Details





Titel:

9 SEPTEMBER 1996. - Decreet betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-10-1996 en tekstbijwerking tot 09-01-2025)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Omschrijvingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Berekening van de globale jaarlijkse uitkering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 2-3
Afdeling 2. - Toelaatbaarheid tot de financiering van een Hogeschool.
Art. 4, 4bis
Afdeling 3. - Toelaatbaarheid tot de financiering van de studenten.
Art. 5-8
Afdeling 4. - Berekening van de globale jaarlijkse toelagen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 9, 9bis, 10-12
Onderafdeling 2. [1 - Het vaste deel.]1
Art. 13
Onderafdeling 3.
Art. 14, 14bis
Onderafdeling 4. - Veranderlijk gedeelte.
Art. 15-19
Onderafdeling 5.
Art. 20-21
Onderafdeling 6. - (Financiële administratie en administratieve coördinatie). <Ingevoegd bij DFG 2000-07-20/45, art. 13; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
Art. 21bis, 21ter
Afdeling 5. - Toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs. <Ingevoegd bij DFG 2005-07-20/60, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
Art. 21quater
Afdeling 6. [1 - Uitkering voor de bevordering van slaagkansen.]1
Art. 21quinquies
Afdeling 7. [1 Aanvullende toelagen voor de promotie van de toegang tot de hogescholen.]1
Art. 21sexies
Afdeling 8. [1 - Het onderzoek in hogescholen.]1
Art. 21septies
HOOFDSTUK III. - Beheer van de Hogeschool.
Afdeling 1. - Werkzaamheden van de Hogeschool.
Onderafdeling 1. - [1 Ontvangsten voortspruitend uit het door de Hogescholen verstrekte onderwijs en van de betaling van het inschrijvingsgeld voor de examencommissie van de Franse Gemeenschap]1
Art. 22, 22bis
Onderafdeling 2. - Oneerlijke concurrentie en reclame.
Art. 23-26, 26bis
Afdeling 2. - Uitbetaling van de globale jaarlijkse uitkering.
Art. 27-29
Afdeling 3. - Vaststelling van de personeelsformatie.
Art. 30-31
Afdeling 4. - Andere bepalingen betreffende het beheer van de Hogeschool.
Art. 31bis, 32-34
Afdeling V- Patrimonium van de door de Franse Gemeenschap ingericht hogescholen. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-30/38, art. 88, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 34bis
HOOFDSTUK IV. - Toezicht op de Hogescholen.
Afdeling 1. - De commissarissen. <Ingevoegd bij DVR 2003-07-17/36, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 15-09-2003>
Art. 35, 35bis, 36-42, 42bis, 43-44
Afdeling 2. - Het College van de commissarissen. <Ingevoegd bij DVR 2003-07-17/36, art. 7; Inwerkingtreding : 15-09-2003>
Art. 44bis, 44ter
Afdeling 3. [1 - Het Verenigd College]1
Art. 44quater
HOOFDSTUK V. - Overgangs-, wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Overgangsbepalingen.
Art. 45, 45bis
Afdeling 2. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 46-58
Afdeling 3. - Opheffingsbepalingen.
Art. 59-76
Afdeling 4. - Slotbepalingen.
Art. 77-78



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1977021802  1977022308  1982001138  1988023490  1991029590  1993029387  1995029482 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Omschrijvingen.
Artikel 1.Er dient te worden verstaan onder :
  1° [1 a) Landschapsdecreet: het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies;
   b) decreet: het [2 decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;]1
  2° Hogeschool : [1 bedoeld bij artikel 11 van het Landschapsdecreet]1;
  3° Hogeschool van de Franse Gemeenschap : door de Franse Gemeenschap ingerichte Hogeschool;
  4° Gesubsidieerde officiële Hogeschool : Hogeschool die onder het gesubsidieerd officieel net ressorteert en die door een gemeente, een provincie of een publiekrechtelijke persoon werd opgericht;
  5° Gesubsidieerde vrije Hogeschool : Hogeschool die onder het gesubsidieerd vrij net ressorteert en die in de vorm van privaatrechtelijke persoon werd opgericht;
  6° [2 hogeschooloverheden: de hogeschooloverheden bedoeld in artikel 2, 2 °, van het decreet worden genoemd]2;
  7° [2 Departement: afdeling bedoeld in artikel 2, 3 ° van het decreet]2;
  8° [2 ...]2;
  9° [2 ...]2;
  10° [2 ...]2;
  11° Cyclus : de [1 bedoeld bij artikel 15, § 1, 26°, van het Landschapsdecreet]1 cyclus;
  12° [1 Studiegebied: het studiegebied bedoeld bij artikel 15, § 1, 28°, van het Landschapsdecreet]1;
  13° [1 Academiejaar: het academiejaar bedoeld bij artikel 15, § 1, 6°, van het Landschapsdecreet]1;
  14° Regering : Regering van de Franse Gemeenschap;
  15° [2 netwerk: een van de netwerken bedoeld in artikel 8 van het decreet]2.
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<DFG 2019-02-21/06, art. 51, 055; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

HOOFDSTUK II. - Berekening van de globale jaarlijkse uitkering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.2. Binnen de perken en onder de bij dit decreet bepaalde voorwaarden draagt de Franse Gemeenschap tot de financiering van de werking der Hogescholen bij door middel van globale jaarlijkse uitkeringen.

Art.3. Deze globale jaarlijkse uitkeringen dragen bij tot het dekken van de personeels-, werkings- en uitrustingskosten voor het onderwijs, het toegepaste onderzoek, de diensten aan de collectiviteit, de voortgezette opleiding en het beheer van de Hogeschool.

Afdeling 2. - Toelaatbaarheid tot de financiering van een Hogeschool.
Art.4.[1 Om voor financiering in aanmerking te komen, moet de hogeschool voldoen aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens het decreet, het Landschapsdecreet en dit decreet.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. 4bis.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 4, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Afdeling 3. - Toelaatbaarheid tot de financiering van de studenten.
Art.5.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/22, art. 13, L2, 047; Inwerkingtreding : 15-09-2014, zie ook de overgangsmaatregelen in art. 13, L4>

Art.6.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/22, art. 13, L2, 047; Inwerkingtreding : 15-09-2014, zie ook de overgangsmaatregelen in art. 13, L4>

Art.7.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/22, art. 13, L2, 047; Inwerkingtreding : 15-09-2014, zie ook de overgangsmaatregelen in art. 13, L4>

Art.8.
  <Opgeheven bij DFG 2014-04-11/22, art. 13, L2, 047; Inwerkingtreding : 15-09-2014, zie ook de overgangsmaatregelen in art. 13, L4>

Afdeling 4. - Berekening van de globale jaarlijkse toelagen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.9.[1 De globale financiering van de hogescholen is, voor het begrotingsjaar 2018, gelijk aan 448.660.000 euro. Vanaf het jaar 2019 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis.".
   Voor het begrotingsjaar 2018, wordt een bedrag van 5.184.000 euro toegevoegd aan het bedrag verkregen met toepassing van lid 1. Vanaf het jaar 2019 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis.
   Voor het begrotingsjaar 2019 wordt [2 een bedrag van 910.000 euro]2 toegevoegd aan het krachtens lid 1 en lid 2 verkregen bedrag. Vanaf het jaar 2020, wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis.]1
  [2 Voor het begrotingsjaar 2020, wordt een bedrag van 620.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen overeenkomstig het eerste, tweede en derde lid. Vanaf het jaar 2021, wordt dat bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis.]2
  [3 In 2020 of 2021 wordt eenmalig een uitzonderlijk bedrag van 3.250.000 euro toegevoegd aan het op grond van de voorgaande leden verkregen bedrag.]3
  [4 Voor het begrotingsjaar 2021 wordt een bedrag van 5.700.000 euro, met inbegrip van het bedrag van 2.800.000 euro bedoeld in het artikel 9, derde lid, van het decreet van 18 juli 2008 ter bevordering van de slaagkansen en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs, toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1 tot 4. Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig het artikel 9 bis.]4
  [5 [6 Voor het begrotingsjaar 2022]6 wordt een bedrag van 7.000.000 euro toegevoegd aan het met toepassing van de leden 1 tot en met 4 en 6 verkregen bedrag.]5 [6 Vanaf het jaar 2024 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis.]6
  [6 In 2022 wordt een bedrag van 242.000 euro toegevoegd aan het krachtens de leden 1 tot en met 4 en 6 tot en met 7 verkregen bedrag.
   In 2022 wordt een bedrag van 778.000 euro toegevoegd aan het krachtens de leden 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8 verkregen bedrag.
   Voor het begrotingsjaar 2023 wordt een bedrag van 5.600.000 euro toegevoegd aan het krachtens de leden 1 tot en met 4, 6 en 7 verkregen bedrag. Vanaf het jaar 2024 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis.
   Voor het begrotingsjaar 2023 wordt een bedrag van 355.000 euro toegevoegd aan het krachtens de leden 1 tot en met 4, 6, 7 en 10 verkregen bedrag.
   Voor het begrotingsjaar 2023 wordt een bedrag van 778.000 euro toegevoegd aan het krachtens de leden 1 tot en met 4, 6, 7, 10 en 11 verkregen bedrag.
   Voor het begrotingsjaar 2024 wordt een bedrag van 2.100.000 euro toegevoegd aan het krachtens de leden 1 tot en met 4, 6, 7 en 10 tot en met 12 verkregen bedrag. Vanaf het jaar 2025 wordt dit bedrag, met uitzondering van het in lid 12 bedoelde bedrag, geïndexeerd overeenkomstig artikel 9 bis, waarbij het in lid 12 bedoelde bedrag jaarlijks wordt geïntegreerd op de waarde van 2023.]6
  [7 Vanaf het jaar 2024 wordt een bedrag van 648.900 euro toegevoegd aan het bedrag verkregen met toepassing van de leden 1 tot 4, 6, 7 en 10 tot 13. Vanaf het jaar 2025 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig 9bis.]7
  [8 Voor het begrotingsjaar 2024 wordt een bedrag van 3.000.000 euro toegevoegd aan het bedrag dat wordt verkregen bij toepassing van leden 1 tot 4, 6 tot 7 en 10 tot 14. Vanaf 2025 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9bis.]8
  [9 In 2024 wordt een enkel en uitzonderlijk bedrag van 1.625.000 euro toegevoegd aan het bedrag verkregen met toepassing van de vorige leden.]9
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 5, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<DFG 2019-12-18/15, art. 38, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<DFG 2020-12-09/15, art. 16, 059; Inwerkingtreding : 01-12-2020>
  (4)<DFG 2021-07-14/23, art. 111, 060; Inwerkingtreding : 27-08-2021>
  (5)<DFG 2021-12-15/13, art. 52, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (6)<DFG 2022-12-14/15, art. 54, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (7)<DFG 2023-12-20/14, art. 28, 065; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (8)<DFG 2024-12-11/03, art. 44, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (9)<DFG 2024-05-31/03, art. 7, 070; Inwerkingtreding : 14-09-2024>

