel of gedeeltelijk wordt of werd herbestemd tot nieuwe premiewoning, moet minstens 15 jaar oud zijn op de aanvraagdatum en ligt in het Vlaamse Gewest. De ouderdom van het gebouw wordt gecontroleerd aan de hand van de aansluitingsdatum op het elektriciteitsdistributienet of op basis van de meest recente gegevens van de Federale Overheidsdienst Financiën. Bij betwisting geldt de oudste van die data.
§ 8. Een herbouw, vermeld in artikel 1.1.1, 47/2°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming volgens dit hoofdstuk.
§ 9. Voor de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, 2° en 4°, die worden uitgevoerd in een appartementsgebouw, kan de bewoner geen tegemoetkoming aanvragen volgens dit hoofdstuk. Voor de werkzaamheden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° die worden uitgevoerd in een appartementsgebouw, en betrekking hebben op de gemeenschappelijke delen, kan de bewoner geen tegemoetkoming aanvragen volgens dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2022-02-04/58, art. 37, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(3)<BVR 2022-07-08/14, art. 11, 017; Inwerkingtreding : 17-09-2022>
(4)<BVR 2023-07-14/26, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 25-09-2023>
(5)<BVR 2023-12-08/12, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
(6)<BVR 2024-07-19/18, art. 7, 041; Inwerkingtreding : 30-08-2024>
Afdeling 3. Afdeling 4. [1 Procedure en berekening van de tegemoetkoming]1
----------
(1)
Art. 5.190.[1 § 1. De aanvraag van de tegemoetkoming wordt ingediend na de uitvoering van de werkzaamheden, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, bij het unieke loket.
Per aanvraag kunnen alle categorieën, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, worden aangevraagd.
§ 2. De tegemoetkoming die met toepassing van dit hoofdstuk wordt toegekend aan de verhuurder, vermeld in artikel 5.186, eerste lid, 8°, wordt verleend met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in de verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Afdeling 4.
Art. 5.191.[1 § 1. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt berekend op basis van de facturen die daarvoor voorgelegd zijn op naam van de aanvrager of de meerderjarige persoon of personen met wie de aanvrager samenwoont, of de woonmaatschappij, en die niet dateren van meer dan twee jaar voor de aanvraagdatum, noch van na de aanvraagdatum.
De facturen, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op:
1° werkzaamheden die uitgevoerd zijn door een aannemer die daarvoor facturen afgeeft conform het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde of op werkzaamheden uitgevoerd door een dienst die erkend is voor de lokale diensteneconomie conform artikel 4 van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;
2° de aankoop van materialen of uitrustingsgoederen die de aanvrager zelf heeft verwerkt of geplaatst voor werkzaamheden uit te voeren in de categorieën, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 5° en 6° ;
[2 3° de aankoop van materialen of uitrustingsgoederen die door de aanvrager onder begeleiding van een aannemer of begeleidingsfirma worden verwerkt of geplaatst en die werkzaamheden betreffen in de categorieën, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 7°. De voorgelegde facturen moeten melding maken van de begeleiding.]2
[4 De facturen bevatten voldoende informatie over de juiste aard en omvang van de werkzaamheden.]4
§ 2. De tegemoetkoming wordt berekend per categorie van werkzaamheden, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, op basis van het in aanmerking te nemen investeringsbedrag, vermeld in artikel 5.189, § 6. [4 ...]4.
§ 3. Voor de werkzaamheden, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 1° tot en met 6°, wordt het bedrag van de tegemoetkoming naargelang het geval vastgesteld op 25% of 35% van het in aanmerking te nemen investeringsbedrag, vermeld in artikel 5.189, § 6.
Het percentage, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
1° 35% voor de verhuurder;
2° 35% voor de bewoner als het inkomen dat conform artikel 5.187, eerste lid, is bepaald, voldoet aan de inkomensgrenzen, vermeld in artikel 5.187, derde lid;
3° 25% in alle andere gevallen.
§ 4. Als de in aanmerking te nemen werkzaamheden het werk, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 1°, a), omvatten, moet de tegemoetkoming die wordt berekend voor de categorie, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 1°, minstens gelijk zijn aan de premie berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 1°, van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor het werk, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 1°, a). Als het bedrag van de tegemoetkoming lager is dan het bedrag van de premie berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 1°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot het bedrag van die premie.
Als de in aanmerking te nemen werkzaamheden een of meer werken, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 2°, a), b) of c), omvatten, moet de tegemoetkoming die wordt berekend voor de categorie, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 2°, minstens gelijk zijn aan de premie, of in voorkomend geval de som van de premies, berekend door of krachtens respectievelijk artikel 6.4.1/1, 2°, artikel 6.4.1/1, 3°, of artikel 6.4.1/1, 4°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, voor de werken, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 2°, a), b), of c). Als het bedrag van de tegemoetkoming lager is dan het bedrag van de premie, of in voorkomend geval de som van de premies, berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 2°, 3° of 4°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot het bedrag van die premie.
Als de in aanmerking te nemen werkzaamheden, het werk, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 3°, a), omvatten, moet de tegemoetkoming die wordt berekend voor de categorie, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 3°, minstens gelijk zijn aan de premie berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 6°, van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor het werk, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 3°, a). Als het bedrag van de tegemoetkoming lager is dan het bedrag van de premie berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 6°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot het bedrag van die premie.
Als de in aanmerking te nemen werkzaamheden, het werk, vermeld in artikel 5.189, § 2, 4°, a), omvatten, moet de tegemoetkoming die wordt berekend voor de categorie, vermeld in artikel 5.189, § 2, 4°, minstens gelijk zijn aan de premie berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 5°, van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor het werk, vermeld in artikel 5.189, § 2, 4°, a). Als het bedrag van de tegemoetkoming lager is dan het bedrag van de premie berekend door of krachtens artikel 6.4.1/1, 5°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot het bedrag van die premie.
§ 5. Als de tegemoetkoming die overeenkomstig dit hoofdstuk wordt verleend aan de verhuurder betrekking heeft op werkzaamheden die worden uitgevoerd aan de gemeenschappelijke delen in een appartementsgebouw waarvoor een vereniging van mede-eigenaars is opgericht en waar de premiewoning deel van uitmaakt, wordt deze tegemoetkoming verminderd met het proportionele aandeel voor die premiewoning, in de premies, vermeld in artikel 6.4.1/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010, voor die betreffende werkzaamheden aan de gemeenschappelijke delen, die overeenkomstig artikel 6.4.1/2, 1° wordt toegekend aan de vereniging van mede-eigenaars. Het proportionele aandeel voor die premiewoning in de premies vermeld in artikel 6.4.1/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt berekend volgens het aandeel dat de premiewoning heeft in de gemeenschappelijke delen van het appartementsgebouw. De minister bepaalt welk bewijsstuk de verhuurder moet voorleggen om het aandeel van de premiewoning in de gemeenschappelijke delen van het appartementsgebouw te kunnen bepalen.]1
[3 § 6. [5 Alleen de bewoners van wie het inkomen voldoet aan de inkomensgrenzen, vermeld in artikel 5.187, derde lid, en verhuurders komen in aanmerking voor een tegemoetkoming voor de categorie van werkzaamheden, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 7°, als aan de volgende voorwaarden is voldaan: " § 6. Seuls les occupants dont le revenu satisfait aux plafonds de revenus visés à l'article 5.187, alinéa 3, et les bailleurs sont éligibles à une intervention pour la catégorie de travaux visée à l'article 5.189, § 2, alinéa 1er, 7°, si toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° de aanvraag voor de tegemoetkoming voor deze werkzaamheden wordt ingediend uiterlijk op 30 oktober 2024; 1° la demande de l'intervention pour ces travaux est introduite au plus tard le 30 octobre 2024 ;
2° in afwijking van paragraaf 1 dateert de eindfactuur van deze werkzaamheden van vóór 1 november 2023. 2° par dérogation au paragraphe 1er, la facture finale de ces travaux date d'avant le 1er novembre 2023.
De tegemoetkoming bedraagt 1800 euro, begrensd tot 40% van het investeringsbedrag, vermeld in artikel 5.189, § 6. L'intervention s'élève à 1800 euros, plafonnés à 40 % du montant d'investissement visé à l'article 5.189, § 6.
In afwijking van het tweede lid bedraagt de tegemoetkoming 2500 euro, begrensd tot 50% van het investeringsbedrag, vermeld in artikel 5.189, § 6, als de gascondensatieketel wordt geplaatst ter vervanging van een stookolieketel.]5]3
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2022-02-04/58, art. 38, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(3)<BVR 2022-02-04/58, art. 39, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(4)<BVR 2022-07-08/14, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 17-09-2022>
(5)<BVR 2023-07-14/26, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 25-09-2023>
Art. 5.192.[1 Aan de werkmaatschappij wordt binnen de kredieten die daarvoor zijn ingeschreven op de begroting van het Vlaamse Gewest, op kwartaalbasis een vergoeding toegekend voor het uitvoeren van de taken, vermeld in artikel 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2022 tot oprichting van een uniek loket voor de aanvraag en behandeling van bepaalde woon- en energiepremies en tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010 en het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021. Die vergoeding is gelijk aan de som van:
1° 100% van de voor dat kwartaal uitbetaalde tegemoetkomingen, berekend volgens artikel 5.191 voor de werkzaamheden, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, punt 5° en 6° ;
2° 50% van de voor dat kwartaal uitbetaalde tegemoetkomingen, berekend volgens artikel 5.191 voor de werkzaamheden, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, punt 1° tot en met 4° [2 en 7°]2 ;
3° 50% van de voor dat kwartaal uitbetaalde tegemoetkomingen, berekend volgens artikel 12.3.27 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
4° 50% van de voor dat kwartaal uitbetaalde tegemoetkomingen berekend volgens artikel 44 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2022 tot oprichting van een uniek loket voor de aanvraag en behandeling van bepaalde woon- en energiepremies en tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010 en het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021;
[2 5° 50% van de voor dat kwartaal uitbetaalde tegemoetkomingen berekend volgens artikel 43 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2022 tot oprichting van een uniek loket voor de aanvraag en behandeling van bepaalde woon- en energiepremies en tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010 en het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.]2
Het Agentschap kan voor de vergoeding, vermeld in het eerste lid, voorschotten geven. Het voorschot bedraagt maximaal 25% van het bedrag dat in dat kader ingeschreven is op de algemene uitgavenbegroting. Als bij de afrekening aan het einde van het kwartaal blijkt dat een bedrag is uitbetaald dat hoger of lager is dan de werkelijke afrekening, wordt naargelang het geval het teveel verrekend of het tekort bijgepast bij de eerstvolgende te betalen voorschotten.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2022-02-04/58, art. 40, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Afdeling 5. [1 Cumulatiebeperkingen]1
----------
(1)
Art. 5.193.[1 De categorieën van werken, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 1° tot en met 6°, kunnen maar eenmaal worden aangevraagd in een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de aanvraagdatum van de toegekende aanvraag voor dezelfde premiewoning door dezelfde bewoner of dezelfde verhuurder.]1 [2 De categorie van werken, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, 7°, kan maar eenmaal worden aangevraagd in een periode van tien jaar te rekenen vanaf de aanvraagdatum van de toegekende aanvraag voor dezelfde premiewoning door dezelfde bewoner of dezelfde verhuurder.]2
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2022-02-04/58, art. 41, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Afdeling 5.
Art. 5.194.[1 De bewoner of verhuurder die een aanvraag indient na de dag van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad en voor 1 juli 2022 voor werkzaamheden die behoren tot een of meer categorieën, vermeld in artikel 5.189, § 2, eerste lid, en een tegemoetkoming heeft ontvangen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals van kracht voor 1 juli 2022, kan gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de aanvraagdatum geen aanvraag doen voor diezelfde categorie van werken voor diezelfde premiewoning conform dit hoofdstuk.
Facturen, of gedeelten van facturen, die in aanmerking genomen zijn voor de berekening van een tegemoetkoming volgens dit hoofdstuk en hoofdstuk 2 [2 van dit besluit en artikel 6.4.1/1 en artikel 6.4.1/9 van het Energiebesluit van 19 november 2010]2, zoals van kracht voor 1 juli 2022, en waarvan de aanvraag is ingediend voor 1 juli 2022, komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming volgens dit hoofdstuk. Facturen of gedeelten van facturen, die in aanmerking genomen zijn voor de berekening van een tegemoetkoming volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie of verbetering van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning, en volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een aanpassingspremie, komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming volgens dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
(2)<BVR 2022-02-04/58, art. 41/1, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art. 5.195.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/58, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Hoofdstuk 2. Aanpassingspremie
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 5.196.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° aanvraagdatum: de datum van het bewijs van afgifte van het aanvraagformulier op een dienst van het agentschap, de postdatum bij verzending van het aanvraagformulier met de post of de datum van de digitale indiening van het aanvraagformulier;
2° aanvrager:
a) de bewoner;
b) de verhuurder;
3° bewoner: de meerderjarige particulieren die de premiewoning op de aanvraagdatum als hoofdverblijfplaats bewonen op grond van een zakelijk recht of een huurovereenkomst waarvan de duur meer dan drie jaar bedraagt. Het gaat om een huurovereenkomst voor de hoofdverblijfplaats als vermeld in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek of in titel II van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, die niet onder de toepassing valt van boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
4° inkomen: de som van de volgende inkomsten die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
5° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de bewoner gedomicilieerd is en dat minderjarig is of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
b) het kind van de bewoner dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt;
6° verhuurder: de meerderjarige particulier die de premiewoning op de aanvraagdatum voor de duur van minstens negen jaar verhuurt aan een [1 woonmaatschappij]1 met het oog op de onderverhuring ervan.
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 4°, moet betrekking hebben op de inkomsten van maximaal drie jaar vóór de aanvraagdatum.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 4°, wordt rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 5°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon ten laste, als vermeld in het eerste lid, 5°, a) of b), ook een persoon ten laste is, als vermeld in het eerste lid, 5°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 185, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.197. Binnen de kredieten die daarvoor zijn ingeschreven op de begroting van het Vlaamse Gewest, en onder de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, wordt aan de aanvrager die daarvoor een aanvraag indient, een tegemoetkoming verleend in de kosten voor de aanpassing van de premiewoning aan de lichamelijke gesteldheid van de 65-plusser. De gerenoveerde of nieuwe premiewoning ligt in het Vlaamse Gewest.
De minister bepaalt welke aanpassingswerkzaamheden voor de tegemoetkoming in aanmerking worden genomen met toepassing van artikel 5.200. Hij kan de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, nader preciseren met detailmaatregelen en met uitvoeringsmaatregelen van bijkomende aard.
Afdeling 2. Voorwaarden voor de 65-plusser
Art. 5.198. Het inkomen van de 65-plusser voor wie de aanpassingswerken zijn uitgevoerd, in voorkomend geval verhoogd met het inkomen van zijn gehuwde of wettelijk samenwonende partner die de premiewoning meebewoont, mag niet meer bedragen dan:
1° 25.000 euro voor een alleenstaande;
2° 35.000 euro voor een alleenstaande met één persoon ten laste, te verhogen met 2800 euro per persoon ten laste vanaf de tweede persoon ten laste;
3° 35.000 euro voor andere personen, te verhogen met 2800 euro per persoon ten laste.
De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 104,32 van oktober 2006. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober die voorafgaat aan de aanpassing, en afgerond naar het hogere tiental.
Art. 5.199. De 65-plusser heeft op de aanvraagdatum naast de premiewoning geen andere woning volledig in volle eigendom, tenzij het een ongeschikte woning betreft die hij heeft bewoond.
Als de 65-plusser bij de bewoner inwoont, is de 65-plusser een bloed- of aanverwant tot de tweede graad van de bewoner.
Afdeling 3. Voorwaarden voor de werkzaamheden
Art. 5.200. De aanpassingswerken hebben betrekking op een of meer van de volgende categorieën:
1° de aanpassing van de technische of sanitaire uitrusting aan de lichamelijke gesteldheid van de 65-plusser;
2° de aanpassing van de constructieonderdelen van de woning aan de lichamelijke gesteldheid van de 65-plusser.
De minister bepaalt welke werken in aanmerking komen voor de aanpassingspremie.
Het agentschap kan een onderzoek ter plaatse instellen om na te gaan of de werken voldoen aan de voorwaarden die de minister daarvoor heeft gesteld en of ze effectief zijn uitgevoerd. De aanvrager houdt de betalingsbewijzen gedurende twee jaar na de uitbetaling van de aanpassingspremie ter beschikking van het agentschap en legt ze onmiddellijk voor op eenvoudig verzoek van het agentschap.
De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en het Energiedecreet van 8 mei 2009.
Afdeling 4. Procedure en berekening van de aanpassingspremie
Art. 5.201.De aanvraag van de aanpassingspremie wordt ingediend na de uitvoering van de werkzaamheden, vermeld in artikel 5.200. De premie wordt aangevraagd met een modelformulier dat het agentschap op papier en via elektronische weg ter beschikking stelt. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van het modelformulier.
De aanvrager kan maximaal twee aanvragen indienen in een periode van tien jaar vanaf de aanvraagdatum van de eerste aanvraag, op voorwaarde dat de aanvragen geen betrekking hebben op dezelfde categorie van werken, vermeld in artikel 5.200, eerste lid.
De verhuurder kan voor dezelfde premiewoning maximaal twee aanvragen indienen in een periode van tien jaar vanaf de eerste aanvraag, op voorwaarde dat de aanvragen geen betrekking hebben op dezelfde categorieën van werken, vermeld in artikel 5.200, eerste lid. De verhuurder kan de aanvraag niet indienen in de laatste drie jaar van zijn lopende huurovereenkomst met [1 de woonmaatschappij]1.
De aanvraag wordt ingediend door afgifte bij het agentschap, door verzending per brief of via elektronische weg met digitale handtekening. Ze bevat:
1° het volledig ingevulde en ondertekende aanvraagformulier;
2° afschriften van de facturen voor de werkzaamheden die conform artikel 5.200 in aanmerking komen;
3° als de bewoner een huurder is, een kopie van de huurovereenkomst, vermeld in artikel 5.196, eerste lid, 3°;
4° de huurovereenkomst met [1 de woonmaatschappij]1, als de verhuurder de aanvraag indient.
Door de aanvraag in te dienen geeft de aanvrager toestemming aan het agentschap om bij de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën, het Rijksregister, de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, de lokale besturen, het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap en het Departement Omgeving digitaal de noodzakelijke gegevens te verkrijgen over het inkomen, de gezinssamenstelling, de eigendomsvoorwaarde en een conforme uitvoering van de werkzaamheden, vermeld in artikel 5.198, 5.199 en 5.200.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 186, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.202. Het agentschap bezorgt de aanvrager binnen een maand nadat het de aanvraag heeft ontvangen, een ontvangstmelding per brief of via een elektronisch bericht, met vermelding van het verdere verloop van de procedure.
Binnen drie maanden nadat de aanvrager de documenten, vermeld in artikel 5.201, vierde lid, heeft voorgelegd, bezorgt het agentschap aan de aanvrager het overzicht van de facturen die in aanmerking worden genomen, en van de overige elementen die nuttig zijn voor de berekening van de aanpassingspremie of de beslissing tot weigering.
Als de aanvrager het niet eens is met het overzicht, vermeld in het tweede lid, kan hij binnen een maand nadat hij het overzicht heeft ontvangen, met een aangetekende brief beroep instellen bij de administrateur-generaal van het agentschap, die een beslissing neemt over de berekeningselementen binnen een termijn van drie maanden. De beslissing bevat een verwijzing naar de bevoegde instantie bij betwisting.
De aanvrager kan een beslissing tot weigering van de tegemoetkoming betwisten door binnen een maand na de ontvangst ervan met een aangetekende brief beroep in te stellen bij de administrateur-generaal van het agentschap, die binnen een termijn van drie maanden de weigering bevestigt of de berekeningselementen voor de tegemoetkoming aan de aanvrager bezorgt. De beslissing bevat een verwijzing naar de bevoegde instantie bij betwisting.
Als de aanvrager binnen drie maanden nadat hij de documenten, vermeld in artikel 5.201, vierde lid, heeft voorgelegd, noch een beslissing tot weigering, noch het overzicht heeft ontvangen, vermeld in het tweede lid, kan de aanvrager binnen een maand met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de administrateur-generaal tegen het stilzitten van de administratie die binnen een termijn van drie maanden de aanvraag weigert of de berekeningselementen voor de tegemoetkoming aan de aanvrager bezorgt. De beslissing bevat een verwijzing naar de bevoegde instantie bij betwisting.
Met behoud van de toepassing van artikel 5.200, eerste lid, en na de vastlegging van het benodigde krediet, bezorgt het agentschap de definitieve beslissing tot het verlenen van de aanpassingspremie. Het betaalt de aanpassingspremie uit binnen zes maanden nadat de documenten, vermeld in artikel 5.201, vierde lid, voorgelegd zijn.
Art. 5.203. De aanpassingspremie wordt vastgesteld op 50% van de kostprijs, inclusief btw, van de werkzaamheden die in aanmerking worden genomen conform artikel 5.200. De premie wordt afgerond naar het hogere tiental en bedraagt maximaal 1250 euro per categorie van aanpassingswerken, vermeld in artikel 5.200, eerste lid. Het in aanmerking te nemen investeringsbedrag bedraagt minstens 1.200 euro, inclusief btw, per categorie van aanpassingswerken, vermeld in artikel 5.200, eerste lid.
De premie wordt berekend op basis van de facturen die daarvoor voorgelegd zijn, en die:
1° betrekking hebben op werkzaamheden die uitgevoerd zijn door een aannemer, die daarvoor facturen op naam van de aanvrager aflevert conform het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde of op werkzaamheden uitgevoerd door een dienst die erkend is voor de lokale diensteneconomie conform artikel 4 van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;
2° betrekking hebben op de aankoop van materialen of uitrustingsgoederen die de aanvrager zelf heeft verwerkt of geplaatst en die passen binnen de werkzaamheden die in aanmerking worden genomen;
3° dateren van voor de aanvraagdatum, en op de aanvraagdatum maximaal twee jaar oud zijn.
Afdeling 5. Cumulatiebeperking en controle
Art. 5.204. Een factuur die of het gedeelte van een factuur dat in aanmerking is genomen voor de berekening van de tegemoetkoming conform hoofdstuk 1 van deze titel, komt niet in aanmerking voor een aanpassingspremie volgens dit hoofdstuk.
Een factuur die of het gedeelte van een factuur dat in aanmerking genomen is voor de berekening van een tegemoetkoming conform het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie of verbetering van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning, komt niet meer in aanmerking voor een aanpassingspremie volgens dit hoofdstuk.
Een factuur die of het gedeelte van een factuur dat in aanmerking genomen is voor de berekening van een tegemoetkoming conform het besluit van de Vlaamse Regering van 30 oktober 2015 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning, komt niet in aanmerking voor een aanpassingspremie volgens dit hoofdstuk.
Een factuur die of het gedeelte van een factuur dat in aanmerking genomen is voor de berekening van een verbeteringspremie conform het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1992 houdende instelling van een aanpassingspremie en een verbeteringspremie voor woningen, komt niet in aanmerking voor een aanpassingspremie volgens dit hoofdstuk.
Art. 5.205. Als de bewoner al een aanpassingspremie heeft gekregen voor de aanpassing van de technische of sanitaire uitrusting, vermeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1992 houdende instelling van een aanpassingspremie en een verbeteringspremie voor woningen, kan hij gedurende tien jaar vanaf de aanvraagdatum geen aanpassingspremie aanvragen voor de categorie, vermeld in artikel 5.200, eerste lid, 1°, van dit besluit.
Als de bewoner al een aanpassingspremie heeft gekregen voor de aanpassing van de constructieonderdelen, vermeld in artikel 8, eerste lid, van het voormelde besluit van 18 december 1992, kan hij gedurende tien jaar vanaf de aanvraagdatum geen aanpassingspremie aanvragen voor de categorie, vermeld in artikel 5.200, eerste lid, 2°, van dit besluit.
Als de verhuurder voor een premiewoning al een aanpassingspremie heeft gekregen voor de aanpassing van de technische of sanitaire uitrusting, vermeld in artikel 8, eerste lid, van het voormelde besluit van 18 december 1992, kan hij voor dezelfde premiewoning gedurende tien jaar vanaf de aanvraagdatum geen aanpassingspremie aanvragen voor de categorie, vermeld in artikel 5.200, eerste lid, 1°, van dit besluit.
Als de verhuurder voor een premiewoning al een aanpassingspremie heeft gekregen voor de aanpassing van de constructieonderdelen, vermeld in artikel 8, eerste lid, van het voormelde besluit van 18 december 1992, kan hij voor dezelfde premiewoning gedurende tien jaar vanaf de aanvraagdatum geen aanpassingspremie aanvragen voor de categorie, vermeld in artikel 5.200, eerste lid, 2°, van dit besluit.
Art. 5.206. Het agentschap kan de aanvrager aanvullende bewijsstukken vragen om de uitvoering van de werkzaamheden te staven en de voorwaarden van de tegemoetkoming na te gaan.
Art. 5.207.Het agentschap is belast met de controle op de voorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, en vordert onterecht betaalde aanpassingspremies terug.
De teruggevorderde bedragen worden met toepassing van artikel 5.2 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 toegewezen aan het Fonds voor de Huisvesting. Als de begunstigde het bedrag van de tegemoetkoming niet vrijwillig terugbetaalt, wordt de invordering toevertrouwd aan [1 het agentschap]1.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 101, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Deel 6. Recht van voorkoop
Titel 1. Bestemming
Art. 5.208.[1 De categorieën van percelen en gebouwen worden per perceel afgebakend aan de hand van de kadastrale identificatiegegevens.]1
----------
(1)<BVR 2023-06-30/10, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 12-10-2023>
Titel 2. Bijzondere gebieden
Art. 5.209.[1 De geldingsduur van het voorkooprecht bedraagt maximaal 15 jaar. De gemeente kan de geldingsduur van het voorkooprecht bepalen.
Bij het verstrijken van de geldingsduur kan het voorkooprecht alleen worden uitgeoefend als de volgende acties voor het verstrijken van de geldingsduur zijn uitgevoerd:
1° bij een verkoop uit de hand: het sluiten van de verkoopovereenkomst;
2° bij een fysieke openbare verkoop:
a) de vraag op de laatste zitting bij het einde van de opbieding en voor de toewijzing in het openbaar, vermeld in artikel 14/1, § 1, van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten;
b) de aanbieding van het voorkooprecht via het e-voorkooploket als er geen laatste zitting volgt op een eerdere zitting, vermeld in artikel 14/1, § 2, van het voormelde decreet;
3° bij een gedematerialiseerde openbare verkoop: de bezorging van het aanbod aan het e-voorkooploket na het sluiten van de biedingen en voor de toewijzing, vermeld in artikel 14/2, eerste lid, van het voormelde decreet.]1
----------
(1)<BVR 2023-06-30/10, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 12-10-2023>
Titel 3. Volgorde
Art. 5.210.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-30/10, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 12-10-2023>
Deel 7. Sociaal beheer van woningen
Art. 5.211. De werkzaamheden, vermeld in artikel 5.85, §1, tweede lid, en §2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, waarvan de kosten in aanmerking komen voor de eventuele verlenging van de termijn van het sociaal beheersrecht, worden begrensd door de normen en het maximale subsidiabele bedrag in de simulatietabel voor een investeringsverrichting, vermeld in artikel 4.2, tweede lid, 3°, van dit besluit.
De minister kan de normen en het maximale subsidiabele bedrag, vermeld in het eerste lid, na mededeling in de Vlaamse Regering specifiek in het kader van het sociaal beheersrecht verduidelijken.
Art. 5.212. Onder de normale beheerskosten, vermeld in artikel 5.85, §2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, worden de volgende kosten verstaan:
1° de kosten voor de ontruiming van de woning in functie van het beheer;
2° de kosten voor het financieel, juridisch en administratief beheer;
3° de kosten voor het technisch beheer;
4° de kosten voor het beheer van nutsvoorzieningen, afvalverwijdering en schoonmaakdiensten.
Art. 5.213. Het beroep, vermeld in artikel 5.87 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt met een gemotiveerd verzoekschrift ingesteld bij de minister, binnen dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de beveiligde zending waarmee de beslissing, vermeld in artikel 5.84, derde lid, van de voormelde codex, wordt bekendgemaakt.
Het verzoekschrift is alleen ontvankelijk als het met een beveiligde zending wordt verstuurd. Het wordt ingediend op het adres van het agentschap in Brussel.
Binnen drie maanden na de datum van de beveiligde zending, vermeld in het tweede lid, neemt de minister een beslissing. Als er binnen die termijn geen beslissing wordt genomen, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn.
Art. 5.214. De absolute prioriteit bij de toewijzing van de woning waarop het sociaal beheersrecht, vermeld in artikel 5.88, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, gevestigd is, geldt voor de bewoner die voldoet aan de voorwaarden inzake onroerend bezit en inkomen, vastgesteld krachtens artikel 6.8, §1, eerste lid, 2°, van de voormelde codex. Voor de toepassing van de voorwaarde inzake onroerend bezit wordt er, als de woningbezitter de laatste bewoner is, geen rekening gehouden met de woning waarop het sociaal beheersrecht gevestigd is.
Art. 5.215. De akte met het oog op de overschrijving in de registers van de hypothecaire openbaarmaking, vermeld in artikel 5.90 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt opgesteld aan de hand van de volgende modellen:
1° het model voor de beslissing tot vestiging van het sociaal beheersrecht, die is opgenomen in bijlage 20 die bij dit besluit is gevoegd;
2° het model voor de beëindiging van het sociaal beheersrecht, die is opgenomen in bijlage 21 die bij dit besluit is gevoegd.
Deel 8. Overdracht van onroerende goederen
Art. 5.216.In dit deel wordt verstaan onder:
1° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere betekeningswijze die door de minister is toegestaan, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
2° inkomen: de som van de volgende inkomsten van de kandidaat-koper en alle personen die met hem dezelfde woning zullen betrekken, die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
3° persoon ten laste:
a) het kind dat op de referentiedatum bij de kandidaat-koper gedomicilieerd is en dat minderjarig is, of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
b) het kind van de kandidaat-koper dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is, of [1 dat recht geeft op gezinsbijslagen]1;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt;
4° referentiedatum: naargelang van het geval de datum van inschrijving of de eenzijdige belofte van aankoop.
In afwijking van het eerste lid, 2°, worden de inkomsten van ongehuwde en niet wettelijk samenwonende kinderen die vanaf hun meerderjarigheid zonder onderbreking deel uitmaken van het gezin en die minder dan 25 jaar oud zijn op de referentiedatum, en de inkomsten van de familieleden van de kandidaat-koper van de eerste en de tweede graad die als ernstig gehandicapt erkend zijn of die ten minste 65 jaar oud zijn, niet meegerekend. De inkomsten van de inwonende ascendenten van de kandidaat-koper worden maar voor de helft meegerekend.
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 2°, heeft betrekking op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de toepassing.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, a), wordt alleen rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Het inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het inkomen betrekking heeft.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 3°, c, te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald worden ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
Als een persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 3°, a) of b), ook een persoon ten laste is als vermeld in het eerste lid, 3°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 187, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.217.De [1 woonmaatschappijen]1, net als de VMSW, kunnen onroerende goederen verkopen, in erfpacht afstaan of er een recht van opstal op verlenen volgens de voorwaarden, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in dit deel en in bijlagen 22 en 23, die bij dit besluit zijn gevoegd.
In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van dit deel en de voormelde bijlagen niet van toepassing op de woningen die gefinancierd worden door het Financieringsfonds of door Vlabinvest apb.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 188, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.218.Elke overdracht op basis van de toewijzingsreglementen voor de sociale koopwoningen en de sociale kavels, die zijn opgenomen in bijlage 22 en bijlage 23, die bij dit besluit zijn gevoegd, gebeurt bij voorrang aan de woonbehoeftige particuliere persoon die een woning of kavel wil aankopen en die beschikt over een voldoende band met de gemeente waar het onroerend goed gelegen is.
Als verschillende woonbehoeftige particuliere personen een woning of kavel samen willen aankopen, moet minstens één van hen voldoen aan de voorwaarde vermeld in het eerste lid om van de voorrang te genieten.
Een woonbehoeftige particuliere persoon die een woning of kavel wil aankopen, beschikt over een voldoende band met de gemeente als hij op de datum van de toewijzing van de woning of de kavel voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:
1° gedurende ten minste zes jaar onafgebroken gewoond hebben in de gemeente of in een aangrenzende gemeente die gelegen is in het [1 werkingsgebied van een woonmaatschappij]1;
2° werkzaamheden verrichten in de gemeente, voor zover die werkzaamheden gemiddeld ten minste een halve werkweek in beslag nemen;
3° op grond van een zwaarwichtige en langdurige omstandigheid een maatschappelijke, familiale, sociale of economische band met de gemeente hebben opgebouwd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 189, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.219. In afwijking van artikel 5.218, eerste lid, geldt de voorrang voor de overdracht van woningen en kavels die deel uitmaken van een woonproject dat gedeeltelijk gefinancierd is met middelen van het Financieringsfonds of van Vlabinvest apb, en die niet gefinancierd zijn met middelen van voormeld Financieringsfonds of van Vlabinvest apb, pas na de toepassing van de voorrang, vermeld in artikel 2, §2 van het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014, voor de woonbehoeftige particuliere personen die een sterke maatschappelijke, economische of socio-culturele binding hebben met het werkgebied van Vlabinvest apb. Die voorrangsregeling is erop gericht om tegemoet te komen aan de woonbehoeften van de minst kapitaalkrachtige endogene bevolking binnen een regio met specifieke problemen op de woonmarkt.
Het beoordelingscomité van Vlabinvest apb, opgericht bij artikel 5 van het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij besluit van de Provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari, beoordeelt of de voorrangsregeling op basis van een sterke binding met het werkgebied van Vlabinvest apb, van toepassing is.
Een woonbehoeftige particuliere persoon beschikt over een maatschappelijke binding met het werkgebied van Vlabinvest apb als hij voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:
1° hij woont sinds zijn geboorte in het werkgebied van Vlabinvest apb;
2° hij heeft tot vóór de leeftijd van 18 jaar minimaal 10 jaar in het werkgebied van Vlabinvest apb gewoond;
3° hij heeft 10 jaar in het werkgebied van Vlabinvest apb gewoond.
Een woonbehoeftige particuliere persoon beschikt over een economische binding met het werkgebied van Vlabinvest apb als zijn beroepsinkomen voortvloeit uit een hoofdzakelijk en langdurig ter plaatse uitgeoefende betrekking.
Een woonbehoeftige particuliere persoon beschikt over een socio-culturele binding met het werkgebied van Vlabinvest apb als hij voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:
1° hij of zijn kinderen volgen onderwijs in een school die erkend is door de Vlaamse overheid;
2° hij is in het werkgebied van Vlabinvest apb lid van een socio-culturele instelling of vereniging die erkend is door de Vlaamse overheid.
Art. 5.220.§1. Bij de verkoop van sociale koopwoningen en sociale kavels wordt de kandidaat-koper als woonbehoeftig beschouwd als hij op de referentiedatum aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° het inkomen, of in voorkomend geval de inkomsten die in aanmerking worden genomen conform het zesde lid, bedragen minimaal 8789 euro en maximaal:
a) 35.123 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
b) 38.630 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 5.216, eerste lid, 3°, c), die geen andere personen ten laste heeft;
c) 52.679 euro, verhoogd met 3507 euro per persoon ten laste voor anderen;
2° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
3° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of perceel, bestemd voor woningbouw;
4° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
5° hij of een van zijn gezinsleden heeft geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat hij of een van zijn gezinsleden zelf volledig of gedeeltelijk in vruchtgebruik heeft gegeven;
6° hij of een van zijn gezinsleden zijn geen zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap waarin ze zakelijke rechten als vermeld in punt 2° tot en met 5°, hebben ingebracht.
Als de sociale koopwoning of sociale kavel in een gemeente ligt die is opgenomen in cluster 1 of cluster 2 van de lijst die opgenomen is in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd, mag in afwijking van het eerste lid, 1°, het inkomen, of in voorkomend geval de inkomsten die in aanmerking worden genomen conform het zesde lid, op de referentiedatum niet meer bedragen dan:
1° 36.795 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 40.469 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 5.216, eerste lid, 3°, c), die geen andere personen ten laste heeft;
3° 55.187 euro, verhoogd met 3674 euro per persoon ten laste voor anderen.
Met behoud van de toepassing van het vierde lid, worden voor de toepassing van het eerste en het tweede lid de gezinsleden die de sociale koopwoning of de woning op de sociale kavel niet mee zullen kopen en niet mee zullen bewonen, niet mee in aanmerking genomen.
In afwijking van het eerste lid, 2°, 3°, 4° en 5°, kan de kandidaat-koper als woonbehoeftig beschouwd worden als:
1° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom heeft als die persoon de sociale koopwoning of sociale kavel niet mee zal kopen en de woning of de op te richten woning niet mee zal bewonen;
2° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een volledig recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, als die persoon de sociale koopwoning of sociale kavel niet mee zal kopen en de woning of de op te richten woning niet mee zal bewonen;
3° hij samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft gegeven, als die persoon de sociale koopwoning of sociale kavel niet mee zal kopen en de woning of de op te richten woning niet mee zal bewonen;
4° hij of een van zijn gezinsleden een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, ten kosteloze titel gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
5° hij of een van zijn gezinsleden een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
6° hij of een van zijn gezinsleden een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.
Als het vierde lid van toepassing is, moet de kandidaat-koper, of in voorkomend geval een van zijn gezinsleden, een jaar na het verlijden van de aankoopakte van de woning of kavel voldoen aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid. Als hij daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verkoper verzoeken om die termijn van een jaar te verlengen. Als de koper, of in voorkomend geval een van zijn gezinsleden, niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, de verlengde termijn, wordt de koopovereenkomst van rechtswege ontbonden.
Als het inkomen minder dan 8789 euro bedraagt, worden de inkomsten, vermeld in artikel 5.216, eerste lid, 2°, van drie opeenvolgende maanden voorafgaand aan de referentiedatum, en geëxtrapoleerd naar twaalf maanden, in aanmerking genomen.
§2. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004) naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar met als basis het gezondheidsindexcijfer van 119 voor juni 2012. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.
§3. De kandidaat-koper, vermeld in paragraaf 1, kan bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° tot en met 6°, met een verklaring op erewoord voor de onroerende goederen in het buitenland.
§4. De voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° tot en met 6°, zijn niet van toepassing:
1° als die woning overbewoond verklaard is of als dusdanig geadviseerd is conform boek 3, deel 6, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° als die andere woning onbewoonbaar verklaard is met toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet of als die woning onbewoonbaar verklaard is of als dusdanig geadviseerd is conform artikel 3.12 van de voormelde codex;
3° als de woning in een ruimtelijke bestemmingszone in België ligt waar wonen niet toegestaan is.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 1°, [1 voldoet de koper binnen een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is aan de onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1]1. Als de koper daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verkoper verzoeken om de vermelde termijn van een jaar te verlengen.
De koper kan ook, binnen een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is, die woning voor twintig jaar bij authentieke akte ter beschikking stellen van een [1 woonmaatschappij]1, in ruil voor een periodieke vergoeding. Alle kosten die verbonden zijn aan die keuzen, zijn ten laste van de koper.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, moet de kandidaat-koper die woning slopen of de bestemming ervan wijzigen binnen een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is.
Als de koper binnen de bepaalde termijn niet heeft voldaan aan de vereisten, vermeld in deze paragraaf, is de verkoop van rechtswege ontbonden.
De uitzonderingsregel, vermeld in deze paragraaf, kan maar eenmaal voor dezelfde personen worden toegepast en is niet van toepassing op woningen met een kadastraal inkomen van meer dan 2.000 euro na indexatie.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 190, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.221. De verkoopprijs van een sociale koopwoning, exclusief btw, met inbegrip van de grond, is gelijk aan het verschil tussen de venale waarde van de sociale koopwoning, met inbegrip van de grond, en, in voorkomend geval, de som van de subsidie, vermeld in artikel 5.23 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de door de verkoper toegestane korting.
De verkoopprijs van een sociale kavel is gelijk aan het verschil tussen de venale waarde van de sociale kavel en de door de verkoper toegestane korting.
Als de grond in erfpacht wordt gegeven, bepaalt de erfpachtgever de erfpachtvergoeding en is de verkoopprijs van de woning, exclusief btw, gelijk aan het verschil tussen de venale waarde van de sociale koopwoning, en, in voorkomend geval, de som van de subsidie, vermeld in artikel 5.23 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de door de verkoper toegestane korting.
Als in de erfpachtovereenkomst waarbij de grond in erfpacht wordt gegeven, een aankoopoptie is opgenomen, is de prijs voor het lichten van de optie ofwel gelijk aan de venale waarde van de grond op het ogenblik van het sluiten van de erfpachtovereenkomst, ofwel gelijk aan de venale waarde van de grond bij het lichten van de aankoopoptie, ofwel gelijk aan een bedrag tussen die twee venale waarden.
Als de subsidie, vermeld in het eerste en derde lid, niet kan worden bepaald vóór de tekoopstelling van de sociale koopwoning, wordt de geraamde subsidie in mindering gebracht.
Art. 5.222.De door de VMSW of een [1 woonmaatschappij]1 te verkopen sociale koopwoningen worden toegewezen conform het toewijzingsreglement voor de sociale koopwoningen, dat is opgenomen in bijlage 22, die bij dit besluit is gevoegd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 191, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 5.223.De door de VMSW of een [1 woonmaatschappij]1 te verkopen sociale kavels worden toegewezen conform het toewijzingsreglement voor de sociale kavels, dat is opgenomen in bijlage 23, die bij dit besluit is gevoegd.
