Artikels:
TITEL 1. - Inleidende bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities
Artikel 1.1.0.0.1.[1 De begrippen, gehanteerd in titel 2, hoofdstuk 5, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de bepalingen van [2 [3 boek 3 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021]3]2.
De begrippen, gehanteerd in titel 2, hoofdstuk 6, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten.
In titel 3, hoofdstuk 4, afdeling 3, van dit besluit wordt verstaan onder : de bijzondere commissie : de bijzondere commissie, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
In titel 3, hoofdstuk 20, van dit besluit wordt verstaan onder :
1° het Agentschap : het Agentschap voor Natuur en Bos, vermeld in artikel 27, § 1, 2° van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
2° uitgebreid beheerplan van bossen : het beheerplan dat de gegevens bevat, vermeld in bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2003 betreffende de beheerplannen van bossen.]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/87, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2017-09-15/19, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 02-11-2017>
(3)<BVR 2020-09-11/17, art. 7.6, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
TITEL 2. - Belastingheffing
HOOFDSTUK 1. - Onroerende voorheffing
Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.1.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.1.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.1.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.1.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.1.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.1.6.0.1.De aanvraag tot het verkrijgen van de vrijstelling van de onroerende voorheffing, vermeld in [1 artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 1°, 2° en 3°]1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt schriftelijk ingediend bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Op de aanvraag tot terugbetaling worden de volgende gegevens vermeld:
1° naam van de belastingplichtige;
2° adres van de belastingplichtige;
3° de ligging van het onroerend goed.
De aanvraag, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt door de belastingschuldige ondertekend.
----------
(1)<BVR 2018-11-30/10, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2.1.6.0.2.De aanvrager moet de volgende documenten bij zijn aanvraag voegen om de vrijstelling van de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 1° [2 en 2°]2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, te verkrijgen:
1° een afschrift van [2 ...]2 [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1;
2° een afschrift van de verbouwingsplannen, opgemaakt door de architect;
3° een afschrift van het proces-verbaal van voorlopige oplevering van de verbouwingswerkzaamheden, opgemaakt tussen de bouwheer en de aannemer of architect.
[2 4° een afschrift van de stedenbouwkundige verordening of het ruimtelijk uitvoeringsplan dat het kernwinkelgebied of het winkelarm gebied afbakent waarin het onroerend goed ligt.]2
----------
(1)<BVR 2015-11-27/29, art. 754, 009; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
(2)<BVR 2018-11-30/10, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2.1.6.0.3.[1 De aanvrager voegt de volgende documenten bij zijn aanvraag om de vrijstelling van de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 3°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, te verkrijgen:
1° een afschrift van de omgevingsvergunning of meldingsakte voor de sloopwerkzaamheden en de vervangbouw;
2° een afschrift van het proces-verbaal van voorlopige oplevering van de vervangbouw dat is opgemaakt tussen de bouwheer en de aannemer of architect;
3° een attest waaruit blijkt dat het onroerend goed waarvoor de vrijstelling van de onroerende voorheffing wordt aangevraagd, vanaf ten vroegste 1 januari 2018 is geschrapt uit een inventaris, vermeld in artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 3°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.]1
----------
(1)<BVR 2018-11-30/10, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2.1.6.0.4.
<Opgeheven bij BVR 2018-11-30/10, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.1.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 2. - Verkeersbelasting
Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.2.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.2.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.2.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.2.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.2.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.2.6.0.1.Conform artikel 2.2.6.0.1, § 3, derde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 kunnen de vrijstellingen, vermeld in artikel 2.2.6.0.1, § 1, eerste lid, 13°, en artikel 2.2.6.0.1, § 2, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, [1 voor de voertuigen die niet beschikken over een elektronische registratievoorziening als vermeld in artikel 3.3.1.0.13 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 en die maximaal dertig dagen op de openbare weg worden gebruikt,]1 worden bewezen door het bijhouden van een rittenblad.
Voor het rittenblad, vermeld in het eerste lid, gelden de volgende vormvoorschriften en verplichtingen:
1° het rittenblad is een papieren document dat op uitdrukkelijk verzoek door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie aan de belastingplichtige wordt afgeleverd. Het rittenblad wordt door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie voorzien van een droogstempel en een geldigheidsperiode. Bij gebrek daaraan is het rittenblad niet geldig en kan het niet dienen als bewijs van de vrijstelling;
2° het rittenblad bevat een tabel van dertig afzonderlijke vakken, genummerd van één tot en met dertig. Voor de aanvang van elke ritdag vermeldt de belastingplichtige in onuitwisbare inkt de datum van gebruik, voluit geschreven, in het eerste openstaande vak. Het wijzigen, overschrijven, aanvullen of schrappen van de ingeschreven datum en iedere handeling waardoor een vak voor verschillende dagen kan worden gebruikt, maken dat vak ongeldig;
3° overeenkomstig artikel 2.2.6.0.1, § 3, derde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 moet het rittenblad zich steeds in het voertuig bevinden. Bij controle moet de gebruiker het volledig ingevulde rittenblad steeds kunnen voorleggen;
4° de belastingplichtige die niet langer voldoet aan de voorwaarden van de vrijstelling, vermeld in artikel 2.2.6.0.1, § 1, eerste lid, 13°, en § 2, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, en zoals bepaald in dit besluit, moet zijn vrijstelling uitdrukkelijk stopzetten bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie;
5° het rittenblad kan niet worden vervangen en er kan evenmin een duplicaat worden afgeleverd. Bij verlies, vernietiging of diefstal is de belastingplichtige de belasting verschuldigd vanaf het begin van het belastbaar tijdperk.
Voor het rittenblad, vermeld in het eerste lid, gelden de volgende bepalingen voor de aanvang en de geldigheidsduur:
1° overeenkomstig artikel 2.2.6.0.1, § 3, vierde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 is de geldigheidsduur van een rittenblad beperkt tot maximaal twaalf opeenvolgende maanden, te rekenen vanaf de aanvangsdatum van het rittenblad. Als het belastbaar tijdperk minder dan twaalf maanden bedraagt, wordt de geldigheidsduur van het rittenblad overeenkomstig ingekort. Er kan maar één rittenblad verkregen worden voor hetzelfde voertuig door dezelfde belastingplichtige binnen een periode van twaalf maanden die volgt op de aanvangsdatum van het rittenblad. Deze voorwaarde geldt ook als het voertuig onder een andere nummerplaat wordt ingeschreven door dezelfde belastingplichtige binnen die periode van twaalf maanden;
2° overeenkomstig artikel 2.2.6.0.1, § 3, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 kan de belastingplichtige die zijn aangifte of inschrijving stopzet en vervolgens opnieuw aangifte doet voor hetzelfde voertuig binnen een periode van twaalf maanden na de aanvangsdatum van het laatst geldige rittenblad, geen nieuw rittenblad aanvragen;
3° de belastingplichtige die in de loop van het belastbaar tijdperk het rittenblad stopzet zonder zijn aangifte voor de verkeersbelasting gelijktijdig stop te zetten, is de belasting verschuldigd vanaf het begin van het belastbaar tijdperk;
4° overeenkomstig artikel 2.2.6.0.1, § 3, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 kan de belastingplichtige die een rittenblad aanvraagt dat wordt geweigerd wegens laattijdige aanvraag, voor de periode van twaalf maanden die volgt op het begin van zijn lopende belastbaar tijdperk waarvoor de aanvraag van een rittenblad werd geweigerd, geen nieuw rittenblad aanvragen.
In afwijking van het derde lid, 1°, kan voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 waarvoor het belastbaar tijdperk niet start op 1 januari maar in de loop van het kalenderjaar, tijdens dat kalenderjaar een rittenblad worden aangevraagd voor het daaropvolgende belastbaar tijdperk.
Als een belastingplichtige het rittenblad, vermeld in het eerste lid, verkeerd gebruikt of er misbruik van maakt en niet voldoet aan de in dit besluit opgelegde vereisten, vervalt de vrijstelling voor het desbetreffende aanslagjaar en is de belasting verschuldigd voor het belastbaar tijdperk waarvoor het rittenblad werd aangevraagd.
----------
(1)<BVR 2018-11-30/10, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2.2.6.0.2. De bestuurder moet op verzoek van het bevoegde personeelslid alle inlichtingen over het gebruik van het voertuig verstrekken.
Art. 2.2.6.0.3.[1 § 1. De aanvraag tot terugbetaling gebeurt door het indienen van een formulier dat ter beschikking wordt gesteld door bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De belastingplichtige vermeldt de volgende gegevens op het formulier, vermeld in het eerste lid:
1° de naam en het adres van de belastingplichtige die het verzoek om teruggave indient;
2° het kenteken van het trekkend voertuig waarop het verzoek betrekking heeft, alsook van de oplegger of aanhangwagen die in samenstel met het trekkend voertuig voor het gecombineerd vervoer over de weg is gebruikt, of, in voorkomend geval, de identificatie van de wissellaadbak of de container van 20 voet en meer;
3° het aantal overslagverrichtingen in gecombineerd vervoer dat in België plaatsvindt, alsook de datum waarop en de locatie waar de goederen worden overgeladen van de ene vervoersmodus naar de andere vervoersmodus;
4° het rekeningnummer voor de terugbetaling.
Het formulier, vermeld in het eerste lid, wordt door de belastingplichtige ondertekend en wordt op straffe van verval ingediend bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, op zijn vroegst de laatste dag van de belastbare periode en uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de belastbare periode.
[2 ...]2
§ 2. De vrachtbrieven en de andere documenten waaruit blijkt dat er een overslagverrichting heeft plaatsgevonden, worden gedurende vijf jaar bijgehouden door de belastingplichtige en worden op verzoek van het bevoegde personeelslid overgemaakt.]1
----------
(1)<BVR 2017-02-03/03, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2018-11-30/10, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.2.2.6.0.4. [1 De voertuigen, vermeld in artikel 2.2.6.0.1, § 3, tweede lid, 1°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, zijn de volgende:
1° kermis- of circuswagens die dienen voor het vervoer van kermis- of circusmateriaal of -dieren en de bijbehorende woonwagens, en die uiterlijk als dusdanig herkenbaar zijn;
2° opleidingsvoertuigen die ingeschreven zijn door een rijschool, het Sociaal Fonds voor Transport en Logistiek of een gewestelijke arbeidsbemiddelingsdienst en die uitsluitend gebruikt worden om te leren rijden;
3° terminaltrekkers die specifiek zijn uitgerust voor de handling van containers die worden gebruikt voor logistieke opdrachten in havengebieden en in distributie- en overslagcentra en die niet worden ingezet voor transport op de openbare weg;
4° marktwagens die op duurzame wijze zijn ingericht om als winkel te dienen en een toog of vaste kassa bevatten of worden gebruikt als toonzaal en de vrachtwagens en de trekkers die uitsluitend gebruikt worden in combinatie met een marktwagen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-11-30/10, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.2.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 3. - Belasting op de inverkeerstelling
Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.3.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.3.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.3.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.3.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.3.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.3.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.3.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 4. - Eurovignet
Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.4.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.4.2.0.1. [1 Als conform artikel 2.4.2.0.1, § 2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 een derde wordt aangewezen als houder van het voertuig, moet daarvan een schriftelijke verklaring worden voorgelegd aan de dienstverlener, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, eerste lid, 7° /1, van dezelfde codex. De voormelde verklaring moet ondertekend zijn door de houder van het voertuig en door de derde die is aangewezen als houder van het voertuig.]1
----------
(1)<BVR 2015-07-17/15, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.4.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.4.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.4.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.4.6.0.1.
<Opgeheven bij BVR 2018-06-01/02, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 25-06-2018>
Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.4.7.0.1.
<Opgeheven bij BVR 2018-06-01/02, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 25-06-2018>
HOOFDSTUK 5. [1 - Heffing ongeschikte en onbewoonbare woningen]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.5.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.5.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.5.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.5.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.5.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.5.6.0.1.De houder van een zakelijk recht die meent in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de heffing, vermeld in artikel 2.5.6.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, moet een verklaring op erewoord overleggen dat hij op het vermelde adres is ingeschreven en daar zijn hoofdverblijf heeft, en dat hij over geen andere woning beschikt.
Die verklaring kan worden overgelegd tot uiterlijk het einde van de bezwaartermijn, vermeld in artikel 3.5.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013. De verklaring geldt totdat ze wordt herroepen door de houder van het zakelijk recht. De houder van het zakelijk recht moet zijn verklaring herroepen zodra hij niet langer voldoet aan de voorwaarden om de vrijstelling van de heffing te krijgen.
Zolang de houder van het zakelijk recht geen aanslagbiljet heeft ontvangen, moet de verklaring worden overgelegd aan het agentschap [1 ...]1. Na de ontvangst van het aanslagbiljet moet de verklaring worden overgelegd aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Een onvolledige of onjuiste verklaring en een te late herroeping worden beschouwd als een ontduiking van de heffing.
----------
(1)<BVR 2017-09-15/19, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 02-11-2017>
Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.5.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 6. - Leegstandheffing bedrijfsruimten
Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.6.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.6.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.6.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.6.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.6.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.6.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.6.7.0.1.§ 1. De eigenaar stuurt het vernieuwingsvoorstel of het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn, vermeld in artikel 2.6.7.1.1 en artikel 2.6.7.1.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, met een aangetekende brief naar het departement.
§ 2. Het vernieuwingsvoorstel omvat de volgende documenten:
1° een situatietekening die het mogelijk maakt de ligging van de bedrijfsruimte te bepalen ten opzichte van de omliggende bebouwing;
2° een beschrijving van de aard en omvang van de geplande werkzaamheden die de reden van opname in de inventaris moeten opheffen, alsook een kostprijsraming;
3° een summiere beschrijving van de beoogde (her)bestemmingswerkzaamheden;
4° de geplande aanvangsdatum en de uitvoeringstermijn van de werkzaamheden;
5° de [1 omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of voor stedenbouwkundige handelingen]1, als die vereist zijn, volgens de aard van de werkzaamheden.
De aanvraag tot opschorting van de heffing wordt eveneens bijgevoegd.
