Details





Titel:

20 JULI 2006. - Decreet houdende verschillende maatregelen inzake leerplichtonderwijs, hoger onderwijs, cultuur en permanente opvoeding (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-08-2006 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Verschillende bepalingen inzake leerplichtonderwijs.
HOOFDSTUK I. - Sturingscommissie.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Het gespecialiseerd onderwijs.
Art. 4-11
HOOFDSTUK III. - Schoolvakantie.
Art. 12-14
HOOFDSTUK IV. - Meerderjarige leerlingen.
Art. 15-17
HOOFDSTUK V. - Terugbetaling van de reis- en verblijfskosten.
Art. 18-19
HOOFDSTUK VI. - Meesters-, vak- en dienstpersoneel.
Art. 20-22
HOOFDSTUK VII. - Vakantiegeld.
Art. 23-26, 26bis, 27-33, 33/1, 33/2, 33/3
HOOFDSTUK VIII. [1 Organisatie van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid overeenkomstig artikel 16 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen]1
Art. 34-55
HOOFDSTUK IX. - Tegemoetkoming in de meerkost gekoppeld aan de verhoging van de energetische uitgaven van de collectiviteiten.
Art. 56
HOOFDSTUK X. - Nieuwkomende leerlingen.
Art. 57
HOOFDSTUK XI. - De raad van beroep van het net van de Franse Gemeenschap.
Art. 58
HOOFDSTUK XII. - Normen voor de creatie en de herstructurering van scholen.
Art. 59-64
HOOFDSTUK XIII. - Opleidingsprofielen.
Art. 65
HOOFDSTUK XIV. - Werkingsdotaties en -subsidies.
Art. 66-67
HOOFDSTUK XV. - De specifieke hulp verleend aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen van het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs.
Art. 68-74
HOOFDSTUK XVI. - Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (GPBHO).
Art. 75
HOOFDSTUK XVII. - Leermeesters godsdienst en leraars godsdienst.
Art. 76
TITEL II. - Verlof wegens opdracht.
Art. 77
TITEL III. - Bepalingen inzake hoger onderwijs.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten).
Art. 78-79
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het decreet van 12 december 2000 tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten.
Art. 80
HOOFDSTUK III. - Tegemoetkoming in de extra kosten gebonden aan de verhoging van de energie-uitgaven van de overheden.
Art. 81
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art. 82-83
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.
Art. 84
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen.
Art. 85
TITEL IV. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 17 JULI 2002 BETREFFENDE DE ERKENNING EN BETOELAGING VAN DE MUSEA EN ANDERE MUSEALE INSTELLINGEN.
Art. 86
TITEL V. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 10 APRIL 2003 BETREFFENDE DE WERKING VAN DE ADVIESINSTANTIES DIE WERKZAAM ZIJN BINNEN DE CULTURELE SECTOR.
Art. 87
TITEL VI. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 17 JULI 2003 MET BETREKKING TOT DE STEUN AAN HET VERENIGINGSLEVEN OP HET GEBIED VAN DE PERMANENTE OPVOEDING.
Art. 88
TITEL VII. - SLOTBEPALINGEN.
Art. 89





Uitvoeringsbesluit(en):

2021040583 



Artikels:

TITEL I. - Verschillende bepalingen inzake leerplichtonderwijs.
HOOFDSTUK I. - Sturingscommissie.
Artikel 1. In het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) Artikel 35 § 1, 2° wordt vervangen door de volgende woorden :
  " 2° de minimale bekwaamheden inzake wiskunde op het einde van de kwalificatieafdeling, indien het aanleren van wiskunde voorkomt in het studieprogramma; ".
  b) Artikel 69 § 1, 6° wordt aangevuld met de volgende woorden : " en met het voorleggen, in dat verband, van voorstellen voor de aanpassing van het inrichtingsproject. "
  c) Artikel 72, vervangen door het decreet van 27 maart 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 72. Op het einde van elk schooljaar, wordt een activiteitenverslag voor elke inrichting opgesteld.
  In het onderwijs van de Franse Gemeenschap, wordt het jaarverslag door het inrichtingshoofd opgesteld. In het gesubsidieerd onderwijs, wordt het jaarlijks verslag door de afgevaardigde van de inrichtende macht opgesteld.
  Het activiteitenverslag wordt aan het advies van de Participatieraad vóór 31 december onderworpen.
  Het activiteitenverslag alsook de adviezen en voorstellen van de Participatieraad worden vóór 15 februari aan de inrichtende macht overgezonden.
  Het activiteitenverslag kan door de Inspectie van de Franse Gemeenschap worden geraadpleegd. "
  d) Artikel 73, aangevuld met het decreet van 29 maart 2001, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2001, aangevuld met het decreet van 27 maart 2002 en gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 73. Het jaarlijks activiteitenverslag omvat de balans van de maatregelen genomen in het kader van het pedagogisch project van de inrichtende macht en van het inrichtingsproject, om de algemene doelstellingen bepaald in artikel 6 te bereiken, vragen die de Participatieraad wenst daar te kunnen vinden, alsook vermeldingen met betrekking tot :
  1° het cijfer van de leerlingen die geslaagd zijn en het cijfer van de leerlingen die gezakt zijn;
  2° de beroepen tegen de beslissingen van de klassenraden en de resultaten van die procedure;
  3° het aantal geweigerde inschrijvingen en de redenen voor de weigering van de inschrijvingen;
  4° de voortgezette opleiding van de onderwijzers van de inrichting.
  Ten minste om de drie jaar, omvat het eveneens de balans van de vermeldingen met betrekking tot :
  1° de in het werk gestelde pedagogische nieuwigheden;
  2° de stappen die ondernomen werden om de steun te organiseren van de in moeilijkheden verkerende leerlingen;
  3° de stappen die ondernomen werden om de oriëntatie van de leerlingen te bevorderen;
  4° de van kracht zijnde praktijken op het vlak van huiswerk tijdens de tweede fase van het in artikel 13 bedoelde pedagogisch continuüm;
  5° de initiatieven genomen in samenwerking met de partners die niet tot de inrichting behoren inzake kunst, cultuur en sport;
  6° de initiatieven genomen inzake mediaopvoeding, gezondheid en milieu;
  7° de initiatieven voor de integratie in de inrichting van de leerlingen die afkomstig zijn uit het buitengewoon onderwijs;
  8° de middelen die in het werk worden gesteld om het traject in drie jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs te organiseren. ".

Art.2. In het derde lid van artikel 20 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs, worden de woorden " jaarlijks, in haar activiteitenverslag, haar evaluatie naar de Begeleidingscommissie " vervangen door de woorden " op 31 december van elk jaar naar de sturingscommissie. ".