De sociale kavel heeft een maximale grootte van 4,5 are als de bepalingen over de ruimtelijke ordening en stedenbouw dat toestaan. Als de rationele indeling van het terrein dat vereist, kan de oppervlakte van een of meer sociale kavels meer bedragen dan 4,5 are, zonder dat het gemiddelde van de oppervlakte van de percelen die deel uitmaken van de sociale verkaveling, meer mag bedragen dan 4,5 are. Het volume van de op te richten woning op de sociale kavel mag niet meer bedragen dan [2 550 m3]2, te verhogen met [2 25 m3]2 per persoon ten laste vanaf de derde persoon ten laste, met dien verstande dat het volume van de woning boven het maaiveld voor 100% meegerekend wordt en het volume onder het maaiveld voor 50%. Het volume van de woning wordt berekend op basis van de binnenafmetingen van de woning.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 191, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 19, 014; Inwerkingtreding : 03-03-2020>
Art. 5.224. De verplichtingen en de sancties bij niet-naleving van de verplichtingen voor de kopers van sociale koopwoningen en sociale kavels zijn bepaald in het reglement van de verplichtingen en sancties voor de kopers van sociale koopwoningen en sociale kavels, dat is opgenomen in bijlage 24, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 5.225.[1 § 1. Sociale koopwoningen kunnen door een initiatiefnemer worden verhuurd als sociale huurwoningen conform boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Als de woningen, vermeld in het eerste lid, in overeenstemming zijn met de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen, vermeld in artikel 4.3, uitgezonderd de richtlijnen en normen waarvoor de minister, het agentschap of de kwaliteitskamer een afwijking toestaat, komt de woonmaatschappij in aanmerking voor een marktconforme lening als vermeld in artikel 5.44, § 2. Daarbij geldt dezelfde programmatiecyclus als voor een project als vermeld in artikel 2.33/5, § 1, eerste lid, 3°.
De infrastructuurverrichtingen voor de woningen, vermeld in het eerste lid, komen in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 5.57, als de infrastructuurverrichtingen voor die woningen de procedurestappen, vermeld in artikel 2.33/12, hebben doorlopen. In dat geval worden die infrastructuurverrichtingen voor de programmatiecyclus, vermeld in boek 2, deel 3, titel 1, hoofdstuk 4, gekoppeld aan een andere infrastructuurverrichting in het project als vermeld in artikel 2.33/1, 8°, waarbij kan worden afgeweken van artikel 2.33/20, eerste lid, voor de infrastructuurverrichtingen voor de woningen, vermeld in het eerste lid, die al besteld waren. In voorkomend geval worden de maximumbedragen, vermeld in artikel 5.62, § 3, tweede lid, en artikel 5.63, § 2, derde en vierde lid, beperkt tot het prijsplafond dat van toepassing was in het jaar van de aanbesteding van de infrastructuurverrichtingen voor de woningen, vermeld in het eerste lid.
§ 2. Sociale koopwoningen kunnen door een initiatiefnemer worden verhuurd als geconventioneerde huurwoningen. Daarbij geldt de programmatiecyclus van een project dat alleen voorziet in de realisatie of de instandhouding van geconventioneerde huurwoningen als vermeld in artikel 2.33/6, § 1, derde lid, 3°, waarbij de financiering die initieel werd aangegaan voor de realisatie van de sociale koopwoningen kan worden aangepast.
De infrastructuurverrichtingen voor de woningen, vermeld in het eerste lid, komen in aanmerking voor de subsidie, vermeld in artikel 5.47/2, als de infrastructuurverrichtingen voor die woningen de procedurestappen, vermeld in artikel 2.33/12 hebben doorlopen. In dat geval worden die infrastructuurverrichtingen voor de programmatiecyclus, vermeld in boek 2, deel 3, titel 1, hoofdstuk 4, gekoppeld aan een andere infrastructuurverrichting in het project als vermeld in artikel 2.33/1, 8°, waarbij kan worden afgeweken van artikel 2.33/20, eerste lid, voor de infrastructuurverrichtingen voor de woningen, vermeld in het eerste lid, die al besteld waren. In voorkomend geval worden de maximumbedragen, vermeld in artikel 5.62, § 3, tweede lid, en artikel 5.63, § 2, derde en vierde lid, beperkt tot het prijsplafond dat van toepassing was in het jaar van de aanbesteding van de infrastructuurverrichtingen voor de woningen, vermeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-15/15, art. 16, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art. 5.226.[1 § 1. Ter uitvoering van artikel 5.92/1, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden de volgende persoonsgegevens verwerkt:
1° de voor- en achternaam, de geboorteplaats en -datum, het geslacht en de nationaliteit;
2° de burgerlijke staat;
3° de aanduiding of er personen ten laste zijn, met vermelding van de categorie, vermeld in artikel 5.216, eerste lid, 3°, a), b) of c), waartoe ze behoren;
4° de mate van verwantschap tussen de gezinsleden, vermeld in artikel 5.216, tweede lid;
5° de aanduiding of de aanvrager ernstig gehandicapt is, conform de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4А, c);
6° gegevens over het inkomen, vermeld in artikel 5.216, eerste lid, 2А ;
7° gegevens over de onroerende rechten, vermeld in artikel 5.220;
8° gegevens over de band met de gemeente, vermeld in artikel 5.218, derde lid;
9° gegevens over de maatschappelijke, economische of socioculturele binding met het werkgebied van Vlabinvest apb in het geval, vermeld in artikel 5.219;
10° de vaststelling dat de kandidaat-koper voldoet aan de toewijzingsvoorwaarden, vermeld in artikel 7, § 1, zesde lid, van bijlage 22;
11° de vaststelling dat de persoonlijke bewoningsplicht, vermeld in artikel 1 van bijlage 24, wordt nageleefd;
12° de vaststelling dat de verplichting tot bouwactiviteit, vermeld in artikel 2 van bijlage 24, is gevolgd.
Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor de doeleinden, worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.
De persoonsgegevens kunnen worden doorgegeven aan Vlabinvest apb ter beoordeling van de voorrangsregeling, vermeld in artikel 5.219.
§ 2. Met toepassing van artikel [3 6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator]3 vraagt [2 het agentschap]2 of een woonmaatschappij de noodzakelijke documenten of gegevens op over de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in dit deel. Als [2 het agentschap]2 of de woonmaatschappij op die manier geen of onvoldoende gegevens verkrijgt, wordt de kandidaat-koper of koper gevraagd de nodige gegevens te bezorgen.
Als uit de verkregen informatie blijkt dat de kandidaat-koper of koper niet meer voldoet aan de voorwaarden en de verplichtingen, vermeld in dit deel, wordt die vaststelling meegedeeld aan de kandidaat-koper of koper. Die kan dan binnen vijftien kalenderdagen na de mededeling reageren.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 20, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 102, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2024-05-03/44, art. 9, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 5.227.[1 De woonmaatschappijen bezorgen het agentschap binnen een termijn van een maand na een overdracht als vermeld in artikel 4.150, eerste lid en artikel 5.217, eerste lid, een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat het agentschap vaststelt.
De woonmaatschappijen bezorgen het agentschap binnen een termijn van een maand na een verwerving als vermeld in artikel 4.45 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat het agentschap vaststelt, alsmede de geregistreerde en ondertekende authentieke akte van elke verwerving.
Het agentschap bezorgt na elk kalenderjaar uiterlijk op 15 februari aan de woonmaatschappijen een overzicht van alle ontvangen meldingen van verwervingen en overdrachten van onroerende goederen. De woonmaatschappijen bevestigen binnen de maand na ontvangst de juistheid en volledigheid ervan.]1
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 103, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Deel 9.
Titel 1.
Art. 5.228.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Titel 2.
Hoofdstuk 1.
Art. 5.229.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.230.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Hoofdstuk 2.
Art. 5.231.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Hoofdstuk 3.
Art. 5.232.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.233.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.234.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.235.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.236.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Hoofdstuk 4.
Afdeling 1.
Art. 5.237.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Afdeling 2.
Art. 5.238.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Afdeling 3.
Art. 5.239.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.240.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 5.241.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Afdeling 4.
Art. 5.242.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Afdeling 5.
Art. 5.243.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Hoofdstuk 5.
Art. 5.244.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Hoofdstuk 6.
Art. 5.245.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Hoofdstuk 7.
Art. 5.246.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-23/15, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Deel 10. [1 Verhuur van geconventioneerde huurwoningen en bepalingen over de huurprijzen ]1
----------
(1)
Titel 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 5.247.[1In dit deel wordt verstaan onder:
1°[2 de persoon die een attest aanvraagt om een geconventioneerde huurwoning te huren;]2
2° attest: het attest dat een aanvrager kan aanvragen met toepassing van artikel 5.250, § 2;
3° private initiatiefnemer: de private initiatiefnemer, vermeld in artikel 5.52/1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 19, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/45, art. 7, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 5.248.[1 De woonmaatschappijen verhuren de geconventioneerde huurwoningen volgens de voorwaarden vermeld in:
1° artikel 4.42 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° de typehuurovereenkomst die is opgenomen in bijlage 30 of bijlage 32, die bij dit besluit zijn gevoegd [2 of, in voorkomend geval, de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3]2;
3° dit deel.
Voor de aspecten die niet geregeld zijn in de regelingen, vermeld in het eerste lid, gelden de bepalingen van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling I, van het oud Burgerlijk Wetboek en het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 19, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/45, art. 8, 038; Inwerkingtreding : 13-05-2024>
Art. 5.249.[1 De private initiatiefnemer kan zijn geconventioneerde huurwoning verhuren aan de woonmaatschappij van het werkingsgebied waarin de geconventioneerde huurwoning ligt of aan een geconventioneerde verhuurorganisatie. Voor de verhuring gebruiken de partijen de typehoofdhuurovereenkomst die opgenomen is in bijlage 31, die bij dit besluit is gevoegd, onder de voorwaarden, vermeld in titel 3.
De private initiatiefnemer kan zijn geconventioneerde huurwoning verhuren aan een persoon die over een geldig attest beschikt als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 5.52/1, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° hij gebruikt de typehuurovereenkomst die opgenomen is in bijlage 30, die bij dit besluit is gevoegd [2 of, in voorkomend geval, de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3]2;
3° de voorwaarden, vermeld in dit deel.
De geconventioneerde verhuurorganisatie gebruikt de typehuurovereenkomst die opgenomen is in bijlage 32, die bij dit besluit is gevoegd, [2 of, in voorkomend geval, de typehuurovereenkomst, vermeld in artikel 5.255/1, § 3,]2 en verhuurt de geconventioneerde huurwoningen volgens de voorwaarden, vermeld in dit deel.
Voor de aspecten die niet geregeld zijn in de regelingen, vermeld in het eerste, het tweede en het derde lid, gelden de bepalingen van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling I, van het oud Burgerlijk Wetboek en het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 19, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/45, art. 9, 038; Inwerkingtreding : 13-05-2024>
Titel 2. [1 Attesteringssysteem]1
----------
(1)
Art. 5.250. [1§ 1. In deze titel wordt verstaan onder:
1° inkomen: de som van de volgende inkomsten die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland of verworven bij een Europese of internationale instelling die van belasting vrijgesteld zijn;
2° persoon ten laste:
a) het kind dat bij de aanvrager gedomicilieerd is en dat minderjarig is of dat recht geeft op gezinsbijslagen;
b) het kind van de aanvrager dat niet gedomicilieerd is bij hem, maar op regelmatige basis bij hem verblijft en dat minderjarig is of dat recht geeft op gezinsbijslagen;
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt.
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 1°, heeft betrekking op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de toepassing.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
Als een persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 2°, a) of b), ook een persoon ten laste is als vermeld in het eerste lid, 2°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
Om als persoon ten laste als vermeld in het eerste lid, 2°, c), te worden beschouwd, gelden dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die bepaald zijn ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c).
§ 2. Het agentschap verstrekt een attest als de aanvrager voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° hij of zijn gehuwde of wettelijk samenwonende partner heeft of samen hebben ze geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom;
2° hij heeft samen met zijn gehuwde of wettelijk samenwonende partner een inkomen dat de grenzen, vermeld in artikel 5.187, tweede lid, geïndexeerd met toepassing van het vierde en vijfde lid van hetzelfde artikel, niet overschrijdt;
3° hij en zijn gehuwde of wettelijk samenwonende partner zijn ingeschreven in de bevolkingsregisters, vermeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten, of zijn ingeschreven op een referentieadres als vermeld in artikel 1, § 2, van de voormelde wet.
Een aanvrager kan bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, met een verklaring op erewoord over onroerende goederen in het buitenland.]1
----------
(1)
Art. 5.251.[1 § 1. De aanvrager dient zijn aanvraag van een attest in bij het agentschap met het formulier dat het agentschap ter beschikking stelt, en de aanvraag bevat de volgende stukken:
1° het formulier dat de aanvrager volledig ingevuld heeft;
2° de documenten of verklaringen waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.250, § 2, eerste lid, 1°.
§ 2. Om na te gaan of de aanvrager recht heeft op het attest, doet het agentschap op grond van artikel 6, 1, lid 1, c), en artikel 9, lid 2, g), van de algemene verordening gegevensbescherming een beroep op de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën, op het Rijksregister, [2 en op de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid]2 om digitaal toegang te krijgen tot de noodzakelijke gegevens met toepassing van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens die van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze, in voorkomend geval, op federaal of Vlaams niveau verder is of wordt gespecificeerd. Het agentschap is de verwerkingsverantwoordelijke.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op de aanvrager en, als het voor de controle van de voorwaarden noodzakelijk is, de gehuwde of wettelijk samenwonende partner.
Van de personen, vermeld in het tweede lid, worden alleen de volgende gegevens, die bepalend zijn voor het verkrijgen van het attest, rechtstreeks in de authentieke bronnen opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 6, lid 1, [2 e)]2, van de algemene verordening gegevensbescherming:
1° de gezinssamenstelling, de personen ten laste;
2° het huidige adres [2 en het referentieadres, vermeld in artikel 1, § 2, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten]2;
3° de leeftijd;
4° het inkomen;
5° de zakelijke rechten, vermeld in artikel 5.250, § 2, eerste lid 1° ;
6° het rijksregisternummer [2 en het identificatienummer van de sociale zekerheid]2;
7° de burgerlijke staat;
8° de wettelijke samenwoning, vermeld artikel 1475, § 1, van het oud Burgerlijk Wetboek.
De vastgestelde handicap van de betrokkene wordt opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 9 van de algemene verordening gegevensbescherming.
De Vlaamse Dienstenintegrator staat mee in voor de organisatie en coördinatie van de gegevensstromen. Alleen de personeelsleden van het agentschap die belast zijn met de beoordeling van de aanvragen van een attest, kunnen de gegevens, vermeld in het eerste lid, opvragen en verwerken. Het agentschap houdt een lijst van de personeelsleden ter beschikking en zorgt ervoor dat de aangewezen personen door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling ertoe gehouden zijn het vertrouwelijke karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen. [2 ...]2 Bij de verwerking van de persoonsgegevens van de betrokkenen neemt en handhaaft het agentschap passende technische en organisatorische maatregelen zodat de verwerking voldoet aan de vereisten van de algemene verordening gegevensbescherming en de bescherming van de rechten van de betrokkenen wordt gewaarborgd. Daarbij implementeert het agentschap passende technische en organisatorische maatregelen om een beveiligingsniveau te waarborgen dat conform het risico is afgestemd, in overeenstemming met artikel 32 van de algemene verordening gegevensbescherming.
[2 ...]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 19, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 10, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 5.252. [1 § 1. Binnen vijftien werkdagen na de ontvangst van de aanvraag meldt het agentschap met een elektronisch bericht aan de aanvrager dat zijn aanvraag van een attest volledig is, of verzoekt het de aanvrager om de ontbrekende stukken in te dienen.
De aanvrager vervolledigt zijn aanvraag binnen een termijn van één maand nadat het agentschap hem op de hoogte heeft gebracht van de onvolledigheid. Zodra het dossier vervolledigd is, brengt het agentschap de aanvrager daarvan op de hoogte binnen vijftien dagen met een elektronisch bericht.
Als de aanvrager in gebreke blijft, meldt het agentschap, nadat de termijn van één maand, vermeld in het tweede lid, verstreken is met een elektronisch bericht dat aan zijn aanvraag geen gevolg meer kan worden gegeven.
§ 2. Bij de melding dat de aanvraag volledig is, voegt het agentschap de beslissing of aan de aanvrager al dan niet een attest wordt toegekend.
Het attest heeft een geldigheidsduur van twaalf maanden vanaf de dag van de beslissing.
In de beslissing, vermeld in het eerste lid, worden de beroepsmogelijkheden vermeld.
§ 3. Tegen de beslissing, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, of bij ontstentenis van een beslissing binnen de termijnen, vermeld in paragraaf 1, kan de aanvrager met het formulier dat het agentschap ter beschikking stelt, beroep instellen bij het agentschap binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, of, bij ontstentenis van een beslissing, binnen vijftien dagen na het verlopen van de termijnen, vermeld in paragraaf 1.
Het agentschap beoordeelt of het beroep ontvankelijk en gegrond is en deelt zijn beslissing mee binnen een termijn van zestig dagen na de datum van ontvangst van het beroep. Bij ontstentenis van een beslissing binnen de vermelde termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd en verkrijgt de aanvrager het attest.
De beslissing, vermeld in het tweede lid, bevat een verwijzing naar de bevoegde instantie bij betwisting.
De geldigheidsduur van het attest, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, start vanaf de dag dat het agentschap het beroep inwilligt. Bij ontstentenis van een beslissing als vermeld in het tweede lid, start de geldigheidsduur van het attest, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, vanaf de eenenzestigste dag na ontvangst van het beroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 19, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Titel 3. [1 Verhuur van geconventioneerde huurwoningen en toewijzing]1
----------
(1)
Art. 5.253. [1 In deze titel wordt er verstaan onder:
1° oproep tot kandidaatstelling: de oproep die de verhuurder doet waarin hij alle geconventioneerde huurwoningen of in voorkomend geval een aantal van de geconventioneerde huurwoningen die deel uitmaken van het project van de woonmaatschappij of de private initiatiefnemer, [2 en die in dezelfde gemeente liggen,]2 beschikbaar stelt voor kandidaatstelling;
2° verhuurder: de woonmaatschappij, de geconventioneerde verhuurorganisatie, de private initiatiefnemer of zijn rechtsopvolger.]1
----------
(1)
(2)
Art. 5.254. [1 Het agentschap stelt een digitaal platform, het Woningportaal, ter beschikking. Het Woningportaal heeft de volgende doelstellingen:
1° de interactie tussen de verhuurders en de personen die zich willen kandidaat stellen voor een geconventioneerde huurwoning;
2° de publicatie en het beheer van de oproepen;
3° de opname van de kandidaatstellingen;
4° de rangschikking van kandidaten;
5° de bezorging van de lijsten met geselecteerde kandidaten aan de verhuurder;
6° het bijhouden van de redenen van de weigering tot toewijzing;
7° de opname van de huurovereenkomsten.
[2 8° de registratie van de huurprijs.]2
Het agentschap staat in voor het digitale beheer van het Woningportaal.]1
----------
(1)
(2)
Art. 5.255. [1§ 1. De eerste verhuring van een geconventioneerde huurwoning gebeurt op basis van een oproep tot kandidaatstelling via het Woningportaal.[2 Vanaf de tweede verhuring van een geconventioneerde huurwoning wijst de verhuurder de geconventioneerde huurwoning toe aan een persoon met een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°. Hij kan ook opnieuw een oproep tot kandidaatstelling doen via het WoningportaaL]2
De verhuurder doet na de definitieve goedkeuring van [3 de]3 subsidieaanvraag een oproep tot kandidaatstelling.
De verhuurder neemt de volgende informatie op in de oproep:
1° een beschrijving van het project, vermeld in artikel 2.33/1, 8°, volgens het model dat het agentschap bepaalt;
2° de huurprijs, vermeld in artikel 5.258.
[4 in voorkomend geval, de beschrijving van de bijzondere doelgroep, vermeld in artikel 5.255/2.]4
[5 In afwijking van het vierde lid bedraagt de termijn vanaf de tweede verhuring van een geconventioneerde huurwoning minstens veertien dagen]5
De verhuurder stelt de oproep tot kandidaatstelling minstens een maand open en geeft er voldoende publiciteit aan.
§ 2. [6 Een persoon kan zich kandidaat stellen via het Woningportaal, vermeld in artikel 5.254. De persoon geeft aan voor welk type woning hij interesse heeft, rekening houdend met het aantal slaapkame]6.
Na de termijn, vermeld in paragraaf 1, vierde [7 of vijfde]7 lid, rangschikt het agentschap de kandidaatstellingen willekeurig per type woning. Iedere kandidaat [8 ...]8 krijgt een rangnummer per type woning.
De [9 persoon die zich kandidaat stelt als vermeld in het eerste lid, beschikt]9 op het moment van de rangschikking, vermeld in het tweede lid, over een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°, op het ogenblik van de rangschikking door het agentschap, vermeld in het tweede lid.
Het agentschap bezorgt na de rangschikking, vermeld in het tweede lid, een lijst met geselecteerde kandidaten aan de verhuurder. De selectielijst bestaat uit de kandidaten met de laagste rangnummers per type woning, rekening houdend met het aantal slaapkamers. Het aantal geselecteerde kandidaten opgenomen in de selectielijst, bedraagt het dubbele van het aantal geconventioneerde huurwoningen per type in de oproep tot kandidaatstelling, behalve als er onvoldoende [10 kandidaat]10. De toewijzing gebeurt aan de [10 kandidaten]10 met het laagste rangnummer.
In afwijking van de rangorde, vermeld in het vierde lid, kan de verhuurder toewijzen aan de [11 kandidaat]11 met het eerstvolgende rangnummer, als hij dat grondig motiveert. De verhuurder kan de toewijzing aan een [11 kandidaat]11 alleen weigeren in de volgende gevallen:
1° als die persoon vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur;
2° als de bezettingsnorm die vastgesteld is krachtens artikel 3.1, § 1, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zou worden overschreden.
[12 in voorkomend geval als die kandidaat niet behoort tot de bijzondere doelgroep, vermeld in artikel 5.255/2.]12
§ 3. Als niet alle geconventioneerde huurwoningen [13 , die opgenomen zijn in de oproep tot kandidaatstelling]13 kunnen worden toegewezen, vraagt de verhuurder een nieuwe selectielijst als vermeld in paragraaf 2, vierde lid, aan. De toewijzing gebeurt aan de [14 kandidaat]14 met het laagste rangnummer.
Als een nieuwe selectielijst als vermeld in het eerste lid, niet mogelijk is wegens een gebrek aan voldoende kandidaten, wijst de verhuurder de geconventioneerde huurwoning toe aan een persoon [15 ...]15 met een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°. Hij kan ook opnieuw een oproep doen tot kandidaatstelling via het Woningportaal.
§ 4. Van de kandidaten die opgenomen zijn in de selectielijst, vermeld in paragraaf 2, vierde lid, en paragraaf 3, eerste lid, deelt het agentschap de volgende gegevens mee aan de verhuurder:
1° het rangnummer, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, van de kandidaat;
2° de voor- en achternaam van de kandidaat;
3° de contactgegevens van de kandidaat, namelijk het e-mailadres of het telefoonnummer.
Van de kandidaten die opgenomen zijn in de selectielijst, vermeld in paragraaf 2, vierde lid, en paragraaf 3, eerste lid, en die geweigerd worden of die het aanbod weigerden deelt de verhuurder de volgende gegevens, mee aan het agentschap:
1° het rangnummer, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, van de kandidaat;
2° in voorkomend geval de reden van de weigering tot toewijzing, vermeld in paragraaf 2, vijfde lid.]1
----------
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)
(11)
(12)
(13)
(14)
(15)
Art. 5.255/1. [1 . § 1. Krachtens artikel 5.52/3 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan een gemeente of intergemeentelijk samenwerkingsverband een reglement opstellen waarin de wijze van kandidaatstelling en de toewijzing van de geconventioneerde huurwoningen worden bepaald.
De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband bepaalt op welke verhuurders van geconventioneerde huurwoningen het reglement van toepassing is. De gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband kan ook deelgebieden afbakenen waarop het reglement van toepassing is of kan ook voorrangsregels voor bepaalde doelgroepen, die niet noodzakelijk overeenstemmen met de bijzondere doelgroepen, vermeld in artikel 5.255/2, § 2, tweede lid, of voorrangsregels over lokale binding [2 artikel 5.255/3, § 1, eerste lid,]2 bepalen.
De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband bepaalt de datum van inwerkingtreding van het reglement. Die datum ligt ten vroegste na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2, derde of vierde lid. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband kan het reglement opheffen. In dat geval brengt de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband het agentschap van de opheffing op de hoogte met een beveiligde zending. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband bepaalt de datum van opheffing van het reglement waarbij die datum niet eerder kan zijn dan een maand na de kennisgeving van de opheffing van het reglement aan het agentschap.
De subsidieaanvragen die op de datum van de inwerkingtreding van het reglement nog niet definitief zijn goedgekeurd, vallen onder de toepassing van het reglement.
De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband is bij de toepassing van het reglement de verwerkingsverantwoordelijke.
Artikel 5.255, § 2, vijfde lid, 1° en 2°, is van overeenkomstige toepassing.
§ 2. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband bezorgt het reglement en het administratieve dossier met een beveiligde zending aan de minister op het adres van het agentschap. In het reglement worden de objectieve gegevens opgenomen ter onderbouwing van de noodzaak om een reglement op te stellen.
Het administratieve dossier bevat het advies van de relevante lokale huisvestings- en welzijnsactoren.
De minister beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen, die volgt op de datum van de kennisgeving van het reglement en het administratieve dossier aan het agentschap, om het reglement geheel of gedeeltelijk te vernietigen als het in strijd is met de wetten, de decreten en de uitvoeringsbesluiten ervan of het algemeen belang. Als het reglement aangetekend wordt bezorgd, gaat de termijn in vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van het reglement.
De minister kan de termijn, vermeld in het derde lid, eenmalig verlengen met vijftien dagen, met een kennisgeving daarvan aan de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband voordat de oorspronkelijke termijn afloopt.
De minister bezorgt de vernietigingsbeslissing met een beveiligde zending aan de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband.
§ 3. Als een gemeente of intergemeentelijk samenwerkingsverband een ontwerp van reglement heeft bezorgd als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, kan ze ook een eigen typehuurovereenkomst opstellen voor de verhuring of onderverhuring aan een persoon met een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°, die de verhuurders, vermeld in het tweede lid, gebruiken. Die typehuurovereenkomst valt onder de toepassing van titel II van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.
Over het ontwerp van de eigen typehuurovereenkomst wint de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband een voorafgaand, niet-bindend advies in bij het agentschap. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband mag voorbijgaan aan de adviesverplichting als het agentschap het gevraagde advies niet verstrekt binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de adviesvraag.
De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband bezorgt het agentschap de definitieve eigen typehuurovereenkomst. De gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband meldt de datum vanaf wanneer de definitieve eigen typehuurovereenkomst zal worden gebruikt. Die datum is ten vroegste de datum van de inwerkingtreding van het reglement, vermeld in paragraaf 1, vierde lid. ]1
----------
(1)
(2)
Art. 5.255/2. [1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder verhuurder: een woonmaatschappij, een gemeente, een OCMW, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut waarop het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019 van toepassing is, of een sociale onderneming voor zover ze erkend is volgens het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019, of een autonoom gemeentebedrijf als vermeld in deel 2, titel 3, hoofdstuk 2, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
§ 2. In afwijking van artikel 5.255, § 2, vierde lid, kan de verhuurder een geconventioneerde huurwoning verhuren aan een bijzondere doelgroep als vermeld in het tweede lid, als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° als de verhuurder een vereniging zonder winstoogmerk, een instelling van openbaar nut of een sociale onderneming is, is de verhuring aan de bijzondere doelgroep conform het maatschappelijke doel van de vermelde entiteit;
2° de verhuurder neemt in de oproep tot kandidaatstelling op tot welke bijzondere doelgroep hij zich richt.
Aan de volgende bijzondere doelgroepen, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.250, § 2, kunnen geconventioneerde huurwoningen verhuurd worden:
1° de kandidaat vanaf 65 jaar;
2° de kandidaat die als jongere met begeleiding zelfstandig woont of gaat wonen;
3° de kandidaat met een fysieke of mentale beperking of handicap;
4° de kandidaat in beschut wonen of een tewerkstellingsprogramma;
5° de kandidaat met een geestelijke gezondheidsproblematiek;
6° de kandidaat die dak- en thuisloos is of dat dreigt te worden.
De verhuurder is bij de toewijzing van een geconventioneerde huurwoning de verwerkingsverantwoordelijke.
§ 3. Als de verhuurder geconventioneerde huurwoningen wil verhuren aan een bijzondere doelgroep volgens de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, bezorgt hij de keuze van de bijzondere doelgroep en de verantwoording aan het agentschap via het Woningportaal op het ogenblik van de oproep tot kandidaatstelling.
De verantwoording bevat minstens de volgende elementen:
1° een beschrijving van de bijzondere doelgroep;
2° de specifieke problemen die de bijzondere doelgroep ondervindt om een aangepaste en betaalbare woning te vinden;
3° cijfergegevens over het aantal personen dat behoort tot de bijzondere doelgroep, als die beschikbaar zijn;
4° in voorkomend geval de flankerende maatregelen die de lokale besturen en de lokale welzijnsactoren voor de doelgroep nemen.
De persoon die zich conform artikel 5.255, § 2, eerste lid, kandidaat stelt, bevestigt dat hij behoort tot de bijzondere doelgroep die opgenomen is in de oproep tot kandidaatstelling en dat hij ervan op de hoogte is dat de verhuurder kan weigeren om aan hem te verhuren als hij niet behoort tot die bijzondere doelgroep.
Het agentschap rangschikt de kandidaatstellingen, vermeld in artikel 5.255, § 2, tweede lid, na toepassing van een voorrang aan de kandidaten die bevestigen dat ze behoren tot de bijzondere doelgroep als vermeld in het eerste lid. ]1
[2 Als de voorrang langdurige woonbinding, vermeld in artikel 5.255/3, § 1, van toepassing is, rangschikt het agentschap de kandidaatstellingen, vermeld in artikel 5.255, § 2, tweede lid, op de volgende wijze. Eerst wordt voorrang gegeven aan kandidaten die bevestigen dat ze behoren tot de bijzondere doelgroep als vermeld in het eerste lid en voor wie de voorrangsregel langdurige woonbinding van toepassing is. Vervolgens wordt voorrang gegeven aan kandidaten die bevestigen dat ze behoren tot de bijzondere doelgroep als vermeld in het eerste lid, maar voor wie niet de voorrangsregeling langdurige woonbinding van toepassing is. Tot slot wordt voorrang gegeven aan kandidaten die niet behoren tot de bijzondere doelgroep en voor wie de voorrangsregeling langdurige woonbinding van toepassing is. ]2
----------
(1)
(2)
Art. 5.255/3. [1 . § 1. In dit artikel wordt verstaan onder voorrang langdurige woonbinding: de voorrang die een kandidaat heeft als hij een binding heeft met een gemeente als hij in de periode van tien jaar voor de rangschikking minstens vijf jaar ononderbroken inwoner is of geweest is van de gemeente waar de toe te wijzen woning ligt.
§ 2. Als een gemeente beslist om de voorrang langdurige woonbinding toe te passen, bezorgt ze die beslissing aan het agentschap. Het agentschap bezorgt de gemeente een ontvangstbevestiging. De voorrang langdurige woonbinding geldt voor de oproepen tot kandidaatstelling die opengesteld worden na het verstrijken van een termijn van veertien werkdagen volgend op de datum van de ontvangst van de beslissing van de gemeente.
Als de voorrang langdurige woonbinding geldt voor de geconventioneerde huurwoningen, voegt het agentschap die informatie toe in de oproep tot kandidaatstelling.
Het agentschap rangschikt de kandidaatstellingen, vermeld in artikel 5.255, § 2, tweede lid, na toepassing van de voorrangsregel langdurige woonbinding als de gemeente heeft beslist om de voorrangsregel toe te passen.
§ 3. Om na te gaan of de kandidaat in aanmerking komt voor de voorrang langdurige woonbinding, vraagt het agentschap persoonsgegevens op met toepassing van artikel 6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator.
Het agentschap is de verwerkingsverantwoordelijke.
Het agentschap gaat uitsluitend op basis van de gegevens van bewoning, vermeld in het Rijksregister, na of de kandidaat een voorrang langdurige woonbinding heeft met de gemeente waar de geconventioneerde huurwoning ligt. ]1
----------
(1)
Art. 5.256. [1Met behoud van de toepassing van artikel 4 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 geeft de verhuurder in een officiële of publieke mededeling aan dat hij een geconventioneerde huurwoning te huur stelt.]1
----------
(1)
Art. 5.257. [1 De geconventioneerde huurwoningen worden verhuurd voor een termijn van negen jaar als hoofdverblijfplaats en met gebruik van de typehuurovereenkomst die opgenomen is in bijlage 30 of bijlage 32, die bij dit besluit is gevoegd. [2 Als een gemeente of intergemeentelijk samenwerkingsverband een eigen typehuurovereenkomst opstelt conform artikel 5.255/1, § 3, worden de geconventioneerde huurwoningen verhuurd als hoofdverblijfplaats en met gebruik van de eigen typehuurovereenkomst.]2 Aan de huurovereenkomst wordt een addendum toegevoegd waarin de parameters die worden gehanteerd bij het gebruik van de webtoepassing, vermeld in artikel 5.258, vierde lid, zijn opgenomen.
Alle huurovereenkomsten en de addenda, vermeld in het eerste lid, worden opgeladen in het Woningportaal.
Bij gebrek aan overeenstemming tussen de verhuurder en de kandidaat [3 ...]3 of de [3 ...]3 over de gebruikte parameters, vermeld in het eerste lid, kan het agentschap op verzoek van iedere partij een controle ter plaatse uitvoeren. Het agentschap laat de controle uitvoeren door een eigen personeelslid of door een derde die ze daartoe aanstelt. De controleur neemt de vaststellingen op in een verslag, volgens een model dat de minister kan vaststellen.
De geconventioneerde huurwoning kan alleen worden verhuurd aan een persoon die op het ogenblik dat de huurovereenkomst gesloten wordt, over een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°, beschikt.
Om na te gaan of de geconventioneerde huurwoning wordt verhuurd, conform het derde lid, verwerkt het agentschap gegevens in het centraal woningregister, vermeld in artikel 6.4 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Tussen de twaalfde en de negende maand vóór de vervaldag van de huurovereenkomst, vermeld in het eerste lid, gaat de verhuurder na of de huurder de huurovereenkomst wil verderzetten. Hij verwittigt de huurder dat hij daartoe een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°, moet voorleggen. Als de huurder geen geldig attest kan voorleggen, doet de verhuurder, conform artikel 16 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, ten minste zes maanden vóór de vervaldag een opzegging.]1
----------
(1)
(2)
(3)
Art. 5.258. [1 [2 De huurprijs van de geconventioneerde huurwoning mag niet hoger zijn dan de markthuurprijs verminderd met een korting die minimaal de helft bedraagt van de subsidie. De markthuurprijs wordt berekend op een van de volgende tijdstippen:
1° het ogenblik van het sluiten van de hoofdhuurovereenkomst, die conform de typehoofdhuurovereenkomst, opgenomen in bijlage 31, die bij dit besluit is gevoegd, is gesloten;
2° het ogenblik van het plaatsen van een oproep tot kandidaatstelling als vermeld in artikel 5.255;
3° het ogenblik van de registratie van de huurprijs van de geconventioneerde huurwoning in het Woningportaal als een verhuurder een huurwoning zal verhuren, zonder voorafgaandelijk een oproep tot kandidaatstelling te plaatsen.]2.
In afwijking van het eerste lid wordt de huurprijs, vermeld in het eerste lid, begrensd tot 900 euro als het verschil tussen de markthuurprijs en de korting, vermeld in het eerste lid, meer dan 900 euro bedraagt.
In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de huurprijs, vermeld in het eerste lid, begrensd tot 1000 euro als het verschil tussen de markthuurprijs en de korting, vermeld in het eerste lid, meer dan 1000 euro bedraagt als de geconventioneerde huurwoning op het grondgebied van een van de volgende gemeenten ligt:
1° de grootsteden Antwerpen en Gent;
2° de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout;
3° alle gemeenten in het grootstedelijke gebied Antwerpen: Aartselaar, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem en Zwijndrecht;
4° alle gemeenten in het grootstedelijke gebied Gent: De Pinte, Destelbergen, Evergem, Melle, Sint-Martens-Latem en Merelbeke;
5° alle gemeenten in het arrondissement Halle-Vilvoorde;
6° Bertem, Huldenberg, Kortenberg en Tervuren.
Voor de bepaling van de markthuurprijs, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, stelt het agentschap een schattingsmodel ter beschikking. Het schattingsmodel is gebaseerd op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De verhuurder gebruikt het schattingsmodel.
De bedragen, vermeld in het tweede en het derde lid, worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 127,35 van de maand mei 2023 (basisjaar 2013). Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand december van het jaar voorafgaand aan de indexering en afgerond tot op twee cijfers na de komma.]1
[2 Als een verhuurder een huurwoning zal toewijzen op basis van een oproep tot kandidaatstelling als vermeld in artikel 5.255, verbindt hij zich ertoe om de geconventioneerde huurwoning te verhuren aan de huurprijs opgenomen in die oproep tot kandidaatstelling. Als een verhuurder een huurwoning zal toewijzen zonder zich te baseren op een oproep tot kandidaatstelling, registreert hij de huurprijs van de geconventioneerde huurwoning in het Woningportaal.]2
----------
(1)
(2)
Art. 5.259. [1 Om na te gaan of de subsidie opgeschort moet worden conform artikel 5.47/1, § 8, eerste lid, 4°, en artikel 5.47/6, eerste lid, 6°, vraagt het agentschap persoonsgegevens op met toepassing van artikel 6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator.
Het agentschap is de verwerkingsverantwoordelijke.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op de huurder die conform artikel 5.257, vierde lid, de huurovereenkomst heeft ondertekend, en, als het voor de controle van de voorwaarde noodzakelijk is, de huurder zonder een geldig attest als vermeld in artikel 5.247, 2°, die de huurovereenkomst heeft gesloten, de huurder die conform artikel 51 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 van rechtswege huurder is geworden, en de andere persoon die conform artikel 52 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 huurder is geworden.
Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor het doeleinde, vermeld in het eerste lid, worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming. Van de personen, vermeld in het derde lid, worden alleen de volgende gegevens rechtstreeks in de authentieke bronnen opgevraagd en verwerkt op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van de algemene verordening gegevensbescherming:
1° de datum van overlijden;
2° het huidige adres en het referentieadres, vermeld in artikel 1, § 2, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten;
3° het rijksregisternummer en het identificatienummer van de sociale zekerheid;
4° het addendum opgemaakt door de verhuurder en de huurder of huurders conform artikel 17/1 van de bijlage 30 of 32, die bij dit besluit is gevoegd. ]1
----------
(1)
Boek 6. Sociale huur
Deel 1. Algemene bepalingen
Art. 6.1.In dit boek wordt verstaan onder:
1° actueel besteedbaar inkomen: het verschil tussen enerzijds de som van het gezamenlijk belastbaar inkomen, de afzonderlijke belastbare inkomsten, het leefloon, de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap en de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepskosten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn, en anderzijds de som van de vrijgestelde inkomens, de effectief betaalde alimentatievergoeding en de effectief betaalde schuldaflossingen, berekend over een periode van minimaal drie van de zes maanden die aan de toepassing voorafgaat, geëxtrapoleerd naar twaalf maanden. De minister bepaalt de vrijgestelde inkomens en de effectief betaalde schuldaflossingen en stelt de nadere regels vast om het actueel besteedbare inkomen te berekenen;
2° huidige inkomen: de som van de volgende inkomsten, berekend over de periode van drie opeenvolgende maanden die aan de toepassing voorafgaat, geëxtrapoleerd naar twaalf maanden:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
3° [2 intern huurreglement: een openbaar document ter uitvoering van de bepalingen van dit boek waarin de verhuurder minimaal de concrete regels die een verdere invulling vereisen, vastlegt, en waarin hij de toewijzingsregels die hij toepast, opneemt;]2
4° persoon ten laste:
a) [1 het kind dat bij de potentiële kandidaat-huurder, de kandidaat-huurder of huurder gedomicilieerd is en dat minderjarig is of dat recht geeft op gezinsbijslagen;]1
b) [1 het kind van de potentiële kandidaat-huurder, de kandidaat-huurder, de huurder of van een van de gezinsleden dat niet gedomicilieerd is bij de potentiële kandidaat-huurder, de kandidaat-huurder, de huurder of bij een van de gezinsleden, maar er op regelmatige basis verblijft en dat minderjarig is of dat recht geeft op gezinsbijslagen;]1
c) de persoon die beschouwd wordt als ernstig gehandicapt, of die op het ogenblik waarop hij met pensioen ging, beschouwd werd als ernstig gehandicapt. De minister stelt de voorwaarden hiervoor vast;
5° referentie-inkomen: de som van de volgende inkomsten die ontvangen zijn in het jaar waarop het laatst beschikbare aanslagbiljet betrekking heeft:
a) het gezamenlijk belastbaar inkomen en de afzonderlijke belastbare inkomsten;
b) het leefloon;
c) de inkomensvervangende tegemoetkoming aan personen met een handicap;
d) de beroepsinkomsten uit het buitenland die van belasting vrijgesteld zijn, of de beroepsinkomsten die verworven zijn bij een Europese of internationale instelling en die van belasting vrijgesteld zijn;
[2 5° /1 toewijzingsreglement: het toewijzingsreglement, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, 4°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;]2
6° verhuurder: de verhuurder van een sociale huurwoning.