§ 3. Het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn wordt gestaafd door de nodige stukken die aantonen dat:
1° de aanvraag voor subsidiëring krachtens artikel 42, § 1, van het decreet wegens budgettaire redenen niet werd ingewilligd;
2° de aanvaarde vernieuwing dermate buitengewone werkzaamheden omvat dat ze niet kan worden voltooid binnen de opschortingstermijn, vermeld in artikel 2.6.7.1.1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013;
3° de aanvaarde vernieuwing omwille van economische, ruimtelijke, juridische en/of (milieu)technische redenen dermate complex is dat ze niet kan worden voltooid binnen de opschortingstermijn, vermeld in artikel 2.6.7.1.1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
De aanvraag tot verlenging van de opschorting van de heffing wordt eveneens bijgevoegd.
§ 4. Het departement onderzoekt of het vernieuwingsvoorstel of het verzoek tot verlenging van de opschorting volledig is, overeenkomstig paragraaf 2 en paragraaf 3.
Als het voorstel of het verzoek tot verlenging van de opschorting onvolledig wordt bevonden, brengt het departement de aanvrager binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van de indiening van het voorstel of van het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn per aangetekende zending hiervan op de hoogte, met vermelding van de ontbrekende gegevens.
Als het voorstel of het verzoek tot verlenging van de opschorting volledig wordt bevonden, brengt het departement de indiener binnen vijftien kalenderdagen daarvan met een aangetekende brief op de hoogte.
Als het departement binnen vijftien kalenderdagen geen beslissing heeft betekend, wordt het voorstel geacht volledig te zijn.
§ 5. Het departement betekent zijn beslissing over de al dan niet aanvaarding van het vernieuwingsvoorstel of van het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn, samen met de eventuele vermelding van de opschorting van de heffing, hetzij na de verzendingsdatum van het schrijven inzake de volledigheid van het voorstel tot vernieuwing, hetzij na de dag die volgt op het verstrijken van de termijn vermeld in paragraaf 4, derde lid, in het geval het departement geen schrijven inzake de volledigheid heeft betekend.
§ 6. Als het departement binnen de termijn van dertig kalenderdagen nog geen beslissing heeft betekend, wordt het voorstel of het verzoek tot verlenging van de opschorting geacht aanvaard te zijn. Het departement verleent de aanvrager in dat geval een opschorting.
----------
(1)<BVR 2015-11-27/29, art. 756, 009; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
Art. 2.6.7.0.2.De eigenaar stuurt het verzoek tot opschorting voor bedrijfsruimten die het voorwerp uitmaken van [1 een ontwerp van brownfieldconvenant dat de Vlaamse Regering principieel heeft goedgekeurd]1 met een aangetekende brief naar het departement. De aanvraag tot opschorting moet worden gestaafd door [1 en ontwerp van brownfieldconvenant en een verwijzing naar de beslissing van de Vlaamse Regering]1 met toepassing van hoofdstuk III van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten.
Het departement betekent de al dan niet aanvaarding van het voorstel tot opschorting aan de indiener binnen dertig kalenderdagen na de verzendingsdatum van de aangetekende brief over de aanvraag tot opschorting voor bedrijfsruimten die het voorwerp uitmaken van [1 een ontwerp van brownfieldconvenant dat de Vlaamse Regering principieel heeft goedgekeurd]1.
Als het departement binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, geen beslissing heeft betekend, wordt het voorstel geacht aanvaard te zijn. Het departement verleent de aanvrager in dat geval een opschorting van de heffing.
----------
(1)<BVR 2023-01-20/15, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 04-05-2023>
Art. 2.6.7.0.3. De eigenaar stuurt het verzoek tot opschorting voor bedrijfsruimten die het voorwerp uitmaken van een door de OVAM conform verklaard bodemsaneringsproject, met een aangetekende brief naar het departement. De aanvraag tot opschorting moet worden gestaafd door een afschrift van het door de OVAM conform verklaard bodemsaneringsproject, met toepassing van titel III, hoofdstuk V, van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming.
Het departement betekent de al dan niet aanvaarding van het voorstel tot opschorting aan de indiener binnen dertig kalenderdagen na de verzendingsdatum van de aangetekende brief over de aanvraag tot opschorting voor bedrijfsruimten die het voorwerp uitmaken van een door de OVAM conform verklaard bodemsaneringsproject.
Als het departement binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, geen beslissing heeft betekend, wordt het voorstel geacht aanvaard te zijn. Het departement verleent de aanvrager in dat geval een opschorting van de heffing.
Art. 2.6.7.0.4. De eigenaar stuurt het verzoek tot opschorting voor tijdelijk om bedrijfseconomische redenen leegstaande maar niet verwaarloosde bedrijfsruimten, met een aangetekende brief naar het departement. De aanvraag tot opschorting moet worden gestaafd door een verslag van de erkende provinciale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie waarin de gemeente ligt.
Het departement kan het verzoek tot opschorting aanvaarden als aan de hand van het verslag, opgemaakt door de erkende provinciale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie waarin de gemeente ligt, blijkt dat de leegstaande bedrijfsruimte onmiddellijk kan worden hergebruikt.
Het departement betekent de al dan niet aanvaarding van het voorstel tot opschorting aan de indiener binnen dertig kalenderdagen na de verzendingsdatum van de aangetekende brief over de aanvraag tot opschorting voor tijdelijk om bedrijfseconomische redenen leegstaande maar niet vervallen bedrijfsruimten.
Als het departement binnen de termijn, vermeld in het derde lid, geen beslissing heeft betekend, wordt het voorstel geacht aanvaard te zijn. Het departement verleent de aanvrager in dat geval een opschorting.
HOOFDSTUK 7. [1 Erfbelasting]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art. 2.7.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik..]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art. 2.7.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art. 2.7.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art. 2.7.4.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art. 2.7.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen]1
----------
(1)
Art. 2.7.6.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art. 2.7.7.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK 8. [1 Schenkbelasting]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art. 2.8.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art. 2.8.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art. 2.8.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art. 2.8.4.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art. 2.8.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen]1
----------
(1)
Art. 2.8.6.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art. 2.8.7.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK 9. [1 Verkooprecht]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art. 2.9.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art. 2.9.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art. 2.9.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art. 2.9.4.0.1. [1 In het geval, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt het maximum inkomen van het gebouwd onroerend goed en van zijn aanhorigheden vastgesteld conform artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, b) en c), van de voormelde codex en volgens het daarin gemaakte onderscheid, met dien verstande dat de datum waarop het kadastraal inkomen is vastgesteld na voltooiing van het gebouw, in de plaats komt van de datum van de akte van verkrijging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 2.9.4.0.2.
<Opgeheven bij DVR 2018-06-22/18, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art. 2.9.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen.]1
----------
(1)
Art. 2.9.6.0.1.
<Opgeheven bij DVR 2018-06-22/18, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art. 2.9.7.0.1.
<Opgeheven bij DVR 2018-06-22/18, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
HOOFDSTUK 10. [1 Verdeelrecht]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art. 2.10.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art. 2.10.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art. 2.10.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art. 2.10.4.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art. 2.10.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen]1
----------
(1)
Art. 2.10.6.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art. 2.10.7.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK 11. [1 Recht op hypotheekvestiging]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art. 2.11.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art. 2.11.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art. 2.11.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art. 2.11.4.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art. 2.11.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen]1
----------
(1)
Art. 2.11.6.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art. 2.11.7.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK 12. [1 Belasting op de spelen en weddenschappen]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art.2.12.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art.2.12.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art.2.12.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art.2.12.4.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art.2.12.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen]1
----------
(1)
Art.2.12.6.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art.2.12.7.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK 13. [1 Belasting op de automatische ontspanningstoestellen]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Belastbaar voorwerp]1
----------
(1)
Art.2.13.1.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. [1 Belastingplichtigen]1
----------
(1)
Art.2.13.2.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 3. [1 Belastbare grondslag]1
----------
(1)
Art.2.13.3.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 4. [1 Tarieven]1
----------
(1)
Art.2.13.4.0.1. [1 Art. 2.13.4.0.1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 5. [1 Verminderingen]1
----------
(1)
Art.2.13.5.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 6. [1 Vrijstellingen]1
----------
(1)
Art.2.13.6.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 7. [1 Wijze van heffing]1
----------
(1)
Art.2.13.7.0.1. [1 Voorbehouden voor toekomstig gebruik.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL 3. - Inning en invordering
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen, opcentiemen, opdeciem en administratieve onkostenvergoedingen
Art. 3.1.0.0.1. Een bedrag van 20 % van de elk jaar geïnde leegstandsheffing bedrijfsruimten, met uitzondering van de gemeentelijke opcentiemen, de nalatigheidsinteresten, de administratieve geldboetes en de kosten, wordt aan de gemeenten doorgestort als vergoeding voor de administratiekosten die ze in het kader van die heffing moeten maken voor de bedrijfsruimten die op hun grondgebied liggen.
Bij gehele of gedeeltelijke ontheffingen wordt het te veel uitbetaalde bedrag aan onkostenvergoedingen verrekend op de eerstvolgende uit te keren onkostenvergoedingen en opcentiemen.
Art. 3.1.0.0.2.De gemeenten ontvangen voor de administratiekosten die ze ter uitvoering van de [1 heffing ongeschikte en onbewoonbare woningen]1 moeten maken:
1° een eenmalige vergoeding van 15 % van de opbrengst van de eerste belasting met betrekking tot de onroerende goederen die op het grondgebied van de gemeente liggen, met een maximum van 125 euro per belaste woning of gebouw, [2 voor elke woning waarvoor de gemeente conform [3 artikel 3.16, tweede lid, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021]3 het agentschap heeft ingelich]2;
2° [4 ...]4
De gemeentelijke opcentiemen, de nalatigheidsinteresten, de administratieve geldboetes en de kosten worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de opbrengst van de belasting, vermeld in het vorige lid.
De onkostenvergoeding wordt berekend op de geïnde heffingen.
[4 De vergoeding, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt]4 toegekend ongeacht het tijdstip waarop de gegevens werden meegedeeld, op voorwaarde dat de belasting voor het jaar waarop de gegevens betrekking hebben, tijdig kon worden opgenomen in het kohier.
Bij gehele of gedeeltelijke ontheffingen wordt het te veel uitbetaalde bedrag aan onkostenvergoedingen verrekend op de eerstvolgende uit te keren onkostenvergoedingen en opcentiemen.
----------
(1)<BVR 2017-03-24/10, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BVR 2017-09-15/19, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 02-11-2017>
(3)<BVR 2020-09-11/17, art. 7.7, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(4)<BVR 2023-01-20/15, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 04-05-2023>
Art. 3.1.0.0.3.[1 De vergoeding, vermeld in artikel 3.1.0.0.6 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt uiterlijk op 31 mei van het jaar dat volgt op het aanslagjaar in kwestie, berekend op basis van:
1° de gegevens over de eigendommen van de erkende [3 woonmaatschappijen]3 voor de toepassing van [3 artikel 2.1.4.0.1, § 2, eerste lid, 3°]3 van de voormelde codex;
2° de meldingen, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, § 2, derde lid, van de voormelde codex, voor de toepassing van artikel 2.1.4.0.1, § 2, eerste lid, 7°, van de voormelde codex;
3° de meldingen, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, § 2/1, tweede lid, van de voormelde codex;
4° de informatie over de energiezuinige woningen en gebouwen die het [2 Vlaams Energie- en Klimaatagentschap]2 aanlevert voor de toepassing van artikel 2.1.5.0.1, § 2, van de voormelde codex;
5° de aanvragen, vermeld in artikel 2.1.6.0.2 van de voormelde codex;
6° de aanvragen, vermeld in artikel 2.2.6.0.1, § 3, eerste lid, van de voormelde codex, voor de toepassing van artikel 2.2.6.0.1, § 2, 2°, van de voormelde codex.]1
----------
(1)<BVR 2019-04-05/25, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 17-05-2019>
(2)<BVR 2020-12-11/07, art. 184, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<BVR 2021-12-17/61, art. 11, 022; Inwerkingtreding : 25-04-2022>
Art. 3.1.0.0.4. De vergoeding, vermeld in artikel 3.1.0.0.3, wordt uitbetaald, samen met het saldo van de opcentiemen, vermeld in artikel 3.1.0.0.4, § 5, 5°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, en wordt uiterlijk gestort op de laatste bankwerkdag van de maand juli van het jaar dat volgt op het aanslagjaar in kwestie.
Art. 3.1.0.0.5. Gederfde opbrengsten die ontstaan na het tijdstip, vermeld in artikel 3.1.0.0.3, worden halfjaarlijks, uiterlijk op de laatste bankwerkdag van de maand december en de maand juni, doorgestort.
Art.3.1.0.0.5/1. [1 In afwijking van artikel 3.1.0.0.3 tot en met 3.1.0.0.5 worden de inkomsten die gederfd zijn met toepassing van artikel 2.2.6.0.1, § 3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, doorgestort uiterlijk op de laatste bankwerkdag van de maand juli die volgt op het kalenderjaar waarin de vrijstelling, vermeld in artikel 2.2.6.0.1, § 2, 2°, van de voormelde codex, is toegekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2019-04-05/25, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 17-05-2019>
Art.3.1.0.0.6. [1 § 1. Het voorstel van een gemeenteraadsbesluit dat vrijstellingen, verminderingen of differentiëring van de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing vaststelt en de motiveringsnota, vermeld in artikel 41, derde lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, worden schriftelijk ingediend bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Bij de documenten, vermeld in het eerste lid, wordt een formulier gevoegd dat de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ter beschikking stelt en dat de volgende gegevens bevat:
1° de naam en het adres van een contactpersoon van de gemeente;
2° een voorstel van criteria om vrijstellingen van, verminderingen op of een differentiëring van de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing toe te passen;
3° de waarden van de criteria, vermeld in punt 2°, die de vrijstelling, vermindering of differentiëring bepalen en de toe te passen opcentiemen die daarmee overeenstemmen.
De gemeente duidt op het formulier, vermeld in het tweede lid, aan welke toepassing zij verkiest:
1° de toepassing van criteria die door de gemeente worden gekozen uit een lijst van criteria die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie voorstelt op het formulier, vermeld in het tweede lid, en op basis waarvan de vrijstelling, vermindering of differentiëring met zekerheid kan worden toegepast;
2° de toepassing van andere criteria, voorgesteld door de gemeente, waarvoor de gemeente door middel van een bijlage bij het formulier, vermeld in het tweede lid, een overzicht aanlevert van de perceelcodes van de onroerende goederen waarvoor de vrijstellingen, verminderingen of differentiëring zouden moeten worden toegepast. De lijst met perceelcodes en de toe te passen opcentiemen die daarmee overeenstemmen wordt door de gemeente op een gestandaardiseerde wijze per elektronische informatiedrager aangeleverd op een formulier dat de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ter beschikking stelt;
3° de toepassing van andere criteria, voorgesteld door de gemeente.
