27 FEBRUARI 2023. - Ministerieel besluit tot uitvoering van boek 6 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-06-2023 en tekstbijwerking tot 11-10-2023)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Inschrijving
Art. 3
HOOFDSTUK 3. - Toewijzing
Art. 4-5
HOOFDSTUK 4. - Verplichtingen van de verhuurder
Art. 6
HOOFDSTUK 5. - Verplichtingen van de huurder
Art. 7
HOOFDSTUK 6. - Financiële aspecten van de huurovereenkomst
Art. 8-9
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het ministerieel besluit van 21 december 2007 houdende uitvoering van een aantal bepalingen van boek 6 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021
Art. 10
HOOFDSTUK 8. - Opheffingsbepalingen
Art. 11
HOOFDSTUK 9. - Overgangsbepaling
Art. 12
HOOFDSTUK 10. - Inwerkingtredingsbepaling
Art. 13
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. De vrijgestelde inkomens, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 1°, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, worden gelijkgesteld met de vrijgestelde bestaansmiddelen, vermeld in artikel 22 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
De volgende effectief betaalde schuldaflossingen, vermeld in artikel 6.1, eerste lid, 1°, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, komen in aanmerking om het actueel besteedbaar inkomen te berekenen:
1° de achterstallige schulden die betaald zijn ten gevolge van een collectieve schuldenregeling als vermeld in artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° de achterstallige schulden die betaald zijn in het kader van budgetbegeleiding of budgetbeheer bij een OCMW of een andere instelling voor schuldbemiddeling die de Vlaamse Gemeenschap erkent.
Als de effectief betaalde alimentatievergoedingen in aanmerking worden genomen, bewijst de potentiële kandidaat-huurder of de kandidaat-huurder, het bedrag van de verschuldigde alimentatievergoedingen ten gunste van de partner of kinderen via een vonnis van de rechtbank of via een notariële akte en de betaling van dat bedrag.
Art.2. Ter uitvoering van artikel 6.1, eerste lid, 4°, c), van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt de persoon bij wie een van de volgende vaststellingen is gedaan als persoon ten laste beschouwd:
1° zijn lichamelijke of geestelijke toestand heeft zijn verdienvermogen verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon kan verdienen door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt, vermeld in artikel 2 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
2° zijn gezondheidstoestand heeft een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste negen punten tot gevolg, de zelfredzaamheid wordt gemeten conform de handleiding en de medisch-sociale schaal, gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming;
3° hij wordt als gevolg van een administratieve of gerechtelijke beslissing tot ten minste 66% blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of permanent arbeidsonbekwaam verklaard;
4° zijn verdienvermogen na de periode van primaire werkonbekwaamheid die bepaald is in de ziekte- en invaliditeitsverzekering, is tot een derde of minder verminderd;
5° hij heeft volgens de wetgeving over de gezinsbijslagen recht op de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte.