[2 7° wachttijd: de periode die start vanaf de inschrijving van de kandidaat-huurder in het centraal inschrijvingsregister, en die eindigt met de schrapping van de inschrijving uit het centraal inschrijvingsregister.]2
De minister kan de nadere regels vaststellen voor de berekening van het huidige inkomen, vermeld in het eerste lid, 2°.
Een afschrift van het interne huurreglement, vermeld in het eerste lid, 3°, en latere wijzigingen ervan worden onmiddellijk meegedeeld aan de toezichthouder.
Het aanslagbiljet, vermeld in het eerste lid, 5°, heeft betrekking op de inkomsten van maximaal drie jaar voorafgaand aan de toepassing.
Voor de bepaling van het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 4°, wordt alleen rekening gehouden met de reële eigen beroepsinkomsten.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 22,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 22,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.2.Alle bedragen, met uitzondering van de bedragen van 250 euro en 650 euro, vermeld in artikel 6.48 en 6.49, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004), naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 105,28 voor juni 2007. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.
De bedragen van 250 euro en 650 euro, vermeld in artikel 6.48 en 6.49, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex (basis 2004), naar het gezondheidsindexcijfer van de maand juni van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 116,43 voor juni 2011. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal.
Het referentie-inkomen wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarop het referentie-inkomen betrekking heeft.
[1 De reële huurprijs en de vaste huurlasten, vermeld in artikel 6.5, § 2, derde lid, 3°, worden geïndexeerd volgens de gezondheidsindex van de maand juni van het jaar dat aan de toepassing ervan voorafgaat, met als basis de maand juni van het jaar waarin de keuze is gemaakt.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 23, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.3.[1 Een persoon bewijst met een verklaring op erewoord dat hij een feitelijke partner is als vermeld in artikel 6.11, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De verklaring op erewoord wordt geldig na validering door de huurder, vermeld in artikel 6.1, 1°, a), van dezelfde codex, die hoogstens één feitelijke partner tegelijkertijd kan erkennen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 24, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.3/1.[1 § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 6.5 van dit besluit worden ter uitvoering van artikel 6.3/1, § 3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 de volgende persoonsgegevens verwerkt:
1° de voor- en achternaam, de geboorteplaats- en datum, het geslacht en de nationaliteit van de huurder, van alle personen die in de woning na toewijzing samen op een duurzame wijze verblijven, en van alle kinderen die geplaatst zijn of voor wie de huurder of een gezinslid een co-ouderschap of een omgangsrecht heeft en die daardoor niet op duurzame wijze in de woning zullen verblijven, en van de personen voor wie gezinshereniging is aangevraagd;
2° de aanduiding van de verwantschap tussen de gezinsleden, vermeld in punt 1° ;
3° de aanduiding of er personen ten laste zijn, met vermelding van de categorie, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a), b) of c), waartoe ze behoren;
4° de aanduiding of de huurder, een gezinslid of een kind als vermeld in artikel 6.16, vierde lid, ernstig gehandicapt is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4° ;
5° als de huurder onder bewind staat, de contactgegevens van de bewindvoerder;
6° als de huurder een andere vertegenwoordiger heeft dan de persoon, vermeld in punt 5°, de contactgegevens van die vertegenwoordiger;
7° de burgerlijke staat van de huurder;
8° het referentie-inkomen of het huidige inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden voor de huurprijsberekening, vermeld in artikel 6.52;
9° gegevens over het onroerend bezit van de huurder, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, artikel 6.14 en artikel 6.40;
10° de vaststelling of de huurder de taalkennisverplichting heeft vervuld, ervan is vrijgesteld of uitstel heeft verkregen als vermeld in artikel 6.38;
11° het aantal keer dat de huurder een aanbod van een woning die in aanmerking wordt genomen voor het beыindigen van de huurovereenkomst, vermeld in artikel 6.43, Ї 3 en Ї 4, en artikel 6.44, heeft geweigerd;
12° het aantal keer dat de huurder een aanbod van een woning die in aanmerking wordt genomen voor het aanrekenen van een onderbezettingsvergoeding als vermeld in artikel 6.57, heeft geweigerd;
13° de gegevens van de huurwaarborgrekening, vermeld in artikel 6.61;
14° de vaststelling dat de huurder een begeleidingsovereenkomst als vermeld in artikel 6.35, zesde lid, heeft gesloten;
15° de vaststelling dat de huurder een niet-beroepsactieve burger met arbeidspotentieel is en in dat geval de inschrijving bij de VDAB, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 12А, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
[3 16° de vaststelling dat de huurder een beschermde afnemer als vermeld in artikel 6.60, § 1, eerste lid, is.]3
[3 De verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 6.3/1, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, kan de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, 16°, doorgeven aan een private partner voor de berekening van de vergoeding, vermeld in artikel 6.25, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.]3
Alleen persoonsgegevens die toereikend, ter zake dienend en noodzakelijk zijn voor de doeleinden, worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 2. Met toepassing van artikel [4 6/1 en 7/1 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator]4 vraagt [2 het agentschap]2 of de verhuurder persoonsgegevens op. De verhuurder kan ook een beroep doen op de gegevens die andere verhuurders hem elektronisch kunnen bezorgen.
Als de opvraging, vermeld in het eerste lid, geen of onvoldoende gegevens oplevert, vraagt de verhuurder aan de potentiыle kandidaat-huurder, de kandidaat-huurder of de huurder om de nodige gegevens te bezorgen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/31, art. 25, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 104, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2022-12-23/39, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<BVR 2024-05-03/44, art. 15, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.3/2.[1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° buitenlands onroerend bezit: het hebben van zakelijke rechten op een woning of perceel, bestemd voor woningbouw, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, in het buitenland;
2° raamovereenkomst: de raamovereenkomst die is gesloten door [2 de VMSW]2 ter uitvoering van artikel 6.3/2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
3° volledig onderzoek: het vooronderzoek en het onderzoek ten gronde samen;
4° vooronderzoek: fase 1 van een onderzoek naar buitenlands onroerend bezit van een huurder. Fase 1 omvat een eerste administratief onderzoek waarbij de private partner nagaat of er onroerend bezit aanwezig is[2 of was]2 in het land in kwestie;
5° onderzoek ten gronde: fase 2 van een onderzoek naar buitenlands onroerend bezit, waarin de nodige documenten ter plaatse worden opgevraagd en een volledig dossier wordt opgemaakt.
De VMSW wordt aangewezen als entiteit die de raamovereenkomst, vermeld in artikel 6.3/2 van de Vlaamse Codex Wonen, sluit.
§ 2. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor beschikbaar zijn op de algemene uitgavenbegroting en onder de voorwaarden, vermeld in dit artikel, wordt een toelage verleend aan de verhuurder die een onderzoek naar buitenlands onroerend bezit van de huurder laat uitvoeren.
§ 3. De toelage, vermeld in paragraaf 2, wordt verleend als de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° het onderzoek naar buitenlands onroerend bezit is uitgevoerd door een private partner, ter uitvoering van de raamovereenkomst;
2° de verhuurder bezorgt de factuur van de private partner, vermeld in punt 1°, aan de VMSW en de factuur verwijst naar de raamovereenkomst.
In afwijking van het eerste lid komt een onderzoek naar buitenlands onroerend bezit dat is uitgevoerd buiten de raamovereenkomst, ook in aanmerking voor de toelage, vermeld in paragraaf 2, als de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° het onderzoek is uitgevoerd in een land dat niet is opgenomen in de raamovereenkomst en verloopt op dezelfde wijze als de onderzoeken naar buitenlands onroerend bezit volgens de raamovereenkomst;
2° het onderzoek naar buitenlands onroerend bezit is uitgevoerd door een private partner die is aangewezen in de raamovereenkomst;
3° de verhuurder heeft een offerte voor een volledig onderzoek opgevraagd bij minstens drie private partners die in de raamovereenkomst zijn aangewezen, of bij alle private partners als er minder dan drie private partners zijn aangewezen;
4° de verhuurder heeft de opdracht besteld bij de goedkoopste private partner, vermeld in punt 3° ;
5° de offerteprijs voor een volledig onderzoek van de goedkoopste private partner, vermeld in punt 3°, bedraagt maximaal 150% van het bedrag dat op de volgende wijze wordt berekend: het bedrag is gelijk aan het gemiddelde van de prijs voor een volledig onderzoek die de eerst gerangschikte private partner per gegund perceel heeft aangegeven in de raamovereenkomst.
§ 4. De toelage, vermeld in paragraaf 2, bedraagt:
1° voor het vooronderzoek dat geen bewijs van buitenlands onroerend bezit van de huurder oplevert: 75% van het factuurbedrag;
2° voor het vooronderzoek dat een bewijs van buitenlands onroerend bezit van de huurder oplevert en het onderzoek ten gronde: 100% van het factuurbedrag.
De factuur, vermeld in het eerste lid, vermeldt op duidelijke wijze of het vooronderzoek een bewijs van buitenlands onroerend bezit van de huurder heeft opgeleverd.
Het factuurbedrag, vermeld in het eerste lid, wordt in voorkomend geval verhoogd met de niet-aftrekbare btw die via verlegging van heffing overeenkomstig artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ten laste is van de verhuurder.
§ 5. De verhuurder vraagt de toelage, vermeld in paragraaf 2, aan bij de VMSW met een aanvraagformulier dat de VMSW ter beschikking stelt. De verhuurder bezorgt het ingevulde aanvraagformulier aan de VMSW op de wijze die de VMSW bepaalt.
De VMSW stelt een model van het aanvraagformulier vast en bepaalt daarin welke stukken de verhuurder moet bijvoegen.
Als de VMSW oordeelt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 3, keert de VMSW de toelage, vermeld in paragraaf 2, uit aan de verhuurder.
§ 6. Het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen is van toepassing op de toelage, vermeld in paragraaf 2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/31, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 16, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.3/3. [1 Als er een aanvraag tot gezinshereniging is ingediend of zal worden ingediend, kan de potentiële kandidaat-huurder zich alleen inschrijven voor een woning die voldoet aan de rationele bezetting, waarbij er rekening wordt gehouden met de gezinssamenstelling na de gezinshereniging. De potentiële kandidaat-huurder vult op het ogenblik van de inschrijving de gegevens in van de leden van het gezin waarvoor een aanvraag tot gezinshereniging is ingediend of zal worden ingediend.
Als pas na de inschrijving de intentie ontstaat om een aanvraag tot gezinshereniging in te dienen, past de kandidaat-huurder zijn inschrijving aan en vult op dat ogenblik de gegevens in van de leden van het gezin waarvoor een aanvraag tot gezinshereniging is ingediend of zal worden ingediend.
Als de gezinshereniging, vermeld in het eerste en tweede lid, nog niet heeft plaatsgevonden op het ogenblik dat een woning waarvan de rationele bezetting beantwoordt aan die gezinshereniging, zou kunnen worden toegewezen, heeft de kandidaat-huurder voorrang voor een toewijzing van een woning waarvan de rationele bezetting beantwoordt aan zijn huidige gezinssamenstelling en fysieke toestand overeenkomstig artikel 6.28, eerste lid, 6°.
Als de gezinshereniging vervolgens na de toewijzing plaatsvindt, heeft de kandidaat-huurder voorrang voor een toewijzing van een woning waarvan de rationele bezetting beantwoordt aan de gezinshereniging overeenkomstig artikel 6.28, eerste lid, 5°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/31, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Deel 2. Woningregister
Art. 6.4. Voorbehouden voor toekomstig gebruik
Deel 3. Inschrijvingsregister en inschrijvingsvoorwaarden
Titel 1. [1 Centraal inschrijvingsregister]1
----------
(1)
Art. 6.5.[1 § 1. [2 Het agentschap]2 wordt aangewezen als de entiteit die het centraal inschrijvingsregister bijhoudt.
In het centraal inschrijvingsregister worden de relevante persoonsgegevens bijgehouden van kandidaat-huurders, hun gezinsleden en in voorkomend geval de kinderen, vermeld in artikel 6.16, vierde lid, die de woning na de toewijzing samen zullen betrekken.
De registratie van de inschrijving en van de gegevens, vermeld in paragraaf 2, gebeurt op een gedigitaliseerde en geautomatiseerde wijze.
§ 2. Voor de administratieve behandeling van de kandidaturen worden de volgende gegevens in het centraal inschrijvingsregister geregistreerd:
1° het inschrijvingsnummer, vermeld in artikel 6.7, § 2;
2° de voor- en achternaam, de geboortedatum, het geslacht en de nationaliteit van alle personen die in de woning na toewijzing samen op een duurzame wijze zullen verblijven;
3° de voor- en achternaam, de geboortedatum, het geslacht en de nationaliteit van de kinderen die geplaatst zijn of voor wie de kandidaat-huurder of een gezinslid een co-ouderschap of een omgangsrecht heeft en die daardoor niet op duurzame wijze in de woning zullen verblijven, en de voor- en achternaam, de geboortedatum, het geslacht en de nationaliteit van de personen voor wie gezinshereniging is aangevraagd;
4° de contactgegevens van de kandidaat-huurder, namelijk het correspondentieadres, het e-mailadres en het telefoonnummer;
5° als de kandidaat-huurder onder bewind staat, de contactgegevens van de bewindvoerder;
6° als de kandidaat-huurder een andere vertegenwoordiger heeft dan de persoon, vermeld in punt 5°, de contactgegevens van die vertegenwoordiger.
Om de inschrijvings- en toelatingsvoorwaarden te toetsen, worden de volgende gegevens in het centraal inschrijvingsregister geregistreerd:
1° de aanduiding wie de kandidaat-huurder is;
2° als de kandidaat-huurder al een sociale huurder is, de vermelding daarvan en de contactgegevens van de verhuurder;
3° het identificatienummer van de sociale zekerheid van alle personen die de woning na toewijzing zullen betrekken;
4° de burgerlijke staat van de kandidaat-huurder;
5° de aanduiding of er personen ten laste zijn, met vermelding van de categorie, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a), b) of c), waartoe ze behoren;
6° de aanduiding of de kandidaat-huurder ingeschreven is in de bevolkingsregisters, vermeld in artikel 1, Ї 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten, of op een referentieadres als vermeld in artikel 1, § 2, van de voormelde wet;
7° het inkomen van de kandidaat-huurder, zoals het in aanmerking genomen wordt voor de toetsing aan de inkomensgrenzen, vermeld in artikel 6.13, eerste lid, of, in voorkomend geval, de verhoogde inkomensgrenzen, vermeld in artikel 29, Ї 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vѓѓr 1 maart 2017, met aanduiding of het gaat om het referentie-inkomen, het huidige inkomen of het actuele besteedbare inkomen van de kandidaat-huurder;
[4 7° /1 de aanduiding dat de kandidaat-huurder voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 2° /1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;]4
8° de aanduiding dat de kandidaat-huurder voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, en, als de kandidaat-huurder op basis van artikel 6.14, eerste of tweede lid, voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde, de vermelding van het adres van het onroerend goed en het zakelijk recht dat erop rust;
9° de aanduiding dat de kandidaat-huurder voldoet aan de leeftijdsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en, als de kandidaat-huurder op basis van artikel 6.12, tweede lid, van dit besluit, voldoet aan de leeftijdsvoorwaarde, de aanduiding of het gaat om een ontvoogde minderjarige of een minderjarige persoon die zelfstandig woont of gaat wonen;
10°[4 ...]4;
11° als de kandidaat-huurder op basis van artikel 6.12, vierde lid, is ingeschreven, de aanduiding dat hij bereid is een overeenkomst als vermeld in artikel 6.12, vierde lid, te sluiten, en, in voorkomend geval, de aanduiding dat er is afgeweken van de toepasselijke inkomensgrens, met vermelding van de motivering;
12° de gegevens van de primaire verhuurder.
Voor de toewijzing van een sociale huurwoning worden de volgende gegevens in het centraal inschrijvingsregister geregistreerd:
1° het type van de woning waarvoor de kandidaat-huurder in aanmerking wil komen, rekening houdend met de rationele bezetting;
2° de ligging (gemeente, deelgemeente, in voorkomend geval keuzegebied) van de woningen waarvoor de kandidaat-huurder in aanmerking wil komen;
3° de reыle huurprijs en de vaste huurlasten die de kandidaat-huurder maximaal wil betalen. Voor de woningen waarop de verhuurder een zakelijk recht heeft, is dat de reыle huurprijs, vermeld in artikel 6.46, tweede lid. Voor de woningen die door de verhuurder worden ingehuurd, is dat de [5 ...]5 onderhuurprijs, vermeld in artikel 6.56, rekening houdend met de tegemoetkoming, vermeld in artikel 5.164;
4° specifieke woningvoorkeuren, andere dan de voorkeuren, vermeld in punt 1°, 2° of 3° ;
5° de huidige hoofdverblijfplaats van de kandidaat-huurder, zoals bekend in het Rijksregister, en het overzicht van hoofdverblijfplaatsen, zoals bekend in het Rijksregister;
6° voor iedere toewijzingsregel, vermeld in dit boek, titel 2, hoofdstuk 3, de aanduiding of de kandidaat-huurder onder de toepassing ervan valt;
7° de aanduiding of de kandidaat-huurder voldoet aan de taalkennisverplichting, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het aantal keer dat de kandidaat-huurder een aanbod van een woning, die in aanmerking wordt genomen voor de schrappingsgrond, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 4°, heeft geweigerd, en het aantal keer dat de kandidaat-huurder niet heeft gereageerd op dat aanbod en de datum waarop de weigeringen plaatsvonden;
9° als aan de kandidaat-huurder op basis van artikel [3 6.29, Ї 1]3 eerste of derde lid, de toewijzing van een sociale huurwoning werd geweigerd, de contactgegevens van de verhuurder, de reden en de datum van de weigering, en de vermelding van de periode dat het aanbieden van een woning wordt opgeschort;
10° als aan de kandidaat-huurder op basis van artikel 6.12, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 de toewijzing werd geweigerd, het resultaat van de solvabiliteitstoets, vermeld in artikel 6.18 van dit besluit, en de contactgegevens van de verhuurder;
11° als de kandidaat-huurder verhaal als vermeld in artikel 6.30, heeft ingediend, de datum van indiening van het verhaal, de betwiste beslissing en het resultaat van de beoordeling door de toezichthouder;
12° als de kandidaat-huurder gebruikmaakt van de mogelijkheid om een woning aangeboden te krijgen binnen de termijn, vermeld in artikel 6.8, § 2, tweede lid, de vermelding ervan;
13° als de kandidaat-huurder gebruikmaakt van de mogelijkheid om een aanbod van een woning te weigeren als vermeld in artikel 6.8, § 2, derde lid, de vermelding ervan, de identiteit van de verhuurder en de gegronde redenen;
14° als de kandidaat-huurder gebruikmaakt van de mogelijkheid om een bepaalde tijd geen woning aangeboden te krijgen als vermeld in artikel 6.8, § 2, vierde lid, de vermelding ervan, en de motivering;
15° als de kandidatuur op basis van artikel 6.8, § 1, eerste en tweede lid, wordt geschrapt, de reden en de datum van die schrapping, en de identiteit van de verhuurder. Als de kandidatuur is geschrapt op basis van artikel 6.8, § 1, eerste lid, 1°, ook een vermelding van het adres, het type, de reыle huurprijs en de vaste huurlasten van de woning die de kandidaat-huurder heeft aanvaard, in voorkomend geval met de vermelding van de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 6.23, § 1, tweede lid, 1° tot en met 4°, artikel 6.24 en 6.27, en de datum van inwerkingtreding van de huurovereenkomst;
16° [4 ...]4;
17° als de kandidaat-huurder valt onder de toepassing van artikel [3 6.29, § 1]3, vierde lid, de vermelding ervan en de contactgegevens van de begeleidende dienst;
18°[4 ...]4als de kandidaat-huurder daarom verzoekt, de contactgegevens van een begeleidende dienst.
In het centraal inschrijvingsregister worden de stavingsstukken voor de gegevens, vermeld in deze paragraaf, bijgehouden. De minister kan de stavingsstukken nader bepalen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 105, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2023-12-08/12, art. 25, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(4)<BVR 2023-09-08/05, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(5)<BVR 2024-05-03/45, art. 16, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.6.[1 § 1. [2 Het agentschap]2 stelt een digitale toepassing ter beschikking van de potentiыle kandidaat-huurder om zich in te schrijven voor een sociale huurwoning. De potentiыle kandidaat-huurder heeft de mogelijkheid om op het moment van de inschrijving de gegevens, vermeld in artikel 6.5, § 2, eerste lid, 2° tot en met 6°, tweede lid, 1° en 2°, derde lid, 1°, 2°, 3° en 4°, mee te delen en, in voorkomend geval, de stavingsstukken toe te voegen.
Via de digitale toepassing, vermeld in het eerste lid, kan een kandidaat-huurder zijn inschrijvingsdossier, vermeld in het zesde lid, raadplegen en zijn gegevens, vermeld in het eerste lid, aanvullen, aanpassen of verwijderen, met uitzondering van het gegeven, vermeld in artikel 6.5, § 2, tweede lid, 1°. De kandidaat-huurder kan ook stavingsstukken toevoegen.
De meerderjarige gezinsleden van de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 6.5, § 1, tweede lid, kunnen via de toepassing, vermeld in het eerste lid, het inschrijvingsdossier, vermeld in het zesde lid, raadplegen en zichzelf in voorkomend geval verwijderen als gezinslid.
Als de potentiыle kandidaat-huurder of kandidaat-huurder onder bewind is geplaatst, neemt de bewindvoerder de rechten over van de potentiыle kandidaat-huurder of van de kandidaat-huurder in het kader van dit boek.
De digitale toepassing, vermeld in het eerste lid, stelt de volgende informatie ter beschikking van de potentiыle kandidaat-huurder en van de kandidaat-huurder:
1° de gegevens, vermeld in artikel 6.5, § 2, als die gegevens zijn opgenomen in het centraal inschrijvingsregister;
2° een toelichting over:
a) wie beschouwd wordt als kandidaat-huurder en wie beschouwd wordt als gezinslid;
b) de inschrijvings- en toelatingsvoorwaarden;
c) de toewijzingsregels;
d) de huurprijsberekening en de verdeling van de huurlasten;
e) de regel dat de voorkeur van de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 6.5, § 2, derde lid, 1°, 2° en 3°, niet mag leiden tot een te beperkte keuze, tenzij de kandidaat-huurder daarvoor gegronde redenen aanvoert die geen afbreuk doen aan zijn woonbehoeftigheid;
f) de regels over de rationele bezetting, vermeld in artikel 6.16 ;
g) de regel dat als pas na de inschrijving de intentie ontstaat om een aanvraag tot gezinshereniging in te dienen, de kandidaat-huurder dat moet aanpassen in het inschrijvingsregister, en dat de rationele bezetting in voorkomend geval zal worden aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de gezinssamenstelling na de gezinshereniging;
h) de verplichtingen, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de contactgegevens van de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
i) de verplichting, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 12°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de contactgegevens van de VDAB;
j) de schrappingsgronden, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste en tweede lid;
k) het verhaalrecht, vermeld in artikel 6.30, en de melding van het klachtrecht dat de kandidaat-huurder heeft met toepassing van titel II, hoofdstuk 5, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018;
l) de procedure, vermeld in artikel 6.7, § 2, tweede lid;
3° de contactgegevens van de entiteit die bevoegd is voor het toezicht;
4° een uitgebreide privacyverklaring met de rechten van de betrokkene, vermeld in hoofdstuk III van de algemene verordening gegevensbescherming.
De informatie, vermeld in het vijfde lid, vormt het inschrijvingsdossier van de kandidaat-huurder. De kandidaat-huurder kan een afschrift van zijn inschrijvingsdossier krijgen.
[2 Het agentschap]2 brengt via de digitale toepassing, vermeld in het eerste lid, de kandidaat-huurder op de hoogte van wijzigingen van boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en de uitvoeringsbesluiten ervan, als die een invloed hebben op de gegevens of de stavingsstukken, vermeld in artikel 6.5, § 2. Als de kandidaat-huurder daarover vragen heeft, kan hij zich richten tot de primaire verhuurder.
§ 2. Op basis van de eerste keuze over de ligging van de woningen waarvoor de potentiыle kandidaat-huurder of kandidaat-huurder in aanmerking wil komen, wijst [2 het agentschap]2 de woonmaatschappij aan die het inschrijvingsdossier, vermeld in paragraaf 1, zesde lid, van de potentiыle kandidaat-huurder of van de kandidaat-huurder beheert. Dat is de woonmaatschappij van wie het werkingsgebied zich uitstrekt tot de gekozen ligging. Als de potentiыle kandidaat-huurder of de kandidaat-huurder geen ligging kiest van de woningen waarvoor hij in aanmerking wil komen, wijst [2 het agentschap]2 de woonmaatschappij [3 aan van wie]3 het werkingsgebied zich uitstrekt tot de hoofdverblijfplaats van de potentiыle kandidaat-huurder of van de kandidaat-huurder, zoals bekend in het rijksregister.
Het beheer van het inschrijvingsdossier, vermeld in het eerste lid, omvat het aanvullen, aanpassen of verwijderen van de gegevens en de stavingsstukken, vermeld in artikel 6.5, § 2, eerste lid en tweede lid, met uitzondering van het gegeven, vermeld in artikel 6.5, § 2, eerste lid, 1°. Voor vragen over het inschrijvingsdossier kan de kandidaat-huurder zich richten tot de primaire verhuurder.
De primaire verhuurder beoordeelt de aanvragen van een uitzondering op de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.12, tweede lid, artikel 6.13, vierde en vijfde lid, en artikel 6.14, eerste en tweede lid.
De primaire verhuurder kan vaststellen of de potentiыle kandidaat-huurder of de kandidaat-huurder manifest beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands en duidt dat in voorkomend geval aan in het centraal inschrijvingsregister.
§ 3. De verhuurder beoordeelt de voorkeur, vermeld in artikel 6.5, § 2, derde lid, 1°, 2° en 3°, en kan de kandidaat-huurder verzoeken zijn keuze uit te breiden. De kandidaat-huurder krijgt een termijn van minimaal vijftien kalenderdagen, vanaf de postdatum van de brief waarmee het verzoek is verstuurd, om zijn keuze uit te breiden. Als de kandidaat-huurder niet reageert op het verzoek van de verhuurder, schrijft de verhuurder de kandidaat-huurder in voor alle sociale huurwoningen binnen zijn patrimonium, als de kandidaat-huurder de woningen rationeel bezet.
§ 4. [2 Het agentschap]2 wijst de personeelsleden aan die het centraal inschrijvingsregister beheren. Die personeelsleden kunnen de gegevens, vermeld in artikel 6.5, § 2, eerste lid en het tweede lid, aanvullen, aanpassen en verwijderen.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan de verhuurder de inschrijving initiыren in het centraal inschrijvingsregister in de gevallen, vermeld in artikel 6.28, eerste lid, 1° tot en met 4° en 6° tot en met 9°.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 106, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2024-05-03/45, art. 17, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.7.[1 § 1. De potentiыle kandidaat-huurder die voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.8 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt geregistreerd in het centraal inschrijvingsregister volgens de chronologische volgorde van de indiening van zijn aanvraag. Het moment van indiening dat in aanmerking wordt genomen om de chronologie te bepalen, is het moment waarop alle stavingsstukken, waaruit blijkt dat de potentiыle kandidaat-huurder voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, ter beschikking van [2 het agentschap]2 zijn. De datum waarop dat moment valt, is de inschrijvingsdatum.
Als [2 het agentschap]2 op grond van de inschrijving in de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid, niet kan beoordelen of de potentiыle kandidaat-huurder voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.8 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, verwijst [2 het agentschap]2 de potentiыle kandidaat-huurder via de vermelde digitale toepassing door naar de primaire verhuurder om de aanvraag tot inschrijving te beoordelen.
De potentiыle kandidaat-huurder, vermeld in het tweede lid, meldt zich binnen een maand bij de primaire verhuurder om zijn inschrijvingsdossier te laten beoordelen. Als de potentiыle kandidaat-huurder zich niet meldt binnen die termijn, wordt zijn inschrijvingsdossier verwijderd uit de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid.
Als de primaire verhuurder oordeelt dat de potentiыle kandidaat-huurder niet voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.8 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, meldt hij zijn beslissing binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na zijn beoordeling aan de potentiыle kandidaat-huurder, met vermelding van het verhaalrecht, vermeld in artikel 6.30 van dit besluit.
§ 2. [2 Het agentschap]2 kent een uniek inschrijvingsnummer toe aan de kandidaat-huurder.
Als kandidaat-huurders die onder hetzelfde inschrijvingsnummer zijn ingeschreven, na de inschrijving beslissen zich niet langer samen kandidaat te stellen, wordt de volgende procedure toegepast:
1° als maar een van de kandidaat-huurders de inschrijving wil behouden, blijft het oorspronkelijke inschrijvingsnummer behouden;
2° als beide kandidaat-huurders de inschrijving willen behouden, wordt het oorspronkelijke inschrijvingsnummer geschrapt en worden de kandidaat-huurders opnieuw ingeschreven met een nieuw inschrijvingsnummer, met behoud van hun individuele wachttijd.
De kandidaat-huurders kunnen de splitsing van de kandidatuur, vermeld in het tweede lid, zelf aanpassen via de digitale toepassing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, of die aanpassing vragen aan de primaire verhuurder.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 107, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.8.[1 § 1. De verhuurder schrapt een kandidatuur uit het centraal inschrijvingsregister in de volgende gevallen:
1° de kandidaat-huurder heeft een woning die de verhuurder hem heeft aangeboden, aanvaard;
2° bij de controle van de toelatingsvoorwaarden bij een aanbod van een woning blijkt dat de kandidaat-huurder niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.11 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, of hij laat na te reageren op het verzoek van de [3 ...]3 verhuurder om stavingstukken aan te leveren waaruit blijkt dat hij wel voldoet;
3° de kandidaat-huurder heeft te kwader trouw onjuiste of onvolledige verklaringen of gegevens afgelegd of gegeven;
4° bij de tweede vaststelling van een weigering of een niet-reageren door de kandidaat-huurder als een verhuurder hem een woning aanbiedt die aan zijn keuze qua ligging, type, maximale huurprijs en vaste huurlasten beantwoordt, rekening houdend met paragraaf 2;
5° de kandidaat-huurder is overleden en er is geen andere kandidaat-huurder;
6° [3 ...]3
7° [2 ...]2.
De primaire verhuurder schrapt een kandidatuur uit het centraal inschrijvingsregister in de volgende gevallen:
1° de kandidaat-huurder verzoekt erom;
2° bij de actualisering, vermeld in artikel 6.9, blijkt dat de kandidaat-huurder niet meer voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.8 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, of hij laat na te reageren op het verzoek van de primaire verhuurder om stavingsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat hij wel voldoet.
[3 de kandidaat-huurder is gedurende twee jaar niet actief geweest in zijn inschrijvingsdossier en reageert niet op de brief van de primaire verhuurder met de vraag of hij zijn kandidatuur wil behouden overeenkomstig artikel 6.9, vierde lid.]3
De verhuurder brengt de kandidaat-huurder per brief op de hoogte van de schrapping, behalve in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 5°, en tweede lid, 1°. Hij verzendt die brief naar het laatst bekende adres dat in het Rijksregister wordt vermeld, tenzij de kandidaat-huurder een ander correspondentieadres heeft opgegeven in de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid.
§ 2. De schrapping, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, is alleen van toepassing als tussen de eerste weigering of het uitblijven van een reactie en het volgende aanbod van een andere woning een periode verlopen is van ten minste drie maanden. De verhuurder moet bij het volgende aanbod van een andere woning de kandidaat-huurder er uitdrukkelijk van op de hoogte brengen dat bij een weigering van of het niet-reageren op het aanbod zijn kandidatuur geschrapt zal worden. De kandidaat-huurder krijgt telkens een termijn van minimaal vijftien kalenderdagen, vanaf de postdatum van de brief waarmee het aanbod is gedaan, om te reageren.
Tijdens de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, worden er geen woningen aangeboden aan de kandidaat-huurder. In afwijking daarvan kan de kandidaat-huurder uitdrukkelijk verzoeken om toch een aanbod te krijgen. Als hij het aanbod vervolgens weigert, wordt hij geschrapt. Na de eerste weigering of na het eerste niet-reageren wordt de kandidaat-huurder door de verhuurder op dat recht gewezen.
Als de kandidaat-huurder voor de weigering van een aanbod gegronde redenen kan aanvoeren die geen afbreuk doen aan zijn woonbehoeftigheid, kan hij de verhuurder verzoeken om die weigering niet in rekening te brengen voor de schrappingsgrond, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°.
Als de kandidaat-huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren die geen afbreuk doen aan zijn woonbehoeftigheid, kan hij de primaire verhuurder verzoeken om hem een bepaalde tijd geen woning aan te bieden, zonder dat dat verzoek in aanmerking wordt genomen als weigering van een aanbod als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°. Als blijkt dat de primaire verhuurder ingaat op verzoeken die onvoldoende gemotiveerd zijn, kan de toezichthouder beslissen dat gedurende maximaal een jaar elk verzoek aan hem wordt voorgelegd.
§ 3. De datum die in aanmerking wordt genomen voor de schrapping, vermeld in paragraaf 1, is de volgende :
1° voor de schrappingsgrond, vermeld in paragraaf 1, eerste lid 1°, de datum waarop de kandidaat-huurder de huurovereenkomst ondertekent;
2° voor de schrappingsgrond, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, de datum waarop de primaire verhuurder het schriftelijke verzoek van de kandidaat-huurder om geschrapt te worden, ontvangt;
3° voor de schrappingsgronden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, [3 en 3°, en tweede lid, 2°, en 3°]3, de datum waarop de verhuurder de schriftelijke mededeling van de schrapping aan de kandidaat-huurder verstuurt;
4° voor de schrappingsgrond, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, de datum die de verhuurder heeft vastgesteld en die op zijn vroegst valt op de eerste dag na de termijn waarin de kandidaat-huurder moest reageren op de aanbodbrief;
5° voor de schrappingsgrond, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 5°, de datum waarop de primaire verhuurder op de hoogte werd gebracht van het overlijden.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-08/05, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(3)<BVR 2024-05-03/45, art. 18, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.9.[1 [2 Het agentschap]2 actualiseert de gegevens over de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, minstens ieder jaar, behalve voor de kandidaat-huurders van wie de vermelde inschrijvingsvoorwaarden in het lopende kalenderjaar al werden gecontroleerd door [2 het agentschap]2 of een verhuurder.
Als bij de actualisering, vermeld in het eerste lid, blijkt dat de kandidaat-huurder niet langer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, brengt [2 het agentschap]2 de primaire verhuurder op de hoogte. De primaire verhuurder verzendt een brief over de actualisering aan de kandidaat-huurder. Hij verzendt die brief naar het laatst bekende adres dat in het Rijksregister wordt vermeld, tenzij de kandidaat-huurder een ander correspondentieadres heeft opgegeven in de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid.
In de brief, vermeld in het tweede lid, worden de volgende gegevens vermeld:
1° de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, waaraan de kandidaat-huurder niet langer voldoet;
2° de uitzonderingen op de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in punt 1° ;
3° de termijn waarin de kandidaat-huurder alle nuttige informatie aan de verhuurder moet bezorgen, met een minimum van een maand vanaf de postdatum van de brief;
4° de schrappingsgrond, vermeld in artikel 6.8, § 1, tweede lid, 2°.
Als een kandidaat-huurder gedurende twee jaar niet actief is geweest in zijn inschrijvingsdossier, brengt [2 het agentschap]2 de primaire verhuurder daarvan op de hoogte. De primaire verhuurder verzendt een brief aan de kandidaat-huurder met de vraag of hij zijn kandidatuur wil behouden. Hij verzendt die brief naar het laatst bekende adres dat in het Rijksregister wordt vermeld, tenzij de kandidaat-huurder een ander correspondentieadres heeft opgegeven in de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid.
In de brief, vermeld in het vierde lid, worden de volgende gegevens vermeld:
1° de termijn waarin de kandidaat-huurder moet reageren, met een minimum van een maand vanaf de postdatum van de brief;
2° de schrappingsgrond, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 6°.
De minister kan nadere regels voor de actualisering, vermeld in het eerste en vierde lid, vaststellen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 108, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.10.[1 Om de controle over het centraal inschrijvingsregister en de toewijzingen uit te oefenen, heeft de toezichthouder toegang tot alle gegevens in het centraal inschrijvingsregister, vermeld in artikel 6.5, § 2.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.11.[1 [2 Het agentschap]2 stelt een technisch reglement op met de regels over het formaat en de techniek van data-uitwisseling tussen de verhuurder en het centraal inschrijvingsregister.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 109, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 2. Inschrijvingsvoorwaarden
Art. 6.12.Ter uitvoering van artikel 6.8, §1, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 zijn de volgende inschrijvingsvoorwaarden voor het onroerend bezit [1 ...]1 van toepassing:
1° de [1 potentieele kandidaat-huurder heeft]1 geen woning of perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom;
2° de [1 potentieele kandidaat-huurder heeft]1 geen volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of perceel, bestemd voor woningbouw;
3° de [1 potentieele kandidaat-huurder heeft]1 geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat volledig of gedeeltelijk in erfpacht of opstal is gegeven;
4° de [1 potentieele kandidaat-huurder heeft]1 geen woning die of perceel, bestemd voor woningbouw, dat [1 hij volledig of gedeeltelijk zelf in vruchtgebruik heeft]1 gegeven;
5° de [1 potentieele kandidaat-huurder is]1 geen zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap waarin [1 hij zakelijke rechten als vermeld in punt 1° tot en met 4°, heeft]1 ingebracht;
6° [1 ...]1
Ter uitvoering van artikel 6.8, §1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan ook een minderjarige ontvoogde persoon of een minderjarige persoon die zelfstandig woont of gaat wonen onder begeleiding van een erkende dienst of een OCMW, zich inschrijven.
De [1 potentieele kandidaat-huurder bewijst]1 dat hij voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, [1 ...]1 met een verklaring op erewoord over onroerende goederen in het buitenland.
Als een persoon zich wil inschrijven voor een ADL-woning, geldt ook de voorwaarde dat hij bereid moet zijn om een overeenkomst over het verlenen van zorg en ondersteuning te sluiten met een vergunde zorgaanbieder die vanuit het ADL-centrum assistentie verleent, waarin wordt voorzien dat zorg en ondersteuning als vermeld in artikel 4, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 over de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over organisatiegebonden kosten voor vergunde zorgaanbieders, wordt ingekocht voor minimum 12,2345 zorggebonden punten of voor het overeenstemmende bedrag in euro dat wordt berekend conform artikel 2 van het voormelde besluit van 24 juni 2016. De verhuurder kan een afwijking van de inkomensgrenzen toestaan als de persoon die zich wil inschrijven voor een ADL-woning, daarvoor een gemotiveerd verzoek indient, met dien verstande dat het inkomen uit arbeid de inkomensgrenzen niet mag overschrijden.
[1 [3 ...]3]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 29, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 110, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2023-09-08/05, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6.13.[1 Ter uitvoering van artikel 6.8, § 1, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 beschikt de potentiële kandidaat-huurder over een referentie-inkomen dat de volgende grenzen niet overschrijdt]1:
1° 20.244 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 21.940 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), en die geen andere personen ten laste heeft;
3° 30.365 euro voor andere personen, verhoogd met 1697 euro per persoon ten laste.
Als een persoon ten laste, als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b), ook een persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
De inkomensgrenzen, vermeld in het eerste lid, worden minimaal om de vier jaar door de minister geëvalueerd. Daarbij wordt nagegaan of de evolutie van de grenzen de evolutie van de lonen uit arbeid benadert. Het resultaat wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering.
[1 De verhuurder kan in individuele gevallen afwijken van de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, als de potentiële kandidaat-huurder tot een collectieve schuldenregeling is toegelaten conform artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek, of in budgetbegeleiding of budgetbeheer is bij een OCMW of een andere instelling voor schuldbemiddeling die de Vlaamse Gemeenschap erkend heeft. In dat geval wordt het actuele besteedbare inkomen van de potentiële kandidaat-huurder in aanmerking genomen en getoetst aan de inkomensgrenzen, vermeld in het eerste lid.]1
Als de [1 potentiële kandidaat-huurder]1 geen referentie-inkomen heeft, neemt de verhuurder het huidige inkomen in aanmerking. Als het referentie-inkomen de grens, vermeld in het eerste lid, overschrijdt, wordt de persoon toch ingeschreven als het huidige inkomen onder die grens ligt.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 30, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.13/1. [1 Ter uitvoering van artikel 6.8, § 1, eerste lid, 2° /1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 beschikt de potentiële kandidaat-huurder op de datum van de inschrijving over saldi op spaar-, betaal-, termijn- en effectenrekeningen waarvan hij mederekeninghouder of rekeninghouder is, die, samengeteld, de volgende grenzen niet overschrijden:
1° 20.244 euro voor een alleenstaande persoon zonder personen ten laste;
2° 21.940 euro voor een alleenstaande persoon met een handicap als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), van dit besluit, die geen andere personen ten laste heeft;
3° 30.365 euro voor andere personen, verhoogd met 1.697 euro per persoon ten laste.
Als een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b), ook een persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), telt die persoon voor twee personen ten laste.
In afwijking van het eerste lid worden de volgende tegoeden niet mee in rekening gebracht voor de toetsing aan de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid:
1° tegoeden waarop bewarend of uitvoerend beslag is gelegd als vermeld in deel V, titel II en III, van het Gerechtelijk Wetboek;
2° tegoeden die door de bank of financiële instelling geblokkeerd zijn wegens een overlijden, een scheiding of om een andere reden;
3° negatieve saldi.