In deze paragraaf wordt verstaan onder perceelcode: de code die de diensten van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie toekennen aan een perceel en die bestaat uit cijfers en letters die een afdeling, een sectie, een grondnummer, een letterexponent, een cijferexponent, een bisnummer en een partitienummer aanduiden.
§ 2. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie onderzoekt of het voorstel en het dossier, vermeld in paragraaf 1, volledig en conform artikel 41, derde lid, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur zijn.
Als het formulier, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, onvolledig of niet conform wordt bevonden of de gevraagde perceelgegevens, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 2°, niet in het juiste formaat worden aangeleverd, brengt ze de gemeente daarvan op de hoogte binnen de vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het formulier, met vermelding van de ontbrekende of onjuiste gegevens.
§ 3. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bezorgt het advies over de technische uitvoerbaarheid, vermeld in artikel 41, derde lid, 3°, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, aan de gemeente binnen de volgende termijn volgend op de ontvangst van het volledige en conforme dossier:
1° een maand, als het voorstel van de gemeente beperkt is tot de mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1° of 2° ;
2° drie maanden, als het voorstel van de gemeente criteria bevat als vermeld in paragraaf 1, derde lid, 3°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-11-30/10, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK 2. - Inkohiering
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3.2.1.0.1. De kohieren worden opgemaakt hetzij per belasting afzonderlijk, hetzij gezamenlijk voor verschillende belastingen.
Art. 3.2.1.0.2. Kohieren kunnen betrekking hebben op een of meer aanslagjaren. De tarieven en eventueel de opcentiemen en de opdeciem in verband met de respectieve aanslagjaren zijn van toepassing.
Art. 3.2.1.0.3. De aanslagen worden op naam van de betrokken belastingplichtigen ingekohierd.
Afdeling 2. - Uitvoerbaarverklaring
Art. 3.2.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Overledenen en onverdeeldheden
Art. 3.2.3.0.1. Aanslagen ten laste van overleden belastingplichtigen worden ingekohierd op hun naam, voorafgegaan van het woord "Nalatenschap".
Als een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan meerdere belastingplichtigen, wordt de aanslag ingekohierd hetzij op naam van alle belastingplichtigen, hetzij op naam van een of meer van hen, gevolgd door de vermelding "en rechthebbenden".
Afdeling 4. - Aanslag voor overnemende of verkrijgende vennootschap
Art. 3.2.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Berekening en afrondingswijze
Art. 3.2.5.0.1. De belastingen en toebehoren worden in elk stadium van de berekening in euro vastgesteld en afgerond op de cent.
HOOFDSTUK 3. - Aanslagprocedure
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3.3.1.0.1. De aangifte van een voertuig, vermeld in artikel 3.3.1.0.1 of 3.3.1.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, geschiedt door middel van een formulier, afgeleverd door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De belastingplichtige dient de aangifte behoorlijk ingevuld en ondertekend in bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Art. 3.3.1.0.2. De belastingplichtige geeft elke wijziging van de elementen van de aangifte aan voordat hij het voertuig in zijn gewijzigde toestand gebruikt.
Art. 3.3.1.0.3. [1 De aangifte van nalatenschap, vermeld in artikel 3.3.1.0.5 of 3.3.1.0.6 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt gedaan door middel van een formulier, dat wordt afgeleverd door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en dat de elementen bevat, vermeld in artikel 3.3.10.8, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3.3.1.0.4. [1 De dienstverlener geeft, waar nodig, conform artikel 3.3.1.0.13, § 4, derde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, instructies aan de bestuurder van het voertuig waarbij die laatste een van de twee volgende acties onderneemt :
1° hij begeeft zich binnen drie uur na die instructie naar een dienstverleningspunt naar keuze;
2° hij verschaft opnieuw een gegarandeerd betaalmiddel of laat het verschaffen door de houder van het voertuig.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2015-07-17/15, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.3.3.1.0.5. [1 De voorafgaande aangifte van spelen en weddenschappen, vermeld in artikel 3.3.1.0.14 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, en de aangifte, vermeld in artikel 3.3.1.0.15, van hetzelfde decreet, worden gedaan door middel van digitale formulieren die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ter beschikking stelt.
De belastingplichtige dient de voorafgaande aangifte en de aangifte, vermeld in het eerste lid, behoorlijk ingevuld en ondertekend in bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.3.3.1.0.6. [1 De aangifte van een automatisch ontspanningstoestel, vermeld in artikel 3.3.1.0.16, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, de aangifte van een wijziging, vermeld in artikel 3.3.1.0.16, derde lid, van hetzelfde decreet, en de aanvraag van een teruggave, vermeld in artikel 3.4.7.0.7 van hetzelfde decreet, worden gedaan door middel van digitale formulieren die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ter beschikking stelt.
De belastingplichtige dient de aangifte, de aangifte van wijziging en de aanvraag van een teruggave, vermeld in het eerste lid, behoorlijk ingevuld en ondertekend in bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.3.3.1.0.7. [1 § 1. De schatting, vermeld in artikel 3.3.1.0.9 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt aangevraagd met een formulier, dat de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie aanlevert en dat al de volgende elementen bevat:
1° de volgende gegevens over de aanvragers:
a) de voornamen en de achternaam;
b) het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
c) het domicilie;
d) in voorkomend geval de wettelijke vertegenwoordiger;
e) de graad van verwantschap met de erflater en wat ieder van hen verkrijgt;
f) de titel op basis waarvan ze tot de nalatenschap komen;
2° de keuze van de woonplaats in België: het correspondentieadres van de aanvragers of van de correspondent waarnaar alle kennisgevingen aan en de communicatie met de schattingsaanvragers kunnen worden gestuurd;
3° de identificatie van de erflater:
a) de voornamen en de achternaam;
b) het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
c) het domicilie;
d) de plaats en de datum van geboorte en overlijden van de erflater;
4° de nauwkeurige aanduiding van elk onroerend goed afzonderlijk dat deel uitmaakt van het belastbare actief en waarvoor de schatting wordt gevraagd, met de vermelding van de kadastrale afdeling, het kadastrale perceel, de oppervlakte en de ligging;
5° een overzicht van de stukken of elementen die nuttig zijn voor de schatting en die als bijlage bij het formulier worden gevoegd.
De aanvragers ondertekenen de aanvraag van de schatting.
§ 2. Als de schattingsaanvraag onvolledig of onduidelijk is, vraagt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de nodige stukken op bij de schattingsaanvragers of de correspondent, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°.
§ 3. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie maakt een gemotiveerd schattingsverslag op dat de volgende informatie bevat:
1° de datum van het schattingsverslag;
2° de referentiedatum van de schatting;
2° de identificatie en de beschrijving van het te schatten goed;
3° de gebruikte vergelijkingspunten;
4° de geschatte waarde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2019-05-10/04, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Afdeling 2. - Aanslagjaar en belastbaar tijdperk
Art. 3.3.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Aanslagtermijn
Art. 3.3.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Aanslagbiljet
Art. 3.3.4.0.1. Zodra de kohieren uitvoerbaar verklaard zijn, wordt aan de betrokken belastingschuldigen een aanslagbiljet gezonden.
Afdeling 5. - Verzending
Art. 3.3.5.0.1.[1 § 1. Als de persoon, vermeld in artikel 3.3.5.0.1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, uitdrukkelijk instemt met de elektronische uitwisseling van aanslagbiljetten of andere documenten over de belasting door de activatie van een elektronisch platform voor de uitwisseling van berichten via elektronische weg, vermeld in artikel II.22 en II.23 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 en artikel 3.3.5.0.1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, heeft dat uitdrukkelijk akkoord tot gevolg dat de documenten exclusief via deze elektronische uitwisseling van berichten worden aangeboden.
§ 2. De persoon, vermeld in paragraaf 1, ontvangt via het elektronisch platform, vermeld in paragraaf 1, een bericht als de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie hem op dat platform een document ter beschikking stelt.
§ 3. Het ter beschikking stellen van de documenten, vermeld in paragraaf 1, wordt beëindigd als de persoon, vermeld in paragaaf 1, zijn instemming met de uitwisseling van documenten via het elektronisch platform intrekt door die elektronische uitwisseling te desactiveren via het elektronisch platform. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan de uitwisseling van documenten via het elektronisch platform ook eenzijdig stopzetten. De desactivering is mogelijk op elk ogenblik en treedt onmiddellijk in werking.
Vanaf het ogenblik van de desactivering, vermeld in het eerste lid, worden de documenten aan de belastingschuldige toegezonden conform artikel 3.3.5.0.1, eerste lid, van de Vlaams Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
§ 4. De documenten, vermeld in artikel 3.3.5.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, blijven beschikbaar op het elektronisch platform gedurende [2 een jaar]2.]1
----------
(1)<BVR 2021-05-21/02, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 06-06-2021>
(2)<BVR 2023-01-20/15, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 04-05-2023>
HOOFDSTUK 4. - Betalingen
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3.4.1.0.1. De belastingen worden betaald aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De betaling van de belastingen mag alleen geëist worden ingeval ze verschuldigd zijn blijkens een aangifte of een uitvoerbaar verklaard kohier.
Afdeling 2. - Betaaltermijn
Art. 3.4.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Wijze van betaling
Art. 3.4.3.0.1.[1 De belastingen en toebehoren worden betaald op een van de volgende wijzen :
1° door storting of overschrijving op de rekening van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie;
2° door een elektronische betaling met een debetkaart, verricht aan een betaalterminal in de kantoren van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die over een betaalterminal beschikken.
In afwijking van het eerste lid moet de betaling van de niet-betaalde belasting en de boete samen met de interesten en kosten conform artikel 3.13.2.0.4, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding worden betaald aan het bevoegde personeelslid door een elektronische betaling met een debetkaart.
In het eerste en tweede lid wordt verstaan onder debetkaart : de door een financiële instelling uitgegeven plastic kaart die het, aan de hand van de gegevens op de chip, mogelijk maakt via elektronische weg een betalingsverrichting ten gunste van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie uit te voeren.
Het bevoegde personeelslid kan in bijzondere omstandigheden andere wijzen van betaling toestaan.]1
----------
(1)<BVR 2015-07-17/15, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. 3.4.3.0.2. Belastingen waarvoor een gerechtsdeurwaarder in opdracht van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie vervolgingen instelt, kunnen in afwijking van artikel 3.4.1.0.1 en 3.4.3.0.1 betaald worden in handen van die gerechtsdeurwaarder.
Art. 3.4.3.0.3.[1 § 1. Het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt met een brief of met een e-mail ingediend bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie vóór de aangifte en uiterlijk vóór een van de volgende termijnen is verstreken:
1° de aangiftetermijn, vermeld in artikel 3.3.1.0.5, § 2, en artikel 3.3.1.0.6 van de voormelde codex;
2° de aangiftetermijn die conform artikel 3.3.1.0.7 van de voormelde codex is verlengd.
§ 2. Het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, vermeldt al de volgende gegevens:
1° de volgende gegevens van de erflater:
a) het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
b) de voornamen en de achternaam;
c) de laatste fiscale woonplaats;
d) de plaats en de datum van overlijden;
2° de volgende gegevens van de aanvragers:
a) hetzij het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, de voornamen, de achternaam en de woonplaats van iedere aanvrager;
b) hetzij het ondernemingsnummer dat bekend is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, de naam en zetel van de aanvrager, de titel krachtens welke ze tot de nalatenschap komen en de vermelding of ze al dan niet gehouden zijn tot de indiening van de aangifte van nalatenschap;
3° de keuze van de woonplaats in België van een van de aanvragers als plaats waarnaar alle kennisgevingen aan en communicatie met de aanvragers kunnen worden gestuurd;
4° een beschrijving van ieder cultuurgoed waarop het voormelde verzoek tot inbetalinggeving betrekking heeft waarvan de inbetalinggeving wordt gevraagd;
5° de uitdrukkelijke bevestiging dat ieder cultuurgoed dat het voorwerp uitmaakt van het voormelde verzoek tot inbetalinggeving, voldoet aan de eigendomsvoorwaarde, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, tweede lid, van de voormelde codex, met specificatie van de wijze waarop de titel van eigendom van de aanvragers tot stand is gekomen.
Als de aanvragers dat willen, kunnen ze in het voormelde verzoek de volgende bijkomende informatie opnemen:
1° de redenen waarom ze menen dat het cultuurgoed een topstuk is als vermeld in artikel 2bis van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, of een sleutelwerk;
2° welke bestemming ze voor het cultuurgoed voorstellen.
De aanvragers ondertekenen het voormelde verzoek tot inbetalinggeving en verklaren dat ze gerechtigd zijn om ieder cultuurgoed dat het voorwerp uitmaakt van het verzoek tot inbetalinggeving, voor de geheelheid in volle eigendom af te geven ter betaling van de erfbelasting en toebehoren. Als niet elke mede-eigenaar aanvrager is van het verzoek tot inbetalinggeving, brengen de aanvragers daarvoor de nodige bewijsstukken aan.
§ 3. Het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bevat ook een bijgevoegd dossier met daarin al de volgende elementen:
1° beeldmateriaal voor een identificatie van de cultuurgoederen;
2° de herkomst- en eigendomsgeschiedenis van de cultuurgoederen als die bekend is;
3° een verklaring op erewoord dat, bij weten van de aanvragers, het cultuurgoed niet is uitgevoerd in overtreding met een beschermingswetgeving van een andere overheid;
4° in voorkomend geval de beslissing van de Vlaamse Regering dat de cultuurgoederen behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 en over de bestemming van die cultuurgoederen, vermeld in artikel 18bis, eerste lid, van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang;
§ 4. Als het verzoek tot inbetalinggeving of het bijgevoegde dossier, vermeld in paragraaf 2 en 3, conform paragraaf 2 en 3 onvolledig is, vraagt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de nodige aanvullingen op bij de aanvragers.
§ 5. In de volgende gevallen beslist de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie dat het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, onontvankelijk is:
1° het verzoek voldoet niet aan de vereisten, vermeld in paragraaf 2 en 3;
2° de aanvragers leveren de aanvullingen, vermeld in paragraaf 4, niet binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van het verzoek tot aanvulling, vermeld in paragraaf 4;
3° het verzoek tot inbetalinggeving is laattijdig ingediend conform paragraaf 1.
