Artikels:
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Artikel 1. De hoofdstukken 1 tot 6 van onderhavig decreet zijn van toepassing op het gewoon door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd kleuteronderwijs en lager onderwijs.
De hoofdstukken 7 tot 10 zijn van toepassing op het buitengewoon en gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs, alsook op het (gespecialiseerd) en gewoon secundair onderwijs. <DVR 2004-03-03/36, art. 259, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art.2.Voor de toepassing van onderhavig decreet wordt verstaan onder :
1° [5 ...]5
2° [5 ...]5
3° [5 ...]5
4° Kleuterschool : school waar alleen kleuteronderwijs georganiseerd wordt;
5° Lagere school : school waar alleen lager onderwijs georganiseerd wordt;
6° Basisschool : school waar kleuteronderwijs en lager onderwijs georganiseerd wordt;
7° Vestigingsplaats : gebouw of gebouwencomplex op één adres waar kleuteronderwijs en/of lager onderwijs verstrekt wordt.
8° Vestigingsplaats in het kleuteronderwijs met afzonderlijke telling :
- ofwel een vestiging die georganiseerd wordt binnen de grenzen opgelegd door artikel 21 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende de rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs;
- ofwel elke nieuwe vestiging die werd opgericht na 30 juni 1992 en gelegen is op minstens twee kilometer van elke andere vestigingsplaats behorend tot dezelfde school of van een andere school van hetzelfde net;
9° Afstand tussen scholen en/of vestigingsplaatsen : de kortst mogelijke afstand gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2.1 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen politiereglement van het wegverkeer, zonder rekening te houden met wegomleggingen of eenrichtingsverkeer;
10° Titularis : onderwijzer die belast is met de lessen en pedagogische activiteiten voorzien in het lesrooster van de leerlingen, met uitzondering van de lessen voorzien in 12° en 13° en onverminderd artikel 10;
11° [3 Aanpassingsleraar en leraar pedagogische steun: onderwijzer (lager onderwijs), bijzondere meester lichamelijke opvoeding of bijzondere meester moderne taal belast met het zorgen voor, het coördineren van en het steunen van de opvoedingsactiviteiten bedoeld bij artikel 15, eerste lid, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;]3
12° Leermeester zedenleer : personeelslid dat belast is met de lessen zedenleer;
13° Leermeester godsdienst : dienaar of afgevaardigde van een [4 personeelslid belast met de cursus van één van de erkende godsdiensten]4;
[4 13° bis. Leermeester filosofie en burgerzin : personeelslid belast met het verstrekken van de cursus filosofie en burgerzin;]4
14° Leermeester (Lichamelijke Opvoeding) : personeelslid dat belast is met de lessen lichamelijke opvoeding;
(14°bis Leermeester psychomotoriek : personeelslid belast met de psychomotorische activiteiten;) <DFG 2003-07-03/55, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(14°ter Psychomotorische activiteiten : activiteiten met het oog op de ontwikkeling van de integratie van de verschillende soorten psychomotoriek, namelijk :
1° de psychomotoriek van de beleefde handeling of psychomotorische dynamiek die de drie dimensies van een mens integreert : de lichamelijke, affectieve en cognitieve functie vanuit de beleefde handeling;
2° de psychomotoriek van de globale relatie of psychomotorische dynamiek die het kind met de tijd, zichzelf, de anderen en de voorwerpen in een globale beweging en in een beleefde handeling confronteert;
3° de waarnemings-motorische psychomotoriek of de psychomotorische dynamiek die het kind toelaat een ruimte te ondervinden die steeds meer verscheidenheid vertoont en in een tijdruimte te handelen die steeds ingewikkelder is.) <DFG 2003-07-03/55, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
15° Leermeester Tweede Taal : personeelslid dat belast is met de lessen moderne talen;
16° Directeur : hoofd van een basisschool, een lagere school of een kleuterschool;
17° Lesrooster : lijst van de verschillende lessen die, in het kader van artikel 16, § 3, lid 1 en 2 van hetzelfde decreet, wekelijks verstrekt worden, met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
18° Wekelijks uurrooster van de leerling : tijdsindeling van de leerling waarin de lessen zedenleer of godsdienst, [4 de cursussen filosofie en burgerzin,]4 de lessen lichamelijke opvoeding en de lessen moderne talen worden vermeld;
19° Wekelijkse lesopdracht van de onderwijzer : tijdsindeling van de onderwijzer die het kader van zijn prestaties weergeeft;
20° [1 Tweetalige klas Frans-gebarentaal : klas waarin een deel van de leerlingen een onderwijs in de Franse taal geniet terwijl simultaan dove of slechthorende leerlingen gebarentaalbadonderwijs of een onderwijs in de geschreven Franse taal genieten;]1
21° Gebarentaal via onderdompeling : pedagogische procedure gericht op de bevordering, bij dove kinderen, van het aanleren van de bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 16 van voornoemd decreet van 24 juli 1997, meer bepaald het aanleren van het lezen dat gericht is op het begrijpen van de zinnen en het produceren van geschreven stukken door een deel van de lessen van het lesrooster in gebarentaal te verstrekken;
22° (...) <DFG 2007-05-11/64, art. 32, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
23° Onderwijs van de taal en de cultuur van oorsprong : sensibilisering voor de taal en de cultuur van het land of van landengroepen die aan de basis lagen van een belangrijke emigratie naar onze gemeenschap, verstrekt met het oog op integratie in de gemeenschap;
24° Lessen gebarentaal en dovencultuur : initiatie gebarentaal en dovencultuur, vertrekt met het oog op het leggen van sociale banden tussen doven en tussen doven en horenden;
25° Geleide activiteiten : activiteiten die door een leerling in het kader van het lesrooster uitgevoerd worden onder leiding van een titularis of een [3 taak- en pedagogischesteunleraar]3;
26° Eenheid : de buurteenheid zoals deze gedefinieerd werd in artikel 10 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs;
27° Eenheidsraad : de raad zoals deze werd gedefinieerd in artikel 10 van hetzelfde decreet;
28° Zone : de zone zoals gedefinieerd in artikel 13 van hetzelfde decreet;
29° Voor de leesbaarheid van de tekst is het gebruik in onderhavig decreet van de mannelijke namen voor het getuigschrift van onderwijzer en voor de functie van directeur gemeenslachtig, onverminderd de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de beroepsnamen.
(30° Regelmatig ingeschreven leerling : diegene die is ingeschreven overeenkomstig de regels inzake de schoolplicht, bepaald door artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht en de regels inzake de regelmatige inschrijving van de leerlingen die vermeld staan in onder meer artikelen 76 en volgende van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;
31° Regelmatig schoolbezoek : het feit om regelmatig alle lessen bij te wonen - van de eerste tot de laatste schooldag -, waarbij elke afwezigheid behoorlijk gewettigd wordt, overeenkomstig artikel 32, vierde lid, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.) <DFG 2002-07-17/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-08-2002>
[2 32° Klassengroep : groep leerlingen die verenigd worden om samen een cursus of een geheel cursussen met een leerkracht te volgen; ingeval twee of meer leerkrachten een klassengroep op zich nemen, wordt het aantal leerlingen waarmee rekening moet gehouden worden door het aantal leerkrachten gedeeld. ]2
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 28, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2012-05-03/08, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<DFG 2016-02-04/02, art. 74, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(4)<DFG 2016-07-13/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 2 TOEKOMSTIG RECHT. Voor de toepassing van onderhavig decreet wordt verstaan onder :
1° [5 ...]5
2° [5 ...]5
3° [5 ...]5
4° Kleuterschool : school waar alleen kleuteronderwijs georganiseerd wordt;
5° Lagere school : school waar alleen lager onderwijs georganiseerd wordt;
6° Basisschool : school waar kleuteronderwijs en lager onderwijs georganiseerd wordt;
7° Vestigingsplaats : gebouw of gebouwencomplex op één adres waar kleuteronderwijs en/of lager onderwijs verstrekt wordt.
8° Vestigingsplaats in het kleuteronderwijs met afzonderlijke telling :
- ofwel een vestiging die georganiseerd wordt binnen de grenzen opgelegd door artikel 21 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende de rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs;
- ofwel elke nieuwe vestiging die werd opgericht na 30 juni 1992 en gelegen is op minstens twee kilometer van elke andere vestigingsplaats behorend tot dezelfde school of van een andere school van hetzelfde net;
9° Afstand tussen scholen en/of vestigingsplaatsen : de kortst mogelijke afstand gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2.1 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen politiereglement van het wegverkeer, zonder rekening te houden met wegomleggingen of eenrichtingsverkeer;
10° [6 ...]6
11° [7 ...]7
12° Leermeester zedenleer : personeelslid dat belast is met de lessen zedenleer;
13° Leermeester godsdienst : dienaar of afgevaardigde van een [4 personeelslid belast met de cursus van één van de erkende godsdiensten]4;
[4 13° bis. Leermeester filosofie en burgerzin : personeelslid belast met het verstrekken van de cursus filosofie en burgerzin;]4
14° Leermeester (Lichamelijke Opvoeding) : personeelslid dat belast is met de lessen lichamelijke opvoeding;
(14°bis Leermeester psychomotoriek : personeelslid belast met de psychomotorische activiteiten;) <DFG 2003-07-03/55, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(14°ter [6 ...]6
15° Leermeester Tweede Taal : personeelslid dat belast is met de lessen moderne talen;
16° Directeur : hoofd van een basisschool, een lagere school of een kleuterschool;
17° [6 ...]6
18° [6 ...]6
19° Wekelijkse lesopdracht van de onderwijzer : tijdsindeling van de onderwijzer die het kader van zijn prestaties weergeeft;
20° [1 [6 ...]6]1
21° Gebarentaal via onderdompeling : pedagogische procedure gericht op de bevordering, bij dove kinderen, van het aanleren van de bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 16 van voornoemd decreet van 24 juli 1997, meer bepaald het aanleren van het lezen dat gericht is op het begrijpen van de zinnen en het produceren van geschreven stukken door een deel van de lessen van het lesrooster in gebarentaal te verstrekken;
22° (...) <DFG 2007-05-11/64, art. 32, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
23° [6 ...]6
24° [6 ...]6
25° Geleide activiteiten : activiteiten die door een leerling in het kader van het lesrooster uitgevoerd worden onder leiding van een titularis [7 ...]7;
26° Eenheid : de buurteenheid zoals deze gedefinieerd werd in artikel 10 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs;
27° Eenheidsraad : de raad zoals deze werd gedefinieerd in artikel 10 van hetzelfde decreet;
28° Zone : de zone zoals gedefinieerd in artikel 13 van hetzelfde decreet;
29° Voor de leesbaarheid van de tekst is het gebruik in onderhavig decreet van de mannelijke namen voor het getuigschrift van onderwijzer en voor de functie van directeur gemeenslachtig, onverminderd de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de beroepsnamen.
(30° Regelmatig ingeschreven leerling : diegene die is ingeschreven overeenkomstig de regels inzake de schoolplicht, bepaald door artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht en de regels inzake de regelmatige inschrijving van de leerlingen die vermeld staan in onder meer artikelen 76 en volgende van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;
31° Regelmatig schoolbezoek : het feit om regelmatig alle lessen bij te wonen - van de eerste tot de laatste schooldag -, waarbij elke afwezigheid behoorlijk gewettigd wordt, overeenkomstig artikel 32, vierde lid, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.) <DFG 2002-07-17/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-08-2002>
[2 32° Klassengroep : groep leerlingen die verenigd worden om samen een cursus of een geheel cursussen met een leerkracht te volgen; ingeval twee of meer leerkrachten een klassengroep op zich nemen, wordt het aantal leerlingen waarmee rekening moet gehouden worden door het aantal leerkrachten gedeeld. ]2
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 28, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2012-05-03/08, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<DFG 2016-02-04/02, art. 74, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(4)<DFG 2016-07-13/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(6)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(7)<DFG 2022-07-20/24, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 2bis.[1 De Regering organiseert een monitoring binnen de algemene dienst sturing van het onderwijsstelsel, voor het aanbod van schoolplaatsen in het gewoon basisonderwijs.
Op grond van de resultaten van die monitoring, wijst de Regering elk jaar, in de loop van de maand september, één of meer onderwijszones of delen van onderwijszones aan waarin het aanbod van schoolplaatsen lager is dan de vraag, waarbij die zones of delen van zones worden beschouwd als zones met demografische spanning. De bepaling van die zones of delen van zones steunt op de volgende criteria :
1° een geraamd verhoudingscijfer van plaatsen die in de gemeenten beschikbaar zijn, waarbij het aantal plaatsen kunnen worden bepaald die op te richten zijn in elke gemeente die over minstens één inrichting voor leerplichtonderwijs beschikt, om een aanbod van plaatsen te creëren dat hoger ligt dan het aantal schoolgaande leerlingen. Dat verhoudingscijfer is gelijk aan of lager dan 10 % van de som van de plaatsen die beschikbaar zijn in de scholen van de gemeente, zoals geraamd door de algemene dienst sturing van het onderwijssysteem; [2 Komen nochtans niet in aanmerking onder deze gemeentes, deze waarvoor dit verhoudingscijfer overeenstemt met een aantal op te richten plaatsen dat lager is dan 50 ;]2
2° een uitvoerpercentage waarbij de gemeenten kunnen worden bepaald waarin minder leerlingen schoollopen dan deze die op hun grondgebied wonen. Dat percentage is hoger dan of gelijk aan 10 % van het aantal leerlingen die in de gemeente wonen; [2 Komen nochtans niet in aanmerking onder deze gemeentes, deze waarvoor het verhoudingscijfer van beschikbare plaatsen gelijk is aan of hoger is dan 20% ;]2
3° een afstand in kilometer tussen de middelpunten van de veelhoeken van de uitvoergemeenten en de middelpunten van de veelhoeken van de gemeenten die onder het in 1° verhoudingscijfer liggen. Die afstand is korter dan of gelijk aan 10 kilometer;
4° een referentiejaar waarvoor de resultaten worden voortgebracht. Dat referentiejaar stemt overeen met 5 bijkomende jaren vanaf het jaar van de bepaling van de zones of delen van zones met demografische spanning.
In de zones of delen van zones die op grond van de vier in het vorige lid bedoelde criteria worden bepaald, stelt de Regering een minimumaantal op te richten plaatsen vast dat overeenstemt met de som van de plaatsen die noodzakelijk zijn om een verhoudingscijfer van minstens 7 % in elke gemeente ervan te bereiken. [3 Zij doet in de loop van de maand november 2022 een oproep tot projecten aan alle inrichtende machten om geldmiddelen te kunnen genieten voor de jaren 2022, 2023 en 2024 die bepaald zijn in artikel 13bis van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]3
Komen alleen in aanmerking, de projecten die in een zone of deel van een zone met demografische spanning worden georganiseerd, waarbij de opening van minstens 25 schoolplaatsen mogelijk wordt gemaakt.
[3 De antwoorden op de oproep tot projecten worden door de inrichtende machten uiterlijk op 30 april 2023 ingediend door middel van een standaardformulier dat is meegedeeld.
De ingediende aanvragen bevatten, afhankelijk van de situatie, de volgende elementen:
1. een beschrijving van de geplande verbouwings-, renovatie- of uitbreidingswerkzaamheden van gebouwen en/of geprefabriceerde modules;
2. gedetailleerde beschrijving van de geplande huur/aankoop van gebouwen en/of geprefabriceerde modules;
3. een financiële raming van de kosten van de geplande werkzaamheden/huur/aankopen;
4. een overzicht van de schoolbevolking van de beoogde inrichting in de afgelopen drie jaar en de verwachte ontwikkeling daarvan na de geplande werkzaamheden/huur/aankoop;
5. een retroplanning van de geplande operaties op basis van het model voorzien door de oproep tot projecten en met vermelding van de datum van opening van de nieuwe plaatsen.
Om voor de oproep tot projecten in aanmerking te komen, moeten de inrichtende machten aan de volgende cumulatieve criteria voldoen:
a. zich richten op een schoolinrichting voor leerplichtonderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en gelegen in een zone met demografische spanning. Onder zone met demografische spanning wordt verstaan : de zones of delen van zones zoals bepaald in het decreet van 19 juli 2017 betreffende het aanbod van plaatsen in zones in demografische spanning, de subsidies voor schoolgebouwen, het programma van prioritaire werken en de subsidiëring van leerplichtige inrichtingen, artikel 9, en goedgekeurd door de regering en gevoegd bij de oproep tot projecten;
b. voor aanvragen in verband met permanente infrastructuurwerken, een reëel recht van ten minste 30 jaar hebben op het betrokken gebouw, uiterlijk op het tijdstip van de vaste subsidieovereenkomst;
c. het project voorziet in de schepping van minimaal 25 plaatsen, met uitzondering van het gespecialiseerd onderwijs, waarvoor geen minimum geldt en er niet meer nieuwe plaatsen mogen worden gecreëerd dan nodig is om de buffer van 10% te bereiken van de zone waarin het is gelegen, anders worden de extra plaatsen niet gesubsidieerd;
d. de plaatsen moeten uiterlijk aan het begin van het schooljaar 2025 structureel gecreëerd worden, met uitzondering van verhuur die niet structureel mag zijn;
e. de inrichtende macht die een aanvraag indient, moet toegang hebben tot de werkingsdotaties/werkingssubsidies;
f. de aanvrager moet voldoen aan de wetgeving inzake overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten.
In geval van vertraging bij de openstelling van de plaatsen kan de regering het recht op de subsidie toegekend aan de inrichtende macht intrekken.
De begunstigden van de subsidie van wie de schoolgebouwen op grond van dit decreet een subsidie hebben ontvangen en waarvoor de schoolbestemming niet meer wordt vervuld en/of de gebouwen onder bezwarende titel worden verkocht, betalen de subsidie terug.
Het bedrag van het terug te betalen deel van de subsidie voor de lokalen wordt gebaseerd op het aantal vierkante meters dat buiten gebruik is gesteld, verminderd met het aantal jaren dat de lokalen in gebruik is geweest.
Elk bezettingsjaar zal voor een dertigste van het subsidiebedrag tellen.
Het terug te betalen bedrag wordt vastgesteld bij besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap.
De begunstigde mag de subsidie niet terugbetalen indien:
- de lokalen hun schoolbestemming hebben verloren door omstandigheden waarop de betrokken inrichtende macht geen invloed heeft, of
- de schoolbestemming wordt gehandhaafd.
De regering beoordeelt de wenselijkheid van de terugvordering van de subsidie op basis van de door de inrichtende macht verstrekte informatie.
De in aanmerking komende uitgaven in het kader van dit mechanisme zijn de volgende en maken een verhoging van de opvangcapaciteit van de betrokken inrichting mogelijk:
a. alle inrichtingswerkzaamheden van de lokalen;
b. alle bouw- of renovatiewerkzaamheden aan gebouwen;
c. elke huur van bijkomende lokalen of geprefabriceerde modules voor een maximale periode tot het begin van het schooljaar 2028;
d. alle aankopen van gebouwen en geprefabriceerde modules.
De hierboven vermelde in aanmerking komende uitgaven zijn de uitgaven die het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 6 februari 2014 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra, naleven.
Op basis van de ingediende dossiers stelt de regering uiterlijk op 30 september 2023 de lijst op van de dossiers die geselecteerd zijn volgens de nadere regels bepaald bij dit decreet. Vóór de aanneming van deze lijst raadpleegt de regering op deze lijst de Karakteroverschrijdende commissie opgericht bij artikel 11 van het decreet van 16 november 2007 betreffende het prioritaire programma voor werken.. Dit advies wordt aan de regering meegedeeld binnen een termijn van 30 dagen na de datum van mededeling van de lijst van dossiers aan de Karakteroverschrijdende commissie.
Indien een inrichtende macht niet kan wachten tot 30 september 2023 om een financieringsovereenkomst te verkrijgen vanwege de juridische verbintenis die vereist is voor een aankoop en/of om de beoogde plaatsen aan het begin van het schooljaar 2023 te openen, moet zij dit in haar kandidatuur rechtvaardigen.
Onder juridische verbintenis die vereist is voor een aankoop wordt verstaan de indiening van een bindend aanbod tot aankoop of de ondertekening van een notariële akte met betrekking tot de aankoop.
De regering kan dan sneller een standpunt over dit dossier innemen, zodat de inrichtende macht haar project kan uitvoeren.
Indien de toegewezen middelen niet voldoende zijn voor alle ingediende aanvragen, wordt aan de hand van de volgende criteria, in volgorde van prioriteit, voorrang gegeven aan de dossiers :
- projecten die permanente en structurele werkzaamheden of verbouwing inhouden;
- de betrokken inrichting ligt in een zone met spanning waar het gebrek aan plaatsen het grootst is;
- het project is gericht op een bestaande school;
- de vroegst mogelijke openingsdatum voor plaatsen;
- de beoogde inrichting bevindt zich in een zone met spanning waar de buffer van 7 procent nog niet is bereikt;
- de laagste kosten per gecreëerde plaats.
Diezelfde criteria zullen worden gebruikt om te beslissen tussen de dossiers die gebruik maken van de afwijking met betrekking tot de termijn van de oproep tot projecten, ingeval er zoveel dossiers zijn dat de toegewezen middelen niet volstaan om ze allemaal te financieren.]3]1
----------
(1)<DFG 2017-07-19/22, art. 12, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(2)<DFG 2018-06-14/26, art. 60, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(3)<DFG 2022-12-14/15, art. 18, 053; Inwerkingtreding : 15-11-2022>
HOOFDSTUK II. - Het lesrooster van de leerlingen.
