Details





Titel:

30 NOVEMBER 1998. - Wet houdende regeling van de [inlichtingen- en veiligheidsdiensten].<W2017-03-30/11, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-12-1998 en tekstbijwerking tot 05-07-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Organisatie en opdrachten.
Afdeling 1. - De Veiligheid van de Staat.
Art. 4-9
Afdeling 2. - [1 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]1.
Art. 10-11
HOOFDSTUK III. [1 - De uitoefening van de inlichtingen- en veiligheidsopdrachten.]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1
Onderafdeling 1.
Art. 12-13
Afdeling 2. [1 - De beschermings- en ondersteuningsmaatregelen.]1
Onderafdeling 1. [1 Het plegen van strafbare feiten ]1
Art. 13/1, 13/1/1, 13/1/2
Onderafdeling 2. [1 Valse naam, valse hoedanigheid, fictieve identiteit en fictieve hoedanigheid ]1
Art. 13/2
Onderafdeling 3. [1 De oprichting en inzet van rechtspersonen ]1
Art. 13/3
Onderafdeling 4. [1 ]1Onderafdeling 3.
Art. 13/4
Afdeling 3. [1 - De samenloop met een opsporings- of gerechtelijk onderzoek.]1
Art. 13/5
Afdeling 3/1. [1 - Vorderingen tot bewaring.]1
Art. 13/6, 13/7
Afdeling 4. [1 - De methoden voor het verzamelen van gegevens.]1
Onderafdeling 1.]2 - [1 Gewone methoden voor het verzamelen van gegevens.]1
Art. 14-16, 16/1, 16/2, 16/3, 16/3/1, 16/4, 16/5, 16/6, 17-18
Onderafdeling 2.]2[1 - Specifieke methoden en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens]1
A. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 18/1, 18/2
B. [1 Specifieke methoden voor het verzamelen van de gegevens]1
Art. 18/3, 18/4, 18/5, 18/5/1, 18/6, 18/6/1, 18/7, 18/8
C. [1 Uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens]1
Art. 18/9, 18/10, 18/11, 18/12, 18/12/1, 18/13, 18/14, 18/15, 18/16, 18/17
Onderafdeling 3. [1 - Gemeenschappelijke bepaling voor sommige methoden voor het verzamelen van gegevens.]1
Art. 18/18
Afdeling 5.]1 - De mededeling van de gegevens.
Art. 19, 19/1
Afdeling 6.]1 - De samenwerking tussen de diensten.
Art. 20
[1Afdeling 7.]1 - De bewaring en de vernietiging van de gegevens.
Art. 21, 21/1
HOOFDSTUK III/1. [1 - De bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepaling.]1
Art. 22
Afdeling 2. [1 - De uitoefening van de opdracht tot bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
Art. 23-34
Afdeling 3. [1 - De burgerlijke aansprakelijkheid en de rechtshulp met betrekking tot de leden van het interventieteam bij de uitoefening van hun functie.]1
Art. 35
HOOFDSTUK IV. - De geheimhouding.
Art. 36-43
Hoofdstuk IV/1. [1 Het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1
Art. 43/1
Hoofdstuk IV/2. [1 De controle a posteriori van de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1
Art. 43/2, 43/3, 43/4, 43/5, 43/6, 43/7, 43/8
HOOFDSTUK V. [1 - Bijzondere bepalingen betreffende de uitoefening van de opdrachten van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid.]1
Art. 44, 44/1, 44/2, 44/3, 44/4, 44/5
HOOFDSTUK VI. [1 - Wijzigings- en slotbepalingen.]1
Art. 45-48



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1984021127  1991009963  1992000606 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art.2.[1 § 1.]1 Deze wet is van toepassing op de Veiligheid van de Staat, burgerlijke inlichtingen- en veiligheidsdienst, en op de [4 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]4 van de Krijgsmacht, militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst, die de twee inlichtingen- en veiligheidsdiensten van het Koninkrijk zijn.
  Bij het vervullen van hun opdrachten zorgen die diensten voor de naleving van, en dragen bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden alsook tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij.
  [1 [6 De methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in deze wet]6 kunnen niet worden gebruikt met het doel de individuele rechten en vrijheden te verminderen of te belemmeren.
   Ieder gebruik van een specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens impliceert het naleven van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.]1 [6 Bij de evaluatie van het subsidiariteitsprincipe wordt rekening gehouden met de risico's die de uitvoering van de inlichtingenopdracht inhoudt voor de veiligheid van de agenten en van derden.]6
  [1 § 2. Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden gegevens die worden beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts, ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.
   Bij uitzondering en ingeval de betrokken dienst vooraf over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële [3 dreiging]3, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1° [5 ...]5 en 11, [6 of aan de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten op Belgisch grondgebied]6 kunnen deze beschermde gegevens [6 ...]6 verkregen, geanalyseerd of geëxploiteerd worden;]1
  [2 § 3. [6 Onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en op verzoek van iedere persoon met een persoonlijk en wettig belang die onder de Belgische rechtsmacht valt, informeert het diensthoofd deze persoon schriftelijk dat hij het voorwerp heeft uitgemaakt van een methode bedoeld in de artikelen 18/12, 18/14 of 18/17, op voorwaarde dat:
   1° een periode van meer dan tien jaar is verstreken sinds het beëindigen van de methode;
   2° door de kennisgeving geen schade kan worden toegebracht aan een inlichtingenonderzoek;
   3° geen afbreuk wordt gedaan aan de verplichtingen bedoeld in de artikelen 13, derde lid en 13/4, tweede lid;
   4° door de kennisgeving geen schade kan worden toegebracht aan de betrekkingen die België met vreemde Staten en internationale of supranationale instellingen onderhoudt.
   In de hypothese dat het verzoek onontvankelijk is of dat de betrokken persoon niet het voorwerp geweest is van een methode bedoeld in de artikelen 18/12, 18/14 of 18/17 of indien de voorwaarden voor de kennisgeving niet vervuld zijn, informeert het diensthoofd de persoon dat er geen gevolg kan gegeven worden aan zijn verzoek in toepassing van deze paragraaf.
   In de hypothese dat het verzoek ontvankelijk is, dat de betrokken persoon het voorwerp geweest is van een methode bedoeld in de artikelen 18/12, 18/14 of 18/17 en dat de voorwaarden voor de kennisgeving vervuld zijn, geeft het diensthoofd aan welke methode werd ingezet en op welke wettelijke basis.
   Het diensthoofd van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst informeert het Vast Comité I over elk verzoek om informatie en over het geleverde antwoord, en verstrekt eveneens een beknopte motivatie. De toepassing van deze bepaling maakt het voorwerp uit van het verslag van het Vast Comité I aan de Kamer van volksvertegenwoordigers bedoeld in artikel 35, § 2, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.
   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Nationale Veiligheidsraad, de nadere regels waaraan het verzoek moet voldoen.]6]2

(NOTA : bij arrest nr. 145/2011 van 22-09-2011, (B.St. 12-12-2011, p. 72500-72559), heeft het Grondwettelijk Hof art. 2, § 3 vernietigd).
(NOTA : bij arrest nr. 41/2019 van 14-03-2019, (B.St. 08-05-2019, p. 44070), heeft het Grondwettelijk Hof art. 2, § 3 vernietigd).
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2010-02-04/26, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2015>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (6)<W 2017-03-30/11, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.3.In deze wet wordt verstaan onder :
  1° [5 "Nationale Veiligheidsraad": de binnen de Regering opgerichte Raad die belast is met de door de Koning vastgestelde taken van nationale veiligheid;]5
  2° "agent" : ieder lid van het statutair of contractueel personeel en iedere militair die zijn functie uitoefent binnen één van de in artikel 2 genoemde inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
  3° [5 "lid van het interventieteam":
   a) voor de Veiligheid van de Staat, de agent bedoeld in de artikelen 22 tot 35 die belast is met de bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de Veiligheid van de Staat;
   b) voor de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, de agent bedoeld in de artikelen 22 tot 35 die belast is met de bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid;]5
  4° "[4 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]4" : de [4 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]4 van de Krijgsmacht.
  [1 5° " de Minister " : de Minister van Justitie voor wat de Veiligheid van de Staat betreft, en de Minister van Landsverdediging voor wat de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht betreft;
   6° [6 de Commissie]6 : de bestuurlijke commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die wordt opgericht bij artikel 43/1;
   7° " het Vast Comité I " : het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, zoals bedoeld in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;
   8° " het diensthoofd " : enerzijds, de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of, bij verhindering, de dienstdoende administrateur-generaal, en anderzijds, het hoofd van de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht of, bij verhindering, het dienstdoende hoofd;
  [6 8° /1 "zijn gedelegeerde": de agent, andere dan de dossierbeheerder, aangesteld door middel van een schriftelijke beslissing van het diensthoofd die overgemaakt werd aan het Vast Comité I, om gewoonlijk bepaalde beslissingen in de plaats van het diensthoofd te nemen;]6
   9° [6 " de methodenofficier "]6 :
   a) voor de Veiligheid van de Staat, [8 de door het diensthoofd hiertoe aangestelde agent die het niveau A heeft]8;
   b) voor de [4 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]4 van de Krijgsmacht, de aan deze dienst toegewezen officier, alsook [8 de door het diensthoofd hiertoe aangestelde burgerambtenaar die het niveau A heeft]8;
   10° " communicatie " : elke overbrenging, uitzending, of ontvangst van tekens, seinen, geschriften, beelden, klanken of gegevens van alle aard, per draad, radio-elektriciteit, optische seingeving of een ander elektromagnetisch systeem; de communicatie per telefoon, gsm, mobilofoon, telex, telefax of elektronische gegevensoverdracht via computer of computernetwerk, evenals iedere andere privécommunicatie [7 , ongeacht de aard van de afzender of de ontvanger]7;
   11° " elektronische communicatienetwerken " : de elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
  [5 11° /1 "verstrekker van een elektronische communicatiedienst": iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen, te ontvangen of te verspreiden;]5
   12° [5 "voor het publiek toegankelijke plaats": elke plaats, openbaar of privé, waartoe het publiek toegang kan hebben;]5
  [5 12° /1 "niet voor het publiek toegankelijke plaats die niet aan het zicht onttrokken is": elke plaats waartoe het publiek geen toegang heeft en die voor iedereen zichtbaar is vanaf de openbare weg zonder hulpmiddel of kunstgreep, met uitzondering van de binnenkant van gebouwen die niet voor het publiek toegankelijk zijn;]5
   13° " post " : de postzending zoals gedefinieerd in artikel 131, 6°, 7° en 11°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
   14° " technisch [5 middel]5 " : een configuratie van componenten die signalen detecteert, deze overbrengt, hun registratie activeert en de signalen registreert, [5 met uitzondering van:
   a) een apparaat dat gebruikt wordt voor het nemen van foto's;
   b) een mobiel apparaat dat gebruikt wordt voor de opname van bewegende beelden indien het nemen van foto's de discretie en de veiligheid van de agenten niet kan verzekeren en op voorwaarde dat dit gebruik voorafgaand is toegestaan door het diensthoofd of zijn gedelegeerde. Enkel relevant geachte vaste beelden worden bewaard. De overige beelden worden vernietigd binnen een maand na de dag van de opname;]5;
   15° " radicaliseringsproces " : een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen;
   16° " journalist " : een journalist die gerechtigd is de titel van beroepsjournalist te dragen overeenkomstig de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist;
   17° " bronnengeheim " : het geheim zoals omschreven in de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen;
   18° " Directeur Operaties van de Veiligheid van de Staat " : de agent van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, bekleed met de graad van commissaris-generaal, die belast is met de leiding van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;]1
  [5 19° "vergrendeld voorwerp": een voorwerp dat geopend moet worden met behulp van een valse sleutel of via braak;
   20° "observatie": het waarnemen van één of meerdere personen, hun aanwezigheid of gedrag, of van zaken, plaatsen of gebeurtenissen;
   21° "doorzoeking": het betreden, bezichtigen en onderzoeken van een plaats alsook het bezichtigen en onderzoeken van een voorwerp.]5
  [6 "valse naam": een naam die niet toebehoort aan de agent en die niet wordt aangetoond door middel van een identiteitskaart, een paspoort, een vreemdelingenkaart of een verblijfsdocument of door officiële documenten die hieruit voortvloeien;
   23° "valse hoedanigheid": een hoedanigheid die niet toekomt aan de agent en waaruit geen rechtsgevolg voortvloeit;
   24° "fictieve identiteit": een valse identiteit, die wordt aangetoond door middel van een identiteitskaart, een paspoort, een vreemdelingenkaart of een verblijfsdocument;
   25° "fictieve hoedanigheid": een statuut, een titel of een functie die niet toebehoort aan de agent en waaruit rechtsgevolgen voortvloeien;
   26° "menselijke bron": een persoon die een inlichting meedeelt aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en die geregistreerd is overeenkomstig de procedure bedoeld in de door de Nationale Veiligheidsraad goedgekeurde richtlijn betreffende het beroep op menselijke bronnen;
   27° "infiltreren": de handeling waarbij een agent, buiten de gevallen bedoeld in artikel 18, zich doelbewust in een groep of in het leven van een persoon integreert om informatie of gegevens te verzamelen in het kader van een onderzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en in het belang van de uitoefening van zijn opdrachten, hetzij in de virtuele wereld, hetzij in de reële wereld. Deze agent verbergt zijn hoedanigheid van agent van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en, voor de agenten van de Algemene Dienst Inlichting- en Veiligheid, van lid van het ministerie van Defensie, en:
   a) neemt deel aan de activiteiten of faciliteert deze of ondersteunt actief de overtuigingen of de activiteiten van de persoon of de groep die het voorwerp uitmaakt van het onderzoek, of
   b) onderhoudt duurzame contacten met hen;]6
  [9 28° "werkdag": alle dagen, behalve zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.]9
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2015-12-06/07, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (3)<W 2016-04-21/06, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 23-03-2017 (overgangsbepalingen art. 92 en 93) (KB 2017-03-19/01, art. 1)>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2017-03-30/11, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (6)<W 2022-07-14/13, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>
  (7)<W 2022-07-20/14, art. 29, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
  (8)<W 2024-03-27/02, art. 125, 021; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
  (9)<W 2024-05-16/57, art. 16, 023; Inwerkingtreding : 15-07-2024>

HOOFDSTUK II. - Organisatie en opdrachten.
Afdeling 1. - De Veiligheid van de Staat.
Art.4.De Veiligheid van de Staat vervult haar opdrachten door tussenkomst van de Minister van Justitie, overeenkomstig de richtlijnen van [1 de Nationale Veiligheidsraad]1.
  ----------
  (1)<W 2015-12-06/07, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>

Art.5. § 1. Voor de uitvoering van haar opdrachten staat de Veiligheid van de Staat onder het gezag van de Minister van Justitie.
  § 2. De Minister van Binnenlandse Zaken kan echter de Veiligheid van de Staat vorderen in verband met de uitvoering van de opdrachten bepaald [1 bij artikel 7, 1°]1, wanneer ze betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en op de bescherming van personen.
  In dat geval preciseert de Minister van Binnenlandse Zaken, zonder zich te mengen in de organisatie van de dienst, het voorwerp van de vordering en kan hij aanbevelingen doen en precieze aanwijzingen geven omtrent de in het werk te stellen middelen en aan te wenden geldmiddelen.
  Wanneer het niet mogelijk is gevolg te geven aan deze aanbevelingen en aanwijzingen omdat hun uitvoering de uitvoering van andere opdrachten in het gedrang zou brengen, wordt de Minister van Binnenlandse Zaken hierover zo spoedig mogelijk ingelicht. Die ontheft de Veiligheid van de Staat niet van de verplichting om de vorderingen uit te voeren.
  § 3. De Minister van Justitie wordt belast met de organisatie en het algemeen bestuur van de Veiligheid van de Staat, inzonderheid op het vlak van de uitgaven, het beheer en de opleiding van het personeel, de inwendige orde en de tucht, de wedden en de vergoedingen, alsook de uitrusting.
  ----------
  (1)<W 2016-04-21/06, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 23-03-2017 (overgangsbepalingen art. 92 en 93) (KB 2017-03-19/01, art. 1)>