§ 6. Als het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, ontvankelijk is, bezorgt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het verzoek binnen vijftien dagen aan de Raad vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang en brengt hij de aanvragers daarvan op de hoogte.]1
----------
(1)<BVR 2023-06-30/03, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 3.4.3.0.4.[1 De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie brengt de aanvragers op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 18ter van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang.
De aanvragers kunnen hun verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, volledig of gedeeltelijk intrekken uiterlijk tot vijftien dagen vanaf de kennisgeving. De aanvragers brengen de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met een brief of een e-mail op de hoogte van de voormelde intrekking.
Het ogenblik van levering, vermeld in artikel 55/5, eerste lid, van het besluit van 5 december 2003 van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, geldt als datum van betaling van de erfbelasting en toebehoren in het kader van de nalatenschap die op het voormelde ogenblik van de levering verschuldigd is en waarvoor het voormelde verzoek tot inbetalinggeving is ingediend voor het bedrag van de waarde, vermeld in artikel 18quater van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, in voorkomend geval verminderd met het saldo, vermeld in het artikel 18quater van het voormelde decreet.
Als de aanvragers nalaten de cultuurgoederen te leveren conform artikel 55/5, eerste lid, van het besluit van 5 december 2003 van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang of als er een relevante wijziging of beschadiging van de cultuurgoederen plaatsvindt tussen het tijdstip van de indiening van het verzoek tot inbetalinggeving en het tijdstip van de levering, betalen de aanvragers na de kennisgeving van de niet-levering of van de wijziging of beschadiging van de cultuurgoederen de verschuldigde erfbelasting en toebehoren aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie op een van de wijzen, vermeld in artikel 3.4.3.0.1 van dit besluit.]1
----------
(1)<BVR 2023-06-30/03, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 3.4.3.0.5.[1 Als de Vlaamse Regering beslist dat het cultuurgoed in betaling mag worden gegeven en het cultuurgoed deel uitmaakt van de nalatenschap, wordt het bedrag van de erfbelasting en toebehoren, verschuldigd door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van het cultuurgoed, geacht te zijn voldaan naar evenredigheid van ieders aandeel in de eigendom van het cultuurgoed na de devolutie, tenzij voormelde erfgenamen, legatarissen of begiftigden voor een andere aanrekening opteren.
Als het cultuurgoed op de dag van het overlijden in het geheel toebehoort aan de overlevende echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende partner of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden, wordt het bedrag van de erfbelasting en toebehoren, verschuldigd door de aanvragers, geacht te zijn voldaan naar evenredigheid van ieders aandeel in de eigendom van het cultuurgoed, tenzij de aanvragers voor een andere aanrekening opteren.
Behalve als de Vlaamse Regering conform artikel 18quater van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang beslist tot uitbetaling van het saldo, wordt in geval van het verstrijken van de termijn tot intrekking, vermeld in artikel 3.4.3.0.4, tweede lid, van dit besluit, en als de aanvragers daarvoor opteren, het eventuele saldo toegerekend op de erfbelasting en toebehoren, berekend ten laste van andere bij naam genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden. Als er na de voormelde toerekening nog een saldo overblijft, wordt dat toegerekend op na te vorderen erfbelasting en toebehoren ten laste van de aanvragers en, in voorkomend geval, op na te vorderen erfbelasting en toebehoren ten laste van de andere bij naam genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden.]1
----------
(1)<BVR 2023-06-30/03, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 3.4.3.0.6.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-30/03, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 3.4.3.0.7.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-30/03, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 3.4.3.0.8.
<Opgeheven bij BVR 2023-06-30/03, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Afdeling 4. - Vermeldingen op het betaalformulier
Art. 3.4.4.0.1. De belastingschuldige moet bij de betaling de gestructureerde mededeling vermelden die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie heeft opgegeven.
Afdeling 5. - Bewijs van betaling
Art. 3.4.5.0.1. Behoudens tegenbewijs gelden als bewijs van betaling:
1° voor stortingen, de door de naamloze vennootschap van publiek recht bpost of door de financiële instelling gedagtekende ontvangstbewijzen;
2° voor overschrijvingen, cheques en elektronische betalingen met een debetkaart, verricht aan een betaalterminal in de kantoren van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, de rekeninguittreksels en erbij behorende stukken.
Afdeling 6. - Datum van uitwerking van betaling
Art. 3.4.6.0.1. Betalingen van belastingen en toebehoren hebben uitwerking:
1° voor stortingen en voor overschrijvingen, op de datum waarop de rekening van het Vlaamse Gewest wordt gecrediteerd;
2° voor betalingen met een gecertificeerde of gewaarborgde cheque, op de datum waarop de cheque door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie is ontvangen;
3° voor de betalingen, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, op de datum van de afgifte van de fondsen in handen van de gerechtsdeurwaarder;
4° voor de elektronische betalingen met een debetkaart, verricht aan een betaalterminal in de kantoren van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de rekeninghouder zelf heeft uitgevoerd, op de werkelijke datum van de verrichting.
Afdeling 7. - Wijze van aanrekening van betaling, aanwending en aanzuivering
Art. 3.4.7.0.1. De aanvraag tot de evenredige teruggave van de belasting, vermeld in artikel 3.4.7.0.5, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, moet gestaafd worden met documenten waaruit de inactiviteit van het voertuig op een rechtstreekse of onrechtstreekse manier blijkt.
Documenten die de inactiviteit kunnen staven, zijn onder meer:
1° documenten, uitgereikt in het kader van de arbeidsreglementering;
2° documenten in het kader van de sociale wetgeving;
3° documenten in het kader van de rij- en rusttijden;
4° vrachtbrieven;
5° documenten in verband met herstellingen aan het voertuig.
Afdeling 8. - Betalingsfaciliteiten
Art. 3.4.8.0.1.
<Opgeheven bij DVR 2018-12-21/02, art. 57, 015; Inwerkingtreding : 07-01-2019>
HOOFDSTUK 5. - Bezwaar
Afdeling 1. - Ontvangstmelding
Art. 3.5.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Bezwaartermijn
Art. 3.5.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Natuurlijke personen en rechtspersonen die bezwaar kunnen indienen en de wijze waarop ze bezwaar kunnen indienen
Art. 3.5.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 4. - Onderzoeksbevoegdheden
Art. 3.5.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Behandeltijd
Art. 3.5.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 6. - Beslissingswijze voor bezwaar
Art. 3.5.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 7. - Collectieve beslissing
Art. 3.5.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 8. - Hoorzitting
Art. 3.5.8.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 9. - Kennisgeving
Art. 3.5.9.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 6. - Ambtshalve ontheffing
Art. 3.6.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 7. - Nietigverklaring
Art. 3.7.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 8. - Gerechtelijk beroep
Art. 3.8.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 9. - Interesten
Afdeling 1. - Nalatigheidinteresten
Art. 3.9.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Moratoriuminteresten
Art. 3.9.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 10. - Invordering
Afdeling 1. - Herinnering
Art. 3.10.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Laatste herinnering
Art. 3.10.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Vervolging
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 3.10.3.1.1. De belastingen die niet binnen de wettelijke termijnen voldaan zijn, worden ingevorderd via rechtstreekse of onrechtstreekse vervolging.
De rechtstreekse vervolging is gericht tegen de belastingschuldigen of hun vertegenwoordiger. De onrechtstreekse vervolging wordt tegen derden ingesteld. De vervolging waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bijstand vraagt van een gerechtsdeurwaarder, wordt ingesteld ingevolge persoonlijke of gemeenschappelijke dwangschriften, uitgevaardigd door de bevoegde personeelsleden die in het bezit zijn van de kohieren.
Onderafdeling 2. - Rechtstreekse vervolging
Art. 3.10.3.2.1. De rechtstreekse vervolgingen omvatten:
1° het dwangbevel;
2° het uitvoerend beslag op roerend goed;
3° het beslag op tak- en wortelvaste vruchten;
4° het uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen;
5° het uitvoerend beslag op onroerend goed.
Art. 3.10.3.2.2. Als de termijn, vermeld in artikel 3.10.3.2.1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 verstreken is, kan overgegaan worden tot uitvoerend beslag op roerend goed.
Art. 3.10.3.2.3. Uitvoerend beslag op roerend goed wordt gelegd niettegenstaande verzet tegen het dwangbevel, tenzij de gerechtsdeurwaarder het nuttig acht om daarover de mening van het bevoegde personeelslid in te winnen die, naargelang van het geval, de schorsing of de voortzetting van verdere vervolgingen gelast.
Alleen verzet aangaande de vorm van de akten schorst de tenuitvoerlegging, met dien verstande dat de verkoop van de in beslag genomen voorwerpen pas kan geschieden na een gerechtelijke beslissing.
Art. 3.10.3.2.4. Tegenover belastingschuldigen die door wegneming van roerende voorwerpen of anderszins pogen de waarborgen van de Schatkist te doen verdwijnen of gewoon te verminderen, kan het bevoegde personeelslid rechtstreeks uitvoerend beslag op roerend goed doen leggen zonder voorafgaande betekening van een dwangbevel.
In dat geval behelst het exploot van inbeslagneming het dwangbevel vóór beslag en bevat het de diverse vermeldingen, vermeld in artikel 3.10.3.2.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, derde lid, alsook de gronden voor het niet vooraf betekenen van een dwangbevel.
Art. 3.10.3.2.5. Het is de bevoegde personeelsleden verboden, rechtstreeks of onrechtstreeks, enig voorwerp waarvan ze de verkoop bewerkstelligen, te kopen of voor zich te doen kopen op straffe van nietigheid van de verkoop en met oplegging van de tuchtstraffen, bepaald in het Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 3.10.3.2.6. Als geen andere schuldeisers beslag of verzet hebben gedaan, wordt de bruto-opbrengst van de verkoop gestort in handen van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De gerechtsdeurwaarder trekt evenwel eerst de vervolgingskosten af die hem toekomen.
Als andere schuldeisers beslag of verzet hebben gedaan, voert de gerechtsdeurwaarder de evenredige verdeling uit op de wijze, bepaald in artikel 1627 tot en met 1638 van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 3.10.3.2.7. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie rekent de hem gestorte sommen aan volgens de regels, vermeld in artikel 3.4.7.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, en betaalt de belastingschuldige het eventuele overschot terug.
Onderafdeling 3. - Onrechtstreekse vervolging
Art. 3.10.3.3.1.§ 1. Het bevoegde personeelslid kan met een aangetekende brief uitvoerend beslag onder derden leggen op de sommen en zaken die aan een belastingschuldige verschuldigd zijn of toebehoren, tot beloop van het bedrag, geheel of gedeeltelijk, dat door die laatste verschuldigd is uit hoofde van belastingen en toebehoren. [1 ...]1
Dat beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 § 1/1. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van het akkoord dat daarvoor tussen de derde-beslagene en de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie wordt gesloten, kan het bevoegde personeelslid het beslag, vermeld in paragraaf 1, leggen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt.
Het akkoord blijft van toepassing zolang de derde-beslagene het niet uitdrukkelijk met een aangetekende brief heeft opgezegd. De opzegging gaat in vanaf de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de kennisgeving ervan ontvangt.
In de gevallen waarin wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft het beslag uitwerking vanaf de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene.
Als hetzelfde beslag achtereenvolgens wordt gelegd op de wijze, respectievelijk vermeld in het eerste lid van deze paragraaf en in paragraaf 1, eerste lid, zal het beslag, gelegd conform paragraaf 1, eerste lid, alleen primeren als de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene, vermeld in het derde lid van deze paragraaf, voorafgaat.
De informatie die is opgenomen in de kennisgeving van het beslag, vermeld in paragraaf 1 en 1/1, is dezelfde, ongeacht of ze wordt meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of met een aangetekende brief.
De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de kennisgeving van het beslag, vermeld in paragraaf 1 en 1/1, moeten, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden verzekerd met aangepaste beveiligingstechnieken.
Opdat de kennisgeving van het beslag op geldige wijze als beslag onder derden zou gelden, moet een digitaal certificaat worden gebruikt.
Ongeacht de toegepaste techniek wordt er gegarandeerd dat alleen de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee het digitale certificaat wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending, correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld.
Met als enig doel de bepalingen, vermeld in deze paragraaf, uit te voeren, wordt de beslagen belastingschuldige geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, als het gaat om een rechtspersoon, en aan de hand van het rijksregisternummer of, bij gebrek daaraan, aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als het gaat om een natuurlijke persoon.]1
[1 § 1/2. Het beslag wordt met een aangetekende brief aan de belastingschuldige aangezegd. Als de belastingschuldige noch in België, noch in het buitenland een gekende woonplaats, verblijfplaats of gekozen verblijfplaats heeft, wordt het beslag aangezegd met aangetekende brief aan de met toepassing van artikel 40 van het Gerechtelijk Wetboek bevoegde procureur des Konings.
De belastingschuldige kan met een aangetekende brief verzet aantekenen tegen het beslag bij het bevoegde personeelslid binnen vijftien dagen vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van afgifte van de aanzegging van het beslag bij de aanbieder van de universele postdienst. De belastingschuldige moet binnen dezelfde termijn met een aangetekende brief de derde-beslagene inlichten.
Als het beslag slaat op inkomsten als vermeld in artikel 1409, § 1 en § 1bis, en artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste conform het model, vermeld in artikel 1409ter, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.]1
§ 2. Het beslag, vermeld in paragraaf 1 [1 en 1/1]1, geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden door het bevoegde personeelslid dat met de invordering is belast, van een bericht van beslag als vermeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 3. [1 Onder voorbehoud van paragraaf 1, 1/1 en 1/2, zijn op het beslag, vermeld in paragraaf 1 en 1/1, de bepalingen van artikel 1539, 1540, 1542, eerste lid, en artikel 1543 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing, met dien verstande dat:
1° de derde-beslagene zijn verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag ook door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan het bevoegde personeelslid kan doen als het beslag op de wijze, vermeld in paragraaf 1/1, eerste lid, is gelegd. In dat geval is de datum van de verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, de datum van de ontvangstmelding die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie verstuurt;
2° de derde-beslagene er overeenkomstig artikel 1543 van het Gerechtelijk Wetboek toe gehouden is, op overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag, afgifte te doen van het bedrag van het beslag, vermeld in paragraaf 1/2, eerste lid. Als het beslag wordt gelegd op de wijze, vermeld in paragraaf 1/1, eerste lid, wordt de overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag geacht te zijn vervuld door de mededeling aan de derde-beslagene van de datum van de afgifte van de aanzegging van het beslag bij de aanbieder van de universele postdienst. In dat geval wordt de mededeling ook gedaan door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt;
3° het bedrag van het beslag wordt afgegeven aan het bevoegde personeelslid.