Art.3. In het derde lid van artikel 14 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan, worden de woorden " jaarlijks, in haar activiteitenverslag, haar evaluatie naar de Begeleidingscommissie " vervangen door de woorden " op 31 december van elk jaar naar de sturingscommissie. ".

HOOFDSTUK II. - Het gespecialiseerd onderwijs.
Art.4. Artikel 337 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs wordt vervangen door het volgende artikel :
  " De studenten die regelmatig ingeschreven zijn tijdens het schooljaar 2004-2005 in het gespecialiseerd onderwijs van vorm 3, ofwel in de tweede fase, ofwel in het vierde of in het vijfde jaar, kunnen toegang hebben tot een kwalificatie-examen op het einde van de tweede fase of van het vijfde jaar, uiterlijk op het einde van het schooljaar 2006-2007, en kunnen toegang hebben tot het kwalificatie-examen op het einde van de 3e fase of van het 6e jaar uiterlijk op het einde van het schooljaar 2006-2007, volgens dezelfde voorwaarden als deze die vermeld zijn voor hun intrede in de 2e fase of het 4e jaar.
  " De studenten die regelmatig ingeschreven zijn tijdens het schooljaar 2004-2005 in het gespecialiseerd onderwijs van vorm 3, ofwel in de derde fase, ofwel in het vierde of in het zesde jaar, kunnen toegang hebben tot een kwalificatie-examen op het einde van de derde fase of van het zesde jaar, uiterlijk op het einde van het schooljaar 2006-2007, volgens dezelfde voorwaarden als deze die vermeld zijn voor hun intrede in de 3e fase of het 6e jaar. ".

Art.5. In de volgende artikelen van hetzelfde decreet, in de Franse versie, wordt het woord " spécial " vervangen door het woord " spécialisé " :
  a) artikel 6;
  b) artikel 13 § 3;
  c) artikel 179, 1° en 2°;
  d) artikel 180, derde lid.

Art.6. In artikel 55, § 2, van hetzelfde decreet, worden de woorden " tijdens het schooljaar " vervangen door de woorden " tijdens het schooljaar, volgens door de Regering nader te bepalen regels. ".

Art.7. In artikel 59 van hetzelfde decreet, worden de woorden " eindvaardigheden " vervangen door de woorden " basisvaardigheden ".

Art.8. Artikel 101 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt :
  " Artikel 101. De leden van het paramedisch, sociaal en psychologisch personeel worden ertoe gehouden :
  1° 2 werktijden voor de klassenraad te verstrekken als zij meer dan een halve opdracht uitoefenen;
  2° 1 werktijd voor de klassenraad te verstrekken als zij 8 werktijden met een halve opdracht uitoefenen;
  3° Beneden een opdracht van 8 werktijden, worden hun verplichtingen beperkt tot de mededeling van de inlichtingen die nuttig zijn voor het goede verloop van de klassenraad. ".

Art.9. In hetzelfde decreet wordt een artikel 110bis, ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 110bis. De leden van het opvoedend hulppersoneel zijn ertoe gehouden hoogstens 2 uren klassenraad per week te presteren.
  De uren voor de klassenraad tellen mee in de prestaties bepaald in artikel 110. "

Art.10. Artikel 170, § 1, 2° van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden " of zijn afgevaardigde; "

Art.11. In artikel 210 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In § 2, vijfde lid, worden de woorden " § 2 " vervangen door de woorden " § 1 ";
  2° § 2 wordt aangevuld als volgt :
  " Hij blijft de weddeschaal genieten die bestemd is voor het bevorderingsambt dat hij in het basisonderwijs uitoefent, vermeerderd met een toelage die het verschil uitmaakt tussen die schaal en deze die toegekend wordt aan een studieprefect of directeur van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs die, in het secundair onderwijs van de lagere graad, het wervingsambt heeft uitgeoefend waardoor hij onrechtstreeks tot het ambt van studieprefect of directeur toegang heeft kunnen hebben. ".

HOOFDSTUK III. - Schoolvakantie.
Art.12. In artikel 14 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, wordt het woord " jaarlijks " geschrapt.

Art.13. In artikel 8 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs, vervangen door het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, wordt het woord " jaarlijks " geschrapt.

Art.14. In artikel 120 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, wordt het woord " jaarlijks " geschrapt.

HOOFDSTUK IV. - Meerderjarige leerlingen.
Art.15. Artikel 41 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, wordt gewijzigd als volgt :
  " Artikel 41. De in artikel 40 bedoelde minderjarige leerling wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de omkadering, de subsidies of de dotaties binnen de inrichting waarin hij school loopt, onder voorbehoud dat hij ten minste drie maanden regelmatig schoolbezoek telt in een schoolinrichting op het ogenblik van de telling. ".

Art.16. In hetzelfde decreet wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 42bis. Wanneer de minderjarige leerling bedoeld in artikel 40, die school loopt in een schoolinrichting die de bepaling bedoeld in artikel 41 geniet, meerderjarig wordt, wordt hij in aanmerking genomen voor de berekening van de omkadering, de subsidies of dotaties binnen die inrichting, of, indien hij deze verlaat, elke andere inrichting voor secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij ingeschreven is, op voorwaarde dat hij op het ogenblik van de telling voldoet aan de voorwaarden om regelmatige leerling te zijn. ".

Art.17. Artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 25 september 1991 tot uitvoering van de artikelen 59, 60 en 61 van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs wordt aangevuld als volgt : " 12° De leerlingen van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 42bis van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie. ".

HOOFDSTUK V. - Terugbetaling van de reis- en verblijfskosten.
Art.18. Artikel 21 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van de school waarin het aantal geslaagde leerlingen in het basisonderwijs hoger wordt, aangevuld met het decreet van 24 juli 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : " De leden van de Algemene Raad hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten onder de voorwaarden die toepasselijk zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. ".

Art.19. Artikel 170 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs wordt aangevuld als volgt : " § 3. De leden van de Raad hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. ".

HOOFDSTUK VI. - Meesters-, vak- en dienstpersoneel.
Art.20. In artikel 51bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals weer ingevoerd door het decreet van 1 juli 2005 houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen, worden de woorden " van hoofdstuk I, artikelen 7, b), c), 8 " vervangen door de woorden " " van de artikelen 7, b), c), en 8 van hoofdstuk II ".

Art.21. Hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals weer ingevoerd door het decreet van 1 juli 2005 houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.