Afdeling 1. - Het lesrooster in het kleuteronderwijs.
Art.3.[1 § 1.]1 In het kleuteronderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 wekelijkse lestijden van 50 minuten. (Het equivalent van ten minste twee van die lestijden wordt besteed aan de psychomotorische activiteiten.) <DFG 2003-07-03/55, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad die opgericht werd in toepassing van voornoemd decreet 24 jui 1997, het wekelijks lesrooster terugbrengen tot 26 lestijden. Zij lichten de Regering in dat geval in over hun beslissing.
(In de schoolinrichtingen of -vestigingen waar het wekelijks uurrooster beperkt is tot 26 lestijden, wordt het vermeerderd tot 28 lestijden vanaf het begin van het schooljaar vanaf hetwelk alle kleuterklassen van de schoolinrichting of -vestiging over twee lestijden psychomotoriek beschikken krachtens artikel 3ter.) <DFG 2003-07-03/55, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Het lesrooster van de leerlingen is doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten 's morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten.
[1 § 2. In de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, voor de dove leerlingen, bevat de uurregeling twee bijkomende lestijden bestemd voor de cursussen gebarentaal en Dovencultuur.]1
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 29, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
Art. 3 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 3bis.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-03/55, art. 3; Inwerkingtreding : 01-09-2003> De psychomotorische activiteiten worden gegeven door een leermeester psychomotoriek.
De leermeester psychomotoriek moet houder zijn :
1° hetzij van het bekwaamheidsbewijs [1 van bachelor voorschools onderwijzer]1 van kleuteronderwijzer voorzover zijn diploma vermeldt dat hij geslaagd is voor een cursus bewegingsopvoeding en psychomotoriek van minstens 120 uur of aangevuld is met een aanvullende opleiding in de psychomotoriek.
Deze opleiding bedraagt 72 lestijden bewegingsopvoeding en psychomotoriek met inbegrip van de specifieke didactiek van het vak georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die het post-graduaat in de psychomotoriek organiseert behoudens vrijstelling verleend door de Regering;
2° hetzij van het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding.
De geaggregeerde van het lager secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding, die niet gevormd is in het kader van zijn initiële opleiding, te onderwijzen in het kleuteronderwijs, moet zijn opleiding aanvullen met een aanvullende opleiding aangepast aan het kleuteronderwijs.
Deze opleiding bestaat uit een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en uit 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert;
3° hetzij van het specialisatiediploma of van het post-graduaat in de psychomotoriek aangevuld met een aanvullende opleiding van pedagogische aard.
Als de gediplomeerde houder is van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs dat ander is dan dat van kleuteronderwijzer of van het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding, bestaat de opleiding uit een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en uit 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert;
Als de gediplomeerde geen pedagogisch bekwaamheidsbewijs heeft, bestaat de opleiding uit een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en uit 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert;
[1 3° bis hetzij het diploma van bachelor in de psychomotoriek;]1
4° hetzij van het diploma van gegradueerde [1 3° bis hetzij het diploma van bachelor in de psychomotoriek]1 in psychologische bijstand, optie psychopedagogie en psychomotoriek aangevuld met een aanvullende pedagogische opleiding.
Deze opleiding bestaat uit een cursus grondbegrippen epistemologie en onderwijsleer psychomotoriek van 30 lestijden, een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert;
5° hetzij van het diploma gegradueerde of licentiaat [1 of van master]1 in de kinesitherapie aangevuld met een aanvullende opleiding van pedagogische aard.
Of de gediplomeerde al dan niet geaggregeerd is van het hoger secundair onderwijs, toch bestaat deze opleiding uit een cursus grondbegrippen epistemologie en onderwijsleer psychomotoriek van 30 lestijden, een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert;
6° hetzij van het diploma geaggregeerde [1 ...]1 in de lichamelijke opvoeding [1 of master in de bewegingswetenschappen - richting lichamelijke opvoeding]1 aangevuld met een aanvullende opleiding.
Deze aanvullende opleiding bestaat uit een cursus grondbegrippen epistemologie en onderwijsleer psychomotoriek van 60 lestijden, een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert;
7° [1 van het diploma van bachelor van opvoeder gespecialiseerd]1 in sociaal-sportieve activiteiten aangevuld met een aanvullende opleiding voorzover zijn diploma vermeldt dat hij geslaagd is voor de cursussen psychomotoriek van een urenvolume van minstens 120 uur.
Deze aanvullende opleiding bestaat uit een cursus grondbegrippen epistemologie en onderwijsleer psychomotoriek van 30 lestijden, een stage van 20 lestijden in het kleuteronderwijs en 10 lestijden praktijkonderzoek met een onderwijzer. Ze wordt georganiseerd in een inrichting voor sociale promotie die een pedagogische afdeling organiseert.
----------
(1)<DFG 2014-04-11/37, art. 250, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 3ter.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-03/55, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. [3 De organisatie van de psychomotorische activiteiten bedoeld in artikel 3, § 1, lid 1, is verplicht voor de schoolvestigingen die kleuteronderwijs organiseren. Een specifieke omkadering wordt daartoe toegekend, naar rata van twee organieke lestijden psychomotoriek per volledige betrekking kleuteronderwijzer, berekend overeenkomstig artikel 41, § 1, en op de datums bepaald bij de artikelen 42 tot 44ter toegekend]3.
§ 2. De Regering kent minstens de volgende middelen toe voor de organisatie van de psychomotorische activiteiten :
1° [3 ...]3;
[1 1°bis. [3 ...]3.]1
2° [3 ...]3;
3° (met het oog op de toekenning van subsidies voor de aankoop van materieel bestemd voor de psychomotoriek volgens de nadere regels bepaald in de artikelen 16 tot 19 van het decreet van 3 juli 2003 tot invoering van de psychomotorische activiteiten in het gewoon kleuteronderwijs :
- voor het jaar 2006 : 412.200 euro;
- voor het jaar 2007 : 598.800 euro;
- voor het jaar 2008 : 641.800 euro;
- voor het jaar 2009 : 753.800 euro;
- voor het jaar 2010 : 892.400 euro.) <DFG 2006-06-02/64, art. 96, 1°, b), 015; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
§ 3. [3 ...]3.
§ 3bis. [3 ...]3.
§ 4. (...) <DFG 2006-06-02/64, art. 96, 2°, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
----------
(1)<DFG 2012-05-03/08, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2016-06-16/23, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-02-2016>
(3)<DFG 2018-05-31/09, art. 5, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Afdeling 2. - Het lesrooster in het lager onderwijs.
Art.4.In het lager onderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 wekelijkse lestijden van 50 minuten voor lessen en opvoedende activiteiten.
[2 [3 ...]3 ]2
[1 In afwijking van het eerste lid, in de tweetalige klassen Frans - gebarentaal, voor dove leerlingen, bevat de uurregeling twee bijkomende lestijden bestemd voor de cursussen gebarentaal en Dovencultuur.]1
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, het wekelijks lesrooster verhogen tot een maximum van 31 lestijden, meer bepaald wanneer het lesrooster de studie van een moderne taal voorziet naar rato van meer dan 3 wekelijkse lestijden. Zij lichten de Regering in dat geval in over hun beslissing.
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 30, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2015-07-14/03, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DFG 2016-07-13/04, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 4 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.5. De lessen taal en cultuur van herkomst die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden kunnen in het lesrooster worden opgenomen, indien de betrokken lessen onder een partnerschapakkoord vallen dat door de Regering werd afgesloten. De inrichtende macht licht de Regeing hierover in.
De lessen gebarentaal en dovencultuur die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden, kunnen met toestemming van de Regering in het lesrooster worden opgenomen.
Behoudens het bijzonder geval voorzien in lid 1 en 2 is het lesrooster van de leerlingen doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten 's morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten.
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.6. Voor het Frans Gemeenschapsonderwijs en voor het gesubsidieerd onderwijs organiseren respectievelijk de Regering en elke inrichtende macht het lesrooster. Twee lestijden mogen onder de vorm van werkcolleges georganiseerd worden.
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.7.Onverminderd artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 houdende de taalregeling in het onderwijs, omvat het taalonderricht in een andere moderne taal dan het Frans in het vijfde en het zesde leerjaar minstens twee wekelijkse lestijden.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de gemeenten bedoeld in artikel 3 van dizelfde wet, is deze moderne taal het Nederlands.
In het Waals Gewest, met uitzondering van de gemeenten bedoeld in artikel 3 van diezelfde wet, is deze moderne taal het Nederlands, het Engels of het Duits. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht per school en nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, het taalonderricht van één taal of de keuze tussen twee talen aanbieden. Een keuze tussen drie verschillende moderne talen is volledig uitgesloten.
Behoudens door de minister toegekende afwijking, mag een leerling zijn taalkeuze niet veranderen tussen het 5e en het 6e leerjaar.
De les moderne talen wordt gegeven door een leermeester tweede taal, houder van een getuigschrift van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling Germaanse talen, (...), of van deze van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met : <DFG 2003-07-17/43, art. 34, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
1° [1 ° voor het Nederlands en het Duits, door het getuigschrift van grondige kennis bedoeld in artikel 24 van het decreet van 3 februari 2006 houdende de organisatie van de taalexamens]1;
2° [1 2° voor het Engels, door een getuigschrift van grondige kennis dat de Regering laat afgeven. " vervangen door de woorden " : voor het Nederlands, Engels en Duits, door het getuigschrift van grondige kennis bedoeld in artikel 5, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid]1.
Het taalonderricht dat in het 5de en het 6de georganiseerd wordt, ondergaat een externe evaluatie onder toezicht van de Inspectie van de Franse Gemeenschap in samenwerking met de vertegenwoordigers van de verschillende inrichtende machten.
----------
(1)<DFG 2023-04-13/14, art. 37, 055; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 7 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.8. Wanneer de les moderne talen krachtens voornoemde wet van 30 juli 1963 meer dan twee wekelijkse lestijden omvat, kan ze naast het leren van een moderne taal, één van de doelstellingen van artikel 16, § 3, lid 2, van voornoemd decreet van 24 juli 1997 nastreven.
Art. 8 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.9. In het lager onderwijs omvat de les lichamelijke opvoeding minstens twee wekelijkse lestijden.
De les lichamelijke opvoeding wordt verstrekt door een leermeester lichamelijke opvoeding of door de titularis, op voorwaarde evenwel dat hij houder is van het bekwaamheidsbewijs voor de functie van leermeester lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs.
De leermeester lichamelijke opvoeding moet houder zijn van een getuigschrift van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding, of dat van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een bekwaamheidsbewijs voor de functie van leermeester lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs.
Art. 9 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.10. In de instellingen van het vrij confessioneel onderwijs mag de titularis godsdienstles geven. In dat geval staat hij twee lestijden van het lesrooster af aan een andere titularis. De twee overgedragen lestijden mogen in geen geval de les moderne talen of de les lichamelijke opvoeding zijn.
In de instellingen van het vrij niet-confessioneel onderwijs die enkel de les zedenleer organiseren, mag de titularis deze les geven. In dat geval staat hij twee lestijden af aan een andere titularis. De twee overgedragen lestijden mogen in geen geval de les moderne talen of de les lichamelijke opvoeding zijn.
De inrichtende macht die gebruik maakt van de mogelijkheid bedoeld in lid 1 en 2 moet de Regering - volgens de modaliteiten die deze laatste bepaalt - inlichten over de overgedragen lestijden als titularis.
Voor de godsdienstlessen van onderhavig artikel staat het personeelslid onder leiding van het hoofd van de eredienst, overeenkomstig de artikelen 30, § 2 en 42, § 2, van het decreet van 1 februari 1993 ter bepaling van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Art.11.§ 1. [2 Alle lessen van het lesrooster worden, overeenkomstig de artikelen 10 en 18 tot 21, afhankelijk van het geval, toegekend aan een titularis, aan een leermeester lichamelijke opvoeding, aan een leermeester moderne talen, aan een leermeester filosofie en burgerzin, [3 ...]3 aan een leermeester zedenleer of aan een leermeester godsdienst.]2
§ 2. (In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs houden respectievelijk de directeur en de inrichtende macht het wekelijks lesrooster van de leerlingen en de leerkrachten ter beschikking van de Regering, volgens de door haar nader te bepalen regels, na overleg met het basisoverlegcomité in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, de plaatselijke paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en de ondernemingsraden, of, bij gebreke hiervan, het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij gebreke hiervan, de plaatselijke overleginstanties, of, bij gebreke hiervan, de vakverenigingen in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Het wekelijks lesrooster van de leerlingen vermeldt welke personeelsleden de verschillende lessen geven.) <DFG 2005-07-20/71, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
----------
(1)<DFG 2014-04-11/28, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(2)<DFG 2017-05-24/15, art. 29, 035; Inwerkingtreding : 03-07-2017>
(3)<DFG 2022-07-20/24, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 11 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 3. - Onderricht via onderdompeling (in de gebarentaal).
Art.12. § 1. Op verzoek van de directeur die eerst het advies heeft gevraagd van de participatieraad bedoeld in artikel 3, kan de Regering een school van de Franse Gemeenschap toelaten om bepaalde lessen en pedagogische activitieten van het lesrooster in gebarentaal of (...) te geven. <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 1°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
In het gesubsidieerd onderwijs kan de Regering een inrichtende macht toelaten om in één of meerdere scholen of vestigingsplaatsen die ze organiseert, bepaalde lessen en pedagogische activiteiten van het lesrooster in gebarentaal of in een andere moderne taal dan het Frans te geven. Het verzoek wordt aangevuld met het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 3.
Wanneer een school of vestigingsplaats onderricht via onderdompeling (in de gebarentaal) organiseert, wordt dit in het schoolwerkplan opgenomen. <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 2°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
De lessen godsdienst en zedenleer mogen niet via onderdompeling (in de gebarentaal) gegeven worden. <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 3°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 2. In de tweede cyclus van de eerste stap van het verplicht onderwijs, bedoeld in artikel 13, § 3, lid 1, 2° van voornoemd decreet van 24 juli wordt een lesrooster dat gedeeltelijk via onderdompeling (in de gebarentaal) gegeven wordt, voor minstens de helft en maximum drie vierden via onderdompeling gegeven. <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 4°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
In de tweede fase van het verplicht onderwijs, bedoeld in artikel 13, § 2, 2° van voornoemd decreet van 24 juli, wordt een lesrooster dat gedeelteijk via onderdompeling (in de gebarentaal) gegeven wordt, voor minstens één vierde en maximum twee derden via onderdompeling gegeven. <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 5°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 3. (...) <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 6°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 4. (...) <DFG 2007-05-11/64, art. 33, § 2, 6°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
Art. 12 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.13.§ 1. (Eerste lid opgeheven) <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(Tweede lid opgeheven) <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(Dat deel van het lesrooster waarin gebarentaal via onderdompeling wordt onderwezen) dat deel van het lesrooster waarin gebarentaal via onderdompeling wordt onderwezen, wordt verzekerd door een personeelslid met volgende studiebewijzen : <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
1° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie;
2° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie;
§ 2. (Eerste lid opgeheven) <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(Tweede lid opgeheven) <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(In het lager onderwijs) dat deel van het lesrooster waarin gebarentaal via onderdompeling wordt onderwezen, wordt verzekerd door een personeelslid met het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
§ 3. (De kleuteronderwijzers of onderwijzers lagere school belast met de vakken waarin gebarentaal via onderdompeling wordt onderwezen, houders van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, worden ingedeeld bij de weddeschaal van kleuteronderwijzer of onderwijzer lagere school, houders van het vereiste bekwaamheidsbewijs.) <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(Tweede lid opgeheven) <DFG 2003-07-17/43, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
De kleuteronderwijzers en de titularissen die belast zijn met het onderricht via onderdompeling kunnen niet definitief worden benoemd of aangeworven zolang ze niet voldoen aan de voorwaarden inzake taalgebruik.
[1 § 4. Vanaf 1 september 2014, bevat het bekwaamheidsbewijs vereist voor het uitoefenen van het ambt van, respectief, kleuteronderwijzer belast met gebarentaalbadcursussen en onderwijzer lager onderwijs belast met gebarentaalbadcursussen, naast de elementen bedoeld bij de vorige paragrafen, een opleiding van 480 lestijden met als doel de verwerving van bevoegdheden inzake mondelinge en schriftelijke tweetaligheid, waarvan de Regering de inhoud goedkeurt op de voordracht van het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan van de Franse Gemeenschap.]1
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 31, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
Afdeling 3bis. [1 - Onderwijs via gebarentaalbad en taalbad in de geschreven Franse taal in tweetalige klassen Frans - gebarentaal.]1
----------
(1)
Art. 13bis.[1 § 1. Op de aanvraag van het inrichtingshoofd, na het advies te hebben genomen van de participatieraad bedoeld bij artikel 3, na voorafgaandelijke raadpleging van het basisoverlegcomité voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijsinrichtingen [2 ...]2, kan de Regering een school ertoe machtigen alle cursussen en pedagogische activiteiten van de uurregeling in het kader van tweetalige klassen Frans - gebarentaal in te richten.
In het gesubsidieerd onderwijs kan de Regering een inrichtende macht ertoe machtigen in één van de scholen en de vestigingen die ze organiseert alle cursussen en pedagogische activiteiten van de uurregeling in het kader van tweetalige klassen Frans - gebarentaal in te richten. De aanvraag gaat samen met het advies van de participatieraad bedoeld bij artikel 3 en met de uitslag van de voorafgandelijke raadpleging van de Plaatselijke paritaire commissie voor de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs, van de ondernemingsraad, of bij gebrek eraan door de plaatselijke overleginstantie, of bij gebrek eraan door de vakverenigingen voor de inrichtingen voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd vrij onderwijs.
Voor iedere betrokken school moet minstens een derde van de onderwijzers gebarentaal in tweetalige klassen Frans - gebarentaal tot de dovencultuurwereld behoren. Minstens één van deze onderwijzers die tot de dovencultuurwereld behoren, wordt bestemd voor de klassen van het kleuteronderwijs.
Wanneer een school of een vestiging tweetalige klassen Frans- gebarentaal inricht, wordt deze organisatie ingelast in het inrichtingsproject.
§ 2. De leerling vat het gebarentaalbadonderwijs in een tweetalige klas Frans - gebarentaal op het niveau van het eerste jaar kleuteronderwijs aan.
In afwijking van het vorige lid kan een commissie opgericht binnen de inrichting, die minstens de directeur en de onderwijzers die belast zijn met het betrokken jaar, een leerling ertoe machtigen dit onderwijs in een ander jaar aan te vatten voor zover hij het bewijs levert dat hij over de nodige bevoegdheid beschikt.
Een basisschool die gebarentaalbadonderwijs begint in te richten in tweetalige klassen Frans - gebarentaal doet dit geleidelijk aan van het begin van het kleuteronderwijs tot het zesde jaar van het lager onderwijs en zorgt ervoor dat een leerling die taalbadonderwijs heeft ondernomen dit onderwijs kan blijven volgen gedurende heel het lagere onderwijs binnen dezelfde inrichting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-01-23/38, art. 32, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2013-10-17/21, art. 38, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 13ter.[1 § 1.In het kleuteronderwijs wordt voor het gebarentaalbadonderwijs in een tweetalige klas Frans - gebarentaal verstrekt door een onderwijzer kleuteronderwijs belast met gebarentaalbadcursussen.
In het lager onderwijs wordt voor het gebarentaalbadonderwijs in een tweetalige klas Frans - gebarentaal verstrekt door een onderwijzer lager onderwijs belast met gebarentaalbadcursussen.
[2 De werkingsmiddelen kunnen de aanwerving van tolken toelaten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, met een overeenkomst voor dienstverlening of met een samenwerkingsovereenkomst.]2
§ 2. Voor de toepassing van de artikelen 24, § 1, tweede lid en 34, § 2 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en van artikel 29bis, § 4 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, worden de diensten gepresteerd vóór 1 februari 2009 door de personeelsleden aangewezen of aangeworven ten laste van een inrichtende macht, die houder zijn van het respectieve bekwaamheidsbewijs voor het ambt onderwijzer kleuteronderwijs belast met gebarentaalbadcursussen of onderwijzer lager onderwijs belast met gebarentaalbadcursussen, geacht het te zijn geweest in het respectieve ambt onderwijzer kleuteronderwijs belast met gebarentaalbadcursussen of onderwijzer lager onderwijs belast met gebarentaalbadcursussen.
De diensten die vóór 1 februari 2009 gepresteerd werden door de personeelsleden aangewezen of aangeworven ten laste van een inrichtende macht, die niet houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist overeenkomstig het eerste lid, worden geacht het te zijn geweest in het respectieve ambt onderwijzer kleuteronderwijs belast met gebarentaalbadcursussen of onderwijzer lager onderwijs belast met gebarentaalbadcursussen, en een afwijking bedoeld bij artikel 6, § 5 van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs te hebben bekomen, per volledig gepresteerd schooljaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-01-23/38, art. 32, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2013-10-17/21, art. 39, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Afdeling 4. - Het aantal lesdagen.
Art.14.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.15.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.16.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.17.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK III. - Het lesrooster van de onderwijzers.
Afdeling 1. - Het lesrooster in het kleuteronderwijs.