De volgende attesten komen in aanmerking om de vaststellingen, vermeld in het eerste lid, te bewijzen:
1° een niet-vervallen attest waarin de uitbetalende instelling bevestigt dat de persoon in kwestie voor de toepassing van de wetgeving over de gezinsbijslagen recht heeft op de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte;
2° een niet-vervallen attest van de FOD Sociale Zekerheid dat bevestigt dat de persoon met een handicap aan de medische voorwaarden voldoet om een inkomensvervangende tegemoetkoming als vermeld in artikel 1 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, een integratietegemoetkoming als vermeld in artikel 1 van voormelde wet, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (categorie 2, 3, 4 of 5) als vermeld in artikel 1 van voormelde wet, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood als vermeld in artikel 4, eerste lid, 2°, van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, te verkrijgen, of door een arbeidsongeschiktheid of een invaliditeit van ten minste 66% getroffen is;
3° een attest van het ziekenfonds met vermelding, na afloop van de periode van één jaar primaire ongeschiktheid als vermeld in artikel 87, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, van de duur waarin de betrokkene als invalide is erkend, of een attest van het ziekenfonds dat bevestigt dat de betrokkene op de datum van de ingang van zijn ouderdoms- of brugpensioen, door het RIZIV is erkend als 66% invalide;
4° een kopie van de definitief geworden gerechtelijke uitspraak waaruit de blijvende invaliditeitsgraad blijkt;
5° voor de slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten met een blijvende arbeidsongeschiktheid: een attest van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's, waaruit de graad van blijvende ongeschiktheid blijkt;
6° voor de militaire oorlogsinvaliden en de militaire invaliden in vredestijd:
een van de volgende attesten of afschriften:
a) een attest van de Federale Pensioendienst met vermelding van de graad van invaliditeit;
b) een afschrift van de laatste ministeriële beslissing waarbij het vergoedingspensioen is toegekend
c) een afschrift van de beslissing van de commissie voor vergoedingspensioenen of de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen met de vermelding van de totale invaliditeitsgraad;
7° voor burgerlijke oorlogsslachtoffers: een attest van de Federale Pensioendienst van de graad van invaliditeit;
8° voor invalide mijnwerkers: een attest van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering waaruit blijkt dat de betrokkene een invaliditeitspensioen geniet of dat hij een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66% op de algemene arbeidsmarkt heeft opgelopen;
9° voor zeelieden: een attest van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder de Belgische vlag, met vermelding van de periode waarin de betrokkene als invalide is erkend of als de betrokkene het slachtoffer is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van dezelfde kas met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;
10° voor de personeelsleden van de overheidsdiensten die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of beroepsziekte: een attest van de overheid die instaat voor de schadeloosstelling, met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;
11° voor personeelsleden van de overheidsdiensten die met ziekteverlof zijn of in disponibiliteit zijn gesteld: een attest van de overheidsdienst waarvan het personeelslid afhangt, en waarin wordt bevestigd dat de betrokkene sinds meer dan één jaar op ononderbroken wijze met ziekteverlof is en/of in disponibiliteit wegens gezondheidsredenen is gesteld, met vermelding van de periode van ziekteverlof of disponibiliteit;
12° voor personeelsleden van de overheidsdienst die met vervroegd pensioen zijn gesteld, door lichamelijke ongeschiktheid of ambtshalve conform artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen: een attest van de Administratieve Gezondheidsdienst waaruit blijkt dat de betrokkene is getroffen door een blijvende algemene invaliditeit van tenminste 66%;
13° voor personeelsleden van de NMBS: een attest van het Gewestelijk Geneeskundig Centrum waarbij bevestigd wordt dat de betrokkene sinds meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of als hij het slachtoffer is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van hetzelfde centrum met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;
14° een attest van de Overzeese Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat de betrokkene sinds meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of een attest van dezelfde dienst met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.
HOOFDSTUK 2. - Inschrijving
Art.3. § 1. Het agentschap actualiseert overeenkomstig artikel 6.9 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, de gegevens over de inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 in het centraal inschrijvingsregister minstens jaarlijks op de verjaardag van de inschrijvingsdatum, vermeld in artikel 6.7, § 1, eerste lid, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
Als bij de actualisering, vermeld in het eerste lid, blijkt dat de kandidaat-huurder niet langer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, brengt het agentschap de primaire verhuurder binnen vijf werkdagen na de vaststelling, ervan op de hoogte.
De primaire verhuurder verzendt een brief over de actualisering aan de kandidaat-huurder, vermeld in het tweede lid, uiterlijk binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de melding van het agentschap, vermeld in het tweede lid.
§ 2. Als een kandidaat-huurder gedurende twee jaar niet actief is geweest in zijn inschrijvingsdossier, brengt het agentschap de primaire verhuurder binnen vijf werkdagen na de vaststelling, ervan op de hoogte.
De primaire verhuurder verzendt een brief aan de kandidaat-huurder met de vraag of hij zijn kandidatuur wil behouden, uiterlijk binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de melding van het agentschap, vermeld in het eerste lid.