Art.6. § 1. De Minister van Binnenlandse Zaken wordt, overeenkomstig de §§ 2, 3 en 4, betrokken bij de organisatie en het bestuur van de Veiligheid van de Staat, wanneer die organisatie en dat bestuur een rechtstreekse invloed hebben op de uitvoering van de opdrachten inzake de handhaving van de openbare orde en de bescherming van personen.
  Meent de Minister van Justitie geen gevolg te kunnen geven aan een verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken, dan licht hij hem in over de redenen hiervan.
  § 2. De medeondertekening door de Minister van Binnenlandse Zaken is vereist voor :
  1° elk wetsontwerp betreffende de Veiligheid van de Staat;
  2° elk ontwerp van reglementair besluit betreffende de algemene organisatie van de Veiligheid van de Staat.
  § 3. Het eensluidend advies van de Minister van Binnenlandse Zaken is vereist voor :
  1° [1 ...]1
  2° elk ontwerp van koninklijk besluit betreffende de benoeming en de aanwijzing van de ambtenaren-generaal van de Veiligheid van de Staat;
  3° [1 ...]1
  4° [1 ...]1
  5° [1 ...]1
  6° [1 ...]1
  7° elk ontwerp van reglementair besluit betreffende de specifieke bevoegdheden van de ambtenaar die de leiding heeft van de Veiligheid van de Staat.
  De Minister van Binnenlandse Zaken verstrekt zijn advies binnen de termijn bepaald door de Minister van Justitie. Deze termijn mag niet minder dan twintig werkdagen bedragen. In geval van gemotiveerde dringende noodzakelijkheid, kan deze termijn tot vijf werkdagen teruggebracht worden. Wanneer deze termijnen verstreken zijn, wordt het advies geacht eensluidend te zijn. Het niet-eensluidend advies wordt met redenen omkleed.
  § 4. De Koning bepaalt de aangelegenheden betreffende de organisatie en het bestuur van de Veiligheid van de Staat, andere dan die bedoeld in de §§ 2 en 3, en die een rechtstreekse invloed hebben op de uitvoering van de opdrachten inzake de handhaving van de openbare orde en de bescherming van personen, en waarvoor de Minister van Justitie de Minister van Binnenlandse Zaken om advies verzoekt of inlicht, alsook de nadere regels in dit verband.
  ----------
  (1)<W 2016-04-21/06, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 23-03-2017 (overgangsbepalingen art. 92 en 93) (KB 2017-03-19/01, art. 1) >

Art.7.De Veiligheid van de Staat [4 , belast met de nationale veiligheid,]4 heeft als opdracht :
  1° het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk of economisch potentieel, zoals gedefinieerd door [1 de Nationale Veiligheidsraad]1, of elk ander fundamenteel belang van het land, zoals gedefinieerd door de Koning op voorstel van [1 de Nationale Veiligheidsraad]1, bedreigt of zou kunnen bedreigen;
  2° het uitvoeren van de veiligheidsonderzoeken die haar overeenkomstig de richtlijnen van [1 de Nationale Veiligheidsraad]1 worden toevertrouwd;
  3° [3 ...]3
  [2 3° /1 het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten op Belgisch grondgebied;]2
  4° het uitvoeren van alle andere opdrachten die haar door of krachtens de wet worden toevertrouwd.

  (1)<W 2015-12-06/07, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (2)<W 2016-01-29/09, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 05-03-2016>
  (3)<W 2016-04-21/06, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 23-03-2017(overgangsbepalingen art. 92 en 93)(KB 2017-03-19/01, art. 1)>
  (4)<W 2022-07-20/14, art. 30, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

Art.8.Voor de toepassing van artikel 7 wordt verstaan onder :
  1° "activiteit die bedreigt of zou kunnen bedreigen" : elke individuele of collectieve activiteit ontplooid in het land of vanuit het buitenland die verband kan houden met spionage, inmenging, terrorisme, extremisme, proliferatie, schadelijke sektarische organisaties, criminele organisaties, daarbij inbegrepen de verspreiding van propaganda, de aanmoediging of de rechtstreekse of onrechtstreekse steun, onder meer door het verstrekken van financiële, technische of logistieke middelen, het verstrekken van [4 informatie]4 over mogelijke doelwitten, de ontwikkeling van structuren en van actiecapaciteit en de verwezenlijking van de nagestreefde doeleinden.
  Voor de toepassing van het vorige lid wordt verstaan onder :
  a) spionage : het opzoeken of het verstrekken van [4 niet voor het publiek toegankelijke informatie]4 en het onderhouden van geheime verstandhoudingen die deze handelingen kunnen voorbereiden of vergemakkelijken;
  b) terrorisme : het gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of [3 dreigingen]3 te bereiken [4 . Hieronder wordt ook het radicaliseringproces begrepen]4;
  c) extremisme : racistische, xenofobe, anarchistische, nationalistische, autoritaire of totalitaire opvattingen of bedoelingen, ongeacht of ze van politieke, ideologische, confessionele of filosofische aard zijn, die theoretisch of in de praktijk strijdig zijn met de beginselen van de democratie of de mensenrechten, met de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat [4 . Hieronder wordt ook het radicaliseringproces begrepen]4;
  d) proliferatie : de handel of de transacties betreffende materialen, producten, goederen. of know-how die kunnen bijdragen tot de productie of de ontwikkeling van non-conventionele of zeer geavanceerde wapensystemen. In dit verband worden onder meer bedoeld de ontwikkeling van nucleaire, chemische en biologische wapenprogramma's, de daaraan verbonden transmissiesystemen, alsook de personen, structuren of landen die daarbij betrokken zijn;
  e) schadelijke sektarische organisatie : elke groep met filosofische of religieuze inslag of die voorwendt dat te zijn en die qua organisatie of in haar praktijk schadelijke onwettige activiteiten uitoefent, individuen of de maatschappij nadeel berokkent of de menselijke waardigheid schendt;
  f) criminele organisatie : iedere gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die duurt in de tijd, met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen, waarbij gebruik gemaakt wordt van intimidatie, [2 dreiging]2, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of waarbij commerciële of andere structuren worden aangewend om het plegen van misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken. In dit kader worden bedoeld de vormen en structuren van de criminele organisaties die wezenlijk betrekking hebben op de activiteiten bedoeld in artikel 8, 1°, a) tot e) en g), of die destabiliserende gevolgen kunnen hebben op het politieke of sociaal-economische vlak;
  g) inmenging : de poging om met ongeoorloofde, bedrieglijke of clandestiene middelen beslissingsprocessen te beïnvloeden;
  2° "de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde" :
  a) de veiligheid van de instellingen van de Staat en het vrijwaren van de continuïteit van de regelmatige werking van de rechtsstaat, de democratische instellingen, de elementaire beginselen die eigen zijn aan iedere rechtsstaat, alsook de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
  b) de veiligheid en de fysieke en morele vrijwaring van personen en de veiligheid en de vrijwaring van goederen;
  3° "de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen" : het vrijwaren van de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied, van de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van de Staat, van de belangen van de landen waarmee België gemeenschappelijke doeleinden nastreeft, alsook van de internationale en andere betrekkingen die België met vreemde Staten en internationale of supranationale instellingen onderhoudt;
  4° "het wetenschappelijk of economisch potentieel" : de vrijwaring van de essentiële elementen van het wetenschappelijk of economisch potentieel;
  5° [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2016-04-21/06, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 23-03-2017(overgangsbepalingen art. 92 en 93)(KB 2017-03-19/01, art. 1)>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.9.Op verzoek van de Veiligheid van de Staat verleent de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 zijn medewerking aan de Veiligheid van de Staat bij het inwinnen van inlichtingen wanneer militairen betrokken zijn bij activiteiten bedoeld in artikel 7, 1° [1 en 3° /1]1.
  ----------
  (1)<W 2016-01-29/09, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 05-03-2016>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Afdeling 2. - [1 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]1.   ----------   (1)
Art.10.§ 1. De [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 vervult zijn opdrachten door tussenkomst van de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig de richtlijnen van [1 de Nationale Veiligheidsraad]1.
  § 2. Voor de uitvoering van zijn opdrachten staat de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 onder het gezag van de Minister van Landsverdediging.
  § 3. De Minister van Landsverdediging wordt belast met de organisatie en het algemeen bestuur van de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2, inzonderheid voor de uitgaven, het beheer en de opleiding van het personeel, de inwendige orde en de tucht, de wedden en vergoedingen, alsook de uitrusting.
  ----------
  (1)<W 2015-12-06/07, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.11.§ 1. [6 De Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid [8 , belast met de nationale veiligheid,]8 heeft als opdracht:
   1° het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op de factoren die de nationale en internationale veiligheid beïnvloeden of kunnen beïnvloeden in die mate dat de Krijgsmacht betrokken is of zou kunnen worden om inlichtingensteun te bieden aan hun lopende of eventuele komende operaties, alsook de inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die:
   a) de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied of de bevolking,
   b) de militaire defensieplannen,
   c) het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door de Nationale Veiligheidsraad goedgekeurde lijst,
   d) de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten,
   e) de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland,
   f) elk ander fundamenteel belang van het land, zoals gedefinieerd door de Koning op voorstel van de Nationale Veiligheidsraad,
   [7 bedreigt of zou kunnen bedreigen]7 en er de bevoegde ministers onverwijld over inlichten alsook de regering, op haar verzoek, advies te verlenen bij de omschrijving van haar binnen- en buitenlands beleid inzake veiligheid en defensie;]6
  2° het zorgen voor het behoud van de militaire veiligheid van het personeel dat onder de Minister van Landsverdediging ressorteert, de militaire installaties, wapens [6 en wapensystemen]6, munitie, uitrusting, plannen, geschriften, documenten, informatica- en verbindingssystemen of andere militaire voorwerpen [1 en, in het kader van de cyberaanvallen op [6 wapensystemen,]6 militaire informatica- en verbindingssystemen of systemen die de Minister van Landsverdediging [7 beheert]7, de aanval neutraliseren en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het [7 internationaal recht]7]1;
  [7 2° /1 het neutraliseren, in het kader van een nationale cybersecurity crisis, van een cyberaanval op informatica- en verbindingssystemen niet beheerd door de minister van Landsverdediging en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het internationaal recht;]7
  3° het beschermen van het geheim dat, krachtens de internationale verbintenissen van België of teneinde de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied en de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten te verzekeren, verbonden is met de militaire installaties, wapens, munitie, uitrusting, met de plannen, geschriften, documenten of andere militaire voorwerpen, met de militaire inlichtingen en verbindingen, alsook met de militaire informatica- en verbindingssystemen of die systemen die de Minister van Landsverdediging beheert;
  4° het uitvoeren van de veiligheidsonderzoeken die hem overeenkomstig de richtlijnen van [3 de Nationale Veiligheidsraad]3 worden toevertrouwd[7 ;]7
  [4 5° het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten op Belgisch grondgebied]4[7 ;]7
  [7 6° het uitvoeren van alle andere opdrachten die hem door of krachtens de wet worden toevertrouwd.]7
  § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder :
  1° "activiteit die de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied [6 of de bevolking]6 bedreigt of zou kunnen bedreigen" : elke uiting van het voornemen om, met middelen van militaire aard, het gehele grondgebied of een gedeelte ervan, alsook het luchtruim boven dat grondgebied of de territoriale wateren, in te nemen, te bezetten of aan te vallen, of de bescherming of het voortbestaan [6 van de gehele bevolking of een gedeelte ervan]6, het nationaal patrimonium of het economisch potentieel van het land in gevaar te brengen;
  2° "activiteit die de militaire defensieplannen bedreigt of zou kunnen bedreigen" : elke uiting van het voornemen om op ongeoorloofde wijze kennis te nemen van de plannen betreffende de militaire verdediging van het nationaal grondgebied, van het luchtruim boven dat grondgebied of van de territoriale wateren en van de vitale belangen van de Staat, of betreffende de gemeenschappelijke militaire verdediging in het kader van een bondgenootschap of een internationaal of supranationaal samenwerkingsverband;
  [1 2°/1 " activiteit die het wetenschappelijk en economisch potentieel bedreigt of zou kunnen bedreigen met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren en die opgenomen zijn in een op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging door [2 de Nationale Veiligheidsraad]2 goedgekeurde lijst " : elke uiting van het voornemen om de essentiële elementen van het wetenschappelijk en economisch potentieel van deze actoren in het gedrang te brengen;]1
  3° "activiteit die de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten bedreigt of zou kunnen bedreigen" : elke uiting van het voornemen om de paraatstelling, de mobilisatie en de aanwending van de Belgische Krijgsmacht, van de geallieerde strijdkrachten of van intergeallieerde defensie-organisaties te neutraliseren, te belemmeren, te saboteren, in het gedrang te brengen of te verhinderen bij opdrachten, acties of operaties in nationaal verband, in het kader van een bondgenootschap of een internationaal of supranationaal samenwerkingsverband;
  4° "activiteit die de veiligheid van Belgische onderdanen in het buitenland bedreigt of zou kunnen bedreigen" : elke uiting van het voornemen om het leven of de lichamelijke integriteit van Belgen in het buitenland en van hun familieleden collectief te schaden [6 ...]6.
  [7 5° "nationale cybersecurity crisis": elke cybersecurity gebeurtenis die wegens haar aard of gevolgen:
   - de vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking bedreigt;
   - een dringende besluitvorming vereist; en
   - de gecoördineerde inzet van verscheidene departementen en organismen vergt.]7
  § 3. Op verzoek van de [5 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]5 verleent de Veiligheid van de Staat zijn medewerking bij het inwinnen van inlichtingen wanneer personen die niet ressorteren onder de Minister van Landsverdediging of niet behoren tot ondernemingen die overeenkomsten uitvoeren, welke met hem, met internationale militaire organisaties of met derde landen worden gesloten in militaire aangelegenheden, of die deelnemen aan een gunningsprocedure van een overheidsopdracht die door de laatstgenoemden werd uitgeschreven, betrokken zijn bij activiteiten [4 bedoeld in [7 paragraaf 1, 1° tot 3°, 5° en 6° ]7]4.
  De maatregelen inzake industriële bescherming worden enkel genomen wanneer de Minister van Landsverdediging, derde landen of de organisaties waarmee België verdragsrechtelijk of contractueel verbonden is, hierom verzoeken.
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2015-12-06/07, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (3)<W 2015-12-06/07, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (4)<W 2016-01-29/09, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 05-03-2016>
  (5)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (6)<W 2017-03-30/11, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (7)<W 2022-07-14/13, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>
  (8)<W 2022-07-20/14, art. 31, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

HOOFDSTUK III. [1 - De uitoefening van de inlichtingen- en veiligheidsopdrachten.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1.   
Art.12. Om hun opdrachten te vervullen, mogen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten slechts dwangmiddelen gebruiken onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald.