Art.22. Artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 11 september 1990 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en aan de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die tijdelijk aangesteld worden in een beter bezoldigd ambt dan dat waarin zij vast benoemd zijn, zoals gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2005 houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.

HOOFDSTUK VII. - Vakantiegeld.
Art.23. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs die een wedde of een weddesubsidie ten laste van de Franse Gemeenschap genieten.
  (Het is eveneens van toepassing op het onderwijzend personeel bedoeld in artikel 21 van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat en op het personeel bedoeld in artikel 50 van dezelfde wet.) <DFG 2007-05-25/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

Art.24.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, dient te worden verstaan onder :
  1° " referentiejaar ", het burgerlijk jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de jaarlijkse vakantie wordt toegekend;
  [1 1° /1 " Année scolaire/académique de référence ", l'année scolaire/académique qui précède l'année scolaire/académique en cours; ]1
  2° " lopend jaar ", het jaar waarin de jaarlijkse vakantie wordt toegekend;
  3° " jaarlijkse wedde ", de wedde, het loon, de vergoeding of de toelage die geldt als wedde of loon, met inbegrip van de eventuele haard- of standplaatstoelage;
  4° " volledige maand ", de maand waarin de gepresteerde diensten van de eerste dag tot de laatste dag van die maand lopen;
  5° " volledige prestaties ", de prestaties die, door de uurrooster, een normale beroepsactiviteit volledig dekken.
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 193, 008; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art.25.[1 Voor de volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar worden verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld op 70 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde, gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de wedde verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-02-19/61, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.26.In afwijking van artikel 25, wordt het bedrag van het vakantiegeld dat wordt toegekend aan de leden van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap die vallen onder het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap en aan de gesubsidieerde leden van het administratief personeel van de onderwijsinrichtingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, (alsook aan de leden van de niveaus 2, 3 en 4 van het personeel bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het bestuurs- en toegevoegd personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en de universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap) vastgesteld [1 op 92 %]1 van één twaalfde van de jaarwedde, gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde bepaalt voor de maand maart van het vakantiejaar. <DFG 2007-05-25/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<DFG 2008-12-12/01, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<DFG 2009-02-19/61, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. 26bis. [1 § 1. De berekening van het vakantiegeld bedoeld bij § 2 is van toepassing wanneer deze berekeningswijze de personeelsleden het genot toekent van een vakantiegeld dat gunstiger is dan dat voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 25 en 26.
   § 2. Het vakantiegeld bedraagt een forfaitair en een variabel deel.
   Voor de volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar worden verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt :
   1° Voor het forfaitaire deel : het bedrag van het forfaitaire deel toegekend het vorige jaar, vermeerderd met een breuk waarvan de noemer het gezondheidsindexcijfer is voor de maand januari van het vorige jaar en de teller het gezondheidsindexcijfer is voor de maand januari van het lopende jaar. De aldus bekomen uitslag wordt vastgesteld tot de vierde decimaal inclusief;
   2° Voor het variabele deel : het variabele deel equivalent met 1,1% van de jaarlijkse wedde(n), gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptie, die de wedde(n) verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt(-en). Wanneer het personeelslid voor de betrokken maand geen enkele wedde of verminderde wedde heeft genoten, wordt dit percentage berekend op de wedde(n) die het verschuldigd zouden zijn voor genoemde maand.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/61, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.27. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen, de perioden gedurende welke het personeelslid, tijdens het referentiejaar :
  1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft ontvangen;
  2° niet in dienst kon treden of de uitoefening van zijn ambt heeft onderbroken krachtens de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten, of de op 20 februari 1980 gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, met uitsluiting in de twee gevallen van de wederoproeping bij wijze van tuchtmaatregel;
  3° een ouderschapsverlof heeft genoten;
  4° afwezig is geweest ten gevolge van een verlof of een werkonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 42 bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of van artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
  Wanneer het gaat om een personeelslid dat niet de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt op het einde van het referentiejaar, wordt de periode die loopt vanaf de eerste januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de dag waarop het personeelslid die leeftijd heeft bereikt eveneens in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld indien hij in dienst treedt uiterlijk de laatste werkdag van de periode van vier maanden volgend op de datum waarop hij studies die het recht op kinderbijslag openen heeft beëindigd of op de datum waarop de leerovereenkomst geëindigd is.
  Het personeelslid levert, door alle rechtsmiddelen, getuigen inbegrepen, het bewijs dat hij de vereiste voorwaarden vervult.

Art.28. Onverminderd artikel 27, eerste lid, punten 2° en 3°, en tweede lid, wanneer volledige prestaties niet gedurende het gehele referentiejaar niet werden verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt :
  1° één twaalfde van het jaarbedrag voor elke periode prestaties die gedurende een volle maand lopen;
  2° één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet gedurende de volle maand lopen.
  De toekenning van een gedeeltelijke wedde met betrekking tot de uitoefening van verminderde prestaties heeft een evenredige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.

Art.29. Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend in verhouding tot de prestaties die zijn verricht op grond van de uurdeler(s) die in de bezoldigingsregeling worden gebruikt. In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 27, eerste lid, punt 2°, en tweede lid.

Art.30. § 1. Twee of meer toelagen voor vakantiegeld, met inbegrip van deze die werden ontvangen bij toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, mogen niet worden gecumuleerd boven het bedrag dat overeenstemt met het hoogste vakantiegeld, dat wordt ontvangen wanneer het vakantiegeld van alle ambten of activiteiten worden berekend op grond van volledige prestaties.
  Daartoe wordt het vakantiegeld van één of meer ambten verminderd of ingehouden met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
  Indien de inhoudingen of verminderingen over verschillende toelagen voor vakantiegeld moeten of kunnen worden verricht, wordt het laagste vakantiegeld eerst verminderd of afgeschaft.
  Voor de toepassing van de vorige leden, dient onder vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten op de jaarlijkse vakantie van de werknemers te worden verstaan, het deel van het vakantiegeld dat niet met de bezoldiging van de vakantiedagen overeenstemt.
  § 2. Voor de toepassing van § 1, is het personeelslid dat verschillende toelagen voor vakantiegeld cumuleert, ertoe gehouden er het bedrag van mee te delen, alsook eventueel het bedrag dat voor volledige prestaties wordt berekend, aan elke dienst van het personeel waaronder het ressorteert.
  Elke overtreding van het vorige lid kan tuchtsancties tot gevolg hebben.

Art.31. De bedragen die het personeelslid zou hebben ontvangen bij wijze van vakantiegeld op grond van andere prestaties verricht gedurende het referentiejaar, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat met toepassing van artikel 27, tweede lid, wordt toegekend.