Met als enig doel de bepalingen, vermeld in deze paragraaf, uit te voeren, wordt de beslagen belastingschuldige geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, als het gaat om een rechtspersoon, en aan de hand van het rijksregisternummer of, bij gebrek daaraan, aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als het gaat om een natuurlijke persoon.]1
§ 4. De kosten voor de aangetekende brieven, vermeld in paragraaf 1 [1 , 1/2]1 en 3, zijn ten laste van de belastingschuldige.
§ 5. De belastingschuldige wordt op de hoogte gebracht van de bestemming van de betalingen en van het saldo na de betalingen.
----------
(1)<BVR 2017-03-24/10, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 26-06-2017>
Art. 3.10.3.3.2.Het uitvoerend beslag onder derden moet worden uitgevoerd door middel van een gerechtsdeurwaardersexploot op de wijze, bepaald in artikel 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, als blijkt:
1° dat de belastingschuldige zich verzet tegen het beslag, vermeld in [1 artikel 3.10.3.3.1, § 1 en § 1/1]1;
2° dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de belastingschuldige betwist;
3° dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden vóór het beslag, vermeld in [1 artikel 3.10.3.3.1, § 1 en § 1/1]1, gedaan door andere schuldeisers;
4° dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt.
[1 In de gevallen, vermeld in het eerste lid, blijft het beslag dat het bevoegde personeelslid conform artikel 3.10.3.3.1, § 1 en § 1/1, heeft gelegd, zijn bewarend effect behouden als een uitvoerend beslag onder derden bij gerechtsdeurwaardersexploot wordt gelegd als vermeld in artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na:
1° ofwel de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van het verzet van de belastingschuldige, vermeld in artikel 3.10.3.3.1, § 1/2, tweede lid, of van de verklaring, vermeld in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° ofwel de ontvangstmelding van die verklaring als ze is verzonden door middel van een procedure waarbij informatietechnieken worden gebruikt als vermeld in artikel 3.10.3.3.1, § 3, eerste lid, 1°.]1
----------
(1)<BVR 2017-03-24/10, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 26-06-2017>
Onderafdeling 4. - Vervolgingskosten
Art. 3.10.3.4.1. De vervolgingskosten worden bepaald volgens de regels die gelden voor de akten van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken.
Art. 3.10.3.4.2. De vervolgingskosten vallen ten laste van de belastingschuldigen.
Art. 3.10.3.4.3. De vervolgingskosten die niet bij de belastingschuldigen kunnen worden gerecupereerd, worden gedragen door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Volgende kosten kunnen noch bij de belastingschuldigen noch bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden gerecupereerd:
1° kosten van akten die niet met de oorspronkelijke stukken kunnen worden gestaafd;
2° kosten die het gevolg zijn van vervolgingen die willekeurig, zonder dwangschrift of in een met deze reglementering strijdige orde gedaan zijn;
3° kosten, gedaan tegen kennelijk onvermogende belastingschuldigen.
Onderafdeling 5. - Met vervolging belaste personen
Art. 3.10.3.5.1. De vervolgingen worden ingesteld door gerechtsdeurwaarders die belast zijn met de betekening van de dwangbevelen en die de beslagleggingen en de verkopingen doen.
De gerechtsdeurwaarders mogen voor die vervolgingen geen aanspraak maken op hogere of andere rechten of kosten dan die welke in artikel 3.10.3.4.1 vastgesteld zijn, op straffe van terugbetaling en schadevergoeding.
Afdeling 4. - Bijzondere gevallen
Onderafdeling 1. - Invordering bij echtgenoten of ex-echtgenoten en bij wettelijk samenwonenden of ex-wettelijk samenwonenden
Art. 3.10.4.1.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 2. - Invordering bij vennootschappen
Art. 3.10.4.2.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 3. - Invordering bij erfgenamen
Art. 3.10.4.3.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 4. - Invordering bij andere personen die gehouden zijn tot betaling van de schuld
Art. 3.10.4.4.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 5. - Invordering van het eurovignet bij andere belastingschuldigen dan de eigenaar
Art. 3.10.4.5.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 6. - Invordering van betwiste belastingen
Art. 3.10.4.6.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 5. - Zekerheden
Onderafdeling 1. - Waarborg
Art. 3.10.5.1.1. De omvang van de waarborg, voorgeschreven in artikel 3.10.5.1.1, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt bij beslissing van het bevoegde personeelslid vastgelegd. Ze moet gelijk zijn aan het vermoedelijke bedrag van de verplichtingen over een jaar die op grond van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 aan de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon kunnen worden opgelegd, na aftrek van de nettoverkoopwaarde van zijn goederen die het pand van het Vlaamse Gewest vormen en die liggen in België of in een land waarmee België een overeenkomst heeft gesloten tot regeling van de wederzijdse bijstand inzake de invordering van de belastingen waaraan de belanghebbende is onderworpen of in een land dat onder de toepassing valt van Richtlijn 2010/24/EU van de raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen.
De waarborg mag evenwel in geen geval minder dan 750 euro bedragen.
Art. 3.10.5.1.2. De te verstrekken waarborg bestaat hetzij uit een zakelijke zekerheid in de vorm van een hypotheekvestiging of van een borgtocht in geld, hetzij uit een persoonlijke borgstelling.
Het bevoegde personeelslid mag andere wijzen van waarborgstelling aanvaarden.
Indien nodig mogen de voormelde wijzen gelijktijdig worden aangewend om de totale zekerheid te verstrekken.
Art. 3.10.5.1.3. De onroerende goederen die als hypothecaire waarborg worden aangeboden, moeten in België liggen.
Als het om gebouwen gaat, dan wordt vóór de aanneming van de hypothecaire aanwending bewijs gegeven van voldoende verzekering tegen brand. In de akte moet worden vermeld dat de regelmatige betaling van de premie jaarlijks zal worden bewezen op straffe van verval van de aanneming.
In alle gevallen wordt bewijs verstrekt van de eigendom en van de hypothecaire staat van het onroerend goed, en wordt de waarde daarvan op kosten van de belastingschuldige vastgelegd door alle middelen die voldoening schenken en onder meer door een schatting van een algemeen als bevoegd erkende deskundige, als dat door het bevoegde personeelslid geëist wordt.
Art. 3.10.5.1.4. Borgtochten in geld worden gestort of overgeschreven op de rekening op naam van de Deposito- en Consignatiekas. In alles, en inzonderheid met betrekking tot de interest die aan de deponent verschuldigd is, worden ze met deposito's bij de Deposito- en Consignatiekas gelijkgesteld.
Art. 3.10.5.1.5. De persoonlijke borg moet volgens de Belgische wet bekwaam zijn om verbintenissen aan te gaan en aangenomen worden door het bevoegde personeelslid.
Art. 3.10.5.1.6. Als de zakelijke zekerheid of de gegoedheid van de persoonlijke borg wegens enige oorzaak zoals waardevermindering van de tot zekerheid dienende onroerende goederen of merkelijke vermindering van het fortuin van de borg onvoldoende wordt geacht, moet de belastingschuldige op het eerste verzoek van het bevoegde personeelslid een nieuwe zakelijke zekerheid of een nieuwe persoonlijke borg stellen.
Art. 3.10.5.1.7. In de akten wordt de administratie vertegenwoordigd door het bevoegde personeelslid.
Samen met de nodige inlichtingen en bewijsstukken en binnen de termijn, vastgesteld in artikel 3.10.5.1.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, overhandigt de belastingschuldige aan dat personeelslid hetzij het ontwerp van akte van hypotheekvestiging, van verpanding van een inschrijving op naam of van verbintenis van de persoonlijke borg, hetzij het stortingsbewijs of het bewijs van deponering voor borgtochten in geld.
Onderafdeling 2. - Voorrecht
Art. 3.10.5.2.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 3. - Wettelijke hypotheek
Art. 3.10.5.3.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 11. - Wederzijdse internationale bijstand
Art. 3.11.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 12. - Verplichtingen van derden
Afdeling 1. - Notificatieverplichtingen van derden
Art. 3.12.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Verplichtingen van kredietinstellingen of -inrichtingen
Art. 3.12.2.0.1. Het attest, vermeld in artikel 3.12.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt uitgereikt nadat de belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon een aanvraag heeft ingediend.
Het attest wordt uitgereikt binnen acht dagen na de indiening van de aanvraag.
Art. 3.12.2.0.2. Per krediet, lening of voorschot waarvoor een voordeel inzake economische expansie is aangevraagd, hoeven de kredietinstellingen en -inrichtingen, vermeld in artikel 3.12.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, in principe, in het bezit zijn van maar één attest.
De datum van uitreiking van dat attest mag niet vroeger zijn dan één maand vóór de datum van de aanvraag tot verkrijging van het voordeel, en mag ook niet later zijn dan die datum.
Er moet evenwel een nieuw attest worden voorgelegd als de beslissing tot toekenning van het voordeel niet is genomen binnen zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het attest.
Art. 3.12.2.0.3. Een exemplaar van het attest, vermeld in artikel 3.12.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt door het bevoegde personeelslid gezonden aan de overheid, vermeld in de aanvraag van het attest.
Als uit het attest blijkt dat een bedrag als belastingen of toebehoren verschuldigd is waarvoor de betalingstermijn verstreken is en dat gevestigd werd op naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een voordeel inzake economische expansie heeft aangevraagd, bepaalt de beslissing tot toekenning van het voordeel dat de kredietinstelling of -inrichting de fondsen niet geheel mag vrijgeven, tenzij de betrokkene zijn belastingschuld heeft betaald.
Art. 3.12.2.0.4. § 1. Als uit het uitgereikte attest dat aan de kredietinstelling of -inrichting wordt overgelegd, blijkt dat een bedrag als belastingen of toebehoren verschuldigd is waarvoor de betalingstermijn verstreken is en dat gevestigd werd op naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een krediet, lening of voorschot is verleend waarvoor een voordeel inzake economische expansie is aangevraagd, mogen de fondsen die afkomstig zijn van het krediet, de lening of het voorschot ten belope van dat bedrag niet worden vrijgegeven, tenzij de belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon een attest overlegt waarin het bevoegde personeelslid verklaart dat die belastingen en bijbehoren betaald zijn.
Met instemming van de belastingschuldige mag de kredietinstelling of -inrichting die fondsen evenwel rechtstreeks overmaken aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
§ 2. In het geval, vermeld in artikel 3.12.2.0.2, derde lid, hoeft de kredietinstelling of -inrichting met de gegevens van het nieuwe attest alleen rekening te houden als de fondsen nog niet zijn vrijgegeven vóór het verstrijken van de in die bepaling vermelde termijn van zes maanden.
Afdeling 3. [1 - Andere verplichtingen in het kader van de registratiebelasting]1
----------
(1)
Art. 3.12.3.0.1. [1 De beroepsverklaring, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, moet verzonden worden naar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De beroepsverklaring, vermeld in het eerste lid, moet gedagtekend en ondertekend zijn, en vermeldt de volgende gegevens :
1° de voornamen, de achternaam, het beroep en het domicilie van de verklaarder, en zijn geboorteplaats en -datum, als het een particulier betreft;
2° de bedrijfsnaam, de bedrijvigheid, de maatschappelijke zetel, de datum van de oprichtingsakte en, in voorkomend geval, de openbare ambtenaar voor wie deze akte verleden werd, als het een vennootschap betreft;
3° de vermelding dat de beroepsverklaring ter uitvoering van artikel 2.9.4.2.4, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 gedaan wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4.
Art.3.12.4.0.1.
<Opgeheven bij BVR 2023-01-20/15, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 04-05-2023>
HOOFDSTUK 13. - Onderzoek en controle
Afdeling 1. - Administratieve controle
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 3.13.1.1.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 2. - Plichten van de belastingplichtige
Art. 3.13.1.2.1.[1 De erfgenamen of de begiftigden moeten, om een melding te doen overeenkomstig artikel 2.7.4.2.4, § 2, eerste lid, of artikel 2.8.6.0.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met het daarvoor bestemde formulier op de hoogte brengen van wijzigingen inzake de voorwaarden die gesteld worden om het verlaagde tarief of de vrijstelling te behouden.
Voor het verlaagde tarief inzake de erfbelasting, moet in die kennisgeving het kohierartikel van het desbetreffende aanslagbiljet voor de erfbelasting worden opgenomen.
Een afschrift van het rechtsgeldig aandelenregister dat ondertekend is door alle aandeelhouders of, bij gebreke daaraan, van de notulen van de algemene vergaderingen vanaf de datum van het overlijden van de erflater of vanaf de datum van de authentieke akte van schenking, alsook een afschrift van de stukken waaruit de wijziging blijkt, moeten bij de kennisgeving worden gevoegd.]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/87, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 3. - Plichten van derden
Art. 3.13.1.3.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 4. - Plichten van openbare instellingen
Art. 3.13.1.4.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Controle ter plaatse
Art. 3.13.2.0.1.Onverminderd de bevoegdheden die toevertrouwd worden aan de andere officieren of agenten van gerechtelijke politie en aan de leden van het operationeel kader van de lokale en federale politie, aan ambtenaren van de administratie der douane en accijnzen en de ambtenaren van het kadaster, zijn de bevoegde personeelsleden gemachtigd om over het grondgebied van het Vlaamse Gewest overtredingen op te sporen en [1 om de verslagen van vaststelling wegens schending van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 of processen-verbaal wegens strafrechtelijke misdrijven op te stellen]1, alsook om het ontdoken bedrag van de belasting, verhoogd met de administratieve geldboete, onmiddellijk te innen.
----------
(1)<BVR 2018-12-14/06, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 3.13.2.0.2. Het bevoegde personeelslid legitimeert zich met een legitimatiekaart die de leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie heeft uitgereikt overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 betreffende de legitimatiekaarten van de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid die belast zijn met de inspectie- of controlebevoegdheden.
Art. 3.13.2.0.3. Zodra aan zijn aanwijzing een einde komt, bezorgt het bevoegde personeelslid de legitimatiekaart onmiddellijk terug aan de leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Het bevoegde personeelslid moet het verlies van de legitimatiekaart onmiddellijk aan de leidend ambtenaar melden.