Art.13.[4 [3 § 1.]3 [2 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen]2 [1 informatie]1 en persoonsgegevens opsporen, verzamelen, ontvangen en verwerken die nuttig kunnen zijn om hun opdrachten te vervullen en een documentatie bijhouden, meer bepaald met betrekking tot de gebeurtenissen, de groeperingen en de personen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.
  [4 ...]4 De in de documentatie vervatte inlichtingen moeten in verband staan met de doeleinden van het gegevensbestand en beperkt blijven tot de vereisten die eruit voortvloeien.]4
  [4 § 2.]4[1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken over de veiligheid van de gegevens die betrekking hebben op hun bronnen en van de informatie en persoonsgegevens die deze bronnen leveren.]1
  [4 § 3.]4 [1 De agenten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben toegang tot de door hun dienst ingewonnen en verwerkte informatie, inlichtingen en persoonsgegevens, voor zover deze nuttig zijn voor de uitoefening van hun functie of opdracht.]1
  [4 § 4. Indien een agent, tijdens een veiligheidsonderzoek of een veiligheidsverificatie in de zin van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleeerde dienst, kennis neemt van informatie die wijst op het bestaan van een potentiële dreiging als bedoeld in de artikelen 7 en 8 of tegen een belang als bedoeld in artikel 11, maakt hij deze onmiddellijk schriftelijk over aan zijn diensthoofd of aan diens gedelegeerde, met het oog op de verwerking ervan ter bestrijding van de voormelde dreiging.]4
  ----------
  (1)<W 2016-05-29/03, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 28-07-2016>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2022-07-14/13, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>
  (4)<W 2024-03-27/02, art. 164, 021; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Afdeling 2. [1 - De beschermings- en ondersteuningsmaatregelen.]1   ----------   (1) Onderafdeling 1. [1 Het plegen van strafbare feiten ]1   ----------   (1)
Art. 13/1.[3 § 1.]3[1 [2 ...]2 [2 Het is de agenten verboden strafbare feiten te plegen.]2   [2 [3 § 2. In afwijking van paragraaf 1, blijven vrij van straf de agenten die overtredingen, inbreuken op de wegcode of een gebruiksdiefstal begaan die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de optimale uitvoering van de opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden, wanneer deze agenten:    1° belast zijn met de uitvoering van de methoden voor het verzamelen van gegevens; of    2° leden zijn van het interventieteam]3.]2   [3 § 3. Onverminderd paragraaf 2, blijven vrij van straf, de agenten die in de uitvoering van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, strafbare feiten plegen die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de optimale uitvoering van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden.    De strafbare feiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen slechts worden gepleegd na voorafgaand schriftelijk akkoord van de Commissie. De Commissie geeft haar schriftelijk akkoord binnen vier dagen na ontvangst van de schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd.    Het akkoord geldt voor een maximumtermijn van zes maanden, onverminderd de mogelijkheid om de maatregel te verlengen volgens de procedure bedoeld in het tweede lid.    De vraag van het diensthoofd vermeldt, op straffe van onwettigheid:    1° de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd;    2° de context van de vraag en de finaliteit;    3° de lijst met agenten die beantwoorden aan het vereiste profiel om de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd bedoeld in de bepaling onder 1° te plegen;    4° de strikte noodzakelijkheid;    5° de proportionaliteit bedoeld in paragraaf 4;    6° de periode waarbinnen het strafbaar feit of de strafbare feiten kunnen worden gepleegd, te rekenen vanaf het akkoord van de Commissie en de motivering van de duur van deze periode;    7° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid bedoeld in paragraaf 6 rechtvaardigen;    8° de naam van de agent(en) belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit;    9° de datum van de vraag;    10° de handtekening van het diensthoofd]3.   [3 § 4. De strafbare feiten moeten in gelijke verhouding staan tot het door de opdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen]3.    [3 § 5. De agent belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit brengt zo spoedig mogelijk na het plegen van het strafbaar feit schriftelijk verslag uit aan het diensthoofd.    De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst informeert zo spoedig mogelijk schriftelijk de Commissie.    In afwijking van het tweede lid, indien de maatregel is toegestaan voor een periode langer dan twee maanden, brengt de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst om de twee weken schriftelijk verslag uit aan de Commissie over het verloop van de maatregel    Op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt het verslag op een kortere termijn overgezonden, voor zover de agent die het strafbaar feit pleegde in veiligheid is.]3.   [3 § 6. In geval van hoogdringendheid vraagt het diensthoofd vooraf het mondeling akkoord van de voorzitter van de Commissie of, indien hij niet bereikbaar is, van een ander lid. Diegene die het akkoord gegeven heeft, brengt de andere leden hiervan onmiddellijk op de hoogte. Het diensthoofd bevestigt zijn vraag schriftelijk binnen vierentwintig uur na de mededeling van het akkoord. Deze schriftelijke bevestiging bevat de vermeldingen bedoeld in paragraaf 3, vierde lid. De voorzitter of het gecontacteerde lid bevestigt eveneens zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn akkoord. Dit akkoord geldt voor vijf dagen]3.   [3 § 7. Indien door onvoorziene omstandigheden feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd gepleegd werden en waarvoor de procedure bedoeld in de paragrafen 3 of 6 niet gevolgd kon worden, brengt het diensthoofd dit zo spoedig mogelijk en ten laatste binnen vierentwintig uur vanaf zijn kennisname van het plegen van de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd schriftelijk ter kennis van de Commissie. De agent die deze feiten heeft gepleegd blijft vrij van straf indien de Commissie oordeelt dat zij niet voorzienbaar en strikt noodzakelijk waren ter verzekering van de eigen veiligheid of die van derden.    § 8. Indien de Commissie nalaat haar beslissing te nemen overeenkomstig de paragrafen 3, 6 of 7, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten, dat zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming zal geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen.    In geval van een negatieve beslissing van de Commissie overeenkomstig de paragrafen 3, 6 of 7, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten. Het Vast Comité I zal zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen. Het Vast Comité I deelt zijn beslissing mee aan het diensthoofd en aan de Commissie.    § 9. De Commissie zendt alle documenten bedoeld in de paragrafen 3 tot 7 onverwijld over aan het Vast Comité I.    § 10. Het diensthoofd beëindigt de maatregel zo snel mogelijk, wanneer de absolute noodzaak om een strafbaar feit te plegen is weggevallen, wanneer de maatregel niet langer nuttig is voor het doel waarvoor hij werd aangevraagd of wanneer een onwettigheid is vastgesteld. Hij brengt zijn beslissing zo snel mogelijk ter kennis van de Commissie en het Vast Comité I.    Indien de Commissie of het Vast Comité I een onwettigheid vaststelt, brengt zij of hij het betrokken diensthoofd hiervan schriftelijk op de hoogte. Deze laatste beëindigt zo snel mogelijk de geplande of lopende maatregel en bevestigt vervolgens schriftelijk aan de Commissie en aan het Vast Comité I dat de maatregel is beëindigd.    § 11. De leden van de Commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettigheid van de maatregelen.    Zij kunnen daartoe toegang hebben tot de gegevens met betrekking tot de maatregel, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.]3   ----------   (1)   (2)   (3)
Art. 13/1/1. [1 § 1. Het is de menselijke bronnen verboden strafbare feiten te plegen.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1, blijven vrij van straf, de meerderjarige menselijke bronnen die, in het belang van de uitoefening van de opdrachten van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, strafbare feiten plegen die strikt noodzakelijk zijn ter verzekering van hun informatiepositie of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden.
   De strafbare feiten kunnen slechts worden gepleegd na voorafgaand schriftelijk akkoord van de Commissie. De Commissie geeft haar schriftelijk akkoord binnen vier dagen na ontvangst van de schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd.
   Het akkoord geldt voor een maximumtermijn van twee maanden, onverminderd de mogelijkheid om de maatregel te verlengen volgens de procedure bedoeld in het tweede lid.
   Een risicoanalyse betreffende de betrouwbaarheid van de bron en de risico's waar zij zich aan blootstelt in het kader van het plegen van het strafbaar feit of de strafbare feiten moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de vraag van het diensthoofd.
   De vraag van het diensthoofd vermeldt, op straffe van onwettigheid:
   1° de identificatiecode van de menselijke bron;
   2° de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd;
   3° de context van de vraag en de finaliteit;
   4° de synthese van de risicoanalyse bedoeld in het vierde lid;
   5° de strikte noodzakelijkheid;
   6° de proportionaliteit bedoeld in paragraaf 3;
   7° de strikte voorwaarden opgelegd aan de menselijke bron;
   8° de periode tijdens dewelke strafbare feiten begaan kunnen worden en de motivering van de duur van deze periode;
   9° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid bedoeld in paragraaf 6 rechtvaardigen;
   10° de naam van de agent(en) belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit;
   11° de datum van de vraag;
   12° de handtekening van het diensthoofd.
   § 3. De strafbare feiten moeten in gelijke verhouding staan tot het door de opdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.
   § 4. Vooraleer het toegelaten strafbaar feit kan worden gepleegd, ondertekent de menselijke bron een memorandum dat onder meer de nadere regels voor de tenuitvoerlegging en de verslaggeving bevat. Dit memorandum wordt bewaard in het individueel dossier van de menselijke bron.
   Het memorandum wordt gedateerd en omvat onder meer de volgende vermeldingen:
   1° de identificatiecode van de menselijke bron;
   2° de wijze waarop het strafbaar feit ten uitvoer zal worden gelegd;
   3° de instructies en de strikte voorwaarden in het kader waarvan het strafbaar feit mag worden gepleegd;
   4° de rechten en plichten van de bron in het kader van het plegen van het toegelaten strafbaar feit;
   Een afschrift van het memorandum wordt overgezonden aan de Commissie.
   § 5. Zodra het strafbaar feit gepleegd is en de menselijke bron in veiligheid is, brengt deze verslag uit aan de agent belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit. Deze laatste informeert schriftelijk het diensthoofd dat, op zijn beurt, zo spoedig mogelijk de Commissie schriftelijk informeert.
   Indien de maatregel werd toegestaan voor een periode langer dan twee weken, brengt de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst om de twee weken schriftelijk verslag uit aan de Commissie over het verloop van de maatregel.
   Op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt het verslag op een kortere termijn overgezonden, voor zover de agent en de bron in veiligheid zijn.
   § 6. In geval van hoogdringendheid, wanneer uitzonderlijke omstandigheden en een ernstige potentiële dreiging dit rechtvaardigen, vraagt het diensthoofd het voorafgaand mondeling akkoord van de voorzitter van de Commissie of, indien hij niet bereikbaar is, van een ander lid. Diegene die het akkoord gegeven heeft, brengt de andere leden hiervan onmiddellijk op de hoogte. Het diensthoofd bevestigt zijn vraag schriftelijk binnen vierentwintig uur na mededeling van het akkoord. Deze schriftelijke bevestiging bevat de vermeldingen bedoeld in paragraaf 2, vijfde lid. De voorzitter of het gecontacteerde lid bevestigt eveneens zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn akkoord. Dit akkoord geldt voor vijf dagen. De voorafgaandelijke voorwaarden bedoeld in de paragrafen 2 tot 4 zijn van toepassing op deze paragraaf.
   § 7. Indien de Commissie nalaat haar beslissing uit te brengen overeenkomstig de paragrafen 2 of 6, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten, dat zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming zal geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen.
   In geval van een negatieve beslissing van de Commissie overeenkomstig de paragrafen 2 of 6, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten. Het Vast Comité I zal zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen. Het Vast Comité I deelt zijn beslissing mee aan het diensthoofd en aan de Commissie.
   § 8. De Commissie zendt alle documenten bedoeld in de paragrafen 2 tot 6 onverwijld over aan het Vast Comité I.
   § 9. Het diensthoofd beëindigt de maatregel zo snel mogelijk, wanneer de absolute noodzaak om een strafbaar feit te plegen is weggevallen, wanneer de maatregel niet langer nuttig is voor het doel waarvoor hij werd aangevraagd of wanneer een onwettigheid is vastgesteld. Hij brengt zijn beslissing zo snel mogelijk ter kennis van de Commissie.
   Indien de Commissie of het Vast Comité I een onwettigheid vaststelt, brengt zij of hij het betrokken diensthoofd hiervan schriftelijk op de hoogte. Deze laatste beëindigt zo snel mogelijk de geplande of lopende maatregel en bevestigt vervolgens schriftelijk aan de Commissie en aan het Vast Comité I dat de maatregel is beëindigd.
   § 10. De leden van de Commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettigheid van de maatregelen.
   Zij kunnen daartoe toegang hebben tot de papieren versie van de documenten met betrekking tot het plegen van een strafbaar feit of strafbare feiten door de bron en de agent horen die belast is met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit, in het bijzijn van zijn hiërarchische meerdere, en ieder ander die verantwoordelijk is voor de behandeling van voornoemde bron. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art. 13/1/2.[1 § 1. In de toepassing van de artikelen 13/1 en 13/1/1, treedt de Commissie op volgens de nadere regels bedoeld in artikel 43/1.
   § 2. Blijven vrij van straf, de leden van de Commissie die een akkoord verlenen tot het plegen van strafbare feiten bedoeld in de artikelen 13/1 en 13/1/1.
   § 3. Blijven vrij van straf, de raadsleden en de medewerkers van het Vast Comité I wanneer zij hun toezicht uitoefenen binnen de toepassing van deze onderafdeling.
   § .4. Blijven vrij van straf, de agenten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die de agenten bedoeld in artikel 13/1 en de menselijke bronnen bedoeld in artikel 13/1/1, begeleiden of controleren. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Onderafdeling 2. [1 Valse naam, valse hoedanigheid, fictieve identiteit en fictieve hoedanigheid ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art. 13/2.[1 Een agent kan, om veiligheidsredenen verbonden aan de bescherming van zijn persoon of van derden, gebruik maken van [2 een valse naam, een valse hoedanigheid, een fictieve identiteit of een fictieve hoedanigheid]2, volgens de door de Koning [2 bepaalde]2 nadere regels.    De in het eerste lid bedoelde maatregel mag niet autonoom aangewend worden voor het verzamelen van gegevens.    Elk actief gebruik van een fictieve identiteit dient [2 ...]2 doelgericht te zijn en wordt vermeld in een lijst die maandelijks overgemaakt wordt aan het Vast Comité I.    De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het kader van de aanmaak en het gebruik van een valse naam [2 , van een valse hoedanigheid,]2 [2 ...]2van een fictieve identiteit [2 of]2 hoedanigheid, valse documenten vervaardigen, laten vervaardigen en gebruiken.    Elke aanmaak van officiële documenten ten bewijze van een fictieve identiteit of hoedanigheid wordt gemachtigd door het diensthoofd en wordt ter kennis gebracht van het Vast Comité I.    In het kader van de uitvoering van de in dit artikel bedoelde maatregelen kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de medewerking vorderen van de ambtenaren en agenten van de openbare diensten.]1   ----------   (1)   (2)
Onderafdeling 3. [1 De oprichting en inzet van rechtspersonen ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 11, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art. 13/3. [1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen rechtspersonen oprichten, volgens de door de Koning te bepalen nadere regels. Die nadere regels kunnen afwijken van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn in geval van ontbinding en vereffening van een rechtspersoon.    § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen rechtspersonen inzetten ter ondersteuning van hun opdrachten.    Onverminderd het eerste lid, worden de nadere regels voor het inzetten van een rechtspersoon voor het verzamelen van gegevens bepaald in artikel 18/13.    § 3. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het kader van de toepassing van paragrafen 1 en 2, valse documenten vervaardigen, laten vervaardigen en gebruiken.    § 4. Elke oprichting van een rechtspersoon wordt gemachtigd door het diensthoofd en wordt ter kennis gebracht van het Vast Comité I.    Elke inzet van een rechtspersoon buiten het geval voorzien in artikel 18/13, wordt vermeld in een lijst die maandelijks overgemaakt wordt aan het Vast Comité I.    § 5. In het kader van de uitvoering van dit artikel kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de medewerking vorderen van de ambtenaren en agenten van de openbare diensten.]1   ----------   (1)
Onderafdeling 4. [1 ]1Onderafdeling 3.
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art. 13/4.[1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen de medewerking van derden verzoeken.    De diensten waken over de veiligheid van de gegevens die betrekking hebben op de derden die een medewerking aan hen verlenen of hebben verleend.   [2 De paragrafen [3 2 tot 6 en 8 tot 11]3 van artikel 13/1 zijn van toepassing op de derden die noodzakelijke en rechtstreekse hulp en bijstand verlenen voor de toepassing van deze wet]2.]1   [2 De verleende hulp en bijstand geschiedt te allen tijde onder het toezicht van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, die de leiding behoudt over de operatie.]2   ----------   (1)   (2)   (3)
Afdeling 3. [1 - De samenloop met een opsporings- of gerechtelijk onderzoek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