HOOFDSTUK 3. - Toewijzing
Art.4. De verhuurder bepaalt de termijn waarin de kandidaat-huurder moet reageren op het aanbod van een woning en wijst de kandidaat-huurder op de schrappingsgrond, vermeld in artikel 6.8, § 1, eerste lid, 4°, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021.
De verhuurder kan het aanbod van een woning aan meerdere van de meest batig gerangschikte kandidaat-huurders tegelijk doen. Als er meerdere kandidaat-huurders het aanbod aanvaarden, krijgt de eerst gerangschikte voorrang.
Als bij het aanbod blijkt dat de kandidaat-huurder niet aan een of meer van de voorwaarden, vermeld in artikel 6.11 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, voldoet, wordt hem schriftelijk meegedeeld dat er alleen een toewijzing kan plaatsvinden als hij binnen de termijn die de verhuurder vaststelt, stavingsstukken voorlegt, waaruit blijkt dat hij wel voldoet. Als hij die stavingsstukken niet binnen de voormelde termijn voorlegt, wordt de woning toegewezen aan de volgende meest batig gerangschikte kandidaat-huurder die het aanbod aanvaardt. Als de kandidaat-huurder niet binnen vijftien werkdagen vanaf de voormelde mededeling de stavingsstukken voorlegt, wordt zijn kandidatuur geschrapt.
Art.5. Het modelformulier, vermeld in artikel 6.23, § 2, tweede lid, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, is opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.
HOOFDSTUK 4. - Verplichtingen van de verhuurder
Art.6. § 1. Ter uitvoering van artikel 6.35 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, zorgt de verhuurder voor de uitvoering van de volgende basisbegeleidingstaken:
1° de potentiële kandidaat-huurders toegankelijk, laagdrempelig en klantvriendelijk onthalen ongeacht hun woonplaats, geslacht, nationaliteit, etnische afkomst, hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging en hen begrijpelijk informeren over de mogelijkheden en de voorwaarden van het huren van een sociale woning en het toewijzingssysteem;
2° de potentiële kandidaat-huurders gericht doorverwijzen naar andere instanties die mogelijk een antwoord kunnen bieden op hun woonvragen of problemen of een deel ervan, in die gevallen waar het toewijzingssysteem niet tijdig een oplossing kan bieden op een acuut probleem of waar andere oplossingen mogelijk zijn;
3° de potentiële kandidaat-huurders informeren over het woningpatrimonium en hen ondersteunen bij het maken van een woningkeuze;
4° de potentiële kandidaat-huurders begeleiden en ondersteunen bij het in orde brengen van hun inschrijvingsdossier;
5° de potentiële kandidaat-huurders, de kandidaat-huurders en de huurders begrijpelijk informeren over de rechten en plichten van de huurder en van de verhuurder;
6° de kandidaat-huurders en de huurders begrijpelijk informeren en hen vertrouwd maken met de bestaande klachtenprocedure;
7° de kandidaat-huurders en de huurders een toegankelijk en laagdrempelig aanspreekpunt bieden bij wie ze op een eenvoudige wijze terecht kunnen met vragen, problemen of klachten;
8° de huurders begrijpelijk informeren over de bestaande tegemoetkomingen en ondersteuningsmogelijkheden en hen begeleiden en ondersteunen bij het indienen van een aanvraag;
9° de huurders regelmatig opvolgen - onder meer via periodieke huisbezoeken - zodat eventuele moeilijkheden of problemen tijdig worden onderkend en in overleg met de betrokkene gezocht kan worden naar oplossingen;
10° de huurders die moeilijkheden ondervinden om aan hun huurdersverplichtingen te voldoen, daarover tijdig aanspreken, begeleiden en waar nodig doorverwijzen naar een welzijns- of gezondheidsvoorziening, en dat altijd in overleg met de betrokkene;
11° de huurders met huurachterstallen tijdig en nauwgezet opvolgen en zo nodig, in overleg met de betrokkene, naar een welzijns- of gezondheidsvoorziening voor budgetbegeleiding doorverwijzen;
12° de huurders met specifieke ondersteunings- of begeleidingsnoden tijdig aanspreken, begeleiden en waar nodig doorverwijzen naar een welzijns- of gezondheidsvoorziening, en dat altijd in overleg met de betrokkene;