Art. 3.13.2.0.4.[1 Voor de toepassing van artikel 3.13.2.0.1, eerste lid, artikel 3.13.2.0.2 en artikel 3.13.2.0.4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 dragen de bevoegde personeelsleden een uniform en verplaatsen ze zich in een dienstvoertuig. De leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bepaalt het model van de voormelde uniformen en de uiterlijke kenmerken van de dienstvoertuigen.]1
----------
(1)<BVR 2023-01-20/15, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 04-05-2023>
Art.3.13.2.0.5. [1 Het bericht van inbeslagneming, vermeld in artikel 3.13.2.0.4, § 3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, geeft aanleiding tot de opmaak en de verzending door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie van een bericht van beslag als vermeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-31/10, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
HOOFDSTUK 14. - Verjaring
Afdeling 1. - Termijn
Art. 3.14.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 2. - Stuiting
Art. 3.14.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Schorsing
Art. 3.14.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 15. - Strafrechtelijke vervolging
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.15.1.0.1.[1 De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie wordt aangewezen als de dienst die bevoegd is om de aanwijzingen van fraude inzake directe en indirecte belastingen te ontvangen die aan het licht komen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, vermeld in artikel 29bis van het Wetboek van Strafvordering.]1
----------
(1)<BVR 2021-05-21/02, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 06-06-2021>
Afdeling 2. - Opsporing van inbreuken
Art. 3.15.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Afdeling 3. - Strafrechtelijke sancties
Art. 3.15.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 16. - Verval van het recht op vertegenwoordiging
Art. 3.16.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 17. - Bewijsmiddelen van de administratie
Art. 3.17.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 18. - Belastingverhogingen en administratieve geldboetes
Art. 3.18.0.0.1. Overeenkomstig artikel 3.18.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 wordt de belastingverhoging die van toepassing is op de inbreuken tegen titel 2, hoofdstuk 4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 of tegen dit besluit, geregeld volgens de schaal, opgenomen in de bijlage 1 die bij dit besluit is gevoegd.
HOOFDSTUK 19. - Beroepsgeheim
Art. 3.19.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
HOOFDSTUK 20. [1 - Voorafgaande attesten]1
----------
(1)
Art. 3.20.0.0.1. [1 De schriftelijke bevestiging van het Agentschap van de goedkeuring van het uitgebreid beheerplan van bossen geldt als attest tot vrijstelling van erfbelasting als vermeld in artikel 2.7.6.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3.20.0.0.2. [1 Het bevoegde personeelslid van de Vlaamse administratie brengt het Agentschap op de hoogte van het genoten voordeel per erfgenaam. Die kennisgeving bevat de volgende informatie :
1° de voornaam, achternaam en het rijksregisternummer van de erflater;
2° de voornaam, achternaam en de woonplaats van alle erfgenamen, alsook hun graad van verwantschap;
3° de ligging en het kadastraal perceelnummer van het onroerend goed in kwestie;
4° het bedrag van het genoten voordeel per erfgenaam.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3.20.0.0.3. [1 Overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, vordert het Agentschap de subsidie, vermeld in artikel 13bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, terug.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3.20.0.0.4.[1 Het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een brownfieldproject dat [2 het voorwerp uitmaakt of zal uitmaken van een brownfieldconvenant]2 als vermeld in artikel 2.8.6.0.1, tweede lid, artikel 2.9.6.0.3, derde lid, en artikel 2.10.6.0.3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bevat de volgende gegevens :
1° de vermelding dat toepassing wordt gemaakt van één van de volgende bepalingen :
a) artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 4°, van de voormelde codex;
b) artikel 2.9.6.0.3., eerste lid, 12°, van de voormelde codex;
c) artikel 2.10.6.0.3 van de voormelde codex;
2° de naam en het adres van hetzij de begiftigde, hetzij de verkrijger;
3° het adres en het kadasternummer van het geschonken of overgedragen onroerend goed;
4° de verklaring dat het onroerend goed in kwestie verkregen werd door hetzij een schenking onder de levenden, hetzij een aankoop of een ruil of een andere overeenkomst tot overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik, hetzij een gehele of gedeeltelijke verdeling of een afstand onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen of een omzetting als vermeld in artikel 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek;
5° de verklaring dat de overdracht van het onroerend goed plaats vond met het oog op de realisatie van een brownfieldproject dat [2 het voorwerp uitmaakt of zal uitmaken van een brownfieldconvenant]2 als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten;
6° de verklaring dat het onroerend goed in kwestie deel uitmaakt van een brownfieldproject, met vermelding van de referentienummer en de projecthandelingen die ten aanzien van het onroerend goed in kwestie zullen worden gesteld;
7° de datum en plaats van ondertekening van het attest.
Het attest wordt door hetzij de begiftigde, hetzij de verkrijger ondertekend.
Het bevoegde personeelslid van het [3 Agentschap Innoveren en Ondernemen]3 wordt belast met de opmaak en de verzending van de kennisgeving waarin staat dat de voorwaarden voor het behoud van de vrijstelling niet langer vervuld zijn. In die kennisgeving wordt de reden vermeld van het verval van de vrijstelling. De leidend ambtenaar van het Agentschap Ondernemen bepaalt de vorm van de kennisgeving.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2015-09-18/13, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 22-10-2015>
(3)<BVR 2015-12-18/42, art. 75, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
Art. 3.20.0.0.5. [1 De leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie wordt gemachtigd om de vorm van de formulieren en attesten, vermeld in de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 en dit besluit, te bepalen en die formulieren en attesten aan te passen aan de decreet- en besluitwijzigingen. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-12-19/87, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
TITEL 4. - Wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 4.1.0.0.1. In titel I van het Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals van toepassing op de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling wat betreft het Vlaamse Gewest, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010, worden hoofdstuk I, dat bestaat uit artikel 1 tot en met 7, hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 8, 10 en 11, hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 12, en hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 13, opgeheven.
Art.4.1.0.0.1/1. [1 In titel I van het Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals van toepassing op de belasting op de spelen en weddenschappen en de belasting op de automatische ontspanningstoestellen wat betreft het Vlaamse Gewest, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010, worden hoofdstuk I, dat bestaat uit artikel 1 tot en met 7, hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 8, 10 en 11, hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 12, hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 13, en hoofdstuk V, dat bestaat uit artikel 14, opgeheven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 4.1.0.0.2. Artikel 14/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010, wordt opgeheven.
Art. 4.1.0.0.3. In titel II van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2012, worden hoofdstuk I, dat bestaat uit artikel 15 en 16, hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 17 tot en met 22, hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 23 en 24, hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 25 en 26, en hoofdstuk VI, dat bestaat uit artikel 30, opgeheven.
Art.4.1.0.0.3/1. [1 In titel III van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, worden, wat betreft het Vlaamse Gewest, hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 36 tot en met 38, hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 51 en 52, en hoofdstuk V, dat bestaat uit artikel 53 tot en met 55, opgeheven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2018-12-14/06, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.4.1.0.0.3/2. [1 In titel III van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2018, wordt, wat betreft het Vlaamse Gewest, hoofdstuk I, dat bestaat uit artikel 35bis, opgeheven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2021-04-02/14, art. 81, 020; Inwerkingtreding : 25-04-2021>
Art. 4.1.0.0.4. Titel V van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 14 april 1993 en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010, die bestaat uit artikel 58 en 58bis, wordt opgeheven.
Hoofdstuk 2. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen
Art. 4.2.0.0.1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998, 30 juni 2006, 10 juli 2009 en 20 mei 2011, wordt punt 1° vervangen door wat volgt :
"1° decreet: titel 2, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.".
Art. 4.2.0.0.2. Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.3. In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013, worden artikel 10, § 1, eerste en tweede lid, artikel 10, § 2, artikel 11 en artikel 12 opgeheven.
Art. 4.2.0.0.4. Hoofdstuk V van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, dat bestaat uit artikel 13, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.5. Hoofdstuk VI van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, dat bestaat uit artikel 14, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.6. Hoofdstuk VII van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2009, dat bestaat uit artikel 15, 16 en 18, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.7. Hoofdstuk VIII van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, dat bestaat uit artikel 19, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.8. Artikel 19ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2004, wordt opgeheven.
Hoofdstuk 3. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
Art. 4.3.0.0.1. Hoofdstuk 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013, dat bestaat uit artikel 14, 15, 16, 18, 18bis, 18ter en 19, wordt opgeheven.
Art. 4.3.0.0.2.In artikel 31, 1°, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "artikel 18" vervangen door de zinsnede "artikel 2.6.7.0.1 van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van [20 december 2013]". <Erratum, B.St. 27-01-2014,p. 6797>.
HOOFDSTUK 4. - Kruisverwijzingen
Art. 4.4.0.0.1. Kruisverwijzingen naar de bepalingen die naar aanleiding van deze codificatie zijn opgeheven, moeten worden gelezen overeenkomstig concordantietabel 1 van bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
TITEL 5. - Opheffingsbepalingen en overgangsmaatregelen
Art. 5.0.0.0.1.De volgende regelingen worden opgeheven :
1° het Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing voor wat betreft het Vlaamse Gewest, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013;
2° het Koninklijk besluit van 9 januari 1995 ter uitvoering van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 en 7 december 2012;
3° het Koninklijk besluit van 19 december 2001 ter uitvoering van de artikelen 8, 12 en 13, van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011;
[2 3° /1 het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 tot bepaling van de nadere regels inzake teruggave van de belasting op de automatische ontspanningstoestellen;]2
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 tot regeling van de modaliteiten waaronder de in artikel 253, eerste lid, 7° en 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstellingen van de onroerende voorheffing worden aangevraagd, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot oprichting van een Vlaamse controle-instantie voor de naleving van de wetten op de verkeersbelastingen en houdende wijziging van diverse bepalingen;
6° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010 houdende uitvoering van de compensatie voor de gederfde opbrengsten uit de gemeentelijke en de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage en op energiezuinige gebouwen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot vaststelling van de schalen van de administratieve boete inzake eurovignet;
8° hoofdstuk I van het ministerieel besluit van 17 juli 1970 tot uitvoering van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;
[2 8° /1 hoofdstuk II, afdeling 1, dat bestaat uit artikel 3 tot en met 5, en afdeling 3, dat bestaat uit artikel 7bis tot en met 7quinquies, van het ministerieel besluit van 17 juli 1970 tot uitvoering van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;]2
9° het ministerieel besluit van 9 januari 1995 ter uitvoering van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 20 december 2002.
[1 10° het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 2, artikel 2bis, artikel 2ter, artikel 4, artikel 7, artikel 8ter, artikel 8quater, artikel 13 en 14, bijlage 1, B, bijlage 2, bijlage 3 en bijlage 4;
11° het koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 1, artikel 9/1, artikel 12, artikel 13, artikel 14 en artikel 15 en artikel 16 alsook van de bijlagen als die geen betrekking hebben op de registratiebelasting;
12° het koninklijk besluit van 18 juli 1972 betreffende de uitvoering der artikelen 117 en 120 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1985, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 3;
13° artikel 1 van het het koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1979, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;
14° het koninklijk besluit van 26 november 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 482 van het Wetboek der successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;
15° het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de modaliteiten van de aandeelhouderschapsovereenkomst bedoeld in artikel 140ter, 3°, van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;
16° het koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 2, § 3, artikel 22, artikel 23, artikel 24, artikel 31, artikel 32 en met uitzondering van artikel 6, eerste lid, 4°, en artikel 8, tweede lid, voor zover die artikelen betrekking hebben op de inkomstenbelastingen;
17° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der successierechten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en 14 juli 2006 en bij het ministerieel besluit van 21 december 2006;
18° het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant;
19° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der successierechten;
20° het ministerieel besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;
21° het ministerieel besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten voor wat betreft het Vlaamse Gewest;
22° het ministerieel besluit van 20 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
23° het ministerieel besluit van 25 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
24° het ministerieel besluit van 5 oktober 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten.]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/87, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2018-12-14/06, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL 6. - Citeertitel
Art. 6.0.0.0.1. Dit besluit wordt aangehaald als: besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013.
TITEL 7. - Inwerkingtredings- en uitvoeringsbepalingen
Art. 7.0.0.0.1. Titel 1, 3, 4, 5, 6 en 7 van dit besluit treden in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van titel 4, hoofdstuk 1 en artikel 5.0.0.0.1, 2°, 3° en 8° die in werking treden vanaf aanslagjaar 2014 voor wat betreft de bepalingen van de verkeersbelasting op de autovoertuigen, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet die overeenkomstig de concordantietabel 1 uit bijlage 1 een corresponderende bepaling hebben in titel 2 van dit besluit.
Titel 2 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2014.
Art. 7.0.0.0.2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.