  [2Art. 13/5.]2 [1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken erover geen onderzoeken te voeren die een bewuste aantasting uitmaken van de [2 opdrachten van de bevoegde magistraat]2 en die het goede verloop van opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken kunnen schaden.
   Wanneer een inlichtingen- en veiligheidsdienst een onderzoek instelt dat een weerslag kan hebben op een opsporings- of gerechtelijk onderzoek, mag deze dienst, indien hij de in artikel 18/2 bedoelde methoden voor het verzamelen van gegevens aanwendt, dit gerechtelijk- of opsporingsonderzoek niet schaden.
   De inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt de commissie hiervan op de hoogte. Onverminderd de overeenkomsten gesloten met de gerechtelijke overheden, beslist de commissie, in overleg met [2 ...]2 de bevoegde magistraat en het hoofd van de betrokken dienst [2 of de agent die hij daartoe machtigt]2, of en volgens welke nadere regels de inlichtingen- en veiligheidsdienst het onderzoek kan voortzetten. De commissie brengt het Vast Comité I op de hoogte van haar beslissing. De inlichtingen- en veiligheidsdienst voert zijn opdracht uit overeenkomstig de beslissing van de commissie. De commissie ziet toe op de naleving van haar beslissing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Afdeling 3/1. [1 - Vorderingen tot bewaring.]1   ----------   (1)
Art. 13/6. [1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, de medewerking vorderen van een operator van een elektronisch communicatienetwerk of een verstrekker van een elektronische communicatiedienst om over te gaan tot:
   1° de bewaring van de verkeers- en lokalisatiegegevens van elektronische communicatiemiddelen waarover hij beschikt op het tijdstip van de vordering;
   2° de bewaring van de verkeers- en lokalisatiegegevens die hij op basis van de vordering genereert en verwerkt.
   De in het eerste lid bedoelde vordering is gebaseerd op een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd of zijn gedelegeerde.
   § 2. De in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde vordering vermeldt:
   1° de aard van de verkeers- en lokalisatiegegevens die moeten worden bewaard;
   2° de personen, groeperingen, geografische gebieden, communicatiemiddelen en/of gebruikswijze waarvan de verkeers- en lokalisatiegegevens moeten bewaard worden;
   3° voor de maatregel bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, de bewaartermijn van de gegevens, die niet langer mag zijn dan zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de vordering, onverminderd de mogelijkheid tot verlenging volgens dezelfde procedure;
   4° voor de maatregel bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° :
   - de duur van de maatregel, die niet langer mag zijn dan zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de vordering, onverminderd de mogelijkheid tot verlenging volgens dezelfde procedure;
   - de bewaartermijn van gegevens, die niet langer mag zijn dan zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de communicatie, onverminderd de mogelijkheid tot verlenging volgens dezelfde procedure;
   5° de datum van de vordering;
   6° de handtekening van het diensthoofd of van zijn gedelegeerde.
   § 3. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde de bewaring mondeling vorderen. Deze mondelinge vordering wordt schriftelijk bevestigd uiterlijk op de eerstvolgende werkdag.
   § 4. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten houden een register bij van alle vorderingen tot bewaring.
   Elke beslissing tot vordering en de motivering ervan worden ter kennis gebracht van het Vast Comité I. Indien het Vast Comité I een onwettigheid vaststelt, maakt het een einde aan de vordering.
   Indien de vordering voortijdig wordt beëindigd, wordt de gevorderde operator van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht.
   § 5. Voor de uitvoering van de vordering kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde de medewerking vorderen van het Instituut bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, alsook van de personen waarvan hij veronderstelt dat zij over een nuttige technische deskundigheid beschikken. Deze vordering gebeurt schriftelijk en vermeldt de wettelijke grondslag.
   § 6. Eenieder die weigert zijn medewerking te verlenen aan de in de paragrafen 1 en 5 bedoelde vorderingen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.
   § 7. De Koning kan, op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de Elektronische Communicatie, de nadere regels bepalen voor de samenwerking van de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 33, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>


Art. 13/7. [1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten en in geval van een reële en actuele of voorzienbare ernstige dreiging tegen de nationale veiligheid, de medewerking vorderen van de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst om over te gaan tot de algemene en ongedifferentieerde bewaring van de door hen gegenereerde en verwerkte verkeers- en lokalisatiegegevens van elektronische communicatiemiddelen.    § 2. De in paragraaf 1 bedoelde vordering kan enkel ingesteld worden mits een voorafgaand schriftelijk akkoord van de commissie. De commissie geeft haar akkoord binnen vier dagen na ontvangst van de schriftelijke en gemotiveerde vraag van het diensthoofd.    § 3. De vraag van het diensthoofd om een vordering tot bewaring in te stellen vermeldt, op straffe van onwettigheid:    1° de ernstige dreiging tegen de nationale veiligheid die reëel en actueel of voorzienbaar is;    2° de feitelijke omstandigheden die de ongedifferentieerde en algemene bewaring van de verkeers- en lokalisatiegegevens rechtvaardigen;    3° de aard van de verkeers- en lokalisatiegegevens die moeten worden bewaard;    4° de duur van de bewaringsmaatregel, die niet langer mag zijn dan zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de vordering. Hij kan volgens dezelfde procedure worden verlengd;    5° de bewaartermijn van de gegevens, die niet langer mag zijn dan zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de communicatie. Hij kan volgens dezelfde procedure worden verlengd;    6° in voorkomend geval, de redenen die de in paragraaf 5 bedoelde hoogdringendheid rechtvaardigen;    7° de datum van de vraag;    8° de handtekening van het diensthoofd.    § 4. De in paragraaf 1 bedoelde vordering vermeldt:    1° de datum van het akkoord van de commissie;    2° de aard van de verkeers- en lokalisatiegegevens die moeten worden bewaard;    3° de duur van de maatregel en de bewaartermijn van de gegevens;    4° de datum van de vordering;    5° de handtekening van het diensthoofd of zijn gedelegeerde.    § 5. In geval van hoogdringendheid vraagt het diensthoofd vooraf om het mondelinge akkoord van de voorzitter van de commissie of, indien deze niet beschikbaar is, een ander lid van de commissie. De auteur van het akkoord informeert onmiddellijk de andere commissieleden. Het diensthoofd bevestigt zijn vraag schriftelijk binnen vierentwintig uur volgend op het akkoord. De voorzitter of het gecontacteerde lid bevestigt eveneens zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn akkoord. Dit akkoord is gedurende vijf dagen geldig.    § 6. De vordering tot een algemene en ongedifferentieerde bewaring wordt bevestigd bij koninklijk besluit.    Het koninklijk besluit vermeldt enkel:    1° de datum van het akkoord van de commissie;    2° de datum van de vordering;    3° de aard van de verkeers- en lokalisatiegegevens die moeten worden bewaard;    4° de duur van de maatregel en de bewaartermijn van de gegevens.    Bij gebrek aan bevestiging bij koninklijk besluit binnen een maand na de vordering, eindigt deze vordering.    De gevorderde operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en verstrekkers van een elektronische communicatiedienst worden hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht.    § 7. Voor de uitvoering van de vordering kan het diensthoofd de medewerking vorderen van het Instituut bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, alsook van de personen waarvan hij veronderstelt dat zij over een nuttige technische deskundigheid beschikken. Deze vordering gebeurt schriftelijk en vermeldt de wettelijke grondslag en het akkoord van de commissie.    § 8. Eenieder die weigert zijn medewerking te verlenen aan de in de paragrafen 1 en 7 bedoelde vorderingen wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.    § 9. De commissie geeft onverwijld de vraag van het diensthoofd en haar akkoord door aan het Vast Comité I.    § 10. De inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt om de twee weken verslag uit aan de commissie over de evolutie van de dreiging. Dit verslag belicht de elementen die ofwel de handhaving van de algemene en ongedifferentieerde bewaring, ofwel de beëindiging ervan, rechtvaardigen.    § 11. Het diensthoofd beëindigt de vordering, niettegenstaande de bevestiging bij koninklijk besluit, wanneer de bewaring niet langer van nut is voor de bestrijding van de reële en actuele of voorzienbare ernstige dreiging tegen de nationale veiligheid, wanneer deze dreiging is verdwenen of wanneer hij een onwettigheid vaststelt.    Wanneer de commissie of het Vast Comité I een onwettigheid vaststelt, wordt een einde gemaakt aan de vordering niettegenstaande de bevestiging bij koninklijk besluit.    Indien de vordering voortijdig wordt beëindigd, worden de gevorderde operatoren van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht.    § 12. De Koning bepaalt, op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de Elektronische Communicatie, de nadere regels voor de samenwerking van de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst.]1   ----------   (1)
Afdeling 4. [1 - De methoden voor het verzamelen van gegevens.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

  [2Onderafdeling 1.]2 - [1 Gewone methoden voor het verzamelen van gegevens.]1
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.14.[2 ...]2 [2 De gerechtelijke overheden]2, de ambtenaren en agenten van de openbare diensten [1 , die van de politiediensten inbegrepen,]1 [2 kunnen]2 uit eigen beweging aan de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst [2 de informatie meedelen die nuttig is voor de uitvoering van zijn opdrachten]2.
  [1 Op verzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst, delen de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en agenten van de openbare diensten, die van de politiediensten inbegrepen, aan de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, [2 ...]2 [2 de informatie mee die nuttig is voor de uitvoering van zijn opdrachten]2.]1
  [1 Wanneer de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en de agenten van de openbare diensten, die van de politiediensten inbegrepen, van oordeel zijn dat het meedelen van de informatie bedoeld in het tweede lid van aard is afbreuk te doen aan een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, of aan de verzameling van gegevens overeenkomstig de [3 wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten]3, of iemand in zijn persoonlijke fysieke integriteit kan schaden, kunnen zij binnen vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag deze mededeling weigeren en delen zij de redenen hiervan schriftelijk mee.]1
  [1 Met inachtneming van de geldende wetgeving kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, overeenkomstig de door de Koning vastgelegde algemene nadere regels, toegang krijgen tot de gegevensbanken van de openbare sector die nuttig zijn voor de uitoefening van hun opdrachten.]1
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-09-18/06, art. 150, 013; Inwerkingtreding : 16-10-2017>

Art.15. De regels voor de mededeling van de gegevens die voorkomen in de bevolkings- en vreemdelingenregisters alsook in het wachtregister van de vreemdelingen, worden vastgesteld bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit.
Art.16.[1 De personen en organisaties die behoren tot de privésector kunnen, onverminderd artikel 2, § 2, uit eigen beweging aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de informatie en persoonsgegevens meedelen die nuttig zijn voor de uitvoering van hun opdrachten.    De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, onverminderd artikel 2, § 2, informatie en persoonsgegevens inwinnen bij personen en organisaties die behoren tot de privésector.]1   ----------   (1)
Art. 16/1.[1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, zonder behulp van technische middelen het volgende observeren:
   1° voor het publiek toegankelijke plaatsen;
   2° personen en voorwerpen die zich daar bevinden;
   3° gebeurtenissen die daar plaatsvinden.
   § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, zonder behulp van technische middelen:
   1° voor het publiek toegankelijke plaatsen doorzoeken;
   2° ter plaatse de inhoud doorzoeken van niet-vergrendelde voorwerpen die zich daar bevinden en die niet bewaakt zijn door de bezitter.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 16/2.[2 § 1.]2 [1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, de medewerking vorderen van een operator van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst om over te gaan tot :
   1° het identificeren van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
   2° het identificeren van de elektronische communicatiediensten en -middelen waarop een bepaald persoon is geabonneerd of die door een bepaald persoon gewoonlijk worden gebruikt.
   De vordering gebeurt schriftelijk door het diensthoofd of zijn gedelegeerde. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde deze gegevens mondeling vorderen. Deze mondelinge vordering wordt binnen vierentwintig uur bevestigd door een schriftelijke vordering.
   Iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd, verstrekt aan het diensthoofd of zijn gedelegeerde de gegevens waar om werd verzocht binnen een termijn en overeenkomstig de nadere regels te bepalen bij koninklijk besluit genomen op het voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de elektronische communicatie.
   Het diensthoofd of zijn gedelegeerde kan, mits naleving van de principes van proportionaliteit en subsidiariteit en mits de registratie van de raadpleging, de bedoelde gegevens ook verkrijgen met behulp van toegang tot de klantenbestanden van de operator of van de dienstenverstrekker. De Koning bepaalt, op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de elektronische communicatie, de technische voorwaarden waaronder deze toegang mogelijk is.
  [2 § 2. [3 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten en met het oog op de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een elektronische communicatiedienst, de medewerking vorderen van:
   1° de personen of instellingen bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, 3° tot 22° van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten en van de personen of instellingen die, binnen het Belgisch grondgebied, diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld, op basis van de referentie van een elektronische banktransactie die voorafgaandelijk meegedeeld is door een operator of verstrekker met toepassing van paragraaf 1;
   2° andere rechtspersonen die de abonnee zijn van een operator of verstrekker zoals bedoeld in paragraaf 1 of die zich in naam en voor rekening van natuurlijke personen abonneren op een elektronische communicatiedienst, op basis van gegevens die voorafgaand meegedeeld zijn door een operator of verstrekker in toepassing van paragraaf 1.]3
   De vordering gebeurt schriftelijk door het diensthoofd of zijn afgevaardigde. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde deze gegevens mondeling vorderen. Deze mondelinge vordering wordt binnen de vierentwintig uur bevestigd door een schriftelijke vordering.
   [3 Iedere persoon en iedere instelling]3 die wordt gevorderd, verstrekt aan het diensthoofd of zijn afgevaardigde onverwijld de gegevens waar om werd verzocht.
   De identificatiegegevens die de inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen het uitoefenen van de in deze paragraaf bedoelde methode ontvangen, zijn beperkt tot de identificatiegegevens bedoeld in paragraaf 1.]2
  [2 § 3.]2 Eenieder die weigert de aldus gevraagde gegevens mee te delen of de vereiste toegang te verschaffen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
  [2 § 4.]2 Beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten houden een register bij van alle gevorderde identificaties en van alle via rechtstreekse toegang verkregen identificaties. Het Vast Comité I ontvangt van [2 de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst]2 maandelijks een lijst van de gevorderde identificaties en van elke toegang.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 222, 007; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2016-09-01/19, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 17-12-2016>
  (3)<W 2022-07-20/14, art. 35, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

Art. 16/3.[1 § 1. In het kader van artikel 27 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, mits afdoende motivering, beslissen om toegang te hebben tot de passagiersgegevens bedoeld in artikel 9 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens.
   § 2. Met uitzondering van de in de paragrafen 4 en 5 bedoelde gevallen, kan de in paragraaf 1 bedoelde methode slechts worden aangewend nadat de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, een voorafgaande controle heeft uitgevoerd op de schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde.
   De beslissing van het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde vermeldt:
   1° de natuurlijke personen die het voorwerp uitmaken van de methode;
   2° de feitelijke omstandigheden die de methode rechtvaardigen, de motivering inzake subsidiariteit en proportionaliteit;
   3° de afdoende gemotiveerde aanduiding van het directe verband tussen de opdrachten uit artikelen 7, 8 en 11 van deze wet en de doelen vermeld in artikel 8 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens;
   4° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid rechtvaardigen.
   De in het tweede lid bedoelde vermeldingen zijn op straffe van onwettigheid voorgeschreven.
   § 3. De voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, brengt een schriftelijk antwoord uit ten laatste de eerste werkdag na ontvangst van de in paragraaf 2 bedoelde beslissing.
   Indien de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, een schriftelijk positief antwoord uitbrengt aan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde, mag de methode voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onmiddellijk worden aangewend.
   De Commissie zendt alle documenten bedoeld in de paragrafen 2 en 3 onverwijld over aan het Vast Comité I. De Commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief en onverwijld in kennis indien zij geen schriftelijk antwoord heeft uitgebracht.
   § 4. Indien de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, een schriftelijk negatief antwoord uitbrengt of nalaat een schriftelijk antwoord uit te brengen binnen de termijn bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, kan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde het Vast Comité I vatten, dat zo spoedig mogelijk antwoord zal geven om de methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden. Het Vast Comité I deelt zijn antwoord mee aan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde en aan de Commissie.
   § 5. In geval van hoogdringendheid kan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde mondeling over de methode beslissen nadat hij een mondeling positief antwoord heeft verkregen van de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is. Deze mondelinge beslissing wordt bevestigd door een met redenen omklede schriftelijke beslissing die de vermeldingen bedoeld in paragraaf 2 bevat, en die uiterlijk de eerste werkdag volgend op de datum van de mondelinge beslissing moet toekomen op de zetel van de Commissie.
   § 6. De in paragraaf 1 bedoelde beslissing wordt door het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde overgemaakt aan de Passagiersinformatie-eenheid bedoeld in hoofdstuk 7 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens.
   § 7. De Commissie en het Vast Comité I kunnen op elk ogenblik controle uitoefenen op de wettigheid van de methode voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de in artikel 13 bepaalde principes, en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verbieden deze gegevens, verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, te exploiteren.
   Wanneer het Vast Comité I vaststelt dat de gegevens werden verzameld in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, beveelt het hun vernietiging.]1
  ----------
  (1)<W 2024-05-16/57, art. 17, 023; Inwerkingtreding : 15-07-2024>