Art.32. § 1. Het vakantiegeld wordt vanaf 1 mei en uiterlijk op 30 juni van het lopende jaar uitbetaald.
  § 2. In afwijking van de regel vermeld in de eerste paragraaf, wordt het vakantiegeld uitbetaald in de loop van de maand volgend op de datum van de inruststelling, het overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de betrokkene.
  Voor de toepassing van het vorige lid, wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het vast bedrag, het percentage en de eventuele inhouding die op de betrokken datum geldt; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die het personeelslid op dezelfde datum ontvangt. Wanneer hij op dat ogenblik geen wedde of verminderde wedde ontvangt, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die zou(den) zijn verschuldigd.

Art.33. Op het brutobedrag van het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 procent verricht.

Art. 33/1. [1 § 1er Un ajustement spécifique au pécule de vacances est accordé aux membres du personnel temporaires de la catégorie du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical, psychologique et social, de l'enseignement obligatoire et de l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit, qui n'ont pas été désignés ou engagés pour une année scolaire complète, durant l'année scolaire de référence.
   La disposition de l'alinéa 1er n'est pas applicable aux membres du personnel qui perçoivent une rémunération calculée en 12e.
   § 2 Pour chaque désignation visée au § 1er, le montant de l'ajustement spécifique au pécule de vacances est égal au résultat de la multiplication de trois éléments: le traitement annuel brut perçu par le membre du personnel durant l'année scolaire de référence pour cette désignation, le nombre de jours calendriers couverts par cette désignation et le coefficient 0,00002981895. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/35, art. 194, 008; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 33/2. [1 § 1er Un ajustement spécifique au pécule de vacances est accordé aux membres du personnel temporaires de la catégorie du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, de l'enseignement de promotion sociale, pour les prestations exercées à titre principal sur des durées d'occupation strictement inférieures à 310 jours calendrier, durant l'année académique de référence et hors des vacances d'été.
   La disposition de l'alinéa 1er n'est pas applicable aux membres du personnel qui perçoivent une rémunération calculée en 12e.
   § 2 Pour chaque période d'occupation visée § 1er, le montant de l'ajustement spécifique au pécule de vacances est égal au résultat de la différence entre, d'une part, le résultat de la multiplication de trois éléments: le coefficient 1,16089456869, le nombre de jours calendriers de cette période d'occupation et 1/360ème du traitement correspondant à cette période d'occupation et, d'autre part, le traitement annuel brut perçu par le membre du personnel durant l'année académique de référence et hors des vacances d'été pour cette période d'occupation pour les prestations exercées à titre principal. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/35, art. 195, 008; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 33/3. [1 L'ajustement spécifique au pécule de vacances est payé conformément à l'article 32, § 1er ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/35, art. 196, 008; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