13° samenwerken met welzijns- en gezondheidsvoorzieningen, door de begeleiding van verschillende instanties af te stemmen en te optimaliseren, en dat altijd in overleg met de betrokkene;
14° bemiddelen bij conflicten tussen huurders of bij samenlevingsproblemen en in overleg met de betrokkenen zoeken naar oplossingen;
15° huurdersvergaderingen organiseren waar ruimte wordt gecreëerd voor mogelijke problemen of bedenkingen van de huurders en waar samen met de betrokkenen gezocht wordt naar oplossingen;
16° huurdersvergaderingen organiseren om huurders te informeren over en nauw te betrekken bij noodzakelijke verhuisbewegingen door renovaties of van andere, voor de bewoners ingrijpende veranderingen;
17° initiatieven nemen om het informeren van en communiceren met de huurders mogelijk te maken en te bevorderen;
18° constructieve huurdersinitiatieven ondersteunen en begeleiden in overleg met de betrokkenen.
HOOFDSTUK 5. - Verplichtingen van de huurder
Art.7. In dit artikel wordt verstaan onder besluit van 29 januari 2016: het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid.
Ter uitvoering van artikel 6.38, vierde lid, 1°, van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021 worden de beroepsmatige, medische en persoonlijke redenen, vermeld in het derde tot en met het vijfde lid, beschouwd als voldoende redenen om de opleiding Nederlands tweede taal om over de basistaalvaardigheid Nederlands te kunnen beschikken, nog niet te hebben gestart of te hebben afgerond.
Een persoon kan zich op beroepsmatige redenen beroepen als vermeld in het tweede lid, als hij zich in een van de volgende situaties bevindt:
1° hij oefent een job uit waarvan de werkuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie, belast met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de verplichte werkuren van de persoon;
2° hij volgt een opleiding voor de job die hij uitoefent, waarvan de opleidingsuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie die belast is met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de opleidingsuren van de persoon;
3° hij volgt bij de VDAB, bij een gespecialiseerde trajectbepaling en -begeleidingsdienst als vermeld in artikel 1, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 tot vaststelling van de regels voor de erkenning en financiering door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding van de gespecialiseerde trajectbepaling- en -begeleidingsdienst, de gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdiensten en de gespecialiseerde opleidings-, begeleidings- en bemiddelingsdiensten, of bij een gespecialiseerde opleidings-, begeleidings- en bemiddelingsdienst als vermeld in artikel 1, 12°, van voormeld besluit een opleiding in het centrum als vermeld in artikel 1, 13°, van voormeld besluit, waarvan de opleidingsuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie, die belast is met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de opleidingsuren van de persoon;
4° hij volgt een beroepsverkennende stage als vermeld in artikel 41 tot en met 44 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, of een opleidingsstage als vermeld in artikel 84 tot en met 84/8 van voormeld besluit, of een werkervaringsstage als vermeld in artikel 111/0/1 tot en met 111/0/12 van voormeld besluit, of een individuele beroepsopleiding als vermeld in artikel 90 tot en met 98 van voormeld besluit, of een individuele beroepsopleiding plus als vermeld in artikel 98/1 tot en met 98/4 van voormeld besluit, waarvan de opleidingsuren niet in overeenstemming zijn te brengen met de uren waarop een cursus Nederlands tweede taal wordt aangeboden in de omgeving waar de persoon woont. In dat geval legt de persoon een attest voor van een organisatie, die belast is met de uitvoering van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, waarop vermeld staat dat er geen passend aanbod is, rekening houdend met de opleidingsuren van de persoon.