Art.16/3/1. [1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, mits afdoende motivering, beslissen om toegang te hebben tot de gegevens opgeslagen in het centrale Etias-systeem overeenkomstig artikel 13 van de wet van 29 maart 2024 betreffende de oprichting en de organisatie van de opdrachten van de ETIAS Nationale Eenheid (E.N.E.).
   § 2. Met uitzondering van de in paragrafen 4 en 5 bedoelde gevallen, kan de in paragraaf 1 bedoelde methode slechts worden aangewend nadat de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, een voorafgaande controle heeft uitgevoerd van de schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde.
   De beslissing van het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde vermeldt:
   1° de natuurlijke personen die het voorwerp uitmaken van de methode;
   2° de feitelijke omstandigheden die de methode rechtvaardigen en de motivering inzake noodzakelijkheid en proportionaliteit;
   3° de afdoende met redenen omklede aanduiding van het directe verband tussen de opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 8 en 11 van deze wet en de doeleinden vermeld in artikel 13, § 1, van de wet van 29 maart 2024 betreffende de oprichting en de organisatie van de opdrachten van de ETIAS Nationale Eenheid (E.N.E.);
   4° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid rechtvaardigen;
   5° in voorkomend geval, de rechtvaardiging van de noodzakelijkheid om bepaalde gegevens van het centrale Etias-systeem te raadplegen.
   De in het tweede lid bedoelde vermeldingen zijn op straffe van onwettigheid voorgeschreven.
   § 3. De voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, brengt aan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde een schriftelijk antwoord uit ten laatste de eerste werkdag na ontvangst van de in paragraaf 2 bedoelde beslissing.
   De Commissie zendt alle documenten bedoeld in de paragrafen 2 en 3 onverwijld over aan het Vast Comité I.
   § 4. Indien de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is, een schriftelijk negatief antwoord uitbrengt of nalaat een schriftelijk antwoord uit te brengen binnen de termijn bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, kan het betrokken diensthoofd, of zijn gedelegeerde, het Vast Comité I vatten, dat zo spoedig mogelijk antwoord zal geven om de methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden. Het Vast Comité I deelt zijn antwoord mee aan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde en aan de Commissie.
   § 5. In dringende gevallen, wanneer een dreigend gevaar voor het leven van een persoon moet worden voorkomen, kan het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde de methode mondeling toestaan nadat hij een mondeling positief antwoord heeft verkregen van de voorzitter van de Commissie, of een ander lid indien de voorzitter niet onmiddellijk beschikbaar is. Deze mondelinge beslissing wordt bevestigd door een met redenen omklede schriftelijke beslissing die de vermeldingen bedoeld in paragraaf 2 bevat, en die uiterlijk de eerste werkdag volgend op de datum van de mondelinge beslissing moet toekomen op de zetel van de Commissie.
   § 6. Zodra de beslissing van het betrokken diensthoofd of zijn gedelegeerde schriftelijk goedgekeurd wordt door de Commissie of het Vast Comité I, worden de elementen die noodzakelijk zijn voor de controle die uitgevoerd moet worden krachtens artikel 14, § 1, van de wet van 29 maart 2024 betreffende de oprichting en de organisatie van de opdrachten van de ETIAS Nationale Eenheid (E.N.E.), schriftelijk of op elektronische wijze overgezonden aan het centraal toegangspunt.
   § 7. De Commissie en het Vast Comité I kunnen op elk ogenblik controle uitoefenen op de wettigheid van de methode voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de in artikel 13 bepaalde principes, en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verbieden deze gegevens, verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, te exploiteren.
   Wanneer het Vast Comité I vaststelt dat de gegevens werden verzameld in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, beveelt het de vernietiging ervan. In dat geval wordt het centraal toegangspunt hiervan op de hoogte gehouden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-03-29/32, art. 41, 022; Inwerkingtreding : 09-05-2024>


Art. 16/4.[1 § 1. Overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning, na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens, is een rechtstreekse toegang toegestaan voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot de informatie en persoonsgegevens die verzameld worden door middel van camera's waarvan het gebruik door de politiediensten is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1, en hoofdstuk IV/1, afdeling 2, van de wet op het politieambt en die in het bijzonder worden verwerkt in de gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2 van de genoemde wet.
   In afwijking van artikelen 25/5, § 2, en 46/2 van de wet op het politieambt, oefenen de politiediensten geen controle uit op het bekijken van beelden in real time door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
   De informatie en persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid kunnen na anonimisering worden gebruikt voor didactische en pedagogische doeleinden in het kader van de opleiding van de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
   § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, op gerichte wijze en na hun registratie toegang nemen tot de informatie en persoonsgegevens van de gegevensbanken bedoeld in [2 de artikelen]2 25/6, 44/2, § 3, tweede lid, 1° en 2°, en 46/12 van de wet op het politieambt, indien dit gemotiveerd wordt op operationeel vlak, noodzakelijk is voor de uitoefening van een precieze opdracht en beslist wordt door [2 een methodenofficier]2.
   Na de eerste maand van bewaring, wordt de toegang tot de gegevens bedoeld in deze paragraaf toegestaan door het diensthoofd of zijn gedelegeerde.
  [2 In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde mondeling beslissen om toegang te hebben tot deze gegevens. Deze mondelinge beslissing wordt de eerste werkdag volgend op de datum van de beslissing bevestigd door een schriftelijke beslissing volgens de nadere regels bepaald in het vierde lid.]2
   De beslissing van het diensthoofd of zijn gedelegeerde wordt met de motivering van deze beslissing zo spoedig mogelijk aan het Vast Comité I betekend. De beslissing kan betrekking hebben op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek inlichtingenonderzoek. In dit geval wordt een lijst van de gerichte toegangen een maal per maand aan het Vast Comité I doorgegeven. Het Vast Comité I verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om gebruik te maken van de gegevens die verzameld werden in omstandigheden die niet aan de wettelijke [2 bepalingen]2 voldoen.
   De toegang tot deze informatie en persoonsgegevens is beveiligd, alle toegangen worden dagelijks bijgewerkt en de concrete redenen van de bevragingen worden geregistreerd.
   § 3. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, de informatie en persoonsgegevens van de gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, § 3, tweede lid, 1° en 2°, van de wet op het politieambt in correlatie brengen met :
   1° de gegevensbanken beheerd door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of die voor hen rechtstreeks beschikbaar of toegankelijk zijn in het kader van hun opdrachten, of lijsten van personen uitgewerkt door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van hun opdrachten;
   2° vooraf bepaalde beoordelingscriteria.
   De gegevensbanken of lijsten of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria bedoeld in deze paragraaf worden voorbereid met als doel deze correlatie tot stand te brengen na registratie van de gegevens.
   De inhoud van de gegevensbanken of van de lijsten bedoeld in het eerste lid, 1°, die gebruikt worden voor een correlatie, is onderworpen aan de toelating van een [2 een methodenofficier]2. De beslissing om de gegevensbanken of de lijsten in correlatie te brengen, kan slaan op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een of meerdere specifieke inlichtingenonderzoeken.
   Elke lijst aan de hand waarvan de correlatie bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt uitgevoerd, wordt zo spoedig mogelijk doorgegeven aan het Vast Comité I. Het Vast Comité I verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om gebruik te maken van de gegevens die verzameld werden in omstandigheden die niet aan de wettelijke [2 bepalingen]2 voldoen.
   De beoordelingscriteria bedoeld in het eerste lid, 2°, worden voorafgaandelijk aan het Vast Comité I voorgelegd. Correlaties die deze beoordelingscriteria verder verfijnen, dienen niet meer opnieuw voorgelegd te worden. Deze beoordelingscriteria mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn.
   § 4. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, toegang krijgen tot het register bedoeld in artikel 25/8, tweede lid, van de wet op het politieambt.
   § 5. In geval de rechtstreekse toegang bedoeld in dit artikel mogelijk is, kan een inlichtingen- en veiligheidsdienst niet eenzelfde rechtstreekse toegang verzoeken op basis van artikel 14, tweede lid.
   De bevoegde magistraat die oordeelt dat een rechtstreekse toegang tot de informatie en persoonsgegevens het goede verloop van een [2 opsporings- of gerechtelijk onderzoek]2 kan schaden, kan besluiten om die toegang tijdelijk onmogelijk te maken. Indien een inlichtingen- en veiligheidsdienst ten aanzien van deze informatie en persoonsgegevens gebruik maakt van de rechtstreekse toegang, wordt haar meegedeeld dat deze onvolledig zijn.
   § 6. [2 De methodenofficier]2 die de beslissingen voorzien in dit artikel neemt, kan niet tegelijk de beheerder zijn van het dossier waarop die beslissing betrekking heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-03-21/21, art. 84, 014; Inwerkingtreding : 25-05-2018>
  (2)<W 2022-07-14/13, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 16/5.[1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, in de virtuele wereld infiltreren, al dan niet onder dekmantel van een valse naam of valse hoedanigheid. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 16, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 16/6. [1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, de medewerking vorderen van:
   1° de personen en instellingen bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, 3° tot 22°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
   2° de personen en instellingen die, binnen het Belgisch grondgebied, diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld;
   3° het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest;
   om over te gaan tot:
   a) het identificeren van de producten en diensten, waarvan de geviseerde persoon titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is;
   b) het identificeren van de titularissen, de gevolmachtigden, of de uiteindelijke gerechtigden van de producten en diensten.
   De vordering bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, gebeurt schriftelijk door het diensthoofd of zijn gedelegeerde. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde deze gegevens mondeling vorderen. Deze mondelinge vordering wordt binnen vierentwintig uur bevestigd door een schriftelijke vordering.
   De gevorderde medewerking bedoeld in het eerste lid, 3°, gebeurt na schriftelijke beslissing van het diensthoofd of zijn gedelegeerde, en overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde de methode mondeling toestaan. Deze mondelinge beslissing wordt binnen vierentwintig uur bevestigd door een schriftelijke beslissing.
   § 2. De gevorderde persoon of instelling is ertoe gehouden de gevraagde informatie onverwijld te verstrekken na ontvangst van de schriftelijke vordering van het diensthoofd of zijn gedelegeerde.
   De gevorderde persoon of instelling die de in dit artikel bedoelde medewerking weigert te verlenen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.
   § 3. Beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten houden een register bij van alle gevorderde identificaties. De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst maakt maandelijks een lijst van de gevorderde identificaties over aan het Vast Comité I.
   Het Vast Comité I verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om gebruik te maken van de gegevens die verzameld werden in omstandigheden die niet aan de wettelijke bepalingen voldoen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art.17.[2 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten,]2 steeds de voor het publiek toegankelijke plaatsen betreden en, met inachtneming van de onschendbaarheid van de woning, hotelinrichtingen en andere logiesverstrekkende inrichtingen bezoeken.
  Zij kunnen zich door de eigenaars, exploitanten of aangestelden van die inrichtingen de [1 inschrijvingsgegevens]1 van de reizigers doen overleggen.
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.18.[4 § 1.]4 [3 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten,]3 een beroep doen [4 op personen waaronder]4 menselijke bronnen [1 voor het verzamelen van gegevens omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten, conform de richtlijnen van [2 de Nationale Veiligheidsraad]2]1. [1 ...]1
  [4 § 2. In het belang van de uitvoering van hun opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de methoden voor het verzamelen van gegevens aanwenden ten opzichte van een menselijke bron:
   1° indien er twijfel bestaat over zijn betrouwbaarheid, discretie of loyauteit tegenover de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst waardoor een nadeel ontstaat voor de uitoefening van de opdrachten van die dienst, of
   2° ter verzekering van zijn bescherming.]4
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2015-12-06/07, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

  [2
  (4)<W 2022-07-14/13, art. 18, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Onderafdeling 2.]2[1 - Specifieke methoden en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 26, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