HOOFDSTUK VIII. [1 Organisatie van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid overeenkomstig artikel 16 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen]1   ----------   (1)
Art.34.[1 Een examencommissie is belast met de uitreiking van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid overeenkomstig artikel 16 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.35.[1 Worden toegelaten tot de proeven van het het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, de kandidaten die aan de volgende voorwaarden voldoen:
   1° van onbesproken gedrag zijn en de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   2° houder zijn of in het bezit zijn van:
   a) houder zijn van een bekwaamheidsbewijs dat het bewijs levert van een vakbekwaamheid en tegelijk houder zijn van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, waardoor hij houder kan zijn van een bekwaamheidsbewijs voor het uitoefenen van één of meerdere ambten zoals bedoeld bij het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs;
   b) en/of een beslissing van de Kamer over de nuttige ervaring die toegang geeft tot een aanwervingsambt in het onderwijs;
   c) of, indien dit niet het geval is, een getuigschrift van de uitoefening van een functie van leerkracht uitgereikt door de inrichtende macht of haar vertegenwoordiger tijdens het lopende schooljaar of tijdens vorige schooljaar.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.36.[1 Kandidaten moeten hun kandidatuur, op straffe van nietigheid, per aangetekende brief of langs elektronisch weg indienen volgens de procedures die ter beschikking worden gesteld door de Algemene Directie Hoger Onderwijs, Levenslang Leren en Wetenschappelijk Onderzoek, hierna d"e Administratie" genoemd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.37.[1 De oproep tot kandidaten voor deze proeven wordt ten minste vijftien dagen vóór de uiterste inschrijvingsdatum bekendgemaakt door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad en, bijkomend, door elk ander publicatiemiddel dat de Regering geschikt acht. Deze oproep vermeldt de voorwaarden waaraan kandidaten moeten voldoen, evenals de procedures, de vorm en de uiterste datum voor het indienen van kandidaturen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.38.[1 Het inschrijvingsgeld voor de proeven is vastgesteld op 50 euro. Kandidaten die werkloos zijn of een leefloon ontvangen, hebben recht op gratis toegang op vertoon van een door de bevoegde instelling afgegeven attest.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.39.[1 Elk jaar organiseert de examencommissie minstens één examenzitting.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.40.[1 Deze proeven hebben betrekking op:
   1° De beheersing van de Franse Taal;
   2° De psychologie;
   3° de pedagogie ;
   4° De methodologie en de praktijk van het onderwijs;
   5° De organisatie van het onderwijssysteem in de Franse Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.41.[1 Er worden twee schriftelijke proeven en één mondelinge proef georganiseerd.
   1. De schriftelijke examens omvatten:
   a) een schriftelijke productie in het Frans over een tekst met betrekking tot de functie van leraar (100 punten) ;
   b) een vragenlijst over de volgende 4 onderwerpen: psychologie, pedagogie, methodologie en praktijk van het onderwijs en de organisatie van het onderwijssysteem in de Franse Gemeenschap (100 punten).
   De inhoud van de onderwerpen waarover de kandidaten ondervraagd zullen worden, wordt meegedeeld in de oproep tot kandidaturen bedoeld in artikel 37.
   2. De mondelinge proefs (100 punten) bestaat uit de presentatie van een les die door de in artikel 51 bedoelde examencommssie is gekozen uit drie lessen over verschillende thema's die door de kandidaat zijn voorgesteld, gevolgd door een reflectief gesprek waarin de nadruk kan liggen op de voorbereiding van de les, de praktijk tijdens de gegeven les en de relatie met een of meer van de thema's waarover de kandidaten in punt 1b) worden ondervraagd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.42.[1 De schriftelijke proeven moeten voorafgaan aan de mondelinge proef. Kandidaten die voor elk van de twee schriftelijke proeven bedoeld in artikel 41, 1, minder dan 50% van de punten hebben behaald, worden niet tot de mondelinge proef toegelaten.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.43.[1 Kandidaten die houder zijn van een getuigschrift van gemiddelde technische normale cursussen zijn op hun verzoek vrijgesteld van de schriftelijke proeven.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.44.[1 § 1. Indien een naar behoren opgeroepen kandidaat niet aanwezig kan zijn op de door de voorzitter van de examencommissie vastgestelde datum voor de mondelinge proef, of indien de kandidaat beslist de mondelinge proef niet bij te wonen op de door de voorzitter van de examencommissie vastgestelde datum, moet hij dit uiterlijk vijf werkdagen voor de vastgestelde datum voor de mondelinge proef per aangetekende brief aan de voorzitter van de examencommissie meedelen.
   Als de kandidaat dit niet doet, wordt hij/zij niet toelaatbaar verklaard voor de volgende proefsessie.
   Kandidaten die niet aanwezig zijn, kunnen de examencommissie toch vragen om deze beslissing te herzien, als hun ongerechtvaardigde afwezigheid te wijten is aan overmacht en op vertoon van de relevante bewijsstukken die uiterlijk drie werkdagen na de proef waarvoor zij zijn uitgenodigd, per aangetekende post naar de voorzitter van de examencommissie zijn gestuurd.
   § 2. Als de examencommissie niet kan toestaan dat de kandidaat de les presenteert in de klas of optie waarvoor hij of zij deze had voorbereid, wijst de examencommissie de les toe aan een klas waarin hetzelfde vak wordt gegeven. Als dit niet het geval is en het materieel onmogelijk is om de les in een klaslokaal te geven, wordt de les alleen voor de examencommissie gegeven.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.45.[1 Om het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid te behalen, moeten de kandidaten minstens 50% behaald hebben op de mondelinge proef.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.46.[1 In geval van herinschrijving voor de proefsessie wordt de kandidaat vrijgesteld van de schriftelijke proef/proeven waarvoor hij geslaagd is.
   In alle gevallen is de geldigheid van het resultaat van de afgelegde schriftelijke proef(ven) beperkt tot drie opeenvolgende jaren vanaf de datum van eerste inschrijving.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.47.[1 § 1 - De examencommissie die belast is met het uitreiken van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid is samengesteld uit:
   a) een voorzitter of zijn vertegenwoordiger ;
   b) een ondervoorzitter en een plaatsvervangende ondervoorzitter, gekozen uit de leden ;
   c) een secretaris en een plaatsvervangende secretaris;
   d) ten minste 30 leden, waaronder ten minste 20 inspecteurs die werken voor de Algemene Inspectiedienst, zoals bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst.
   § 2. De examencommissie kan een beroep doen op deskundigen als zij dit nodig acht. Ze hebben een raadgevende stem. Als geen van deze drie leden een specialist is in de cursus of de sector waarop toezicht wordt gehouden, wordt er een beroep gedaan op een deskundiget om de specialist te vervangen en deze is in dit geval stemgerechtigd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.48.[1 De voorzitter of zijn vertegenwoordiger wordt gekozen uit de ambtenaren van ten minste rang 12 van de Administratie. Hij zit de examencommissie voor.
   De ondervoorzitter wordt gekozen onder de actieve of gepensioneerde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de instellingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of onder de personeelsleden van de Algemene Inspectiedienst waarnaar hierboven wordt verwezen.
   De secretaris wordt gekozen onder de leden van de Administratie die minstens houder zijn van een diploma van hoger onderwijs van de eerste cyclus of onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van instellingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. In dit laatste geval heeft hij of zij recht op een verlof wegens opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
   De leden worden gekozen onder de actieve of gepensioneerde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van instellingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of onder de actieve of gepensioneerde leden van het personeel van de bovengenoemde Algemene Inspectiedienst of onder de actieve of gepensioneerde leden van de directies van de zones binnen de Algemene Sturingsdienst en de psycho-medisch-sociale centra, op basis van hun kwalificaties met betrekking tot de georganiseerde proeven.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.49.[1 De Regering stelt de voorzitter, de ondervoorzitter, de plaatsvervangende onderondervoorzitter, de secretaris en de plaatsvervangende secretaris.
   De Minister stelt de leden van de examencommissie aan.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.50.[1 De voorzitter of ondervoorzitter zorgt ervoor dat de proeven stipt verlopen.
   De secretaris houdt de verslagen, notulen en presentielijsten bij. Als hij verhinderd is, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger of, als deze verhinderd is, door een lid dat door de voorzitter of vicevoorzitter is aangewezen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.51.[1 § 1. Voor de mondelinge proef bestaat de examencommissie uit minstens drie leden, onder wie een specialist in de cursus of sector die onder toezicht staat. Als geen van deze drie leden een specialist is in de cursus of de sector waarop toezicht wordt gehouden, wordt er een beroep gedaan op een deskundiget om de specialist te vervangen en deze is in dit geval stemgerechtigd.
   § 2. Niemand mag, op straffe van nietigheid, als lid van de examencommissie deelnemen aan de mondelinge proef van een kandidaat die een personeelslid van dezelfde instelling, een bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad is, of aan enige beslissing met betrekking tot die kandidaat.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.52.[1 Alle beslissingen worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen tijdens de plenaire vergadering van de examencommissie.
   Een quorum van ten minste 15 leden van de examencommissie bedoeld in artikel 47 is vereist om te beraadslagen.
   Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   De secretaris is niet stemgerechtigd.
   De notulen van de beraadslagingen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
   Niemand mag, op straffe van nietigheid, als lid van de examencommissie deelnemen aan de beraadslagingen van een kandidaat die een personeelslid is van dezelfde instelling, een bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad, of aan enige beslissing met betrekking tot die kandidaat.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.53.[1 § 1. De leden van de examencommissie en de deskundigen ontvangen een vergoeding voor het nakijken van de schriftelijke proevens, die is vastgesteld op 10 euro per kandidaat.
   Bovendien ontvangen de leden van de examencommissie en de deskundigen een vergoeding van 5 euro voor elk verslag dat ze in het kader van de mondelinge proef indienen.
   § 2. In voorkomend geval hebben zij recht op terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.54.[1 § 1. De Regering neemt alle maatregelen die nodig kunnen zijn voor het houden van proefsessie en de werking van de examencommissies.
   § 2 De examencommissie kan haar eigen huishoudelijk reglement aannemen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art.55.[1 § 1. De Administratie is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 4, 7) van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
   § 2. De Administratie verzamelt, codeert en verwerkt de gegevens waarnaar in § 3 wordt verwezen om de organisatie van de proeven en de uitreiking van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid bedoeld in dit hoofdstuk, mogelijk te maken.
   De gegevens worden voor de volgende doeleinden gebruikt:
   - de inschrijving van de kandidaat voor de proeven van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid verwerken;
   - de ontvankelijkheid en volledigheid van de inschrijving onderzoeken;
   - de kandidaat identificeren die zich inschrijft;
   - de kandidaat per post, e-mail en telefoon alle relevante informatie verstrekken (met name instructies voor de proeven, resultaten ervan en, in geval van succes, het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid).
   § 3. De verwerkte gegevens zijn de persoonsgegevens van de kandidaat die nodig zijn voor de toepassing van dit hoofdstuk, zoals de identificatiegegevens van de kandidaat, de contactgegevens van de kandidaat, gegevens met betrekking tot zijn/haar diploma('s) of gelijkwaardigheidsbeslissing(en) uitgereikt door de Franse Gemeenschap, zijn/haar beoordeling van nuttige ervaring uitgereikt door de Franse Gemeenschap, zijn/haar aanwerving bij een onderwijsinstelling en zijn/haar uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 596, tweede lid in de zin van het Wetboek van Strafvordering.
   § 4. De personen betrokken bij de verzameling van gegevens zijn de personen bedoeld in de artikelen 35 en 36 van dit hoofdstuk.
   § 5. De persoonsgegevens worden 5 jaar bewaard vanaf de datum van ontvangstbevestiging van het dossier, en de notulen van beraadslagingen worden 30 jaar bewaard vanaf de datum van opname in het betreffende informatiesysteem. Deze termijn begint op de datum waarop de notulen worden ondertekend, in overeenstemming met artikel 52 van dit decreet.
   § 6. De categorieën van gegevens waarnaar in paragraaf 3 wordt verwezen, worden veilig verzameld, gebruikt, doorgegeven en opgeslagen met behulp van IT-oplossingen die worden geleverd door de verwerker van de gegevensbeheerder in de zin van artikel 4.8 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, ETNIC.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 118, 010; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