Art. 9bis. [1 Voor een bepaald begrotingsjaar wordt een bedrag geïndexeerd door het definitieve bedrag dat is verkregen voor het jaar voorafgaand aan het bedoelde begrotingsjaar aan te passen aan de schommelingen van het gezondheidsindexcijfer voor het jaar voorafgaand aan het bedoelde begrotingsjaar en aan de tussentijdse verhogingen van de bezoldiging toegekend tijdens het voorlaatste begrotingsjaar voorafgaand aan het bedoelde begrotingsjaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-11-29/06, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art.10.[9 ...]9
   Vanaf het begrotingsjaar 2013, wordt een bedrag dat overeenstemt met de gewogen gemiddelde brutokosten, jaarlijks berekend krachtens artikel 29, vijfde lid, voor de categorie van de leden van het administratief personeel, opgeteld bij de globale jaarlijkse toelage, wanneer een hogeschool op deze de kosten dekt voor een personeelslid dat ter beschikking van de in afdeling 1 van hoofdstuk 5 bedoelde personeelslid wordt gesteld.]5
  [10 Vanaf het begrotingsjaar 2026 wordt een bedrag bepaald in toepassing van artikel 58, § 1, vijfde lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot vaststelling van de initiële lerarenopleiding, toegevoegd aan het bedrag bepaald in de vorige leden.
   Vanaf het begrotingsjaar 2028 wordt het bedrag dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 61, vijfde lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot vaststelling van de initiële lerarenopleiding, toegevoegd aan het bedrag dat krachtens de vorige leden is vastgesteld.
   Vanaf het begrotingsjaar 2029 wordt een bedrag, vastgesteld overeenkomstig artikel 59, vijfde lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot vaststelling van de initiële lerarenopleiding, toegevoegd aan het bedrag, vastgesteld krachtens de voorgaande leden.
   Vanaf het begrotingsjaar 2035 wordt een bedrag bepaald overeenkomstig artikel 60, § 1, vierde lid, van het decreet van 7 februari 2019 tot vaststelling van de initiële lerarenopleiding, toegevoegd aan het bedrag bepaald krachtens de voorgaande leden.]10
  ----------
  (1)<DFG 2008-07-18/64, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 15-09-2008>
  (2)<DFG 2008-05-09/75, art. 48, 031; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
  (3)<DFG 2012-07-12/27, art. 23, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (4)<DFG 2013-07-17/33, art. 36, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (5)<DFG 2013-07-17/33, art. 37, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (6)<DFG 2013-12-18/18, art. 34, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (7)<DFG 2016-06-16/24, art. 20, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (8)<DFG 2017-07-19/15, art. 7, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (9)<DFG 2018-11-29/06, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (10)<DFG 2019-02-07/10, art. 64, 058; Inwerkingtreding : 14-09-2022> Art.11.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.12.[1 De algemene financiering van de hogescholen, berekend overeenkomstig artikel 9, bestaat uit een vast deel en een variabel gedeelte. De jaarlijks aan de hogescholen globaal toegekende toelagen bedoeld in artikel 2 worden verkregen na verdeling van de vaste en variabele delen.
   Vanaf 2018 vertegenwoordigt het vaste gedeelte 13,5% van de financiering als bedoeld in artikel 9.
   Vanaf 2018 vertegenwoordigt het variabele deel 86,5% van de financiering waarnaar wordt verwezen in sectie 9.
   Elke wijziging van het in artikel 9 bedoelde bedrag, die niet voortvloeit uit de toepassing van artikel 9 bis, die het resultaat is van de evolutie van de onderwijsorganisatie in de hogescholen en die bepaalde studiecursussen met uitsluiting van anderen betreft, impliceert een herziening van de verhoudingen van de vaste en variabele delen ten voordele van het variabele deel.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 9, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Onderafdeling 2. [1 - Het vaste deel.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 10, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.13.[1 § 1. Het vaste deel van de financiering van de hogescholen, berekend overeenkomstig artikel 12, wordt verdeeld over de hogescholen in verhouding tot de volgende sleutels:    Haute Ecole Bruxelles-Brabant : 8,19 %;    Haute Ecole en Hainaut : 5,34 %;    Haute Ecole Charlemagne : 5,84 %;    Haute Ecole Robert Schuman : 5,08 %;    Haute Ecole Albert Jacquard : 3,54 %;    Haute Ecole Francisco Ferrer : 3,72%;    Haute Ecole de la Ville de Liège : 2,43%;    Haute Ecole provinciale de Hainaut - Condorcet : 11,06 %;    Haute Ecole de la Province de Liège : 7,66 %;    Haute Ecole de la Province de Namur : 3,02 %;    Haute Ecole Lucia de Brouckère : 2,71 %;    [2 Haute Ecole Galilée : 1,16 %]2;    Haute Ecole Leonard de Vinci : 4,63 %;    [2 Haute Ecole EPHEC : 3,79 %]2;    Haute Ecole " Groupe ICHEC - ISC. Saint Louis - ISFSC " : 2,65 %;    Haute Ecole HELHa : 10,23 %;    Haute Ecole libre mosane : 7,06 %;    Haute Ecole Namur-Liège-Luxembourg : 9,15 %;    Haute Ecole Ilya Prigogine : 2,74 %.    In geval van fusie wordt de verdeelsleutel van het vaste deel voor de hogeschool die voortkomt uit de fusie, vanaf het begrotingsjaar volgend op het academiejaar van de fusie, verkregen door toevoeging van de verdeelsleutels van het vaste deel van de samengevoegde hogescholen.    Deze verdeelsleutels worden om de tien jaar herzien. De eerste herziening vindt plaats in 2028.    § 2. Het vaste deel van de financiering van elke hogeschool maakt het mogelijk om met name de volgende personeelskosten te dekken:    1 ° een opdrachtbreuk van ten minste 4/10 voltijdse personeelsleden om de evaluatie van de kwaliteit te waarborgen. Voor het jaar 2018 worden deze kosten geschat op 25.000 euro;    2 ° een opdrachtbreuk van ten minste 1/10 van het voltijdse equivalent van het personeel voor de begeleiding van kandidaten voor het CAPAES geschikt voor het hoger onderwijs. Voor het jaar 2018 worden deze kosten geschat op 6.000 euro;    3 ° een opdrachtbreuk van ten minste 5/10 voltijdse personeelssterkte voor de opdracht van veiligheidscoördinator. Voor het jaar 2018 worden deze kosten geschat op 34.000 euro.    Wanneer een hogeschool geen personeel toewijst voor een van de in het eerste lid genoemde taken, wordt een bedrag dat overeenstemt met de kosten van deze opdracht, geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 9bis, afgetrokken van zijn globale jaarlijkse toelage.]1   ----------   (1)   (2)
Onderafdeling 3.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 12, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.14.   
Art. 14bis.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 12, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Onderafdeling 4. - Veranderlijk gedeelte.