A. [1 Algemene bepalingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : op 01-09-2001>

Art. 18/1.[1 Deze onderafdeling is van toepassing :
   1° op de Veiligheid van de Staat voor de uitoefening, [5 op of vanaf het grondgebied van het Rijk]5, van de opdrachten bedoeld in [2 de artikelen 7, 1° en 3° /1, en [4 ...]4]2, onverminderd artikel 18/9, § 1, 1°;
   2° op de [3 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]3 van de Krijgsmacht [5 , onverminderd artikel 18/9, § 1, 2°,]5 voor de uitoefening [5 ...]5 van de opdrachten bedoeld in [2 de artikelen 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, en § 2]2, [5 met uitzondering van de interceptie van communicatie uitgezonden of ontvangen in het buitenland alsook het binnendringen in een informaticasysteem dat zich in het buitenland bevindt en het maken van vaste of bewegende beelden uitgevoerd in het buitenland, bedoeld in de artikelen 44 tot 44/5.]5]1
  [6 3° onverminderd de bepalingen onder 1° en 2°, op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in het kader van artikel 18, paragraaf 2.]6
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2016-01-29/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 05-03-2016>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2017-03-30/11, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (6)<W 2022-07-14/13, art. 19, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 18/2.[1 § 1. [3 De specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens worden opgesomd in de artikelen 18/4 tot 18/8.]3    § 2. [3 De uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens worden opgesomd in de artikelen 18/11 tot 18/17.]3    § 3. Als een in [4 paragrafen]4 1 en 2 bedoelde methode aangewend wordt ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, of van hun lokalen of communicatiemiddelen die zij voor beroepsdoeleinden gebruiken, of van hun woonplaats of verblijfplaats, mag deze methode niet uitgevoerd worden zonder dat, naargelang het geval, de voorzitter van de Orde van de Vlaamse balies, van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren of van de Vereniging van Beroepsjournalisten [3 of in geval van ziekte of verhindering van de voorzitter diens plaatsvervanger]3 hiervan vooraf op de hoogte is gebracht door de voorzitter van de commissie [4 of, bij verhindering, door een ander Commissielid]4. De voorzitter van de commissie [4 ou le membre de la Commission qui remplace le président]4 is verplicht om de nodige inlichtingen te verstrekken aan de voorzitter van de Orde of van de Vereniging van Beroepsjournalisten, waarvan de advocaat, de arts of de journalist deel uitmaakt [3 of aan de plaatsvervanger van de voorzitter]3. De betrokken voorzitter [3 en zijn plaatsvervanger zijn tot geheimhouding verplicht]3. De straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek zijn van toepassing voor inbreuken op deze verplichting tot geheimhouding.    Als een in [4 paragrafen]4 1 en 2 bedoelde methode aangewend wordt ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, van hun lokalen of communicatiemiddelen die zij voor beroepsdoeleinden gebruiken, of van hun woonplaats of verblijfplaats, gaat de voorzitter van de commissie [4 of, bij verhindering, een ander Commissielid]4 na of de via deze methode verkregen gegevens een rechtstreeks verband hebben met [3 de potentiële dreiging]3, wanneer zij beschermd worden door het beroepsgeheim van een advocaat of arts of door het bronnengeheim van een journalist. [3 Zo geen rechtstreeks verband is aangetoond, verbiedt de Commissie de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren.]3    Als een in [4 paragraaf]4 2 bedoelde uitzonderlijke methode aangewend wordt ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, [3 kan]3 de voorzitter van de commissie of het door hem aangewezen lid van de commissie aanwezig [3 ...]3 zijn bij de aanwending van deze methode.]1 [3 De voorzitter houdt rekening met het risico dat zijn aanwezigheid kan hebben voor de uitoefening van de opdracht, zijn eigen veiligheid en de veiligheid van de agenten en van derden.]3   [4 § 4. Indien een in de paragrafen 1 en 2 bedoelde methode wordt aangewend ten opzichte van een menselijke bron in toepassing van artikel 18, § 2, wordt van de op straffe van nietigheid voorgeschreven vermeldingen bedoeld in de artikelen 18/3, § 2, 2° en 3° en 18/10, § 2, 2° en 3° afgeweken.]4   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
B. [1 Specifieke methoden voor het verzamelen van de gegevens]1   ----------   (1)
Art. 18/3.[1 § 1. Rekening houdend met een potentiële [3 dreiging]3 zoals bedoeld in artikel 18/1 [5 of in het kader van artikel 18, § 2,]5 kunnen de in artikel 18/2, § 1, bedoelde specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens aangewend worden indien de gewone methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen. De specifieke methode moet worden gekozen in functie van de graad van ernst van de potentiële [3 dreiging]3 waarvoor ze wordt aangewend [5 of in functie van de graad van ernst van het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron in het kader van artikel 18, § 2]5.
   De specifieke methode kan slechts worden aangewend na een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd en na kennisgeving van deze beslissing aan de commissie.
   § 2. [2 De beslissing van het diensthoofd vermeldt :
   1° de aard van de specifieke methode;
   2° naargelang het geval, de natuurlijke personen of rechtspersonen, [4 feitelijke]4 verenigingen of groeperingen, voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen of informatie die het voorwerp uitmaken van de specifieke methode;
   3° de potentiële dreiging die de specifieke methode rechtvaardigt;
   4° de feitelijke omstandigheden die de specifieke methode rechtvaardigen, de motivering inzake subsidiariteit en proportionaliteit, inbegrepen het verband tussen de bepalingen onder 2° en 3° ;
   5° de periode waarin de specifieke methode kan worden aangewend, te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing aan de Commissie;
   6° de naam [5 van de methodenofficier(en)]5) verantwoordelijk om de aanwending van de specifieke methode op te volgen;
   7° in voorkomend geval, het technisch middel dat gebruikt wordt bij de aanwending van de specifieke methode [4 in toepassing van de artikelen 18/4 of 18/5]4;
   8° in voorkomend geval, de samenloop met een opsporings- of gerechtelijke onderzoek;
   [4 9° in voorkomend geval,[5 de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd]5 die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de uitvoering van de methode of ter verzekering van de veiligheid van de agenten of derden;
   10° in voorkomend geval, de ernstige aanwijzingen waaruit blijkt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of de ontwikkeling van de potentiële dreiging;
   11° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid rechtvaardigen;
   12° in geval toepassing wordt gemaakt van artikel 18/8, de motivering van de duur van de periode waarop de inzameling van gegevens betrekking heeft;
   13° de datum van de beslissing;
   14° de handtekening van het diensthoofd.]4]2
  [4 De vermeldingen bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 4°, 7°, 9°, 10°, 11° en 14° zijn op straffe van onwettigheid voorgeschreven.]4
  [5In het kader van artikel 18, § 2, en in afwijking van paragraaf 2, 2° en 3°, vermeldt de beslissing van het diensthoofd respectievelijk de identificatiecode van de menselijke bron en het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron.";
   § 3. [4 In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd de specifieke methode mondeling toestaan. Deze mondelinge beslissing wordt bevestigd door een met redenen omklede schriftelijke beslissing die de vermeldingen bedoeld in paragraaf 2 bevat, en die uiterlijk de eerste werkdag volgend op de datum van de beslissing moet toekomen op de zetel van de Commissie.
   [5 De methodenofficier]5 kan mondeling of schriftelijk de medewerking vorderen van de personen bedoeld in de artikelen 18/6, [5 18/6/1,]5 18/7 en 18/8. De aard van de methode wordt hen meegedeeld. Op een mondelinge vordering volgt zo spoedig mogelijk schriftelijke bevestiging ervan door [5 De methodenofficier]5.]4
   § 4. De specifieke methode kan enkel verlengd of hernieuwd worden mits een nieuwe beslissing van het diensthoofd, die voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1.]1
  [2 § 5.]2 (vroeger §1, L3) De specifieke methoden kunnen slechts worden aangewend ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, of van communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst vooraf over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële [3 dreiging]3 en nadat de commissie, overeenkomstig artikel 18/10 een eensluidend advies uitgebracht heeft op [4 het ontwerp van beslissing]4 van het diensthoofd.
  [2 § 6. ]2 (vroeger §2, L2-L5) De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettigheid van de [5 specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit bedoeld in artikel 18/3, § 1]5.
   Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens betreffende de specifieke methode door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in ontvangst worden genomen of bewaard, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.
   De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de [4 Commissie]4 bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels en termijnen, na advies van [5 het Vast Comité I]5. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren en schorst de aangewende methode indien deze nog lopende is.
   De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief en onverwijld in kennis van haar beslissing.
  [2 § 7.]2 (vroeger §1, L4) [5 De methodenofficier]5 die is aangesteld [2 om de aanwending van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens op te volgen]2, informeert het diensthoofd regelmatig over de uitvoering van deze methode.
  [2 § 8. Het diensthoofd beëindigt de specifieke methode wanneer de potentiële dreiging die haar rechtvaardigt weggevallen is, wanneer de methode niet langer nuttig is voor het doel waarvoor zij werd ingesteld, of wanneer hij een onwettigheid heeft vastgesteld. Hij brengt zijn beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de Commissie.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2016-05-29/03, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 28-07-2016>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2022-07-14/13, art. 21, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 18/4.[1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, met behulp van technische middelen het volgende observeren:
   1° voor het publiek toegankelijke plaatsen;
   2° personen en voorwerpen die zich daar bevinden;
   3° gebeurtenissen die daar plaatsvinden;
   en er een technisch middel installeren, dat middel bedienen of het terugnemen.
   § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, al dan niet met behulp van technische middelen het volgende observeren:
   1° niet voor het publiek toegankelijke plaatsen die niet aan het zicht onttrokken zijn;
   2° personen en voorwerpen die zich daar bevinden;
   3° gebeurtenissen die daar plaatsvinden;
   zonder die plaatsen te betreden.]1
  [2 § 3. De observatie met behulp van technische middelen kan uitgevoerd worden via een rechtstreekse toegang tot de informatie en persoonsgegevens bedoeld in artikel 16/4, § 1.
   In voorkomend geval kan ze worden uitgevoerd via de correlatie bedoeld in artikel 16/4, § 3, waarbij de gegevensbanken of lijsten of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria worden voorbereid met als doel deze correlatie in real time tot stand te brengen, op het moment van de verzameling van de gegevens door de intelligente camera's of de intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning.
   De beslissing van het diensthoofd kan slaan op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek inlichtingenonderzoek.
   De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 16/4, § 3, eerste lid, 2°, mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn.
   In afwijking van artikel 18/3, § 2, 2° tot 4°, vermeldt de beslissing het fenomeen of de dreiging die het voorwerp uitmaakt van de methode en het verband met de criteria.]2
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (2)<W 2018-03-21/21, art. 85, 014; Inwerkingtreding : 25-05-2018>

Art. 18/5.[1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten:    1° voor het publiek toegankelijke plaatsen doorzoeken met behulp van technische middelen;    2° de inhoud doorzoeken van al dan niet vergrendelde voorwerpen die zich daar bevinden;    3° al dan niet vergrendelde voorwerpen meenemen voor een strikt beperkte duur, indien het onderzoek ervan niet ter plaatse kan gebeuren om technische of veiligheidsredenen. Die voorwerpen worden zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht in de weg staat.]1   ----------   (1)
Art. 18/5/1. [1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, in de virtuele wereld infiltreren onder dekmantel van een fictieve identiteit of fictieve hoedanigheid. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 22, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art. 18/6.[1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen [2 , in het belang van de uitoefening van hun opdrachten,]2 kennis nemen van de identificatiegegevens van de afzender of de geadresseerde van al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post en van de identificatiegegevens van de titularis van een postbus [2 ...]2. Wanneer de medewerking van een postoperator wordt gevorderd, richt het diensthoofd een schriftelijke vraag aan deze operator. De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de postoperator die wordt gevorderd.
   § 2. [2 ...]2
   § 3. De postoperator die weigert de in dit artikel bedoelde medewerking te verlenen wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot [2 twintigduizend euro]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 18/6/1. [1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, vervoers- en reisgegevens vorderen van iedere private verstrekker van een vervoers- of reisdienst. Het diensthoofd stuurt een schriftelijke vordering. De aard van de methode wordt meegedeeld aan de dienstenverstrekker die wordt gevorderd.
   De verstrekker van een vervoers- of reisdienst die weigert om de in zijn bezit zijnde informatie die overeenkomstig dit artikel gevorderd wordt, mee te delen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>


Art. 18/7.[1 § 1. [2 [4 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten,]4 overgaan of doen overgaan tot :
   1° de identificatie of de lokalisatie, met behulp van een technisch middel, van de elektronische communicatiediensten en -middelen waarop een bepaald persoon is geabonneerd of die door een bepaald persoon gewoonlijk worden gebruikt;
   2° de vordering van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of van een verstrekker van een elektronische communicatiedienst tot het bekomen van [4 de mededeling van de facturen met betrekking tot de geïdentificeerde abonnementen,]4 de gegevens betreffende de betalingswijze, de identificatie van het betalingsmiddel en het tijdstip van betaling voor het abonnement of voor het gebruik van de elektronische communicatiedienst. Een inlichtingen- en veiligheidsdienst kan de bedoelde gegevens ook verkrijgen met behulp van toegang tot de bestanden van de klanten van de operator of van de verstrekker van de dienst.]2.
   § 2. [3 ...]3
   § 3. Iedere operator van een communicatienetwerk en iedere verstrekker van een communicatiedienst die wordt gevorderd om de in § 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt aan het diensthoofd de gegevens waarom werd verzocht binnen een termijn en overeenkomstig de nadere regels te bepalen bij koninklijk besluit genomen op het voorstel van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor de elektronische communicatie.
   De Koning bepaalt, op voorstel van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor de elektronische communicatie, de voorwaarden waaronder de in § 1 bedoelde toegang mogelijk is voor [4 de betrokken dienst]4.
   Elke in het eerste lid bedoelde persoon die weigert de aldus gevraagde gegevens mee te delen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot [3 twintigduizend euro]3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 224, 007; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 34, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2022-07-20/14, art. 36, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

Art. 18/8.[1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, zo nodig door daartoe de medewerking van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of van de verstrekker van een elektronische communicatiedienst te vorderen, overgaan of doen overgaan tot:
   1° het opsporen van de verkeersgegevens van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar elektronische communicaties worden of werden gedaan;
   2° het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van elektronische communicaties.
   In de gevallen bedoeld in het eerste lid worden voor elk elektronisch communicatiemiddel waarvan de verkeersgegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie wordt gelokaliseerd de dag, het tijdstip en de duur en indien nodig de plaats van de elektronische communicatie aangegeven en vastgelegd in een verslag.
   De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de gevorderde operator van het elektronisch communicatienetwerk of aan de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd.
   § 2. [...]
   § 3. Iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die verzocht wordt de in paragraaf 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt het diensthoofd de gevraagde gegevens binnen een termijn en overeenkomstig de nadere regels te bepalen bij koninklijk besluit genomen op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de Elektronische Communicatie.
   Elke in het eerste lid bedoelde persoon die weigert zijn technische medewerking te verlenen aan de vorderingen bedoeld in dit artikel wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.
   § 4. [...]".]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-20/14, art. 37, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