<Opgeheven bij BVR 2018-06-01/02, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-06-2018>
Art. N2.[1 Bijlage 2. - Concordantietabellen
Concordantietabel 1
Tabel 1 : WIB 92
Bepaling WIB 92 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 300 | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 300 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 300 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.2 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.3 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.4 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.5 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.6 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.2.7 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.3.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.3.2 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.4.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.4.3 |
Art. 300 | Art. 3.10.3.5.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.1 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.2 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.3 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.4 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.5 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.6 |
Art. 300 | Art. 3.10.5.1.7 |
Art. 300 | Art. 3.12.2.0.1 |
Art. 300 | Art. 3.12.2.0.2 |
Art. 300 | Art. 3.12.2.0.3 |
Art. 300 | Art. 3.12.2.0.4 |
Art. 300 | Art. 3.13.2.0.1 |
Tabel 2 : Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92)
Bepaling KB/WIB 92 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 128 | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 129 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 130 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 133, § 1 | Art. 3.2.1.0.3 |
Art. 133, § 2 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 133, § 3 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 134 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 135 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 136 | Art. 3.3.4.0.1 |
Art. 137 | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 138 | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 139, § 1 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 139, § 2 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 139, § 3 | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 141 | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 142 | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 146 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 147 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 148 | Art. 3.10.3.2.1 |
Art. 151 | Art. 3.10.3.2.2 |
Art. 153 | Art. 3.10.3.2.3 |
Art. 154 | Art. 3.10.3.2.4 |
Art. 161 | Art. 3.10.3.2.5 |
Art. 162 | Art. 3.10.3.2.6 |
Art. 163 | Art. 3.10.3.2.7 |
Art. 164 | Art. 3.10.3.3.1 |
Art. 165 | Art. 3.10.3.3.2 |
Art. 167 | Art. 3.10.3.5.1 |
Art. 172 | Art. 3.10.3.4.1 |
Art. 173 | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 174 | Art. 3.10.3.4.3 |
Art. 176 | Art. 3.13.2.0.1 |
Art. 211 | Art. 3.10.5.1.1 |
Art. 213 | Art. 3.10.5.1.2 |
Art. 214 | Art. 3.10.5.1.3 |
Art. 215 | Art. 3.10.5.1.4 |
Art. 217 | Art. 3.10.5.1.5 |
Art. 218 | Art. 3.10.5.1.6 |
Art. 219 | Art. 3.10.5.1.7 |
Art. 221 | Art. 3.12.2.0.1 |
Art. 222 | Art. 3.12.2.0.2 |
Art. 223 | Art. 3.12.2.0.3 |
Art. 224 | Art. 3.12.2.0.4 |
Tabel 3 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 tot regeling van de modaliteiten waaronder de in artikel 253, eerste lid, 7° en 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstellingen van de onroerende voorheffing worden aangevraagd
Bepaling besluit 18 juli 2003 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 2.1.6.0.1 |
Art. 2 | Art. 2.1.6.0.2 |
Art. 3 | Art. 2.1.6.0.3 |
Art. 4 | Art. 2.1.6.0.4 |
Tabel 4 : Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010 houdende uitvoering van de compensatie voor de gederfde opbrengsten uit de gemeentelijke en de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage en op energiezuinige gebouwen
Bepaling besluit 23 juli 2010 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 3.1.0.0.3 |
Art. 2 | Art. 3.1.0.0.4 |
Art. 4 | Art. 3.1.0.0.5 |
Tabel 5 : Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WIGB)
Bepaling WIGB | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 2 | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 2 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 2 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.3 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.4 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.5 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.6 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.7 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.3.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.3.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.4.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.4.3 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.5.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.3 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.4 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.5 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.6 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.7 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.2 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.3 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.4 |
Art. 2 | Art. 3.13.2.0.1 |
[3 Tabel 6: Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (KB/WIGB)
bepaling KB/WIGB | bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 2 | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 3, tweede zinsdeel | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 5 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 6 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 7 | Art. 3.3.4.0.1 |
Art. 10 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 10 | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 10 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 10 | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 10 | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 11 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 13 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 14/1 | Art. 3.13.2.0.1 |
Art. 15, § 3 | Art. 2.2.6.0.1 |
Art. 16 | Art. 2.2.6.0.2 |
Art. 25 | Art. 3.3.1.0.1 |
Art. 26 | Art. 3.3.1.0.2 |
Art. 30 | Art. 2.2.6.0.3 |
Art. 53 | Art. 3.20.0.0.5 |
]3Tabel 7 : Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot oprichting van een Vlaamse controle-instantie voor de naleving van de wetten op de verkeersbelastingen en houdende wijziging van diverse bepalingen
Bepaling besluit 10 december 2010 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 3.13.2.0.1 |
Art. 2, eerste lid | Art. 3.13.2.0.1 |
Art. 3 | Art. 3.13.2.0.4 |
Art. 4 | Art. 3.13.2.0.2 |
Art. 5 | Art. 3.13.2.0.3 |
Tabel 8 : Wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Eurovignetwet)
Bepaling Eurovignetwet | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 2 | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 2 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 2 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.3 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.4 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.5 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.6 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.2.7 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.3.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.3.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.4.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.4.3 |
Art. 2 | Art. 3.10.3.5.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.1 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.2 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.3 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.4 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.5 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.6 |
Art. 2 | Art. 3.10.5.1.7 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.2 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.3 |
Art. 2 | Art. 3.12.2.0.4 |
Art. 2 | Art. 3.13.2.0.1 |
Tabel 9 : Koninklijk besluit van 9 januari 1995 ter uitvoering van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet, overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling besluit 9 januari 1995 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 3.13.2.0.1 |
Art. 2/1 | Art. 2.4.6.0.1 |
Tabel 10 : Koninklijk besluit van 8 september 1997 tot bepaling van het wegennet waarop het eurovignet van toepassing is
Bepaling besluit 8 september 1997 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 2.4.7.0.1 |
Tabel 11 : Koninklijk besluit van 19 december 2001 ter uitvoering van de artikelen 8, 12 en 13, van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling besluit 19 december 2001 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 3.4.8.0.1 |
Art. 2 | Art. 3.4.7.0.1 |
Tabel 12 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot vaststelling van de schalen van de administratieve boete inzake eurovignet
Bepaling besluit 18 maart 2011 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 3 | Art. 3.18.0.0.1 |
Bijlage | Bijlage 1 |
Tabel 13 : Decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (decreet [2 heffing ongeschikte en onbewoonbare woningen]2)
Bepaling decreet [<font color="red">1</font> heffing ongeschikte en onbewoonbare woningen]<font color="red">1</font> | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 40bis | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 40bis | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 40bis | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.2 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.3 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.4 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.5 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.6 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.2.7 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.3.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.3.2 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.4.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.4.3 |
Art. 40bis | Art. 3.10.3.5.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.1 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.2 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.3 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.4 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.5 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.6 |
Art. 40bis | Art. 3.10.5.1.7 |
Art. 40bis | Art. 3.12.2.0.1 |
Art. 40bis | Art. 3.12.2.0.2 |
Art. 40bis | Art. 3.12.2.0.3 |
Art. 40bis | Art. 3.12.2.0.4 |
Art. 40bis | Art. 3.13.2.0.1 |
(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2017032410" target="_blank">2017-03-24/10</a>, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016> |
Tabel 14 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen
Bepaling besluit 2 april 1996 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 11, eerste lid | Art. 3.3.4.0.1 |
Art. 12, § 1 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 12, § 2 | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 15 | Art. 2.5.6.0.1 |
Art. 19 | Art. 3.1.0.0.2 |
Tabel 15 : Decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten)
Bepaling decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 33 | Art. 3.2.1.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.2.1.0.2 |
Art. 33 | Art. 3.2.3.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.2.5.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.4.1.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.4.3.0.2 |
Art. 33 | Art. 3.4.4.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.4.5.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.1.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.2 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.3 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.4 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.5 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.6 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.2.7 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.3.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.3.2 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.4.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.4.2 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.4.3 |
Art. 33 | Art. 3.10.3.5.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.1 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.2 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.3 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.4 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.5 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.6 |
Art. 33 | Art. 3.10.5.1.7 |
Art. 33 | Art. 3.12.2.0.1 |
Art. 33 | Art. 3.12.2.0.2 |
Art. 33 | Art. 3.12.2.0.3 |
Art. 33 | Art. 3.12.2.0.4 |
Art. 33 | Art. 3.13.2.0.1 |
Tabel 16 : Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
Bepaling besluit 1 juli 1997 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 14 | Art. 3.1.0.0.1 |
Art. 18 | Art. 2.6.7.0.1 |
Art. 18bis | Art. 2.6.7.0.2 |
Art. 18ter | Art. 2.6.7.0.3 |
Art. 19 | Art. 2.6.7.0.4 |
Tabel 17 : Wetboek van 31 maart 1936 der successierechten
Bepaling W.Succ. | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 834, tweede lid en derde lid | Art. 3.4.3.0.8, § 1, eerste en tweede lid |
Tabel 18 : Koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten
Bepaling KB 31/03/1936 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Art. 5 | Opgeheven |
Art. 6 | Opgeheven |
Art. 8 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 8bis | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 9 | Opgeheven |
Art. 10 | Opgeheven |
Art. 11 | Opgeheven |
Art. 12 | Opgeheven |
Bijlage 1A | Opgeheven |
Tabel 19 : Koninklijk besluit van 26 november 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 48.2 van het Wetboek der Successierechten
Bepaling KB 26/11/1980 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Art. 4 | Opgeheven |
Art. 5 | Opgeheven |
Art. 6 | Opgeheven |
Tabel 20 : Koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der Successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
Bepaling KB 26/08/2003 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1, § 1 | Art. 3.4.3.0.3, § 1, tweede lid en § 2, tweede lid |
Art. 1, § 2, 1°, eerste lid, a) | Opgeheven |
Art. 1, § 2, 1°, eerste lid, b) | Art. 3.4.3.0.3, § 1, eerste lid |
Art. 1, § 2, 1°, tweede lid | Art. 3.4.3.0.3, § 1, tweede lid |
Art. 1, § 2, 2°, eerste lid, a) | Opgeheven |
Art. 1, § 2, 2°, eerste lid, b) | Art. 3.4.3.0.3, § 2, eerste lid |
Art. 1, § 2, 2°, tweede lid | Art. 3.4.3.0.3, § 2, tweede lid |
Art. 1, § 2, 3° | Art. 3.4.3.0.3, § 3 |
Art. 1, § 3 | Opgeheven |
Art. 2, § 1 en § 2, met uitzondering van punt 3° | Art. 3.4.3.0.3, § 4 |
Art. 2, § 2, 3° | Opgeheven |
Art. 3, 1° tot en met 6° | Art. 3.4.3.0.3, § 5 |
Art. 3, 7° | Opgeheven |
Art. 4 | Art. 3.4.3.0.3, § 6 |
Art. 5 | Art. 3.4.3.0.3, § 7 |
Art. 6, eerste lid, 1° tot en met 3° | Art. 3.4.3.0.3, § 8, eerste lid |
Art. 6, tweede lid | Art. 3.4.3.0.3, § 8, tweede lid |
Art. 6, derde en vierde lid | Opgeheven |
Art. 7 | Art. 3.4.3.0.4, § 1 |
Art. 8, eerste en tweede lid | Art. 3.4.3.0.4, § 2 |
Art. 8, derde en vierde lid | Opgeheven |
Art. 9, § 1, eerste en tweede lid | Art. 3.4.3.0.4, § 3 |
Art. 9, § 1, derde en vierde lid | Opgeheven |
Art. 9, § 2, eerste, tweede lid en vierde lid | Art. 3.4.3.0.4, § 4 |
Art. 9, § 2, derde lid | Opgeheven |
Art. 10 met uitzondering van § 1, eerste lid, laatste zinsnede en van § 1, tweede lid, 2° | Art. 3.4.3.0.4, § 5 |
Art. 11 | Art. 3.4.3.0.5, § 1 |
Art. 12 | Art. 3.4.3.0.5, § 2 |
Art. 13 | Art. 3.4.3.0.5, § 3 |
Art. 14 | Art. 3.4.3.0.5, § 4 |
Art. 15 met uitzondering van § 2 | Art. 3.4.3.0.5, § 5 |
Art. 16 | Art. 3.4.3.0.5, § 4 en § 5, eerste lid |
Art. 17 | Art. 3.4.3.0.5, § 5, tweede en derde lid |
Art. 18 | Art. 3.4.3.0.6, § 1 |
Art. 19 | Art. 3.4.3.0.6, § 2 |
Art. 20 | Art. 3.4.3.0.6, § 3 |
Art. 21 | Art. 3.4.3.0.6, § 4 |
Art. 25 | Art. 3.4.3.0.7, § 1 |
Art. 26, eerste lid | Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, eerste zin |
Art. 26, tweede en derde lid | Art. 3.4.3.0.7, § 2, tweede en derde lid |
Art. 27 | Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, tweede en derde zin |
Art. 28 | Art. 3.4.3.0.7, § 2, vierde lid |
Art. 29 | Art. 3.4.3.0.7, § 3 |
Art. 30 | Art. 3.4.3.0.7, § 4 |
Art. 33 | Opgeheven |
Art. 34 | Opgeheven |
Tabel 21 : Besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der Successierechten
Bepaling BVR 04/02/2005 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1, 2° en 6° | Art. 1.1.0.0.1, derde lid |
Art. 2 | Art. 3.20.0.0.1 |
Art. 3 | Art. 3.20.0.0.2 |
Art. 4 | Art. 3.20.0.0.3 |
Art. 5 | Opgeheven |
Art. 6 | Opgeheven |
Art. 6bis | Opgeheven |
Art. 6ter | Opgeheven |
Art. 7 | Opgeheven |
Art. 8 | Opgeheven |
Bijlage | Opgeheven |
Tabel 22 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der Successierechten
Bepaling BVR 02/03/2012 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Art. 3.20.0.0.5 |
Art. 3 | Opgeheven |
Art. 4 | Opgeheven |
Art. 5, eerste en tweede lid | Art. 3.13.1.2.1 |
Art. 5, derde en vierde lid | Opgeheven |
Art. 6 | Opgeheven |
Art. 7 | Opgeheven |
Tabel 23 : Ministerieel Besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten
Bepaling MB 09/03/2000 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1, eerste lid | Art. 3.3.1.0.3 |
Art. 1, tweede en derde lid | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 4 | Opgeheven |
Art. 5 | Opgeheven |
Art. 6 | Opgeheven |
Bijlagen | Opgeheven |
Tabel 24 : Ministerieel Besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten
Bepaling MB 30/01/2004 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 3.4.3.0.8, § 2 |
Art. 2, eerste lid | Opgeheven |
Art. 2, tweede lid | Art. 3.4.3.0.8, § 1, derde lid |
Art. 3 | Art. 3.4.3.0.8, § 3 |
Art. 4 | Art. 3.4.3.0.8, § 4 |
Art. 5 | Art. 3.4.3.0.8, § 5 |
Art. 6 | Art. 3.4.3.0.8, § 6 |
Art. 7 | Opgeheven |
Art. 8 | Art. 3.4.3.0.8, § 7 |
Art. 9 | Art. 3.4.3.0.8, § 8 |
Tabel 25 : Koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Bepaling KB 11/01/1940 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 2 | Art. 3.4.3.0.1 |
Art. 2bis | Art. 3.4.6.0.1 |
Art. 8 | Art. 2.9.4.0.1 |
Art. 9 | Art. 3.12.3.0.1 |
Art. 10 | Opgeheven |
Art. 11 | Opgeheven |
Art. 12 | Opgeheven |
Art. 13 | Opgeheven |
Art. 14 | Opgeheven |
Art. 15 | Opgeheven |
Tabel 26 : Koninklijk besluit van 18 juli 1972 betreffende de uitvoering der artikelen 117 en 120 van het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten
Bepaling KB 18/07/1972 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Tabel 27 : Koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen
Bepaling KB 13/11/1978 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Art. 2.9.4.0.2, art. 2.9.6.0.1, art. 2.9.7.0.1 |
Tabel 28 : Koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de modaliteiten van de aandeelhouderschapsovereenkomst bedoeld in artikel 140ter, 3°, van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Bepaling KB 19/04/1999 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Tabel 29 : Besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant
Bepaling BVR 09/11/2007 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Bijlage | Art. 3.20.0.0.4, eerste en tweede lid |
Tabel 30 : Ministerieel besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten voor wat betreft het Vlaamse Gewest
Bepaling MB 30/01/2004 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Art. 4 | Opgeheven |
Art. 5 | Opgeheven |
Art. 6 | Opgeheven |
Art. 7 | Opgeheven |
Art. 8 | Opgeheven |
Art. 9 | Opgeheven |
Tabel 31 : Ministerieel besluit van 20 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Bepaling MB 20/04/2006 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Tabel 32 : Ministerieel besluit van 25 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Bepaling MB 25/04/2006 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Art. 4 | Opgeheven |
Tabel 33 : Ministerieel besluit van 5 oktober 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten.