Art.18.§ 1. [2 ...]2
§ 2. [2 ...]2
§ 3. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de kleuteronderwijzers belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun [1 klassenwerk- en toezichtsprestaties zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 4), van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten, en dienstopdrachten aan de school en aan de leerlingen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 van ditzelfde decreet]1 geen 1 560 minuten per week overschrijdt.
De beperking tot 1 560 minuten geldt niet in een geïsoleerde kleuterschool of vestigingsplaats met één enkele klas.
Onverminderd lid 2 mag de jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel [1 de lestijden klassenwerk, het collegiaal werk, het toezicht zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 4), van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten, en de dienstopdrachten aan de school en aan de leerlingen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 van ditzelfde decreet]1de lessen, het toezicht als het overleg omvatten, niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen.
De duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de onderwijzer geen voltijds lesrooster presteert.
[2 ...]2
Het totaal aantal [1 lestijden collegiaal werk]1 wordt evenredig verminderd indien de onderwijzer geen voltijds lesrooster presteert.
§ 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§. Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen.
(§ 5. In de veronderstelling zoals bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor basisonderwijs stellen de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen, het lesrooster van het vast benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid dermate op dat dit lid, over een periode van drie jaar, een halve dag per week vrij krijgt gedurende een schooljaar.
Het eerste lid is niet van toepassing op het personeelslid voor wie het onmogelijk is, over een periode van drie opeenvolgende schooljaren, een halve dag per week vrij te krijgen gedurende een schooljaar; deze onmogelijkheid wordt vastgesteld door de Regering die een standpunt inneemt op grond van het advies van het basisoverlegcomité voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap, door de lokale paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en door de ondernemingsraden, of, bij gebrek hieraan, door het comité voor de arbeidsbescherming, of, bij gebrek hieraan, door de lokale overlegorganen, of, bij gebrek hieraan, door de vakbondsdelegaties in het gesubsidieerd vrij onderwijs. Op deze overlegorganen wordt beroep gedaan op initiatief van de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en door de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen.) <DFG 2002-07-11/57, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
(§ 6. De leermeesters psychomotoriek met volledige prestaties worden ertoe gehouden 26 lestijden per week te geven. Zij besteden 60 [1 lestijden collegiaal werk]1 met hun collega's van het kleuter- en lager onderwijs, volgens de nadere regels bepaald in de artikelen 24 en 25.) <DFG 2003-07-03/55, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
[1 De directeur, in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs, kunnen de meesters psychomotoriek opdragen te zorgen voor het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór het begin van de lessen en 10 minuten na het einde ervan zonder dat de totale duur van hun prestaties klassenwerk en toezicht 1560 minuten per week mag overschrijden.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-03-14/07, art. 30, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling 2. - Het lesrooster in het lager onderwijs.
Art.19.§ 1. De titularissen en taakleraars die voltijds presteren moeten [2 het aantal lestijden klassenwerk bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten]2 presteren. [4 ...]4.
§ 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de titularissen en taakleraars belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun [3 klassenwerk- en toezichtsprestaties zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 4), van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten, en dienstopdrachten aan de school en aan de leerlingen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 van ditzelfde decreet]3 geen 1 560 minuten per week overschrijdt.
De beperking tot 1 560 minuten geldt niet in een geïsoleerde lagere school of vestigingsplaats met één enkele klas.
De totale duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de titularis of [1 [5 ...]5]1 geen voltijds lesrooster presteert.
§ 3. De titularissen en taakleraars moeten volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 [3 lestijden collegiaal werk]3 met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen, evenals, indien het geval zich voordoet, met hun collega's uit het secundair onderwijs.
Het aantal lestijden overleg wordt evenredig verminderd indien de titularis of [5 ...]5 geen voltijds lesrooster presteert.
Onverminderd § 2, lid 2 mag de jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel [3 de lestijden klassenwerk, het collegiaal werk, het toezicht zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 4), van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten, en de dienstopdrachten aan de school en aan de leerlingen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 van ditzelfde decreet]3 omvatten, niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen.
§ 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§.
Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen.
(§ 5. In de veronderstelling zoals bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor basisonderwijs stellen de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen, het lesrooster van het vast benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid dermate op dat dit lid, over een periode van drie jaar, een halve dag per week vrij krijgt gedurende een schooljaar.
Het eerste lid is niet van toepassing op het personeelslid voor wie het onmogelijk is, over een periode van drie opeenvolgende schooljaren, een halve dag per week vrij te krijgen gedurende een schooljaar; deze onmogelijkheid wordt vastgesteld door de Regering die een standpunt inneemt op grond van het advies van het basisoverlegcomité voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap, door de lokale paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en door de ondernemingsraden, of, bij gebrek hieraan, door het comité voor de arbeidsbescherming, of, bij gebrek hieraan, door de lokale overlegorganen, of, bij gebrek hieraan, door de vakbondsdelegaties in het gesubsidieerd vrij onderwijs. Op deze overlegorganen wordt beroep gedaan op initiatief van de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en door de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen.) <DFG 2002-07-11/57, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
----------
(1)<DFG 2014-04-11/28, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(2)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2019-03-14/07, art. 30, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DFG 2022-07-20/24, art. 1, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.20.§ 1. De leermeesters bijzondere vakken of tweede taal die voltijds presteren moeten [1 het aantal lestijden klassenwerk bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten]1 presteren.
§ 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de leermeesters bijzondere vakken of tweede taal belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evewel dat de totale duur van hun [2 klassenwerk- en toezichtsprestaties zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 4), van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten, en dienstopdrachten aan de school en aan de leerlingen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 van ditzelfde decreet]2 geen 1 560 minuten per week overschrijdt.
De totale duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de leermeesters bijzondere vakken of tweede taal geen voltijds lesrooster presteren.
§ 3. De leermeesters bijzondere vakken of tweede taal moeten, volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 [2 lestijden collegiaal werk ]2 met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen, evenals, indien het geval zich voordoet, met hun collega's uit het secundair onderwijs.
Het aantal lestijden overleg wordt evenredig verminderd indien de leermeesters[3 ...]3 geen voltijds lesrooster presteren.
De jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel [2 de lestijden klassenwerk, het collegiaal werk, het toezicht zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 4), van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten, en de dienstopdrachten aan de school en aan de leerlingen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 van ditzelfde decreet]2 omvatten, mag niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen.
§ 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§. Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen.
(§ 5. In de veronderstelling zoals bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor basisonderwijs stellen de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen, het lesrooster van het vast benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid dermate op dat dit lid, over een periode van drie jaar, een halve dag per week vrij krijgt gedurende een schooljaar.
Het eerste lid is niet van toepassing op het personeelslid voor wie het onmogelijk is, over een periode van drie opeenvolgende schooljaren, een halve dag per week vrij te krijgen gedurende een schooljaar; deze onmogelijkheid wordt vastgesteld door de Regering die een standpunt inneemt op grond van het advies van het basisoverlegcomité voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap, door de lokale paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en door de ondernemingsraden, of, bij gebrek hieraan, door het comité voor de arbeidsbescherming, of, bij gebrek hieraan, door de lokale overlegorganen, of, bij gebrek hieraan, door de vakbondsdelegaties in het gesubsidieerd vrij onderwijs. Op deze overlegorganen wordt beroep gedaan op initiatief van de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en door de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen.) <DFG 2002-07-11/57, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
----------
(1)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2022-07-20/24, art. 10, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.21.§ 1. De leermeesters zedenleer of godsdienst die voltijds presteren moeten [2 het aantal lestijden klassenwerk bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten]2 presteren.
§ 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de leermeesters zedenleer of godsdienst belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun onderwijs- en toezichtprestaties geen 1 560 minuten per week overschrijdt.
De totale duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de leermeesters zedenleer of godsdienst geen voltijds lesrooster presteren.
§ 3. De leermeesters zedenleer of godsdienst moeten, volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 [3 lestijden collegiaal werk]3 met hun collega's uit het lager onderwijs plegen, evenals, indien het geval zich voordoet, met hun collega's uit het secundair onderwijs.
Het aantal lestijden overleg wordt evenredig verminderd indien de [1 [4 ...]4]1 zedenleer of godsdienst geen voltijds lesrooster presteren.
De jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel de lessen, het toezicht als het overleg omvatten, mag niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen.
§ 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§. Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen.
(§ 5. In de veronderstelling zoals bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor basisonderwijs stellen de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen, het lesrooster van het vast benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid dermate op dat dit lid, over een periode van drie jaar, een halve dag per week vrij krijgt gedurende een schooljaar.
Het eerste lid is niet van toepassing op het personeelslid voor wie het onmogelijk is, over een periode van drie opeenvolgende schooljaren, een halve dag per week vrij te krijgen gedurende een schooljaar; deze onmogelijkheid wordt vastgesteld door de Regering die een standpunt inneemt op grond van het advies van het basisoverlegcomité voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap, door de lokale paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en door de ondernemingsraden, of, bij gebrek hieraan, door het comité voor de arbeidsbescherming, of, bij gebrek hieraan, door de lokale overlegorganen, of, bij gebrek hieraan, door de vakbondsdelegaties in het gesubsidieerd vrij onderwijs. Op deze overlegorganen wordt beroep gedaan op initiatief van de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en door de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen.) <DFG 2002-07-11/57, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
----------
(1)<DFG 2014-04-11/28, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(2)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2022-07-20/24, art. 11, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Afdeling 3. - Het lesrooster van de directeurs.
Art.22.[1 De directeurs zijn aanwezig gedurende de schooltijd. Ze wonen de vergaderingen van het collegiaal werk bij.]1
De directeurs zonder onderwijsopdracht zijn verder minstens 20 minuten vóór schooltijd en 30 minuten na schooltijd aanwezig. De directeurs met een onderwijsopdracht moeten dezelfde prestaties verlenen buiten de lesuren als de klastitularissen.
Indien de vereisten van de dienst, meer bepaald de contacten met hun inrichtende macht, hen van school houden, duiden de directeurs in het Frans Gemeenschapsonderwijs en de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs een titularis of een leermeester bijzondere vakken of tweede taal aan als vervanger.
----------
(1)<DFG 2019-03-14/07, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.23. § 1. De directeur van een school met maximum 50 leerlingen moet (18 lestijden) presteren. <DFG 2006-07-20/66, art. 68, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
De directeur van een school met meer dan 50 en minder dan 130 leerlingen moet een onderwijsopdracht van (12) lestijden presteren. <DFG 2006-07-20/66, art. 68, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
De directeur van een school met meer dan 129 en minder dan 180 leerlingen moet een onderwijsopdracht van (6) lestijden presteren. <DFG 2006-07-20/66, art. 68, 3°, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
§ 2. De toekenning van de salarisschaal van directeur wordt als volgt bepaalt :
- tot 71 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van één tot drie klassen;
- van 72 tot 140 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van vier tot zes klassen;
- van 141 tot 209 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van zeven tot negen klassen;
- vanaf 210 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van tien klassen en meer.
§ 3. De data en modaliteiten die voor de toepassing van de §§ 1 en 2 in aanmerking komen, zijn deze die voorzien zijn in artikel 30 van het decreet.
Art. 23bis. <Ingevoegd bij DFG 2002-07-11/57, art. 32; Inwerkingtreding : 01-07-2002> In de veronderstelling zoals bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor basisonderwijs wordt het lesrooster van de directeur of de directrice die een volledig lesrooster hebben, dermate opgesteld dat zij, over een periode van drie jaar, een halve dag per week vrij krijgen gedurende een schooljaar.
Het eerste lid is niet van toepassing op de directeur of de directrice met een volledig lesrooster, voor wie het onmogelijk is, over een periode van drie opeenvolgende schooljaren, een halve dag per week vrij te krijgen gedurende een schooljaar; deze onmogelijkheid wordt vastgesteld door de Regering die een standpunt inneemt op grond van het advies van het basisoverlegcomité voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap, door de lokale paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en door de ondernemingsraden, of, bij gebrek hieraan, door het comité voor de arbeidsbescherming, of, bij gebrek hieraan, door de lokale overlegorganen, of, bij gebrek hieraan, door de vakbondsdelegaties in het gesubsidieerd vrij onderwijs. Op deze overlegorganen wordt beroep gedaan op initiatief van de directeur of de directrice, voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichtingen, en door de inrichtende macht, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichtingen.
Afdeling 4. - Overleg.
Art.24. In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering overleg per school, per eenheid of per zone organiseren.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs kan de inrichtende macht overleg per vestigingsplaats, per school of per gemeente organiseren.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt het overleg georganiseerd door de inrichtende macht indien het binnen een school plaatsvindt en door de eenheidsraad indien het binnen een eenheid plaatsvindt.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs, in het gesubsidieerd officieel onderwijs en in het gesubsidieerd vrij onderwijs lichten respectievelijk de directeur, de inrichtende macht en de inrichtende macht of de eenheidsraad, de Regering in over de ingevoerde overlegprocedures en dit volgens de modaliteiten die deze laatste bepaalt.
Art.25. § 1. In het Frans Gemeenschapsonderwijs wordt de organisatie van het overleg per zone of eenheid onderworpen aan het voorafgaand advies van het vakoverlegcomité. Bij organisatie door de school wordt het overleg onderworpen aan het voorafgaand advies van het basisoverlegcomité.
§ 2. In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de organisatie van het overleg onderworpen aan het voorafgaand advies van het lokaal paritair comité.
§ 3. In het gesubsidieerd vrij onderwijs organiseert de school het overleg overeenkomstig de bepalingen betreffende de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, betreffende het Comité voor arbeidsbescherming of, bij ontstentenis daarvan, in de plaatselijke overleginstanties of, bij ontstentenis daarvan, met de vakbondsafvaardigingen.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt een overleginstantie gecreëerd met de vakorganisaties die representatief zijn voor de eenheid. De Regering bepaalt de samenstelling en de werkingsregels van deze overleginstantie. Deze instantie is bevoegd wanneer het overleg bedoeld in artikel 24 per eenheid wordt georganiseerd.
HOOFDSTUK IV. - Berekening van de begeleiding in het lager onderwijs en haar bestemming.
Afdeling 1. - Lestijdenpakket.
Art.26.[1 § 1.]1 (Het lestijdenpakket dat geldt van [3 de eerste dag van het schooljaar]3 tot het eind van het schooljaar wordt berekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen in de school ingeschreven op 15 januari jongstleden en die regelmatig de school bezoeken, op voorwaarde dat deze school of vestigingsplaats op 1 oktober van het lopende schooljaar behouden blijft, indien ze het onderwerp van een afzonderlijke telling vormde. Worden evenwel in aanmerking genomen, alsof ze de school regelmatig bezocht hadden, de leerlingen die ongewettigd afwezig waren, op voorwaarde dat de in artikel 10, eerste lid, van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs, bedoelde plicht nageleefd werd.) <DFG 2002-07-17/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-08-2002>
(In afwijking van het vorige lid, wordt niet beschouwd als regelmatig ingeschreven leerling op 15 januari van het vorige schooljaar in de inrichting die hem heeft uitgesloten, maar wel in deze die, in voorkomend geval, hem ontvangt na deze beslissing, de leerling die een beslissing heeft gekregen tot definitieve uitsluiting op één of ander ogenblik van dat jaar.) <DFG 2007-03-08/52, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Voor scholen die in twee of meer dan twee vestigingsplaatsen georganiseerd zijn, worden de leerlingen van deze verschillende vestigingsplaatsen per onderwijsniveau opgeteld.
De leerlingen van vestigingsplaatsen die zich op minstens 2 km van elke andere vestigingsplaats van dezelfde school bevinden en waar onderwijs van hetzelfde niveau wordt georganiseerd, vormen het onderwerp van een afzonderlijke telling.
Wanneer een school of vestigingsplaats op 1 oktober gesloten is, worden de leerlingen die ze op 15 januari telde voor de inrichtende macht meegerekend naar rato van 1,2 lestijden per leerling. Deze lestijden worden opgeteld bij het saldo bedoeld in artikel 34, op voorwaarde dat deze lestijden gebruikt worden binnen de eenheid waar de school of vestiginsplaats sluit. Een fusie van twee scholen of vestigingsplaatsen heeft uitwerking op de 15de dag van januari voorafgaand aan de fusie.
Bij programmatie van een nieuwe school wordt het lestijdenpakket berekend op het aantal leerlingen die per 1 oktober van het lopende schooljaar regelmatig ingeschreven zijn.
[1 § 2. In functie van de resultaten van de analyse bedoeld bij artikel 2bis, kan de Regering één of meer zones of gedeelten van onderwijszones kiezen waar, in afwijking van § 1, 26 bijkomende begeleidingslestijden toegekend kunnen worden aan de vestigingen die per studiejaar minstens 22 bijkomende regelmatig ingeschreven leerlingen tellen, in vergelijking met de voorafgaande 15 januari.
De voorwaarden voor de toepassing bedoeld bij het eerste lid moeten op 1 oktober van het lopende schooljaar vervuld worden maar de lestijden kunnen vanaf [3 de eerste dag van het schooljaar]3 aangewend worden zodra de toepassingsvoorwaarden aangevuld zijn.
De 26 begeleidingslestijden bedoeld bij het eerste lid worden per klasse toegekend die ingericht wordt en worden bestemd voor een onderwijzer lager onderwijs naar rata van 24 lestijden en aan een meester lichamelijke opvoeding naar rata van 2 lestijden.
De afwijking bedoeld bij het eerste lid wordt niet meer toegekend wanneer op 1 oktober een nieuwe berekening van de begeleiding gebeurt overeenkomstig artikel 27, als de vestiging zich in de toestand bevindt bedoeld bij artikel 31bis/1, § 2, 3°, en het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, een aanvraag heeft ingediend om aanvullende lestijden te krijgen of wanneer de vestiging het voorwerp heeft uitgemaakt van een herstructurering.
De aanvraag wordt binnen de drie werkdagen na het begin van het schooljaar bij het bestuur ingediend.]1
[2 § 3. De scholen die het lager onderwijs bedoeld in het artikel 1.5.2-14 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs inrichten en die, krachtens het artikel 1.5.2-17 van hetzelfde Wetboek, een samenwerkingsprotocol hebben afgesloten, zijn, in geval van vermindering van de begeleiding tijdens de duur van het voormelde protocol, verzekerd van een volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding die overeenstemt met een maximum van 5% van de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotocol, binnen de beperking van 26 lestijden per schooljaar. De toekenning van die volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding mag niet tot gevolg hebben dat de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotcol wordt overschreden.
Voor de toepassing van de huidige paragraaf verstaat men onder "begeleiding" de lestijden bedoeld in het artikel 29 en de aanvulling van directie [4 in geval van een vermindering ervan]4.
De berekening van de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding wordt afgerond naar de hogere eenheid, indien de eerste decimaal gelijk is aan of hoger dan 5, naar de lagere eenheid, in de andere gevallen.
De volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding wordt noodzakelijkerwijze gebruikt in overeenstemming met de aanpassingscriteria bedoeld in het artikel 1.5.2-15 Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs.
Tijdens de duur van het samenwerkingsprotcol wordt de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding toegepast in het kader van de hertelling op 1 oktober voorzien in het artikel 27, zolang die hertelling niet leidt tot een begeleiding die de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotocol overschrijdt.
Indien tijdens de duur van het samenwerkingsprotocol de school wordt geherstructureerd overeenkomstig het artikel 21 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs, kan zij geen aanspraak meer maken op het voordeel van de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding. De volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding laat niet toe om af te wijken van de geldende rationalisatie-en programmatienormen.]2
----------
(1)<DFG 2016-02-04/02, art. 75, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<DFG 2021-07-14/23, art. 130, 051; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 63, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(4)<DFG 2024-05-16/79, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 02-08-2024>
Art.27. Wanneer het aantal leerlingen van alle scholen die worden georganiseerd door de inrichtende macht of een inrichtende macht van hetzelfde net op het grondgebied van de gemeente voor het Frans Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs en op het gebied van de eenheid voor het gesubsidieerd vrij onderwijs op 1 oktober minstens 5 % hoger of lager is dan het aantal dat op 15 januari jongstleden berekend werd, wordt de begeleiding voor elk van de scholen opnieuw berekend. De nieuwe telling geldt van 1 oktober tot het eind van het schooljaar.
Art.28.Het lestijdenpakket is de optelling van de lestijden voor de lessen van de titularissen en van lichamelijke opvoeding, voor de schooldirecties, voor de taalles [1 , in voorkomend geval, de aanvullende begeleiding voor het eerste en tweede leerjaar en de lessen voor aanpassing aan de taal van het onderwijs" vervangen door de woorden "de aanvullende begeleiding voor de persoonlijke begeleiding]1. <DFG 2005-07-20/71, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
----------
(1)<DFG 2022-07-20/24, art. 12, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.29.§ 1. Het aantal lestijden voor de lessen van de titularissen en de lessen lichamelijke opvoeding in een school of vestigingsplaats met afzonderlijke telling, wordt bepaald op basis van volgende tabel :
Aantal leerlingen | Aantal lestijden |
tot 19 | [32] |
<DFG 2005-07-20/71, art. 3, 013; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-09-2005> | |
van 20 tot 25 | [38] |
<DFG 2005-07-20/71, art. 3, 013; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-09-2005> | |
van 26 tot 30 | 52 |
van 31 tot 44 | [64] |
<DFG 2005-07-20/71, art. 3, 013; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-09-2005> | |
van 45 tot 50 | 78 |
van 51 tot 53 | 80 |
van 54 tot 56 | 82 |
van 57 tot 59 | 84 |
van 60 tot 62 | 86 |
van 63 tot 65 | 88 |
van 66 tot 68 | 90 |
van 69 tot 71 | 92 |
van 72 tot 77 | 104 |
van 78 tot 80 | 106 |
van 81 tot 83 | 108 |
van 84 tot 86 | 110 |
van 87 tot 89 | 112 |
van 90 tot 92 | 114 |
van 93 tot 98 | 130 |
van 99 tot 101 | 132 |
van 102 tot 104 | 134 |
van 105 tot 107 | 136 |
van 108 tot 110 | 138 |
van 111 tot 114 | 144 |
voor 115 | 156 |
vanaf 116 | 156 + 1,2 per leerling |
§ 2.[2 ...]2
[1 § 3. Voor de tweetalige klassen Frans - gebarentaal komen, naast de volgens de eerste paragraaf berekende lestijden, nog :
a) 6 lestijden per dove of slechthorende leerling die een tweetalige klas Frans - gebarentaal bezoekt;
b) 2 lestijden per tweetalige klas Frans - gebarentaal, bestemd voor de cursus gebarentaal en Dovencultuur.