HOOFDSTUK IX. - Tegemoetkoming in de meerkost gekoppeld aan de verhoging van de energetische uitgaven van de collectiviteiten.
Art.56. Voor het jaar 2006 en bij wijze van uitzondering, worden de werkingsdotaties en -subsidies van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs en van de internaten, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, vermeerderd met een forfaitair bedrag van 5,79 euro per leerling als tegemoetkoming in de meerkost voortvloeiend uit de verhoging van de energetische uitgaven.
  Het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen voor iedere inrichting en ieder internaat is dat van de erkende schoolbevolking op 15 januari 2005.
  De betrokken sommen worden uitgetrokken op de organisatieafdelingen en de basisallocaties die tot de financiering van de werkingsdotaties en -subsidies van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs en van de internaten, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, dienen.

HOOFDSTUK X. - Nieuwkomende leerlingen.
Art.57. Artikel 2, 1°, b), van het decreet van 14 juni 2001 betreffende de integratie van nieuwkomers in het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap is ingericht of gesubsidieerd, wordt met het volgend lid aangevuld :
  " Bij wijze van overgangsmaatregel, van 1 januari 2005 tot 30 juni 2008, worden de ontwikkelings- en overgangslanden bedoeld bij dit artikel de landen die opgenomen worden in de lijst van de begunstigden van de hulp opgesteld door het Comité voor ontwikkelingshulp op 1 januari 2003. ".

HOOFDSTUK XI. - De raad van beroep van het net van de Franse Gemeenschap.
Art.58. Artikel 150 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt als volgt vervangen :
  " Artikel 150. De verzoeker kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in werkelijke dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
  Bij afwezigheid van de verzoeker of van diens verdediger, beraadslaagt en beslist de raad van beroep geldig tijdens zijn tweede zitting. ".

HOOFDSTUK XII. - Normen voor de creatie en de herstructurering van scholen.
Art.59. Artikel 4, 11°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs, wordt als volgt aangevuld :
  " Behoudens afwijking toegekend door de Regering, met toepassing van artikel 16, 1°. ".

Art.60. In artikel 4, 12° van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid van punt a) wordt als volgt aangevuld : "behoudens afwijking toegekend door de Regering, met toepassing van artikel 16, 1°. "
  2° het eerste lid van punt b) wordt als volgt aangevuld : "behoudens afwijking toegekend door de Regering, met toepassing van artikel 16, 1°. ".

Art.61. In artikel 17 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "of vestigingsplaats" ingevoegd tussen de woorden "school" en "mag".

Art.62. In artikel 19 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden "of vestigingsplaats" worden ingevoegd tussen de woorden "scholen " en de woorden "voor de vierde keer";
  2° de woorden "of de nieuwe vestigingsplaats" worden ingevoegd tussen de woorden "school" en de woorden "aan de programmatievoorwaarden".

Art.63. Artikel 16, 1° van hetzelfde koninklijk besluit wordt als volgt aangevuld :
  " Er kan een afwijking toegestaan worden door de Regering :
  ofwel wanneer, ten gevolge van een verhoging van minstens 10 % van het aantal leerlingen (voor het geheel van de scholen in dezelfde gemeente, basis- en lagerniveaus door elkaar), op het ogenblik van de aanvraag tot afwijking, in vergelijking met het aantal leerlingen op 15 januari, 5 jaar daarvoor, en behouden gedurende de drie schooljaren die voorafgaan aan de indiening van de aanvraag, de bestaande scholen of vestigingsplaatsen in de onmogelijkheid verkeren meer leerlingen te verwelkomen op de bestaande site en gebouwen;
  ofwel wanneer, ten gevolge van een verhoging van 15 % van de bevolking op het gemeentelijk grondgebied in vergelijking met de toestand tien jaar ervoor, de bestaande scholen of vestigingsplaatsen in de onmogelijkheid verkeren meer leerlingen te verwelkomen op de bestaande site of gebouwen. ".

Art.64. In artikel 21 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden ", binnen de grenzen van de gemeente(n) waar ze gelegen zijn," geschrapt.

HOOFDSTUK XIII. - Opleidingsprofielen.
Art.65. Opgeheven worden artikel 1 en de bijlage 1 van het decreet van 25 mei 2000 tot bekrachtiging van de opleidingsprofielen van vrachtwagenbestuurder/vrachtwagenbestuurster, mannelijke of vrouwelijke elektricien installateur-monteur, geschoold werkman/werkvrouw bouwkunde-ruwbouw, mannelijke of vrouwelijke operator van textielmachines, mannelijke of vrouwelijke technicus fotografie, juwelier/juwelierster, mannelijke of vrouwelijke boekhoudkundig technicus, mannelijke of vrouwelijke gezins- en sanitaire hulp, schoonheidsverzorger/schoonheidsverzorgster en van het specifiek opleidingsprofiel van mannelijke of vrouwelijke technicus grootkeukens en vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs.