Bepaling MB 05/10/2006 | Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit |
Art. 1 | Opgeheven |
Art. 2 | Opgeheven |
Art. 3 | Opgeheven |
Art. 4 | Opgeheven |
Concordantietabel 2
Tabel 1 : WIB 92
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling WIB 92 |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 300 |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 300 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.2 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.3 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.4 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.5 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.6 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.2.7 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.3.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.3.2 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.4.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.4.3 | Art. 300 |
Art. 3.10.3.5.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.1 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.2 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.3 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.4 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.5 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.6 | Art. 300 |
Art. 3.10.5.1.7 | Art. 300 |
Art. 3.12.2.0.1 | Art. 300 |
Art. 3.12.2.0.2 | Art. 300 |
Art. 3.12.2.0.3 | Art. 300 |
Art. 3.12.2.0.4 | Art. 300 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 300 |
Tabel 2 : Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling KB/WIB 92 |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 128 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 129 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 130 |
Art. 3.2.1.0.3 | Art. 133, § 1 |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 133, § 2 |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 133, § 3 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 134 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 135 |
Art. 3.3.4.0.1 | Art. 136 |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 137 |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 138 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 139, § 1 |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 141 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 139, § 2 |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 139, § 3 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 142 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 146 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 147 |
Art. 3.10.3.2.1 | Art. 148 |
Art. 3.10.3.2.2 | Art. 151 |
Art. 3.10.3.2.3 | Art. 153 |
Art. 3.10.3.2.4 | Art. 154 |
Art. 3.10.3.2.5 | Art. 161 |
Art. 3.10.3.2.6 | Art. 162 |
Art. 3.10.3.2.7 | Art. 163 |
Art. 3.10.3.3.1 | Art. 164 |
Art. 3.10.3.3.2 | Art. 165 |
Art. 3.10.3.4.1 | Art. 172 |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 173 |
Art. 3.10.3.4.3 | Art. 174 |
Art. 3.10.3.5.1 | Art. 167 |
Art. 3.10.5.1.1 | Art. 211 |
Art. 3.10.5.1.2 | Art. 213 |
Art. 3.10.5.1.3 | Art. 214 |
Art. 3.10.5.1.4 | Art. 215 |
Art. 3.10.5.1.5 | Art. 217 |
Art. 3.10.5.1.6 | Art. 218 |
Art. 3.10.5.1.7 | Art. 219 |
Art. 3.12.2.0.1 | Art. 221 |
Art. 3.12.2.0.2 | Art. 222 |
Art. 3.12.2.0.3 | Art. 223 |
Art. 3.12.2.0.4 | Art. 224 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 176 |
Tabel 3 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 tot regeling van de modaliteiten waaronder de in artikel 253, eerste lid, 7° en 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstellingen van de onroerende voorheffing worden aangevraagd
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 18 juli 2003 |
Art. 2.1.6.0.1 | Art. 1 |
Art. 2.1.6.0.2 | Art. 2 |
Art. 2.1.6.0.3 | Art. 3 |
Art. 2.1.6.0.4 | Art. 4 |
Tabel 4 : Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010 houdende uitvoering van de compensatie voor de gederfde opbrengsten uit de gemeentelijke en de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage en op energiezuinige gebouwen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 23 juli 2010 |
Art. 3.1.0.0.3 | Art. 1 |
Art. 3.1.0.0.4 | Art. 2 |
Art. 3.1.0.0.5 | Art. 4 |
Tabel 5 : Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WIGB)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling WIGB |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.3 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.4 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.5 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.6 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.7 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.3.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.3.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.4.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.4.3 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.5.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.3 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.4 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.5 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.6 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.7 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.3 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.4 | Art. 2 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 2 |
[4 Tabel 6: Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen KB/WIGB)
bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | bepaling KB/WIGB |
Art. 2.2.6.0.1 | Art. 15, § 3 |
Art. 2.2.6.0.2 | Art. 16 |
Art. 2.2.6.0.3 | Art. 30 |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 3, tweede zinsdeel |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 5 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 6 |
Art. 3.3.1.0.1 | Art. 25 |
Art. 3.3.1.0.2 | Art. 26 |
Art. 3.3.4.0.1 | Art. 7 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 10 |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 10 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 10 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 11 |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 10 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 10 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 13 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 14/1 |
Art. 3.20.0.0.5 | Art. 53 |
]4Tabel 7 : Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot oprichting van een Vlaamse controle-instantie voor de naleving van de wetten op de verkeersbelastingen en houdende wijziging van diverse bepalingen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 10 december 2010 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 1 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 2, eerste lid |
Art. 3.13.2.0.2 | Art. 4 |
Art. 3.13.2.0.3 | Art. 5 |
Art. 3.13.2.0.4 | Art. 3 |
Tabel 8 : Wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Eurovignetwet)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling Eurovignetwet |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.3 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.4 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.5 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.6 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.2.7 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.3.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.3.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.4.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.4.3 | Art. 2 |
Art. 3.10.3.5.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.1 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.2 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.3 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.4 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.5 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.6 | Art. 2 |
Art. 3.10.5.1.7 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.2 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.3 | Art. 2 |
Art. 3.12.2.0.4 | Art. 2 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 2 |
Tabel 9 : Koninklijk besluit van 9 januari 1995 ter uitvoering van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet, overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 9 januari 1995 |
Art. 2.4.6.0.1 | Art. 2/1 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 1 |
Tabel 10 : Koninklijk besluit van 8 september 1997 tot bepaling van het wegennet waarop het eurovignet van toepassing is
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 8 september 1997 |
Art. 2.4.7.0.1 | Art.1 |
Tabel 11 : Koninklijk besluit van 19 december 2001 ter uitvoering van de artikelen 8, 12 en 13, van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 19 december 2001 |
Art. 3.4.7.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.8.0.1 | Art. 1 |
Tabel 12 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot vaststelling van de schalen van de administratieve boete inzake eurovignet
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 18 maart 2011 |
Art. 3.18.0.0.1 | Art. 3 |
Bijlage 1 | Bijlage |
Tabel 13 : Decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (decreet verkrottingsheffing woningen en gebouwen)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling decreet verkrottingsheffing woningen en gebouwen |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 40bis |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 40bis |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.2 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.3 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.4 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.5 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.6 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.2.7 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.3.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.3.2 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.4.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.4.3 | Art. 40bis |
Art. 3.10.3.5.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.1 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.2 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.3 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.4 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.5 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.6 | Art. 40bis |
Art. 3.10.5.1.7 | Art. 40bis |
Art. 3.12.2.0.1 | Art. 40bis |
Art. 3.12.2.0.2 | Art. 40bis |
Art. 3.12.2.0.3 | Art. 40bis |
Art. 3.12.2.0.4 | Art. 40bis |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 40bis |
Tabel 14 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 2 april 1996 |
Art. 2.5.6.0.1 | Art. 15 |
Art. 3.1.0.0.2 | Art. 19 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 12, § 1 |
Art. 3.3.4.0.1 | Art. 11, eerste lid |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 12, § 2 |
Tabel 15 : Decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten |
Art. 3.2.1.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.2.1.0.2 | Art. 33 |
Art. 3.2.3.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.2.5.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.4.1.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.4.3.0.2 | Art. 33 |
Art. 3.4.4.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.4.5.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.1.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.2 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.3 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.4 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.5 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.6 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.2.7 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.3.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.3.2 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.4.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.4.2 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.4.3 | Art. 33 |
Art. 3.10.3.5.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.1 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.2 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.3 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.4 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.5 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.6 | Art. 33 |
Art. 3.10.5.1.7 | Art. 33 |
Art. 3.12.2.0.1 | Art. 33 |
Art. 3.12.2.0.2 | Art. 33 |
Art. 3.12.2.0.3 | Art. 33 |
Art. 3.12.2.0.4 | Art. 33 |
Art. 3.13.2.0.1 | Art. 33 |
Tabel 16 : Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling besluit 1 juli 1997 |
Art. 2.6.7.0.1 | Art. 18 |
Art. 2.6.7.0.2 | Art. 18bis |
Art. 2.6.7.0.3 | Art. 18ter |
Art. 2.6.7.0.4 | Art. 19 |
Art. 3.1.0.0.1 | Art. 14 |
Tabel 17 : Wetboek van 31 maart 1936 der successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling W.Succ. |
Art. 3.4.3.0.8, § 1, eerste en tweede lid | Art. 834, tweede en derde lid |
Tabel 18 : Koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling KB 31/03/1936 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 8 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 8bis |
Tabel 19 : Koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der Successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling KB 26/08/2003 |
Art. 3.4.3.0.3, § 1, eerste lid | Art. 1, § 2, 1°, eerste lid, b) |
Art. 3.4.3.0.3, § 1, tweede lid | Art. 1, § 2, 1°, tweede lid en art. 1, § 1 |
Art. 3.4.3.0.3, § 2, eerste lid | Art. 1, § 2, 2°, eerste lid, b) |
Art. 3.4.3.0.3, § 2, tweede lid | Art. 1, § 2, 2°, tweede lid en art. 1, § 1 |
Art. 3.4.3.0.3, § 3 | Art. 1, § 2, 3° |
Art. 3.4.3.0.3, § 4 | Art. 2 § 1 en § 2, met uitzondering van punt 3° |
Art. 3.4.3.0.3, § 5 | Art. 3, 1° tot en met 6° |
Art. 3.4.3.0.3, § 6 | Art. 4 |
Art. 3.4.3.0.3, § 7 | Art. 5 |
Art. 3.4.3.0.3, § 8, eerste lid | Art. 6, eerste lid, 1° tot en met 3° |
Art. 3.4.3.0.3, § 8, tweede lid | Art. 6, tweede lid |
Art. 3.4.3.0.4, § 1 | Art. 7 |
Art. 3.4.3.0.4, § 2 | Art. 8, eerste lid en tweede lid voor zover dit geen bretkking heeft op de inkomstenbelastingen |
Art. 3.4.3.0.4, § 3 | Art. 9, § 1, eerste en tweede lid |
Art. 3.4.3.0.4, § 4 | Art. 9, § 2, eerste, tweede en vierde lid |
Art. 3.4.3.0.4, § 5 | Art. 10 met uitzondering van § 1, eerste lid, laatste zinsnede en van § 1, tweede lid, 2° |
Art. 3.4.3.0.5, § 1 | Art. 11 |
Art. 3.4.3.0.5, § 2 | Art. 12 |
Art. 3.4.3.0.5, § 3 | Art. 13 |
Art. 3.4.3.0.5, § 4 | Art. 14 en art. 16 |
Art. 3.4.3.0.5, § 5, eerste lid | Art. 15 en art. 16 |
Art. 3.4.3.0.5, § 5, tweede en derde lid | Art. 15, § 3 en art. 17 |
Art. 3.4.3.0.6, § 1 | Art. 18 |
Art. 3.4.3.0.6, § 2 | Art. 19 |
Art. 3.4.3.0.6, § 3 | Art. 20 |
Art. 3.4.3.0.6, § 4 | Art. 21 |
Art. 3.4.3.0.7, § 1 | Art. 25 |
Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, eerste zin | Art. 26, eerste lid |
Art. 3.4.3.0.7, § 2, tweede en derde lid | Art. 26, tweede en derde lid |
Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, tweede en derde zin | Art. 27 |
Art. 3.4.3.0.7, § 2, vierde lid | Art. 28 |
Art. 3.4.3.0.7, § 3 | Art. 29 |
Art. 3.4.3.0.7, § 4 | Art. 30 |
Tabel 20 : Besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der Successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling BVR 04/02/2005 |
Art. 1.1.0.0.1, vierde lid | Art. 1, 2° en 6° |
Art. 3.20.0.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.20.0.0.2 | Art. 3 |
Art. 3.20.0.0.3 | Art. 4 |
Tabel 21 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der Successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling BVR 02/03/2012 |
Art. 3.13.1.2.1 | Art. 5, eerste en tweede lid |
Art. 3.20.0.0.5 | Art. 2 |
Tabel 22 : Ministerieel Besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling MB 09/03/2000 |
Art. 3.3.1.0.3 | Art. 1, eerste lid |
Tabel 23 : Ministerieel Besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling MB 30/01/2004 |
Art. 3.4.3.0.8, § 1, derde lid | Art. 2, tweede lid |
Art. 3.4.3.0.8, § 2 | Art. 1 |
Art. 3.4.3.0.8, § 3 | Art. 3 |
Art. 3.4.3.0.8, § 4 | Art. 4 |
Art. 3.4.3.0.8, § 5 | Art. 5 |
Art. 3.4.3.0.8, § 6 | Art. 6 |
Art. 3.4.3.0.8, § 7 | Art. 8 |
Art. 3.4.3.0.8, § 8 | Art. 9 |
Tabel 24 : Koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling KB 11/01/1940 |
Art. 2.9.4.0.1 | Art. 8 |
Art. 3.4.3.0.1 | Art. 2 |
Art. 3.4.6.0.1 | Art. 2bis |
Art. 3.12.3.0.1 | Art. 9 |
Tabel 25 : Koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling KB 13/11/1978 |
Art. 2.9.4.0.2 | Art. 1 |
Art. 2.9.6.0.1 | Art. 1 |
Art. 2.9.7.0.1 | Art. 1 |
Tabel 26 : Besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit | Bepaling BVR 09/11/2007 |
Art. 3.20.0.0.4, eerste en tweede lid | Bijlage |
]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/87, art. 39, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2017-03-24/10, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BVR 2018-12-14/06, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(4)<BVR 2018-12-14/06, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019>