De potentiële kandidaat-huurder bewijst dat hij voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, met een verklaring op erewoord.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-09-08/05, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6.14.In afwijking van artikel 6.12, eerste lid, 1° tot en met 4°, kan een [1 potentiële kandidaat-huurder]1 zich toch inschrijven als hij:
1° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in volle eigendom heeft als de vermelde personen de sociale huurwoning niet mee gaan bewonen;
2° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een volledig recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw als de vermelde personen de sociale huurwoning niet mee gaan bewonen;
3° samen met zijn echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, zijn feitelijke partner, zijn ex-echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoonde of zijn ex-feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig in erfpacht, opstal of vruchtgebruik heeft gegeven als de vermelde personen de sociale huurwoning niet mee gaan bewonen;
4° een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, ten kosteloze titel gedeeltelijk in volle eigendom heeft verworven;
5° een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven;
6° een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een recht van erfpacht of opstal is gegeven, gedeeltelijk ten kosteloze titel heeft verworven.
De volgende woningen worden niet in aanmerking genomen voor de aftoetsing van de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, van dit besluit:
1° de woning [1 ...]1 die maximaal twee maanden voor de inschrijving onbewoonbaar of ongeschikt verklaard is [1 ...]1;
2° de woning [1 ...]1 die onaangepast is aan de fysieke mogelijkheden van personen met een handicap en die bewoond wordt door een persoon met een fysieke handicap die zich kandidaat wil stellen;
3° de woning die bewoond wordt door een persoon met een handicap die ingeschreven is voor een ADL-woning;
4° de woning [1 ...]1 in een ruimtelijke bestemmingszone [1 ...]1 waar wonen niet toegelaten is;
5° de woning die moet worden ontruimd met toepassing van artikel 3.30, §2, tweede lid, artikel 4.3, 5.25, 5.35, 5.41, 5.46 en artikel 5.88, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
6° de woning die bewoond wordt door de persoon die zich wil inschrijven, en die het beheer over zijn woning heeft verloren ten gevolge van een faillietverklaring met toepassing van artikel XX.32 van het Wetboek van Economisch Recht of ten gevolge van een collectieve schuldenregeling als vermeld in deel V, titel IV, van het Gerechtelijk Wetboek.
[1 In geval van de woning, vermeld in het tweede lid, 1°, moet de potentiële kandidaat-huurder de woning bewoond hebben op de datum van het onderzoek ter plaatse op basis waarvan de woning nadien onbewoonbaar of ongeschikt is verklaard.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Deel 4. Toelatingsvoorwaarden en toewijzing
Titel 1. Toelatingsvoorwaarden
Art. 6.15.De toelatingsvoorwaarden voor het onroerend bezit en inkomen zijn dezelfde als de voorwaarden, vermeld in artikel 6.12 [1 en 6.13]1. Artikel [1 6.12 tot en met]1 6.14 zijn van overeenkomstige toepassing.
Als artikel 6.14, eerste en tweede lid, 1° tot en met 3°, en 5° en 6°, van toepassing is, voldoet de kandidaat-huurder binnen een jaar na de toewijzing van een sociale huurwoning aan de onroerende bezitsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.12. Als de huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verhuurder verzoeken om de termijn van een jaar te verlengen. Als de huurder niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, na de verlengde termijn, wordt de huurovereenkomst opgezegd.
[2 De toelatingsvoorwaarde over de saldi op spaar-, betaal-, termijn- en effectenrekeningen is dezelfde als de voorwaarde, vermeld in artikel 6.13/1.
De kandidaat-huurder bewijst binnen de termijn die de verhuurder bepaalt, dat hij voldoet aan de toelatingsvoorwaarde, vermeld in het derde lid, met de volgende documenten :
1° een afschrift van een actuele raadpleging van het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten, vermeld in artikel 2, 2°, van de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest;
2° bewijsstukken met de saldi op de spaar-, betaal-, termijn- en effectenrekeningen waarvan hij mederekeninghouder of rekeninghouder, is.
De saldi, vermeld in het vierde lid, punt 2°, hebben betrekking op de datum waarop de aanbodbrief voor de toewijzing van de woning aan de kandidaat-huurder is verzonden.
Als de verhuurder vaststelt dat het bezorgde afschrift, vermeld in het vierde lid, 1°, nog andere spaar-, betaal-, termijn- of effectenrekeningen bevat waarvan de kandidaat-huurder mederekeninghouder of rekeninghouder is, dan de rekeningen waarvan de kandidaat-huurder de bewijsstukken, vermeld in het vierde lid, 2°, bezorgt, bewijst de kandidaat-huurder in voorkomend geval dat hij niet langer mederekeninghouder of rekeninghouder is van die andere rekeningen.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 32, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-09-08/05, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Titel 2. [1 Toewijzing]1
----------
(1)
Hoofdstuk 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Afdeling 1.
Art. 6.16.[1 Een sociale huurwoning kan alleen maar toegewezen worden als ze voldoet aan de voorwaarde van rationele bezetting.
Voorafgaand aan de toewijzingen geeft de verhuurder een invulling aan de rationele bezetting die aangepast is aan het eigen patrimonium.
De verhuurder kan voor een ingehuurde woning bij de invulling van de rationele bezetting ook rekening houden met de voorwaarden, vermeld in artikel 5.166, § 2. Hij kan dat doen voor een deel of voor het volledige patrimonium.
Bij de beoordeling van de rationele bezetting van de woning wordt rekening gehouden met kinderen die geplaatst zijn of voor wie de kandidaat-huurder of een gezinslid een co-ouderschap of een omgangsrecht heeft en die niet op duurzame wijze in de woning zullen verblijven. Met de kinderen die meerderjarig worden, blijft men rekening houden zolang ze de leeftijd van vijfentwintig jaar niet hebben bereikt en zolang hun deeltijdse verblijf in de woning blijft voortduren. De kandidaat-huurder kan de toepassing van dat recht schriftelijk verzaken. Hij kan de verzaking van dat recht op elk ogenblik herroepen. Voor de toepassing van artikel 6.17, 6.57 en 6.65 worden de vermelde kinderen in voorkomend geval beschouwd als gezinsleden.
De verhuurder kan afwijken van de rationele bezetting als een huurder tijdelijk wordt geherhuisvest als vermeld in artikel 6.43, § 2. Bij die afwijking worden de normen, vermeld in artikel 3.1, § 1, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, nageleefd, met behoud van de toepassing van artikel 3.1, § 3, tweede lid, van de voormelde codex.
De verhuurder wijkt af van de rationele bezetting als zijn huurder geherhuisvest moet worden doordat hij een sociale huurwoning bewoont die niet voldoet aan de normen, vermeld in artikel 3.1, § 1, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en als er op korte termijn geen woning kan worden aangeboden die voldoet aan de rationele bezetting. Bij die afwijking worden de normen, vermeld in artikel 3.1, § 1, vierde lid, van de voormelde codex, nageleefd.
De invulling van de rationele bezetting wordt opgenomen in het interne huurreglement.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.17.[1 De woning die door de daarop gerichte investeringen fysiek is aangepast aan de huisvesting van personen met een fysieke handicap of beperking kan alleen toegewezen worden als de kandidaat-huurder of een van zijn gezinsleden die fysieke handicap of beperking heeft. Een sociale assistentiewoning of een ADL-woning kan alleen worden toegewezen aan de kandidaat-huurder die zich voor die woning heeft ingeschreven.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2.
Art. 6.18.[1 Voor de toewijzing van een ingehuurde woning houdt de verhuurder rekening met de verhouding van het actuele besteedbare inkomen van de kandidaat-huurder ten opzichte van de huurprijs, als hij die verhouding in het interne huurreglement heeft opgenomen.
De verhuurder kan beslissen om de solvabiliteitstoets, vermeld in het eerste lid, niet toe te passen bij de toewijzing van een groep woningen die hij in het interne huurreglement afbakent op basis van de huurprijs of het woningtype.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.19.[1 De woonmaatschappij kan een absolute voorrang verlenen aan een kandidaat-huurder die zelf een woning om in te huren aanbrengt die is aangepast aan zijn gezinssamenstelling of, in voorkomend geval, aan zijn fysieke gesteldheid of die van een of meer leden van zijn gezin. De woonmaatschappij kan de aangeboden woning weigeren vanwege de contractvoorwaarden, de kwaliteit of het comfort van de woning. Als de woonmaatschappij beslist om die voorrangsregel toe te passen, vermeldt ze dat in het interne huurreglement.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.20.[1 De kandidaat-huurder heeft het recht om de aangeboden of een vergelijkbare woning te bezichtigen. De verhuurder bepaalt in het interne huurreglement de wijze waarop de bezichtiging wordt georganiseerd.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.21.[1 De minister legt de praktische regeling vast voor de toewijzing van sociale huurwoningen en de terbeschikkingstelling van nieuwe sociale huurwoningen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2. [1 Toewijzingsraad, toewijzingsreglement en huishoudelijk reglement]1
----------
(1)
Art. 6.22.[1 § 1. De woonmaatschappij neemt het initiatief om een toewijzingsraad op te richten en zit de toewijzingsraad voor. De woonmaatschappij kan beslissen om haar werkingsgebied op te delen in deelgebieden, waarin ze telkens een eigen toewijzingsraad opricht.
Alle gemeenten in het werkingsgebied of, in voorkomend geval, deelgebied, zijn vertegenwoordigd in de toewijzingsraad. Relevante huisvestings- en welzijnsactoren kunnen zichzelf aanmelden om deel uit te maken van de toewijzingsraad als ze actief zijn in het werkingsgebied of deelgebied van de woonmaatschappij.
Als er geen consensus is over de samenstelling van de toewijzingsraad, beslist de woonmaatschappij over de samenstelling, waarbij ze rekening houdt met een evenwichtige samenstelling van de toewijzingsraad.
De toewijzingsraad heeft een beleidsmatige opdracht als vermeld in paragraaf 2, en een operationele opdracht als vermeld in paragraaf 4.
§ 2. De toewijzingsraad stelt een ontwerp van toewijzingsreglement op waarin het ontwerp van de bepalingen, vermeld in artikel 6.23, § 1, derde en vierde lid, en artikel 6.27, zijn opgenomen. Bij het opnemen van de bepalingen, vermeld in artikel 6.23, § 1, derde lid, en artikel 6.27, in het ontwerp van toewijzingsreglement wordt gestreefd naar consensus. Als er geen consensus is over die bepalingen in het ontwerp van toewijzingsreglement, beslissen de deelnemende gemeenten van de toewijzingsraad over die bepalingen in het ontwerp van toewijzingsreglement. Voor het opnemen van de langdurige woonbinding met het werkingsgebied of deelgebied, vermeld in artikel 6.23, § 1, vierde lid, in het ontwerp van toewijzingsreglement, is consensus tussen de gemeenten van het werkingsgebied of deelgebied vereist.
De woonmaatschappij bezorgt het ontwerp van toewijzingsreglement aan de gemeenten van haar werkingsgebied, in voorkomend geval, deelgebied. Daarnaast brengt de woonmaatschappij de gemeenten op de hoogte van de beslissingen, vermeld in artikel 6.26. Het ontwerp van het toewijzingsreglement wordt besproken door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan het ontwerp amenderen, voor wat betreft de strengere woonbinding, vermeld in 6.23, § 1, derde lid, en de toewijzing aan specifieke doelgroepen, vermeld in 6.27. Het in voorkomend geval geamendeerde ontwerp wordt goedgekeurd door de gemeenteraad.
De gemeenten bezorgen het goedgekeurde toewijzingsreglement aan de woonmaatschappij die de goedgekeurde toewijzingsreglementen integreert in het definitieve toewijzingsreglement.
§ 3. De woonmaatschappij bezorgt het toewijzingsreglement en het administratieve dossier met een beveiligde zending aan de minister op het adres van het agentschap als het toewijzingsreglement een doelgroep bevat die niet opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 6.27, § 1, tweede lid.
De minister beschikt over een termijn van 45 kalenderdagen, die volgt op de datum van de kennisgeving van het toewijzingsreglement en het administratieve dossier, aan het agentschap, om het toewijzingsreglement geheel of gedeeltelijk te vernietigen als hij het in strijd acht met de wetten, de decreten en de uitvoeringsbesluiten ervan of met het algemeen belang.
De minister kan de termijn, vermeld in het tweede lid, eenmalig verlengen met vijftien kalenderdagen. Hij brengt de woonmaatschappij daarvan op de hoogte voordat de oorspronkelijke termijn afloopt.
De minister bezorgt de vernietigingsbeslissing met een beveiligde zending aan de woonmaatschappij.
§ 4. De toewijzingsraad staat ook in voor de praktische uitvoering van de toewijzingsregels, vermeld in artikel 6.24 en 6.27. De afspraken die worden gemaakt in de toewijzingsraad, worden opgenomen in het huishoudelijk reglement van de toewijzingsraad. Het betreft onder meer afspraken over de aanmelding en begeleiding van kandidaat-huurders en huurders.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3. [1 Toewijzingsregels]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Standaardtoewijzingsregels]1
----------
(1)
Art. 6.23.[1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder langdurige woonbinding: de binding die een kandidaat-huurder heeft met een gemeente, een deelgebied of een werkingsgebied van een woonmaatschappij als hij in de periode van tien jaar voor de toewijzing minstens vijf jaar ononderbroken inwoner is of geweest is van de gemeente, het deelgebied of het werkingsgebied van de woonmaatschappij waar de toe te wijzen woning ligt.
De verhuurder houdt bij de toewijzing achtereenvolgens rekening met:
1° in voorkomend geval, de strengere woonbinding, vermeld in het derde lid;
2° de langdurige woonbinding met de gemeente;
3° in voorkomend geval, de langdurige woonbinding met het deelgebied of werkingsgebied van de woonmaatschappij, vermeld in het vierde lid;
4° het verlenen van mantelzorg aan of het ontvangen van mantelzorg van een of meer personen die wonen in de gemeente waar de toe te wijzen woning ligt;
5° de chronologische volgorde van de inschrijvingen in het centraal inschrijvingsregister.
[2 De gemeente kan voorafgaand aan de langdurige woonbinding, vermeld in het tweede lid, 2°, een of meer woonbindingen toepassen die strenger zijn dan de langdurige woonbinding, vermeld in het tweede lid, 2°. Als de gemeente een strengere woonbinding vaststelt, voegt ze de voorrangsbepaling toe in het toewijzingsreglement. Als de gemeente meer strengere woonbindingen vaststelt, bepaalt ze de cascade en voegt ze de voorrangsbepalingen toe in het toewijzingsreglement. De voorrangsbepalingen bepalen het aantal jaar dat de kandidaat-huurder in de gemeente woont of gewoond heeft.]2.
De gemeenten uit het deelgebied of werkingsgebied van een woonmaatschappij kunnen bij consensus beslissen dat voorafgaand aan de toepassing van de binding voor mantelzorg, vermeld in het tweede lid, 4°, in het volledige deelgebied of werkingsgebied rekening wordt gehouden met de langdurige woonbinding van kandidaat-huurders met het deelgebied of werkingsgebied van de woonmaatschappij. De gemeenten voegen in dat geval een voorrangsbepaling toe in het toewijzingsreglement.
§ 2. De bindingsfactor, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, wordt aangetoond op basis van een van de volgende documenten:
1° een attest dat afgeleverd wordt door een door de Vlaamse Gemeenschap erkende zorgkas, dat aantoont dat de persoon met een verminderd zelfzorgvermogen erkend is als zorgbehoevende in het kader van het Vlaamse zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden;
2° een verklaring die ingevuld is door een sociale dienst van een OCMW of een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds.
De minister bepaalt het modelformulier voor de verklaring, vermeld in het eerste lid, 2°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 geldt de rangorde voor de verhuring van woningen die deel uitmaken van een woonproject dat gedeeltelijk gefinancierd is met middelen van het Financieringsfonds of van Vlabinvest apb, en die niet gefinancierd zijn met middelen van het voormelde Financieringsfonds of van Vlabinvest apb, pas na de toepassing van de voorrang, vermeld in artikel 2, § 2, van het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij het besluit van de provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014, voor de kandidaat-huurders die een sterke maatschappelijke, economische of socioculturele binding hebben met het werkgebied van Vlabinvest apb. De voorrangsregeling is erop gericht om tegemoet te komen aan de woonbehoeften van de minst kapitaalkrachtige endogene bevolking binnen een regio met specifieke problemen op de woonmarkt.
Het beoordelingscomité van Vlabinvest apb, opgericht bij artikel 5 van het provinciaal reglement betreffende de werking en het beheer van het Agentschap voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Vlabinvest apb, werkwijze van het beoordelingscomité en de samenstelling en werkwijze van het beroepscomité van Vlabinvest apb, goedgekeurd bij het besluit van de provincieraad van Vlaams-Brabant op 25 februari 2014, beoordeelt of de voorrangsregeling op basis van een sterke binding met het werkgebied van Vlabinvest apb van toepassing is.
Een kandidaat-huurder beschikt over een maatschappelijke binding met het werkgebied van Vlabinvest apb als hij voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:
1° hij woont sinds zijn geboorte in het werkgebied van Vlabinvest apb;
2° hij heeft tot vóór de leeftijd van achttien jaar minimaal tien jaar in het werkgebied van Vlabinvest apb gewoond;
3° hij heeft tien jaar in het werkgebied van Vlabinvest apb gewoond.
Een kandidaat-huurder beschikt over een economische binding met het werkgebied van Vlabinvest apb als zijn beroepsinkomen voortvloeit uit een hoofdzakelijk en langdurig ter plaatse uitgeoefende betrekking.
Een kandidaat-huurder beschikt over een socioculturele binding met het werkgebied van Vlabinvest apb als hij voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:
1° hij of zijn kinderen volgen onderwijs in een school die erkend is door de Vlaamse overheid;
2° hij is in het werkgebied van Vlabinvest apb lid van een socioculturele instelling of vereniging die erkend is door de Vlaamse overheid.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/44, art. 17, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Afdeling 2. [1 Versnelde toewijzingen]1
----------
(1)
Art. 6.24.[1 § 1. Er wordt een contingent van 20% van het aantal toewijzingen per jaar binnen het werkingsgebied of, in voorkomend geval, deelgebied, voorbehouden voor de versnelde toewijzingen, vermeld in paragraaf 2.
De woonmaatschappij raamt voor de berekening van het percentage, vermeld in het eerste lid, het aantal toewijzingen die in het komende jaar zullen plaatsvinden. Ze baseert zich daarvoor op de volgende aspecten:
1°[3 het gemiddelde van het aantal huurovereenkomsten die in werking traden tijdens de vijf jaar die voorafgaan aan het jaar waarin de versnelde toewijzingen plaatsvinden. De huurovereenkomsten die gesloten werden ten gevolge van sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden of verkoop van sociale huurwoningen worden daarbij niet in aanmerking genomen;]3;
2° een raming van toewijzingen die in dat jaar zullen plaatsvinden ten gevolge van:
a) sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden of verkoop van sociale huurwoningen;
b) de terbeschikkingstelling van nieuwe sociale huurwoningen.
[2 In afwijking van het tweede lid kan de woonmaatschappij een vast aantal toewijzingen bepalen voor een aantal toekomstige jaren met een maximum van vijf jaar. Ze baseert zich daarvoor op de volgende aspecten:
1° [3 het gemiddelde van het aantal huurovereenkomsten die in werking traden tijdens de vijf jaar die voorafgaan aan het eerste jaar van het aantal gekozen jaren waarin de versnelde toewijzingen plaatsvinden. De huurovereenkomsten die gesloten werden ten gevolge van sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden of verkoop van sociale huurwoningen worden daarbij niet in aanmerking genomen;]3;
2° een raming van het gemiddelde van de toewijzingen die in het aantal gekozen jaren zullen plaatsvinden ten gevolge van:
a) sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden of verkoop van sociale huurwoningen;
b) de terbeschikkingstelling van nieuwe sociale huurwoningen.]2
De toewijzingen, vermeld in het tweede lid, 2°, a), [2 en het derde lid, 2°, a),]2 worden niet mee in aanmerking genomen voor de berekening van het percentage, vermeld in het eerste lid. De toewijzingen, vermeld in het tweede lid, 2°, b), [2 en het derde lid, 2°, b),]2 worden wel mee in aanmerking genomen voor de berekening van het percentage, vermeld in het eerste lid.
§ 2. De volgende doelgroepen komen in aanmerking voor een versnelde toewijzing:
1° de kandidaat-huurder die dak- en thuisloos is of dat dreigt te worden;
2° de kandidaat-huurder die als jongere met begeleiding zelfstandig woont of gaat wonen;
3° de kandidaat-huurder met een geestelijk gezondheidsprobleem die zelfstandig woont of gaat wonen;
4° de kandidaat-huurder die in slechte huisvesting woont;
5° de kandidaat-huurder die zich in bijzondere omstandigheden van sociale aard bevindt.
Een OCMW, een centrum voor algemeen welzijnswerk of een andere dienst die de toewijzingsraad heeft aangewezen, kan de doelgroep, vermeld in het eerste lid, 1°, aanmelden.
Een OCMW, een centrum voor algemeen welzijnswerk, een dienst die erkend is voor de module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen, of een andere dienst die de toewijzingsraad heeft aangewezen, kan de doelgroep, vermeld in het eerste lid, 2°, aanmelden.
Een erkend initiatief beschut wonen, een project psychiatrische zorg in de thuissituatie of een ambulant intensief behandelteam of een andere dienst die de toewijzingsraad heeft aangewezen, kan de doelgroep, vermeld in het eerste lid, 3°, aanmelden.
Kandidaat-huurders uit de doelgroep, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, kunnen zichzelf via de verhuurder of via de gemeente, het OCMW of een dienst die de toewijzingsraad heeft aangewezen, aanmelden.
§ 3. Voor de versnelde toewijzingen, vermeld in paragraaf 2, wordt de voorrang, vermeld in artikel 6.23, § 1, tweede lid, 1° tot en met 4°, niet toegepast en kan afgeweken worden van de voorrang, vermeld in artikel 6.23, § 1, tweede lid, 5°. De voorrang, vermeld in artikel 6.23, § 3, is van toepassing.
§ 4. De verhuurder kan als voorwaarde voor een toewijzing stellen dat andere begeleidende maatregelen dan de basisbegeleidingstaken, vermeld in artikel 6.35, aangeboden worden door de instanties, vermeld in paragraaf 2, of door een andere welzijns- of gezondheidsvoorziening, op initiatief van die instanties. De begeleidende maatregelen worden opgenomen in een begeleidingsovereenkomst tussen de kandidaat-huurder en de instanties, vermeld in paragraaf 2, of een andere welzijns- of gezondheidsvoorziening, op initiatief van die instanties. Uit de begeleidingsovereenkomst moet blijken dat de kandidaat-huurder met de begeleidende maatregelen in staat is om zelfstandig te wonen en ook in staat zal zijn om zelfstandig te wonen zonder begeleidende maatregelen binnen een duidelijk afgebakende termijn. Als voor een persoon voor wie een versnelde toewijzing is gevraagd, op het einde van een begeleidingsovereenkomst wordt vastgesteld dat een voortzetting van de begeleidende maatregelen noodzakelijk is, wordt de begeleidingsovereenkomst verlengd voor een duidelijk afgebakende termijn.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 111, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
(3)<BVR 2023-12-08/12, art. 26, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 4.
Art. 6.25.[1 § 1. De volgende kandidaat-huurders behoren tot de doelgroep, vermeld in artikel 6.24, § 2, eerste lid, 1° :
1° de kandidaat-huurder die geen huisvesting of opvang heeft of die in nachtopvang verblijft;
2° de kandidaat-huurder die een instelling of gevangenis kan of moet verlaten en elders geen woonrecht heeft;
3° de kandidaat-huurder die verblijft in een opvangtehuis, noodwoning, crisisopvang, transitwoning of hotel;
4° de kandidaat-huurder die zijn woonrecht verliest en opgevangen wordt bij familie of vrienden;
5° de kandidaat-huurder die in een woning woont waarvan de huurovereenkomst door de eigenaar wordt opgezegd met een opzegtermijn van minder dan drie maanden of die de woning verplicht en rechtsgeldig moet verlaten binnen een termijn van minder dan drie maanden.
§ 2. De volgende kandidaat-huurders behoren tot de doelgroep, vermeld in artikel 6.24, § 2, eerste lid, 4° :
1° de kandidaat-huurder die zijn hoofdverblijfplaats had in een onroerend of roerend goed als vermeld in artikel 3.35 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op de datum waarop dat door een bevoegde ambtenaar in een proces-verbaal is vastgesteld;
2° de kandidaat-huurder die zijn hoofdverblijfplaats had in een woning op de datum waarop die:
a) onbewoonbaar is verklaard met toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet;
b) ongeschikt is verklaard met toepassing van artikel 3.12 of 3.16 van de voormelde codex, als die woning op het technische verslag minstens drie gebreken van categorie II of III vertoont onder de hoofdrubrieken Omhulsel of Binnenstructuur;
3° de kandidaat-huurder die zijn hoofdverblijfplaats heeft of had in een woning op de datum waarop die conform artikel 3.24 of 3.28 van de voormelde codex overbewoond is verklaard.
§ 3. Een woning, een onroerend goed of een roerend goed kan maar één keer aanleiding geven tot de toepassing van de versnelde toewijzing aan de doelgroep, vermeld in artikel 6.24, § 2, eerste lid, 4°.
Om tot de doelgroep, vermeld in artikel 6.24, § 2, eerste lid, 4°, te behoren, moet de kandidaat-huurder de woning, het onroerend of roerend goed sinds ten minste zes maanden bewoond hebben.
In het geval, vermeld in paragraaf 2, 1°, heeft de kandidaat-huurder zich uiterlijk twee maanden na de vaststelling in een proces-verbaal ingeschreven in het centraal inschrijvingsregister en bewoont hij het onroerend goed of het roerend goed, vermeld in artikel 3.35 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, nog of woont hij in een noodwoning.
In het geval, vermeld in paragraaf 2, 2°, heeft de kandidaat-huurder zich uiterlijk twee maanden na de datum van de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring ingeschreven in het centraal inschrijvingsregister. De kandidaat-huurder behoort niet langer tot de doelgroep, vermeld in paragraaf 2, 2°, in de volgende gevallen:
1° het besluit tot ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring is opgeheven, tenzij de kandidaat-huurder in een noodwoning woont;
2° de kandidaat-huurder bewoont de woning niet langer, tenzij hij in een noodwoning woont;
3° de gebreken die geleid hebben tot de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring, kunnen ten laste van de kandidaat-huurder worden gelegd.
De kandidaat-huurder kan met een verklaring op erewoord bewijzen dat de gebreken, vermeld in het vierde lid, 3°, niet ten laste van hem kunnen worden gelegd.
In het geval, vermeld in paragraaf 2, 3°, heeft de kandidaat-huurder zich uiterlijk twee maanden na de datum van de overbewoondverklaring ingeschreven in het centraal inschrijvingsregister. De kandidaat-huurder behoort niet langer tot de doelgroep, vermeld in paragraaf 2, 3°, in de volgende gevallen:
1° het besluit tot overbewoondverklaring is opgeheven, tenzij de kandidaat-huurder in een noodwoning woont;
2° de kandidaat-huurder bewoont de woning niet langer, tenzij hij in een noodwoning woont.
In de gevallen, vermeld in paragraaf 2, behoort een kandidaat-huurder na een ongegronde weigering van een aanbod tot toewijzing van een woning die beantwoordt aan zijn keuze met betrekking tot het type, de ligging en de maximale huurprijs, niet langer tot de doelgroep.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 2.
Afdeling 1.
Art. 6.26.[1 De woonmaatschappij kan na overleg in de toewijzingsraad een gemotiveerde beslissing nemen over:
1° de verdeling van het percentage over de doelgroepen, vermeld in artikel 6.24, § 2, eerste lid, waarbij ze de verdeling afstemt op de lokale behoeften;
2° de voorwaarden om beschouwd te worden als een doelgroep als vermeld in artikel 6.25, § 1;
3° een voorrangsregeling binnen de doelgroepen, vermeld in artikel 6.24, § 2, eerste lid, rekening houdend met de meest precaire woonbehoefte.
De beslissingen, vermeld in het eerste lid, neemt de verhuurder op in het interne huurreglement.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 3. [1 Toewijzingsregels voor specifieke doelgroepen]1
----------
(1)
Art. 6.27.[1 § 1. In afwijking van artikel 6.23 kan maximaal een derde van het totale aantal sociale huurwoningen in de gemeente bij voorrang worden toegewezen aan of voorbehouden worden voor specifieke doelgroepen. De afbakening, de motivering en het percentage worden opgenomen in het toewijzingsreglement.
Aan de volgende specifieke doelgroepen kan voorrang verleend worden:
1° de kandidaat-huurder, vanaf 65 jaar;
2° de kandidaat-huurder die als jongere met begeleiding zelfstandig woont of gaat wonen;
3° de kandidaat-huurder met een fysieke of mentale beperking of handicap;
4° de kandidaat-huurder in beschut wonen of een tewerkstellingsprogramma;
5° de kandidaat-huurder met een geestelijke gezondheidsproblematiek;
6° de kandidaat-huurder die dak- en thuisloos is of dat dreigt te worden.
Daarnaast kunnen andere doelgroepen dan de doelgroepen, vermeld in het tweede lid, afgebakend worden. In dat geval wordt in het toewijzingsreglement een verantwoording voor die doelgroep opgenomen op basis van een voorgelegd doelgroepenplan en worden het toewijzingsreglement en het administratieve dossier overeenkomstig artikel 6.22, § 3, eerste lid, voorgelegd aan de minister.
Het doelgroepenplan bevat minstens de volgende elementen:
1° een beschrijving van de doelgroep;
2° de motivering voor de keuze van de doelgroep in functie van het lokaal beleid;
3° cijfergegevens over het aantal kandidaat-huurders dat behoort tot de doelgroep, als die beschikbaar zijn;
4° in voorkomend geval de flankerende maatregelen die de lokale besturen of de lokale welzijnsactoren voor de doelgroep nemen.
Overeenkomstig artikel 6.22, § 2, tweede lid, kan de gemeenteraad het ontwerp van bepalingen, vermeld in deze paragraaf, amenderen en keurt het in voorkomend geval geamendeerde ontwerp goed.
§ 2. De verhuurder kan voor bepaalde doelgroepen als voorwaarde stellen dat een welzijns- of gezondheidsvoorziening andere begeleidende maatregelen dan de basisbegeleidingstaken, vermeld in artikel 6.35, aanbiedt. In dat geval sluit de welzijns- of gezondheidsvoorziening een begeleidingsovereenkomst met de kandidaat-huurder.
§ 3. Voor de toewijzingen, vermeld in paragraaf 1, kan afgeweken worden van de voorrang, vermeld in artikel 6.23, § 1, tweede lid, 5°. Als er wordt afgeweken van de vermelde voorrang, wordt dat vermeld in het toewijzingsreglement.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 4. [1 Interne mutaties en bijzondere toewijzingsregels]1
----------
(1)
Art. 6.28.[1 De verhuurder verleent voorrang aan de volgende kandidaat-huurders:
1° de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning van de verhuurder die niet voldoet aan de normen, vermeld in artikel 3.1, § 1, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning van de verhuurder en die met toepassing van artikel 6.20, eerste lid, 9°, c) en d), van de voormelde codex moet verhuizen naar een andere sociale huurwoning;
3° de kandidaat-huurder die onder de toepassing van artikel 6.30, zesde lid, van dit besluit valt;
4° de kandidaat-huurder die conform artikel 3.30, § 2, tweede lid, artikel 4.3, 5.25, 5.35, 5.41, 5.46 en artikel 5.88, tweede lid, van de voormelde codex, moet worden gehuisvest;
5° de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning die niet meer voldoet aan de rationele bezetting zonder dat dat te wijten is aan meerderjarige personen die na de aanvang van de huurovereenkomst zijn komen inwonen, alsook de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 6.3/3, vierde lid, van dit besluit, die wil verhuizen naar een sociale huurwoning van dezelfde verhuurder die aan de rationele bezetting voldoet;
6° de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 6.3/3, derde lid, van dit besluit;
7° de kandidaat-huurder die huurder is van een ingehuurde woning waarvoor de hoofdhuurovereenkomst beëindigd wordt;
8° de kandidaat-huurder die huurder is van een sociale huurwoning die onderbezet is als vermeld in artikel 6.65, eerste lid, van dit besluit;
9° de kandidaat-huurder die overeenkomstig artikel 6.43, § 1, tweede lid, van dit besluit geherhuisvest moet worden wegens sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden aan de sociale huurwoning of omdat de sociale huurwoning wordt verkocht.
De verhuurder past de voorrangen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 6°, achtereenvolgens toe. Aan de kandidaat-huurders, vermeld in het eerste lid, 7° tot en met 9°, kan de verhuurder een absolute voorrang verlenen.
In het interne huurreglement neemt de verhuurder op hoe hij de toewijzingen, vermeld in het eerste lid, zal toepassen in het geheel van toewijzingen, vermeld in dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 4. [1 Weigering van de toewijzing]1
----------
(1)
Art. 6.29.[1 De verhuurder kan de toewijzing van een woning gemotiveerd weigeren aan de kandidaat-huurder die huurder van de verhuurder is of geweest is, in een van de volgende gevallen:
1° zijn huurovereenkomst is beëindigd op basis van artikel 6.33, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° hij bewoont de woning van de verhuurder of heeft de woning verlaten en er kan aangetoond worden dat hij ernstig of blijvend zijn verplichtingen niet nagekomen is.
Als de huurovereenkomst is beëindigd wegens wanbetaling aan de verhuurder, kan de verhuurder de toewijzing van een woning weigeren als de kandidaat-huurder op het ogenblik van de toewijzing de schulden nog niet heeft afgelost. In afwijking daarvan kan de verhuurder, als de kandidaat-huurder in budgetbegeleiding of budgetbeheer is bij een OCMW of een andere door de Vlaamse Gemeenschap erkende instelling voor schuldbemiddeling, de toewijzing alleen weigeren als op het ogenblik van de toewijzing minder dan 75% van de schulden is afgelost. Als de kandidaat-huurder toegelaten is tot een collectieve schuldenregeling conform artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek en er een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling is opgesteld, kan de verhuurder de toewijzing niet weigeren.
In uitzonderlijke gevallen kan de verhuurder de toewijzing van een woning weigeren aan een kandidaat-huurder als wordt aangetoond dat de toewijzing aan de kandidaat-huurder een ernstige bedreiging vormt voor de fysieke of psychische integriteit van de bewoners. Als blijkt dat de verhuurder toewijzingen weigert die onvoldoende gemotiveerd zijn, kan de toezichthouder beslissen dat gedurende maximaal een jaar elke beslissing tot weigering aan hem wordt voorgelegd.
In plaats van de toewijzing te weigeren, kan de verhuurder de kandidaat-huurder verplichten om begeleidende maatregelen te aanvaarden. In dat geval sluit een welzijns- of gezondheidsvoorziening een begeleidingsovereenkomst met de kandidaat-huurder.
De verhuurder betekent, op straffe van nietigheid van de beslissing, de gemotiveerde weigering tot toewijzing binnen veertien dagen na de beslissing aan de kandidaat-huurder, met vermelding van het verhaalrecht, vermeld in artikel 6.30.
Als de toewijzing van een woning wordt geweigerd, kan het aanbieden van een woning tijdens een periode van maximaal een jaar na de weigering worden opgeschort.]1
[2 § 2. De verhuurder weigert de versnelde toewijzing van een woning, vermeld in artikel 6.24, Ї 2, aan de kandidaat-huurder die huurder van de verhuurder is geweest en die een huurovereenkomst heeft gehad met de verhuurder die beëindigd is door rechterlijke tussenkomst wegens het veroorzaken van ernstige overlast of ernstige verwaarlozing van de sociale huurwoning. De verhuurder kan na overleg in de toewijzingsraad, beslissen om wegens billijkheidsredenen de versnelde toewijzing, vermeld in artikel 6.24, Ї 2, toch toe te passen.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2023-12-08/12, art. 27, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Deel 5. Verhaal
Art. 6.30.[1 Ter uitvoering van artikel 6.15 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan de potentiële kandidaat-huurder of de kandidaat-huurder een verhaal indienen bij de toezichthouder als hij zich benadeeld acht door een beslissing van de verhuurder.]1
[1 Het verhaal moet gemotiveerd, op straffe van onontvankelijkheid, op een van de volgende wijzen ingediend worden:
1° met een aangetekende brief;
2° via de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid.]1
[1 Hij heeft]1 een termijn van dertig dagen na de melding van de beslissing om een verhaal in te dienen. Bij een beslissing om een woning toe te wijzen aan een andere kandidaat-huurder, heeft hij een termijn van een jaar vanaf de datum van de betwiste toewijzing om een verhaal in te dienen. [1 ...]1
De datum van de afgifte op de post [1 of de indiening via de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid,]1 van het bezwaarschrift geldt als datum van indiening van het verhaal.
De toezichthouder beoordeelt de gegrondheid en bezorgt zijn beoordeling aan de verhuurder en aan de betrokkene binnen dertig dagen vanaf de datum van de afgifte op de post van de aangetekende brief van de betrokkene [1 of vanaf de indiening via de digitale toepassing, vermeld in artikel 6.6, § 1, eerste lid]1. Als de toezichthouder het verhaal gegrond beoordeelt, betekent de verhuurder zijn nieuwe gemotiveerde beslissing aan de betrokkene binnen dertig dagen nadat hij de beoordeling van de toezichthouder ontvangen heeft, en bezorgt hij op dezelfde datum een afschrift aan de toezichthouder.
Als de verhuurder vaststelt dat de toewijzing aan de betrokkene had moeten gebeuren, of als er binnen dertig dagen nadat hij de beoordeling van de toezichthouder ontvangen heeft, daarover geen beslissing wordt betekend, wordt de voorrangsregel, vermeld in artikel [1 6.28, eerste lid, 3°]1, toegepast. Als er binnen dertig dagen nadat de verhuurder de beoordeling van de toezichthouder ontvangen heeft, geen nieuwe beslissing van de verhuurder wordt betekend over andere betwiste beslissingen, komt de beoordeling van de toezichthouder in de plaats van de ontbrekende beslissing van de verhuurder.
De beslissingen, vermeld in het eerste lid, [1 ...]1 met uitzondering van de beslissing om een woning toe te wijzen aan een andere kandidaat-huurder, vermelden de verhaalsmogelijkheid, de vorm waarin het verhaal moet worden ingediend, en de termijn waarin het verhaal moet worden uitgeoefend.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 34, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Deel 6. Huurovereenkomst
Titel 1. Vereiste van een geschrift
Art. 6.31. De sociale huurovereenkomsten voor de verhuring of onderverhuring worden opgesteld volgens de typehuurovereenkomsten die opgenomen zijn in bijlage 25 en 26, die bij dit besluit zijn gevoegd.
Art. 6.32. De verhuurder bezorgt op het moment van de ondertekening van de huurovereenkomst aan de huurder een document waarin een uitgebreide privacyverklaring is opgenomen waarin de rechten, vermeld in hoofdstuk III van de algemene verordening gegevensbescherming, zijn opgenomen.
Art. 6.33. Het agentschap stelt de toelichting op, vermeld in artikel 6.17, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en past die toelichting aan als de regelgeving wijzigt.
Titel 2. Plaatsbeschrijving
Art. 6.34. De huurder betaalt voor de plaatsbeschrijving, vermeld in artikel 6.18 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, niet meer dan 27 euro.
Deel 7. Verplichtingen van de verhuurder
Art. 6.35.De verhuurder zorgt voor het uitvoeren van de basisbegeleidingstaken.
De begeleidingstaken hebben betrekking op:
1° het laagdrempelig en klantvriendelijk onthalen en informeren van de [1 potentiële kandidaat-huurder, de kandidaat-huurder en de huurder]1, over alle aangelegenheden met betrekking tot het huren van en wonen in een sociale woning;
2° het begeleiden en ondersteunen van [1 de huurder]1 bij het nakomen van [1 zijn]1 huurdersverplichtingen;
3° het organiseren van huurdersvergaderingen en het ondersteunen van bewonersinitiatieven met het oog op informatieverspreiding, overleg met en betrokkenheid van de [1 huurder]1.
[1 Als aan de huurder een sociale huurwoning is toegewezen op basis van de toewijzingsregels, vermeld in artikel 6.24, besteedt de verhuurder, naast de begeleidingstaken, vermeld in het tweede lid, bijzondere aandacht aan de individuele begeleiding en ondersteuning van de huurder om zijn woon- en leefomstandigheden te verbeteren en zijn zelfredzaamheid te bevorderen.]1
De minister bepaalt de nadere invulling van de basisbegeleidingstaken.
Als de huurder begeleiding nodig heeft die de basisbegeleiding overstijgt, verwijst de verhuurder de huurder door naar het OCMW of een welzijns- of gezondheidsvoorziening.
Als de huurder zijn verplichtingen niet nakomt, kan de verhuurder, om een uithuiszetting te voorkomen, de huurder doorverwijzen naar een welzijns- of gezondheidsvoorziening voor begeleiding. De begeleidende maatregelen worden opgenomen in een begeleidingsovereenkomst tussen de huurder en een welzijns- of gezondheidsvoorziening.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 35, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.36. De verhuurder sluit een brandverzekering af die een clausule van afstand van verhaal op de huurder bevat en waarin het verhaal van derden is uitgebreid ten voordele van de huurder.