Art.15.[1 Het variabele deel van de financiering van de hogescholen, berekend overeenkomstig artikel 12, wordt verdeeld over de hogescholen in verhouding tot het aantal eenheden onderwijsopdrachten van elke school, berekend overeenkomstig artikel 17.    Om de onderwijslast te bepalen, worden de studiegebieden, met verwijzing naar bijlage III.2 van het Landschapsdecreet, ingedeeld voor financiering in de volgende groepen:

[1 StudiegebiedWeging per onderwijstype
Korte typeLange type
5Informatie en communicatieCC
6Politieke en sociale wetenschappenCC
7Juridische wetenschappenAB
9Economische en beheerswetenschappenAB
10Psychologische wetenschappenGG
 Uitgezonderd : 1ste cyclus logopedie, sportcoaching en bachelor specialisatie opvoeding en heropvoeding van personen met sensorische deprivatieFC
  
 Uitgezonderd : 1ste cyclus assistent psychologieCC
10bisOpvoedings- en onderwijswetenschappenGG
 Uitgezonderd : 1ste cyclus gespecialiseerde opvoeder voor sociaal-sportieve activiteitenCC
  
14Biomedische en farmaceutische wetenschappenFF
15Openbare gezondheidswetenschappenFF
16MotoriekwetenschappenFF
17WetenschappenBG
 [1 Uitgezonderd : 1Ste cyclus informatica, oriëntatie toepassingsontwikkeling ]1AB
  
18Landbouwwetenschappen en biologische engineeringCG
19Ingenieurswetenschappen en technologieBG
22Plastische, visuele en ruimtewetenschappenD 
 AESSH 
 CAPAESI]1
(1)<DFG 2023-11-09/20, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
]1   [2 [3 ...]3]2   ----------   (1)   (2)   (3)
Art.16.Voor elke in artikel 15 bedoelde groep wordt een weging toegekend die schommelt naar gelang van de omvang en [2 het studiegebied]2, op de volgende wijze :
  1° per voor de financiering in aanmerking genomen student die onverminderd de toegestane vrijstellingen het geheel programma volgt van het jaar waarvoor hij ingeschreven is, wordt de volgende weging toegekend :
  a) groep A : 1 punt;
  b) groep B : 1,1 punt;
  c) groep C : 1,15 punt;
  d) groep D : 1,20 punt;
  e) [1 ...]1;
  f) groep F : 1,5 punt;
  g) groep G : 1,65 punt;
  (h) Groep H : 0,5 punt.) <DFG 2001-02-08/35, art. 24, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  (i) Groep I : 0,5 punt;) <DFG 2002-07-17/40, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  2° [2 ...]2
  (3° [2 ...]2
  (4° De studenten die behoren tot Groep H en die in aanmerking worden genomen voor de financiering zijn diegenen die de aggregatie hoger secundair onderwijs behaald hebben tijdens het academiejaar dat het betrokken begrotingsjaar voorafgaat;) <DFG 2001-02-08/35, art. 24, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  (5° De studenten die overeenstemmen met Groep I die in acht wordt genomen voor de financiering, zijn deze die geslaagd zijn voor de vorming van het GPBHO gedurende het academiejaar dat aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaat.) <DFG 2002-07-17/40, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/27, art. 11, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<DFG 2018-11-29/06, art. 14, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.17.De onderwijsopdracht van een Hogeschool wordt in een aantal eenheden van onderwijsopdrachten uitgedrukt. Het aantal eenheden van onderwijsopdrachten is gelijk aan de som van de produkten van het aantal in aanmerking genomen studenten voor de financiering van elke in artikel 15 bedoelde groep enerzijds en van de overeenstemmende weging per in aanmerking genomen student voor de financiering vastgesteld in artikel 16 van die groep, anderzijds. [1 De eenheden onderwijsopdrachten voor studenten van een studiejaar bekrachtigd met een masterdiploma in 120 studiepunten worden gehalveerd, met uitzondering van studenten die voor landschapsarchitect en handelsingenieur studeren.]1
  Het aantal in lid 1 in aanmerking te nemen studenten per groep is gelijk aan het aantal studenten die, [1 overeenkomstig het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies]1, in aanmerking komen voor de financiering van de laatste drie jaren voor het begrotingsjaar waarvoor de globale jaarlijkse toelage wordt berekend, gedeeld door drie. [2 In verband met het decreet van 7 februari 2019 tot vaststelling van de initiële lerarenopleiding worden evenwel de volgende afwijkingen toegepast op de in de vorige leden vastgestelde berekeningswijzen:
   1° voor de academiejaren 2023-2024 tot en met 2025-2026 wordt, voor de hogescholen die de eerste cyclus van de afdelingen 1 tot en met 3 van de initiële lerarenopleiding in co-diplomering organiseren, het aantal studenten dat ingeschreven is in de eerste cyclus van de afdelingen 1 tot en met 3 van vakgebied 10bis en in de cursussen voor de geaggregeerde van het lager secundair onderwijs of in de opleiding tot leraar lager of kleuteronderwijs van vakgebied 10, vervangen voor elke betrokken hogeschool, door het gemiddelde aantal studenten dat in de academiejaren 2020-2021 tot en met 2022-2023 is ingeschreven voor bacheloropleidingen geaggregeerde van het lager secundair onderwijs of in het basis- of kleuteronderwijs in vakgebied 10. De studenten in de afdelingen 1 tot en met 3 van vakgebied 10bis worden dus pas in aanmerking genomen vanaf de inschrijvingen in het academiejaar 2026-2027, die voor het eerst worden meegenomen in de berekening van de onderwijsopdrachteneenheden in de begroting 2028;
   2° het aantal studenten in de specialisatiemaster lerarenopleiding georganiseerd als een co-diplomering graad wordt pas in rekening gebracht vanaf de inschrijving van het academiejaar 2024-2025, die voor het eerst deelnemen aan de berekening van de onderwijslopdrachteneenheden van de begroting 2026;
   3° het aantal studenten in de tweede cyclus van de afdelingen 1 tot en met 3 wordt pas in aanmerking genomen vanaf de inschrijving van het academiejaar 2027-2028;
   4° het aantal studenten ingeschreven in de opleiding die leidt tot de academische graad van master in het onderwijs afdeling 5 wordt pas in aanmerking genomen vanaf het academiejaar 2026-2027;
   5° het aantal studenten specialisatiemaster in het onderwijs, afdelingen 1 en 2, en het aantal studenten specialisatiemaster in het onderwijs, afdelingen 3, 4 en 5, worden pas in aanmerking genomen vanaf de inschrijvingen voor het academiejaar 2033-2034, die voor het eerst worden opgenomen in de berekening van de onderwijsopdrachteneenheden in de begroting 2035.
   De berekening van de driejaargemiddelden voor de studenten bedoeld in het vorige lid, 2° tot 5°, integreert voor de twee jaren voorafgaand aan het eerste jaar waarin zij in aanmerking worden genomen bij de berekening van de onderwijsopdrachteneenheden, het aantal studenten dat ingeschreven was in het eerste jaar van de organisatie van de studiecyclus.]2
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 15, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<DFG 2019-02-07/10, art. 66, 058; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (3)<DFG 2021-12-02/42, art. 11, 062; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.18.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 16, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.19.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 17, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Onderafdeling 5.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 18, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.20.   
Art.21.
  <Opgeheven bij DFG 2018-11-29/06, art. 18, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Onderafdeling 6. - (Financiële administratie en administratieve coördinatie). <Ingevoegd bij DFG 2000-07-20/45, art. 13; Inwerkingtreding : 01-09-2000>

Art. 21bis.   
Art. 21ter. (Opgeheven) <DFG 2004-12-21/43, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