HOOFDSTUK XIV. - Werkingsdotaties en -subsidies.
Art.66. Artikel 62 van het programmadecreet houdende verscheidene maatregelen inzake begrotingsfondsen, inning van schuldvorderingen, de RTBF, de deskundigen en commissarissen der rekeningen van de Regering, de " Ecole d'Administration publique " (School voor Overheidsbestuur) van de Franse Gemeenschap, het ETNIC, de vervreemding van onroerende domeingoederen die tot de Franse Gemeenschap behoren, de universitaire instellingen, de statuten van het onderwijspersoneel, het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de vakantiecentra, de sport, de permanente opvoeding en de culturele infrastructuren, wordt opgeheven.

Art.67. Artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt als volgt aangevuld :
  " § 5. - De berekening van de werkingsdotaties en -subsidies van scholen, zoals bepaald bij dit artikel, neemt in aanmerking 88,6 % van de leerlingen van het gewoon basisonderwijs, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die regelmatig ingeschreven zijn op 15 januari. ".

HOOFDSTUK XV. - De specifieke hulp verleend aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen van het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs.
Art.68. In artikel 23, § 1 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de decreten van 14 juni 2001, 27 maart 2002, 11 juli 2002, 17 juli 2002, 3 juli 2003, 17 juli 2003, 22 oktober 2003, 3 maart 2004, 12 mei 2004 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°) in het eerste lid, worden de woorden " een volledige onderwijsopdracht van 24 lestijden " vervangen door de woorden " 18 lestijden ";
  2°) in het tweede lid, wordt het aantal " 18 " vervangen door het aantal " 12 ";
  3°) in het derde lid, wordt het aantal " 12 " vervangen door het aantal " 6 ".

Art.69. Artikel 30 van het bovenvermelde decreet van 13 juli 1998 wordt vervangen als volgt :
  " Onverminderd de artikelen 26 en 27 wordt het aantal lestijden voor de schooldirecties dat van 1 september tot 31 augustus van het volgende schooljaar geldig is, op 15 januari als volgt bepaald :
  1° 6 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen lager is dan 51;
  2° 12 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 50 en lager dan 130;
  3° 18 wekelijkse lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180;
  4° 24 wekelijkse lestijden voor een school van 180 leerlingen en meer.
  In de basisscholen worden de leerlingen die op 15 januari regelmatig in het kleuteronderwijs waren ingeschreven, toegevoegd aan deze bedoeld in het eerste lid. In afwijking van wat voorafgaat, voor het schooljaar 2006-2007, worden de leerlingen die op 1 oktober 2005 regelmatig in het kleuteronderwijs ingeschreven waren, toegevoegd aan deze bedoeld in het eerste lid.
  § 2 van artikel 29 en § 2 van artikel 41 zijn van toepassing voor de telling van het aantal leerlingen bedoeld in de vorige leden. "

Art.70. In artikel 45 van het bovenvermelde decreet van 13 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°) het eerste lid wordt vervangen als volgt :
  " In de kleuterscholen moet de directeur van een autonome kleuterschool met ten hoogste 50 leerlingen drie vierde van een voltijds lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is van 50 en lager dan 130, moet hij de helft van een volledig lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180, moet hij één vierde van een volledig lesrooster presteren. ";
  2°) in het tweede lid worden de woorden " drie vierde " ingevoegd tussen de woorden " halftijdse " en " voltijdse ";
  3°) het derde lid wordt vervangen als volgt :
  " Het aantal dat op 15 januari berekend wordt, is van toepassing vanaf 1 september tot 31 augustus van het schooljaar volgend op de telling. Nochtans, voor het schooljaar 2006-2007, is het aantal dat op 1 oktober 2005 berekend wordt, dat van toepassing is. "
  4°) het vijfde lid wordt geschrapt.

Art.71. In artikel 41 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2005, wordt § 1 vervangen als volgt :
  " § 1. De directeur vervult een onderwijsopdracht :
  van 16 lestijden, als het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen, lager is dan 20;
  van 10 lestijden, als het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen tussen 20 en 39 ligt;
  van 2 lestijden, als het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen tussen 40 en 59 ligt.
  Deze lestijden behoren tot het lestijdenpakket. ".

Art.72. In artikel 32, § 1, eerste lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de woorden " en aan de specifieke hulp verleend aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen " toegevoegd aan het einde van het voornoemde lid.

Art.73. Onder " specifieke hulp " wordt verstaan elke vorm van ondersteuning in het kader van het beheer van een schoolinrichting, met uitzondering van de pedagogische taken.

Art.74. In artikel 37, tweede lid, van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, worden de woorden " in artikel 32, § 1 en §§ 4 tot 6 " vervangen door de woorden " in artikel 32, § 1 en §§ 4 tot 7 ". De bedragen geïnd in het kader van de specifieke hulp aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen, behorend tot de systemen van solidariteitsmechanismen tussen de verschillende onderwijsniveaus die in aanmerking komen voor de financiering van de specifieke hulp bedoeld in artikel 32, § 1, eerste lid, zijn niet in de 5 % waarvan sprake is, inbegrepen. "

HOOFDSTUK XVI. - Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (GPBHO).
Art.75. Artikel 10, eerste lid van het decreet van 17 juli 2002 wordt vervangen als volgt :
  " Niemand kan zich inschrijven voor de vorming van het GPBHO als hij geen houder is van een academisch bekwaamheidsbewijs dat, binnen een hogeschool, zijn aanwerving toelaat in een ambt van leermeester praktische vorming, meesterassistent of docent in een Hogeschool of professor algemene cursussen, technische cursussen of cursussen beroepspraktijk, technische cursussen of beroepspraktijk, cursussen psychologie - pedagogie - methodologie, bijzondere cursussen, filosofie in het hoger onderwijs voor sociale promotie en als hij niet een van deze ambten uitoefent ".

HOOFDSTUK XVII. - Leermeesters godsdienst en leraars godsdienst.
Art.76. Artikel 119, § 2, van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en van de leraars godsdienst, wordt aangevuld als volgt :
  " Vanaf 1 september 2006 blijven de personeelsleden bedoeld in het tweede lid bovendien onderworpen aan de toepassing van dit decreet voorzover ze een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen tellen die overeenkomstig artikel 18 berekend wordt. ".