De lestijden die krachtens het eerste lid toegekend zijn voor de inrichting van tweetalige klassen Frans - gebarentaal worden in geen enkel geval beschouwd als lestijden uit het lestijdenpakket verkregen met toepassing van de artikelen 29 tot 32 en 34 van dit decreet.]1
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 33, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2022-07-20/24, art. 13, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 29bis. <Opgeheven bij DFG 2012-05-03/08, art. 9, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Art.30.<DFG 2006-07-20/66, art. 69, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006> [1 § 1.]1 Onverminderd de artikelen 26 en 27 wordt het aantal lestijden voor de schooldirecties dat [3 van de eerste dag van het schooljaar tot en met de dag vóór het volgende schooljaar]3 geldig is, op 15 januari als volgt bepaald :
1° 6 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen lager is dan 51;
2° 12 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 50 en lager dan 130;
3° 18 wekelijkse lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180;
4° 24 wekelijkse lestijden voor een school van 180 leerlingen en meer.
In de basisscholen worden de leerlingen die op 15 januari regelmatig in het kleuteronderwijs waren ingeschreven, toegevoegd aan deze bedoeld in het eerste lid. In afwijking van wat voorafgaat, voor het schooljaar 2006-2007, worden de leerlingen die op 1 oktober 2005 regelmatig in het kleuteronderwijs ingeschreven waren, toegevoegd aan deze bedoeld in het eerste lid.
[2 Artikel 26, eerste tot derde lid, [4 ...]4, artikel 41, § 2, en artikel 45, derde en vierde lid, zijn van toepassing voor de telling van het aantal leerlingen bedoeld in de vorige leden.]2
[1 § 2. Ingeval van directie met klas toegekend aan een personeelslid dat niet houder is van een diploma van leraar lager onderwijs of, in voorkomend geval, van kleuteronderwijzer, en in de mate waarin het aantal lestijden georganiseerd binnen het vak van het betrokken personeelslid lager is dan het aantal lestijden dat hij moet presteren voor een klas, wordt het verschil aangewend [5 prioritair aan de geïndividualiseerde begeleiding en, in voorkomend geval,]5 aan de ondersteuning]1.
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 91, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2011-01-13/04, art. 26, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 64, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(4)<DFG 2022-07-20/24, art. 14, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
(5)<DFG 2023-06-22/16, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.31.[1 Onverminderd artikel 27 wordt het aantal lestijden voor de cursussen moderne taal, van toepassing op de eerste dag van het schooljaar tot het einde van het schooljaar, bepaald op basis van de schoolbevolking bevestigd op voorafgaand 15 januari naar rato van 2 lestijden per begonnen schijf van 23 leerlingen rekening houdend met de gecumuleerde bevolking van het 3de, 4de, 5de en 6de leerjaar van het lager onderwijs, per vestigingsplaats.
In afwijking van het vorige lid kan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in de gemeenten bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, van het Wetboek voor het onderwijs en in de lagere scholen opgericht met toepassing van artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in de gemeenten bedoeld in artikel 3, 1°, van dezelfde wet, het aantal lestijden voor de cursussen moderne talen, dat van toepassing is vanaf de eerste dag van het schooljaar tot het einde van het schooljaar, bepaald worden op basis van de schoolbevolking bevestigd op de vorige 15 januari, naar rata van 3 lestijden per begonnen schijf van 23 leerlingen, rekening houdend met de gecumuleerde bevolking van het 3de, 4de, 5de en 6de leerjaar lager onderwijs, per vestigingsplaats.
In de gevallen waarin, overeenkomstig de bepalingen van artikel 26, § 1, zesde lid, of artikel 27, het lestijdenpakket berekend wordt op basis van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen op 30 september, zijn de in aanmerking te nemen leerlingen de leerlingen die op 30 september in het 3de tot en met het 6de leerjaar lager onderwijs zitten.
In afwijking van de nadere regels bepaald in het eerste en tweede lid, wanneer op voorafgaand 15 januari het aantal in aanmerking te nemen leerlingen nul of groter is dan 1 en wanneer op 1 oktober van het lopende schooljaar dit aantal groter is dan 0, zijn de in aanmerking te nemen leerlingen de leerlingen die op 30 september in de leerjaren 3 tot en met 6 zitten.
In afwijking van de nadere regels bepaald in het eerste en tweede lid, wanneer op voorafgaand 15 januari het aantal in aanmerking te nemen leerlingen gelijk is aan of groter is dan 1 en wanneer op 30 september van het lopende schooljaar dit aantal gelijk is aan nul, wordt geen lestijd moderne taal toegekend vanaf 1 oktober.
Voor zover de school onderdompelingsonderwijs in gebarentaal organiseert, worden 2 extra lestijden van het aanvullende lestijdenpakket per cursus georganiseerd, zoals bepaald het eerste en tweede lid. Deze twee lestijden moeten de leerlingen die naar school gaan op basis van de artikelen 12, 13, 13bis en 13ter van dit decreet in staat stellen om een cursus moderne taal in gebarentaal te volgen ]1.
----------
(1)<DFG 2023-06-22/16, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 31bis.[1 Met het oog op de invoering van gepersonaliseerde begeleiding overeenkomstig artikel 2.2.3-2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs wordt het aantal lestijden dat specifiek voor gepersonaliseerde begeleiding wordt gegenereerd, per vestigingsplaats als volgt bepaald:
1° in het eerste en tweede leerjaar lager onderwijs wordt 1 lestijd gegenereerd per begonnen schijf van 5 leerlingen, gebaseerd op de totale schoolbevolking voor deze twee studiejaren;
2° in het 5de en 6de leerjaren lager onderwijs wordt 1 lestijd gegenereerd per begonnen schijf van 20 leerlingen, gebaseerd op de totale schoolbevolking voor deze twee studiejaren.
In afwijking van de berekening bedoeld in het eerste lid wordt voor de vestigingsplaatsen met minder dan 26 leerlingen in het lager onderwijs die alleen het 1ste en 2de jaar lager onderwijs organiseren, een minimum van 4 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
In afwijking van de berekening bedoeld in het eerste lid wordt voor de vestigingsplaatsen met minder dan 26 leerlingen in het lager onderwijs en die alleen het 3de en het 4de leerjaren organiseren, een minimum van 2 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
In afwijking van berekening bedoeld in het eerste lid wordt voor de vestigingsplaatsen met minder dan 26 leerlingen in het lager onderwijs en die alleen het 5de en het 6de leerjaar van het lager onderwijs organiseren, een minimum van 2 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
In afwijking van de berekening bedoeld in het eerste lid wordt voor de vestigingsplaatsen met minder dan 26 leerlingen in het lager onderwijs en die het 1ste tot het 4de leerjaar lager onderwijs organiseren, een minimum van 2 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
In afwijking van de berekening bedoeld in het eerste lid wordt voor de vestigingsplaatsen met minder dan 26 leerlingen in het lager onderwijs en die het 3de tot het 6de leerjaar lager onderwijs organiseren, een minimum van 2 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
In afwijking van de berekening bedoeld in het eerste lid wordt voor de vestigingsplaatsen die tussen 26 en 44 leerlingen in het lager onderwijs tellen en die het 1ste tot het 4de leerjaar lager onderwijs organiseren, een minimum van 4 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
Als overgangsmaatregel voor het schooljaar 2023-2024 wordt voor de vestigingsplaatsen met minder dan 26 leerlingen in het lager onderwijs en die alle jaren lager onderwijs organiseren, een minimum van 2 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
Als overgangsmaatregel voor het schooljaar 2023-2024 wordt voor de vestigingsplaatsen die tussen 26 en 44 leerlingen in het lager onderwijs tellen en die alle jaren lager onderwijs organiseren, een minimum van 4 lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding gegarandeerd.
Onverminderd artikel 27 worden de lestijden gegenereerd door gepersonaliseerde ondersteuning bepaald op basis van het aantal leerlingen die op 15 januari van het voorafgaande schooljaar regelmatig waren ingeschreven in de betrokken leerjaren.
Deze lestijden worden toegekend vanaf de eerste dag van het schooljaar tot de laatste dag van het schooljaar. Ze mogen enkel worden gebruikt in de vestigingsplaatsen die ze hebben toegekend. Ze moeten worden gebruikt om te voldoen aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.2.1-4, § 3, eerste lid, 4°, en tweede lid, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs voor alle groepen-klassen van de vestigingsplaats.
Als er, in afwijking van het vorige lid, lestijden overblijven nadat de verplichtingen van artikel 2.2.1-4, § 3, eerste lid, 4°, en tweede lid, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs voor alle groepen-klassen van de vestigingsplaats vervuld zijn, dan zijn die lestijden bestemd om de ingevoerde gepersonaliseerde ondersteuningsmaatregelen te versterken of voor andere pedagogische of organisatorische doeleinden die aangepast zijn aan de realiteit en de lokale behoeften van de inrichtingen.
§ 2 Het personeelslid dat instaat voor de gepersonaliseerde begeleiding is een leerkracht lager onderwijs, een leerkracht lager onderwijs onderdompeling, een meester tweede taal, een meester filosofie en burgerschap, een directeur belast met de klassen of een logopedist, zoals met name bepaald door het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
De keuze van de functie(s) is onderworpen aan voorafgaand overleg binnen de lokale organen voor sociaal overleg. Deze keuze mag echter niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat benoemd of aangeworven is in vast verband in een van de geactiveerde functies.
§ 3. Voor leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel bedoeld in § 2 :
1° de omvang van de prestaties van de leden van het onderwijzend personeel bedoeld in het eerste lid wordt bepaald volgens de normen vastgesteld bij het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten;
2° de omvang van de lestijden van de cursussen van de leden van het bestuurspersoneel bedoeld in het eerste lid wordt bepaald overeenkomstig artikel 23, § 1, van dit decreet;
3° deze bedoelde betrekkingen worden op vrijwillige basis toegekend aan personeelsleden, na toepassing van de statutaire regels voor de toekenning van de betrekkingen. De gecreëerde betrekkingen kunnen aanleiding geven tot een benoeming of aanwerving in vast verband.
§ 4. Voor de logopedisten bedoeld in § 2 :
1° zijn de artikelen 99, 100 en 101 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs op hen van toepassing;
2° worden de betrekkingen op vrijwillige basis toegekend aan personeelsleden, na toepassing van de statutaire regels voor de toekenning van betrekkingen. De gecreëerde betrekkingen kunnen aanleiding geven tot een benoeming of aanwerving in vast verband.
§ 5 Alle betrekkingen, omgerekend in lestijden, worden omgerekend naar rata van 24 lestijden per volledige opdrachtlast, ongeacht de personeelscategorie en het prestatiestelsel dat in de betreffende functie van kracht is.
§ 6. Elke vestigingsplaats met vijf of meer leerlingen :
1° een opvangtehuis of -gezin, voor zover ze er door de rechter of adviseur voor hulpverlening aan de jeugd zijn geplaatst;
2° een internaat voor kinderen waarvan de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;
3° een opvangcentrum georganiseerd of erkend door de "Office de la naissance et de l'enfance";
geniet een halve lestijd per leerling waarvan sprake in punten 1° tot en met 3°, afgerond naar de bovenste eenheid
Deze lestijden worden toegevoegd aan de lestijden voor de gepersonaliseerde begeleiding bedoeld in paragraaf 1.
Een attest afgeleverd door de directie van het opvangcentrum, internaat voor kinderen waarvan de ouders geen vaste verblijfplaats, opvangtehuis of -gezin hebben, moet ter verantwoording worden voorgelegd aan de controleur. Dit document moet elk jaar worden vernieuwd ]1.
----------
(1)<DFG 2023-06-22/16, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 31bis/1.[1 - § 1. Het aantal leerlingen in het 3e, 4e, 5e en 6e leerjaar lager onderwijs mag niet meer dan 28 per klasgroep bedragen. In de vestigingen gelegen in gemeenten die onder artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 houdende de taalregeling in het onderwijs vallen, mag dit aantal met één eenheid verhoogd worden.
Het maximum aantal leerlingen in het 1ste en 2e leerjaar van het lager onderwijs is 24 per klasgroep.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde legt uiterlijk op 15 oktober van het schooljaar een overzichtstabel voor advies voor aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan bedoeld in artikel 25. De regering biedt een model van tabel voor :
- de identificatie van de betrokken schoolinrichting ;
- de vermelding de datum van de vergadering van het plaatselijk sociaal overlegorgaan;
- de identificatie van deelnemers en de vakbondsorganisatie die zij vertegenwoordigen;
- de vermelding van klassen met overschrijdingen per studiejaar, samen met de betrokken klas :
o het aantal leerlingen dat de toegestane norm overschrijdt ;
o de opgegeven reden voor de overschrijding, uit de onderstaande lijst, en de argumenten voor het kiezen van deze reden;
- de vermelding van het gunstige of ongunstige advies dat tijdens de vergadering door de verschillende aanwezige vakbondsvertegenwoordigers werd gegeven en, in het geval van een ongunstig advies, de redenen daarvoor.
Indien de normen bedoeld in § 1 overschreden worden, zelfs voor één enkele wekelijkse lestijd, moet de inrichtende macht of haar afgevaardigde de redenen hiervoor vermelden in de overzichtstabel die voorgelegd wordt aan het lokaal sociaal overlegorgaan; deze redenen vallen onder de onderstaande situaties en voorwaarden:
1° in vestigingen die gelegen zijn in zones of delen van zones die bepaald zijn overeenkomstig artikel 2bis waar het duidelijk is dat het aantal klassen niet kan worden verhoogd zonder nieuwe vestigingen of schoolinrichtingen op te richten;
2° in vestigingen die niet op een andere manier georganiseerd kunnen worden vanwege de grootte en/of het aantal lokalen, ook als dit te wijten is aan overmacht. Onder "overmacht" wordt verstaan een gebeurtenis die onweerstaanbaar, onvoorzienbaar en extern is aan de persoon die zich erop beroept;
3° als de bevolking van de vestiging tussen 15 januari en 30 september met meer dan 8% toeneemt, zonder gebruik te kunnen maken van de bepalingen van de artikelen 27 en 37, en op voorwaarde dat de vestiging in kwestie niet geherstructureerd is;
4° als het aantal klassen dat georganiseerd kan worden op basis van het lestijdenpakket bepaald op 15 januari en/of op 30 september niet toelaat dat een klasgroep in tweeën gesplitst wordt;
5° als gevolg van een bijzondere pedagogische organisatie;
6° in het geval van een lokale situatie die niet is opgenomen in de lijst op basis van artikel 2bis van dit decreet en die met name het gevolg is van een demografische verandering die gevolgen heeft voor alle vestigingen in een gemeente of in naburige gemeenten, of van de sluiting van een vestiging op de eerste dag van het schooljaar of op 1 oktober van het lopende schooljaar;
7° in het geval van een schoolverandering, zoals bedoeld in artikel 2.4.1-1 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, wanneer de leerling die de overschrijding veroorzaakt het onderwerp van de school verandering is geweest;
8° in het geval van een behoud bedoeld in artikel 2.3.1-6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, wanneer de leerling die de overschrijding veroorzaakt aan een dergelijk behoud onderworpen is geweest.
Wanneer de overzichtstabel aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan wordt voorgelegd, geven de vertegenwoordigers van de vakbondsorganisatie elk een gunstig of ongunstig advies. Er wordt een ongunstig advies gegeven als er een overschrijding wordt vastgesteld en er nog steeds onenigheid is over de opgegeven reden, of als er geen reden wordt opgegeven.
De vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties die een ongunstig advies hebben uitgebracht, kunnen binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag die volgt op het uitbrengen van het advies, per aangetekende brief of langs elektronische weg een gemotiveerd beroep zonder schorsende werking indienen bij de diensten van de regering.
Indien op 15 oktober bedoeld in het eerste lid de inrichtende macht of haar afgevaardigde de bovenvermelde overzichtstabel niet aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan heeft bezorgd, beschikken de vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties eveneens over een termijn van vijf kalenderdagen om, een beroep zonder opschortende werking aan te tekenen tegen dit ontbreken van een overzichtstabel.
De diensten van de Regering onderzoeken het dossier en stellen, in voorkomend geval, de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren . De inrichtende macht heeft dertig kalenderdagen de tijd om haar schriftelijke opmerkingen in te dienen.
Afhankelijk van het geval neemt de Minister bevoegd voor het basisonderwijs - of zijn afgevaardigde - of de Regering een beslissing binnen zestig dagen na het einde van de termijn bedoeld in het vorige lid.
Een overtreding wordt vastgesteld als aan het einde van de procedure blijkt dat er geen geldige reden is voor de overschrijding, dat de opgegeven reden ongegrond is of als de inrichtende macht blijft verzuimen een reden op te geven of een tabel in te dienen. Wanneer een inbreuk wordt vastgesteld, legt de Minister belast met het basisonderwijs of zijn afgevaardigde volgens de hierboven beschreven procedure één van de volgende sancties op :
1° de waarschuwing en herhaling van de administratie aan de inrichtende macht ;
2° bij recidive binnen drie jaar :
- een verbod op het ontvangen van steun in het kader van de extra lestijden zoals bedoeld in artikel 31 bis/2 gedurende de volgende twee schooljaren voor de betrokken school ;
- een boete waarvan het bedrag niet lager dan 250 euro en niet hoger dan 2.500 euro mag zijn.
In het geval van een tweede recidive, vastgesteld door diensten van de Regering, zal de regering een boete opleggen, volgens de hierboven beschreven procedure, gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsdotaties of -subsidies van de betreffende school.
Werkingssubsidies en -dotaties worden door de Regering terugbetaald op de datum, geregistreerd door de diensten van de Regering, waarop weer aan alle normen voor klassengrootte wordt voldaan.
§ 3. De overzichtstabellen waarnaar in § 2 wordt verwezen, worden uiterlijk op de laatste schoolwerkdag voor het begin van de wintervakantie (kerstvakantie) naar de diensten van de Regering gestuurd.
De Algemene Inspectiedienst is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systematische controles op de naleving van de bepalingen bedoeld in dit artikel overeenkomstig de door de regering vastgestelde nadere regels.
Om de drie jaar, uiterlijk op 31 maart, voeren de diensten van de Regering een beoordeling uit van de naleving van de normen betreffende de klassengrootte ]1.
----------
(1)<DFG 2024-04-04/32, art. 1, 058; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 31bis/2.[1 [2 Een globaal aantal van 764 lestijden wordt toegekend aan de vestigingsplaatsen geconfronteerd met de toestand bedoeld in artikel 31bis/1, tweede lid, 3° om de normen bedoeld in § 1 van hetzelfde artikel te kunnen bereiken]2.
Het inrichtingshoofd voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of de inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs kan een aanvraag om aanvullende lestijden organiseren.
Dit aantal lestijden stemt overeen met het verschil tussen het aantal leerlingen op 15 januari en dat van 1 oktober vermenigvuldigd met 0,5 lestijd, zonder gevolg op de toepassing van de artikelen 34 en 36.
De aanvraag wordt binnen de drie werkdagen volgend op 1 oktober bij de Administratie ingediend. De ingediende aanvragen worden gerangschikt volgens het percentage vertegenwoordigd door de stijging van het aantal leerlingen tussen 15 januari en 1 oktober en dit in dalende volgorde, totdat het aantal lestijden bedoeld in het eerste lid opgebruikt is. De inrichtingshoofden en de inrichtende machten zijn erover ingelicht voor hoogstens 10 oktober. De toegekende lestijden zijn sinds 15 oktober beschikbaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-05-03/08, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2024-04-04/32, art. 2, 058; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 31ter. <Opgeheven bij DFG 2018-12-12/21, art. 27, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.32. <Opgeheven bij DFG 2019-02-07/16, art. 39, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.33.§ 1. De som van het aantal lestijden die verkregen werden in toepassing van de artikelen 29 tot 32 vormen het lestijdenpakket van de school.
§ 2. De functie van directeur van een lagere school of een basisschool wordt op het lestijdenpakket ingeschreven ten belope van 24 lestijden in het lager onderwijs, van een voltijdse functie in het kleuteronderwijs.
§ 3.[6 Voor elke school of vestiging met afzonderlijke telling is het aantal rechthebbenden het quotiënt (geheel getal) van de deling door 24 van het resultaat verkregen in artikel 29, waarvan het aantal voor lichamelijke opvoeding voorbehouden lestijden wordt afgetrokken, met name twee lestijden per georganiseerde klas.