Afdeling 5. - Toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs. <Ingevoegd bij DFG 2005-07-20/60, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art. 21quater.[1 § 1. Er wordt een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs toegekend aan de hogescholen. [3 Vanaf het begrotingsjaar [5 2015]5 is het daartoe bestemde globale bedrag [5 12.027.438 euro]5. Vanaf het begrotingsjaar [5 2017]5, wordt dat bedrag jaarlijks aangepast aan de schommeling van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het voorafgaande begrotingsjaar.]3.    § 2. Er wordt een verminderingscoëfficiënt op dit bedrag toegepast, na indexatie, van 0,6 in 2010 en van 0,8 in 2011. Vanaf het begrotingsjaar 2012 en voor de jaren daarna wordt er geen verminderingscoëfficiënt toegepast.    § 3. De toelage wordt verdeeld als volgt :    a) iedere hogeschool bekomt het resultaat van de vermenigvuldiging van een derde van de toelage met de verhouding tussen het aantal voor een financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in deze hogeschool gedurende het vorige academiejaar en het aantal voor een financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in het geheel van de hogescholen gedurende het vorige academiejaar. [6 Tot en met tijdens het begrotingsjaar 2018, is dit product een aanvulling op het bedrag van de in artikel 36 van het decreet bedoelde sociale subsidies. Vanaf het begrotingsjaar 2019 is dit product opgenomen in het bedrag aan sociale subsidies en wordt het niet langer toegekend volgens het mechanisme van dit artikel;]6    b) de twee overblijvende derden worden als volgt verdeeld :    1° iedere hogeschool krijgt respectief 4, 2 of 1 punt(en) voor bursalen, minvermogende studenten of andere studenten, ingeschreven in de hogeschool tijdens het vorige academiejaar;    2° iedere hogeschool krijgt het resultaat van de vermenigvuldiging van twee derde van de toelagen met de verhouding tussen het totaal bekomen punten voor iedere student van deze hogeschool en het geheel van punten toegekend aan de hogescholen;    3° dit product dient als aanvulling bij de opbrengst van het door de studenten betaalde inschrijvingsgeld.]1   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)   (6)
Afdeling 6. [1 - Uitkering voor de bevordering van slaagkansen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2008-01-11/35, art. 44, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art. 21quinquies.[2 Vanaf het begrotingsjaar [4 2015]4, wordt een bedrag van [4 527.000]4, verdeeld overeenkomstig artikel 37bis van het decreet, toegekend aan de hogescholen voor de organisatie van initiatieven tot verbetering van de kansen om te slagen.    Vanaf het begrotingsjaar [4 2017]4, wordt dat bedrag jaarlijks aangepast aan de schommeling van de gezondheidsindex van het jaar vooraf.    De middelen die aldus door de hogescholen worden bekomen, worden uitsluitend bestemd voor de bijdrage in de personeelskosten.]2   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Afdeling 7. [1 Aanvullende toelagen voor de promotie van de toegang tot de hogescholen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 19, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. 21sexies.[1 Vanaf het academiejaar 2010-2011 wordt jaarlijks aan iedere hogeschool ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap een bijkomende toelage toegekend samengesteld uit de vier volgende delen :    1° het aantal regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen, die een beurs genieten en die ingeschreven zijn voor studies gerangschikt in het hoger onderwijs van het korte type vermenigvuldigd met 76 euro;    2° het aantal regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen, die een beurs genieten en die ingeschreven zijn voor studies gerangschikt in het hoger onderwijs van het lange type vermenigvuldigd met 85 euro;    3° het aantal regelmatige minvermogende studenten die voor een financiering in aanmerking komen en die ingeschreven zijn voor studies gerangschikt in het hoger onderwijs van het lange type vermenigvuldigd met 55,5 euro;    4° het verschil tussen :    - enerzijds, de aantallen gewone, minvermogende en beursgenietende regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen vermenigvuldigd met de theoretische bedragen van de respectieve volledige maximumbedragen bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, en vermenigvuldigd met de indexeringsformule bedoeld bij artikel 12, § 2, achtste lid, van dezelfde wet;    - anderzijds, de aantallen gewone, minvermogende en beursgenietende regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen vermenigvuldigd met de theoretische bedragen van de respectieve volledige maximumbedragen bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, en vermenigvuldigd met de indexeringsformule bedoeld bij de drie laatste leden van artikel 12, § 2, van dezelfde wet.    Als provisie wordt één derde van de bijkomende toelagen bedoeld bij de vorige paragrafen vereffend op 31 december ten laatste aan elke hogeschool, op basis van de inschrijvingen op 1 december van de regelmatige voor financiering in aanmerking komende studenten. Het saldo wordt op 1 juli vereffend op basis van de definitief gecontroleerde inschrijvingen van regelmatige voor financiering in aanmerking komende studenten.   [2 Vanaf het begrotigsjaar 2023 wordt een bedrag van 640.000 euro toegekend aan de hogescholen die de afdelingen "beeldtechniek", "toegepaste communicatie" en "pers en voorlichting" organiseren en wordt onder hen verdeeld naar evenredigheid van de bedragen van hun uitgaven die worden geraamd op basis van de werkelijke kosten met betrekking tot de goederen en diensten die individueel aan studenten worden verstrekt, zoals bepaald in artikel 12, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gemaakt tijdens het academiejaar 2021-2022.]2]1   [3 Vanaf het begrotingsjaar 2025 wordt een bedrag van 3.000.000 in mindering gebracht op de som van de in het eerste lid bedoelde extra toelagen. De inhouding van dit bedrag wordt verdeeld tussen de hogescholen volgens de verhouding tussen het aantal studenten ingeschreven in elke instelling tijdens de drie voorafgaande academiejaren na betaling van het specifieke inschrijvingsgeld en het totale aantal studenten ingeschreven tijdens diezelfde academiejaren na betaling van dit inschrijvingsgeld in alle betrokken instellingen.]3   ----------   (1)   (2)   (3)
Afdeling 8. [1 - Het onderzoek in hogescholen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-11-29/06, art. 20, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. 21septies.   
HOOFDSTUK III. - Beheer van de Hogeschool.

Afdeling 1. - Werkzaamheden van de Hogeschool.
Onderafdeling 1. - [1 Ontvangsten voortspruitend uit het door de Hogescholen verstrekte onderwijs en van de betaling van het inschrijvingsgeld voor de examencommissie van de Franse Gemeenschap]1   ----------   (1)
Art.22. Onder voorwaarden die door de Regering moeten worden bepaald mag de inrichtende macht van de Hogeschool voorwerpen of diensten verwezenlijkt in het raam van het verstrekte onderwijs vervreemden of in huur geven.
Art. 22bis. [1 Het product van het inschrijvingsgeld voor de examencommissie van het niet-universitaire hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap ingesteld bij de zetel van iedere Hogeschool blijft verworven voor ieder van ze en wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de globale toelage bedoeld bij hoofdstuk II van dit decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/61, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Onderafdeling 2. - Oneerlijke concurrentie en reclame.

Art.23.   
Art.24.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/44, art. 68, 056; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.25.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/44, art. 68, 056; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.26.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/44, art. 68, 056; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art. 26bis.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/44, art. 68, 056; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Afdeling 2. - Uitbetaling van de globale jaarlijkse uitkering.

Art.27. Elk jaar deelt de Regering voor 1 september de inrichtende macht en de overheid van elke Hogeschool de globale jaarlijkse toelage mee die geraamd werd voor het eerstvolgende begrotingsjaar, alsmede de berekeningswijze van de toelage.
Art.28. Zodra de algemene begroting van de uitgaven van de Franse Gemeenschap voor het betrokken begrotingsjaar goedgekeurd wordt, stelt de Regering definitief de globale jaarlijkse toelage vast en deelt ze onmiddellijk het bedrag ervan aan de inrichtende macht en aan de overheid van de Hogeschool mee.
  In geval van aanpassing van de begroting van de Franse Gemeenschap deelt de Regering van de Franse Gemeenschap aan de inrichtende macht en aan de Hogeschool het aangepaste bedrag van de globale jaarlijkse toelage van de Hogeschool mee.

Art.29.De Franse Gemeenschap stelt een deel van de globale jaarlijkse toelage ter beschikking van de inrichtende macht van de Hogeschool tijdens de eerste maand van het eerste, het tweede, het derde en het vierde kwartaal. Het bedrag wordt als volgt berekend :
  0,90 X 1/4 (AG. SHE)
  In deze formule vertegenwoordigt :
  - AG de globale jaarlijkse toelage van de Hogeschool voor het betrokken begrotingsjaar;
  - SHE voor het betrokken begrotingsjaar de raming van de jaarlijkse loonkosten, op forfaitaire wijze berekend overeenkomstig lid 5, door het departement te betalen [2 ...]2;
  - Dit bedrag wordt op basis van het werkelijk effectief van het voorafgaande jaar of, op basis van dit effectief, verbeterd door de verduidelijkingen betreffende de wijzigingen van de formatie, overgemaakt door de inrichtende macht van elke Hogeschool ten minste twee maanden vóór de vereffening van de betrokken schijf
  Op het einde van het begrotingsjaar verkrijgt de inrichtende macht van de Hogeschool het saldo van de globale jaarlijkse toelage.
  Elk jaar berekent de Regering de gewogen bruto gemiddelde kosten van een personeelslid van een Hogeschool voor de volgende groepen van ambten :
  - de meesterassistenten, praktijkmeesters en eerstaanwezende praktijkmeesters;
  - de docenten, hoogleraars, hoofden studiebureau en werkleiders;
  - de [3 ...]3 directeurs en directeurs-voorzitters;
  - de leden van het hulppersoneel geplaatst in een uitdovingsformatie en de leden van het administratief personeel.
  [2 ...]2
  [1 De uitbetaling van vijftien procent van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde globale jaarlijkse toelage wordt afhankelijk gemaakt van de overzending van de inlichtingen die bedoeld zijn in artikel 106 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies.]1
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/24, art. 21, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<DFG 2018-11-29/06, art. 24, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<DFG 2019-02-21/06, art. 53, 055; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Afdeling 3. - Vaststelling van de personeelsformatie.