Art. 6.37.Als een sociaal woonproject sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden omvat, informeert de verhuurder de bewoners op gepaste wijze over de aard van de werken, de timing, de te verwachten hinder, de invloed op de huurprijs, de waarborg en de eventuele noodzaak van een tijdelijke of definitieve verhuizing.
[1 ...]1
Als de sociale huurwoning verkocht wordt, informeert de verhuurder de bewoners daarover op gepaste wijze.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 36, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Deel 8. Verplichtingen van de huurder
Art. 6.38.[2 Twee]2 jaar nadat hij huurder is geworden, voldoet de huurder aan de verplichtingen, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 5° en 6°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De huurder voldoet aan de huurdersverplichtingen, vermeld in het eerste lid, als een van de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° het stond voor de verhuurder manifest vast [2 ...]2 dat de huurder bij de inschrijving voor een sociale huurwoning of de toelating van de huurder tot de woning beschikte over de basistaalvaardigheid Nederlands [1 ...]1;
2° de verhuurder verkrijgt via de Kruispuntbank Inburgering of van de huurder een van de volgende documenten:
a) een bewijs waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands, uitgereikt door instellingen waarin het Nederlands de onderwijstaal is, die wettelijk of decretaal erkend zijn in het vereiste niveau;
b) een diploma, certificaat of ander document, behaald als bewijs van het voltooien van een opleiding die gevolgd is aan een onderwijsinstelling die gefinancierd, georganiseerd of gesubsidieerd wordt door Nederland, met uitzondering van de opleidingen gevolgd aan een onderwijsinstelling in Bonaire, Sint-Eustatius of Saba;
c) een diploma, certificaat of ander document, behaald als bewijs van het voltooien van een van de door de Vlaamse Regering bepaalde Nederlandstalige opleidingen in een onderwijsinstelling in Bonaire, Sint-Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint-Maarten of in Suriname;
d) [2 een bewijs van het taalniveau Nederlands waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands, uitgereikt door de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, ter uitvoering van artikel 46/2 van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;]2
e) het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal van de Nederlandse Taalunie;
f) [2 ...]2
g) een taalcertificaat, afgegeven door het Selectiebureau van de Federale Overheid (SELOR) waaruit blijkt dat de huurder beschikt over de basistaalvaardigheid Nederlands.
Ter uitvoering van artikel 6.20, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is de huurder vrijgesteld van de huurdersverplichting, vermeld in het eerste lid, in de volgende gevallen:
1° de verhuurder leidt uit de Kruispuntbank Inburgering af dat de huurder wegens ernstige ziekte, mentale of fysieke handicap blijvend vrijgesteld is van het volgen van de opleiding Nederlands tweede taal;
2° de verhuurder verkrijgt via de Kruispuntbank Inburgering een verklaring van uitgeleerdheid die de beperkte cognitieve vaardigheden van de huurder aantoont. De verklaring wordt afgeleverd door een centrum voor basiseducatie als vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;
3° de huurder legt een medisch attest voor waaruit blijkt dat een ernstige ziekte, mentale of fysieke handicap hem blijvend belemmert om te beschikken over de basistaalvaardigheid Nederlands.
De huurder krijgt een uitstel van één jaar om te voldoen aan de huurdersverplichtingen, vermeld in het eerste lid, als de verhuurder bij de controle via de Kruispuntbank Inburgering een van de volgende documenten verkrijgt:
1° een bewijs waaruit blijkt dat de huurder de opleiding Nederlands tweede taal om over de basistaalvaardigheid Nederlands te kunnen beschikken om beroepsmatige, medische of persoonlijke redenen die de minister bepaalt, nog niet heeft gestart of heeft kunnen afronden;
2° een verklaring, afgeleverd door de organisaties die belast zijn met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waaruit blijkt dat de huurder de opleiding Nederlands tweede taal om over de basistaalvaardigheid Nederlands te kunnen beschikken, nog niet heeft gestart of heeft kunnen afronden doordat een gepaste opleiding Nederlands tweede taal niet tijdig beschikbaar is.
Als de huurder niet voldoet aan de huurdersverplichting, vermeld in het eerste lid, en hij is niet vrijgesteld van de verplichting [2 of hij heeft geen uitstel gekregen]2, verwittigt de verhuurder de toezichthouder die conform 6.43 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een administratieve geldboete kan opleggen.
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 37, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.39.[1 Ter uitvoering van artikel 6.20, vierde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 wordt een niet-werkende huurder tot de leeftijd van 64 jaar beschouwd als een niet-beroepsactieve burger met arbeidspotentieel.
In afwijking van het eerste lid worden de volgende personen tijdelijk of definitief niet beschouwd als een niet-beroepsactieve burger met arbeidspotentieel:
1° de huurder die niet kan werken wegens arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of erkende handicap;
2° de huurder die uitkeringsgerechtigd is en voor wie een uitzondering geldt in het kader van billijkheidsredenen.
[2 ...]2
De verhuurder gaat na of de huurder voldoet aan de huurdersverplichting, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 12°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op het moment van de toewijzing en voert daarna een driejaarlijkse controle uit op het naleven van de huurdersverplichting.
Als de huurder niet voldoet aan de huurdersverplichting, vermeld in het vierde lid, verwittigt de verhuurder de toezichthouder die conform artikel 6.43 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 een administratieve geldboete kan opleggen.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 38, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 112, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.40. Ter uitvoering van artikel 6.21, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden de volgende algemene uitzonderingen toegestaan:
1° de verwerving ten kosteloze titel van een woning volledig of gedeeltelijk in volle eigendom of een woning waarop een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht of opstal is gegeven;
2° de verwerving ten kosteloze titel van een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een woning;
3° de verwerving ten kosteloze titel van een perceel, bestemd voor woningbouw, waarop een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht of opstal is gegeven;
4° de verwerving ten kosteloze of bezwarende titel van een perceel, bestemd voor woningbouw, volledig of gedeeltelijk in volle eigendom of van een volledig of gedeeltelijk recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een perceel, bestemd voor woningbouw.
In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, moet de huurder een jaar na de verwerving opnieuw aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, voldoen. Als een huurder daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verhuurder verzoeken om die termijn te verlengen. Als de huurder niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na een jaar of, in voorkomend geval, na de verlengde termijn, wordt de huurovereenkomst opgezegd.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 4°, moet de huurder na vijf jaar opnieuw aan de onroerende bezitsvoorwaarde, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, voldoen. Als de huurder niet voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde na vijf jaar, wordt de huurovereenkomst opgezegd.
Als een huurder niet meer voldoet aan de onroerende bezitsvoorwaarde, meldt hij dat onmiddellijk aan de verhuurder.
Art. 6.41. Als de huurder niet tijdig de onderhouds- en herstellingswerkzaamheden, vermeld in artikel 26 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, uitvoert, heeft de verhuurder, na ingebrekestelling met een aangetekende brief, het recht om die werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren door een derde voor rekening van de huurder. De huurder betaalt de sommen die de verhuurder uitgegeven heeft binnen een maand na de facturatie, terug aan de verhuurder. De verhuurder kan een afbetalingsplan opstellen.
De verhuurder behoudt zich het recht voor het gehuurde goed te bezoeken om de goede uitvoering van de verplichtingen van de huurder en om de staat van het goed na te gaan. De verhuurder bepaalt samen met de huurder de bezoekdag en het bezoekuur binnen acht dagen na het verzoek.
Art. 6.42. De huurder mag huisdieren houden als dat de leefbaarheid niet in het gedrang brengt, geen overmatige hinder veroorzaakt voor de buren en de naaste omgeving, en geen schade berokkent aan de woning. Een reglement van inwendige orde kan het houden van huisdieren beperken als dat in verband wordt gebracht met een verstoorde leefbaarheid, overdreven burenhinder of schade aan de woning.
Art. 6.43.§1. [1 In dit artikel wordt verstaan onder mobiele woonunit: woonvorm die gekenmerkt wordt door flexibiliteit en verplaatsbaarheid, bestemd voor tijdelijke bewoning.
De huurder stemt in met een herhuisvesting als de verhuurder dat wegens sloop-, renovatie- of aanpassingswerkzaamheden aan de sociale huurwoning noodzakelijk acht of als de sociale huurwoning verkocht wordt.
De herhuisvesting kan van tijdelijke of definitieve aard zijn.]1
§2. [1 De tijdelijke herhuisvesting is mogelijk in een woning van de verhuurder, in een woning van een andere verhuurder of in een mobiele [3 woonunit die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 3.1, § 1, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, met behoud van de toepassing van artikel 3.1, § 3, tweede lid, van de voormelde codex]3. De definitieve herhuisvesting is mogelijk in een woning van de verhuurder of in een woning van een andere verhuurder. Als de verhuurder beslist om huurders van andere verhuurders opnieuw te huisvesten, vermeldt hij dat in het interne huurreglement. Hij kan die mogelijkheid beperken in de tijd, tot huurders van een welbepaalde verhuurder of tot huurders die naar aanleiding van een specifiek project opnieuw gehuisvest moeten worden. De beslissing kan worden herzien na verloop van een termijn van minstens twaalf maanden.]1
Bij een tijdelijke herhuisvesting kan de huurder het aanbod van een woning [1 of een mobiele woonunit]1 [3 ...]3 niet ongegrond weigeren. Een ongegronde weigering van een aanbod wordt beschouwd als een ernstige tekortkoming op het vlak van de huurdersverplichtingen. De huurder kan ook tijdelijk op de private huurmarkt een woning huren of tijdelijk bij derden wonen.
[1 Bij de bestaande huurovereenkomst wordt een bijlage gevoegd, waarin het adres van de tijdelijke woning of de locatie van de mobiele woonunit wordt vermeld, de geplande duur van de herhuisvesting en, in voorkomend geval, een plaatsbeschrijving van de tijdelijke woning of de mobiele woonunit en de waarborgregeling. Als de tijdelijke herhuisvesting plaatsvindt in een mobiele woonunit die de verhuurder zelf huurt, is de huurprijs tijdens de duur van de werkzaamheden gelijk aan die huurprijs, tenzij die huurprijs hoger is dan de huurprijs van de sociale huurwoning die gerenoveerd wordt. In dat geval is de huurprijs gelijk aan de huurprijs van de sociale huurwoning die gerenoveerd wordt. Als de verhuurder een zakelijk recht heeft op de mobiele woonunit, bepaalt de verhuurder zelf de huurprijs, zonder dat de huurprijs meer mag bedragen dan de huurprijs van de sociale huurwoning die gerenoveerd wordt.]1
Als de tijdelijke herhuisvesting plaatsvindt in een sociale huurwoning, ligt de te betalen huurprijs tijdens de duur van de werkzaamheden niet hoger dan de huurprijs van de sociale huurwoning die gerenoveerd wordt.
§3. Als het een tijdelijke herhuisvesting betreft, keert de huurder na de beëindiging van de renovatie-of aanpassingswerkzaamheden terug [1 ...]1 naar de sociale huurwoning als hij die rationeel kan bezetten.
Als de huurder de sociale huurwoning niet rationeel kan bezetten, verhuist de huurder naar een andere woning van de verhuurder. In dat geval kan de huurder het type, de ligging en de maximale huurprijs van de woningen aangeven waarvoor hij in aanmerking wil komen met toepassing van artikel [2 6.5, § 2, derde lid, 1°, 2° en 3°]2.
Twee ongegronde weigeringen van een aanbod [1 worden beschouwd als een ernstige tekortkoming op het vlak van de huurdersverplichtingen]1.
Als de verhuurder en de huurder overeenkomen dat de huurder in de woning die oorspronkelijk bestemd was voor de tijdelijke huisvesting, blijft wonen, als hij die rationeel kan bezetten, wordt een nieuwe huurovereenkomst gesloten met een huurprijs voor die woning.
§4. Als de herhuisvesting onmiddellijk een definitief karakter heeft, kan de huurder het type, de ligging en de maximale huurprijs van de woningen aangeven waarvoor hij in aanmerking wil komen, met toepassing van artikel [2 6.5, § 2, derde lid, 1°, 2° en 3°]2.
In dat geval wordt een nieuwe huurovereenkomst gesloten met een huurprijs die samenhangt met de nieuwe sociale huurwoning. Twee ongegronde weigeringen van een aanbod [1 worden beschouwd als een ernstige tekortkoming op het vlak van de huurdersverplichtingen]1.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 39,1°-39,5°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 39,6°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2022-11-10/07, art. 113, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 6.44.Als de overeenkomst over het verlenen van zorg en ondersteuning die gesloten is tussen de huurder van een ADL-woning en de vergunde zorgaanbieder eindigt of wordt opgezegd, of als de overeenkomst wordt gewijzigd naar minder zorg en ondersteuning dan vermeld in artikel 6.12, vierde lid, gaat de huurder in op het aanbod van een andere sociale huurwoning die beantwoordt aan het type, de ligging en de maximale huurprijs die hij met toepassing van artikel [2 6.5, § 2, derde lid, 1°, 2° en 3°]2 heeft aangegeven, tenzij de verhuurder een afwijking toestaat. Een ongegronde weigering van een aanbod wordt beschouwd als een ernstige tekortkoming op het vlak van de huurdersverplichtingen [1 ...]1.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 40,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 40,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.45. Tijdens de laatste drie maanden van de huurovereenkomst of bij een verkoop staat de huurder toe dat de gehuurde woning wordt bezichtigd door kandidaat-huurders, respectievelijk kandidaat-kopers, tweemaal in de week gedurende drie opeenvolgende uren, in gezamenlijk overleg te bepalen. Tijdens die termijn laat de huurder toe dat er plakbrieven worden aangebracht op de meest zichtbare plaatsen.
Deel 9. Financiële aspecten van de huurovereenkomst
Titel 1. Huurprijs
Hoofdstuk 1. Vaststelling van de huurprijs voor de sociale huurwoningen, met uitzondering van de [1 ingehuurde sociale huurwoningen]1
----------
(1)
Art. 6.46.Op het ogenblik van het aangaan van een huurovereenkomst wordt de marktwaarde van de woning, zoals die [2 van kracht is bij de aanvang van de huurovereenkomst]2, vastgelegd in de huurovereenkomst. Die waarde wordt de basishuurprijs genoemd.
De huurder betaalt als huurprijs de basishuurprijs. Om de betaalbaarheid te garanderen, wordt die basishuurprijs verminderd met de sociale korting, vermeld in artikel 6.53. De basishuurprijs, verminderd met de sociale korting, vermeld in artikel 6.53, wordt de reële huurprijs genoemd.
Met behoud van de toepassing van artikel [1 6.3/1, § 2, eerste lid]1, heeft de huurder uitsluitend recht op de sociale korting, vermeld in artikel 6.53, als hij alle noodzakelijke informatie aan de verhuurder bezorgt en die informatie niet frauduleus is. De verhuurder kan de toegekende korting altijd terugvorderen als blijkt dat dat niet het geval is geweest.
De huurder deelt de elementen die nodig zijn voor de berekening van de huurprijs mee aan de verhuurder, uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het verzoek van de verhuurder, of op een latere datum die de verhuurder meedeelt, met behoud van de toepassing van artikel [1 6.3/1, § 2, eerste lid]1. Als de huurder de informatie niet binnen die termijn bezorgt, stuurt de verhuurder een brief, waarin hij de huurder meedeelt dat de informatie moet bezorgd worden uiterlijk zeven dagen na de postdatum. Als de huurder in gebreke blijft, wordt aan hem een huurprijs aangerekend die maximaal gelijk is aan de basishuurprijs. Die huurprijs wordt opnieuw verminderd met de sociale korting, vermeld in artikel 6.53, op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de informatie wordt bezorgd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 42, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2024-05-03/45, art. 19, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.47.Voor de bepaling van de marktwaarde, vermeld in artikel 6.46, eerste lid, van dit besluit, maakt de verhuurder gebruik van het schattingsmodel dat het agentschap ter beschikking stelt. Het schattingsmodel is gebaseerd op de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Als de verhuurder niet akkoord gaat met de geschatte waarde van het schattingsmodel, doet [1 het agentschap]1 op verzoek van de verhuurder een nieuwe schatting. [1 Het agentschap]1 bepaalt samen met de verhuurder de marktwaarde, maar kan niet meer dan 10% afwijken van de waarde geschat door het schattingsmodel.
Het schattingsmodel wordt geactualiseerd als de webtoepassing, vermeld in artikel 5.111 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt geactualiseerd.
Het agentschap evalueert het schattingsmodel minstens om de negen jaar.
[2 In afwijking van het eerste lid stelt de verhuurder de marktwaarde, vermeld in artikel 6.46, eerste lid, van dit besluit, vast voor een kamer in een kamerwoning op basis van de woningkenmerken van de kamer en de kamerwoning, rekening houdend met de verhouding tussen de private en gemeenschappelijke delen.]2
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 114, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-12-23/39, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.48.Conform iedere marktwaarde wordt een minimale huurprijs vastgesteld.
Voor een woning met marktwaarde lager dan of gelijk aan 250 euro is de minimale huurprijs gelijk aan [1 102 euro]1.
Voor een woning met marktwaarde hoger dan of gelijk aan 650 euro is de minimale huurprijs gelijk aan het dubbele van de minimale huurprijs die geldt voor een woning met een marktwaarde lager dan of gelijk aan 250 euro.
Voor woningen met andere marktwaarden varieert de minimale huurprijs recht evenredig met de marktwaarde en is de minimale huurprijs gelijk aan het resultaat van de volgende formule, afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal: minimale huurprijs = [1 102 euro]1 + ((marktwaarde - 250 euro)/(650 euro - 250 euro) x [1 102 euro]1).
----------
(1)<BVR 2023-09-08/07, art. 6, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6.49. Conform iedere marktwaarde wordt een patrimoniumkorting vastgesteld.
Voor een woning met marktwaarde lager dan of gelijk aan 250 euro is de patrimoniumkorting gelijk aan 115 euro.
Voor een woning met marktwaarde hoger dan of gelijk aan 650 euro is de patrimoniumkorting gelijk aan 0 euro.
Voor woningen met andere marktwaarden varieert de patrimoniumkorting omgekeerd evenredig met de marktwaarde en is de patrimoniumkorting gelijk aan het resultaat van de volgende formule, afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal: patrimoniumkorting = 115 euro x (650 euro - marktwaarde)/(650 euro - 250 euro).
Art. 6.50. Voor een woning waarvan het verwachte energieverbruik inzake ruimteverwarming en sanitair warm water lager ligt dan het referentie-energieverbruik, wordt een energiecorrectie toegepast.
Na mededeling aan de Vlaamse regering legt de minister de wijze vast waarop de energiecorrectie wordt berekend. De energiecorrectie kan nooit groter zijn dan het voordeel dat de huurder ondervindt op zijn energiefactuur door de betere energieprestatie van de woning.
Art. 6.51. §1. Voor iedere persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) en c), wordt een korting van 15 euro toegekend.
In afwijking van het eerste lid wordt voor een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a), die ook een persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), een korting toegekend die gelijk is aan het dubbele van de korting, vermeld in het eerste lid, na de indexering, vermeld in artikel 6.2.
In afwijking van het eerste lid wordt voor een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), die geen persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a), of b), en die een familielid is van de eerste, tweede of derde graad van de huurder, een korting toegekend die gelijk is aan het dubbele van de korting, vermeld in het eerste lid, na de indexering, vermeld in artikel 6.2.
§2. Voor een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, b), wordt de helft van de korting, vermeld in paragraaf 1, toegekend. Als de ouder bij wie die persoon is gedomicilieerd, ook een sociale huurwoning huurt, wordt aan die ouder, in afwijking van paragraaf 1, maar de helft van de korting, vermeld in paragraaf 1, toegekend.
Als de persoon, vermeld in het eerste lid, ook een persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), wordt een korting toegekend die gelijk is aan het dubbele van de korting, vermeld in het eerste lid, na de indexering, vermeld in artikel 6.2, eerste lid.
Het eerste lid kan alleen worden toegepast als beide ouders een verklaring ondertekenen, waarin de ouder bij wie de persoon, vermeld in het eerste lid, is gedomicilieerd, vermeldt:
1° of hij zelf een sociale huurwoning huurt en in voorkomend geval bij welke verhuurder;
2° dat hij, als hij zelf huurder is of zal worden van een verhuurder, een kopie van de verklaring zal bezorgen aan die verhuurder;
3° dat hij, als hij verklaart zelf geen sociale huurwoning te huren, aan de verhuurder van de sociale huurwoning die de andere ouder huurt, de toestemming verleent om dat te controleren;
4° zijn inschrijvingsnummer in de sociale zekerheid, om de controle, vermeld in punt 3°, mogelijk te maken.
§3. Het totaal van de kortingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, is de gezinskorting.
Art. 6.52.De aangepaste huurprijs is gelijk [3 aan 1/54]3ste van het referentie-inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden, verhoogd met de energiecorrectie, vermeld in artikel 6.50, en verminderd met de som van de patrimoniumkorting, vermeld in artikel 6.49, en de gezinskorting, vermeld in artikel 6.51, §3.
[2 In afwijking van het eerste lid wordt het referentie-inkomen van een persoon die op het moment van de huurprijsberekening een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b), is, niet meegerekend.
In afwijking van het eerste lid wordt het referentie-inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die op het moment van de huurprijsberekening erkend zijn als ernstig gehandicapt, vrijgesteld voor de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het referentie-inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het referentie-inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het referentie-inkomen van dat familielid.]2
In afwijking van het eerste lid wordt de aangepaste huurprijs gelijkgesteld aan:
1° de basishuurprijs, vermeld in artikel 6.46, eerste lid, als het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, groter is dan de basishuurprijs;
2° de minimale huurprijs, vermeld in artikel 6.48, verhoogd met de energiecorrectie, vermeld in artikel 6.50, als het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, kleiner is dan de minimale huurprijs verhoogd met de energiecorrectie.
In afwijking van het eerste lid wordt de aangepaste huurprijs berekend op basis van:
1° [3 1/53ste van]3 het referentie-inkomen, als het referentie-inkomen hoger is dan de toepasselijke inkomensgrens, vermeld in artikel 6.13, maar lager dan 125% van de toepasselijke inkomensgrens;
2° [3 1/52ste van]3 het referentie-inkomen, als het referentie-inkomen gelijk aan of hoger is dan 125% van de toepasselijke inkomensgrens, vermeld in artikel 6.13, maar lager dan 150% van de toepasselijke inkomensgrens;
3° [3 1/51ste van]3 het referentie-inkomen, als het referentie-inkomen gelijk aan of hoger is dan 150% van de toepasselijke inkomensgrens, vermeld in artikel 6.13.
Als de huurder en de meerderjarige gezinsleden niet beschikken over een referentie-inkomen, neemt de verhuurder het huidige inkomen in aanmerking.
[1 Voor de berekening van het huidige inkomen, vermeld in het zesde lid, worden de volgende regels toegepast:
1° er wordt geen rekening gehouden met het huidige inkomen van een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b);
2° het huidige inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, wordt vrijgesteld van de huurprijsberekening.
Het bedrag van de vrijstelling, vermeld in het zevende lid, 2°, is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het huidige inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het huidige inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het huidige inkomen van dat familielid.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 43, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2022-12-23/39, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 08-05-2023>
(3)<BVR 2023-09-08/07, art. 7, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6.53.De sociale korting is het positieve verschil tussen de basishuurprijs, vermeld in artikel 6.46, eerste lid, en de som van:
1° de aangepaste huurprijs, vermeld in artikel 6.52;
2° de vermindering van onroerende voorheffing, op maandbasis en met betrekking tot de periode waarin de huurprijs wordt toegepast, als de huurder of een van zijn gezinsleden daar krachtens [1 titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013,]1 recht op heeft.
De verhuurder mag de verrekening van de vermindering, vermeld in het eerste lid, 2°, uitstellen tot op het ogenblik dat hij de vermindering van onroerende voorheffing ontvangt. Na die ontvangst maakt hij binnen twee maanden een afrekening en stort hij het eventuele saldo door aan de huurder.
----------
(1)<BVR 2022-02-11/18, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
Art. 6.54. De reële huurprijs, vermeld in artikel 6.46, tweede lid, wordt jaarlijks opnieuw berekend en is vanaf 1 januari van toepassing.
De reële huurprijs wordt bovendien aangepast in de volgende gevallen:
1° als een persoon van wie het referentie-inkomen of het huidige inkomen bij de huurprijsberekening in aanmerking moet worden genomen, overlijdt, intrekt in de woning of de woning verlaat;
2° als het huidige inkomen van de personen van wie het referentie-inkomen of het huidige inkomen bij de huurprijsberekening in aanmerking is genomen, met minstens 20% gedaald is ten opzichte van het referentie-inkomen of het huidige inkomen dat voor de huurprijsberekening is gehanteerd;
3° als een persoon van wie het referentie-inkomen of het huidige inkomen bij de huurprijsberekening in aanmerking wordt genomen, met pensioen gaat, tenzij dat aanleiding geeft tot een huurprijsverhoging;
4° als de basishuurprijs met toepassing van artikel 6.55, derde lid, vervangen wordt.
In het geval, vermeld in het tweede lid, 1°, wordt de reële huurprijs uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de feiten met de nodige bewijsstukken ter kennis van de verhuurder zijn gebracht, aangepast. Als het gaat om de situatie waarbij een persoon intrekt in de woning, wordt de huurprijs aangepast de maand die volgt op de aanvang ervan.
In het geval, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt de reële huurprijs uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de huurder de nodige bewijsstukken ter kennis van de verhuurder heeft gebracht, aangepast. Op zijn vroegst drie maanden na de aanpassing van de reële huurprijs kan de verhuurder aan de huurder vragen om opnieuw te bewijzen dat het huidige inkomen nog altijd met minstens 20% gedaald is. Als de huurder dat bewijs niet levert, wordt de huurprijs onmiddellijk weer aangepast aan het referentie-inkomen.
In het geval, vermeld in het tweede lid, 3°, wordt de reële huurprijs uiterlijk vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de huurder de nodige bewijsstukken ter kennis van de verhuurder heeft gebracht, aangepast, rekening houdend met het huidige inkomen van de personen van wie het inkomen in aanmerking wordt genomen voor de huurprijsberekening.
In het geval, vermeld in het tweede lid, 4°, wordt de reële huurprijs aangepast vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de basishuurprijs is vervangen.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de persoon die met pensioen is gegaan in het kalenderjaar dat aan 1 januari voorafgaat, vermeld in het eerste lid, de reële huurprijs, vermeld in artikel 6.46, tweede lid, op 1 januari aangepast, rekening houdend met het pensioeninkomen en het huidige inkomen van de andere meerderjarige gezinsleden, met uitzondering van de persoon ten laste, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b), en rekening houdend met het aantal personen ten laste, tenzij het bedrag dan hoger ligt dan het referentie-inkomen. Als het referentie-inkomen betrekking heeft op het jaar dat volgt op het jaar waarin de persoon met pensioen is gegaan, wordt de jaarlijkse huurprijsaanpassing opnieuw doorgevoerd conform het eerste lid.
Art. 6.55.Op het ogenblik van het aangaan van de huurovereenkomst wordt de basishuurprijs in die huurovereenkomst vastgelegd en worden de overeenkomstige patrimoniumkorting, minimale huurprijs en energiecorrectie meegedeeld aan de huurder. Voor de berekening van de reële huurprijs worden de basishuurprijs, de patrimoniumkorting en de minimale huurprijs vanaf dan jaarlijks op 1 januari geïndexeerd volgens de gezondheidsindex. Als referenties worden daarvoor de indexcijfers gebruikt van de maand juni van het jaar dat voorafgaat aan het moment waarop de basishuurprijs [1 van kracht werd]1 en de maand juni die aan de huurprijsaanpassing voorafgaat. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende natuurlijke getal. De energiecorrectie wordt vanaf dan jaarlijks geactualiseerd volgens de wijze die de minister vaststelt.
Op 1 januari van het negende jaar na [1 aanvang]1 van de huurovereenkomst wordt de basishuurprijs in de huurovereenkomst vervangen door de marktwaarde van de woning die op dat ogenblik geldt. Telkens op 1 januari van het negende volgende jaar wordt die vervanging opnieuw doorgevoerd. Als de verhuurder met toepassing van het derde lid de basishuurprijs voor het aflopen van de termijn van negen jaar vervangt door de marktwaarde die op dat ogenblik geldt, begint de termijn van negen jaar te lopen vanaf die vervanging.
De verhuurder kan beslissen om de basishuurprijs vroeger dan na negen jaar te vervangen door de marktwaarde die op dat ogenblik geldt, in de volgende gevallen:
1° als de marktwaarde met minimaal 5% gedaald is ten opzichte van de basishuurprijs;
2° als de marktwaarde met minimaal 10% gestegen is ten opzichte van de basishuurprijs ten gevolge van werkzaamheden die op kosten van de verhuurder aan de woning zijn uitgevoerd, met uitzondering van de werkzaamheden die noodzakelijk waren om de woning in overeenstemming te brengen met de vereisten, vermeld in artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Als het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden telkens de patrimoniumkorting en de minimale huurprijs vervangen door de bedragen die in overeenstemming met de nieuwe basishuurprijs zijn, en wordt de energiecorrectie aangepast aan de voorwaarden die op dat moment van kracht zijn.
----------
(1)<BVR 2024-05-03/45, art. 20, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Hoofdstuk 2. Vaststelling van de huurprijs voor de [1 ingehuurde sociale huurwoningen]1
----------
(1)
Art. 6.56.De huurprijs voor de woningen die [1 de verhuurder]1 onderverhuurt met toepassing van artikel 32, §1, tweede lid van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, wordt vastgesteld door [1 de verhuurder]1 en is in principe dezelfde als de huurprijs die [1 de verhuurder]1 betaalt aan de private of publieke verhuurder, rekening houdend met eventuele renovatiekosten die [1 de verhuurder]1 maakt. Als [1 de verhuurder]1 van dat principe wil afwijken, moet [1 de verhuurder dat grondig motiveren]1. De minister bepaalt de marges waarbinnen van het principe kan worden afgeweken.
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 45, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Hoofdstuk 3. Onderbezettingsvergoeding
Art. 6.57.[1 ...]1
Voor de huurders die een [1 woonrecht van onbepaalde duur als vermeld in artikel 6.28, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, hebben]1, geldt de volgende regeling.
Als een huurder een onderbezette woning als vermeld in artikel 6.65, [1 eerste lid]1, bewoont, betaalt hij na de [2 weigering]2 van een aangeboden woning die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.65, [1 tweede]1 lid, een maandelijkse vergoeding die aan de reële huurprijs wordt toegevoegd. De maandelijkse vergoeding bedraagt [2 15% van de reële huurprijs, met een minimum van 25 euro,]2 per slaapkamer die conform de definitie van onderbezette woning, vermeld in artikel 6.65, [1 eerste lid]1, het toegelaten aantal slaapkamers overschrijdt.
[1 ...]1
[2 In afwijking van het tweede lid betaalt de huurder die vergoeding pas na de tweede weigering als de eerst aangeboden woning die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.65, tweede lid, ligt buiten een straal van meer dan 5 kilometer van de onderbezette woning. Tussen de eerste weigering en het volgende aanbod van een andere woning moet een periode verlopen zijn van ten minste drie maanden.]2
De verhuurder vermeldt in zijn interne huurreglement op welke wijze hij de huurders van een onderbezette woning als vermeld in artikel 6.65, [1 eerste]1 lid, zal begeleiden naar een woning die niet onderbezet zou zijn als de huurder met zijn gezinsleden de woning zou betrekken.
De verhuurder kan ook een woning aanbieden die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.65, [1 tweede]1 lid, 2° [2 ...]2. De weigering van het aanbod geeft dan geen aanleiding tot de aanrekening van de maandelijkse vergoeding, vermeld in het [1 tweede]1 lid. De verhuurder vermeldt dat in de aanbiedingsbrief.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 46, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-12-23/39, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
Hoofdstuk 4. Bepalingen die van toepassing zijn als een verhuurder een verhuurde woning verwerft
Art. 6.58.§ 1. Als een verhuurder een woning verwerft die geen sociale huurwoning als vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 49°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is, geldt de volgende regeling voor de zittende huurder.
Als de zittende huurder bij de ingenottreding van de woning die verhuurd is door het VWF, een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging, moest voldoen aan inkomens- en eigendomsvoorwaarden, wordt hem, op het ogenblik van de verwerving, een sociale huurovereenkomst als vermeld in artikel 6.31 van dit besluit aangeboden, ook al wordt die woning niet rationeel bezet. De overgangsperiode en de berekening van de huurprijs tijdens die overgangsperiode, vermeld in artikel 7.51, § 2, van dit besluit, zijn van toepassing. Als de zittende huurder niet ingaat op het aanbod, wordt zijn huurovereenkomst opgezegd conform de bepalingen van [1 boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek en]1 het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.
Als de zittende huurder bij de ingenottreding van de woning niet moest voldoen aan de woonbehoeftigheidsvoorwaarden, wordt hem, op het ogenblik van verwerving, als hij voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.15 van dit besluit, een sociale huurovereenkomst als vermeld in artikel 6.31 van dit besluit, aangeboden, ook al wordt die woning niet rationeel bezet. Als de zittende huurder niet ingaat op het aanbod, wordt zijn huurovereenkomst opgezegd conform de bepalingen van [1 boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek en]1 het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018. Als hij niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.15 van dit besluit, wordt zijn huurovereenkomst opgezegd conform de bepalingen van [1 boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek en het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018]1.
§ 2. [1 Als een verhuurder een sociale huurwoning als vermeld in artikel 1.3, § 1, eerste lid, 49°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, met een zittende huurder verwerft, neemt hij de huurovereenkomst over en treedt hij, met behoud van de toepassing van het tweede lid, in alle rechten en verplichtingen van de overdrager van de huurovereenkomst. De overgangsperiode en de berekening van de huurprijs tijdens die overgangsperiode, vermeld in artikel 7.51, § 2, zijn van toepassing.]1
----------
(1)<BVR 2020-12-18/37, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Titel 2. Kosten en lasten
Art. 6.59.Dit artikel is niet van toepassing op de [1 woningen die ingehuurd zijn door de verhuurder]1.
De huurlasten die ten laste van de huurder worden gelegd, zijn opgenomen in artikel 1, §1, van bijlage 27, die bij dit besluit is gevoegd. De kosten en vergoedingen die ten laste van de verhuurder vallen, zijn opgenomen in artikel 1, §2, van bijlage 27, die bij dit besluit is gevoegd.
De huurder betaalt de kosten en lasten, vermeld in artikel 1, §1, eerste lid, 1°, van bijlage 27, die bij dit besluit is gevoegd, met maandelijkse voorafbetalingen. De andere kosten en lasten worden betaald met maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen, zoals bepaald door de verhuurder in het interne huurreglement. Als basis voor de maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen wordt de meest recente jaarlijkse afrekening gehanteerd. De verhuurder kan de voorafbetalingen bijsturen als er een evolutie in de kosten of lasten in kwestie verwacht wordt, die hij duidelijk motiveert ten aanzien van de huurder.
De verhuurder bezorgt jaarlijks aan de huurder een overzicht van alle kosten en lasten die aan de huurder worden aangerekend. Dat overzicht omvat minimaal voor elke uitgavenpost:
1° de totale kostprijs die aan de huurders wordt toegewezen voor het afgelopen jaar, onderverdeeld volgens de belangrijkste onderdelen;
2° de aan de huurder toe te wijzen kostprijs;
3° in voorkomend geval de reeds betaalde voorafbetaling en het nog te betalen saldo;
4° de voorafbetaling of afbetaling die het komende jaar zal worden aangerekend.
De verhuurder stelt informatie over de verdeelsleutels die gehanteerd zijn om de kostprijs, vermeld in het vierde lid, 2°, te berekenen, ter beschikking van de huurder.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 47, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.60.[1 § 1. De vergoeding, vermeld in artikel 6.25, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is [3 ...]3 voor woningen die uitgerust zijn met een fotovoltaïsch zonne-energiesysteem, gelijk aan 90% van het product van het zelfverbruik van energie, vermeld in artikel 1.1.3, 139° /1 van het Energiedecreet, uitgedrukt in kWh, en het bedrag dat overeenkomt met het tweevoudig sociaal tarief nacht per kWh, inclusief btw, zoals periodiek bepaald door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas.
[3 ...]3.
Als de verhuurder de vergoeding, vermeld in het eerste [3 ...]3 lid, aanrekent met btw, wordt die vergoeding verminderd met het bedrag dat overeenkomt met de btw die de verhuurder aanrekent.
De minister kan het percentage, vermeld in het eerste [3 ...]3lid, aanpassen, rekening houdend met de prijsevolutie van het tweevoudig sociaal tarief nacht en de afschrijving van de kosten, vermeld in artikel 6.25, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
In deze paragraaf wordt onder "Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas" verstaan: de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, vermeld in artikel 2, 26°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.
§ 2. De eigenaar van het fotovoltaïsch zonne-energiesysteem registreert zich als netgebruiker, vermeld in artikel 1.1.3, 91° /1 van het Energiedecreet, op het injectiepunt, vermeld in artikel 1.1.3, 70° van het Energiedecreet. De opbrengst van de geïnjecteerde stroom komt de eigenaar toe.
Als de eigenaar van het fotovoltaïsch zonne-energiesysteem niet de verhuurder van de woning is, kunnen de eigenaar en de verhuurder in afwijking van het eerste lid andersluidende afspraken maken.
§ 3. Het zelfverbruik van energie, vermeld in paragraaf 1, eerste [3 ...]3 lid, is gelijk aan het verschil tussen de totale productieopbrengst en de geïnjecteerde productieopbrengst, en kan bepaald worden door het samen nemen van de gegevens verkregen via:
1° een gecertifieerd monitoringssysteem;
2° de digitale meter, vermeld in artikel 3.1.45 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
3° de distributienetbeheerders.
§ 4. De verhuurder kan de opbrengsten, vermeld in artikel 6.25, derde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 geheel of gedeeltelijk op de volgende wijze aanwenden:
1° de huurders die geen genot hebben van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen als vermeld in artikel 1.1.3, 65°, van het Energiedecreet, een voordeel bieden;
2° bijkomende investeringen doen inzake hernieuwbare energie;
3° provisies voor toekomstige verliezen aanleggen.
De aangewende opbrengsten, vermeld in het eerste lid, worden niet verrekend met de investeringskosten, vermeld in artikel 6.25, derde lid, van dezelfde codex.
§ 5. De huurder betaalt de vergoeding, vermeld in paragraaf 1, eerste [3 ...]3 lid, met maandelijkse voorafbetalingen of afbetalingen. De verhuurder werkt een specifieke regeling verder uit in het interne huurreglement.]1
----------
(1)<BVR 2022-12-23/39, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
(2)<BVR 2022-12-23/39, art. 9, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(3)<BVR 2024-04-26/48, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Titel 3. Huurwaarborg
Art. 6.61.§ 1. De waarborgregeling, vermeld in artikel 37 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018, geldt voor de garantie van de naleving van de huurdersverplichtingen in het kader van dit boek. De basis voor de berekening van de waarborgsom is ofwel de basishuurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 1, van dit besluit, ofwel de contractuele huurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 2, van dit besluit.
In afwijking van het eerste lid heeft de huurder het recht om de waarborg met maandelijkse betalingen samen te stellen [1 ...]1. [4 In dat geval bedraagt de waarborg maximaal twee maanden de basishuurprijs voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 1, van dit besluit, en twee maanden de contractuele huurprijs voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 2, van dit besluit.]4. De betalingen brengen intresten op voor de huurder tegen de intrestvoet, vermeld in paragraaf 2, tweede lid. Ten laatste als het bedrag van de waarborg volledig is samengesteld, wordt het bedrag op een geïndividualiseerde rekening van de huurder geplaatst.
§ 2. De verhuurder [1 ...]1 kan, in afwijking van paragraaf 1, beslissen dat de waarborg in zijn handen wordt gestort en niet wordt geplaatst op een geïndividualiseerde rekening op naam van de huurder. Als de verhuurder die keuze maakt, wordt dat opgenomen in het interne huurreglement.
[2 In dat geval bedraagt de waarborg voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 1, van dit besluit, maximaal twee maanden de basishuurprijs, vermeld in artikel 6.46, eerste lid, en voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 2, van dit besluit, maximaal twee maanden de contractuele huurprijs, telkens met een maximum van 800 euro.]2 De waarborg wordt verhoogd met de in de loop van de huurovereenkomst gekapitaliseerde intresten tegen een intrestvoet die minimaal gelijk is aan de creditrentevoet, vermeld in artikel 4.36, vierde lid.
De huurder heeft het recht om de waarborg met maandelijkse betalingen samen te stellen. De betalingen brengen intresten op voor de huurder tegen de intrestvoet, vermeld in het tweede lid.
De verhuurder bezorgt jaarlijks een overzicht van de door de huurder gestelde waarborg, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten.
De verhuurder kan in het kader van een tijdelijke herhuisvesting of bij de beëindiging van de huurovereenkomst van de waarborg, vermeld in het eerste lid, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten, alle sommen afhouden die de huurder hem verschuldigd is. De som die overblijft na de verrekening van alle bedragen die verschuldigd zijn aan de verhuurder, wordt aan de rechthebbende terugbetaald binnen drie maanden na de [3 beëindiging van de huurovereenkomst]3, tenzij die termijn door de complexiteit van de bepaling van de vergoeding voor de vastgestelde schade niet haalbaar is. Als de verrekening van de kosten en lasten, vermeld in artikel 6.59, die via voorafbetaling zijn uitgevoerd, niet kan worden gemaakt binnen die termijn, kan de verhuurder, voor zover de huurder daarmee akkoord gaat, de verrekening doen op basis van een forfaitaire inschatting, die bevrijdend werkt, of hij kan de verrekening uitstellen tot op het ogenblik dat hij de algemene jaarlijkse afrekening van de voorafbetaalde kosten heeft gemaakt. In het laatste geval kan de verhuurder een deel van de waarborg in reserve houden en betaalt hij binnen een maand na de jaarlijkse afrekening het te veel betaalde terug aan de huurder.