C. [1 Uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 18/9.[1 § 1. De in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens kunnen worden aangewend :
   1° [6 door de Veiligheid van de Staat, wanneer er een ernstige potentiële dreiging bestaat voor een fundamenteel belang van het land bedoeld in artikel 8, 2° tot 4°, en wanneer deze potentiële dreiging betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 8, 1° of verband houdt met een activiteit van een buitenlandse inlichtingendienst [7 of in het kader van artikel 18, § 2, indien er ernstig potentieel nadeel bestaat voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of een ernstig potentieel gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron]7;]6
   2° [6 door de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid wanneer er een ernstige potentiële dreiging bestaat voor een fundamenteel belang bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, met uitzondering van elk ander fundamenteel belang van het land bedoeld in artikel 11, § 1, 1°, f) [7 of in het kader van artikel 18, § 2, indien er een ernstig potentieel nadeel bestaat voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of een ernstig potentieel gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron]7.]6
   § 2. Bij uitzondering en [7 rekening houdend met een potentiële dreiging, nadeel of gevaar als bedoeld in paragraaf 1 ]7 kunnen de in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens slechts aangewend worden indien de gewone en de specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen.
   Het diensthoofd mag de aanwending van een uitzonderlijke methode slechts machtigen na eensluidend advies van de commissie.
   § 3. De uitzonderlijke methode moet worden gekozen in functie van de graad van de ernst van de potentiële [4 dreiging]4 [6 ...]6 [7 of in functie van de graad van de ernst van het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron in het kader van artikel 18, § 2.]7.
   § 4. De uitzonderlijke methoden kunnen slechts aangewend worden ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, of van hun lokalen of communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of van hun verblijfplaats, of van hun woonplaats, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst vooraf over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling [6 van een ernstige potentiële dreiging bedoeld in paragraaf 1]6.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2015-12-06/07, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (3)<W 2016-01-29/09, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 05-03-2016>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (6)<W 2017-03-30/11, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (7)<W 2022-07-14/13, art. 23, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 18/10.[1 § 1. Het diensthoofd onderwerpt zijn ontwerp van machtiging aan het eensluidend advies van de commissie, die onderzoekt of de wettelijke bepalingen voor het aanwenden van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens, alsook de in artikel 18/9 § § 2 en 3, bepaalde [4 principes van subsidiariteit en proportionaliteit]4, zijn nageleefd en die de door § 2 voorgeschreven vermeldingen controleert.
   Behoudens andersluidende wettelijke bepaling mag de periode tijdens welke de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aangewend mag worden niet langer duren dan twee maanden, [4 te rekenen vanaf de machtiging,]4 onverminderd de mogelijkheid om de methode te verlengen overeenkomstig § 5.
  [5 De methodenofficier]5 die is aangesteld [4 om de aanwending van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens op te volgen]4, informeert op regelmatige wijze het diensthoofd, dat op zijn beurt, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels en termijnen, de commissie inlicht over de uitvoering van deze methode.
   [4 Het diensthoofd beëindigt de uitzonderlijke methode wanneer de ernstige potentiële dreiging die haar rechtvaardigt weggevallen is, wanneer de methode niet langer nuttig is voor het doel waarvoor zij werd ingesteld, of wanneer hij een onwettigheid heeft vastgesteld. Hij brengt zijn beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de Commissie.]4
   § 2. [4 Het ontwerp van machtiging van het diensthoofd vermeldt:
   1° de aard van de uitzonderlijke methode;
   2° naargelang het geval, de natuurlijke personen of rechtspersonen, feitelijke verenigingen of groeperingen, voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen of informatie die het voorwerp uitmaken van de uitzonderlijke methode;
   3° de ernstige potentiële dreiging die de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens rechtvaardigt;
   4° de feitelijke omstandigheden die de uitzonderlijke methode rechtvaardigen, de motivering inzake subsidiariteit en proportionaliteit, inbegrepen het verband tussen de bepalingen onder 2° en 3° ;
   5° de periode waarin de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens kan worden aangewend, te rekenen vanaf de machtiging van het diensthoofd;
   6° de naam [5 van de methodenofficier(en)]5) verantwoordelijk om de aanwending van de uitzonderlijke methode op te volgen;
   7° in voorkomend geval, het technisch middel dat gebruikt wordt bij de aanwending van de uitzonderlijke methode in toepassing van de artikelen 18/11 of 18/12;
   8° in voorkomend geval, de samenloop met een opsporings- of gerechtelijk onderzoek;
   9° in voorkomend geval, [5 de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd]5 die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de uitvoering van de methode of ter verzekering van de veiligheid van de agenten of derden;
   10° in voorkomend geval, de ernstige aanwijzingen waaruit blijkt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of de ontwikkeling van de potentiële dreiging;
   11° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid rechtvaardigen;
   12° de datum van de machtiging;
   13° de handtekening van het diensthoofd. "
   De in het eerste lid bedoelde vermeldingen zijn op straffe van onwettigheid voorgeschreven.]4
  [5 In het kader van artikel 18, § 2, en in afwijking van paragraaf 2, 2° en 3°, vermeldt de beslissing van het diensthoofd respectievelijk de identificatiecode van de menselijke bron en het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron.]5
   § 3. De commissie verleent haar eensluidend advies binnen de vier dagen na ontvangst van [4 het ontwerp van machtiging]4.
   Indien de commissie een negatief advies uitbrengt, mag de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens door de betrokken dienst niet worden aangewend.
   Indien de commissie geen advies uitbrengt binnen de termijn van vier dagen [4 of zij de betrokken dienst meedeelt dat zij niet kan beraadslagen binnen die termijn overeenkomstig artikel 43, § 1, zevende lid]4, kan de betrokken dienst de bevoegde minister aanzoeken, die al dan niet toelating geeft om zo spoedig mogelijk de beoogde methode uit te voeren. De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitters van de commissie en van het Vast Comité I.
   Het diensthoofd brengt de minister op de hoogte van de opvolging van de aldus toegelaten uitzonderlijke methode door hem op regelmatige tijdstippen, zoals vastgelegd door de minister in zijn toelating, een omstandig verslag uit te brengen over het verloop van de methode.
   De betrokken minister beëindigt de uitzonderlijke methode die hij heeft toegestaan [4 wanneer de potentiële dreiging die haar rechtvaardigt weggevallen is]4 of wanneer de methode niet langer nuttig blijkt voor het doel waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettigheid vaststelt. In dat geval brengt de betrokken minister zijn met redenen omklede beslissing om de uitzonderlijke methode te beëindigen of te schorsen, naargelang het geval, onverwijld ter kennis van de commissie, het diensthoofd en het Vast Comité I.
   § 4. [4 In geval van hoogdringendheid en wanneer elk uitblijven van de machtiging van aard is om de belangen bedoeld in artikel 18/9 ernstig in het gedrang te brengen, kan het diensthoofd, nadat hij wegens de hoogdringendheid het mondeling eensluidend advies van de voorzitter van de Commissie heeft verkregen, de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens mondeling machtigen voor ten hoogste vijf dagen.
   Indien de voorzitter van de Commissie niet bereikbaar is, kan het diensthoofd contact opnemen met een ander lid van de Commissie.
   De voorzitter, of het andere gecontacteerde lid, brengt de overige leden van de Commissie onmiddellijk op de hoogte van zijn mondeling advies.
  [5 De methodenofficier]5 kan schriftelijk de medewerking vorderen van de personen bedoeld in de artikelen 18/14, 18/15, 18/16 en 18/17. De aard van de methode wordt hen meegedeeld. Deze vordering wordt zo spoedig mogelijk aan het diensthoofd meegedeeld.
   Het diensthoofd geeft schriftelijke bevestiging van de mondelinge machtiging en geeft daarvan kennis aan de zetel van de Commissie, volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels, ten laatste binnen de vierentwintig uur vanaf deze machtiging. Deze schriftelijke bevestiging bevat de in paragraaf 2 bedoelde vermeldingen.
   In voorkomend geval vermeldt die bevestiging de redenen die de handhaving rechtvaardigen van de aanwending van de methode na de termijn van vijf dagen, zonder de twee maanden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, te boven te gaan. In dat geval geldt die bevestiging als ontwerp van machtiging bedoeld in paragraaf 1.
   In geval de noodzaak tot handhaving van de methode na de termijn van vijf dagen niet kon worden voorzien, of in uitzonderlijke gevallen, kan het diensthoofd de verlenging ervan machtigen volgens de procedure onder het eerste lid.]4
  [5 Indien de voorzitter of het gecontacteerde Commissielid]5 een [4 mondeling]4 negatief advies uitbrengt, mag de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens door de betrokken dienst niet worden aangewend.
  [5 Indien de voorzitter of het gecontacteerde Commissielid]5 in geval van hoogdringendheid niet onmiddellijk advies uitbrengt, kan de betrokken dienst de bevoegde minister aanzoeken, die al dan niet de toelating geeft de beoogde methode uit te voeren. De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitters van de commissie en van het Vast Comité I.
   Het diensthoofd brengt de minister op de hoogte van de opvolging van de aldus toegelaten uitzonderlijke methode door hem op regelmatige tijdstippen, zoals vastgelegd door de minister in zijn toelating, een omstandig verslag uit te brengen over het verloop van de methode.
   De betrokken minister beëindigt de uitzonderlijke methode die hij heeft toegestaan [4 wanneer de potentiële dreiging die haar rechtvaardigt weggevallen is]4 of wanneer de methode niet langer nuttig blijkt voor het doel waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettigheid vaststelt. In dat geval brengt de betrokken minister zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of te schorsen, naargelang het geval, onverwijld ter kennis van de commissie, het diensthoofd en het Vast Comité I.
   In ieder geval wordt de uitzonderlijke methode stopgezet binnen [4 vijf dagen]4 na de door de betrokken minister verleende toelating [4 , behalve in de gevallen van verlenging bedoeld in het vijfde en zesde lid]4.
   § 5. Het diensthoofd kan, op voorafgaand eensluidend advies van de commissie, de verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van [4 gegevens]4 machtigen voor een nieuwe termijn die niet langer mag zijn dan [4 ...]4 twee maanden [4 te rekenen vanaf het verstrijken van de lopende methode]4, onverminderd zijn verplichting om de methode te beëindigen zodra [4 de potentiële dreiging die haar rechtvaardigt weggevallen is]4 [4 ,]4 wanneer de methode niet langer nuttig is voor het doel waarvoor zij werd beslist [4 of wanneer]4 hij een onwettigheid vaststelt. In dat geval brengt het diensthoofd van de betrokken dienst zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen [4 ...]4 ter kennis van de commissie.
   Een tweede en elke volgende verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van [4 gegevens]4 is slechts mogelijk indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die de verlenging van het gebruik van deze methode noodzaken. Deze bijzondere redenen worden in de beslissing opgenomen. Indien deze bijzondere omstandigheden niet voorhanden zijn, dient de methode te worden beëindigd.
   De voorwaarden bepaald in de paragrafen 1 tot 3 zijn toepasselijk op de in deze paragraaf bepaalde wijzen van verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens.
   § 6. De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik controle uitoefenen op de wettigheid van de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit bepaald in artikel 18/9, § § 2 en 3.
   Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens die met de uitzonderlijke methoden verzameld werden, in ontvangst genomen of bewaard worden, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.
   De commissie beëindigt de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens wanneer zij vaststelt dat [4 de potentiële dreiging die haar rechtvaardigt weggevallen is]4 of wanneer de uitzonderlijke methode niet meer nuttig blijkt te zijn voor het doel waarvoor ze werd aangewend, of schorst de uitzonderlijke methode ingeval van onwettigheid.
   De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de commissie bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels en termijnen, na advies van [5 het Vast Comité I]5. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren.
   § 7. De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief in kennis [4 van het in § 2 bedoelde ontwerp van machtiging]4 van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, van het in § 3 bedoelde eensluidend advies, [4 , van de in paragraaf 4 bedoelde schriftelijke bevestiging van de mondelinge machtiging]4 van de in § 5 bedoelde eventuele verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens en van haar in § 6 bedoelde beslissing om de methode te beëindigen of in voorkomend geval te schorsen en de exploitatie van de aldus verzamelde gegevens te verbieden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2022-07-14/13, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 18/11.[1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, al dan niet met behulp van technische middelen het volgende observeren:    1° niet voor het publiek toegankelijke plaatsen die aan het zicht onttrokken zijn;    2° personen en voorwerpen die zich daar bevinden;    3° gebeurtenissen die daar plaatsvinden.    § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, op ieder ogenblik, niet voor het publiek toegankelijke plaatsen die al dan niet aan het zicht onttrokken zijn, betreden, teneinde:    1° de observatie te verrichten;    2° er een technisch middel te installeren, dat middel te bedienen of het terug te nemen;    3° een vergrendeld voorwerp te openen om er een technisch middel in te plaatsen;    4° een voorwerp mee te nemen om een technisch middel erop te installeren, dat voorwerp te bedienen en het terug te plaatsen.    Het technisch middel of het meegenomen voorwerp wordt zo spoedig mogelijk na de observatie teruggenomen respectievelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht in de weg staat.]1   [2 § 3. De observatie met behulp van technische middelen kan uitgevoerd worden via een rechtstreekse toegang tot de informatie en persoonsgegevens bedoeld in artikel 16/4, § 1.    In voorkomend geval kan ze worden uitgevoerd via de correlatie bedoeld in artikel 16/4, § 3, waarbij de gegevensbanken of lijsten of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria worden voorbereid met als doel deze correlatie in real time tot stand te brengen, op het moment van de verzameling van de gegevens door de intelligente camera's of de intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning.    De beslissing van het diensthoofd kan slaan op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek inlichtingenonderzoek.    De evaluatiecriteria bedoeld in artikel 16/4, § 3, eerste lid, 2°, mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn.    In afwijking van artikel 18/10, § 2, 2° tot 4°, vermeldt het ontwerp van machtiging het fenomeen of de dreiging die het voorwerp uitmaakt van de methode en het verband met de criteria.]2   ----------   (1)   (2)
Art. 18/12.[1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, op ieder ogenblik:
   1° niet voor het publiek toegankelijke plaatsen doorzoeken, al dan niet met behulp van technische middelen;
   2° de inhoud doorzoeken van al dan niet vergrendelde voorwerpen die zich daar bevinden;
   3° al dan niet vergrendelde voorwerpen meenemen voor een strikt beperkte duur, indien het onderzoek ervan niet ter plaatse kan gebeuren om technische of veiligheidsredenen;
   4° deze plaatsen betreden om de voorwerpen terug te plaatsen.
   Die voorwerpen worden zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht in de weg staat.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 18/12/1. [1 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, in de reële wereld infiltreren, conform de richtlijnen van de Nationale Veiligheidsraad.
   Met reële wereld wordt bedoeld de relaties die hoofdzakelijk plaatsvinden via rechtstreekse fysieke contacten zonder dat daarbij zijn fysieke uiterlijk verborgen wordt.
   De methode is toegelaten zolang als nodig is voor het doel waarvoor ze wordt aangewend.
   De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt om de twee maanden verslag uit aan de Commissie over de evolutie van de dreiging die het beroep op een infiltratie in de reële wereld noodzakelijk maakte. Dit verslag benadrukt de elementen die hetzij het behoud, hetzij de stopzetting van de uitzonderlijke methode rechtvaardigen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-14/13, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>


Art. 18/13.[1 [2 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, een rechtspersoon bedoeld in artikel 13/3, § 1, inzetten teneinde gegevens te verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.]2
  [2 ...]2
   [2 De methode is toegelaten zolang als nodig is voor het doel waarvoor ze wordt aangewend.]2
   De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt om de twee maanden verslag uit aan de commissie over de evolutie van de operatie die [2 ...]2 het beroep op een rechtspersoon noodzakelijk maakte. Dit verslag benadrukt de elementen die hetzij het behoud, hetzij de stopzetting van de uitzonderlijke methode rechtvaardigen. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 18/14.[1 § 1. [3 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten,]3 [2 ...]2 de al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post [2 openmaken en kennisnemen]2 van de inhoud ervan.
   De in het eerste lid bedoelde postoperator is ertoe gehouden de post waarop de machtiging betrekking heeft tegen ontvangstbewijs af te geven aan een [2 ...]2 agent van de dienst, op vertoon van zijn legitimatiebewijs en een schriftelijke vraag van het diensthoofd. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister.
   § 2. De diensten zien erop toe dat een door een postoperator afgegeven postzending, na onderzoek ervan, onverwijld aan de postoperator wordt teruggegeven voor verdere verzending.
   § 3. De postoperator die weigert de medewerking te verlenen als bedoeld in de § § 1 en 2 wordt gestraft met geldboete van zesentwintig tot [2 twintigduizend euro]2.
   § 4. De Staat is burgerrechtelijk aansprakelijk jegens de postoperator voor de schade toegebracht aan de hem toevertrouwde post.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2022-07-20/14, art. 38, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

Art. 18/15.[1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, informatie over de producten, diensten en verrichtingen van financiële aard en betreffende virtuele valuta, met betrekking tot de geviseerde persoon vorderen van:
   1° de personen en instellingen bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, 3° tot 22°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
   2° de personen en instellingen die, binnen het Belgisch grondgebied, diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld;
   3° het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest.
   § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, van de personen en instellingen bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, vorderen dat de verrichtingen van de geviseerde persoon onder toezicht worden geplaatst.
   § 3. De gevorderde medewerking bedoeld in paragraaf 1, 3°, gebeurt overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest.
   De gevorderde persoon of instelling, bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, is ertoe gehouden de gevraagde informatie onverwijld te verstrekken na ontvangst van de schriftelijke vordering van het diensthoofd.
   Deze vordering vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de Commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de Commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister. In deze vordering beschrijft de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst eveneens nauwkeurig de informatie die wordt gevorderd en de vorm waarin deze wordt meegedeeld.
   § 4. Iedere gevorderde persoon of instelling die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen ]1.
  ----------
  (1)<W 2022-07-14/13, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 15-08-2022>