Art.30. De gasthoogleraars en andere contractuele personeelsleden komen niet voor in de personeelsformatie die in aanmerking komt voor de berekening van SHE, bedoeld in artikel 29, lid 2. De inrichtende macht van de Hogeschool bezoldigt hen ten laste van de globale jaarlijkse toelage of van andere ontvangsten van de Hogeschool.
Art.31.
  § 1. Bij de vaststelling van haar personeelsformatie houdt de inrichtende macht van de Hogeschool rekening met de volgende regels met betrekking tot het bestuurs- en onderwijzend personeel :
  - het aantal betrekkingen van eerstaanwezend praktijkmeester mag geen 20 t.h. van het totaal aantal praktijkmeesters en eerstaanwezende praktijkmeesters overschrijden;
  - het aantal betrekkingen van meesterassistent is ten minste gelijk aan 30 t.h. van het totaal aantal meesterassistenten, werkleiders, hoofden van studiebureau, docenten en hoogleraars;
  - het aantal betrekkingen van hoogleraar mag geen 25 t.h. van het totaal aantal meesterassistenten, werkleiders, hoofden van studiebureau, docenten en hoogleraars overschrijden;
  - het aantal vastbenoemde of in vast verband geworven leden van het onderwijzend personeel mag geen 70 t.h. van het aantal leden van het onderwijzend personeel overschrijden.
  (NOTA : in § 1, eerste lid, 4de streepje, wordt het getal " 70 " vervangen door het getal " 75 " en de woorden " noch kleiner zijn dan 65 % " tussen " 75 t.h. " en " van het aantal leden " ingevoegd bij <DFG 2006-06-30/38, art. 86, a, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  Een vaste benoeming of een werving in vast verband in een ambt van het onderwijzend personeel, een tijdelijke aanstelling of werving in een ambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel is slechts mogelijk wanneer rekening wordt gehouden met de voormelde cijfers.
  Een vaste benoeming of een werving in vast verband in een ambt van het bestuurs - en onderwijzend personeel blijft mogelijk in de mate waarin een dergelijke benoeming of werving jaarlijks slechts naar rato van 1 t.h. van het aantal leden van het onderwijzend personeel gebeurt.
  [De totale bezoldiging van de gastleraren mag geen 10 % van het bedrag van de bezoldigingen van de personeelsleden van de personeelsformatie berekend op basis van de gewogen bruto gemiddelde kost overschrijden.] <DFG 2006-06-30/38, art. 86, b, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. [...] <DFG 2006-06-30/38, art. 86, c, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. [De loonkosten van de personeelsformatie en van de vervangers, berekend overeenkomstig artikel 29, lid 5, mogen niet lager liggen dan 85 t.h. van de globale jaarlijkse toelage.] <DFG 2006-06-30/38, art. 86, d, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  [1 § 4. De loonkosten van de administratieve personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn, die vast benoemd of aangeworven zijn [2 overeenkomstig het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur]2, kunnen niet lager liggen dan 5 % van de globale jaarlijkse toelage.]1
  ----------
  (1)<DFG 2008-06-20/52, art. 159, 033; Inwerkingtreding : 14-09-2008>
  (2)<DFG 2009-02-19/51, art. 19, 035; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Afdeling 4. - Andere bepalingen betreffende het beheer van de Hogeschool.

Art. 31bis. [1 De hogescholen verzenden hun begrotingen en rekeningen in de vorm en volgens de nadere regels die door de Regering zijn vastgesteld.]1   ----------   (1)
Art.32. De inrichtende macht van de Hogeschool draagt het niet gebruikte saldo van de globale jaarlijkse toelage van de Hogeschool over naar het volgende begrotingsjaar voor zover het de in artikel 3 bedoelde bestemming behoudt.

Art.33. Indien de inrichtende macht van de Hogeschool uitgaven doet die in strijd zijn met wat in de wet of het decreet of krachtens deze bepaald wordt, mag de Regering de bedoelde bedragen aftrekken van een latere globale jaarlijkse toelage en verwittigt ze de inrichtende macht en de leiding van de Hogeschool binnen de drie jaren die volgen op het jaar tijdens welk de uitgaven werden gedaan.

Art.34. <DFG 2006-06-30/38, art. 87, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Indien een student onrechtmatig werd toegelaten tot of afgewezen van de financiering of indien hem een onjuiste weging werd toegekend, wijzigt de Regering verhoudingsgewijs het aantal eenheden van onderwijsopdrachten. Ze trekt de bedragen die er betrekking op hebben van de eerstvolgende globale jaarlijkse toelage af of voegt ze eraan toe. Deze wijziging kan enkel geschieden gedurende het begrotingsjaar dat volgt op dit tijdens hetwelk de fout werd begaan.

Afdeling V- Patrimonium van de door de Franse Gemeenschap ingericht hogescholen. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-30/38, art. 88, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 34bis. Iedere door de Franse Gemeenschap ingerichte hogeschool wordt is [2 een administratieve dienst met autonome boekhouding]2.    Ze beschikt over de rechtspersoonlijkheid voor het beheer van haar eigen erfgoed. Het orgaan van deze rechtspersoonlijkheid is de raad van bestuur.   [1 De Raad van bestuur kan het beheer van het erfgoed toevertrouwen aan een Commissie voor het erfgoed, als volgt samengesteld :    a) De directeur-voorzitter;    b) Een [3 ...]3 directeur en een lid van het onderwijzend of administratief personeel van de Hogeschool, voorgesteld door de directieraad;    c) Drie vertegenwoordigers van het personeel van de Hogeschool, vastbenoemd, lid van de Raad van Bestuur, waarvan minstens een lid van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel, voorgedragen door de Raad van Bestuur;    d) Twee studenten die lid zijn van de Studentenraad en erdoor aangesteld worden;    e) Twee personen gekozen door de Regering, rekening houdend met hun bijzondere bekwaamheden.    De in de punten b, c en e van het vorige lid bedoelde leden worden aangesteld door de Regering.    De Regering bepaalt de opdrachten van de Commissie voor het erfgoed, alsmede de nadere regels voor de organisatie, de werking en de beraadslaging.    De Regering bepaalt de aanbesteding en de samenstelling van het erfgoed van de Hogeschool, de nadere regels voor het beheer van het erfgoed, de voorwaarden voor de financiële overdrachten tussen het erfgoed van de Hogeschool en [2 een administratieve dienst met autonome boekhouding]2.    De Regering bepaalt de nadere regels voor de mededeling van de boekhouding van het eigen erfgoed en de aflegging van de rekeningen.]1   ----------   (1)   (2)   (3)
HOOFDSTUK IV. - Toezicht op de Hogescholen.

Afdeling 1. - De commissarissen.
Art.35.[1 De Regering benoemt vijf commissarissen bij de Hogescholen na een openbare oproep tot de kandidaten.    De Regering doet die oproep tot de kandidaten via een bekendmaking in twee Franstalige dagbladen.    Deze oproep tot de kandidaten vermeldt, inzonderheid :    1° de wijze waarop de kandidaatstellingen ingediend moeten worden en de datum voor de indiening ervan;    2° de documenten die de kandidaatstellingsakte moet bevatten, op straffe van nietigheid;    3° de beschrijving van het ambt en het bevoegdheidsprofiel van het toe te kennen ambt.    De kandidaturen moeten via een aangetekend schrijven ingediend worden en bevatten :    1° een curriculum vitae waarin een beschrijving van de bekwaamheidsbewijzen en verdiensten vervat wordt;    2° een geschreven project, op basis van de beschrijving van het ambt.    Een College van Deskundigen, aangewezen door de Regering, onderzoekt de dossiers ingediend door de kandidaten. De kandidaten stellen hun project voor tijdens een hoorzitting, bestemd voor het evalueren van hun competenties.    Binnen de maand van de hoorzitting, stelt het College van Deskundige aan de Regering een lijst voor die maximum twee personen mag bevatten die over de nodige kwaliteiten beschikken om het ambt op degelijke wijze te vervullen zonder dat er een rangschikking van deze twee personen wordt gedaan. Het College van Deskundigen vermeldt waarom het deze persoon (deze personen) heeft gekozen en kan, desgevallend, een aanbeveling doen.    Ten laatste binnen de maand van de ontvangst van het advies van het College van Deskundigen benoemt de Regering, vanuit de lijst overgezonden door het College van Deskundigen, de persoon die ze meest geschikt acht om het ambt te bekleden. ]1   ----------   (1)
Art. 35bis. [1 Om tot commissaris bij de hogescholen benoemd te worden, dienen de volgende voorwaarden vervuld te worden :
   1° Belg zijn;
   2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° houder zijn van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 1 van de rijksambtenaren of een beroepservaring van vijf jaar genieten in verband met de materies behandeld door de commissarissen in hun ambt;
   4° aan de wetten op de legerdienst en op het statuut der gewetensbezwaarden voldoen;
   5° van onberispelijk gedrag zijn;
   6° minstens 30 jaar oud zijn.
   De commissarissen worden vast benoemd en aangewezen bij de Hogescholen gekozen door de Regering voor een periode van vijf jaar. De personen, die, desgevallend, de titularis van het ambt moeten vervangen, blijven deze aanwijzing bekleden tot de terugkeer van de titularis.
   De commissaris, of desnoods, zijn vervanger, zijn geacht de graad te bekleden van adjunct-directeur-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of een gelijkwaardige graad van rang 15.
   De Regering kan een commissaris bij de hogescholen toezichtsopdrachten toevertrouwen in andere sectoren van het hoger onderwijs buiten de universiteit. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2014-04-11/33, art. 18, 049; Inwerkingtreding : 21-08-2014>

Art.36. <DVR 2003-07-17/36, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 15-09-2003> Iedere commissaris wordt bij meerdere hogescholen aangewezen.
  De hogescholen betrokken bij iedere aanwijzing ressorteren minstens onder twee onderwijsnetten en twee aarden onderwijs.
  (Geen hogeschool mag meer dan vijf opeenvolgende jaren door eenzelfde commissaris van de Regering gecontroleerd worden.) <DFG 2006-06-30/38, art. 90, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Naast de lijst van de hogescholen die er uitdrukkelijk bij vermeld is, kan de aanwijzing ook elke ontwikkeling integreren die nodig is voor de verwezenlijking van de toezichtsopdracht die zij toekent.