De verhuurder bezorgt aan de huurder een gedetailleerd overzicht van de afgehouden bedragen, alsook de bewijsstukken.
§3. Als de huurder gebruik wil maken van het recht om de waarborg met maandelijkse betalingen samen te stellen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, derde lid, betaalt hij daarvoor een administratieve vergoeding van 10 euro. Het bedrag dat hij voor de aanvang van de huurovereenkomst moet betalen als eerste betaling om de waarborg samen te stellen, is minimaal gelijk aan de reële huurprijs voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 1 [4 , van dit besluit en de helft van de contractuele huurprijs voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 2, van dit besluit.]4.
Het saldo van de waarborg, verhoogd met de administratieve vergoeding, vermeld in het eerste lid, betaalt hij in de achttien daaropvolgende maanden met gelijke bedragen aan de verhuurder. De maandelijkse betalingen doet hij tegelijkertijd met de betaling van de huurprijs en de huurlasten.
De huurder heeft de mogelijkheid om het saldo in een keer te betalen aan de verhuurder voordat de termijn van achttien maanden is afgelopen.
Als het bedrag dat de huurder heeft betaald aan de verhuurder ontoereikend is om de som van de huurprijs, huurlasten en betaling voor de samenstelling van de waarborg te betalen, wordt het betaalde bedrag eerst ingezet voor de maandelijkse betaling voor de samenstelling van de huurwaarborg. Het eventuele saldo wordt vervolgens voor de huurprijs en de huurlasten ingezet.
De voorwaarden en de betalingstabel worden opgenomen in een bijlage die bij de huurovereenkomst wordt gevoegd en die de huurder ondertekent voor kennisname. [2 Het agentschap]2 stelt een model van de bijlage ter beschikking gesteld.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 48, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 115, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2022-12-23/39, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 08-05-2023>
(4)<BVR 2024-05-03/45, art. 21, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. 6.62.[1 In afwijking van artikel 6.61, § 1 en § 2, heeft de huurder het recht om de waarborg te vervangen door een schriftelijke garantie van het OCMW in afwachting van een eenmalige betaling door het OCMW van het volledige bedrag binnen achttien maanden na de ondertekening van de huurovereenkomst.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 49, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.63. De waarborgen die in handen van de verhuurder zijn gestort ter uitvoering van huurovereenkomsten die werden afgesloten voor 1 januari 1985, brengen voor de huurder intresten op vanaf 1 januari 2008, tegen de minimale intrestvoet, vermeld in artikel 6.61, §2, tweede lid. Die intresten worden gekapitaliseerd tijdens de verdere duur van de overeenkomst.
De intresten op de waarborgen die in handen van de verhuurder werden gestort ter uitvoering van de huurovereenkomsten die zijn afgesloten vanaf 1 januari 1985, worden vanaf 1 januari 2001 gekapitaliseerd tijdens de verdere duur van de overeenkomst. Vanaf 1 januari 2008 bedraagt de toepasselijke intrestvoet minimaal de minimale intrestvoet, vermeld in artikel 6.61, §2, tweede lid.
Deel 10. Duur en einde van [1 het woonrecht en]1 de huurovereenkomst
----------
(1)
Titel 1. Negenjarige duur
Art. 6.64.[1 Voor de tijdelijke opvang van alleenstaanden of gezinnen die in een noodsituatie verkeren, kan een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging de duurtijd van het woonrecht verkorten.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 51, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 6.65.[1 ...]1
Ter uitvoering van artikel 6.30, [1 ...]1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 wordt een woning als onderbezet beschouwd als het verschil tussen enerzijds het aantal slaapkamers van de woning en anderzijds het aantal huurders en gezinsleden in die woning, groter is dan één. [2 Voor die berekening wordt het aantal huurders gelijkgesteld met één, tenzij de huurders wettelijk samenwonen maar geen partnerrelatie hebben. De wettelijke samenwoners die geen bloed- of aanverwanten zijn, bewijzen met een verklaring op erewoord dat ze geen partnerrelatie hebben.]2
[1 ...]1
De woning die wordt aangeboden, voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° de woning zou niet onderbezet zijn als de huurder met zijn gezinsleden de woning zou betrekken;
2° [2 de woning ligt in een straal van vijftien kilometer van de onderbezette woning of in dezelfde gemeente als de onderbezette woning;]2
3° [2 ...]2
Tussen de eerste weigering en het volgende aanbod van een andere woning moet een periode verlopen zijn van ten minste drie maanden.
De verhuurder kan ook een woning aanbieden die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het [1 tweede]1 lid, 2° [2 ...]2. De weigering van het aanbod geeft dan geen aanleiding tot de toepassing van artikel [1 6.27, § 2, eerste lid,]1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De verhuurder vermeldt dat in de aanbiedingsbrief.
De verhuurder vermeldt in zijn interne huurreglement op welke wijze hij de huurders van een onderbezette woning als vermeld in het [1 eerste]1 lid, zal begeleiden naar een woning die niet onderbezet zou zijn als de huurder met zijn gezinsleden de woning zou betrekken.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 52, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BVR 2022-12-23/39, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
Art. 6.66.§1. [1 Conform artikel 6.29, tweede lid, en artikel 6.30, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan de huurder de verhuurder verzoeken om de opzegging, vermeld in artikel 6.27, § 2, eerste lid, van de voormelde codex, in te trekken. De opzeggingsbrief vermeldt die mogelijkheid, de vorm waarin en de termijn waarin het verzoek moet worden ingediend.]1
Het verzoekschrift wordt op straffe van onontvankelijkheid met een aangetekende brief ingesteld binnen een vervaltermijn van zestig dagen vanaf de datum waarop de opzeggingstermijn ingaat. De datum van de afgifte op de post van het verzoekschrift geldt als datum van indiening van het verzoek.
De verhuurder beslist over het verzoekschrift en verzendt zijn beslissing met een aangetekende brief aan de huurder binnen een vervaltermijn van dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van het verzoekschrift. Als de beslissing negatief is, vermeldt de brief op straffe van nietigheid de mogelijkheid, de vorm waarin en de termijn waarbinnen de huurder een gemotiveerd beroep kan instellen bij de toezichthouder tegen de beslissing van de verhuurder.
Als de beslissing niet is verzonden binnen de gestelde termijn, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd. De datum van de afgifte op de post van de beslissing geldt als datum van verzending.
§2. De huurder kan binnen een vervaltermijn van dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van de aangetekende brief, vermeld in paragraaf 1, derde lid, een gemotiveerd beroep instellen bij de toezichthouder tegen de beslissing van de verhuurder, vermeld in paragraaf 1, derde lid. De datum van de afgifte op de post van het beroepschrift geldt als datum van indiening van het beroep.
Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld met een aangetekende brief. In het beroepschrift kan de huurder vragen om mondeling gehoord te worden. De huurder kan zich, in voorkomend geval, op de hoorzitting laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman of een huurdersbond of vertrouwenspersoon. In geval van een vertegenwoordiging door een huurdersbond of vertrouwenspersoon is een schriftelijk mandaat van de huurder nodig.
De opzeggingstermijn wordt geschorst vanaf de datum van indiening van het beroep tot de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van de beslissing van de toezichthouder die het beroep onontvankelijk of ontvankelijk maar ongegrond verklaart.
De toezichthouder verzendt zijn beslissing met een aangetekende brief gelijktijdig aan de huurder en verhuurder binnen een vervaltermijn van dertig dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van de afgifte op de post van het aangetekende beroepschrift. Die vervaltermijn wordt verlengd tot zestig dagen als er op verzoek van de huurder een hoorzitting gehouden wordt.
Met een aangetekende brief, gelijktijdig gericht aan de huurder en de verhuurder, kan de toezichthouder de voormelde termijnen eenmalig verlengen met dertig dagen.
Als de beslissing niet is verzonden binnen de gestelde termijn, wordt het beroep geacht ingewilligd te zijn. De datum van de afgifte op de post van de beslissing geldt als datum van verzending.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 53, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel 2. Opzegging door de verhuurder
Art. 6.67. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Titel 3. Opzegging door de huurder
Art. 6.68. Met aanbieder van niet rechtstreeks toegankelijke zorg of ondersteuning als vermeld in artikel 6.34, §2, tweede lid, 2°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 wordt de aanbieder bedoeld die vergund is conform artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap.
Titel 4. [1 Beëindiging]1 van rechtswege
----------
(1)
Art. 6.69.[1 Als de huurovereenkomst van rechtswege wordt beëindigd wegens het overlijden van de langstlevende huurder, er geen bewoner over is en de woning niet ontruimd is bij de beëindiging van de huurovereenkomst, kan de verhuurder de sociale huurwoning zelf ontruimen en de persoonlijke bezittingen van de overleden bewoner opslaan.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 55, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Titel 5. Wederverhuringsvergoeding
Art. 6.70. Als de huurovereenkomst ontbonden wordt door wanprestatie van de huurder, betaalt de huurder een vergoeding die overeenstemt met de huurprijs gedurende de tijd die voor de wederverhuring nodig is, rekening houdend met de toewijzingsprocedure en het opnieuw in orde stellen voor een nieuwe verhuring, met behoud van de toepassing van de vergoeding van de schade die door wangebruik is veroorzaakt. Onder huurprijs wordt verstaan ofwel de basishuurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 1, ofwel de contractuele huurprijs, voor de woningen die vallen onder het toepassingsgebied van deel 9, titel 1, hoofdstuk 2.
Deel 11. [1 Verhuring buiten het sociale huurstelsel]1
----------
(1)
Art. 6.71.[1 § 1. Een verhuurder kan een sociale huurwoning verhuren buiten het sociale huurstelsel aan een intermediaire instelling met het oog op de huisvesting van een bijzondere doelgroep als wordt aangetoond dat die verhuring niet rechtstreeks mogelijk is aan de kandidaat-huurder die behoort tot die doelgroep, via een toewijzingsreglement als vermeld in artikel 6.27.
§ 2. De verhuring is alleen mogelijk als de verhuurder voldoende motiveert waarom de verhuring binnen het sociale huurstelsel aan die doelgroep onmogelijk is.
De personen die behoren tot de bijzondere doelgroep, vermeld in paragraaf 1, beantwoorden aan de inschrijvingsvoorwaarden voor het onroerend bezit en het inkomen, vermeld in artikel 6.12, 6.13 en 6.14.
§ 3. In deze paragraaf wordt onder groepsgebouw verstaan een gebouw waar minstens een gemeenschappelijke ruimte is.
De huurprijs is gelijk aan de huurprijs die de onderhuurder moet betalen aan de intermediaire instelling conform de huurprijsberekening die van toepassing is op de woning. Als artikel 6.46 tot en met 6.55 van toepassing zijn, bezorgt de intermediaire instelling de gegevens van de onderhuurders die nodig zijn voor de huurprijsberekening, aan de verhuurder.
Als de onderverhuring van een woning, vermeld in het tweede lid, gedurende een bepaalde periode van het jaar onderbroken is door leegstand, wordt daarvoor gedurende die periode de huurprijs in aanmerking genomen die de laatst bekende onderhuurder moest betalen.
In afwijking van het tweede lid wordt de huurprijs voor een woning overeengekomen tussen de verhuurder en de intermediaire instelling als de woning door de intermediaire instelling wordt beschouwd als een groepsgebouw waarin verschillende onderhuurders onafhankelijk van elkaar kunnen huren. [2 ...]2 In ieder geval is de huurprijs kostendekkend. De huurprijs wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2022-12-23/39, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 08-05-2023>
Art. 6.72.[1 Een verhuurder kan een sociale huurwoning verhuren buiten het sociale huurstelsel aan een intermediaire instelling met het oog op de tijdelijke opvang van personen die in een noodsituatie verkeren, voor zover die opvang niet langer dan zes maanden duurt. Als de intermediaire instelling motiveert dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn, kan de opvang worden verlengd.
De huurprijs wordt overeengekomen tussen de verhuurder en de intermediaire instelling. De huurprijs mag niet hoger zijn dan de marktwaarde, vermeld in artikel 6.46, en niet lager dan de helft van de marktwaarde. In ieder geval is de huurprijs kostendekkend. De huurprijs wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 6.73.[1 Een verhuurder kan een sociale huurwoning verhuren buiten het sociale huurstelsel aan een intermediaire instelling met het oog op het onderbrengen van gemeenschapsvoorzieningen in het kader van de leefbaarheid.
De huurprijs wordt overeengekomen tussen de verhuurder en de intermediaire instelling. De huurprijs mag niet hoger zijn dan de marktwaarde, vermeld in artikel 6.46, en niet lager dan de helft van de marktwaarde. In ieder geval is de huurprijs kostendekkend. De huurprijs wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 6.74.[1 § 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° bewoner: de natuurlijke persoon, vermeld in artikel 6.36, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° huurder: naargelang het geval de leegstandsbeheerder of de bewoner;
3° leegstandsbeheerder: openbare besturen, welzijns- of gezondheidsvoorziening of organisaties die de Vlaamse Regering daarvoor erkent als vermeld in artikel 6.36, § 2, van de voormelde codex;
4° verhuurder: naargelang het geval de verhuurder, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 6°, of de leegstandsbeheerder.
Artikel 8, eerste lid, 7°, artikel 10, 13, 16 tot en met 24 en artikel 35 [2 en 36]2 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 zijn niet van toepassing op de verhuringen, vermeld in artikel 6.36, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Op de verhuringen, vermeld in het tweede lid, zijn de volgende specifieke bepalingen van toepassing:
1° de huurovereenkomst wordt gesloten voor een duur van minstens zes maanden [3 tenzij de leegstandsbeheerder zelf maar voor een kortere periode over de woning kan beschikken, in welk geval de duur van de huurovereenkomst de periode bedraagt waarover de leegstandsbeheerder over de woning beschikt]3;
2° de huurovereenkomst wordt telkens verlengd onder dezelfde voorwaarden als geen van de partijen ten minste drie maanden vóór de vervaldag een opzegging heeft gedaan;
3° de partijen kunnen de huurovereenkomst op ieder tijdstip beëindigen zonder motivering en zonder opzeggingsvergoeding met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. De bewoner kan de huurovereenkomst op ieder tijdstip beëindigen zonder motivering en zonder opzeggingsvergoeding met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand;
4° zolang de huurovereenkomst niet geregistreerd is na de termijn van twee maanden, vermeld in artikel 32, 5°, van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, is de opzeggingstermijn, vermeld in punt 3°, niet van toepassing als de huurder de huurovereenkomst opzegt. De huurder brengt de verhuurder op de hoogte van de opzegging, die ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de opzegging werd gedaan;
5° de kosten en de lasten die de verhuurder aan de huurder wil aanrekenen, zijn inbegrepen in de huurprijs of worden afzonderlijk aangerekend op basis van vaste bedragen.
Voor de huurovereenkomst die gesloten is tussen een verhuurder en een bewoner, kan de minister een maximale huurprijs inclusief en exclusief kosten en lasten en een maximaal bedrag voor kosten en lasten vaststellen.
Als de verhuurder, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 6°, de hoofdhuurovereenkomst beëindigt, moet de leegstandsbeheerder uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de opzegging een afschrift daarvan aan de bewoner betekenen en hem ervan op de hoogte brengen dat de onderverhuring op dezelfde dag als de hoofdhuurovereenkomst beëindigd wordt.
Als de leegstandsbeheerder voor het verstrijken van de overeengekomen termijn de hoofdhuurovereenkomst beëindigt, moet hij de bewoner een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden geven en de bewoner een afschrift bezorgen van de opzegging die hij aan de verhuurder richt.
§ 2. Om als organisatie als vermeld in artikel 6.36, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 erkend te kunnen worden en te blijven, moet de organisatie aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° over voldoende ervaring beschikken op het vlak van tijdelijk beheer van leegstaande woningen;
2° rechtspersoonlijkheid bezitten;
3° geen strafrechtelijke veroordelingen opgelopen hebben in de voorbije vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;
4° als de zetel van de organisatie niet in het Vlaamse Gewest ligt, beschikken over een secretariaat in het Vlaamse Gewest en gedurende ten minste twee uur per werkdag voor advies ter plaatse, telefonisch en per e-mail beschikbaar zijn;
5° handelen conform de bepalingen van artikel 6.36, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en paragraaf 1;
6° bewoners selecteren conform de doelstellingen, vermeld in artikel 5 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid;
7° alleen woningen voor bewoning aanbieden waarvoor een conformiteitsattest als vermeld in artikel 3.6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, is afgegeven. Dat conformiteitsattest wordt binnen drie maanden voor de eerste huurovereenkomst aan een bewoner afgeleverd;
8° jaarlijks uiterlijk in mei een verslag opmaken over de werking het voorbije jaar.
§ 3. De organisatie dient haar aanvraag tot erkenning in bij de minister op het postadres of het mailadres van het agentschap, dat het agentschap vermeldt op zijn website. De organisatie gebruikt het model van het aanvraagformulier dat het agentschap ter beschikking stelt via zijn website. Het agentschap bepaalt welke stukken de aanvrager moet bijvoegen.
Als het aanvraagdossier onvolledig is, brengt het agentschap de aanvrager daarvan op de hoogte.
De minister neemt een beslissing over de erkenningsaanvraag binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.
De erkenning geldt voor vijf jaar vanaf de datum van het ministeriële erkenningsbesluit.
De minister kan de erkenning, vermeld in paragraaf 2, opheffen als de organisatie niet langer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 2, voor zover de organisatie na ingebrekestelling en aanmaning om haar verplichtingen binnen de opgelegde termijn na te komen, verzuimt om dat te doen. De opgelegde termijn bedraagt maximaal drie maanden.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2022-02-11/18, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<BVR 2022-12-23/39, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 08-05-2023>
Art. 6.74/1. [1 Een verhuurder kan een sociale huurwoning verhuren buiten het sociale huurstelsel aan huisbewaarders.
De huurprijs voor de woningen wordt berekend en aangepast conform de huurprijsberekening die van toepassing is op de woning.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 6.74/2. [1 Een verhuurder kan een sociale huurwoning verhuren buiten het sociale huurstelsel aan personen met een ondersteunende functie die de leefbaarheid en sociale veiligheid kunnen bevorderen.
De huurprijs voor de woningen wordt berekend en aangepast conform de huurprijsberekening die van toepassing is op de woning.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 6.74/3. [1 Als er geen andere geschikte lokalen in de directe omgeving beschikbaar zijn, kan een verhuurder in het kader van de bewonersparticipatie in de sociale huisvesting een woning voor dat doeleinde ter beschikking stellen. De vergoeding voor de terbeschikkingstelling is maximaal gelijk aan de marktwaarde, vermeld in artikel 6.46, eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 6.75.[1 Maximaal 1% van het patrimonium van de verhuurder mag buiten het sociale huurstelsel worden verhuurd. De volgende verhuringen worden niet meegerekend voor dat percentage:
1° de verhuring, vermeld in artikel 6.72, als die uitsluitend gebeurt met het oog op de opvang van dak- en thuislozen tijdens de winterperiode, vermeld in artikel 14, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 12 mei 2014 inzake dak- en thuisloosheid, waarbij de termijn van zes maanden niet overschreden mag worden;
2° de verhuring voor het doeleinde, vermeld in artikel 6.74;
3° de verhuring vermeld in artikel 6.74/2.
Maximaal 3% van het patrimonium van de verhuurder op wijkniveau komt in aanmerking voor verhuring als vermeld in artikel 6.74/2.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Deel 12. Toezicht, maatregelen en sancties
Art. 6.76. De toezichthouder is bevoegd om de administratieve maatregelen, vermeld in boek 6, deel 12, titel 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op te leggen aan de verhuurder of de huurder die de bepalingen van dit boek, boek 6 van de voormelde codex, of de verplichtingen die zijn opgenomen in de huurovereenkomst, niet naleeft.
De beslissing tot het opleggen van de administratieve maatregel wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de verhuurder of de huurder, tenzij de maatregel zo spoedeisend is dat de beslissing niet tevoren op schrift kan worden gesteld. In dat geval zorgt de toezichthouder ervoor dat de maatregel zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt meegedeeld.
Er kunnen geen andere administratieve maatregelen worden bevolen dan de maatregelen die nodig zijn om de inbreuk te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of herhaling ervan te voorkomen. De kosten voor de voorbereiding en de uitvoering van de administratieve maatregel moeten worden gedragen door de persoon die de inbreuk heeft gepleegd.
Als de persoon die administratieve maatregelen kreeg opgelegd, ze niet uitvoert binnen de vastgestelde termijn, kunnen ze worden uitgevoerd door de toezichthouder. De toezichthouder kan daarbij een beroep doen op derden.
De beslissing van de toezichthouder bevat:
1° een vermelding van de bepalingen, voorschriften of verplichtingen waarop een inbreuk is gepleegd;
2° een overzicht van de vastgestelde feiten;
3° een nauwkeurige omschrijving van de werken, handelingen of activiteiten die door of op kosten van de partij die de inbreuk heeft gepleegd, moeten worden stopgezet of uitgevoerd;
4° de termijn waarbinnen de werken, handelingen of activiteiten moeten worden uitgevoerd of stopgezet;
5° een vermelding dat het uitvoeren of stopzetten van de werken, handelingen of activiteiten gebeurt op kosten van de partij die de inbreuk heeft gepleegd;
6° de beroepsmogelijkheden.
Art. 6.77. §1. De toezichthouder is bevoegd om de administratieve geldboete, vermeld in artikel 6.43 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, op te leggen.
§2. De beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete bevat minstens:
1° de vermelding van de huurdersverplichtingen die niet zijn nagekomen;
2° de vaststelling van de feiten die aanleiding geven tot het opleggen van de administratieve geldboete;
3° het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete en de elementen die in aanmerking zijn genomen om dat bedrag te bepalen;
4° de termijn waarbinnen de administratieve geldboete moet worden voldaan;
5° de vermelding van de mogelijkheid om de administratieve geldboete te betwisten en om te verzoeken om een kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling, vermeld in artikel 6.46 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, en de melding dat de huurder schriftelijk om een hoorzitting kan verzoeken als vermeld in artikel 6.46 van de voormelde codex;
6° de melding dat de huurder zich, in voorkomend geval, op de hoorzitting kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman of een huurdersbond of vertrouwenspersoon. In geval van een vertegenwoordiging door een huurdersbond of vertrouwenspersoon is een schriftelijk mandaat van de huurder nodig;
7° in voorkomend geval de melding van de termijn waarbinnen de huurdersverplichting alsnog moet zijn nagekomen. Die termijn mag maximaal één jaar zijn voor de huurdersverplichtingen, vermeld in artikel 6.20, eerste lid, 5° en 6°, van de voormelde codex.
De toezichthouder bepaalt, in voorkomend geval, de dag waarop de overtreder uitgenodigd wordt om zijn zaak mondeling te verdedigen. De toezichthouder maakt een verslag van de hoorzitting.
De beslissing over het verzoek, vermeld in artikel 6.46 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, in voorkomend geval met herziening van het bedrag, bevat minstens:
1° de vermelding van de huurdersverplichtingen die niet zijn nagekomen;
2° de vaststelling van de feiten die aanleiding geven tot het opleggen van de administratieve geldboete;
3° de beoordeling van de verweermiddelen van de huurder;
4° het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete en de elementen die in aanmerking zijn genomen om dat bedrag te bepalen;
5° de termijn waarbinnen de administratieve geldboete moet worden voldaan;
6° de beroepsmogelijkheid, vermeld in artikel 6.47 van de voormelde codex.
§3. Bij het vaststellen van het bedrag van de administratieve geldboete houdt de toezichthouder onder andere rekening met:
1° de ernst van de tekortkoming in de verplichtingen als huurder;
2° de weigering van begeleidingsmaatregelen die zijn aangeboden door de verhuurder;
3° de duur van het verzuim om te voldoen aan de verplichtingen als huurder;
4° het aantal aanmaningen dat de huurder heeft ontvangen met betrekking tot het verzuim in zijn verplichtingen als huurder;
5° de herhaling van tekortkomingen in de verplichtingen als huurder;
6° de samenloop van tekortkomingen in de verplichtingen als huurder;
7° verzachtende omstandigheden;
8° de voortdurende of tijdelijke, algehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de verplichtingen als huurder te voldoen.
§4. Het verzoekschrift om de administratieve geldboete te betwisten en om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de administratieve geldboete te vragen, vermeld in artikel 6.46 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt gericht aan de leidend ambtenaar van de entiteit waartoe de toezichthouders behoren. De leidend ambtenaar van de entiteit waartoe de toezichthouders behoren, wijst de toezichthouder aan die een beslissing neemt over het verzoek. De toezichthouder die een beslissing neemt over het verzoek, kan niet dezelfde toezichthouder zijn als de toezichthouder die de administratieve geldboete heeft opgelegd.
§5. De toezichthouder verklaart het verzoekschrift onontvankelijk als:
1° er geen verweermiddelen in het verzoekschrift worden vermeld;
2° de naam en het adres van de indiener niet zijn meegedeeld.
Art. 6.78. De leidend ambtenaar van de entiteit die bevoegd is voor het toezicht op het sociale huurstelsel wordt aangewezen als gemachtigde voor het viseren en uitvoerbaar verklaren van de dwangbevelen, vermeld in artikel 6.51, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Hij kan die bevoegdheid verder delegeren. Hij wijst ook de ambtenaren aan die belast zijn met de uitvaardiging van het dwangbevel.
Deel 13.
Art. 6.79.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/31, art. 57, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Boek 7. Slotbepalingen
Deel 1. Toekomstige wijziging van dit besluit
Art. 7.1. In artikel 5.155, §1, van dit besluit wordt het vierde lid vervangen door wat volgt:
Het bedrag van 320.000 euro, vermeld in het derde lid, wordt verhoogd met 15% als de woning gelegen is in een gemeente die is opgenomen in cluster 1 of cluster 2 van de lijst die is opgenomen in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd..
Deel 2. Wijzigingsbepalingen
Titel 1. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Wonen-Vlaanderen
Art. 7.2. In artikel 3, tweede lid, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Wonen-Vlaanderen, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2012, wordt de zinsnede opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010 tot vaststelling van de aanvullende voorwaarden en de procedure voor de erkenning als sociale huisvestingsmaatschappij en tot vaststelling van de procedure voor de beoordeling van de prestaties van sociale huisvestingsmaatschappijen vervangen door de zinsnede vermeld in boek 4, deel 1, titel 3, hoofdstuk 1, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Titel 2. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de declaratieve attestering van het bestaan, het niet-bestaan of het verval van het woonrecht in de zin van artikel 5.4.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Art. 7.3. In artikel 3, §2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de declaratieve attestering van het bestaan, het niet-bestaan of het verval van het woonrecht in de zin van artikel 5.4.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede binnen de termijnen van 36 respectievelijk 12 maanden, vermeld in artikel 12, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen wordt vervangen door de zinsnede conform het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° de zin De vrijstellingsregeling van artikel 12, § 2, van voormeld besluit van de Vlaamse Regering wordt hier buiten toepassing gelaten. wordt opgeheven.
Titel 3. Wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010
Art. 7.4. In artikel 1.1.1, §2, 99°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015, wordt de zinsnede het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren vervangen door de zinsnede boek 4, deel 1, titel 4, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Titel 4. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2012 betreffende de groepen van assistentiewoningen
Art. 7.5. In artikel 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2012 betreffende de groepen van assistentiewoningen wordt de zinsnede het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders gelijkgesteld met een huurovereenkomst als vermeld in artikel 1, 4°, van dat besluit vervangen door de zinsnede boek 5, deel 5, titel 1, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, gelijkgesteld met een huurovereenkomst als vermeld in artikel 5.163, eerste lid, 3°, van het voormelde besluit.
Titel 5. Wijzigingen van het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013
Art. 7.6. In artikel 1.1.0.0.1, eerste lid, van het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2017, wordt de zinsnede het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen vervangen door de zinsnede boek 3 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Art. 7.7. In artikel 3.1.0.0.2, eerste lid, 1° en 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2017, wordt de zinsnede artikel 15, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen vervangen door de zinsnede artikel 3.16, tweede lid, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Titel 6. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2018 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
Art. 7.8. In artikel 12, eerste lid, 2° en 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2018 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode wordt de zinsnede artikel 1, eerste lid, 28° bis, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelstel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode vervangen door de zinsnede artikel 1.2, eerste lid, 137°, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Art. 7.9. In artikel 13, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode vervangen door de zinsnede artikel 6.8 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Titel 7. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 ter uitvoering van het Vlaams Woninghuurdecreet
Art. 7.10. In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 ter uitvoering van het Vlaams Woninghuurdecreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin wordt de zinsnede bijlage 1 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen vervangen door de zinsnede bijlage 4 en 5 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021;
2° in punt 1° wordt de zinsnede categorie III vervangen door de zinsnede categorie II;
3° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: 2° gebreken van categorie III..
Deel 3. Opheffingsbepalingen
Art. 7.11. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1983 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de toelating wordt verstrekt aan de coöperatieve vennootschap Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen, tot het aangaan van leningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, 12 maart 2010, 9 september 2016 en 7 december 2018;
2° het besluit van de Vlaamse regering van 7 april 1998 houdende de afbakening van woonvernieuwings- en woningbouwgebieden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 juli 2000, 30 juni 2006, 24 februari 2017 en 28 juni 2019;
3° het besluit van de Vlaamse regering van 6 oktober 1998 betreffende het recht van voorkoop, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 houdende de voorwaarden waaronder kredietmaatschappijen erkend kunnen worden en ter bepaling van de kredietinstellingen erkend door de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 78 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017;
5° het besluit van de Vlaamse regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 29 november 2006 en bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 en 27 november 2015;
6° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 houdende de regeling inzake het beheer van de eigen middelen van de sociale huisvestingsmaatschappijen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van de kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds, ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019;
8° het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2006 houdende de regeling van de rechtsopvolging van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij naar aanleiding van de omvorming ervan tot het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en houdende de toewijzing van de goederen, de rechten en verplichtingen van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en van de afdeling Gesubsidieerde Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, wat het beleidsveld woonbeleid betreft, aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en aan het Vlaams Ministerie van Omgeving, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017;
9° het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019;
10° het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 houdende de erkenning en subsidiëring van huurdersorganisaties, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 februari 2020;
11° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019;
12° het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 2007 houdende de voorwaarden betreffende sociale leningen met Gewestwaarborg voor het bouwen, kopen, verbouwen of behouden van woningen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019;
13° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 houdende bepaling van de inwerkingtreding van het decreet van 7 juli 2006 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de versterking van het instrumentarium woonkwaliteitsbewaking en houdende bepaling van de in dat kader te verlenen bevoegdheden, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016;
14° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2020;
15° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2008 betreffende de verzekering gewaarborgd wonen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, 24 februari 2017 en 24 mei 2019;
16° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 houdende de facultatieve subsidiëring van sociale huisvestingsmaatschappijen voor de vervanging van oude individuele verwarmingstoestellen door hoogrendementskachels of door centrale verwarming met condenserende ketels, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010;
17° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 houdende de facultatieve subsidiëring van sociale huisvestingsmaatschappijen voor proefprojecten sociale passiefwoningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012;
18° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010 tot vaststelling van de aanvullende voorwaarden en de procedure voor de erkenning als sociale huisvestingsmaatschappij en tot vaststelling van de procedure voor de beoordeling van de prestaties van sociale huisvestingsmaatschappijen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017;
19° het Monitoringbesluit van 10 november 2011, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 februari 2017;
20° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2011 houdende de subsidiëring van sociale huisvestingsmaatschappijen voor uitgaven met betrekking tot rationeel energiegebruik en groene warmte, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 januari 2014, 2 oktober 2015, 23 december 2016 en 30 november 2018;
21° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 houdende de organisatie van het toezicht, vermeld in artikel 29bis van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 januari 2014, 15 juli 2016, 24 februari 2017 en 30 november 2018;
22° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2012 tot vaststelling van nadere regels voor de bijdragen van de sociale woonactoren in de financiering van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017;
23° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot bepaling van de nadere regeling met betrekking tot het Rollend Grondfonds, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018;
24° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2012 tot instelling van een tegemoetkoming voor kandidaat-huurders, het laatst gewijzigd bij het besluit van 24 mei 2019;
25° het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2012 houdende de erkennings- en subsidievoorwaarden voor de ondersteuningsstructuur voor de initiatieven ter bevordering van de positie van de kandidaat-huurders en huurders op de private huurmarkt en in de sociale huisvesting, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 december 2015, 24 februari 2017 en 14 februari 2020;
26° het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2020;
27° het Financieringsbesluit van 21 december 2012, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 2019;
28° het Fundingbesluit van de VMSW van 21 december 2012, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 9 september 2016 en 24 februari 2017;
29° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019;
30° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2020;
31° het besluit van de Vlaamse Regering van 18 oktober 2013 tot reglementering van de verhuring van bescheiden huurwoningen van sociale huisvestingsmaatschappijen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 en 10 mei 2019;
32° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 betreffende de vrijstelling van de adviesverplichting in de procedures ongeschikt-, onbewoonbaar- en overbewoondverklaring van een woning, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017;
33° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 tot bepaling van de nadere regels met betrekking tot de beheeraspecten van sociale huisvestingsmaatschappijen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010 tot vaststelling van de aanvullende voorwaarden en de procedure voor de erkenning als sociale huisvestingsmaatschappij en tot vaststelling van de procedure voor de beoordeling van de prestaties van sociale huisvestingsmaatschappijen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, 27 oktober 2017 en 10 mei 2019;
34° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 mei 2015 houdende installatie van het Vlaams Financieringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant;
35° het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 houdende de subsidiëring van de verwerving, de inrichting, de renovatie en de uitbreiding van terreinen voor woonwagenbewoners, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017 en 29 september 2017;
36° het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2016 houdende de financiering van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 en 17 mei 2019;
37° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2017 tot vaststelling van nadere regels voor de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de specifieke inhaalbeweging, vermeld in artikel 4.1.4, § 2, derde lid, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
38° het Procedurebesluit Wonen van 14 juli 2017, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019;
39° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017 tot betoelaging van de eventuele nadelige financiële gevolgen voor een sociale huisvestingsmaatschappij, ten gevolge van een herstructurering en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering over de werking en financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van het decreet van 28 april 2017 houdende de invoering van begeleidende maatregelen ter bevordering van de performante werking van de sociale woonorganisaties, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2020;
40° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2018 over het lokaal woonbeleid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019;
41° het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 tot instelling van een huurwaarborglening, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 mei 2019 en 24 mei 2019;
42° het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie of verbetering van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning;
43° het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een aanpassingspremie voor woningen;
44° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 tot uitvoering van diverse bepalingen van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en tot versterking van de SVK-werking, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 februari 2020;
45° het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2019 tot instelling van een tegemoetkoming aan het OCMW ter bestrijding van uithuiszettingen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2020;
46° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019 betreffende het sociaal beheer van woningen;
47° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 houdende de erkenning en subsidiëring van verhuurdersorganisaties, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 februari 2020;
48° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019 betreffende de woningkwaliteitsbewaking;
49° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2020 tot vaststelling van de wijziging van de bouwtechnische en conceptuele richtlijnen voor de realisatie en instandhouding van sociale woningen en voor de infrastructuuraanleg voor sociale woonprojecten.
Deel 4. Overgangsbepalingen
Art. 7.12. Met ingang van 1 januari 2021 is de afgifte van een conformiteitsattest als vermeld in boek 3, deel 4, of een besluit over de ongeschikt-, onbewoonbaar- of overbewoondverklaring als vermeld in boek 3, deel 6, alleen geldig als het gebaseerd is op een conformiteitsonderzoek als vermeld in boek 3, deel 3, dat vanaf 1 januari 2021 is uitgevoerd.
Art. 7.13.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 206, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.14. Voor sociale kavels en middelgrote kavels waarvoor de vergunning is aangevraagd voor 15 december 2013, gelden de oppervlaktenormen voor sociale kavels en middelgrote kavels, vermeld in artikel 5 en 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht voor 15 december 2013.
Art. 7.15. Als een middelgrote koopwoning vóór 24 april 2017 opgenomen is in een voorontwerp dat gunstig geadviseerd is door de VMSW, overeenkomstig het Procedurebesluit van 25 oktober 2013, blijven artikel 3, §4 en §6, artikel 7, 8, artikel 1 tot en met 4 van bijlage IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 24 april 2017, van toepassing.
Als een middelgrote kavel vóór 24 april 2017 opgenomen is in een ontwerp van verkavelingsplan waarbij de aanvraag van de verkavelingsvergunning al is ingediend, blijven artikel 3, §4 en §6, artikel 7, artikel 1 tot en met 4 van bijlage IV, hoofdstuk 4 van bijlage V en hoofdstuk 3 van bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in het eerste lid, zoals van kracht vóór 24 april 2017, van toepassing.
Voor de personen die met toepassing van het eerste lid een sociale koopwoning of sociale kavel krijgen toegewezen, geldt de onroerende eigendomsvoorwaarde voor het in aanmerking komen voor een sociale lening, vermeld in artikel 5.124 van dit besluit, niet.
Art. 7.16.De huurder die op 24 april 2017 voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 43 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 24 april 2017, kan zijn aankooprecht uitoefenen tot en met 31 december 2021.
Als de huurder de woning wil aankopen, meldt hij dat aan de [1 woonmaatschappij]1 vóór de datum, vermeld in het eerste lid. Met de melding wordt alleen rekening gehouden als de melding wordt gedaan met een beveiligde zending als vermeld in artikel 5.216, eerste lid, 1°, van dit besluit, of op elektronische wijze, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert.
Voor de verkopen die plaatsvinden met toepassing van dit artikel, gelden artikel 43 van het voormelde decreet, zoals van kracht vóór 24 april 2017, artikel 9 en 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode en hoofdstuk III van bijlage III van het voormelde besluit, zoals van kracht vóór 24 april 2017.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 207, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.17. Hoofdstuk 2 en 3 van bijlage V en hoofdstuk 1 en 2 van bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 24 april 2017, blijven van toepassing op:
1° de eenzijdige beloften van aankoop van sociale koopwoningen, sociale kavels en de onderhandse verkoopovereenkomsten van sociale huurwoningen die zijn gesloten vóór 24 april 2017;
2° de authentieke verkoopakten van sociale koopwoningen, sociale kavels en sociale huurwoningen die zijn gesloten vóór 24 april 2017;
3° de eenzijdige beloften van aankoop en de authentieke verkoopakten van sociale koopwoningen en sociale kavels die zijn gesloten na 24 april 2017, waarvoor een subsidie is verleend krachtens:
a) artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;
b) artikel 38, §1, eerste lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het decreet van 19 december 2014 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015;
c) hoofdstuk II of III van titel VI van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het decreet van 19 december 2014 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015;
d) artikel 80 van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd bij de wet van 2 juli 1971, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van artikel 103, §1, 6°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
e) artikel 94 en 95 van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd bij de wet van 2 juli 1971, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van artikel 103, § 1, 6°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.
Artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan, zoals van kracht vóór 24 april 2017, blijft van toepassing op de leningen die worden gesloten voor sociale koopwoningen die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
1° de eenzijdige beloften van aankoop zijn gesloten vóór 24 april 2017;
2° de eenzijdige beloften van aankoop en de authentieke verkoopakten zijn gesloten na 24 april 2017, waarvoor een subsidie werd verleend krachtens:
a) artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;
b) artikel 69 tot en met 71 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van het decreet van 19 december 2014 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015;
c) artikel 80 van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd bij de wet van 2 juli 1971, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van artikel 103, §1, 6°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
d) artikel 94 en 95 van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd bij de wet van 2 juli 1971, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van artikel 103, § 1, 6°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
3° de eenzijdige beloften van aankoop en de authentieke verkoopakten zijn gesloten na 24 april 2017, en ze kwamen in aanmerking voor een subsidie krachtens 91, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 19 december 2014 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015, zoals gewijzigd bij het decreet van 14 oktober 2016.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op woningen die na de uitoefening van een recht van wederinkoop opnieuw te koop worden aangeboden.
Art. 7.18.Voor de koper van een sociale koopwoning of een sociale kavel als vermeld in artikel 7.17, eerste lid, van dit besluit, of, bij het overlijden van de koper, een van de erfgenamen die een zakelijk recht om de woning te bewonen, heeft geërfd, gelden de verbintenissen, vermeld in artikel 1 en 2 van [1 bijlage 24]1, die bij dit besluit is gevoegd.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 208, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.19.Voor de kandidaat-kopers die zijn ingeschreven vóór 1 september 2019, gelden de onroerende bezitsvoorwaarden voor de toewijzing van een sociale koopwoning of een sociale kavel, vermeld in artikel 3, §1, eerste en tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 1 september 2019, nog gedurende een jaar na 1 september 2019. Als de koper daarvoor gegronde redenen kan aanvoeren, kan hij de verkoper verzoeken om de termijn van een jaar te verlengen.
Voor de kandidaat-kopers die zijn ingeschreven vóór 1 september 2019, en voor wie de uitzonderingen, vermeld in artikel 3, §6, eerste lid, 1°, 4° en 5° van het besluit, vermeld in het eerste lid, zoals van kracht vóór 1 september 2019, zijn toegepast, blijven de uitzonderingen ook gelden bij de toewijzing van de sociale koopwoning of sociale kavel. De kandidaat-kopers moeten in dat geval de woning of het perceel, bestemd voor woningbouw, waarvoor de uitzondering gold, verkopen op de vrije markt of aan een [1 woonmaatschappij]1 binnen een jaar vanaf de datum waarop de aankoopakte verleden is.