Na aftrek van de lestijden van rechthebbenden en lichamelijke opvoeding waarvan spraken in het eerste lid van de lestijden gegenereerd conform artikel 29, vormen de veelvouden van 12 van het saldo de aanpassingslestijden.
Met de aanpassingslestijden kunnen de volgende zaken worden georganiseerd: de persoonlijke begeleiding, de coördinatie of pedagogische ondersteuning, de lichamelijke opvoeding, moderne talen (tweede taal) en de lessen filosofie en burgerzin, of om de klassen te splitsen.
Als de aanpassingslestijden worden gebruikt voor coördinatie en pedagogische ondersteuning, kunnen ze worden gepresteerd gedurende maximaal 3 lestijden per schijf van 12, 6 lestijden per schijf van 24, 9 lestijden per schijf van 36 (en zo verder per veelvoud van 12).
De in het vorige lid voorziene bepaling maakt bij elk nieuw schooljaar het voorwerp uit van een gunstig advies van, afhankelijk van het geval, het basisoverlegcomité voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of van de plaatselijke paritaire commissie voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, of van een overleg in de hiertoe voorziene instantie in het vrij gesubsidieerd onderwijs]6.
§ 4. Het aantal lestijden die overblijven na inschrijving in het lestijdenpakket van de directeur bedoeld in § 2, van de titularissen, de taakleraars [6 aanpassingslestijden]6opvoeding bedoeld in § 3, de leermeesters tweede taal die het taalonderricht bedoeld onder 4 verzorgen [van de [6 lestijden voor persoonlijke begeleiding waarvan sprake in artikel 31bis,]6, [1 [4 ...]4]1 vormen het saldo. <DFG 2005-07-20/71, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
[In afwijking van het vorige lid, voor de scholen en vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling waarvan het lestijdenpakket gelijk is aan of lager is dan 64 lestijden, vormt het aantal lestijden die overblijven na de verschillende inschrijvingen niet het overschot. Deze lestijden moeten worden toegewezen aan de remediëring binnen de school of de vestigingsplaats met afzonderlijke telling.] <DFG 2005-07-20/71, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
----------
(1)<DFG 2009-03-26/27, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/28, art. 21, 029; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(3)<DFG 2016-02-04/02, art. 76, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(4)<DFG 2018-12-12/21, art. 28, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(5)<DFG 2019-03-14/07, art. 31, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DFG 2022-07-20/24, art. 17, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.34.De saldi van de verschillende scholen en vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling worden bijeengevoegd voor de zone in het Frans Gemeenschapsonderwijs, voor de gemeente in het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor de eenheid in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
In afwijking van vorig lid worden de saldi in het gesubsidieerd vrij onderwijs opgeteld en wordt de aldus verkregen som gedeeld door 24 voor scholen met één of meerdere vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling. Het volledig quotiënt vormt het aantal bijkomende titularissen [2 van aanpassingslestijden]2 die kunnen worden tewerkgesteld in de school en/of haar vestigingsplaatsen. De rest van de volledige deling vormt het overdraagbaar saldo.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs beslissen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht over het gebruik van dit saldo, nadat ze het advies hebben ingewonnen van het basisoverlegcomité of de plaatselijke paritaire commissie, afhankelijk van het geval.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs beslist de eenheidsraad over het gebruik van dit saldo na overleg binnen de overleginstantie per eenheid die werd opgericht in toepassing van artikel 25, § 3, lid 2.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering de bestemming van de saldi wijzigen.
(Op het niveau van het gebruik van de in het derde en het vierde lid bedoelde overschotten, verkrijgt het geheel van de vestigingsplaatsen [1 die een maatregel voor gedifferentieerde omkadering genieten, bepaald in het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving]1 , een aantal lestijden dat ten minste gelijk is aan dat van de som van de overschotten van het geheel van deze vestigingsplaatsen.
Op gemotiveerd voorstel van de zone in het Frans Gemeenschapsonderwijs, van de inrichtende macht in het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de entiteit in het gesubsidieerd vrij onderwijs kan de Regering uitzonderlijk de zone, de gemeente of de entiteit ertoe machtigen van de bepalingen bedoeld in het vorige lid af te wijken.) <DFG 2005-07-20/71, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
----------
(1)<DFG 2009-04-30/A7, art. 27, 1°, 023; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
(2)<DFG 2022-07-20/24, art. 18, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.35.§ 1. De saldi bedoeld in artikel 34 worden gebruikt voor de oprichting van bijkomende klassen voor de organisatie van aanpassingslessen, van taallessen [2 van de cursussen filosofie en burgerzin,]2 en lessen lichamelijke opvoeding, [3 van de persoonlijke begeleiding]3 voor de vorming van kleine groepen.
§ 2. De saldi kunnen ook worden gebruikt voor voltijdse of deeltijdse hulp bij het pedagogisch of administratief beheer. Deze wordt verleend door een titularis, een leermeester lichamelijke opvoeding of tweede taal of een [1 taak- en pedagogischesteunleraar]1.
Het personeelslid dat belast is met de hulp bij het pedagogisch of administratief beheer behoudt de baremaschaal die verbonden is aan de functie waarvoor hij benoemd, aangesteld of aangenomen is. Zijn werk wordt, afhankelijk van het geval, ten belope van 24 of 12 lestijden op het lestijdenpakket ingeschreven. Zijn wekelijks lesrooster bedraagt 36 of 18 uur, afhankelijk van het geval.
Indien een personeelslid dat belast wordt met de hulp bij het pedagogisch of administratief beheer, voor verschillende inrichtende machten werkt, hangt hij administratief en statutair af van één onder hen en presteert hij zijn diensten bij elk van hen, overeenkomstig het akkoord dat deze onderling hebben afgesloten.
----------
(1)<DFG 2014-04-11/28, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(2)<DFG 2016-07-13/04, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DFG 2022-07-20/24, art. 19, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.36.Onverminderd artikel 34 heeft de Regering voor het Frans Gemeenschapsonderwijs, elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, elke inrichtende macht of groep van inrichtende machten voor het gesubsidieerd vrij onderwijs het recht om maximum 1 percent [2 van de lestijden voor de cursussen van titularissen en de cursussen lichamelijke opvoeding, voor de schooldirecties en voor de cursussen moderne taal]2 in te houden in de instellingen toegekend met het oog op een betere werking.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs behoren de bepalingen van lid 1 tot de bevoegdheid van de inrichtende machtsgroep per geografische zone.
[1 De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten van klasse 1, 2 en 3 [2 ...]2 krachtens van het decreet van het voornoemde decreet van 30 april 2009.]1
(Het gebruik bedoeld bij het 1ste lid wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van de plaatselijke affectatiecommissie bedoeld bij artikel 14quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen en, in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke commissie voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 6 en 10 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs.
Bij gebrek aan advies verleend binnen de maand van aanhangigmaking bij de commissie, wordt het advies van deze laatste als positief beschouwd.
De Regering, de inrichtende macht of de groep inrichtende machten bedoeld bij het 1ste lid informeert de in het 4e lid bedoelde commissie over het gebruik bij toepassing van deze bepaling en van de betrokken instellingen.
Het gebruik van het aantal lestijden-leerkracht bij toepassing van deze bepaling, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de plaatselijke overleginstantie, of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid.) <DFG 2005-05-04/42, art. 44, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
(De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de scholen of vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling waarvan de lestijdenpakket gelijk is aan of lager is dan 64 lestijden.) <DFG 2005-07-20/71, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
----------
(1)<DFG 2009-04-30/A7, art. 27, 2°, 023; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
(2)<DFG 2018-06-14/26, art. 56, 042; Inwerkingtreding : 23-07-2018>
Art.37.Om pedagogische redenen, meer bepaald omwille van belangrijke wijzigingen aan het aantal leerlingen in bepaalde scholen of vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling tussen 15 januari en 1 oktober, kunnen de directeur voor het Frans Gemeenschapsonderwijs, de inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, de inrichtende macht of de eenheidsraad voor het gesubsidieerd vrij onderwijs de verdeling bedoeld in artikel 33 (onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 31bis) wijzigen volgens de procedures die werden vastgelegd in artikel 34, lid 2 en 3. <DFG 2005-07-20/71, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
(Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 31bis) in het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering de verdeling van lid 1 wijzigen. <DFG 2005-07-20/71, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
[3 ...]3
[1 De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten van klasse 1, 2 en 3 en op de toevoeging van lestijdenpakketten toegekend aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering van klasse 4 en 5 genieten krachtens van het decreet van het voornoemde decreet van 30 april 2009.]1
(Op gemotiveerd voorstel van de zone in het Frans Gemeenschapsonderwijs, van de inrichtende macht in het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de entiteit in het gesubsidieerd vrij onderwijs kan de Regering uitzonderlijk de zone, de gemeente of de entiteit ertoe machtigen van de bepalingen bedoeld in het vorige lid af te wijken.) <DFG 2005-07-20/71, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
[2 [3 De overdrachten van lestijden die worden toegekend in het kader van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden toegestaan tussen inrichtingen van dezelfde inrichtende machten of van verschillende inrichtende machten, wanneer die inrichtingen deelnemen aan de integratie van nieuwkomers overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van het bovenvermelde decreet van 7 februari 2019]3.]2
----------
(1)<DFG 2009-04-30/A7, art. 27, 3°, 023; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
(2)<DFG 2012-05-18/01, art. 20, 027; Inwerkingtreding : 01-06-2012>
(3)<DFG 2019-02-07/16, art. 29,§1, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.38. Elke participatieraad wordt ingelicht over de verdeling van het lestijdenpakket. Ze kan haar opmerkingen indien nodig meedelen aan de directeur in het Frans Gemeenschapsonderwijs of aan de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs.
Afdeling 2. - [1 Cursussen niet confessionele zedenleer, godsdienst, en filosofie en burgerzin.]1
----------
(1)
Art.39.[1 § 1. In elke vestiging van de inrichtingen van het gewoon officieel onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd en van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde niet confessioneel vrij onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende cursussen godsdienst of niet confessionele zedenleer, wordt een cursus niet confessionele zedenleer, godsdienst, of filosofie en burgerzin, wanneer de leerlingen vrijgesteld worden van de cursus godsdienst of zedenleer, georganiseerd zodra een leerling ingeschreven is voor één van die cursussen, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. In voorkomend geval, wordt de cursus opgericht of afgeschaft in de loop van het schooljaar.
Die cursus moet georganiseerd worden in het continurooster van de verplichte wekelijkse lestijden.
Het aantal groepen, dat van 1 oktober tot 30 september van het volgende jaar van toepassing is, wordt, voor de meest gevolgde cursus, vastgesteld overeenkomstig de hierna bedoelde tabel, die alle leerlingen van de vestiging meetelt die op 30 september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn :
Aantal leerlingen | Aantal groepen |
tot 25 leerlingen | 1 groep |
vanaf 26 leerlingen | 2 groepen |
vanaf 45 leerlingen | 3 groepen |
vanaf 72 leerlingen | 4 groepen |
vanaf 93 leerlingen | 5 groepen |
vanaf 115 leerlingen | 6 groepen |
vanaf 141 leerlingen | 7 groepen |
vanaf 164 leerlingen | 8 groepen |
vanaf 187 leerlingen | 9 groepen |
vanaf 210 leerlingen | 10 groepen |
vanaf 233 leerlingen | 11 groepen |
+ 23 leerlingen | + 1 groep |
De minst gevolgde cursussen tellen hetzelfde aantal groepen als de meest gevolgde cursus, maar mogen niet meer dan één groep per jaar bedragen, behalve indien de toepassing van de tabel van het derde lid een gunstiger resultaat oplevert. Verder mag een groep niet minder dan 5 leerlingen omvatten, behalve indien effectief minder dan 5 leerlingen de les volgen. Indien een vestigingsplaats leerlingen telt die enerzijds verdeeld zijn over het eerste en het tweede leerjaar lager onderwijs en anderzijds over het derde, vierde, vijfde en zesde leerjaar lager onderwijs, dan kunnen voor de minst gevolgde cursus twee groepen worden georganiseerd indien er minstens twee groepen zijn in de meest gevolgde cursus.
De minst gevolgde cursus wordt per graad georganiseerd indien de meest gevolgde cursus effectief minstens één groep per graad telt.
Een groep omvat één lestijd.
Een leerling die een minder gevolgde cursus moet volgen die niet simultaan met de meest gevolgde cursus gegeven wordt, kan slechts uit zijn klasgroep worden weggehaald op het ogenblik van de geleide activiteiten bedoeld in artikel 2, 25°, op voorwaarde dat deze geen nieuwe verwerving inhouden van de kennis en bekwaamheden bedoeld in artikel 16, § 3 van voornoemd decreet van 24 juli 1997.
§ 2. Voor de in § 1 bedoelde inrichtingen stemt het aantal lestijden voor de cursus filosofie en burgerzin die aan alle leerlingen wordt verstrekt overeenkomstig artikel 8, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, overeen met het aantal organiseerbare klassen dat wordt bepaald op grond van artikel 29; § 1, van dit decreet.
De overschotten die in artikel 34 bedoeld zijn, [5 ...]5 de lestijden die worden toegekend aan de in artikel 33, §§ 3 [5 ...]5 en de lestijden voor de gedifferentieerde begeleiding bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, van het decreet van 20 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, kunnen ook gebruikt worden om de in het eerste lid bedoelde cursus filosofie en burgerzin te verstrekken.
[2 § 2bis. Voor de inrichtingen bedoeld in § 1 worden de aanvullende lestijden automatisch toegekend voor de vervanging van elk personeelslid dat aangeworven of aangesteld wordt in de hoedanigheid van leraar cursus filosofie en burgerzin in het kader van de maatregelen bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, zodat het betrokken personeelslid de cursus kan volgen voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin. Deze lestijden zullen toegekend worden bij elk schooljaar tot 30 juni 2021, naar rata van 2 lestijden per personeelslid.
Wanneer het personeelslid tegelijkertijd het ambt van leermeester filosofie en burgerzin en het ambt leermeester niet-confessionele zedenleer of godsdienst uitoefent, vallen deze beide lestijden bij voorkeur onder zijn bevoegdheden als leermeester niet-confessionele zedenleer of godsdienst binnen de betrokken inrichtende macht.
Indien de lestijden niet onder de betrokken bevoegdheden vallen, moet het personeelslid tenminste voor 3 lestijden in de inrichtende macht op 1 oktober van het lopende schooljaar als leermeester filosofie en burgerzin aangeworven of aangesteld worden.
In beide gevallen blijft het personeelslid ten minste 1 lestijd als leermeester filosofie en burgerzin binnen de betrokken inrichtende macht werkelijk presteren, behalve bij afwezigheid wegens moederschap, ziekte, arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een arbeidsongeval en voor de volgende verlofdagen : verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof; verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om palliatieve zorg te verlenen; verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan om een lid van het gezin of de familie dat ernstig ziek is bij te staan of om hem zorg te verlenen.
Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, dient bij de administratie een document in waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden bewezen wordt voor de vervanging van het betrokken personeelslid. Deze lestijden zullen worden toegekend, naargelang het geval, aan de inrichting of de inrichtende macht, bij wie het betrokken personeelslid de belangrijkste opdracht heeft. Ingeval de opdracht van het personeelslid gelijk is in elke betrokken inrichtende macht, behoort de keuze van de betrekking betrokken bij deze vervanging tot het personeelslid.
In afwijking van het vorige lid kunnen deze lestijden toegekend worden aan een andere inrichting of inrichtende macht, wanneer de toekenning van deze lestijden het aantal vestigingen kan verminderen waarin het effectief zijn ambten uitoefent.]2
§ 3. Het totaal aantal lestijden die voor elke inrichting worden toegekend voor de cursussen godsdienst, niet confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin, berekend overeenkomstig § 1, en voor de cursussen filosofie en burgerzin, berekend overeenkomstig § 2, maakt het RLMOD (Godsdienst Zedenleer) uit. Elke inrichting geniet minstens het aantal RLMOD-lestijden die ze creëert.
Die RLMOD-lestijden worden toegekend binnen de vestigingen overeenkomstig [4 de maatregelen bepaald bij de afdeling VI van hoofdstuk II van titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs]4, en, zo niet, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.
Het totaal aantal lestijden godsdienst en niet confessionele zedenleer die op 1 oktober 2014 voor elke inrichting werden toegekend, vermenigvuldigd met een demografische factor, maakt het RLMOA uit, bepaald met de wiskundige afronding. Die demografische factor is gelijk aan het aantal leerlingen van het lager onderwijs die op 30 september 2016 regelmatig ingeschreven zijn, gedeeld door het aantal leerlingen van het lager onderwijs die op 30 september 2014 regelmatig ingeschreven waren.
Het verschil tussen het RLMOA van de inrichting en het RLMOD van het geheel van de vestigingen van de inrichting bepaalt een aantal lestijden. Dat - positieve of negatieve - aantal wordt geglobaliseerd bij de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap. De vestigingen die op 1 oktober 2014 geen lager onderwijs organiseerden, creëren geen lestijd die te globaliseren is.
[4 Op dat aantal in het vorige lid bedoelde geglobaliseerde lestijden wordt een aantal lestijden automatisch uitgetrokken voor de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en voor de inrichtende machten van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs waarvan het RLMOD en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig § 2bis het niet mogelijk maken om aan de vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke leermeesters godsdienst en niet- confessionele zedenleer, een opdrachtenvolume toe te kennen dat gelijk is aan hun bevoegdheden op 30 juni 2016, overeenkomstig de prioriteitsvolgorde bepaald in de afdeling VI van het hoofdstuk II van de Titel III van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, en, bij gebreke hieraan, overeenkomstig de regels van het administratief statuut waaronder het personeelslid ressorteert.]4
[4 De aanvullende lestijden die bestemd zijn om een opdrachtenvolume te dekken dat gelijk is aan hun bevoegdheden op 30 juni 2016, worden ook uitgetrokken voor het vast benoemde, prioritair tijdelijke of stagedoende tijdelijke personeelslid dat prestaties in meer dan 6 vestigingen zou moeten uitvoeren, ongeacht alle inrichtende machten. Het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor het niet-confessioneel vrij onderwijs, moet bij de administratie een document indienen waarbij het gebruik van deze aanvullende lestijden bewezen wordt.]4
[4 De lestijdens bedoeld in het vijfde en zesde lid zullen uitsluitend gebruikt worden voor de betrokken leermeesters godsdienst en niet-confessionele zedenleer en om :
1° ofwel de cursussen godsdienst, niet-confessionele zedenleer en filosofie en burgerzin te verstrekken. Ze verhogen, in voorkomend geval, de aantallen groepen bepaald overeenkomstig § 1;
2° ofwel de organisatie van activiteiten van pedagogische coördinatie of overleg;
3° ofwel de begeleiding van activiteiten van groepen leerlingen buiten de inrichting.]4
[4 Het gebruik van deze lestijden wordt toegelaten van 1 oktober tot volgende 30 september. Dit gebruik valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap bedoeld in § 1, en van het inrichtingshoofd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, na het advies van de overlegorganen bedoeld in artikel 25 te hebben ingewonnen.]4
Het overschot van het geglobaliseerde aantal lestijden na het [4 de aantallen lestijden bedoeld in § 2bis en in het vijfde en zesde lid van deze paragraaf]4 uittrekken, wordt toegekend aan de inrichtingen, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en aan de inrichtende machten, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, bedoeld in § 1, om te zorgen voor aanpassing en pedagogische ondersteuning met het oog op het uitvoeren, coördineren en ondersteunen van opvoedingsactiviteiten die uitsluitend tot doel hebben artikel 15, eerste lid, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, toe te passen.
Alleen de inrichtingen, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en de inrichtende machten, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, bedoeld in § 1, die positief bijdragen tot het aantal geglobaliseerde lestijden, krijgen lestijden voor aanpassing en pedagogische ondersteuning. Het aantal lestijden bestemd voor de aanpassing en de pedagogische ondersteuning is gelijk aan het in het vierde lid bedoelde positieve aantal, gewogen met een coëfficiënt die gelijk is met de verhouding tussen het aantal lestijden van het in het vorige lid bedoelde overschot en het aantal geglobaliseerde lestijden. Het resultaat wordt naar de lagere eenheid afgerond.
Het gebruik van de in het vorige lid bedoelde lestijden wordt toegelaten zodra het aantal ervan door de diensten van de Regering wordt meegedeeld en tot volgende 30 september. Dat gebruik behoort tot de bevoegdheid van de in § 1 bedoelde inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, en van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, na het advies van de in artikel 25 bedoelde overlegorganen te hebben ingewonnen.