Art.37. Het ambt van commissaris is onverenigbaar met elk ambt of mandaat dat zijn titularis in voortdurend functioneel conflict kan brengen met het ambt van commissaris bij de Hogescholen.

Art.38. (Opgeheven) <DFG 1997-03-17/43, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 23-05-1997>

Art.39. <DVR 2003-07-17/36, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-09-1996> De commissarissen van de Regering bij de hogescholen genieten hetzelfde geldelijk statuut als een directeur van het hoger onderwijs van het lange type in dienst voor 1 september 1996.

Art.40.De commissarissen bij de Hogescholen zorgen ervoor dat de inrichtende macht of de overheid van de Hogeschool die bij machtsoverdracht optreedt, beslissingen neemt die overeenstemmen met de wetten en decreten en met de besluiten en reglementen die krachtens bedoelde wetten of decreten werden genomen.
  [1 De commissarissen zorgen er ook voor dat deze organen geen enkel besluit nemen dat de financiën van de hogeschool in gevaar kan brengen of een nadelige invloed kan hebben op de financiële duurzaamheid ervan.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-11-29/06, art. 27, 054; Inwerkingtreding : 14-09-2018>

Art.41.De Regering stelt de lijst van de opgaven inzake toezicht van de commissarissen bij de Hogescholen vast.
  De lijst van deze opgaven omvat inz. het toezicht op het aantal regelmatig ingeschreven studenten van elke Hogeschool, die in aanmerking komen voor de financiering, de controle van het naleven van de wetgeving op de overheidsopdrachten en het naleven van de in artikel 52, 12° en 15° van het decreet bedoelde overeenkomsten.
  Om hun opdrachten te volbrengen ontvangen de commissarissen bij de Hogescholen binnen een termijn van (tien) werkdagen een afschrift van alle beslissingen genomen door de inrichtende macht of door de overheid van de Hogeschool die krachtens machtsdelegatie optreedt voor de vraagstukken die haar bevoegdheid aangaan. [3 De commissarissen (ver)krijgen alle informatie die nodig is voor de vervulling van hun opdrachten van de entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid, onderscheiden van de hogescholen en waarvan de middelen hoofdzakelijk afhankelijk zijn van financiële overdrachten met een of meer hogescholen en / of waarvan de controle wordt verzorgd door natuurlijke personen als lid van een of meer hogescholen.]3 <DFG 2006-06-30/38, art. 91, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Op hun aanvraag, kunnen de commissarissen de vergaderingen bijwonen van de Raad van bestuur van de hogeschool, van de beheersorganen [1 , de Sociale raad en, in de door de Franse Gemeenschap georganiseerde Hogescholen, de Commissie voor het Erfgoed]1. Ze hebben er raadgevende stem.) <DVR 2003-07-17/36, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 15-09-2003>
  De commissarissen bij de Hogescholen maken aan de inrichtende macht of aan de overheid van de Hogeschool die krachtens machtsdelegatie optreedt, alle opmerkingen over die zij in het raam van hun opdracht nodig achten.
  [2 In de hogescholen ingericht door de Franse Gemeenschap, raadpleegt de voorlopige administrateur benoemd met toepassing van artikel 68ter van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, de commissarissen alvorens een beslissing te treffen die onder de bevoegdheid van de beheersorganen van de hogeschool, de Directeur-Voorzitter of van de [4 ...]4 directeurs ressorteert.]2
  ----------
  (1)<DFG 2008-05-09/75, art. 50, 031; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
  (2)<DFG 2014-04-11/33, art. 19, 049; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (3)<DFG 2018-11-29/06, art. 28, 054; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (4)<DFG 2019-02-21/06, art. 53, 055; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Art.42. § 1. De commissarissen dienen een gemotiveerd beroep in bij de Regering tegen elke beslissing van de inrichtende macht of van de overheid van de Hogeschool die krachtens delegatie optreedt, die zij in strijd achten met de wetten en decreten en met de besluiten en reglementen genomen krachtens deze wetten of decreten, binnen de (vijftien) werkdagen die volgen op de ontvangst van het afschrift van de beslissing. <DFG 2006-06-30/38, art. 92, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Dit beroep wordt in dezelfde termijn meegedeeld aan de inrichtende macht die de betwiste beslissing nam, of aan de inrichtende machten en aan de krachtens delegatie optredende overheid van de Hogeschool die de betwiste beslissing namen.
  De uitvoering van de beslissing wordt door het beroep geschorst.
  § 2. De beslissing heeft uitwerking indien de Regering binnen de dertig dagen na het beroep geen gebruik maakte van de (in §§ 3 en 5) omschreven prerogatieven. <DVR 2003-07-17/36, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 15-09-2003>
  § 3. Binnen de dertig dagen na het beroep betekent de Regering, zo nodig, aan de inrichtende macht en aan de krachtens delegatie optredende Hogeschooloverheid dat de beslissing in strijd is met de wetten en decreten en de krachtens deze wetten en decreten genomen besluiten en reglementen. Deze betekening is met redenen omkleed. De Regering verzoekt in dezelfde akte de inrichtende macht of de krachtens delegatie optredende Hogeschooloverheid binnen de dertig dagen een nieuwe beslissing te nemen die rechtmatig en regelmatig is, ofwel haar beslissing in te trekken.
  § 4. Indien geen nieuwe beslissing bij het verstrijken van deze termijn werd genomen, of indien de inrichtende macht of de krachtens delegatie optredende Hogeschooloverheid de beslissing niet introk, spreekt de Regering zich uit voor het nietig verklaren van de beslissing indien deze laatste door de overheid van een Hogeschool van de Franse Gemeenschap werd genomen. Indien het om een gesubsidieerde Hogeschool gaat, schort de Regering binnen de twintig dagen de toekenning van de globale jaarlijkse toelagen aan de inrichtende macht van bedoelde Hogeschool op.
  De door de Regering genomen beslissing wordt gemotiveerd en in een termijn van zeven werkdagen aan de inrichtende macht en aan de krachtens delegatie optredende Hogeschooloverheid bekendgemaakt.
  (§ 5. In afwijking van de paragrafen 3 en 4, lid 1, spreekt de Regering zich rechtstreeks uit over het beroep van een commissaris met betrekking tot de regelmatigheid van een inschrijving of de toelaatbaarheid van een student tot de financiering.) <DVR 2003-07-17/36, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 15-09-2003>

Art. 42bis. [1 In het strikte kader van de opdrachten die hun krachtens dit decreet worden toevertrouwd, zijn de commissarissen van de Regering bij de hogescholen gemachtigd om het rijksregisternummer bedoeld in artikel 2, § 3, van de wet van 8 augustus 1983 houdende organisatie van een rijksregister van natuurlijke personen te gebruiken of, bij gebreke daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, van de wet van 15 januari 1990 betreffende de oprichting en de organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, van studenten die zijn ingeschreven of die een aanvraag tot toelating of inschrijving hebben ingediend in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-11-17/07, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 30-01-2023>


Art.43. Elk jaar brengen de commissarissen bij de Hogescholen verslag uit aan de Regering, elk wat hem betreft, over de werking van elke Hogeschool.

Art.44. De artikelen 40, 41, 42 en 43 zijn van toepassing op de beslissingen genomen door de Sociale Raad krachtens de artikelen 89, 90 en 91 van het decreet.