Voor de kandidaat-kopers die zijn ingeschreven vóór 1 september 2019, en voor wie de verhoogde inkomensgrenzen, vermeld in artikel 3, §1, tweede lid, van het besluit, vermeld in het eerste lid, zoals van kracht vóór 1 september 2019, zijn toegepast, blijven die verhoogde inkomensgrenzen ook gelden bij de toewijzing van de sociale koopwoning of sociale kavel.
Voor de personen die met toepassing van het eerste, tweede of derde lid een sociale koopwoning of sociale kavel krijgen toegewezen, geldt de onroerende eigendomsvoorwaarde voor het in aanmerking komen voor een sociale lening, vermeld in artikel 5.124 van dit besluit niet.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 209, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.19/1.[1 Ontleners kunnen de leningen die de VMSW heeft toegekend op basis van reglementeringen die voorafgingen aan de invoering van het Algemeen reglement van de leningen 12/2007, dat is goedgekeurd door de Vlaamse Regering bij beslissing van 1 februari 2008, vrijwillig vervroegd terugbetalen op voorwaarde dat ze de bijkomende kosten en de wederbeleggingsvergoeding of het financiële verlies van de VMSW vergoeden. De wederbeleggingsvergoeding of het financiële verlies wordt berekend conform artikel 4.67 van dit besluit, waarbij in afwijking van artikel 4.67, vijfde lid, van dit besluit, het maximum van zes maanden interest, vermeld in het voormelde vijfde lid, niet van toepassing is.
Voor de leningen die op basis van het Algemeen reglement van de leningen 12/2007, dat is goedgekeurd door de Vlaamse Regering bij beslissing van 1 februari 2008, en de versies die daarop volgden, zijn toegekend, blijven de bepalingen gelden zoals van toepassing vóór de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 september 2020 tot vaststelling van het algemeen reglement van de leningen van de VMSW, tot bepaling van de voorwaarden waaronder leningen kunnen worden verstrekt aan sociale verhuurkantoren en sociale huisvestingsmaatschappijen voor de tijdelijke opvang van liquiditeitstekorten en tot wijziging van diverse besluiten met betrekking tot het woonbeleid.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-25/11, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 7.20.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 210, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.21.
<Opgeheven bij BVR 2021-12-17/61, art. 210, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.22. Met behoud van de toepassing van artikel 5.31 wordt de tegemoetkoming van het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen, vermeld in artikel 5.16 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, aan het OCMW, vermeld in artikel 5.33, §1, alleen verstrekt als de huurder een huurachterstal heeft van minstens twee maanden, die is ontstaan vanaf 1 april 2020.
Art. 7.23. Voor de verhuurders die vóór 1 juni 2020 het Fonds op de hoogte hebben gebracht van de inleiding van een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens huurachterstal en tot uithuiszetting, conform artikel 7, eerste lid, punt 3° van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 oktober 2013 houdende instelling van een tegemoetkoming van het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen, zoals van kracht op de dag vóór 1 juni 2020, blijven de bepalingen van dat besluit van toepassing.
Art. 7.24.
<Opgeheven bij BVR 2020-10-23/07, art. 63, 002; Inwerkingtreding : 03-11-2020>
Art. 7.25. Ter uitvoering van artikel 5.26, §2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 kan de minister binnen de perken van de daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten de kosten van de aanleg of de aanpassing van wooninfrastructuur, in het bijzonder van de verrichtingen, vermeld in artikel 5.57, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van dit besluit, geheel of gedeeltelijk ten laste nemen, of voor die verrichtingen subsidies toekennen aan een OCMW of een vereniging zonder winstoogmerk als er serviceflats worden opgericht in het kader van een onroerende leasingovereenkomst tussen Serviceflats Invest nv en het OCMW of de vereniging zonder winstoogmerk. De minister stelt de subsidies ter beschikking van de VMSW. De VMSW geeft de subsidies door aan de initiatiefnemers of betaalt daarmee de tenlastenemingen.
Artikel 5.58 tot en met 5.67 is van overeenkomstige toepassing op de verrichtingen, vermeld in het eerste lid, met dien verstande dat met sociale woningen telkens serviceflats worden bedoeld.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, vervalt zodra Serviceflats Invest nv de in de Algemene Overeenkomst opgenomen doelstelling om 2000 serviceflats te realiseren, heeft bereikt.
Art. 7.26. Als voor een verrichting als vermeld in artikel 5.57, eerste lid, of voor de bouw, renovatie, verbetering of aanpassing van sociale huurwoningen voor 1 januari 2013 een belofte van tenlasteneming of een belofte van subsidie is verleend krachtens hoofdstuk IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 houdende de procedure voor de planning, de vaststelling en de goedkeuring van de uitvoeringsprogramma's in het kader van de planmatige realisatie van sociale woonprojecten en houdende de financiering van verrichtingen in het kader van sociale woonprojecten, blijft de regeling die van toepassing was voor de voormelde datum, van toepassing op die verrichting.
Als voor de bouw, renovatie, verbetering of aanpassing van sociale huurwoningen voor 1 januari 2013 een belofte van subsidie is verleend of een uitdrukkelijke instemming is gegeven om de gunningsprocedure op te starten, blijft de regeling die van toepassing was voor de voormelde datum, van toepassing op die verrichting.
Art. 7.27.Voor de verwerving van onroerende goederen als vermeld in artikel 5.37, §1, eerste lid, 1°, wordt geen tussenkomst in de leningslast toegekend als vermeld in artikel 5.44, §3, als de datum van de [1 akte van de initiële verwerving door een sociale huisvestingsmaatschappij als vermeld in artikel 5.75/1, eerste lid, 1°,]1 dateert van voor 1 januari 2008. In dat geval is artikel 5.42 ook niet van toepassing.
In afwijking van het eerste lid wordt voor verwervingen die hebben plaatsgevonden na 1 januari 2006 en waarvoor een ontvankelijke subsidieaanvraag is ingediend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1996 betreffende het grond- en pandenbeleid voor huisvestingsdoeleinden in woonkernen, ter uitvoering van de artikelen 94 en 95 van de Huisvestingscode, en waarvoor op 1 januari 2008 nog geen belofte van subsidie was gegeven, wel een tussenkomst in de leningslast toegekend als vermeld in artikel 5.44, §3, van dit besluit. In dat geval is artikel 5.42 van toepassing.
Artikel 5.44, §1, derde lid, is van toepassing op verwervingen waarvoor een bulletlening als vermeld in artikel 10, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten, is verstrekt die op 1 januari 2013 nog niet is omgezet naar een renteloze lening als vermeld in artikel 10, eerste lid, van dat besluit. In dat geval is artikel 5.42 van toepassing.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 116, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
Art. 7.28. Als vóór 1 januari 2015 een tussenkomst in de prefinanciering van een verwerving is verleend, blijft in afwijking van artikel 5.46 de regeling die van toepassing was voor de voormelde datum, van toepassing.
Art. 7.29.De algemene werkings- en onderhoudskosten, vermeld in artikel 5.77, §3, zijn voor 2011 tot en met [1 2023]1, per sociale huurwoning, forfaitair vastgesteld op:
1° 1000 euro voor een appartement;
2° 860 euro voor een eengezinswoning of een duplex.
Voor structurele leegstand in de periode, vermeld in het eerste lid, worden geen algemene werkings- en onderhoudskosten vastgesteld.
Voor de toepassing in het referentiejaar worden de bedragen, vermeld in het eerste lid, aangepast aan de gezondheidsindex van de maand juni van dat jaar, met als basis de gezondheidsindex 102,15 van 2005. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 10 euro.
[2 In dit artikel wordt verstaan onder:
1° appartement: woning in een gebouw waarin zich minimaal twee woningen in verschillende bouwlagen boven elkaar bevinden, die geen duplex is;
2° duplex: woning in een gebouw waarin zich twee woningen in verschillende bouwlagen boven elkaar bevinden, waarvan iedere woning toegankelijk is via een gescheiden ingang of trap die uitkomtop het openbare domein op het gelijkvloerse niveau.]2
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 211, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 117, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 7.30. Bij de opmaak van de begroting van het Vlaamse Gewest voor de periode 2012 tot en met 2020 hanteert de Vlaamse Regering de tabel met investeringsvolumes voor verrichtingen die bedoeld zijn om sociale huurwoningen ter beschikking te stellen, die als bijlage 28 bij dit besluit is gevoegd.
Art. 7.31. In afwijking van artikel 5.52, §2, eerste en vierde lid, van dit besluit kunnen subsidies voor renovatiewerkzaamheden en vervangingsbouw die na 1 januari 2016 en vóór 23 december 2016 besteld zijn, in geval van te gunnen werkzaamheden, of gestart zijn, nog aangevraagd worden na de bestelling of tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. De subsidiebedragen, vermeld in artikel 5.50, §4, moeten worden aangevraagd vóór de werkzaamheden voltooid zijn.
Art. 7.32. In afwijking van artikel 5.52, §2, eerste en vierde lid, van dit besluit kan de subsidie voor de maatregel, vermeld in artikel 5.49, eerste lid, 17°, voor renovatiewerkzaamheden en vervangingsbouw die na 1 januari 2016 en vóór 1 januari 2020, besteld zijn, in geval van te gunnen werkzaamheden, of gestart zijn, nog aangevraagd worden na de bestelling of tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Het subsidiebedrag, vermeld in artikel 5.50, §4, 16°, moet worden aangevraagd vóór de werkzaamheden voltooid zijn.
Art. 7.33. Voor geldbeleggingen die zijn aangegaan voor 16 februari 2013, blijft artikel 4, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 houdende de voorwaarden waaronder kredietmaatschappijen erkend kunnen worden en ter bepaling van de kredietinstellingen erkend door de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 78 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht op 15 februari 2013, van toepassing.
Art. 7.34. Voor de leningen die het VWF verstrekt en waarvan het voorschot op de dossierkosten bij het aangaan van de lening door de kredietgever of door de instantie die de leningen lokaal aanbiedt, wordt ontvangen voor 1 januari 2014, blijft het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van de kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds gelden, zoals van kracht voor 1 januari 2014.
Voor de leningen die de VMSW verstrekt en waarvan het voorschot op de dossierkosten bij het aangaan van de lening door de kredietgever of door de instantie die de leningen lokaal aanbiedt, wordt ontvangen voor 1 januari 2014, blijft het besluit van de Vlaamse Regering van 11 mei 1999 houdende de voorwaarden betreffende het toestaan van leningen aan particulieren door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode van toepassing.
Art. 7.35. Zolang de Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, na mededeling aan de Vlaamse Regering, de berekeningsmethode voor de solvabiliteit, vermeld in artikel 5.125 van dit besluit, nog niet hebben bepaald, is het ministerieel besluit van 30 januari 2014 houdende de bepaling van de inkomsten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het maandelijkse netto-inkomen en de vaststelling van de methodiek met betrekking tot het solvabiliteitsonderzoek van toepassing.
Art. 7.36. In dit artikel wordt verstaan onder besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen kunnen toestaan.
Voor de leningen die de kredietgever heeft verstrekt en de aanvragen waarvan het voorschot op de dossierkosten bij het aangaan van de lening door de kredietgever of door de instantie die de lening lokaal aanbiedt, werd ontvangen vóór 1 september 2019, blijven de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 gelden, zoals van toepassing vóór 1 september 2019, met dien verstande dat in afwijking daarvan artikel 5.128, tweede lid, artikel 5.129, §2, eerste lid, artikel 5.131, tweede lid, en artikel 5.133 van dit besluit van toepassing zijn.
In afwijking van het tweede lid, kan voor de leningen die op 1 september 2019 bij een herziening al een korting op de rentevoet hebben gekregen of in aanmerking kwamen voor een korting conform artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, zoals van kracht vóór 1 september 2019, bij de volgende herziening de rentevoet vastgelegd worden voor de resterende looptijd van de lening aan de referentierentevoet die van toepassing is op de datum van de herziening, verhoogd met 1 procentpunt. Die rentevoet mag niet lager zijn dan 2%. Er kan geen korting op de rentevoet worden toegestaan als de ontlener een betalingsachterstand heeft opgelopen of als de woning waarop de lening betrekking heeft, niet persoonlijk wordt bewoond door een van de ontleners. De kredietgever rekent bij het toestaan van die korting geen vergoeding of dossierkosten aan.
Art. 7.37. Het bedrag van 12.394,68 euro, vermeld in artikel 8, §2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 1991 tot instelling van individuele huursubsidies en een installatiepremie bij het betrekken van een gezonde of aangepaste huurwoning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 juni 1992, 16 mei 1995 en 30 juni 2006, wordt voor de toepassing van een verlenging of een herberekening als vermeld in artikel 8, §1, eerste lid, of §4, eerste lid, van het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 1991, gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer, 104,32 van oktober 2006. Het wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober die voorafgaat aan de aanpassing.
Art. 7.38. Voor de tegemoetkomingen die tussen 1 mei 2007 en 30 april 2014 zijn aangevraagd, waarbij de huurder op de aanvraagdatum ten minste 65 jaar oud was of erkend was al een persoon met een handicap, en waarbij de in huur genomen woning voldoet aan de mobiliteitscriteria, vermeld in artikel 4, §2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders, wordt de aanpassing van de bedragen van de tegemoetkoming, zoals vermeld in artikel 1, §2, tweede lid, van het voormelde besluit, zoals van kracht voor 1 mei 2014, gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 119,87 van oktober 2012, en toegepast op het bedrag van 115 euro, vermeld in het ministerieel besluit van 29 maart 2013 tot aanpassing van de tegemoetkoming in de huurprijs aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer.
Art. 7.39. Het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders, zoals van kracht voor 1 mei 2019, blijft van toepassing op de aanvragen van een tegemoetkoming die worden verleend aan de huurders die op de aanvraagdatum ten minste 65 jaar oud zijn of erkend zijn als persoon met een handicap en van wie de aanvraag werd ingediend voor 1 mei 2014 en van wie de in huur genomen woning voldoet aan de mobiliteitscriteria vermeld in artikel 4, §2 van het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007, zoals van kracht voor 1 mei 2019.
Art. 7.40.De huurders die een woning huren van een [1 woonmaatschappij]1 en voor de inwerkingtreding van dit besluit een tegemoetkoming ontvangen conform het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2012 tot instelling van een tegemoetkoming voor kandidaat-huurders, worden vanaf 1 mei 2020 geacht aanvrager te zijn van een tegemoetkoming conform het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit, en ontvangen vanaf 1 mei 2020 de tegemoetkoming in de huurprijs conform hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit. De tegemoetkoming wordt berekend op basis van de gegevens vermeld in artikel 5, vierde en tiende lid van het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2012, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit, waarmee rekening werd gehouden bij de laatste berekening van de tegemoetkoming conform het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2012, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit, en dit tot de eerste herberekening conform artikel 12, tweede en derde lid, van het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit, of conform artikel 5.174, tweede en derde lid, van dit besluit.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 212, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 7.41. Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 oktober 2015 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning, blijft gelden zoals het van kracht was voor 1 februari 2019 voor de tweede aanvragen van aanvragers die al een eerste aanvraag hebben gedaan conform het voormelde besluit van 30 oktober 2015 voor 1 februari 2019.
Art. 7.42. Het ministerieel besluit van 1 december 2015 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 oktober 2015 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning blijft gelden zoals het van kracht was voor 1 februari 2019 voor de tweede aanvragen van aanvragers die al een eerste aanvraag hebben gedaan conform het voormelde besluit van 30 oktober 2015 voor 1 februari 2019.
Art. 7.43. De tegemoetkomingen die zijn toegekend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie of verbetering van een bestaande woning of bij de realisatie van een nieuwe woning, worden geacht te zijn toegekend conform boek 5, deel 5, titel 3, hoofdstuk 1, van dit besluit.
Art. 7.44. De tegemoetkomingen die zijn toegekend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2018 tot instelling van een aanpassingspremie voor woningen, worden geacht te zijn toegekend conform boek 5, deel 5, titel 3, hoofdstuk 2, van dit besluit.
Art. 7.45. Het besluit van 18 oktober 2013 tot reglementering van de verhuring van bescheiden huurwoningen van sociale huisvestingsmaatschappijen, zoals van kracht voor 1 januari 2020, blijft van toepassing op de bescheiden huurovereenkomsten die voor 1 januari 2020 zijn gesloten.
Art. 7.46.In de huurovereenkomsten die onder de toepassing van boek 6 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 vallen en die zijn gesloten vóór 1 januari 2020, wordt de basishuurprijs op 1 januari 2020 vervangen door de op dat ogenblik geldende marktwaarde van de woning. De patrimoniumkorting en de minimale huurprijs worden op die datum ook vervangen door de bedragen die in overeenstemming zijn met de nieuwe basishuurprijs en de energiecorrectie wordt toegepast.
[1 Voor sociale huurders die een financieel voordeel genieten door het gebruik van een fotovoltaïsch zonne-energiesysteem, blijft artikel 6.60, zoals van kracht voor 1 maart 2021, van toepassing zolang de mechanische meter niet vervangen is door een digitale meter voor elektriciteit.
Om de productieopbrengst te volgen van installaties als vermeld in artikel 6.25, eerste lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, die vóór 10 juni 2022 in gebruik genomen zijn, plaatst de verhuurder voor de woningen uitgerust met een digitale meter binnen drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2022 tot wijziging van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, wat betreft de tegemoetkoming voor te renoveren of te verbeteren bestaande woningen of voor te realiseren nieuwe woningen, de financiële aspecten van kamerwoningen, hernieuwbare energie, onderbezetting, huurprijsberekening en groepsgebouw, een productiemeter als vermeld in artikel 6.25, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Voor de woningen uitgerust met een mechanische meter plaatst de verhuurder een productiemeter als vermeld in artikel 6.25, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, binnen drie maanden na installatie van de digitale meter.
Als de verhuurder technisch niet in staat is om het zelfverbruik van energie, vermeld in artikel 6.60, § 1, eerste [2 ...]2 lid, vast te stellen op basis van artikel 6.60, § 3, kan, in afwijking van artikel 6.60, § 3, het zelfverbruik van energie tot uiterlijk 31 december 2023, forfaitair als volgt worden vastgesteld :
1° voor het eerste jaarkwartaal, 49 kWh, verhoogd met 10 kWh per persoon die in de woning zijn hoofdverblijfplaats heeft;
2° voor het tweede jaarkwartaal, 153 kWh, verhoogd met 31 kWh per persoon die in de woning zijn hoofdverblijfplaats heeft;
3° voor het derde jaarkwartaal, 137 kWh, verhoogd met 27 kWh per persoon die in de woning zijn hoofdverblijfplaats heeft;
4° voor het vierde jaarkwartaal, 36 kWh, verhoogd met 7 kWh per persoon die in de woning zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Als de verhuurder technisch niet in staat is om het zelfverbruik van energie, vermeld in artikel 6.60, § 1, eerste [2 ...]2 lid, per kwartaal vast te stellen, maar wel op jaarbasis, kan, in afwijking van artikel 6.60, § 3, het zelfverbruik van energie tot uiterlijk 31 december 2023, forfaitair als volgt worden vastgesteld :
1° voor het eerste jaarkwartaal, [2 13,01%]2 van het zelfverbruik van energie op jaarbasis;
2° voor het tweede jaarkwartaal, [2 40,74%]2 van het zelfverbruik van energie op jaarbasis;
3° voor het derde jaarkwartaal, [2 36,63%]2 van het zelfverbruik van energie op jaarbasis;
4° voor het vierde jaarkwartaal [2 9,62%]2 van het zelfverbruik van energie op jaarbasis.
[3 In afwijking van artikel 6.60, § 2, kan de verhuurder de opbrengst van de geïnjecteerde stroom forfaitair vaststellen als de huurder zich als netgebruiker registreert of blijft registreren op het injectiepunt. De opbrengst wordt op de volgende wijze berekend:
1° als de verhuurder de productieopbrengst op kwartaalbasis kent, het verschil op kwartaalbasis tussen de productieopbrengst van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem en het aandeel zelfverbruik van energie, vermeld in het vierde lid, vermenigvuldigd met de gemiddelde terugleververgoeding voor een enkelvoudige meter, uitgedrukt in cent per kWh, voor de periode in kwestie;
2° als de verhuurder de productieopbrengst van het fotovoltaïsch zonne-energiesysteem op jaarbasis kent, het verschil op kwartaalbasis tussen de jaarlijkse productieopbrengst van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem, verdeeld per jaarkwartaal op basis van de percentages vermeld in het vijfde lid, en het aandeel zelfverbruik van energie, vermeld in het vierde lid, vermenigvuldigd met de gemiddelde terugleververgoeding voor een enkelvoudige meter, uitgedrukt in cent per kWh, voor de periode in kwestie.
Het agentschap stelt de gemiddelde terugleververgoeding vermeld in het zesde lid, op kwartaalbasis vast.]3
Als de huurder op het moment van de berekening van de vergoeding de woning minder dan een jaar heeft bewoond, wordt in de gevallen, vermeld in het [2 [3 vierde, het vijfde en het zesde]3]2 lid, de verdeling pro rata aangepast.]1
----------
(1)<BVR 2022-12-23/39, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
(2)<BVR 2024-04-26/48, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(3)<BVR 2024-04-26/48, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art. 7.47.De bestaande huurovereenkomsten buiten het sociale huurstelsel die niet in overeenstemming zijn met artikel 6.71 tot en met [1 6.75]1, worden zodra de contractuele verbintenissen dat toelaten, beëindigd of aangepast aan artikel 6.71 tot en met [1 6.75]1.
Als het aantal woningen dat buiten het sociale huurstelsel wordt verhuurd, meer dan 1% bedraagt van het patrimonium van de verhuurder, wordt dat aandeel afgebouwd tot 1%.
In afwijking van het tweede lid en van artikel [1 6.75]1, kunnen er nog bijkomende verhuringen buiten het sociale huurstelsel op basis van artikel 6.71, [1 § 1]1, worden aangevat, op voorwaarde dat:
1° de bouw van de woningen voor 12 januari 2009 is aangevangen;
2° er een schriftelijke overeenkomst bestond voor 12 januari 2009 met een externe partij die de gebouwen in huur zal nemen om ze verder te verhuren aan de bijzondere doelgroep.
In afwijking van het eerste en het tweede lid en van artikel [1 6.75]1, kunnen woningen die op 12 januari 2009 buiten het sociale huurstelsel verhuurd worden en die niet bewoond worden, maar voor een ander doeleinde worden gebruikt en die zonder belangrijke investeringen ook niet meer inzetbaar zijn als bewoonbare woning, bij de beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw buiten het sociale huurstelsel verhuurd worden. Als huurprijs voor die woningen geldt de marktwaarde, vermeld in 6.46. De huurprijs wordt geïndexeerd conform artikel 34 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 58, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 7.48.§1. [1 ...]1
De persoon die op 1 januari 2020 door de minister erkend is als persoon ten laste conform artikel 1, eerste lid, 22°, a), 2), en b), 2), van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht voor 1 januari 2020, blijft als persoon ten laste erkend zolang de door de minister gestelde voorwaarden vervuld zijn.
§2. [1 ...]1
De referentiehuurder of zijn wettelijke of feitelijke partner die op 1 maart 2017 een sociale huurwoning huurt, en die een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, gedeeltelijk in volle eigendom heeft, treedt uit onverdeeldheid binnen een jaar. Als de referentiehuurder of zijn wettelijke of feitelijke partner op 1 maart 2017 een zaakvoerder, bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap is waarin hij of zijn wettelijke of feitelijke partner een woning of een perceel, bestemd voor woningbouw, heeft ingebracht, moet hij binnen een jaar voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6.12, eerste lid, 5°, van dit besluit.
Als de huurder daarvoor gegronde redenen aanvoert, kan hij de verhuurder verzoeken om de termijn van een jaar, vermeld in het [1 eerste]1 lid, te verlengen.
Voor de persoon die op 1 januari 2020 een sociale huurwoning huurt, blijven de voorwaarden wat betreft het onroerende bezit, vermeld in artikel 3, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht voor 1 januari 2020, gelden voor rechtsfeiten die zich hebben voorgedaan of rechtshandelingen die hij heeft gesteld vóór 1 januari 2020.
Voor [2 verhuurder]2 is de verplichting, vermeld in artikel 6.36, niet van toepassing op de onderhuurovereenkomsten die zijn gesloten vóór 1 januari 2020.
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 59,1°-59,3°, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 59,4°, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 7.49.In afwijking van artikel 6.27 [1 ...]1, moet voor de samenwerkingsprojecten tussen een of meer welzijnsactoren en een huisvestingsactor geen toewijzingsreglement worden opgemaakt voor de toewijzing met voorrang aan een specifieke doelgroep. De samenwerkingsovereenkomsten moeten gesloten zijn voor 1 januari 2008 en de projecten moeten gesubsidieerd zijn door een gemeente of een provincie of gerealiseerd zijn met een kosteloze inbreng van een onroerend goed door een welzijnsactor.
----------
(1)<BVR 2022-11-10/07, art. 118, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
Art. 7.50. §1. In afwachting van de inwerkingtreding van boek 6, deel 9, titel 3, van dit besluit, is voor een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW en een welzijnsvereniging de waarborgregeling, vermeld in artikel 37 van het Vlaams Woninghuurdecreet van 9 november 2018 van toepassing. De basis voor de berekening van de waarborgsom is de normale huurwaarde, vermeld in artikel 1, 16°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 en 1 oktober 1996.
§2. De verhuurder kan, in afwijking van paragraaf 1, beslissen dat de waarborg in zijn handen wordt gestort. Als de verhuurder die keuze maakt, wordt dat opgenomen in het interne huurreglement.
In dat geval bedraagt de waarborg maximaal twee maanden de normale huurwaarde, vermeld in paragraaf 1, met een beperking tot 800 euro. De waarborg wordt verhoogd met de in de loop van de huurovereenkomst gekapitaliseerde intresten tegen een intrestvoet die minimaal gelijk is aan de creditrentevoet, vermeld in artikel 4.36, vierde lid. De verhuurder kan bij de beëindiging van de huurovereenkomst, van rechtswege van de gestelde waarborg, vermeld in het eerste lid, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten, alle sommen afhouden die hem door de huurder verschuldigd zijn. De sommen die overblijven na het beëindigen van de huurovereenkomst en het ontruimen van de woning, en na de verrekening van alle aan de verhuurder verschuldigde bedragen, worden aan de rechthebbende terugbetaald.
De verhuurder bezorgt aan de huurder een gedetailleerd overzicht van de afgehouden bedragen, evenals de nodige bewijsstukken.
De huurder kan de verhuurder jaarlijks vragen om een overzicht te geven van de door de huurder gestelde waarborg, vermeld in het eerste lid, verhoogd met de gekapitaliseerde intresten. De huurder moet die aanvraag schriftelijk richten tot de verhuurder.
§3. In afwijking van paragraaf 1 kan een verhuurder instemmen met een gespreide betaling van de waarborg met maandelijkse afbetalingen volgens de voorwaarden die de verhuurder bepaalt. Eenmaal het bedrag van de waarborg volledig is samengesteld, wordt dit bedrag op een geïndividualiseerde rekening van de huurder geplaatst. De waarborg brengt vanaf dat moment in hoofde van de huurder intresten op.
§ 4. De waarborg, vermeld in paragraaf 1, 2 en 3, kan worden vervangen door:
1° een schriftelijke garantie van het bevoegde OCMW, in afwachting van een eenmalige doorstorting door het OCMW van het volledige bedrag, binnen achttien maanden na de ondertekening van de overeenkomst;
2° een schriftelijke borgstelling van het bevoegde OCMW.
§ 5. In afwachting van de inwerkingtreding van boek 6, deel 9, titel 3, van dit besluit gelden voor het VWF paragraaf 1 tot en met 4, met dien verstande dat met de normale huurwaarde de contractueel vastgestelde huurprijs wordt bedoeld.
Art. 7.51.§1. In afwachting van de inwerkingtreding van artikel 6.46 tot en met 6.55, van dit besluit, is voor een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW en een welzijnsvereniging, de huurprijsberekening, vermeld in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 en 1 oktober 1996, van toepassing. De huurprijs wordt berekend op basis van het referentie-inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden, met uitzondering van het referentie-inkomen van een persoon die een persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b), van dit besluit. Het referentie-inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, is vrijgesteld voor de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, §1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat aan de vaststelling van het referentie-inkomen voorafgaat. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het referentie-inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het referentie-inkomen van dat familielid. Bij de vaststelling van het referentie-inkomen waarop de huurprijs wordt berekend, wordt de indexatie, vermeld in artikel 6.2, derde lid, van dit besluit, niet toegepast.
In afwijking van het eerste lid is de huurprijsberekening, vermeld in het eerste lid, niet van toepassing op de sociale huurwoningen waarvoor krachtens artikel 94 of 96, § 3, van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd door de wet van 2 juli 1971, of krachtens artikel 70 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 1 januari 2015, of artikel 72, eerste lid, 1°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 21 juli 2013, een subsidie verleend is voor de renovatie, verbetering of aanpassing van een of meerdere gebouwen die hen al toebehoorden of waarvan de verwerving vereist is voor de realisatie van een sociaal woonproject.
In afwachting van de inwerkingtreding van artikel 6.46 tot en met 6.55, stelt het VWF de huurprijzen vast voor de in huur te geven woningen, rekening houdend, enerzijds met het referentie-inkomen en de gezinslast van de kandidaat-huurders alsmede met de hen eventueel door het Vlaamse Gewest toegekende huursubsidies, en anderzijds met de kostprijs en de huurwaarde van de woningen. De huurprijs wordt berekend op basis van het referentie-inkomen van de huurder en de meerderjarige gezinsleden, met uitzondering van het referentie-inkomen van een persoon die een persoon ten laste is als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b), van dit besluit. Het referentie-inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, is vrijgesteld voor de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, §1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het referentie-inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het referentie-inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het referentie-inkomen van dat familielid. [1 Als de huurder en de meerderjarige gezinsleden niet beschikken over een referentie-inkomen, wordt het huidig inkomen in aanmerking genomen. Voor de berekening van het huidige inkomen wordt er geen rekening gehouden met het huidige inkomen van een persoon ten laste als vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 4°, a) of b) en het huidige inkomen of een gedeelte ervan van de familieleden van de eerste, tweede en derde graad van de huurder die erkend zijn als ernstig gehandicapt, wordt vrijgesteld van de huurprijsberekening. Het bedrag van de vrijstelling is gelijk aan de geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming die toegekend wordt aan de personen die behoren tot categorie B als vermeld in artikel 6, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De voormelde geïndexeerde inkomensvervangende tegemoetkoming is de tegemoetkoming zoals die van toepassing is op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het huidige inkomen. De vrijstelling geldt per familielid van de eerste, tweede en derde graad van de huurder dat erkend is als ernstig gehandicapt. Als de vrijstelling groter is dan het huidige inkomen van het familielid, wordt ze begrensd tot het huidige inkomen van dat familielid.]1
In afwijking van het eerste en het derde lid blijft voor de woningen die verhuurd worden met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie of van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale huurwoningen, de huurprijsberekening, vermeld in die besluiten, van toepassing zolang de huurcompensatie, vermeld in die besluiten, nog verleend wordt.
§2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1, vierde lid, wordt de huurprijs berekend volgens de bepalingen van deze paragraaf als een sociale huurwoning als vermeld in artikel 1.3, §1, eerste lid, 49°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, overgedragen wordt aan of in beheer wordt gegeven van een [2 woonmaatschappij]2, met uitsluiting van de woningen waarvoor de huurprijsberekening, vermeld in artikel 6.46 tot en met 6.55, wordt toegepast.
Gedurende een periode van maximaal drie jaar wordt er van de huurprijsberekening die vroeger gold, hierna de oorspronkelijke huurprijsberekening te noemen, stapsgewijs geëvolueerd naar de huurprijsberekening, vermeld in artikel 6.46 tot en met 6.55, hierna de nieuwe huurprijsberekening te noemen.
De eerste huurprijsaanpassing volgens de overgangsbepalingen vindt plaats op 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van de overdracht of het in beheer geven van de woning. De [2 woonmaatschappij]2 kan daarvan afwijken als de overdracht of het in beheer geven plaatsvindt in de periode tussen 1 september en 1 januari. In dat geval kan de [2 woonmaatschappij]2 ervoor kiezen om de eerste huurprijsaanpassing uiterlijk te doen op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op de datum van de overdracht of het in beheer geven van de woning. In het jaar waarin de eerste aanpassing plaatsvindt en de daaropvolgende twee jaren berekent de [2 woonmaatschappij]2 enerzijds de huurprijs conform de oorspronkelijke huurprijsberekening, en anderzijds de huurprijs conform de nieuwe huurprijsberekening, telkens rekening houdend met de parameters van toepassing voor dat jaar. Het resultaat van de oorspronkelijke huurprijsberekening is de oorspronkelijke huurprijs en het resultaat van de nieuwe huurprijsberekening is de nieuwe huurprijs. De aan de huurder aan te rekenen huurprijs is gelijk aan het resultaat van de volgende formule:
huurprijs = oorspronkelijke huurprijs + (nieuwe huurprijs -oorspronkelijke huurprijs) x X%
De [2 woonmaatschappij]2 stelt voor elk van de drie jaren het percentage X vast, waarbij X in het eerste jaar minimaal 25, het tweede jaar minimaal 50 en het derde jaar minimaal 75 bedraagt. In elk geval mag X in geen enkel jaar lager bepaald worden dan het voorgaande jaar. Als X in een bepaald jaar 100 is, geldt vanaf dan de nieuwe huurprijsberekening.
In afwijking van het tweede en het vierde lid, kan de [2 woonmaatschappij]2 beslissen om de overgangsbepalingen niet of niet langer toe te passen en de nieuwe huurprijsberekening toe te passen als de oorspronkelijke huurprijs minder dan een door de [2 woonmaatschappij]2 te bepalen percentage of bedrag hoger of lager is dan de nieuwe huurprijs.
Als er meer woningen tegelijk worden overgedragen of in beheer gegeven, gelden de vastgestelde percentages, vermeld in het vierde en vijfde lid, en het vastgestelde bedrag, vermeld in het vijfde lid, voor al die woningen op dezelfde manier.
De aangerekende huurprijs wordt tijdens de overgangsperiode ook aangepast in de gevallen, vermeld in artikel 6.54, tweede lid. In dat geval berekent de [2 woonmaatschappij]2 opnieuw de aan de huurder aan te rekenen huurprijs op basis van de nieuwe gegevens.
----------
(1)<BVR 2022-02-11/18, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
(2)<BVR 2021-12-17/31, art. 60, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. 7.51/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 7.51, eerste lid, is in afwachting van de inwerkingtreding van artikel 6.46 tot en met 6.55 voor een gemeente die, een intergemeentelijk samenwerkingsverband of een OCMW dat partij is bij een PPS-overeenkomst, opgesteld ter uitvoering van boek 5, deel 1, titel 2, van dit besluit, de huurprijsberekening, vermeld in artikel 7.51, eerste lid, van toepassing, met dien verstande dat de basishuurprijzen voor de PPS-woningen van de PPS-overeenkomst vastgesteld worden volgens de werkwijze, vermeld in paragraaf 2.
§ 2. Het Garantiefonds voor Huisvesting, vermeld in boek 5, deel 1, titel 2, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, bepaalt de basishuurprijzen voor de PPS-woningen van elke PPS-overeenkomst volgens de volgende werkwijze.
De jaarlijkse totale basishuurprijs voor alle PPS-woningen van een PPS-overeenkomst, aangegeven als B, wordt vastgesteld op 6,5 % van de initiële bouwkosten, bepaald in de offerte van de gegunde opdracht. Die kosten omvatten de ontwerp- en de ontwikkelingskostprijs, de kostprijs van de opbouw en de kostprijs van het recht van opstal, te verhogen met 12 % als compensatie voor de van toepassing zijnde btw op de erfpachtcanon.
De jaarlijkse totale basishuurprijs B wordt volgens het gewicht van de individuele kostprijs van de woningen verdeeld in jaarlijkse basishuurprijzen voor de individuele woningen, aangegeven als Bw.
De maandelijkse basishuurprijs voor een individuele woning, aangegeven als Bw,m, is het resultaat van de volgende formule: Bw,m = Bw/12. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met 2,5 % en wordt voor de eerste keer vastgesteld voor het kalenderjaar waarin de erfpacht een aanvang neemt. Vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de erfpacht een aanvang neemt, is de indexering van toepassing volgens Bw,m x 1,025k-1, waarbij k staat voor het rangnummer van de kalenderjaren gedurende de erfpacht. Als eerste kalenderjaar wordt het kalenderjaar genomen waarin de erfpacht een aanvang neemt.
Het Fonds, vermeld in het eerste lid, deelt de basishuurprijzen van elke PPS-woning voor de hele duur van de PPS-overeenkomst mee aan de gemeente die, het intergemeentelijke samenwerkingsverband of het OCMW dat partij is bij de PPS-overeenkomst, uiterlijk zes maanden voor de aanvang van de erfpacht.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BVR 2021-01-22/07, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 7.51/2.[1 Voor de woningen die eigendom zijn of waren van het SVK of waarover het SVK krachtens een erfpacht of een ander zakelijk recht beschikt of beschikte, zal de huurprijs vanaf 1 juli 2023 worden berekend overeenkomstig boek 6, deel 9, titel 1, hoofdstuk 1. Tot 30 juni 2023 is artikel 6.56, tweede lid, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van artikel 45 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2021 tot wijziging van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, wat betreft de sociale huur, van toepassing.]1
----------
(1)<BVR 2022-12-23/39, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 08-05-2023>
Deel 5. Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 7.52. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021, met uitzondering van de bepalingen waarvan de datum van inwerkingtreding bepaald wordt bij artikel 7.53 en 7.54.
Art. 7.53. Artikel 4.160 en 7.1 treden in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 4.160 vastgesteld op 20-09-2021 door BVR 2021-12-17/61, art. 253)
Art. 7.54.[1 Voor de gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een welzijnsvereniging, die verhuurder zijn van een sociale huurwoning, treden boek 6, deel 9, titel 1, hoofdstuk 1, en titel 3, in werking op 1 januari 2023. De overgangsperiode en de berekening van de huurprijs tijdens die overgangsperiode, vermeld in artikel 7.51, § 2, zijn van overeenkomstige toepassing.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 62, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Deel 6. Uitvoeringsbepaling
Art. 7.55. De Vlaamse minister, bevoegd voor het woonbeleid, de Vlaamse minister, bevoegd voor het budgettair beleid, en de Vlaams minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. BIJLAGE 1. Groeipad programmatie sociaal woonaanbod in de periode 2009-2025
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 213, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. N2. Bijlage 2. Lijst van woonvernieuwingsgebieden
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N3. Bijlage 3. Lijst van woningbouwgebieden
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N4.[1 Bijlage 4. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van zelfstandige woningen ]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-03-2022, p. 25546)
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. N5.[1 Bijlage 5. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van niet-zelfstandige woningen]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-03-2022, p. 25552)
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. N6.[1 Bijlage 6. Model van technisch verslag voor het onderzoek van de kwaliteit van niet-zelfstandige woningen voor seizoenarbeiders]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-03-2022, p. 25561)
----------
(1)<BVR 2021-12-10/32, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. N6/1. [1 bijlage 6/1]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-04-2022, p. 39611)
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2022-02-11/18, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
Art. N6/2.[1 ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023,]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR xxxx-xx-xx/xx
Art. N7.[1 Bijlage 7.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-04-2022, p. 39628)
----------
(1)<BVR 2022-02-11/18, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 09-05-2022>
Art. N8. Bijlage 8. Lijst van de gemeenten, vermeld in artikel 4.41, tweede lid
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N9. Bijlage 9. Reglement over de vrijwillige verkoop van sociale huurwoningen
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 215, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. N10.[1 BIJLAGE 10. MODELSTATUTEN VAN EEN NIEUWE WOONMAATSCHAPPIJ
I. RECHTSVORM, NAAM, ZETEL, DUUR, DOEL EN VOORWERP
Artikel 1. Rechtsvorm, naam en zetel
.......................................................................................... (naam van de vennootschap) neemt de rechtsvorm van een besloten vennootschap aan. Zij is erkend als woonmaatschappij voor het werkingsgebied dat door de Vlaamse Regering wordt vastgesteld.
De zetel is gevestigd in het Vlaamse Gewest, binnen het werkingsgebied waarvoor de vennootschap erkend is als woonmaatschappij.
De vennootschap werd opgericht op ............. (datum).
Zij kan ontbonden worden bij beslissing van de algemene vergadering, krachtens de inzake statutenwijzigingen geldende regels en voorwaarden, en als gevolg van een door de Vlaamse Regering opgelegde verplichting tot fusie of intrekking van de erkenning.
Art. 2. Duur
De vennootschap is opgericht voor onbepaalde duur.
Art. 3. Doel en voorwerp
De vennootschap heeft als hoofdzakelijk doel in het algemeen belang bij te dragen aan het recht op menswaardig wonen en de uitvoering van het Vlaamse woonbeleid.
De woonmaatschappijen zijn de bevoorrechte uitvoerders van de missie van het Vlaams woonbeleid inzake de realisatie van een sociaal woonaanbod.