Onder medische redenen als vermeld in het tweede lid, worden de medische redenen, vermeld in artikel 22, § 1, tweede lid, van het besluit van 29 januari 2016, verstaan. De medische redenen worden gestaafd met een medisch attest als vermeld in artikel 1, 9°, van het besluit van 29 januari 2016.
Onder persoonlijke redenen als vermeld in het tweede lid, worden de volgende redenen verstaan:
1° de persoonlijke redenen, vermeld in artikel 22, § 1, derde lid, van het besluit van 29 januari 2016;
2° het volgen van een opleiding van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, vermeld in artikel 6, 1°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.
HOOFDSTUK 6. - Financiële aspecten van de huurovereenkomst
Art.8. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° appartement: een wooneenheid die geen huis is en grenst aan andere wooneenheden of gemeenschappelijke delen;
2° dak: een appartement waarvan alle gevels in een hoek kleiner dan 45° of tussen 135° en 225° staan of waarbij er alleen een gevel is en waarbij ofwel alleen een dakoppervlak aanwezig is, ofwel een dakoppervlak aanwezig is dat minstens anderhalve keer groter is dan het vloeroppervlak;
3° dakoppervlak: transparante en opake schildelen die grenzen aan de buitenomgeving of aangrenzende onverwarmde ruimten met een helling tussen 0° en 90° ten opzichte van de grond en een minimale oppervlakte van 10m2;
4° EPC bij bouw: het energieprestatiecertificaat bij de bouw, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 35°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
5° EPC residentieel: het energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 37°, van het Energiebesluit van 19 november 2010;
6° gevel: transparante en opake schildelen met een oriëntatie en met een helling tussen 90° en 165° ten opzichte van de grond en een minimale oppervlakte van 10m2;
7° gesloten: een huis waarvan beide zijgevels voor meer dan 50% grenzen aan een andere wooneenheid;
8° halfopen: een huis waarvan minstens 50% van een van de zijgevels grenst aan een andere wooneenheid en waarvan minstens 50% van de oppervlakte van een van de zijgevels in contact staat met de buitenomgeving of met aangrenzende onverwarmde ruimten;
9° hoekdak: een appartement waarvan minstens twee gevels in een hoek tussen 45° en 135° of tussen 225° en 315° op elkaar staan en waarbij ofwel alleen een dakoppervlak aanwezig is, ofwel een dakoppervlak aanwezig is dat minstens anderhalve keer groter is dan het vloeroppervlak;
10° hoekvloer: een appartement waarvan minstens twee gevels in een hoek tussen 45° en 135° of tussen 225° en 315° op elkaar staan en waarbij alleen een vloeroppervlak aanwezig is of een vloeroppervlak aanwezig is dat minstens anderhalve keer groter is dan het dakoppervlak;
11° midden: een appartement dat geen dak- of vloeroppervlak bezit, en waarvan alle gevels in een hoek kleiner dan 45° of tussen 135° en 225° staan, of waarbij er alleen een gevel is;
12° open: een huis waarvan de zijgevels niet grenzen aan een andere wooneenheid en in contact staan met de buitenomgeving of aangrenzende onverwarmde ruimten;
13° vloer: een appartement waarvan alle gevels in een hoek kleiner dan 45° of tussen 135° en 225° staan, of waarbij er alleen een gevel is, en waarbij alleen een vloeroppervlak aanwezig is of een vloeroppervlak aanwezig is dat minstens anderhalve keer groter is dan het dakoppervlak;
14° huis: een wooneenheid waarbij het bruto vloeroppervlak dat grenst aan de buitenomgeving of grond, minder dan 10% afwijkt van het geprojecteerde dakoppervlak dat grenst aan de buitenomgeving;
15° vloeroppervlak: transparante en opake schildelen die grenzen aan de buitenomgeving, aangrenzende onverwarmde ruimten, (kruip)kelder of grond met een helling tussen 0° en 15° ten opzichte van de grond en een minimale oppervlakte van 10m2.