Afdeling 2. - Het College van de commissarissen. <Ingevoegd bij DVR 2003-07-17/36, art. 7; Inwerkingtreding : 15-09-2003>

Art. 44bis. § 1. Er wordt een College van de commissarissen van de Regering bij de hogescholen samengesteld als volgt :   1° de vijf commissarissen bij de hogescholen;   2° de administrateur-generaal die de leiding heeft van het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of diens afgevaardigde.   De administrateur-generaal die de leiding heeft van het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of diens afgevaardigde neemt deel aan de vergaderingen van het College met raadgevende stem.   Het College van de commissarissen kan een afgevaardigde van de Regering uitnodigen om deel te nemen aan zijn vergaderingen met raadgevende stem.   § 2. Het College van de commissarissen beslist, bij consensus, over alle nuttige maatregelen met het oog op :   1° de coherente uitwerking en de coördinatie van het toezicht op de hogescholen;   2° de goede algemene werking van dit toezicht, onder andere door de goede bestemming van de middelen, zowel op materieel als op menselijk vlak, die ter gezamenlijk gebruik van de commissarissen ter beschikking worden gesteld;   3° het oplossen van de punctuele problemen die door de Regering te dien einde aan het College worden voorgelegd.   Indien geen consensus bereikt kan worden binnen het College en indien dit gebrek aan consensus de coherentie en de goede werking van het toezicht op de hogescholen, in het gedrang kan brengen, neemt de Regering de beslissingen om de toestand te verhelpen.   § 3. Het College van de commissarissen is, bovendien, belast met het inlichten van de Regering en moet haar advies verlenen, uit eigen initiatief of op aanvraag, over elke vraag in verband met het toezicht op de hogescholen.   Bij gebrek aan consensus, vermelden de adviezen de verscheidene opinies voorgedragen binnen het College.   § 4. Het College van de commissarissen vergadert uit eigen initiatief minstens één maal per kwartaal. Het vergadert, bovendien, op aanvraag van de Regering.   § 5. Gedurende iedere aanwijzing wordt het College van de commissarissen successief voorgezeten, [1 per periode van twee jaar]1, door ieder van de commissarissen, van de oudste ambtsbekledende ambtenaar tot de jongste, of, indien dit criterium niet toepasbaar is, op de wijze vastgesteld door het College zelf.   Het College van de commissarissen bepaalt de nadere regels voor de inrichting van zijn secretariaat rekening houdend met de zowel materiële als menselijke middelen die ter beschikking worden gesteld van de commissarissen en stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op.   Dit reglement moet, in ieder geval, de nadere regels voor het voorzitterschap van het College aanvullen, de werkingsprocedures inrichten en dit per consensus en de vorm bepalen die aan de beslissingen van het College moet worden gegeven alsook de publiciteit ervan.   Dit reglement wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd.   § 6. Het College van de commissarissen brengt jaarlijks verslag uit aan de Regering.   Dit verslag bevat de beschrijving van zijn activiteiten, zijn evaluatie van de toezichtsprocedure voor het afgelopen jaar en zijn suggesties voor het komende jaar.   § 7. De Regering kan de nadere regels vaststellen voor de coördinatie van de werkzaamheden van het College van de commissarissen met deze van andere instellingen die in de sector van het onderwijs gelijkaardige of parallelle bevoegdheden uitoefenen en de te dien eind noodzakelijke structuren op te richten.   ----------   (1)
Art. 44ter. [1 De Regering bepaalt het kader, de statuten, de bezoldigingen en de vergoedingen van het personeel ter beschikking gesteld van het college van de Commissarissen van de Regering. Dit personeel wordt ook ter beschikking gesteld van het college van afgevaardigden van de Regering bij de hogere kunstscholen, waarnaar wordt verwezen in artikel 34undecies van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen ( organisatie, financiering, toezicht, personeelsstatuten, rechten en plichten van studenten).
   Voor het administratieve beheer en de organisatie van de materiële en menselijke middelen waarover het beschikt, vormt het college van de commissarissen een gemeenschappelijk college met het college van afgevaardigden bij de hogere kunstscholen. Dit beheer wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van het gemeenschappelijk college, gekozen volgens de nadere regels bepaald door de commissarissen en de afgevaardigden, en onder het toezicht van het gemeenschappelijke college.
   De personeelsleden worden aangeworven, benoemd, bevorderd of aangewezen in overeenstemming met de bepalingen getroffen door de Regering; het staat onder het gezag van de Voorzitter van het Gemeenschappelijk college.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-11-29/06, art. 29, 054; Inwerkingtreding : 14-09-2018>

Afdeling 3. [1 - Het Verenigd College]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-10-24/09, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 01-05-2024>


Art. 44quater. [1 Met toepassing van en volgens de regels voorzien in artikel 6quater van het decreet van 12 juli 1990 op de controle van de universitaire instellingen vormt het College bedoeld in artikel 6 ter van hetzelfde decreet met het College van de Regeringscommissarissen bij de hogescholen bedoeld in artikel 44bis en het College van de afgevaardigden bij de hogere kunstscholen bedoeld in artikel 34undecies van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) het Verenigd College van commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij de instellingen voor hoger onderwijs.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK V. - Overgangs-, wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.

Afdeling 1. - Overgangsbepalingen.
Art.45. Voor de maanden september 1996, oktober 1996, november 1996 en december 1996 legt de Regering bij besluit de middelen vast die onder de Hogescholen zullen worden verdeeld, volgens onderstaande beginselen :   1° Ze berekent het budgettaire bedrag betreffende het kalenderjaar 1996 voor de instellingen voor hoger onderwijs die verenigd worden om Hogescholen samen te stellen, dat op 31 augustus 1996 beschikbaar is;   2° Voor de eerste acht maanden van het begrotingsjaar 1996 legt ze het totaal bedrag vast van de loonkosten en de werkingsuitgaven aan te rekenen voor de vastleggingen ten laste van de begroting 1996 voor de instellingen voor hoger onderwijs die tot Hogescholen verenigd worden;   3° Ze legt met vier decimalen het percentage vast van de loonkosten en werkingsuitgaven van elke Hogeschool in het in 2° bedoeld bedrag;   4° Ze verdeelt het in 1° bedoelde bedrag na aftrek van de in artikel 11, 1° t/m 3° bedoelde kosten en kent aan elke Hogeschool het bedrag toe dat verkregen wordt door de vermenigvuldiging van het in 1° bedoelde bedrag na aftrek van de in artikel 11, 1° t/m 3° bedoelde kosten, met het betrekkelijke gedeelte van die Hogeschool zoals berekend in 3°.
Art. 45bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/36, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-1996> Tot 14 september 2003, in afwijking van artikel 39 van dit decreet, wordt het geldelijk statuut van de directeur van het hoger onderwijs van het korte type die zijn ambt voor 1 september 1996 al bekleedde van toepassing op de commissarissen van de Regering bij de hogescholen gedurende de eerste zes jaren na hun aanwijzing.

Afdeling 2. - Wijzigingsbepalingen.

Art.46. In artikel 10, § 1 van het decreet d.d. 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen worden in de Franse tekst de woorden " il introduit " vervangen door " elle introduit ".
Art.47. Artikel 18, § 3 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " § 3 Het onderwijs voor pedagogische opleiding van de toekomstige leerkrachten, zoals het thans door de inrichtingen voor hoger economisch onderwijs van het lange type wordt ingericht, wordt bekrachtigd met de graad van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs. "

Art.48. Lid 2 van § 1 van artikel 21 van hetzelfde decreet wordt artikel 21bis.

Art.49. In artikel 43 van hetzelfde decreet worden de woorden " 15 en 18 " door de woorden " 15, 16, 18 en 19 " vervangen.

Art.50. Artikel 44 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 44. De in de artikelen 15, 16, 18 en 19 bedoelde graden en de diploma's of getuigschriften tot staving ervan worden toegekend door de examencommissies van de Hogescholen of door de examencommissies voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap. "

Art.51. Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt met het onderstaande lid aangevuld :
  " Bij de in lid 1 en 2 vermelde medeondertekening mag een recht waarvan het bedrag door de Regering wordt vastgesteld, door de Regering worden geheven. "

Art.52. Artikel 49, § 3 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " § 3. In afwijking van § 1, lid 1 mogen de inrichtende machten van de op 1 januari 1995 bestaande instellingen voor hoger onderwijs, per zone, net en aard een hogeschool samenstellen die enkel hoger onderwijs van het korte type of van het lange type organiseert wanneer de groepering van instellingen voor hoger onderwijs die tegelijkertijd hoger onderwijs van het korte type en hoger onderwijs van het lange type organiseren in hetzelfde net van dezelfde aard onmogelijk in de zone kan verwezenlijkt worden :
  a) rekening houdend met het ontbreken van een van de onderwijstypes;
  b) rekening houdend met het voorhanden zijn van een voldoende aantal beschikbare instellingen voor hoger onderwijs van het korte type of van het lange type die gegroepeerd worden in een andere Hogeschool."

Art.53. In artikel 60 van het decreet d.d. 5 augustus 1995 houdende de organisatie van het hoger onderwijs in Hogescholen worden de woorden " in de artikelen 58 en 59 " door de woorden "in artikel 59" vervangen.

Art.54. In artikel 66 van hetzelfde decreet wordt volgend lid tussen lid 2 en lid 3 ingevoegd :
   " Het in 4° bedoeld lid wordt voor vijfjaar verkozen ".

Art.55. Artikel 75, lid 3, van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Het gedeelte van de sociale subsidies tot dekking van de sociale behoeften aan financiële middelen van de studentenraad wordt op 10 t.h. vastgelegd. "

Art.56. In artikel 89 van hetzelfde decreet worden de §§ 1 en 3 respectievelijk vervangen door de volgende bepalingen en wordt een § 4 ingevoegd.
  " § 1. De Franse Gemeenschap komt bij middel van jaarlijkse toelagen, de sociale subsidies genaamd, tegemoet aan de financiering van de sociale behoeften van de studenten. "
  " § 3. De in § 1 bedoelde sociale subsidies worden berekend op grond van het aantal subsidieerbare studenten op 1 februari van het jaar voor het begrotingsjaar. Een bedrag van 2000 frank wordt per subsidieerbare student voor de financiering toegekend. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de schommeling van het gezondheidsindexcijfer voor de consumptieprijzen, bedoeld in artikel 9, lid 1 van het decreet d.d. betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen. "
  " § 4. De sociale subsidies zijn het voorwerp van driemaandelijkse betalingen. "

Art.57. In artikel 101, lid 1 van hetzelfde decreet worden de woorden " 66, 4° en 5° " door de woorden " 66, 5° en 6° " vervangen.