De vennootschap heeft de volgende activiteiten als voorwerp :
1° het verbeteren van de woonvoorwaarden van de woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden, vooral de meest behoeftigen onder hen, door te zorgen voor een voldoende aanbod van sociale huurwoningen of sociale koopwoningen, eventueel met inbegrip van gemeenschappelijke voorzieningen, met aandacht voor hun integratie in de lokale woonstructuur;
2° het bijdragen tot de herwaardering van het woningbestand, door ongeschikte woningen of ongeschikte gebouwen te renoveren, te verbeteren en aan te passen of ze zo nodig te slopen en te vervangen;
3° het verwerven van gronden en panden voor de realisatie van sociale woonprojecten en het ter beschikking stellen van sociale kavels;
4° het huren of in erfpacht nemen van woningen of kamers op de private huurmarkt om kwaliteitsvolle woningen of kamers te verhuren aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden tegen een redelijke huurprijs en met aandacht voor het bieden van woonzekerheid;
5° het begeleiden van sociale huurders om hen vertrouwd te maken met hun rechten en plichten als huurder;
6° het verruimen van het sociaal woonaanbod door de kandidaat-verhuurders en de verhuurders te begeleiden en te ondersteunen om de woningkwaliteit te verzekeren conform de daartoe vastgestelde normen;
7° het samenwerken en overleggen met lokale besturen en woon- en welzijnsactoren, en, indien wenselijk, het nemen van initiatieven om samenwerkingsverbanden op te zetten.
Een gedeelte van de sociale huurwoningen moet aangepast zijn aan de behoeften van grote gezinnen, bejaarden en personen met een handicap.
De vennootschap dient voldoende actief te zijn in de gemeenten die behoren tot haar werkingsgebied.
De vennootschap draagt in voldoende mate bij aan het bereiken van het bindend sociaal objectief van de gemeenten die behoren tot haar werkingsgebied, tenzij ze aantoont dat er externe factoren zijn die verantwoorden waarom het objectief niet wordt bereikt.
De vennootschap kan een [3 ...]3 woonaanbod verwerven, verwezenlijken en vervreemden en niet-residentiële ruimten verwerven, realiseren, verhuren en verkopen onder de voorwaarden vastgesteld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en eventueel nader geregeld door de Vlaamse Regering.
Na voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse Regering of krachtens een besluit van de Vlaamse Regering, kan de vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks belangen nemen in rechtspersonen waarvan de activiteiten in overeenstemming zijn met haar doel en voorwerp.
Art. 4. Diverse verplichtingen
De vennootschap verbindt zich in haar hoedanigheid van een door de Vlaamse Regering erkende woonmaatschappij ten minste tot:
1° de naleving van de verplichtingen en de uitvoering van de opdrachten die haar wettelijk worden opgelegd of waartoe zij zich contractueel heeft verbonden;
2° de naleving van de geldende beperkingen inzake de vermogensvoordelen die zij aan haar aandeelhouders, bestuurders of andere mandatarissen kan toekennen;
3° de aanvaarding van het toezicht zoals geregeld door de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en de besluiten ter uitvoering ervan;
4° het aannemen van de door de Vlaamse Regering opgestelde modelstatuten en de onmiddellijke aanpassing van haar statuten aan elke latere wijziging die de Vlaamse Regering aan die modelstatuten zou aanbrengen, tenzij een afwijking hierop werd toegestaan door de bevoegde minister;
5° de aanvaarding van de procedure voor de beoordeling van de prestaties van de woonmaatschappij zoals bepaald door de Vlaamse Regering;
6° de aanstelling van een commissaris die wordt belast met de controles zoals bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
7° het zorgen voor een behoorlijk systeem van interne controle;
8° het beheer door de VMSW van haar financiële middelen die niet noodzakelijk zijn voor de dagelijkse werking.
II. AANDEELHOUDERS, EIGEN VERMOGEN, INBRENGEN, AANDELEN
Art. 5. Aandeelhouders
Alleen het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap liggen, kunnen aandelen houden van de vennootschap.
De gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap liggen en aandeelhouder zijn, dienen samen altijd over meer dan 50% van het totale aantal stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen te beschikken. De onderlinge verhouding van de stemrechten van de gemeenten en OCMW's is vastgesteld bij of krachtens besluit van de Vlaamse Regering.
Art. 6. Eigen vermogen en inbrengen
De vennootschap heeft ....... aandelen.
Art. 7. Storting van inbrengen
De inbrengen worden op een onbeschikbare eigenvermogensrekening geboekt.
Art. 8. Stortingsplicht
De aandeelhouders volstorten onmiddellijk 25 % van hun inbreng. Het saldo kan, naargelang van de behoeften van de vennootschap, door het bestuursorgaan opgevraagd worden.
Art. 9. Aandelen
Alle aandelen zijn op naam en hebben stemrecht.
De aandeelhouders kunnen een afschrift van de inschrijvingen in het aandelenregister die op hen betrekking hebben, opvragen. Het afschrift bevat de naam van de vennootschap waarbij de rechtsvorm is vermeld, de naam van de titularis, de datum van toetreding, het aantal aandelen waarvan hij houder is en de winst- en stemrechten die daaraan verbonden zijn. In chronologische volgorde worden eveneens de gedeeltelijke stortingen vermeld die door de aandeelhouder werden verricht tot volstorting van de omschreven aandelen.
Art. 10. Overdracht van aandelen
Met behoud van de toepassing van artikel 5, kunnen aandelen vrij worden overgedragen aan aandeelhouders.
Art. 11. Intekenrecht
De Vlaamse regering heeft het recht om bij de erkenning, fusie of omvorming van de vennootschap namens het Vlaamse Gewest in te tekenen op ten hoogste een aantal aandelen van de vennootschap dat maximaal recht geeft op een vierde van het totale aantal stemmen in de algemene vergadering.
De gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap liggen maar nog geen aandeelhouder zijn, hebben bij de erkenning van de vennootschap als woonmaatschappij of de wijziging van het werkingsgebied het recht in te tekenen op minstens één aandeel van de vennootschap, dat op eerste verzoek zal worden uitgegeven.
Art. 12. Beperkt vermogensvoordeel
De aandeelhouders mogen slechts een beperkt vermogensvoordeel nastreven.
III. BESTUUR
Art. 13. Collegiaal bestuursorgaan
§ 1. De vennootschap wordt bestuurd door een collegiaal bestuursorgaan, dat raad van bestuur wordt genoemd, bestaande uit ten hoogste ... (aantal) leden. De duur van hun mandaat wordt vastgesteld op ... (aantal, maximaal zes) jaar.
§ 2. De bestuurders worden door de algemene vergadering benoemd en afgezet.
§ 3. Het mandaat van bestuurder is onverenigbaar met de functie van directeur of ander personeelslid van de vennootschap.
Art. 14. Voordrachten
De bestuurders worden voorgedragen door het Vlaamse Gewest, provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen en die aandeelhouder zijn van de vennootschap.
Ten hoogste twee derden van de bestuurders heeft hetzelfde geslacht.
Art. 15. Bestuurder benoemd op voordracht van sociale huurders
Bovenop het aantal bestuurders bepaald in artikel 13, § 1 kan de algemene vergadering op voordracht van het bestuursorgaan na bindend advies van de sociale huurders één bestuurder benoemen.
Art. 16. Diverse samenstelling van het bestuursorgaan
De raad van bestuur is zodanig samengesteld dat voldoende expertise aanwezig is voor de verschillende activiteiten van de vennootschap, alsook een voldoende diversiteit in competenties en achtergrond. Bij de samenstelling van het bestuursorgaan, wordt rekening gehouden met de bekwaamheidsvereisten die de Vlaamse Regering vaststelt.
Art. 17. Vertegenwoordigers van lokale besturen
Bestuurders die hun mandaat vervullen als vertegenwoordiger van een provincie, een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden gekozen uit de kandidaten die door die aandeelhouders in kwestie worden voorgedragen. Hun mandaat vervalt van ambtswege op verzoek van de aandeelhouder die hen heeft voorgedragen, aan de vennootschap betekend bij aangetekende brief.
Art. 18. Bevoegdheden
Binnen de perken van de statuten, is de raad van bestuur bevoegd voor alle aangelegenheden die niet voorbehouden zijn aan de algemene vergadering. De raad van bestuur beraadslaagt en beslist over alles wat de vennootschap aanbelangt.
Art. 19. Externe vertegenwoordiging
De vennootschap wordt jegens derden en in rechte als eiser of als verweerder vertegenwoordigd door twee bestuurders, samen handelend, of door een bestuurder en de directeur, samen handelend.
Binnen het kader van het dagelijks bestuur, is de vennootschap tevens geldig vertegenwoordigd door (een) gevolmachtigde(n) tot dit bestuur.
De vennootschap wordt bovendien rechtsgeldig verbonden door een bij bijzondere volmacht aangestelde vertegenwoordiger.
Art. 20. Dagelijks bestuur
De raad van bestuur kan het dagelijkse bestuur van de vennootschap, alsook de vertegenwoordiging van de vennootschap wat dat bestuur aangaat, opdragen aan een door het bestuursorgaan aangestelde directeur of aan een collegiaal orgaan van dagelijks bestuur dat uit meerdere personen bestaat, waaronder de door het bestuursorgaan aangestelde directeur.
Art. 21. Adviserende comités
De raad van bestuur, de met het dagelijks bestuur belaste directeur of het orgaan van dagelijks bestuur kunnen onder hun verantwoordelijkheid een of meer adviserende comités oprichten. Daarnaast kunnen het bestuursorgaan en het orgaan van dagelijks bestuur onder hun verantwoordelijkheid comités oprichten waaraan het één of meer bijzondere volmachten verleent.
Art. 22. Bezoldiging
Mandaten, opgenomen door niet-leden van het bestuursorgaan, in het orgaan van dagelijks bestuur en in door het bestuursorgaan, door het orgaan van dagelijks bestuur of door de directeur opgerichte comités, zijn onbezoldigd.
Art. 23. Intern reglement
De raad van bestuur stelt een intern reglement op.
Het intern reglement bevat een nadere regeling voor de toepassing van de statuten en de regeling van de zaken van de vennootschap in het algemeen, en kan aan de aandeelhouders of hun rechtverkrijgenden worden opgelegd voor zover dit in het belang van de vennootschap wordt geacht.
In het intern reglement wordt, in voorkomend geval, de samenstelling van het orgaan van dagelijks bestuur geregeld evenals de samenstelling, de opdracht en de wijze van besluitvorming van de comités bedoeld in artikel 22.
Het intern reglement bevat geen maatregelen die strijdig zijn met de wetten, decreten, de uitvoeringsbesluiten of de statuten.
In het intern reglement wordt opgenomen dat in geval van staking van stemmen de stem van de voorzitter doorslaggevend is. Bij geheime stemming wordt de beslissing bij staking van stemmen verworpen.
De laatst goedgekeurde versie van het intern reglement dateert van ... (datum). De raad van bestuur kan deze verwijzing naar de datum van de meest recente versie van het intern reglement eigenmachtig aanpassen en openbaar maken.
Het intern reglement en elke wijziging daarvan worden aan de aandeelhouders meegedeeld op de wijze bepaald in het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen.
IV. JAARREKENING, JAARVERSLAG, RESERVEFONDS, DIVIDEND, UITKERINGSBEPERKINGEN
Art. 24. Jaarrekening
Elk jaar wordt de jaarrekening opgemaakt. Deze wordt [4 ...]4 samen met het jaarverslag als bedoeld in artikel 25 en het verslag van de commissaris aan de aandeelhouders meegedeeld op de wijze bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen .
Het boekjaar van de vennootschap gaat in op 1 januari en eindigt op 31 december van ieder jaar.
Art. 25. Jaarverslag
§ 1. De raad van bestuur stelt jaarlijks een verslag op waarin hij rekenschap geeft van zijn beleid. In dat verslag neemt de raad van bestuur, naast de gegevens vereist krachtens het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, ten minste de volgende gegevens op:
1° de wijze waarop de vennootschap toezicht heeft uitgeoefend op de naleving van de erkenningsvoorwaarden als woonmaatschappij;
2° de activiteiten die de vennootschap heeft verricht ter verwezenlijking van haar doel en haar voorwerp zoals bepaald in artikel 3 en de daarvoor ingezette middelen;
3° de verzoeken tot uittreding gedurende het voorgaande boekjaar. Daarbij worden ten minste de volgende gegevens vermeld:
a) het aantal uitgetreden aandeelhouders en de soort aandelen waarmee ze zijn uitgetreden;
b) het betaalde scheidingsaandeel en de eventuele andere modaliteiten;
c) het aantal geweigerde verzoeken en de reden daarvoor;
4° de rechtstreekse of onrechtstreekse participaties van de vennootschap en de bijdrage van die participaties aan de verwezenlijking van haar doel en voorwerp zoals bepaald in artikel 3;
5° de informatie bedoeld in artikel 27, 2° ;
6° enige andere bij of krachtens besluit van de Vlaamse Regering bepaalde rubrieken die ten minste dienen te worden opgenomen.
Art. 26. Bestemming van de winst en reserves
Na aftrek van de vorige verliezen wordt de winst van het boekjaar als volgt verdeeld:
1° aan de aandeelhouders kan, binnen de perken van hetgeen bepaald in artikel 27, een dividend worden uitgekeerd;
2° het resterende gedeelte van de winst wordt toegevoegd aan de reservefondsen
Art. 27. Uitkeringsbeperkingen
Aangezien de vennootschap er niet in hoofdzaak op is gericht om aan haar aandeelhouders een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen, houdt ze zich aan de volgende uitkeringsbeperkingen:
1° een vermogensvoordeel dat de vennootschap aan haar aandeelhouders uitkeert, in welke vorm ook, mag op straffe van nietigheid niet hoger zijn dan de rentevoet die vastgesteld wordt door de Koning ter uitvoering van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, het Sociaal Ondernemerschap en de Landbouwonderneming, toegepast op de nominale waarde van de door de aandeelhouders werkelijk gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de vennootschap, zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng;
2° winstuitkering is alleen mogelijk op voorwaarde dat, bovenop de voorwaarde, vermeld in punt 1°, is voldaan aan de voorwaarde dat het bedrag van het maximaal uit te keren dividend aan de aandeelhouders alleen kan worden bepaald nadat een bedrag is bepaald dat de vennootschap voorbehoudt aan projecten of bestemmingen die nodig of geschikt zijn om haar voorwerp te verwezenlijken; de raad van bestuur brengt daarover jaarlijks een verslag uit, dat wordt opgenomen in het jaarverslag;
3° bij uittreding of uitsluiting, zowel ten laste van het vennootschapsvermogen als ten gevolge van de toepassing van de geschillenregeling, vermeld in Deel 1, Boek 2, Titel 7, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, ontvangt de uittredende of uitgesloten aandeelhouder maximum de nominale waarde van zijn werkelijke gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de vennootschap, zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng;
4° bij vereffening van de vennootschap gaat het vermogen dat overblijft na de aanzuivering van het passief en desgevallend de terugbetaling aan de aandeelhouders van de nominale waarde van hun werkelijke gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de woonmaatschappij zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng, over op een door de Vlaamse Regering aangewezen woonmaatschappij.
Art. 28. Aanwending van opbrengsten van deelnemingen
De vennootschap wendt de netto-opbrengst van deelnemingen aan in het kader van haar opdrachten, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
V. ALGEMENE VERGADERING
Art. 29. Samenstelling algemene vergadering en jaarlijkse bijeenkomst
De algemene vergadering bestaat uit alle aandeelhouders.
Zij komt minstens éénmaal per jaar bijeen, binnen zes maanden volgende op het afsluiten van de rekeningen, in ................. (plaats), op ................ (datum) om ............... (uur).
De raad van bestuur en in voorkomend geval de commissaris roep(t)(en) de algemene vergaderingen, bijeen.
Art. 30. De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur, bij ontstentenis van de voorzitter, in voorkomend geval, door de ondervoorzitter of bij ontstentenis van zowel de voorzitter als de ondervoorzitter, door de oudste aanwezige bestuurder.
[2 Art. 31. Stemmen
Als het totale aantal stemmen verbonden aan de aandelen van de gemeenten en OCMW's 50% of minder dan het totale aantal stemmen verbonden aan de aandelen van de woonmaatschappij bedraagt, wordt het totale aantal stemmen verbonden aan de aandelen van de gemeenten en OCMW's vermeerderd tot 50% +1 van het totale aantal stemmen verbonden aan alle aandelen van de woonmaatschappij.
De stemverhouding tussen de gemeenten en OCMW's onderling is vastgesteld bij of krachtens besluit van de Vlaamse Regering. Afspraken die tot doel of gevolg hebben dat van deze bepaling wordt afgeweken, zijn nietig.]2
VI. UITTREDING EN UITSLUITING LASTENS HET VENNOOTSCHAPSVERMOGEN
Art. 32. Uittreding
Een aandeelhouder heeft het recht uit te treden. Dit recht mag enkel worden uitgeoefend tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar.
Art. 33. Uitsluiting
Een aandeelhouder kan om een wettige reden worden uitgesloten.
Art. 34. Scheidingsaandeel
De uittredende of uitgesloten aandeelhouder, of, in voorkomend geval, zijn rechtsopvolgers, hebben recht op een uitkering van een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 27, 3°.
VII. GESCHILLENREGELING
Art. 35. Geschillenregeling
Bij uittreding of uitsluiting ten gevolge van de toepassing van de geschillenregeling, vermeld in Deel 1, Boek 2, Titel 7, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, geldt de uitkeringsbeperking als bedoeld in artikel 27, 3°.
IX. ONTBINDING, VEREFFENING
Art. 36. Ontbinding en vereffening
Het vermogen van de ontbonden vennootschap gaat, na aanzuivering van het passief en de eventuele terugbetaling aan de aandeelhouders van hun inbreng overeenkomstig artikel 27, 3°, over op een door de Vlaamse Regering aangewezen woonmaatschappij.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 217, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 119, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(3)<BVR 2023-06-23/15, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
(4)<BVR 2023-06-23/15, art. 21, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. N11.[1 BIJLAGE 11. MODELSTATUTEN VAN EEN BESTAANDE SOCIALE HUISVESTINGSMAATSCHAPPIJ DIE EEN WOONMAATSCHAPPIJ WORDT
I. RECHTSVORM, NAAM, ZETEL, DUUR, DOEL EN VOORWERP
Artikel 1. Rechtsvorm, naam en zetel
.......................................................................................... (naam van de vennootschap) neemt de rechtsvorm van een besloten vennootschap aan. Zij is erkend als woonmaatschappij voor het werkingsgebied dat door de Vlaamse Regering wordt vastgesteld.
De zetel is gevestigd in het Vlaamse Gewest, binnen het werkingsgebied waarvoor de vennootschap erkend is als woonmaatschappij.
De vennootschap werd opgericht op ............. (datum).
Zij kan ontbonden worden bij beslissing van de algemene vergadering, krachtens de inzake statutenwijzigingen geldende regels en voorwaarden, en als gevolg van een door de Vlaamse Regering opgelegde verplichting tot fusie of intrekking van de erkenning.
Art. 2. Duur.
De vennootschap is opgericht voor onbepaalde duur.
Art. 3. Doel en voorwerp
De vennootschap heeft als hoofdzakelijk doel in het algemeen belang bij te dragen aan het recht op menswaardig wonen en de uitvoering van het Vlaamse woonbeleid.
De woonmaatschappijen zijn de bevoorrechte uitvoerders van de missie van het Vlaams woonbeleid inzake de realisatie van een sociaal woonaanbod.
De vennootschap heeft de volgende activiteiten als voorwerp :
1° het verbeteren van de woonvoorwaarden van de woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden, vooral de meest behoeftige onder hen, door te zorgen voor een voldoende aanbod van sociale huurwoningen of sociale koopwoningen, eventueel met inbegrip van gemeenschappelijke voorzieningen, met aandacht voor hun integratie in de lokale woonstructuur;
2° het bijdragen tot de herwaardering van het woningbestand, door ongeschikte woningen of ongeschikte gebouwen te renoveren, te verbeteren en aan te passen of ze zo nodig te slopen en te vervangen;
3° het verwerven van gronden en panden voor de realisatie van sociale woonprojecten en het ter beschikking stellen van sociale kavels;
4° het huren of in erfpacht nemen van woningen of kamers op de private huurmarkt om kwaliteitsvolle woningen of kamers te verhuren aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden tegen een redelijke huurprijs en met aandacht voor het bieden van woonzekerheid;
5° het begeleiden van sociale huurders om hen vertrouwd te maken met hun rechten en plichten als huurder;
6° het verruimen van het sociaal woonaanbod door de kandidaat-verhuurders en de verhuurders te begeleiden en te ondersteunen om de woningkwaliteit te verzekeren conform de daartoe vastgestelde normen;
7° het samenwerken en overleggen met lokale besturen en woon- en welzijnsactoren, en, indien wenselijk, het nemen van initiatieven om samenwerkingsverbanden op te zetten.
Een gedeelte van de sociale huurwoningen moet aangepast zijn aan de behoeften van grote gezinnen, bejaarden en personen met een handicap.
De vennootschap dient voldoende actief te zijn in de gemeenten die behoren tot haar werkingsgebied.
De vennootschap draagt in voldoende mate bij aan het bereiken van het bindend sociaal objectief van de gemeenten die behoren tot haar werkingsgebied, tenzij ze aantoont dat er externe factoren zijn die verantwoorden waarom het objectief niet wordt bereikt.
De vennootschap kan een bescheiden woonaanbod verwerven, verwezenlijken en vervreemden en niet-residentiële ruimten verwerven, realiseren, verhuren en verkopen onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 4.42 en 4.43 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en eventueel nader geregeld door de Vlaamse Regering.
Na voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse Regering of krachtens een besluit van de Vlaamse Regering, kan de vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks belangen nemen in rechtspersonen waarvan de activiteiten in overeenstemming zijn met haar doel en voorwerp.
Art. 4. Diverse verplichtingen
De vennootschap verbindt zich in haar hoedanigheid van een door de Vlaamse Regering erkende woonmaatschappij ten minste tot:
1° de naleving van de verplichtingen en de uitvoering van de opdrachten die haar wettelijk worden opgelegd of waartoe zij zich contractueel heeft verbonden;
2° de naleving van de geldende beperkingen inzake de vermogensvoordelen die zij aan haar aandeelhouders, bestuurders of andere mandatarissen kan toekennen;
3° de aanvaarding van het toezicht zoals geregeld door de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en de besluiten ter uitvoering ervan;
4° het aannemen van de door de Vlaamse Regering opgestelde modelstatuten en de onmiddellijke aanpassing van haar statuten aan elke latere wijziging die de Vlaamse Regering aan die modelstatuten zou aanbrengen, tenzij een afwijking hierop werd toegestaan door de bevoegde minister;
5° de aanvaarding van de procedure voor de beoordeling van de prestaties van de woonmaatschappij zoals bepaald door de Vlaamse Regering;
6° de aanstelling van een commissaris die wordt belast met de controles zoals bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
7° het zorgen voor een behoorlijk systeem van interne controle;
8° het beheer door de VMSW van haar financiële middelen die niet noodzakelijk zijn voor de dagelijkse werking.
II. AANDEELHOUDERS, EIGEN VERMOGEN, INBRENGEN, AANDELEN
Art. 5. Aandeelhouders
De gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap liggen en aandeelhouder zijn, dienen samen altijd over meer dan 50% van het totale aantal stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen te beschikken. De onderlinge verhouding van de stemrechten van de gemeenten en OCMW's is vastgesteld bij of krachtens besluit van de Vlaamse Regering.
Andere aandeelhouders dan het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap gelegen zijn, kunnen geen aandelen verwerven of op een andere wijze meer stemrechten verkrijgen. In afwijking daarvan kunnen bestaande aandeelhouders van sociale huisvestingsmaatschappijen aandelen verwerven in het kader van vennootschapsrechtelijke herstructureringsoperaties tussen die sociale huisvestingsmaatschappij en de vennootschap.
Aandelen mogen enkel worden overgedragen aan het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap gelegen zijn. Elke overdracht van aandelen wordt betekend aan de vennootschap.
Art. 6. Eigen vermogen en inbrengen
De vennootschap heeft ....... aandelen.
Art. 7. Storting van inbrengen
De inbrengen worden op een onbeschikbare eigenvermogensrekening geboekt.
Art. 8. Stortingsplicht
De aandeelhouders volstorten onmiddellijk 25 % van hun inbreng. Het saldo kan, naargelang van de behoeften van de vennootschap, door het bestuursorgaan opgevraagd worden.
Art. 9. Aandelen
Alle aandelen zijn op naam en hebben stemrecht.
De aandeelhouders kunnen een afschrift van de inschrijvingen in het aandelenregister die op hen betrekking hebben, opvragen. Het afschrift bevat de naam van de vennootschap waarbij de rechtsvorm is vermeld, de naam van de titularis, de datum van toetreding, het aantal aandelen waarvan hij houder is en de winst- en stemrechten die daaraan verbonden zijn. In chronologische volgorde worden eveneens de gedeeltelijke stortingen vermeld die door de aandeelhouder werden verricht tot volstorting van de omschreven aandelen.
Art. 10. Overdracht van aandelen
Aandelen kunnen vrij worden overgedragen aan andere aandeelhouders, voor zover de overdrachten in overeenstemming zijn met de Vlaamse Codex Wonen 2021.
Art. 11. Intekenrecht
De Vlaamse regering heeft het recht om bij de erkenning, fusie of omvorming van de vennootschap namens het Vlaamse Gewest in te tekenen op ten hoogste een aantal aandelen van de vennootschap dat maximaal recht geeft op een vierde van het totale aantal stemmen in de algemene vergadering.
De Vlaamse Regering kan slechts gebruik maken van haar recht zoals vermeld in het eerste lid, op voorwaarde dat de stemrechten van andere aandeelhouders dan het Vlaamse Gewest, de provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap liggen daardoor verhoudingsgewijs ten opzichte van het totaal aantal stemrechten niet verminderen.
De gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de vennootschap liggen maar nog geen aandeelhouder zijn, hebben bij de erkenning van de vennootschap als woonmaatschappij of de wijziging van het werkingsgebied het recht in te tekenen op minstens één aandeel van de vennootschap, dat op eerste verzoek zal worden uitgegeven.
Art. 12. Beperkt vermogensvoordeel
De aandeelhouders mogen slechts een beperkt vermogensvoordeel nastreven.
III. BESTUUR
Art. 13. Collegiaal bestuursorgaan
§ 1. De vennootschap wordt bestuurd door een collegiaal bestuursorgaan, dat raad van bestuur wordt genoemd, bestaande uit ten hoogste ... (aantal) leden. De duur van hun mandaat wordt vastgesteld op ... (aantal, maximaal zes) jaar.
§ 2. De bestuurders worden door de algemene vergadering benoemd en afgezet.
§ 3. Het mandaat van bestuurder is onverenigbaar met de functie van directeur of ander personeelslid van de vennootschap.
Art. 14. Voordrachten
Ten hoogste één bestuurder wordt voorgedragen door de aandeelhouders andere dan het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen. De andere bestuurders worden voorgedragen door het Vlaamse Gewest, provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen en die aandeelhouder zijn van de vennootschap.
Ten hoogste twee derden van de bestuurders heeft hetzelfde geslacht.
Art. 15. Bestuurder benoemd op voordracht van sociale huurders
Bovenop het aantal bestuurders bepaald in artikel 13, § 1 kan de algemene vergadering op voordracht van het bestuursorgaan na bindend advies van de sociale huurders één bestuurder benoemen.
Art. 16. Diverse samenstelling van het bestuursorgaan
De raad van bestuur is zodanig samengesteld dat voldoende expertise aanwezig is voor de verschillende activiteiten van de vennootschap, alsook een voldoende diversiteit in competenties en achtergrond. Bij de samenstelling van het bestuursorgaan, wordt rekening gehouden met de bekwaamheidsvereisten die de Vlaamse Regering vaststelt.
Art. 17. Vertegenwoordigers van lokale besturen
Bestuurders die hun mandaat vervullen als vertegenwoordiger van een provincie, een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden gekozen uit de kandidaten die door die aandeelhouders in kwestie worden voorgedragen. Hun mandaat vervalt van ambtswege op verzoek van de aandeelhouder die hen heeft voorgedragen, aan de vennootschap betekend bij aangetekende brief.
Art. 18. Bevoegdheden
Binnen de perken van de statuten, is de raad van bestuur bevoegd voor alle aangelegenheden die niet voorbehouden zijn aan de algemene vergadering. De raad van bestuur beraadslaagt en beslist over alles wat de vennootschap aanbelangt.
Art. 19. Externe vertegenwoordiging
De vennootschap wordt jegens derden en in rechte als eiser of als verweerder vertegenwoordigd door twee bestuurders, samen handelend, of door een bestuurder en de directeur, samen handelend.
Binnen het kader van het dagelijks bestuur, is de vennootschap tevens geldig vertegenwoordigd door (een) gevolmachtigde(n) tot dit bestuur.
De vennootschap wordt bovendien rechtsgeldig verbonden door een bij bijzondere volmacht aangestelde vertegenwoordiger.
Art. 20. Dagelijks bestuur
De raad van bestuur kan het dagelijkse bestuur van de vennootschap, alsook de vertegenwoordiging van de vennootschap wat dat bestuur aangaat, opdragen aan een door het bestuursorgaan aangestelde directeur of aan een collegiaal orgaan van dagelijks bestuur dat uit meerdere personen bestaat, waaronder de door het bestuursorgaan aangestelde directeur.
Art. 21. Adviserende comités
De raad van bestuur, de met het dagelijks bestuur belaste directeur of het orgaan van dagelijks bestuur kunnen onder hun verantwoordelijkheid een of meer adviserende comités oprichten. Daarnaast kunnen het bestuursorgaan en het orgaan van dagelijks bestuur onder hun verantwoordelijkheid comités oprichten waaraan het één of meer bijzondere volmachten verleent.
Art. 22. Bezoldiging
Mandaten, opgenomen door niet-leden van het bestuursorgaan, in het orgaan van dagelijks bestuur en in de door het bestuursorgaan, door het orgaan van dagelijks bestuur of door de directeur opgerichte comités zijn onbezoldigd.
Art. 23. Intern reglement
De raad van bestuur stelt een intern reglement op.
Het intern reglement bevat een nadere regeling voor de toepassing van de statuten en de regeling van de zaken van de vennootschap in het algemeen, en kan aan de aandeelhouders of hun rechtverkrijgenden worden opgelegd voor zover dit in het belang van de vennootschap wordt geacht.
In het intern reglement wordt, in voorkomend geval, de samenstelling van het orgaan van dagelijks bestuur geregeld evenals de samenstelling, de opdracht en de wijze van besluitvorming van de comités bedoeld in artikel 21.
Het intern reglement bevat geen maatregelen die strijdig zijn met de wetten, decreten, de uitvoeringsbesluiten of de statuten.
In het intern reglement wordt opgenomen dat in geval van staking van stemmen de stem van de voorzitter doorslaggevend is. Bij geheime stemming wordt de beslissing bij staking van stemmen verworpen.
De laatst goedgekeurde versie van het intern reglement dateert van ... (datum). De raad van bestuur kan deze verwijzing naar de datum van de meest recente versie van het intern reglement eigenmachtig aanpassen en openbaar maken.
Het intern reglement en elke wijziging daarvan worden aan de aandeelhouders meegedeeld op de wijze bepaald in het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen.
IV. JAARREKENING, JAARVERSLAG, RESERVEFONDS, DIVIDEND, UITKERINGSBEPERKINGEN
Art. 24. Jaarrekening
Elk jaar wordt de jaarrekening opgemaakt. Deze wordt worden samen met het jaarverslag als bedoeld in artikel 25 en het verslag van de commissaris aan de aandeelhouders meegedeeld op de wijze bepaald in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen .
Het boekjaar van de vennootschap gaat in op 1 januari en eindigt op 31 december van ieder jaar.
Art. 25. Jaarverslag
§ 1. De raad van bestuur stelt jaarlijks een verslag op waarin hij rekenschap geeft van zijn beleid. In dat verslag neemt de raad van bestuur, naast de gegevens vereist krachtens het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, ten minste de volgende gegevens op:
1° de wijze waarop de vennootschap toezicht heeft uitgeoefend op de naleving van de erkenningsvoorwaarden als woonmaatschappij;
2° de activiteiten die de vennootschap heeft verricht ter verwezenlijking van haar doel en haar voorwerp zoals bepaald in artikel 3 en de daarvoor ingezette middelen;
3° de verzoeken tot uittreding gedurende het voorgaande boekjaar. Daarbij worden ten minste de volgende gegevens vermeld:
a) het aantal uitgetreden aandeelhouders en de soort aandelen waarmee ze zijn uitgetreden;
b) het betaalde scheidingsaandeel en de eventuele andere modaliteiten;
c) het aantal geweigerde verzoeken en de reden daarvoor;
4° de rechtstreekse of onrechtstreekse participaties van de vennootschap en de bijdrage van die participaties aan de verwezenlijking van haar doel en voorwerp zoals bepaald in artikel 3;
5° de informatie bedoeld in artikel 27, 2° ;
6° enige andere bij of krachtens besluit van de Vlaamse Regering bepaalde rubrieken die ten minste dienen te worden opgenomen.
Art. 26. Bestemming van de winst en reserves
Na aftrek van de vorige verliezen wordt de winst van het boekjaar als volgt verdeeld:
1° aan de aandeelhouders kan, binnen de perken van hetgeen bepaald in artikel 27, een dividend worden uitgekeerd;
2° het resterende gedeelte van de winst wordt toegevoegd aan de reservefondsen
Art. 27. Uitkeringsbeperkingen
Aangezien de vennootschap er niet in hoofdzaak op is gericht om aan haar aandeelhouders een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen, houdt ze zich aan de volgende uitkeringsbeperkingen:
1° een vermogensvoordeel dat de vennootschap aan haar aandeelhouders uitkeert, in welke vorm ook, mag op straffe van nietigheid niet hoger zijn dan de rentevoet die vastgesteld wordt door de Koning ter uitvoering van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, het Sociaal Ondernemerschap en de Landbouwonderneming, toegepast op de nominale waarde van de door de aandeelhouders werkelijk gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de vennootschap, zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng;
2° winstuitkering is alleen mogelijk op voorwaarde dat, bovenop de voorwaarde, vermeld in punt 1°, is voldaan aan de voorwaarde dat het bedrag van het maximaal uit te keren dividend aan de aandeelhouders alleen kan worden bepaald nadat een bedrag is bepaald dat de vennootschap voorbehoudt aan projecten of bestemmingen die nodig of geschikt zijn om haar voorwerp te verwezenlijken; de raad van bestuur brengt daarover jaarlijks een verslag uit, dat wordt opgenomen in het jaarverslag;
3° bij uittreding of uitsluiting, zowel ten laste van het vennootschapsvermogen als ten gevolge van de toepassing van de geschillenregeling, vermeld in Deel 1, Boek 2, Titel 7, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, ontvangt de uittredende of uitgesloten aandeelhouder maximum de nominale waarde van zijn werkelijke gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de vennootschap, zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng;
4° bij vereffening van de vennootschap gaat het vermogen dat overblijft na de aanzuivering van het passief en desgevallend de terugbetaling aan de aandeelhouders van de nominale waarde van hun werkelijke gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng in het vermogen van de woonmaatschappij zoals geboekt op het ogenblik van de inbreng, over op een door de Vlaamse Regering aangewezen woonmaatschappij.
Art. 28. Aanwending van opbrengsten van deelnemingen
De vennootschap wendt de netto-opbrengst van deelnemingen aan in het kader van haar opdrachten, vermeld in de Vlaamse Codex Wonen van 2021.
V. ALGEMENE VERGADERING
Art. 29. Samenstelling algemene vergadering en jaarlijkse bijeenkomst
De algemene vergadering bestaat uit alle aandeelhouders.
Zij komt minstens éénmaal per jaar bijeen, binnen zes maanden volgende op het afsluiten van de rekeningen, in ................. (plaats), op ................ (datum) om ............... (uur).
De raad van bestuur en in voorkomend geval de commissaris roep(t)(en) de algemene vergaderingen, bijeen.
Art. 30. De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur, bij ontstentenis van de voorzitter, in voorkomend geval, door de ondervoorzitter of bij ontstentenis van zowel de voorzitter als de ondervoorzitter, door de oudste aanwezige bestuurder.
[2 Art. 31. Stemmen
Als het totale aantal stemmen verbonden aan de aandelen van de gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen, 50% of minder dan het totale aantal stemmen verbonden aan de aandelen van de woonmaatschappij bedraagt, wordt het totale aantal stemmen verbonden aan de aandelen van die gemeenten en OCMW's vermeerderd tot 50% + 1 van het totale aantal stemmen verbonden aan alle aandelen van de woonmaatschappij.
De stemverhouding tussen de gemeenten en OCMW's die liggen in het werkingsgebied van de woonmaatschappij, is onderling vastgesteld bij of krachtens besluit van de Vlaamse Regering. Afspraken die tot doel of gevolg hebben dat van deze bepaling wordt afgeweken, zijn nietig.
Andere aandeelhouders dan het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen, nemen niet deel aan de stemming in de algemene vergadering van de vennootschap met meer dan een tiende van het aantal aanwezige of vertegenwoordigde stemmen.
Andere aandeelhouders dan gemeenten en OCMW's die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen, mogen gezamenlijk alleen aan de stemming in de algemene vergadering deelnemen met maximaal de stemmen die noodzakelijk zijn voor de vereiste meerderheid min één. Bij de stemming wordt rekening gehouden met gedeelten van stemmen, tot twee cijfers na de komma. Gedeelten van stemmen behouden hun fractiewaarde en geven geen aanleiding tot een afronding tot een volle stem.]2
VI. UITTREDING EN UITSLUITING LASTENS HET VENNOOTSCHAPSVERMOGEN
Art. 32. Uittreding
Een aandeelhouder heeft het recht uit te treden. Dit recht mag enkel worden uitgeoefend tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar.
Art. 33. Uitsluiting
Een aandeelhouder kan om een wettige reden worden uitgesloten.
Art. 34. Scheidingsaandeel
De uittredende of uitgesloten aandeelhouder, of, in voorkomend geval, zijn rechtsopvolgers, hebben recht op een uitkering van een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 27, 3°.
VII. GESCHILLENREGELING
Art. 35. Geschillenregeling
Bij uittreding of uitsluiting ten gevolge van de toepassing van de geschillenregeling, vermeld in Deel 1, Boek 2, Titel 7, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, geldt de uitkeringsbeperking als bedoeld in artikel 27, 3°.
IX. ONTBINDING, VEREFFENING
Art. 36. Ontbinding en vereffening
Het vermogen van de ontbonden vennootschap gaat, na aanzuivering van het passief en de eventuele terugbetaling aan de aandeelhouders van hun inbreng overeenkomstig artikel 27, 3°, over op een door de Vlaamse Regering aangewezen woonmaatschappij.]1
----------
(1)<BVR 2021-12-17/61, art. 218, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
(2)<BVR 2022-11-10/07, art. 120, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
(0)<BVR 2023-06-23/15, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. N12. Bijlage 12. Reglement over de verkoop van niet-residentiële ruimten
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 219, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. N13. Bijlage 13. Typehuurovereenkomst 18 jaar
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 220, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
<BVR 2021-12-17/31, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
<BVR 2022-11-10/07, art. 121, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
<BVR 2024-05-03/44, art. 18, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024> Art. N14. Bijlage 14. Typehuurovereenkomst 9 18 jaar
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 220, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
<BVR 2022-11-10/07, art. 122, 019; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
<BVR 2024-05-03/44, art. 19, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024> Art. N15. Bijlage 15. PPS-overeenkomst
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N16. Bijlage 16. Inventaris van onroerende goederen, participaties en niet-projectfinancieringsgebonden rechten en verplichtingen die zijn overgedragen aan Vlabinvest apb
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N17.[1 Bijlage 17. Typeovereenkomst tussen huurder, verhuurder en OCMW]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 20-10-2022, p. 75708)
----------
(1)<BVR 2022-10-07/05, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 21-10-2022>
Art. N18.
<Opgeheven bij BVR 2022-02-04/48, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. N19. Bijlage 19. Lijst van gemeenten in cluster 1 en 2
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2023-09-15/15, art. 17, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art. N20. Bijlage 20. Model van akte voor de beslissing tot vestiging van het sociaal beheersrecht als vermeld in artikel 5.215, 1°
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N21. Bijlage 21. Model van akte voor de beëindiging van het sociaal beheersrecht als vermeld in artikel 5.215, 2°
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N22. Bijlage 22. Toewijzingsreglement sociale koopwoningen
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 222, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. N23. Bijlage 23. Toewijzingsreglement sociale kavels
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Gewijzigd door:
<BVR 2021-12-17/61, art. 222, 013; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. N24. Bijlage 24. Reglement van de verplichtingen en sancties voor de kopers van sociale koopwoningen en sociale kavels
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N25.[1 Bijlage 25. Typehuurovereenkomst voor de verhuring van sociale huurwoningen]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-02-2022, p. 14193)
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 64, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. N26.[1 Bijlage 26. Typehuurovereenkomst voor de onderverhuring van sociale huurwoningen]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-02-2022, p. 14193)
----------
(1)<BVR 2021-12-17/31, art. 65, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. N27. Bijlage 27. Kosten en lasten voor de huurder en de verhuurder
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N28. Bijlage 28. Tabel met investeringsvolumes voor verrichtingen die bedoeld zijn om sociale huurwoningen ter beschikking te stellen als vermeld in artikel 7.30
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-12-2020, p. ...)
Art. N29.[1 (Beeld niet opgenomen om technische redenen)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-09-15/15, art. 18, 027; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
gewijzigd bij :
<BVR 2024-05-03/44, art. 20, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
<BVR 2024-05-03/45, art. 22, 038; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. N30.[1 [1 (Beeld niet opgenomen om technische redenen)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Gewijzigd bij :
<BVR 2024-05-03/44, art. 21, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. N31.[1 (Beeld niet opgenomen om technische redenen)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Gewijzigd door
<BVR 2024-05-03/44, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>
Art. N32.[1 (Beeld niet opgenomen om technische redenen)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2023-06-23/15, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Gewijzigd bij:
<BVR 2024-05-03/44, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 22-07-2024>