[3 De diensten die gepresteerd worden in het kader van de aanvullende lestijden ingesteld in deze paragraaf worden in alle opzichten gelijkgesteld met de diensten die in het kader van de personeelsformatie gepresteerd worden. De aldus opgerichte betrekkingen kunnen aanleiding geven tot benoemingen of wervingen in vast verband.]3
§ 4. De vestigingen organiseren de cursussen godsdienst, niet confessionele zedenleer en begeleiding van de leerlingen die ervan worden vrijgesteld één van die cursussen te volgen gedurende de maand september volgens dezelfde vormen en nadere regels als die van het voorafgaande schooljaar.]1
----------
(1)<DFG 2016-07-13/04, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (NOTA : bij arrest nr.114/2018 van 19-07-2018 (B.St. 27-09-2018, p. 74002), heeft het Grondwettelijk Hof, artikel 39, § 3, zesde tot achtste lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 1998 « betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving », zoals ingevoegd bij artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2016 « betreffende de invoering van een cursus filosofie en burgerzin in het basisonderwijs en betreffende het behoud van de alternatieve pedagogische begeleiding in het secundair onderwijs » vernietigd)
(2)<DFG 2017-07-19/35, art. 41, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (NOTA : bij arrest nr.51/2020 van 23-04-2020 (B.St. 20-05-2020, p. 36722), heeft het Grondwettelijk Hof paragraaf 2bis van artikel 39 vernietigd)
(3)<DFG 2017-07-19/35, art. 42, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<DFG 2017-07-19/35, art. 42, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2017> (NOTA : bij arrest nr.51/2020 van 23-04-2020 (B.St. 20-05-2020, p. 36722), heeft het Grondwettelijk Hof in artikel 39, § 3, vijfde lid, de woorden " en de aanvullende lestijden toegekend voor het behalen van het getuigschrift van didactiek van de cursus filosofie en burgerzin overeenkomstig § 2bis " vernietigd)
(5)<DFG 2022-07-20/24, art. 20, 054; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 39bis. [1 In elke vestiging van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde confessioneel vrij onderwijs en van de inrichtingen van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde niet confessioneel vrij onderwijs die alleen de cursus niet confessionele zedenleer organiseren, wordt het aantal groepen voor de cursus godsdienst of niet confessionele zedenleer, van toepassing van 1 oktober tot volgende 30 september, vastgesteld overeenkomstig de hierna vermelde tabel, die alle leerlingen van de vestiging die op 30 september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn, opneemt :
Aantal leerlingen | Aantal groepen |
tot 25 leerlingen | 1 groep |
vanaf 26 leerlingen | 2 groepen |
vanaf 45 leerlingen | 3 groepen |
vanaf 72 leerlingen | 4 groepen |
vanaf 93 leerlingen | 5 groepen |
vanaf 115 leerlingen | 6 groepen |
vanaf 141 leerlingen | 7 groepen |
vanaf 164 leerlingen | 8 groepen |
vanaf 187 leerlingen | 9 groepen |
vanaf 210 leerlingen | 10 groepen |
vanaf 233 leerlingen | 11 groepen |
+ 23 leerlingen | + 1 groep |
Een groep omvat twee lestijden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2016-07-13/04, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.40. De hoofden van de eredienst stellen leermeesters godsdienst aan bij de inrichtende machten. Deze laatsten stellen de leermeesters aan in de verschillende scholen en vestigingsplaatsen overeenkomstig de eisen van de lesroosters. Wanneer een leermeester godsdienst voor verschillende inrichtende machten diensten verleent, plegen deze laatsten overleg om de lesroosters vast te leggen.
HOOFDSTUK V. - Berekening van de begeleiding in het kleuteronderwijs en haar bestemming.
Art.41.§ 1. [3 Het aantal betrekkingen dat wordt gecreëerd of gesubsidieerd in elke school, in de kleuterafdeling van elke basisschool of in elke vestiging met afzonderlijke telling, wordt bepaald overeenkomstig onderstaande normentabel :
Aantal ingeschreven leerlingen | Aantal betrekkingen |
Tussen 6 en 9 | 1 |
Tussen 20 en 25 | 1,5 |
Tussen 26 en 35 | 2 |
Tussen 36 en 45 | 2,5 |
Tussen 46 en 61 | 3 |
Tussen 62 en 71 | 3,5 |
Tussen 72 en 81 | 4 |
enzovoort voor elke bijkomende schijf van tien leerlingen.]3
§ 2. In de scholen bedoeld in artikel 11, 3° van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs, wordt het aantal leerlingen vermenigvuldid met 1,5 om de begeleiding te bepalen.
Het aantal kinderen dat afkomstig is van :
1. een tehuis of een gastgezin, op voorwaarde dat ze door de rechter of de adviseur van de bijzondere jeugdzorg geplaatst werden;
2. een internaat voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;
3. een kinderopvangcentrum georganiseerd of erkend door Kind en Gezin,
wordt vermenigvuldigd met 1,5 ongeacht de bezochte school.
Een bewijs van de directie van het kinderopvangcentrum, van het internaat voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, van het tehuis of gastgezin moet ter verantwoording aan de controleur worden voorgelegd. Dit document is jaarlijks vernieuwbaar.
[4 ...]4
[2 [4De leerlingen zoals bepaald in artikel 2, § 1, 1° en 2°, van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die dit geweest zijn in één van de twee voorafgaande schooljaren, worden voor 1,5 geteld ]4.]2
[1 § 3. Voor de tweetalige klassen Frans - gebarentaal komen, naast de volgens de eerste paragraaf berekende lestijden, nog :
c) 6 lestijden per dove of slechthorende leerling die een tweetalige klas Frans - gebarentaal bezoekt;
d) 2 lestijden per tweetalige klas Frans - gebarentaal, beestemd voor de cursus gebarentaal en Dovencultuur.
De lestijden die krachtens het eerste lid toegekend zijn voor de inrichting van tweetalige klassen Frans - gebarentaal worden in geen enkel geval beschouwd als lestijden uit het lestijdenpakket verkregen met toepassing van de artikelen 29 tot 32 en 34 van dit decreet.]1
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2012-05-18/01, art. 20, 027; Inwerkingtreding : 01-06-2012>
(3)<DFG 2017-07-19/12, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DFG 2019-02-07/16, art. 29,§2, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 41bis. [1 § 1. Het aantal leerlingen in het kleuteronderwijs ligt tussen 22 en maximaal 24 per klasgroep.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde legt uiterlijk op 15 oktober van het schooljaar aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan bedoeld in artikel 25 een overzichtstabel voor, opgesteld volgens het model bedoeld in artikel 31bis/1, § 2.
Als de normen vastgelegd in § 1 overschreden worden, zelfs voor een enkele wekelijkse lestijd, moet de inrichtende macht of haar afgevaardigde de redenen hiervoor uitleggen in de overzichtstabel die voorgelegd wordt aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan; deze redenen vallen onder de onderstaande situaties en voorwaarden:
1° in vestigingen die gelegen zijn in zones of delen van zones die bepaald zijn overeenkomstig artikel 2bis waar het duidelijk is dat het aantal klassen niet kan worden verhoogd zonder nieuwe vestigingen of schoolinrichtingen op te richten;
2° in vestigingen die niet op een andere manier georganiseerd kunnen worden vanwege de grootte en/of het aantal lokalen, ook als dit te wijten is aan overmacht. Onder "overmacht" wordt verstaan een gebeurtenis die onweerstaanbaar, onvoorzienbaar en extern is aan de persoon die zich erop beroept;
3° wanneer het aantal klassen dat kan worden georganiseerd op basis van de betrekkingen toegekend overeenkomstig de artikelen 41 tot 44 ter niet toelaat dat een klasgroep in tweeën wordt gesplitst;
4° in het geval van een lokale situatie die niet is opgenomen in de lijst op basis van artikel 2 bis en die met name het gevolg is van een demografische verandering die gevolgen heeft voor alle vestigingen in een gemeente of in naburige gemeenten, of van de sluiting van een vestiging op de eerste dag van het schooljaar of op 1 oktober van het lopende schooljaar;
5° als gevolg van een bijzondere pedagogische organisatie;
6° in het geval van een schoolverandering, zoals bedoeld in artikel 2.4.1-1 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, wanneer de leerling die de overschrijding veroorzaakt het onderwerp is van de schoolverandering;
7° in het geval van een behoud zoals bedoeld in artikel 2.3.1-6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, wanneer de leerling die de overschrijding veroorzaakt onder een dergelijk behoud valt.
Wanneer de overzichtstabel aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan wordt voorgelegd, geven de vertegenwoordigers van de vakbondsorganisatie elk een gunstig of ongunstig advies. Er wordt een ongunstig advies gegeven als er een overschrijding wordt vastgesteld en er nog steeds onenigheid is over de opgegeven reden, of als er geen reden wordt opgegeven.
De vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties die een ongunstig advies hebben uitgebracht, kunnen binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag die volgt op het uitbrengen van het advies, per aangetekende brief of langs elektronische weg een gemotiveerd beroep zonder schorsende werking indienen bij de diensten van de regering.
Indien op 15 oktober bedoeld in het eerste lid de inrichtende macht of haar afgevaardigde de bovenvermelde overzichtstabel niet aan het plaatselijk sociaal overlegorgaan heeft bezorgd, beschikken de vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties eveneens over een termijn van vijf kalenderdagen om, een beroep zonder opschortende werking aan te tekenen tegen dit ontbreken van een overzichtstabel.
De diensten van de Regering onderzoeken het dossier en stellen, in voorkomend geval, de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren . De inrichtende macht heeft dertig kalenderdagen de tijd om haar schriftelijke opmerkingen in te dienen.
Afhankelijk van het geval neemt de Minister bevoegd voor het basisonderwijs - of zijn afgevaardigde - of de Regering een beslissing binnen zestig dagen na het einde van de termijn bedoeld in het vorige lid.
Een overtreding wordt vastgesteld als aan het einde van de procedure blijkt dat er geen geldige reden is voor de overschrijding, dat de opgegeven reden ongegrond is of als de inrichtende macht blijft verzuimen een reden op te geven of een tabel in te dienen. Wanneer een inbreuk wordt vastgesteld, legt de Minister belast met het basisonderwijs of zijn afgevaardigde volgens de hierboven beschreven procedure één van de volgende sancties op :
1° de waarschuwing en herhaling van de administratie aan de inrichtende macht ;
2° bij recidive binnen drie jaar :
- een verbod op het ontvangen van steun in het kader van de extra lestijden zoals bedoeld in artikel 31 bis/2 gedurende de volgende twee schooljaren voor de betrokken school ;
- een boete waarvan het bedrag niet lager dan 250 euro en niet hoger dan 2.500 euro mag zijn.
In het geval van een tweede recidive, vastgesteld door diensten van de Regering, zal de regering een boete opleggen, volgens de hierboven beschreven procedure, gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsdotaties of -subsidies van de betreffende school.
Werkingssubsidies en -dotaties worden door de Regering terugbetaald op de datum, geregistreerd door de diensten van de Regering, waarop weer aan alle normen voor klassengrootte wordt voldaan.
§ 3. De overzichtstabellen waarnaar in § 2 wordt verwezen, worden uiterlijk op de laatste schoolwerkdag voor het begin van de wintervakantie (kerstvakantie) naar de diensten van de Regering gestuurd.
De Algemene Inspectiedienst is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systematische controles op de naleving van de bepalingen bedoeld in dit artikel overeenkomstig de door de regering vastgestelde nadere regels.
Om de drie jaar, uiterlijk op 31 maart, voeren de diensten van de Regering een beoordeling uit van de naleving van de normen voor klassengrootte. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-04-04/32, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art.42.[2 § 1.]2 [3 De begeleiding wordt berekend op 1 oktober. Ze bestrijkt de periode van 1 oktober tot en met de daaropvolgende 30 september. Voor de berekening van het aantal leerlingen wordt rekening gehouden met de volgende elementen:
1° leerlingen die op 30 september van het lopende schooljaar ten minste tweeënhalf jaar oud zijn en niet leerplichtig zijn en die in de maand september naar dezelfde kleuter- of basisschool of naar een aparte kleuterschool gaan en daar ten minste acht halve dagen verspreid over acht dagen aanwezig zijn, op voorwaarde dat hun inschrijving in de maand september niet is ingetrokken of dat de inschrijving in een andere school later in dezelfde maand niet is opgenomen. De inschrijving gaat in op de achtste dag van aanwezigheid;
2° leerlingen van leerplichtige leeftijd die regelmatig zijn ingeschreven of voor wie ongerechtvaardigde afwezigheden zijn gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.7.1-9 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.
Dit wordt voor het gehele schooljaar in aanmerking genomen bij de berekening van de tewerkstelling van de laatste bezochte school onder de in lid 1 vastgestelde voorwaarden.]3
[2 § 2. Naargelang van de resultaten van de analyse bedoeld in artikel 2bis, kan de Regering één of meer zones of gedeeltes van zones voor het onderwijs aanduiden waar, in afwijking van § 1, de omkadering berekend wordt tussen [5 de eerste dag van het schooljaar]5 en 30 september voor zover de leerlingen van het kleuteronderwijs die in aanmerking worden genomen, aan de voorwaarden bedoeld in § 1 beantwoorden.
Ongeacht de datum van de telling die in aanmerking wordt genomen tijdens de maand september, zal overgegaan worden tot een mogelijke aanpassing op de datum van 1 oktober.]2
[4 § 3. In afwijking van artikel 41 wordt de op 1 oktober 2020 berekende omkadering niet naar beneden toe herzien indien deze lager is dan de op 1 oktober 2019 berekende omkadering.]4
----------
(1)<DFG 2011-01-13/04, art. 27, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DFG 2012-05-03/08, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<DFG 2020-07-09/08, art. 14, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(4)<DFG 2020-07-17/30, art. 124, 048; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(5)<DFG 2022-03-31/35, art. 67, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.43.<DFG 2005-07-20/71, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [2 Een tweede telling vindt plaats op de 10e dag van de opening van de school na de herfstvakantie. Ze houdt rekening met:
1° leerlingen van ten minste tweeënhalf jaar die niet leerplichtig zijn en die de betrokken school of instelling gedurende ten minste acht halve dagen daadwerkelijk hebben bezocht, gespreid over acht dagen sinds 1 oktober, op voorwaarde dat hun inschrijving niet is ingetrokken of dat de inschrijving in een andere school later niet is gevolgd;
2° leerlingen van de leerplichtige leeftijd die regelmatig zijn ingeschreven of voor wie ongerechtvaardigde afwezigheden zijn gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.7.1-9 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.]2
De omkadering wordt enkel naar boven toe herzien in verhouding tot artikel 42 indien het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen de hogere norm bereikt, wat de organisatie of de subsidiëring van een deeltijdse of voltijdse arbeidsplaats mogelijk maakt. Onverminderd de artikelen 44, 44bis en 44ter, is de nieuwe omkadering van toepassing vanaf de 11e werkdag van de scholen na de Allerheiligen vakantie tot [3 de laatste dag van het schooljaar]3.
----------
(1)<DFG 2011-01-13/04, art. 28, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DFG 2020-07-09/08, art. 15, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 68, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.44.<DFG 2005-07-20/71, art. 12, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [2 Een derde telling vindt plaats op de 10e dag van de opening van de school na de wintervakantie. Ze houdt rekening op het niveau van het kleuteronderwijs met:
1° leerlingen van ten minste tweeënhalf jaar die niet leerplichtig zijn en die de betrokken school of instelling gedurende ten minste acht halve dagen daadwerkelijk hebben bezocht, gespreid over acht dagen vanaf de elfde dag van de opening van de scholen na de herfstvakantie, op voorwaarde dat hun inschrijving niet is ingetrokken of dat de inschrijving in een andere school later niet is gevolgd;
2° leerlingen van de leerplichtige leeftijd die regelmatig zijn ingeschreven of voor wie ongerechtvaardigde afwezigheden zijn gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.7.1-9 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.]2
De omkadering wordt enkel naar boven toe herzien in verhouding tot artikel 43 indien het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen de hogere norm bereikt, wat de organisatie of de subsidiëring van een deeltijdse of voltijdse arbeidsplaats mogelijk maakt. Onverminderd de artikelen 44bis en 44ter, is de nieuwe omkadering van toepassing vanaf de 11e werkdag van de scholen na de kerstvakantie tot [3 de laatste dag van het schooljaar]3.
----------
(1)<DFG 2011-01-13/04, art. 29, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DFG 2020-07-09/08, art. 16, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 69, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 44bis.<Ingevoegd bij DFG 2005-07-20/71, art. 13; Inwerkingtreding : 01-09-2006> [2 Een vierde telling vindt plaats op de 10e dag van de opening van de school na de carnavalsvakantie. Ze houdt rekening met :
1° leerlingen van ten minste tweeënhalf jaar die niet leerplichtig zijn en die de betrokken school of instelling gedurende ten minste acht halve dagen daadwerkelijk hebben bezocht, gespreid over acht dagen vanaf de elfde dag van de opening van de scholen na de wintervakantie, op voorwaarde dat hun inschrijving niet is ingetrokken of dat de inschrijving in een andere school later niet is gevolgd;
2° leerlingen van de leerplichtige leeftijd die regelmatig zijn ingeschreven of voor wie ongerechtvaardigde afwezigheden zijn gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.7.1-9 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.]2
De omkadering wordt enkel naar boven toe herzien in verhouding tot artikel 44 indien het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen de hogere norm bereikt, wat de organisatie of de subsidiëring van een deeltijdse of voltijdse arbeidsplaats mogelijk maakt. Onverminderd artikel 44ter, is de nieuwe omkadering van toepassing vanaf de 11e werkdag van de scholen na de krokusvakantie tot [3 de laatste dag van het schooljaar ]3.
----------
(1)<DFG 2011-01-13/04, art. 30, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DFG 2020-07-09/08, art. 17, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 70, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 44ter.<Ingevoegd bij DFG 2005-07-20/71, art. 14; Inwerkingtreding : 01-09-2005> [2 Een vijfde telling vindt plaats op de 10e dag van de opening van de school na de lentevakantie. Ze houdt rekening met :
1° leerlingen van ten minste tweeënhalf jaar die niet leerplichtig zijn en die de betrokken school of instelling gedurende ten minste acht halve dagen daadwerkelijk hebben bezocht, gespreid over acht dagen vanaf de elfde dag van de opening van de scholen na de carnavalsvakantie, op voorwaarde dat hun inschrijving niet is ingetrokken of dat de inschrijving in een andere school daarna niet is gevolgd;
2° leerlingen van de leerplichtige leeftijd die regelmatig zijn ingeschreven of voor wie ongerechtvaardigde afwezigheden zijn gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.7.1-9 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.]2
De omkadering wordt enkel naar boven toe herzien in verhouding tot artikel 44bis indien het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen de hogere norm bereikt, wat de organisatie of de subsidiëring van een deeltijdse of voltijdse arbeidsplaats mogelijk maakt. De nieuwe omkadering is van toepassing vanaf de 11de werkdag van de scholen na de lentevakantie tot [3 de laatste dag van het schooljaar]3.
----------
(1)<DFG 2011-01-13/04, art. 31, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DFG 2020-07-09/08, art. 18, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 71, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.45.(In de kleuterscholen moet de directeur van een autonome kleuterschool met ten hoogste 50 leerlingen drie vierde van een voltijds lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is van 50 en lager dan 130, moet hij de helft van een volledig lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180, moet hij één vierde van een volledig lesrooster presteren.) <DFG 2006-07-20/66, art. 70, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Het aantal arbeidsplaatsen dat voortvloeit uit de tabel bij artikel 41 wordt, in functie van het geval, vermeerderd met een één-vierde, een halftijdse (drie vierde) of een voltijdse arbeidsplaats. <DFG 2006-07-20/66, art. 70, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
[3 De getallen, berekend op 15 januari, zijn van toepassing [4 vanaf de eerste dag van het schooljaar volgend op de telling tot en met de dag voor het volgende schooljaar]4. Voor de telling van 15 januari wordt rekening gehouden met de volgende elementen:
1° leerlingen die op 30 september van het lopende schooljaar ten minste tweeënhalf jaar oud zijn en niet leerplichtig zijn en die dezelfde kleuterschool of kleuterschoolvestiging hebben bezocht met een aparte telling voor ten minste acht halve dagen werkelijke aanwezigheid, verdeeld over acht dagen vanaf de 11e dag van de opening van de school na de herfstvakantie, op voorwaarde dat hun inschrijving vanaf 15 januari niet is ingetrokken of dat er geen inschrijving in een andere school of op een andere plaats is gedaan na een naar behoren vastgestelde wijziging van de school;
2° leerlingen van leerplichtige leeftijd die regelmatig zijn ingeschreven of voor wie ongerechtvaardigde afwezigheden zijn gemeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.7.1-9 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.]3
[1 In afwijking van het vorige lid, wordt niet beschouwd als regelmatig ingeschreven op 15 januari van het vorige schooljaar in de schoolinrichting die hem uitgesloten heeft, de leerling voor wie een definitieve uitsluiting geldt op elk moment van dat jaar, maar wel als regelmatig ingeschreven in de schoolinrichting die hij, desgevallend, na deze beslissing bezoekt.
In de basisscholen, worden de leerlingen die op 15 januari regelmatig ingeschreven zijn in het lager onderwijs toegevoegd aan deze bedoeld in het derde lid.
[5 Artikel 26, § 1, eerste tot derde lid, en artikel 41, § 2, zijn van toepassing op de telling van het aantal leerlingen bedoeld in de voorgaande leden]5.]1
(In afwijking van wat voorafgaat, indien de schommeling van het aantal leerlingen, in verhoging of in vermindering, op 1 oktober van het lopende schooljaar zodanig is dat één van de normen bepaald in het eerste lid bereikt wordt, worden de bijkomende betrekkingen bedoeld in het tweede lid dientengevolge aangepast.
(Vijde lid opgeheven) <DFG 2006-07-20/66, art. 45, 4°, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
De toekenning van de salarisschaal van directie wordt bepaald overeenkomstig artikel 23.