§ 2. De energiecorrectie op maandbasis, vermeld in artikel 6.50 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021, wordt berekend met de volgende formules en het resultaat wordt afgerond op twee cijfers na de komma:
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-06-2023, p. 54468)
In de formules, vermeld in het eerste lid, wordt verstaan onder:
1° EC: de energiecorrectie op maandbasis, uitgedrukt in euro;
2° ECjaar: de energiecorrectie op jaarbasis, uitgedrukt in euro;
3° ECRV: de energiecorrectie op ruimteverwarming op jaarbasis, uitgedrukt in euro;
4° ECSWW: de energiecorrectie op sanitair warm water op jaarbasis, uitgedrukt in euro;
5° n: het aangerekende aandeel, uitgedrukt in een percentage;
6° a: de reboundfactor van de referentiewooneenheid, uitgedrukt in een percentage;
7° ERV,ref: het berekende primaire referentie-energieverbruik voor ruimteverwarming, uitgedrukt in kWh per jaar;
8° fref: de conventionele omrekenfactor naar primaire energie van de energiedrager van de referentiewooneenheid: die is vastgelegd op gas en bedraagt dus 1;
9° feff: de conventionele omrekenfactor naar primaire energie van de energiedrager van de installatie van de effectieve wooneenheid, vastgelegd in artikel 9.1.10 van het Energiebesluit van 19 november 2010;
10° b: de reboundfactor van de effectieve wooneenheid, uitgedrukt in een percentage;
11° ERV: het berekende primaire energieverbruik voor ruimteverwarming van de effectieve wooneenheid, uitgedrukt in kWh per jaar;
12° ESWW,ref: het berekende primaire referentie-energieverbruik voor sanitair warm water, uitgedrukt in kWh per jaar;
13° ESWW: het berekende primaire energieverbruik voor sanitair warm water van de effectieve wooneenheid, uitgedrukt in kWh per jaar;
14° Cref: het sociaal tarief van de energievorm die gebruikt wordt in de referentiewooneenheid (gas), uitgedrukt in euro per kWh;
15° Ceff: het sociaal tarief van de energievorm die gebruikt wordt in de effectieve wooneenheid, uitgedrukt in euro per kWh.
De reboundfactor a en b, vermeld in het tweede lid, 6° en 10°, is het gemiddelde van een minimale en een maximale waarde. De voormelde minimale en de maximale waarde worden berekend met de volgende formules:
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-06-2023, p. 54469)
In de formules, vermeld in derde lid, wordt verstaan onder:
1° Um,ref: de gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van de referentiewooneenheid, uitgedrukt in W per m2K;
2° ERV,ref: het berekende primaire referentie-energieverbruik voor verwarming, uitgedrukt in kWh per jaar;
3° Um: de gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van de effectieve wooneenheid, uitgedrukt in W per m2K. Als dat gemiddelde niet bekend is op het niveau van de wooneenheid, wordt die op gebouwniveau bepaald;
4° ERV: het berekende primaire energieverbruik voor ruimteverwarming van de effectieve wooneenheid, uitgedrukt in kWh per jaar.
Het aangerekende aandeel n, vermeld in het tweede lid, 5°, wordt bepaald op basis van de volgende tabel volgens het type wooneenheid:
type wooneenheid | n |
vloer | 90% |
hoekvloer | 90% |
dak | 90% |
hoekdak | 90% |
midden | 95% |
zij | 95% |
open | 95% |
halfopen | 95% |
gesloten | 95% |
type wooneenheid | xdak,type | xvloer,type | xgevel,type |
vloer | 0% | 65% | 35% |
hoek vloer | 0% | 50% | 50% |
dak | 63% | 0% | 37% |
hoek dak | 43% | 0% | 57% |
midden | 0% | 0% | 100% |
zij | 0% | 0% | 100% |
open | 25% | 25% | 50% |
halfopen | 25% | 25% | 50% |
gesloten | 33% | 32% | 35% |