Art.58. In artikel 12, § 2 van de wet d.d. 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd bij de wet d.d. 5 augustus 1978, het koninklijk besluit nr. 462 d.d. l7 september 1986 en het decreet d.d. 12 juli 1990 wordt lid 3 als volgt aangevuld :
  " Voor de in dit lid bedoelde studenten mag geen aanvullend recht naast het hun toegepaste collegegeld gehevenworden."

Afdeling 3. - Opheffingsbepalingen.

Art.59. Niet van toepassing op de Hogescholen is het koninklijk besluit d.d. 12 januari 1966 tot vaststelling van de vereiste voorwaarden voor de bepaling van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten d.d. 5 juli 1967, 19 augustus 1969, 2 december 1969, 15 april 1977, het koninklijk besluit nr. 62 d.d. 20 juli 1982, het koninklijk besluit nr. 151 d.d. 30 december 1982, het koninklijk besluit nr. 449 d.d. 20 augustus 1986 en het decreet d.d. 16 april 1971.
Art.60. Niet van toepassing op de Hogescholen is het koninklijk besluit d.d. 15 december 1973 houdende de splitsings- en hergroeperingsnormen van de studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het hoger technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal, pedagogisch en artistiek onderwijs van de tweede graad, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten d.d. l0 maart 1977 en 24 december 1980, het koninklijk besluit nr. 79 d.d. 21 juli 1982, het koninklijk besluit nr. 80 d.d. 21 juli 1982, het koninklijk besluit nr. 268 d.d. 31 december 1983, het koninklijk besluit nr. 298 d.d. 31 maart 1984, de wet d.d. 31 juli 1989 en de decreten d.d. 12 maart 1990, 16 april 1991 en 29 juli 1992.

Art.61. Niet van toepassing op de Hogescholen is in de wet d.d. 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs en inzonderheid van het hoger technisch onderwijs en het hoger organisch onderwijs van het lange type, artikel 14, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 77 d.d. 20 juli 1982.
  Opgeheven wordt in dezelfde wet artikel 17 zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 77 d.d. 20 juli 1982, het koninklijk besluit nr. 460 d.d. 17 september 1986 en het decreet d.d. 12 maart 1990.

Art.62. Opgeheven worden, in het koninklijk besluit d.d. 23 februari 1977 ter uitvoering van artikel 4, § 4 van de wet d.d. 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs en inzonderheid van het hoger technisch onderwijs en het hoger agrarisch onderwijs van het lange type, de artikelen 1 t/m 7.

Art.63. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn in het koninklijk besluit d.d. 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bepaling van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type :
  1° artikel 2, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 77 d.d. 20 juli 1982;
  2° artikel 3, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 77 d.d. 20 juli 1982;
  3° de artikelen 4 en 5.

Art.64. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn in het koninklijk besluit nr. 78 d.d. 21 juli 1982 tot vaststelling van de regels en voorwaarden tot berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en ven het administratief personeel inzonderheid in het hoger onderwijs van het korte type :
  1° artikel 1;
  2° artikel 2, zoals gewijzigd bij het decreet d.d. 29 juli 1992;
  3° de artikelen 3, 4, 5 en 7, § 1.

Art.65. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn in het koninklijk besluit nr. 7 d.d. 21 juli 1982 tot vaststelling van het globaal aantal toelaatbare lestijden in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, door de Staat ingericht of gesubsidieerd :
  1° artikel 2bis, ingelast bij het koninklijk besluit nr. 298 d.d. 31 maart 1984;
  2° artikel 3, zoals vervangen bij het Koninklijk besluit nr. 298 d.d. 31 maart 1984;
  3° artikel 4;
  4° artikel 5, vervangen door het koninklijk besluit nr. 298 d.d. 31 maart 1984 en gewijzigd bij de wet d.d. 31 juli 1984 en het decreet d.d. 2 9 juli 1992.

Art.66. Opgeheven wordt het koninklijk besluit nr. 80 d.d. 21 juli 1982 tot vaststelling van het totaal aantal bijkomende toelaatbare lestijden in het door de Staat ingericht of gesubsidieerd pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 268 d.d. 31 december 1983.

Art.67. Niet van toepassing op de Hogescholen is het koninklijk besluit d.d. 27 juli 1982 tot vaststelling van de coëfficiënt die het maximumaantal begeleidingseenheden voor het hoger onderwijs van het lange type bepaalt.

Art.68. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn, in het koninklijk besluit nr. 301 d.d. 31 maart 1984 tot vaststelling van de minimale schoolbevolking van de afdelingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 460 d.d. 17 september 1986, het decreet d.d. 18 mei 1992 en het decreet d.d. 27 december 1993 : de artikelen 1 t/m 6bis.

Art.69. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn, in het koninklijk besluit nr. 460 d.d. l7 september 1986 tot vaststelling van de rationalisatie- en programmatieplannen in het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de inrichting van het hoger onderwijs van het lange type :
  1° artikel 4;
  2° artikel 5, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 541 d.d. 31 maart 1987 en bij decreet d.d. 27 december 1993;
  3° artikel 6;
  4° artikel 7, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 541 d.d. 31 maart 1987 en bij decreet d.d. 27 december 1993;
  5° de artikelen 8 t/m 12, 16, 17 en 19 t/m 22.

Art.70. Niet van toepassing op de Hogescholen is, met uitzondering van artikel 6, § 2 het koninklijk besluit d.d. 6 november 1987 houdende vaststelling van het begrip " regelmatig ingeschreven student " en " student die in aanmerking komt voor financiering " in het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het universitair onderwijs, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten d.d. 14 september 1988 en 2 september 1991, bij het besluit van de Executieve d.d. 19 september 1991 en bij het besluit van de Regering d.d. 1 september 1994.

Art.71. Opgeheven wordt het koninklijk besluit d.d. 22 augustus 1988 tot vaststelling van de coëfficiënt die het aantal bijkomende toelaatbare lestijden in het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan bepaalt.

Art.72. Opgeheven wordt het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap d.d. 7 juni 1991 tot vaststelling van de coëfficiënt die het aantal bijkomende toelaatbare lestijden in het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan bepaalt.

Art.73. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn, in de wet d.d. 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving :
  1° artikel 3, § 1, lid 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 413 d.d. 29 april 1986, zoals gewijzigd, en lid 3, ingevoegd bij de wet d.d. 18 september 1981, zoals gewijzigd;
  2° artikel 12ter, ingevoegd bij de wet d.d. 11 juli 1973;
  3° artikel 32, zoals gewijzigd;
  4° artikel 34, zoals gewijzigd;
  5° artikel 35;
  6° artikel 36, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 413 d.d. 29 april 1986, het koninklijk besluit nr. 447 d.d. 20 augustus 1986 en het decreet d.d. 1 februari 1993;
  7° hoofdstuk IX zoals gewijzigd bij de wet d.d. 11 juli 1973.

Art.74. Opgeheven wordt in het decreet d.d. 19 juli 1993 tot inrichting van het hoger sociaal onderwijs van het lange type in de toegepaste communicatie : artikel 10.

Art.75. Niet van toepassing op de Hogescholen zijn in het decreet d.d. 5 augustus 1995 houdende diverse maatregelen inzake hoger onderwijs : de artikelen 1 t/m 4.

Art.76. Art. 58 van het decreet d.d. 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in Hogescholen, wordt opgeheven.

Afdeling 4. - Slotbepalingen.

Art.77. De Regering kan de wetgevende en decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs ingericht binnen de Hogescholen coördineren alsmede de bepalingen die ze uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd tot het ogenblik van de coördinatie.   Te dien einde kan ze :   1° de volgorde, de nummering en in het algemeen, de voorstelling van de te coördineren bepalingen, in een andere indeling, wijzigen;   2° de verwijzingen, vervat in de te coördineren bepalingen, wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;   3° de tekst van de te coördineren bepalingen wijzigen ten einde voor de overeenstemming ervan te zorgen en de terminologie een te maken, zonder inbreuk te maken op de in die bepalingen opgenomen beginselen.    De coördinatie zal luiden :    " Decreet betreffende het binnen de hogescholen ingerichte onderwijs, gecoördineerd op... ".
Art. 78. Dit decreet treedt in werking op 1 september 1996 met uitsluiting van de artikelen 47, 49, 50 en 52 die uitwerking hebben op 1 september 1995, (en van artikelen 8, 5° en 31) dat op 1 september 1997 in werking treedt. <DFG 1996-12-02/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>