----------
(1)<DFG 2011-01-13/04, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DFG 2019-05-03/38, art. 38, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2020-07-09/08, art. 19, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(4)<DFG 2022-03-31/35, art. 72, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(5)<DFG 2023-06-22/16, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art.46.Met uitzondering van de deeltijdbaan die gecreëerd wordt wanneer de school of de vestigingsplaats 20 tot 25 leerlingen telt, worden de halftijdse banen van de verschillende scholen en vestigingsplaatsen geglobaliseerd op het niveau van de instelling in het Frans Gemeenschapsonderwijs, van de gemeente in het gesubsidieerd officieel onderwijs, van de eenheid in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
In afwijking van vorig lid worden de saldi in het gesubsidieerd vrij onderwijs opgeteld binnen de inrichting indien de school één of meerdere vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling omvat. Enkel de halftijdse banen worden binnen de eenheid geglobaliseerd.
In het Frans gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs ressorteert het gebruik van halftijdse banen rspectievelijk onder de directeur en de inrichtende macht. Deze laatste moet eerst het advies vragen van het basisoverlegcomité of van het lokaal paritair comité in funcite van het geval.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs ressorteert het gebruik van halftijdse banen onder de eenheidsraad, na overleg binnen de overleginstantie per eenheid die werd gecreëerd in toepassing van artikel 25, § 3, lid 2.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering de verdeling van de halftijdse banen wijzigen.
(Op het niveau van het gebruik van de in het eerste lid bedoelde halftijdse betrekkingen, verkrijgt het geheel van de vestigingsplaatsen [1 die een maatregel voor gedifferentieerde omkadering genieten, bepaald in het voornoemde decreet van 30 april 2009]1 , een aantal halftijdse betrekkingen dat ten minste gelijk is aan dat van de som van de halftijdse betrekkingen van het geheel van deze vestigingsplaatsen.
Op gemotiveerd voorstel van de zone in het Frans Gemeenschapsonderwijs, van de inrichtende macht in het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de entiteit in het gesubsidieerd vrij onderwijs kan de Regering uitzonderlijk de zone, de gemeente of de entiteit ertoe machtigen van de bepalingen bedoeld in het vorige lid af te wijken.) <DFG 2005-07-20/71, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
----------
(1)<DFG 2009-04-30/A7, art. 27, 4°, 023; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art.47. Onverminderd artikel 46 heeft de Regering voor het Frans Gemeenschapsonderwijs, elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, elke inrichtende macht of groep van inrichtende machten voor het gesubsidieerd vrij onderwijs het recht om een deel van de afhoudingen, bedoeld in artikel 36, om te zetten in een één-vierde, halve, drievierde of voltijdse arbeidsplaats van onderwijzer met het oog op hun tewerkstelling in de kleuterinrichtingen die ze organiseren om tot een betere werking te komen.
Voor deze omvorming stemt één-vierde baan van kleuteronderwijzer overeen met 6 lestijden van het lestijdenpakket.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs behoren de bepalingen van lid 1 tot de bevoegdheid van de groep inrichtende machten per geografische zone.
Art.48. Elke participatieraad wordt ingelicht over de verdeling van de begeleiding. Ze kan haar opmerkingen indien nodig meedelen aan de directeur in het Frans Gemeenschapsonderwijs of aan de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs.
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende het personeelsbeheer.
Art.49.De herbenoeming, de oproeping voor het hervatten van de dienstactiviteit, de werkhervatting, de aanvullende opdracht zijn van kracht op [1 de eerste dag van het schooljaar]1, behalve indien de terbeschikkingstelling of het gedeeltelijk verlies van opdracht voortvloeien uit een daling op 1 oktober van de begeleiding bedoeld in de artikelen 27, 33, § 1, 38 en 42. In dat geval worden ze van kracht op 1 november.
Een personeelslid dat ter beschikking gesteld wordt of zijn opdracht gedeeltelijk verliest en niet werd herbenoemd, opgeroepen voor het hervatten van de dienstactiviteit, het werk niet hervatte of die geen aanvullende opdracht kreeg, wordt het wel zodra een arbeidsplaats in de school, de gemeente of de eenheid vrijkomt, al is het maar tijdelijk.
----------
(1)<DFG 2022-03-31/35, art. 73, 052; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.50. In inrichtingen van de Franse Gemeenschap, in de gesubsidieerde officiële inrichtingen en in de gesubsidieerde vrije inrichtingen van het niet-confessionele type wordt de leermeester zedenleer die bij gebrek aan arbeidsplaats geheel of gedeeltelijk ter beschikking gesteld werd, tewerkgesteld als titularis indien hij het getuigschrift van onderwijzer lager onderwijs heeft. Bij gedeeltelijke beschikbaarheid mag deze werkhervatting evenwel niet in dezelfde school of vestigingsplaats gebeuren.
In de gesubsidieerde vrije inrichtingen van het confessionele type wordt de leermeester overeenstemmende godsdienst die bij gebrek aan arbeidsplaats geheel of gedeeltelijk ter beschikking gesteld werd, tewerkgesteld als titularis indien hij het getuigschrift van onderwijzer lager onderwijs heeft.
In beide gevallen geldt de plicht om, afhankelijk van het geval, de leermeester niet-confessionele zedenleer of de leermeester godsdienst, houder van een diploma van onderwijzer lager onderwijs voorlopig tewerk te stellen als titularis, slechts voor arbeidsplaatsen met voltijdse prestaties of onvolledige prestaties met een halve opdracht, behalve indien de inrichtende macht over een lestijdensaldo beschikt dat een voorlopige gedeeltelijke tewerktstelling mogelijk maakt of dat overeenstemt met de opdracht die voornoemd personeelslid verloor.
Art.51. De leermeesters handwerk, snit en naad en de leermeesters manuele arbeid die definitief werden benoemd of aangeworven en in het schooljaar 1997-1998 in dienstactiviteit zijn, kunnen niet ter beschikking gesteld worden bij gebrek aan arbeidsplaatsen. Hun prestaties worden aangerekend op het lestijdenpakket naar rato van 24 lestijden per voltijdse opdracht. Ze moeten de diensten verlenen waarvan sprake is in artikel 20.
Art. 51bis. [1 In het kader van het voornoemde decreet van 30 april 2009 kan het ambt van studiemeester-opvoeder vol- of deeltijds ingericht worden naar rata van minstens 1 deeltijds voor een vierde betrekking in de vestigingen voor kleuter-, lager en basisonderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten krachtens het voornoemde decreet van 30 april 2009. Dit ambt bevat 36 uur prestaties per week voor een voltijdse betrekking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/A7, art. 27, 5°, 023; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art. 51ter. [1 In het kader van het voornoemde decreet van 30 april 2009, kan het ambt van kinderverzorger vol- of deeltijds ingericht worden naar rata van minstens 1 deeltijds voor een vierde betrekking in de vestigingen voor kleuter-, lager en basisonderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten krachtens het voornoemde decreet van 30 april 2009. Dit ambt bevat 36 uur prestaties per week voor een voltijdse betrekking en wordt aan statutaire regels onderworpen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/A7, art. 27, 6°, 023; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art. 51quater.[1 § 1. Een betrekking van directeur wordt toegekend aan elke gewone kleuterschool, lagere school of basisschool georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Deze betrekking mag niet worden opgesplitst.
§ 2 Onverminderd het vorige lid, krijgt de school waarvan de directeur een vermindering van de arbeidsduur geniet krachtens:
a) Artikel 19 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 tot uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van het leidinggevend en onderwijzend personeel, van het onderwijshulppersoneel en van het paramedisch personeel van de instellingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze instellingen afhangen en van het personeel van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze instellingen;
b) Artikel 22ter van voornoemd koninklijk besluit van 15 januari 1974;
c) Artikel 10ter van koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de lasten, wedden, weddetoelagen en verloven wegens verminderde prestaties in het onderwijs en in de PMS-centra;
d) Artikel 10quatorduodecies/1 van voornoemd koninklijk besluit nr. 297;
e) Artikel 3, lid 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en in de PMS-centra,
[2 f) van artikel 10duodecies, § 8, van voornoemd koninklijk besluit nr. 297, ]2
om zijn directeur bij te staan, een tijdelijke betrekking van adjunct-directeur op deeltijdse basis vanaf de datum van inwerkingtreding van de bedoelde bepaling, respectief halftijds (situaties a en b), 1/4 de [2 (situaties c, d en f) ]2 of 1/5 de (situatie e). Deze betrekking mag niet het voorwerp uitmaken van een benoeming of aanwerving in vast verband. [2 Met uitzondering van de situatie waarin de tijdelijke betrekking verleend onder punt f wordt gehandhaafd onder punt d,]2 Zij wordt afgeschaft zodra de bedoelde bepaling niet meer van toepassing is.
De adjunct-directeur waarnaar in het vorige lid wordt verwezen en die:
a) halftijds werkt, is verplicht minstens vier halve dagen per week te werken;
b) voor een 1/4de of een 1/5de werkt, is verplicht minstens twee halve dagen per week te presteren.
§ 3 In afwijking van § 2 kan een school waarvan de directeur onder artikel 23, § 1 of onder artikel 45, lid 1 valt en die een vermindering van de arbeidstijd geniet krachtens:
a) Artikel 19 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 tot uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van het leidinggevend en onderwijzend personeel, van het onderwijshulppersoneel en van het paramedisch personeel van de instellingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze instellingen afhangen en van het personeel van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze instellingen;
b) Artikel 22ter van voornoemd koninklijk besluit van 15 januari 1974;
c) Artikel 10ter van koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de lasten, wedden, weddetoelagen en verloven wegens verminderde prestaties in het onderwijs en in de PMS-centra;
d) Artikel 10quatorduodecies/1 van voornoemd koninklijk besluit nr. 297;
e) Artikel 3, lid 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en in de PMS-centra,
[2 f) van artikel 10duodecies, § 8, van voornoemd koninklijk besluit nr.297, ]2
worden toegekend, om zijn directeur bij te staan vanaf de datum van inwerkingtreding van de bedoelde bepaling:
a) een 1/4de in geval de directeur een vermindering met een 1/4de of een 1/5de tijd heeft verkregen;
b) een halftijdse betrekking, indien de directeur een vermindering met één halftijdse betrekking heeft verkregen.
Het lid van het onderwijzend personeel dat gedurende de in het vorige lid bedoelde perioden in een aanwervingsambt is tewerkgesteld, vervangt bij voorrang de directeur die vermindering van zijn arbeidstijd geniet in zijn gehele of een gedeelte van zijn onderwijslast en verricht in voorkomend geval andere pedagogische of coördinerende opdrachten.
Behalve wanneer er voor geen enkele periode een kandidaat is, moeten deze perioden aanleiding geven tot de aanwerving van één enkel personeelslid. Deze perioden leiden niet tot een benoeming of aanwerving in vast verband. [2 Met uitzondering van de situatie waarin de tijdelijke lestijden verleend onder punt f worden gehandhaafd onder punt d, ]2 Zij worden afgeschaft zodra de bedoelde bepaling niet langer van toepassing is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-02-04/17, art. 30, 050; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
(2)<DFG 2023-03-16/06, art. 25, 056; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen in de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 ophet lager onderwijs.
Art.52. Artikel 50 van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs wordt opgeheven.
Art.53. Artikel 50bis van dezelfde wetten wordt opgeheven.
Afdeling 2. - Wijzigingen in de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art.54. In artikel 3, § 1 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt een derde lid ingevoegd, dat als volgt is opgesteld :
" De toelagen voor het kleuteronderwijs en het lager onderwijs worden vastgelegd op het geïndexeerd bedrag van het voorgaande jaar, aangepast in functie van de schommeling van de schoolbevolking, vermeerderd met 350 frank per regelmatige leerling in 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en met 400 frank per regelmatige leerling in 2006. Deze vermeerderingen worden vastgelegd tegen de index 125 en worden jaarlijks geïndexeerd. "
Art.55. In artikel 8 van diezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, gewijzigd bij wet van 14 juli 1975 worden de woorden " ten minste " geschrapt;
2° er wordt een tweede lid ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" In de gesubsidieerde vrije inrichtingen die zichzelf van het confessionele type noemen, omvat het wekelijks lesrooster twee uur godsdienst die met het type van de inrichting overeenstemt. "
Art.56. In artikel 32 van diezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2 worden de woorden " 1 670 frank voor het voorschools onderwijs, 2 230 frank voor het lager onderwijs " geschrapt;
2° er wordt een § 3bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" § 3bis. Het bedrag van de werkingstoelagen bedraagt 6 354 frank per regelmatige leerling in het kleuteronderwijs en 8 351 frank per regelmatige leerling in het lager onderwijs.
Deze bedragen worden vermeerderd met 350 frank in 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en met 400 frank in 2006.
Deze bedragen en hun vermeerderingen worden vastgelegd tegen de index 125 en worden jaarlijks geïndexeerd. "
Afdeling 3. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 27 oktober 1966 tot bepaling van de normen inzake schoolbevolking voor de kleuterscholen en de lagere scholen.
Art.57. De titel van het koninklijk besluit van 27 oktober 1966 tot bepaling van de normen inzake schoolbevolking voor de kleuterscholen en lagere scholen wordt aangevuld met de woorden " van het buitengewoon onderwijs ".
Afdeling 4. - Wijzigingen in het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot bepaling en indeling van de functies van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het onderwijzend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de functies van het personeel van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art.58. In artikel 6 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot bepaling en indeling van de functies van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het onderwijzend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de functies van het personeel van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt a) van rubriek " A. In het kleuteronderwijs " wordt een punt 2 ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" 2. Kleuteronderwijzer belast met de lessen via onderdompeling; ";
2° in punt a) van rubriek " B. In het lager onderwijs " wordt een punt 1bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" 1bis. Onderwijzer lager onderwijs belast met de lessen via onderdompeling; ";
3° in hetzelfde punt a) van dezelfde rubriek " B. In het lager onderwijs " wordt punt 5 opgeheven;
4° in punt a) van rubriek " Bbis. In het basisonderwijs " wordt een punt 1bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" 1bis. Kleuteronderwijzer belast met de lessen via onderdompeling; ";
5° in hetzelfde punt a) van dezelfde rubriek " Bbis. In het basisonderwijs " wordt een punt 2bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" 2bis. Onderwijzer lager onderwijs belast met de lessen via onderdompeling; ";
6° in hetzelfde punt a) van dezelfde rubriek " Bbis. In het basisonderwijs ", wordt punt 6 opgeheven;
7° in punt a) van de rubriek " C. In het lager secundair onderwijs ", wordt punt 2 dat bij besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 augustus 1992 werd opgeheven, opnieuw ingevoerd en klinkt als volgt :
" 2. Professor algemene vakken belast met de lessen via onderdompeling; ";
8° in punt a) van de rubriek " D. In het hoger secundair onderwijs ", wordt een punt 1bis ingevoerd dat als volgt is opgesteld :
" 1bis. Professor algemene vakken belast met de lessen via onderdompeling; ".
Art.59. In hoofdstuk II van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 tot bepaling van de vereiste getuigschriften van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het onderwijzend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de internaten die met deze inrichtingen verbonden zijn, worden een artikel 6bis en 6ter ingevoegd die als volgt zijn opgesteld :
" Art. 6bis. De getuigschriften die vereist zijn voor de functie van kleuteronderwijzr belast met het taalonderricht via onderdompeling die het bestuurs- en onderwijzend personeel in het kleuteronderwijs kunnen waarnemen, worden als volgt bepaald :
1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een kleuteronderwijzer, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of
2° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een onderwijzer lager onderwijs, van geaggregeerde lager of hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling en aangevuld met een onderwijsbevoegdheid lager onderwijs, bedoeld in artikel 7, of
3° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of
4° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling. "
" Art. 6ter. De getuigschriften die vereist zijn voor de functie van kleuteronderwijzer belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling die het bestuurs- en onderwijzend personeel in het kleuteronderwijs kunnen waarnemen, worden als volgt bepaald :
1° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie;
2° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. "
Art.60. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° er wordt een punt 1bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld :
" 1bis. Onderwijzer lager onderwijs belast met het taalonderricht via onderdompeling :
a) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van onderwijzer lager onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of
b) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager of hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling en aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs, bedoeld in artikel 7, of
c) het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling. "
" 1ter. Onderwijzer lager onderwijs belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling : het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. "
2° punt 7 wordt door volgende bepalingen vervangen :
" 7. Leermeester tweede taal :
a) het diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs (afdeling Germaanse talen), aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs waarvan de Regering de afgifte verzorgt, of
b) het diploma onderwijzer lager onderwijs, aangevuld :
- voor het Nederlands en het Duits, met het certificaat van gevorderde kennis bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van taalexamens;
- voor het Engels met een certificaat van gevorderde kennis, waarvan de Regering de afgifte organiseert. "
3° het artikel wordt aangevuld met volgend lid :
" De punten 4 tot 6 zijn enkel geldig voor het buitengewoon lager onderwijs. "
Art.61. Artikel 8, 2 van hetzelfde besluit, opgeheven bij besluit van de Executieve van 24 augustus 1992, wordt opnieuw ingevoerd en klinkt als volgt :
" 2. Professor algemene vakken belast met taalonderricht via onderdompeling :
a) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of
b) een diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdomeling. "
" 2bis. Professor algemene vakken belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling : het diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. "
Art.62. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de punten 1bis en 1ter die als volgt zijn opgesteld :
" 1bis. Professor algemene vakken belast met het taalonderricht via onderdompeling :
a) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of
b) een diploma van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling. "
" 1ter. Professor algemene vakken belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling : het diploma van geaggregeerde hoger secundair onderwijs aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. "
Afdeling 6. - Wijziging in het ministerieel besluit van 30 april 1969 ter bepaling van bijzondere vakken in lagere scholen, in internaten voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, in klassen voor lager onderwijs die aan elke andere onderwijsinrichting werden gekoppeld, in de medisch-pedagogische instituten en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs met Frans of Duits als onderwijstaal.
Art.63. In artikel 1 van het ministerieel besluit van 30 april 1969 ter bepaling van bijzondere vakken in lagere scholen, in internaten voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, in klassen voor lager onderwijs die aan elke andere onderwijsinrichting werden gekoppeld, in de medisch-pedagogische instituten en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs met Frans of Duits als onderwijstaal, worden volgende wijzigigen aangebracht :
1° de termen " en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs met Frans of Duits als onderwijstaal " worden geschrapt;
2° de termen " worden beschouwd als bijzondere vakken, die vakken die onder één van volgende titels op het studieprogramma worden vermeld :
- lichamelijke opvoeding;
- handenarbeid;
- snit en naad;
- huishouding ",
worden vervangen door de termen " wordt beschouwd als bijzonder vak, dat vak dat op het studieprogramma staat onder de benaming lichamelijke opvoeding ";
3° er wordt een lid 2 toegevoegd dat als volgt is opgesteld :
" In de scholen en klassen van het buitengewoon lager onderwijs worden als bijzondere vakken beschouwd, die vakken die onder één van volgende titels op het studieprogramma worden vermeld :
- lichamelijke opvoeding;
- handenarbeid;
- snit en naad;
- huishouding. "
Afdeling 7. - Wijzigingen aan de wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Art.64. De wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs wordt aangevuld met een hoofdstuk VIIbis dat de artikelen 20bis, 20ter, 20quater en 20quiqnquies bevat en als volgt werd geformuleerd :
" Artikel VIIbis. Het aantal lesdagen in het buitengewoon onderwijs. "
Art.65. Diezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20bis dat als volgt is opgesteld :
" Art. 20bis. De Regering bepaalt jaarlijks het aantal lesdagen en het aantal verlofdagen. Er zijn jaarlijks 182 lesdagen. De Regering kan deze evenwel terugbrengen tot 181 of verhogen tot 183 dagen.
De Regering kan reserveverlofdagen ter beschikking stellen van de inrichtende machten. "
Art.66. Diezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20ter dat als volgt is opgesteld :
" Art. 20ter. In het buitengewoon secundair onderwijs van type 3 kunnen de lessen maximum 15 dagen per jaar worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, voor de deliberatie van de klassenraad en de oudervergaderingen.
In het buitengewoon secundair onderwijs van type 4 kunnen de lessen maximum 15 dagen per jaar in de eerste graad, maximum 25 dagen in de tweede graad, maximum 25 dagen in de derde graad worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, voor de deliberatie van de klasseraad en de oudervergaderingen. "
Art.67. Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20quater dat als volgt is opgesteld :
" Art. 20quater. § 1. In het buitengewoon lager onderwijs worden de lessen gedurende drie dagen opgeschort om de leden van het onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel en het psychologisch personeel toe te laten :
1° om een informatiedag van de kantonnale inspectie bij te wonen;
2° om twee opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de inspectie worden georganiseerd.
§ 2. In het buitengewoon secundair onderwijs kunnen de lessen gedurende twee dagen opgeschort worden om de leden van het onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel en het psychologisch personeel toe te laten om twee overleg- en opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de directeur worden georganiseerd.
§ 3. Alle personeelsleden zijn verplicht om de informatie-, overleg- en opleidingsdagen bedoeld in §§ 1 en 2 bij te wonen.
De opleidingsdagen bedoeld in § 1, 2° kunnen worden ingeschreven in de opleidingen die worden georganiseerd in het kader van het decreet van 24 december 1990 betreffende de voortgezette opleiding en aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en van de psycho-medische-sociale centra.