TITEL II. - Verlof wegens opdracht.
Art.77. Artikel 17bis van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, wordt aangevuld als volgt :
  " Nochtans, in afwijking van het vierde lid, als het personeelslid bedoeld in het vierde lid ten minste 60 jaar oud is, ten minste 30 jaar diensten telt die in aanmerking komen voor de opening van het recht op pensioen en erom vraagt, zijn de eerste tot de derde leden van toepassing. "

TITEL III. - Bepalingen inzake hoger onderwijs.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten).
Art.78. In artikel 526 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), wordt het jaar " 2003 " vervangen door het jaar " 2008 ".

Art.79. In artikel 527 van hetzelfde decreet, wordt het jaar " 2006 " vervangen door het jaar " 2008 ".

HOOFDSTUK II. - Wijziging van het decreet van 12 december 2000 tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten.
Art.80. In artikel 20 van het decreet van 12 december 2000 tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In het eerste lid worden de woorden " meesters praktische vorming " ingevoegd tussen de woorden " gebeurt door " en de woorden " meesters-assistenten ";
  2° In het tweede lid, vervangen door het decreet van 20 juli 2005, worden de woorden " meesters praktische vorming " ingevoegd tussen de woorden " Vanaf het tweede jaar superviseren " en de woorden " meesters-assistenten ".

HOOFDSTUK III. - Tegemoetkoming in de extra kosten gebonden aan de verhoging van de energie-uitgaven van de overheden.
Art.81. Voor het jaar 2006 en op uitzonderlijke wijze worden de werkingsdotaties en -subsidies van de inrichtingen van het hoger onderwijs (Universiteiten, Hogescholen, Hogere Instituten voor architectuur en Hogere Kunstscholen) en de autonome internaten van de Franse Gemeenschap, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, met een vast bedrag van 3,9652 euro per student verhoogd als tegemoetkoming in de extra kosten gebonden aan de verhoging van de energie-uitgaven.
  Het aantal studenten dat in aanmerking moet worden genomen voor elke inrichting en elk internaat, is het aantal studenten dat in aanmerking wordt genomen voor de financiering voor het academiejaar 2004-2005.

HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art.82. In artikel 29 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, gewijzigd bij het decreet van 16 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  In § 1, eerste lid, wordt het bedrag van " 103.260.136 euro " vervangen door het bedrag van " 103.120.007 euro ";
  In § 2, wordt het bedrag van " 311.578.308 euro " vervangen door het bedrag van " 311.155.481 euro ";
  In § 3 wordt het bedrag van " 5.100.375 euro " vervangen door het bedrag van " 5.090.641 euro ".

Art.83. In artikel 32bis, eerste lid, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, ingevoegd bij het decreet van 31 maart 2004, wordt het bedrag van " 8.120.340 euro " vervangen door het bedrag van " 8.109.320 euro ".

HOOFDSTUK V. - Wijziging van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.
Art.84. In bijlage III van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, wordt de volgende wijziging aangebracht :


 Europese studies
  wordt vervangen als volgt :
  Europese studies
2111     
  2111   1


HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen.
Art.85. Artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, vervangen bij het decreet van 16 december 2005, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 10. Het bedrag bestemd voor het door de hogescholen " S " verstrekte hoger onderwijs is gelijk aan 264.121.858 euro voor het begrotingsjaar 1997. "

TITEL IV. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 17 JULI 2002 BETREFFENDE DE ERKENNING EN BETOELAGING VAN DE MUSEA EN ANDERE MUSEALE INSTELLINGEN.
Art.86. Artikel 30 van het decreet van 17 juli 2002 betreffende de erkenning en betoelaging van de musea en andere museale instellingen, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 30. Behalve wanneer zij een museum of een museale instelling worden die is ingericht door de Franse Gemeenschap of wanneer de erkenning wordt ingetrokken overeenkomstig artikel 12 van dit decreet,
  1° blijven de instellingen die, op 1 januari 2003, subsidies krijgen met toepassing van het koninklijk besluit van 22 april 1958 tot reglementering van de toekenning van toelagen aan de musea welke niet van de Staat afhangen, subsidies genieten onder de voorwaarden gesteld in dit besluit tot hun erkenning krachtens dit decreet en ten laatste op 31 december 2008;
  2° blijven de instellingen die, op 1 januari 2003, een overeenkomst van onbepaalde duur hebben, subsidies genieten minstens gelijk aan diegene van het jaar 2002 tot hun erkenning krachtens dit decreet en ten laatste op 31 december 2008. "

TITEL V. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 10 APRIL 2003 BETREFFENDE DE WERKING VAN DE ADVIESINSTANTIES DIE WERKZAAM ZIJN BINNEN DE CULTURELE SECTOR.
Art.87. In artikel 16, § 1 van het decreet van 10 april 2003 betreffende de werking van de adviesinstanties die werkzaam zijn binnen de culturele sector, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " Indien de vaststelling van algemene regels betreffende de opdrachten, de samenstelling en de essentiële aspecten van de werking van een adviesinstantie de oprichting van een nieuwe adviesinstantie vereist, is de Regering gerechtigd om deze op te richten. Ze bepaalt de opdrachten, de samenstelling en de essentiële aspecten van de werking van deze nieuwe adviesinstantie. "

TITEL VI. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 17 JULI 2003 MET BETREKKING TOT DE STEUN AAN HET VERENIGINGSLEVEN OP HET GEBIED VAN DE PERMANENTE OPVOEDING.
Art.88. Artikel 6, § 2, 2° van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, wordt vervangen als volgt :
  " 2° De Regering vraagt het advies van de Raad en het gemeenschappelijke advies van de diensten van de Regering voor het onderzoek van deze aanvraag. Wanneer het advies van de Raad niet binnen de door de Regering gestelde termijn wordt uitgebracht, wordt dit advies als positief beschouwd. "

TITEL VII. - SLOTBEPALINGEN.
Art. 89. Artikel 4 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.
  Artikel 20 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2004.
  Artikel 56 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
  Hoofdstuk VII en artikel 57 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
  Artikel 65 treedt in werking op 1 september 2006.
  De artikelen 66 en 67 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
  De artikelen 68 tot 75 treden in werking op 1 september 2006.
  De artikelen 78 en 79 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002.
  Artikel 80 treedt in werking op 1 september 2006.
  De artikelen 81 tot 83 en 85 tot 86 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
  Artikel 84 treedt in werking voor het academiejaar 2006-2007.
  Artikel 87 heeft uitwerking met ingang van 24 september 2005.