Art.68. Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20quinquies dat als volgt is opgesteld :
" Art. 20quinquies. Indien er geen reserveverlof is en een plaatselijke festiviteit het onmogelijk maakt om de lessen te laten doorgaan op een lesdag, moet de inrichtende macht één van de twee dagen, bedoeld in de artikelen 20quater, lid 1, 2° en 20quinquies, organiseren tijdens een verlofdag van de leerlingen. Ze licht de Regering terzake in volgens de modaliteiten die deze bepaalt.
Afdeling 8. - Wijzigingen in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs.
Art.69. Het artikel 4bis, § 2 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs wordt aangevuld met volgend lid :
" De leerling vervolgt in de eerste graad van het secundair onderwijs, onder de vorm van moderne taalles I, de studie van de moderne taal die in het lager onderwijs werd begonnen. De bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 16, § 3, lid 1 van het decreet van 24 juli dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden dienovereenkomstig opgesteld.
De ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent en die moeten worden ingelicht over de bijkomende moeilijkheid die ze aan hun kind opleggen en die het advies van de Inschrijvingsgraad en het psycho-medisch-sociaal centrum vragen, kunnen hun kind in een andere taalles I inschrijven dan deze van het lager onderwijs. "
Art.70. Hoofdstuk II van diezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 7quater dat als volgt is opgesteld :
" Artikel 7quater. § 1. Eén vierde van het uurrooster bedoeld in artikel 4ter, § 1, §§ 2 en 3, alsook in artikel 7ter, kan in een andere moderne taal dan het Frans worden georganiseerd onder de vorm van taalonderricht via onderdompeling.
In het gesubsidieerd onderwijs geeft de Regering op verzoek van de inrichtende macht de toelating om taalonderricht via onderdompeling bedoeld in lid 1, te verstrekken. Het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 3 wordt aan het verzoek toegevoegd.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs wordt de toelating verstrekt door de Regering op verzoek van de directeur. Het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 3 wordt aan het verzoek toegevoegd.
Wanneer een inrichting taalonderricht via onderdompeling organiseert, wordt dit in het schoolproject opgenomen.
§ 2. In het kader van de onderdompeling blijven de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 25 en 26 van voornoemd decreet van 24 juli, van toepassing op de lessen van het lesrooster die via onderdompeling worden gegeven.
§ 3. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de moderne taal waarin de onderdompeling kan worden georganiseerd, het Nederlands.
In het Waals Gewest is de moderne taal waarin de onderdompeling kan worden georganiseerd, het Engels, het Nederlands of het Duits.
In een school waar het moderne taalonderricht via onderdompeling gebeurt, kan dit slechts in één enkele taal gebeuren.
§ 4. In de scholen die taalonderricht via onderdompeling verstrekken kan de cursus moderne taal I worden opgenomen in dat deel van het lesrooster dat via onderdompeling wordt gegeven. "
Art.71. In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een artikel 7quinquies toegevoegd dat als volgt is opgesteld :
" Artikel 7quinquies. § 1. Het deel van het lestijdenpakket dat in de lage graad van het secundair onderwijs via onderdompeling wordt gegeven, wordt verstrekt door professoren algemene vakken, die houder zijn van volgende getuigschriften :
1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;
2° een diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling.
§ 2. Dat deel van het lestijdenpakket dat in de hoge graad van het secundair onderwijs via onderdompeling wordt gegeven, wordt verstrekt door professoren algemene vakken, die houder zijn van volgende getuigschriften :
1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;
2° een diploma van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling.
§ 3. De Regering is bevoegd om te bepalen dat de professoren algemene vakken die belast zijn met het onderricht via onderdompeling en die het bewijs leveren van hun afdoende kennis van het Frans, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2 van voornoemde wet van 30 juli 1963, voldoen aan de vereisten inzake taalgebruik. Bij ontstentenis kan de Regering hen gedurende 3 schooljaren een afwijking toekennen. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs treffen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, de schikkingen om de communicatie tussen deze onderwijzers en de ouders te verzekeren.
De professoren algemene vakken die belast zijn met het onderricht via onderdompeling kunnen niet definitief worden benoemd of aangeworven zolang ze niet voldoen aan de voorwaarden inzake taalgebruik.
Art.72. Hoofdstuk III van diezelfde wet dat de artikelen 8, 9 en 10 omvat, wordt vervangen door volgend hoofdstuk III dat de artikelen 8, 9, 10 en 10bis omvat :
" Hoofdstuk III. Het aantal lesdagen in het gewoon secundair onderwijs. "
Art.73. Artikel 8 van diezelfde wet wordt vervangen door volgend artikel 8 :
" Artikel 8. De Regering bepaalt jaarlijks het aantal lesdagen en het aantal verlofdagen. Er zijn jaarlijks 182 lesdagen. De Regering kan deze evenwel terugbrengen tot 181 of verhogen tot 183 dagen.
De Regering kan reserveverlofdagen ter beschikking stellen van de inrichtende machten. "
Art.74. Artikel 9 van diezelfde wet wordt vervangen door volgend artikel 9 :
" Artikel 9. De lessen kunnen maximum 15 dagen per jaar in de eerste graad, maximum 27 dagen in de tweede graad, maximum 27 dagen in de derde en vierde graad worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, voor de deliberatie van de klasseraad en de oudervergaderingen.
Diezelfde bepaling geldt voor het onderwijs van type II respectievelijk voor de twee eerste jaren, de twee volgende en de twee laatste. "
Art.75. Artikel 10 van diezelfde wet, opgeheven bij decreet van 27 oktober 1994, wordt opnieuw ingevoerd en klinkt als volgt :
" Artikel 10. De lessen kunnen gedurende twee dagen worden opgeschort om de leden van het onderwijzend personeel toe te laten om twee overleg- en opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de directeur worden georganiseerd.
Alle personeelsleden zijn verplicht om de overleg- en opleidingsdagen bedoeld in lid 1 bij te wonen.
De opleidingsdagen bedoeld in lid 1 kunnen worden ingeschreven in de opleidingen die worden georganiseerd in het kader van het decreet van 16 juli 1993 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de personeelsleden van inrichtingen van het secundair onderwijs. "
Art.76. Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 10bis dat als volgt is opgesteld :
" Artikel 10bis. Indien er geen reserveverlof is en een plaatselijke festiviteit het onmogelijk maakt om de lessen te laten doorgaan op een lesdag, moet de inrichtende macht één van de twee dagen bedoeld in artikel 10 organiseren tijdens een verlofdag van de leerlingen. Ze licht de Regering terzake in volgens de modaliteiten die deze bepaalt. "
Afdeling 9. - Wijzigingen in de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht.
Art.77. In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 4, worden 2° en 3° geschrapt;
2° § 4bis wordt vervangen door volgende beschikking :
" § 4bis. De minister kan een minderjarige, volgens de modaliteiten die de Regering vastlegt, toelaten om :
1° het kleuteronderwijs te bezoeken tijdens het eerste jaar van de schoolplicht. In dat geval moet hij de school regelmatig bezoeken;
2° het lager onderwijs gedurende acht jaar te bezoeken. In dat geval kan hij in de loop van het achtste jaar tot het zesde leerjaar worden toegelaten;
3° het lager onderwijs gedurende negen jaar te bezoeken en dit in specifieke gevallen die verband houden met een langdurige ziekte. "
Afdeling 10. - Wijzigingen in het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdracht, salarissen, wedde-toelagen en verlof voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra.
Art.78. In artikel 8, lid 4 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdracht, salarissen, wedde-toelagen en verlof voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra worden de woorden " zoveel vijftigsten " vervangen door de woorden " zoveel vijfenvijftigsten. "
Afdeling 11. - Wijziging in het besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs.
Art.79. Lid 3 van artikel 1 van het besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs wordt opgeheven.
Art.80. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.81. Er wordt een artikel 4bis aan hetzelfde besluit toegevoegd, dat als volgt is opgesteld :
" Artikel 4bis. Een vestigingsplaats die niet alle schooljaren van het lager onderwijs, maar enkel bepaalde ervan omvat, maakt verplicht deel uit van dezelfde school als de dichtstbijzijnde vestigingsplaats die door dezelfde inrichtende macht wordt georganiseerd en die de andere schooljaren van het lager onderwijs omvat. "
Deze bepaling is niet van toepassing :
1° indien deze vestigingsplaatsen op minstens twee kilometer van elkaar verwijderd zijn;
2° wanneer de dichtstbijzijnde vestigingsplaats reeds het voorwerp vormt van een gegroepeerde telling met een andere vestigingsplaats en aldus een volledig aanbod lager onderwijs biedt;
3° wanneer de school slechts één vestigingsplaats telt;
4° wanneer één van de schooljaren geen occasionele leerlingen telt.
Art.82. Artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende beschikking :
" § 1. In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder van 75 inwoners per km2 :
1° inrichting voor kleuteronderwijs : 12 leerlingen;
2° inrichting voor lager onderwijs : 12 leerlingen;
3° inrichting voor basisonderwijs : 20 leerlingen, met een maximum van 10 per niveau. "
Art.83. In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzingen aangebracht :
1° § 1 wordt vervangen door volgende beschikking :
" § 1. In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 :
1° inrichting voor kleuteronderwijs : 12 leerlingen;
2° inrichting voor lager onderwijs : 12 leerlingen;
3° inrichting voor basisonderwijs : 20 leerlingen, met minstens 8 in het kleuteronderwijs en minstens 10 in het lager onderwijs. "
2° de woorden " 12 leerlingen " van § 2 worden vervangen door de woorden " 14 leerlingen " en de woorden " minstens 10 " door " minstens 12. "
Art.84. In artikel 10 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt vervangen door volgende beschikking :
" § 1. In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 :
1° kleuterschool : twaalf leerlingen;
2° lagere school : twaalf leerlingen;
3° basisschool : twintig leerlingen, met minstens acht in het kleuteronderwijs en minstens tien in het lager onderwijs. "
2° de woorden " twaalf leerlingen " van § 2 worden vervangen door de woorden " veertien leerlingen " en de woorden " minstens tien " door " minstens twaalf. "
Art.85. Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende beschikking :
" Artikel 12. In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 wordt elke school of vestigingsplaats die de bevolkingsminima van de artikelen 7 tot 10 niet haalt, op 1 oktober van het lopende jaar gesloten, behalve indien ze 80 % van het minimum bereikt, op voorwaarde dat de school of vestigingsplaats voor de leerlingen die er zijn ingeschreven en die het mogelijk maken om deze 80 % te bereiken, de school of vestigingsplaats van het onderwijsnet is die - zoals gedefinieerd door artikel 19 van voornoemd decreet van 14 maart 1995 - het dichtst bij hun woonplaats ligt.
In de andere gemeenten wordt elke school of vestigingsplaats die de bevolkingsminima niet bereikt, gesloten :
1° op 1 oktober van het lopende jaar indien ze de 80 % van het minimum niet haalt;
2° op 1 september eerstkomende indien ze 80 % van het minimum haalt.
In afwijking van lid 1 mag elke basisschool of vestigingsplaats met vrije keuze die zich op meer dan acht kilometer van de dichtstbijzijnde kleuterschool, lagere school of basisschool met vrije keuze in gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 bevindt, behouden worden indien ze minstens 16 leerlingen telt, waarvan minstens 6 in het kleuteronderwijs en minstens 10 in het lager onderwijs. "
" De 80 % van de norm " 8 " bedoeld in de artikelen 9, § 1, 3° en 10, § 1, 3° wordt verondersteld bereikt te zijn wanneer de school of de vestigingsplaats 6 leerlingen in het kleuteronderwijs telt. "
Art.86. Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende beschikking :
" Artikel 16. Naast het geval bedoeld in artikel 15 mag een nieuwe, geïsoleerde school of vestigingsplaats niet worden opgericht of in de subsidieregeling worden opgenomen indien :
1° ze zich niet op minstens twee kilometer van elke andere vestigingsplaats of school bevindt die op het grondgebied van dezelfde gemeente door de inrichtende macht of door een inrichtende macht van hetzelfde onderwijsnet wordt georganiseerd;
2° ze op 30 september van het oprichtingsjaar volgende minima niet haalt :
a) in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 : 25 leerlingen;
b) in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van 75 tot 500 inwoners per km2 : 37 leerlingen;
c) in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van meer dan 500 inwoners per km2 : 50 leerlingen. "
Art.87. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden " Onverminderd de bepalingen van artikel 4bis " aan het begin van lid 1 toegevoegd.
Afdeling 12. - Wijzigingen in het decreet van 24 december 1990 betreffende de voortgezette opleiding en de aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en psycho-medische-sociale centra.
Art.88. Artikel 9 van het decreet van 24 december 1990 betreffende de voortgezette opleiding en de aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en psycho-medische-sociale centra wordt aangevuld met volgend lid :
" De Regering kan een deel van de kredieten voor de voortgezette opleiding in het basisonderwijs ten belope van 5 % voorbehouden voor opleidingen ter verwerving van het bekwaamheidsbewijs voor onderricht van een vreemde taal in het lager onderwijs en de certificaten van gevorderde kennis bedoeld in artikel 7 van het decreet van 13 juli 1998 houdende de organisatie van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs, alsook het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9 van hetzelfde decreet. "
Afdeling 13. - Wijziging van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs.
Art.89. Artikel 6, § 2, van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs wordt vervangen door de volgende beschikking :
" Het aantal animators bedraagt :
1° 37 in het gesubsidieerd officieel onderwijs;
2° 37 in het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs;
3° 8 in het Frans Gemeenschapsonderwijs;
4° 1 in het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs. "
Art.90. Artikel 6, § 3, lid 1 van voornoemd decreet van 14 maart 1995 wordt vervangen door de volgende beschikking :
" § 3. De personeelsleden bedoeld in § 1 krijgen verlof wegens opdracht voor een periode van maximum twee jaar die vernieuwbaar is per periode van twee jaar maximum. "
Art.91. Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld :
" De samenstelling en de werkingsregels van de eenheidsraad kunnen verschillen in functie van het onderwijsnet.
In afwijking van lid 1 kunnen de onderwijsnetten die in het basisonderwijs meer dan 5 000 leerlingen in één gemeente tellen, meerdere vestigingsplaatsen in de betrokken gemeente oprichten, op voorwaarde dat elke eenheid minstens 2 000 leerlingen telt. "
Art.92. Artikel 11, § 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met volgende beschikking :
" 6° het overleg rond de les moderne talen toelaten;
7° het overleg rond de programmatie van scholen of vestigingsplaatsen toelaten. "
HOOFDSTUK VIII. - Herroepingsbepalingen.
Art.93. Het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket wordt opgeheven.
Art.94. Het koninklijk besluit van 29 maart 1985 ter bepaling van het aantal openingsdagen bij de inrichtingen wordt opgeheven.
Art.95. Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 11 december 1991 betreffende de begeleidingsnormen in het kleuteronderwijs wordt opgeheven.
Art.96. Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 19 december 1991 betreffende de inrichting van de Commissie voor de vernieuwing van het basisonderwijs wordt opgeheven.
Art.97. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 9 december 1996 houdende de uitvoering van 8 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs wordt opgeheven.
HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen.
Art.98. In de gesubsidieerde vrije inrichtingen die zichzelf een confessionele strekking toe-eigenen en zowel de betrokken godsdienstles als een andere godsdienstles geven, blijft deze laatste in afwijking van artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 ter wijziging van bepaalde bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1998, organiseerbaar voor de leerlingen die er waren ingeschreven tot de afloop van hun studies binnen de inrichting of deze waarin de inrichting door herstructurering wordt omgevormd. Op verzoek van de inrichtende macht en na het inwinnen van het advies van het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan bedoeld in artikel 74 van voornoemd decreet van 24 juli 1997, kan de Regering de verlenging van deze afwijking in diezelfde inrichtingen toelaten en dit volgens de modaliteiten die ze zelf bepaalt.
Art. 98bis. <Opgeheven bij DFG 2018-05-31/09, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 98ter.<Ingevoegd bij DFG 2005-07-20/71, art. 17; Inwerkingtreding : 01-09-2005> Voor het schooljaar 2005/2006,
§ 1. Onverminderd artikel 27, voor de scholen of vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling met meer dan 50 leerlingen op het lager niveau, wordt het aantal lestijden voor de aanvullende omkadering voor het eerste en het tweede jaar lager onderwijs bepaald op 1 oktober door het verschil tussen het aantal lestijden dat overeenstemt met de nodige omkadering voor 20 leerlingen, en het aantal leerlingen van het eerste en het tweede jaar lager onderwijs per vestigingsplaats vermenigvuldigd met de gemiddelde inbreng berekend op 15 januari van het vorige schooljaar bedoeld in het tweede lid.
De gemiddelde inbreng bedoeld in het vorige lid wordt verkregen, op 15 januari, door het lestijdenpakket samengesteld uit de lestijden van de titularissen, van de lichamelijke opvoeding en van de [1 taak- en pedagogischesteunleraar]1 te delen door het totaal aantal leerlingen van de school of van de vestigingsplaats met afzonderlijke telling.
De nodige omkadering voor 20 leerlingen bedoeld in het eerste lid wordt verkregen op 1 oktober door de som van de leerlingen van het eerste en het tweede jaar lager onderwijs per vestigingsplaats te delen door 20 en door dit resultaat met 26 te vermenigvuldigen, afgerond in voorkomend geval op vierde tijd naar boven.
Het verschil bedoeld in het eerste lid moet opgenomen worden in de tabel onderaan om het aantal lestijden te bepalen dat de overeenstemmende aanvulling samenstelt.
Verschil | Aantal lestijden |
- | - |
van 0 tot 6 | 4 lestijden |
van 7 tot 9 | 6 lestijden |
hoger dan 9 | 8 lestijden |
De aanvulling wordt toegekend per bestaande vestigingsplaats op 15 januari 2005. Onverminderd de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs, kan de Regering nochtans een afwijking toekennen voor elke vestigingsplaats met afzonderlijke telling die opgericht wordt na 15 januari 2005.
§ 2. Onverminderd artikel 33, § 3, tweede lid, van het voornoemde decreet van 13 juli 1998 wordt de toevoeging van lestijden toegekend in § 1 uitsluitend bestemd voor de omkadering van de leerlingen van het eerste en het tweede jaar lager onderwijs.
§ 3. De aanvulling van lestijden wordt toegekend vanaf 1 oktober 2005 tot 30 september 2006.
§ 4. 4 lestijden worden toegekend vanaf 1 tot 30 september 2005 aan alle vestigingsplaatsen bedoeld in § 1.
----------
(1)<DFG 2014-04-11/28, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
Art.99. In afwijking van artikel 5 van het decreet van ... houdende de organisatie van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs en onverminderd artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 houdende de taalregeling in het onderwijs, is het aanleren van een andere moderne taal dan het Frans tijdens het schooljaar 1998-1999 niet verplicht in het zesde leerjaar.
Art.100. (Opgeheven) <DFG 2003-07-17/43, art. 40, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.101. In afwijking van artikel 8 van hetzelfde decreet kunnen titularissen die de voorbije tien schooljaren minstens drie schooljaren lang de lessen lichamelijke opvoeding verzorgd hebben en die geen bekwaamheidsbewijs voor de functies van leermeester lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs hebben, dit blijven doen.
Art.102. In afwijking van artikel 31 van hetzelfde decreet worden voor het schooljaar 1998-1999 enkel de leerlingen van het vijfde leerjaar in aanmerking genomen voor de berekening van de les moderne talen.
Art.103. Op basis van artikel 7, 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 tot bepaling van de vereiste getuigschriften voor het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch personeel, het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, worden de personeelsleden die definitief benoemd werden in de functie van leermeester tweede taal vóór onderhavig decreet van kracht wordt, verondersteld houders te zijn van het vereiste getuigschrift.
Art.104. In artikel 8, lid 4 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdracht, salarissen, wedde-toelagen en verlof voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra worden de woorden " zoveel vijftigsten " op 1 januari 2001 vervangen door de woorden " zoveel éénenvijftigsten ", die op 1 januari 2002 worden vervangen door de woorden " zoveel tweeënvijftigsten ", die op hun beurt op 1 januari 2003 worden vervangen door de woorden " zoveel drieënvijftigsten ", die op hun beurt op 1 januari 2004 worden vervangen door de woorden " zoveel vierenvijftigsten ".
Art.105. In afwijking van artikel 12 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs kan het wiskundig gemiddelde van het aantal leerlingen dat de school of de vestigingsplaats enerzijds op 1 oktober 1997 en anderzijds op 1 oktober 1998 bezocht, in aanmerking genomen worden als het bevolkingscijfer op 1 oktober 1998.
Art.106. De Regering is bevoegd om de uitdrukking " speciale leermeester lichamelijke opvoeding " in alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen te vervangen door de uitdrukking " leermeester lichamelijke opvoeding ".
Art. 106/1. [1 Voor het schooljaar 2017-2018, kan de prefect/directeur coördinator van de zone, in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs, een aanvraag om bijkomende lestijden psychomotoriek indienen.
Deze aanvraag moet bij de Administratie vóór 9 oktober 2017 ingediend worden en kan slechts aanvaard worden als een meester psychomotoriek op 1 oktober 2017 de last niet kan terugvinden waarvoor hij in vast verband op 30 september 2017 benoemd wordt, binnen de zone, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of van de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2018-06-14/26, art. 57, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
HOOFDSTUK X. - Slotbepaling.
Art. 107. Het decreet treedt in werking op 1 oktober 1998, met uitzondering van artikel 78 dat op 1 september 2005 in werking treedt en artikel 86 dat op 1 september 1998 in werking treedt.