Art. 18/16.[1 § 1. Behoudens met betrekking tot de informaticasystemen van de rechterlijke macht en de administratieve rechtscolleges, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, [3 ...]3 al dan niet met behulp van technische middelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden :
   1° toegang [3 ...]3 krijgen tot een informaticasysteem;
   2° er elke beveiliging van [3 opheffen]3;
   3° er technische voorzieningen in [3 aanbrengen]3 teneinde de door het informaticasysteem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen;
   4° er de door het informaticasysteem [3 ...]3 opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens op eender welke manier van [3 overnemen]3.
   De in het eerste lid bedoelde methode kan slechts aangewend worden tegenover de informaticasystemen van de overheid, mits voorafgaande toestemming van de betrokken overheid.
   Het in het eerste lid bedoelde binnendringen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de informaticasystemen kan enkel het verzamelen van relevante gegevens die erin werden opgeslagen, verwerkt of doorgestuurd tot doel hebben, zonder dat er een onomkeerbare vernietiging of wijziging van deze gegevens gebeurt.
   De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken erover dat bij de installatie van de in het eerste lid, 3°, bedoelde technische dispositieven derden geen niet-toegelaten toegang kunnen krijgen tot deze systemen via de tussenkomsten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
   § 2. [3 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, op ieder ogenblik, niet voor het publiek toegankelijke plaatsen betreden en zich toegang verschaffen tot al dan niet vergrendelde voorwerpen, teneinde:
   1° informaticasystemen binnen te dringen;
   2° er een technisch middel te installeren, dat middel te bedienen of het terug te nemen;
   3° de informaticasystemen mee te nemen en ze terug te plaatsen.
   Het technisch middel of de informaticasystemen worden zo spoedig mogelijk na het binnendringen teruggenomen respectievelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht in de weg staat.]3
   § 3. Het diensthoofd kan van de personen van wie hij vermoedt dat zij een bijzondere kennis hebben van het in § 1 bedoelde informaticasysteem of van de diensten die het mogelijk maken de gegevens die door het informaticasysteem zijn opgeslagen, verwerkt of doorgestuurd te beveiligen of te versleutelen, met een schriftelijke beslissing eisen dat zij informatie verstrekken over de werking van dat systeem en over de manier om toegang te krijgen tot de inhoud van het informaticasysteem onder een begrijpelijke vorm [3 en dat zij hun medewerking verlenen aan het binnendringen in een informaticasysteem]3. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister.
   § 4. Eenieder die zijn technische medewerking weigert te verlenen aan de in § 3 bedoelde vorderingen wordt gestraft met geldboete van zesentwintig tot [3 twintigduizend euro]3.
   § 5. Ingeval het binnendringen in een informaticasysteem tot gevolg heeft dat de exploitatie van dit systeem volledig of gedeeltelijk wordt verstoord, is de Staat slechts burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade aldus veroorzaakt indien dit binnendringen geen verband hield met het verzamelen van gegevens met betrekking tot een ernstige [2 dreiging]2 voor de fysieke integriteit van één of meer personen, hierbij inbegrepen de terroristische misdrijven bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 18/17.[1 § 1. [4 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten,]4 [3 ...]3 communicaties [3 onderscheppen, er kennis van nemen en ze registreren]3.
   § 2. [3 Hiertoe kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, op ieder ogenblik, al dan niet voor het publiek toegankelijke plaatsen betreden, teneinde:
   1° er een technisch middel te installeren, dat middel te bedienen of het terug te nemen;
   2° een vergrendeld voorwerp te openen om er een technisch middel in te plaatsen;
   3° het voorwerp mee te nemen waarop het technisch middel zal worden geïnstalleerd, dat voorwerp te bedienen en het terug te plaatsen.
   Het technisch middel of het meegenomen voorwerp wordt zo spoedig mogelijk na de onderschepping teruggenomen respectievelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht in de weg staat.]3
   § 3. Indien er een ingreep nodig is op een elektronisch communicatienetwerk, wordt de operator van het netwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst met een schriftelijke vraag van het diensthoofd gevorderd en is hij, als gevolg van deze aanvraag ertoe gehouden zijn technische medewerking te verlenen. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister.
   Eenieder die zijn technische medewerking weigert te verlenen aan de in het eerste lid bedoelde vorderingen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot [3 twintigduizend euro]3. De nadere regels en termijnen voor deze technische medewerking worden door de Koning vastgesteld, op voorstel van de Ministers van Justitie, van Landsverdediging en van de Minister bevoegd voor de Elektronische Communicatie.
   § 4. De communicaties die verzameld werden aan de hand van de in § 1 bedoelde uitzonderlijke methode worden opgenomen. Het voorwerp van de uitzonderlijke methode alsook de dagen en uren waarop deze is uitgevoerd, worden opgenomen bij het begin en op het einde van iedere opname die erop betrekking heeft.
   Alleen die delen van de opname van communicaties die door het diensthoofd of, naargelang het geval, in zijn opdracht door de directeur Operaties of de persoon die hij daartoe heeft aangewezen voor de Veiligheid van de Staat, of door de officier of de burgerambtenaar, die minstens de graad van commissaris heeft, voor de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 relevant worden geacht, kunnen worden overgeschreven.
   Iedere notitie die in het kader van de uitvoering van de uitzonderlijke methode door de daartoe aangewezen personen werd genomen en die niet werd opgenomen in een verslag, wordt vernietigd door de in het tweede lid vermelde personen of door de persoon die zij hiertoe aanwijzen. Deze vernietiging maakt het voorwerp uit van een vermelding in het bijzondere register waarin wordt voorzien in § 6.
   § 5. De opnamen worden samen met de eventuele overschrijving van de relevant geachte communicaties of de eventuele vertaling bewaard, op een beveiligde plaats die het diensthoofd aanduidt overeenkomstig de vereisten van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
   § 6. Een regelmatig bijgehouden bijzonder register bevat een overzicht van elk van de in de §§ 1 en 2 bedoelde maatregelen.
   Het overzicht vermeldt de datum en het uur waarop de maatregel is gestart en waarop hij werd beëindigd.
   § 7. [3 De opnamen van communicaties worden volgens de door de Koning vastgestelde nadere regels en onder het toezicht van de Commissie en van een door het diensthoofd hiertoe aangestelde agent, vernietigd binnen een termijn van vijf jaar die aanvangt op de dag van de opname. Met het voorafgaand schriftelijk akkoord van de Commissie kan het diensthoofd beslissen om de bewaringsperiode te verlengen wanneer de opname nog noodzakelijk is in het kader van een inlichtingenonderzoek of van een gerechtelijke procedure. De totale bewaringsperiode mag tien jaar niet te boven gaan behalve wanneer een opname nog noodzakelijk is in het kader van een gerechtelijke procedure. De vernietiging wordt vermeld in het in paragraaf 6 vermelde bijzonder register.
   De overschrijvingen van de relevant geachte communicaties en de eventuele vertalingen worden bewaard en vernietigd overeenkomstig artikel 21.]3]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 44, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2022-07-20/14, art. 39, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>

Onderafdeling 3. [1 - Gemeenschappelijke bepaling voor sommige methoden voor het verzamelen van gegevens.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 18/18.[1 De Koning legt de tarieven vast voor de medewerking van [2 de natuurlijke]2 personen en rechtspersonen aan [2 de methoden bedoeld in artikel 16/2 en in de onderafdeling 2]2, waarbij Hij rekening houdt met de werkelijke kostprijs van deze medewerking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 46, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

  [1Afdeling 5.]1 - De mededeling van de gegevens.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 47, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.19.De inlichtingen- en veiligheidsdiensten delen de inlichtingen bedoeld in artikel 13, tweede lid, slechts mee aan de betrokken ministers en de betrokken gerechtelijke en administratieve overheden, aan de politiediensten en aan alle bevoegde instanties en personen overeenkomstig de doelstellingen van hun opdrachten alsook aan de instanties en personen die het voorwerp zijn van een [1 dreiging]1 bedoeld in de artikelen 7 en 11.
  Met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de personen en voor zover de voorlichting van het publiek of het algemeen belang dit vereist, mogen de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat en de chef van de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2, of de persoon die elk van hen aanwijst, inlichtingen aan de pers mededelen.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 19/1.[1 Wanneer de aanwending van de specifieke of uitzonderlijke methoden ernstige aanwijzingen aan het licht brengt over het plegen van een misdaad of wanbedrijf of, op grond van een redelijk vermoeden wijst op te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, brengen de betrokken diensten dit onverwijld ter kennis aan de commissie met het oog op de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering. Deze commissie onderzoekt de verzamelde gegevens ongeacht de drager waarop ze vastgelegd werden.    Indien de commissie het bestaan vaststelt van ernstige aanwijzingen die kunnen leiden tot het plegen van een misdaad of wanbedrijf of van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, stelt de voorzitter [3 , of bij verhindering, een ander Commissielid]3 daarvan een niet-geclassificeerd proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt onverwijld overgezonden aan de procureur des Konings of aan de federale procureur, nadat het diensthoofd vooraf gehoord werd over de voorwaarden van deze overzending [2 en over de inhoud van het proces-verbaal]2.   [2 Dit proces-verbaal vermeldt de ernstige aanwijzingen die eventueel in rechte kunnen worden gebruikt.]2    Dit proces-verbaal mag niet de exclusieve grond, noch de overheersende maatregel zijn voor de veroordeling van een persoon. De elementen vervat in dit proces-verbaal moeten in overheersende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.    De procureur des Konings of de federale procureur licht de voorzitter van de commissie in over de gevolgen die aan de overzending van het proces-verbaal worden gegeven. De voorzitter van de commissie licht op zijn beurt het diensthoofd van de betrokken dienst in.]1   ----------   (1)   (2)   [1   (3)
Afdeling 6.]1 - De samenwerking tussen de diensten.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 49, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.20.§ 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de politiediensten, de administratieve en gerechtelijke overheden zorgen voor een zo doeltreffend mogelijke wederzijdse samenwerking. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zorgen er eveneens voor dat er samenwerking is met de buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.   § 2. Wanneer ze daartoe door hen aangezocht worden kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, [5 ...]5 hun medewerking en in het bijzonder hun technische bijstand verlenen aan de gerechtelijke en bestuurlijke overheden.   [5 De nadere regels voor deze medewerking kunnen in het kader van een protocol worden vastgelegd.]5   § 3. [1 de Nationale Veiligheidsraad]1 bepaalt de in artikel 19, eerste lid, bedoelde voorwaarden waaronder de inlichtingen worden meegedeeld en de voorwaarden van de in § 1 van dit artikel bedoelde samenwerking.   [2 § 4. Voor de opdrachten omschreven in artikel 7, 3° /1 en artikel 11, § 1, 5°, sluiten de [4 Veiligheid van de Staat]4 en de [3 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]3, een samenwerkingsakkoord op grond van richtlijnen verkregen van de Nationale Veiligheidsraad.]2   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)
[1Afdeling 7.]1 - De bewaring en de vernietiging van de gegevens.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 50, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.21.Persoonsgegevens verwerkt in het kader van de toepassing van huidige wet worden bewaard voor een duur die niet langer mag zijn dan die welke noodzakelijk is om de doeleinden waarvoor ze opgeslagen worden, met uitzondering van de gegevens die een door het Rijksarchief erkend historisch karakter hebben.
  Zij worden slechts vernietigd na een zekere termijn volgende op de laatste verwerking waarvan zij het voorwerp zijn geweest.
  De Koning legt, na advies van [1 het Vast Comité I]1, de termijn vast tijdens welke de persoonsgegevens bedoeld in het vorige lid bewaard worden na hun laatste verwerking.
  Onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende het Rijksarchief, bepaalt de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de procedure met betrekking tot hun vernietiging.
  ----------
  (1)<W 2024-03-27/02, art. 129, 021; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

Art. 21/1. [1 § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden vrijgesteld van overbrenging van hun archiefdocumenten van minder dan vijftig jaar, op voorwaarde dat:    1° de langetermijnbewaring, de authenticiteit, de integriteit, de ordening, de toegankelijkheid en de leesbaarheid van deze archiefdocumenten worden gewaarborgd volgens de door de Koning vastgestelde voorwaarden;    2° het publiek deze archiefdocumenten kan raadplegen onder dezelfde voorwaarden als in het Rijksarchief.    De bewaring van de archiefdocumenten staat onder het toezicht van de algemeen rijksarchivaris of zijn gemachtigden.    § 2. Na de in paragraaf 1 bepaalde termijn evalueert de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst of een herziening van het beschermingsniveau of de declassificatie van de geclassificeerde archiefdocumenten mogelijk is.    § 3. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten brengen hun archiefdocumenten van meer dan vijftig jaar over naar het Rijksarchief, op voorwaarde dat:    1° het Rijksarchief de geclassificeerde archiefdocumenten bewaart en aanwendt overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;    2° de buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitdrukkelijk hun toestemming hebben gegeven dat het Rijksarchief de van hen afkomstige geclassificeerde documenten bewaart;    3° de algemeen rijksarchivaris of zijn gemachtigden oordeelt, na overleg met de verantwoordelijke voor de archiefwerking van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, dat het belang van de eenheid van de collectie een overbrenging niet verhindert.    De Koning bepaalt, op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Defensie en de minister van Wetenschapsbeleid, de nadere regels inzake het archiefbeheer en de aanwending van de overgebrachte geclassificeerde archiefdocumenten.    § 4. Archiefdocumenten kunnen slechts worden vernietigd na schriftelijke toestemming van de algemeen rijksarchivaris of zijn gemachtigden.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK III/1. [1 - De bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 52, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Afdeling 1. [1 - Algemene bepaling.]1   ----------   (1)
Art.22.[1 Er kan binnen elke inlichtingen- en veiligheidsdienst een interventieteam worden opgericht met als opdracht de bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de betrokken dienst.
   De agenten belast met deze opdracht worden aangesteld, respectievelijk door de Minister van Justitie, op voordracht van het hoofd van de Veiligheid van de Staat, en door de Minister van Defensie, op voordracht van het hoofd van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid.
   De leden van het interventieteam zijn de enige agenten die gemachtigd zijn de opdracht tot bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van hun dienst uit te voeren, onverminderd hun andere functies. Daartoe ontvangen zij een vorming.
   De leden van het interventieteam brengen verslag uit over hun interventies aan het betrokken diensthoofd.
   In de uitvoering van hun andere opdrachten kunnen zij geen gebruik maken van de bevoegdheden die aan hen zijn toegekend door dit hoofdstuk.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 54, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Afdeling 2. [1 - De uitoefening van de opdracht tot bescherming van het personeel, de infrastructuur en de goederen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 55, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>


Art.23.[1 De leden van het interventieteam kunnen steeds verlaten gebouwen, bijgebouwen en vervoersmiddelen betreden.    Zij kunnen enkel bij een ernstig en nakend gevaar voor het leven of de fysieke integriteit van een personeelslid van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst niet-verlaten gebouwen, bijgebouwen en vervoersmiddelen betreden en doorzoeken, zowel overdag als 's nachts, voor zover dit personeelslid zich bevindt in het binnengedeelte van een niet voor het publiek toegankelijke plaats en wanneer het gevaar op geen andere wijze kan worden afgewend.    Zij kunnen enkel in de gevallen bedoeld in het tweede lid verlaten gebouwen, bijgebouwen en vervoersmiddelen doorzoeken.]1   ----------   (1)
Art.24.[1 De leden van het interventieteam kunnen, teneinde er zich van te vergewissen dat een persoon geen wapen draagt of enig voorwerp dat gevaarlijk is voor hun leven of fysieke integriteit of die van de personeelsleden van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst of voor de integriteit van de infrastructuur en de goederen van de te beschermen dienst, in de volgende gevallen overgaan tot een veiligheidsfouillering:    1° wanneer het lid van het interventieteam, op grond van de gedragingen van deze persoon, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden heeft om te denken dat de persoon die aan een identiteitscontrole wordt onderworpen in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald in artikel 28, een wapen of een gevaarlijk voorwerp draagt;    2° wanneer een persoon voorlopig wordt vastgehouden overeenkomstig de artikelen 27 en 28;    3° wanneer de personen toegang hebben tot plaatsen waar de personeelsleden van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst worden bedreigd.    De veiligheidsfouillering gebeurt door het betasten van het lichaam en de kleding van de gefouilleerde persoon evenals door de controle van zijn bagage. Zij mag niet langer duren dan de daartoe noodzakelijke tijd en de persoon mag te dien einde niet langer dan één uur worden opgehouden.    In het in de bepaling onder 3° bedoelde geval wordt de fouillering uitgevoerd op bevel en onder verantwoordelijkheid van het lid van het interventieteam dat verantwoordelijk is voor de opdracht; zij wordt uitgevoerd door een lid van het interventieteam van hetzelfde geslacht als de gefouilleerde persoon.]1   ----------   (1)
Art.25.[1 De leden van het interventieteam kunnen overgaan tot het doorzoeken van een voertuig of enig ander vervoermiddel, zowel in het verkeer als geparkeerd op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen, indien zij op grond van de gedragingen van de bestuurder of de passagiers, van materiële aanwijzingen of van omstandigheden van tijd of plaats, redelijke gronden hebben om te denken dat het voertuig of vervoermiddel gebruikt wordt of gebruikt zou kunnen worden om het leven of de fysieke integriteit van een personeelslid van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst of de integriteit van de infrastructuur en de goederen van de te beschermen dienst ernstig in gevaar te brengen.
   Het doorzoeken van een voertuig mag nooit langer duren dan de tijd vereist door de omstandigheden die het rechtvaardigen. In elk geval mag het voertuig niet langer dan één uur worden opgehouden voor een doorzoeking.
   Het doorzoeken van een voertuig dat permanent als woning is ingericht en dat op het ogenblik van het doorzoeken daadwerkelijk als woning wordt gebruikt, wordt gelijkgesteld met huiszoeking.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 58, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.26.[1 De voorwerpen en dieren die een gevaar betekenen voor het leven of de fysieke integriteit van een personeelslid van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst of voor de integriteit van de infrastructuur en de goederen van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst kunnen, in de voor het publiek toegankelijke plaatsen, door een lid van het interventieteam, voor de vereisten van diens beschermingsopdracht, aan de eigenaar, de bezitter of de houder onttrokken worden. Deze bestuurlijke inbeslagneming geschiedt overeenkomstig de richtlijnen en onder de verantwoordelijkheid van het lid van het interventieteam dat verantwoordelijk is voor de opdracht.    De in beslag genomen voorwerpen worden ter beschikking gesteld van een politieambtenaar opdat gehandeld wordt overeenkomstig artikel 30 van de wet op het politieambt.]1   ----------   (1)
Art.27.[1 De leden van het interventieteam kunnen, in geval van volstrekte noodzaak, een persoon vasthouden ten aanzien van wie er op grond van zijn gedragingen, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden zijn om te denken dat hij voorbereidingen treft om een daad te verrichten of dat hij een daad verricht die het leven of de fysieke integriteit van een agent of een derde of de integriteit van de infrastructuur en de goederen van de te beschermen inlichtingen- en veiligheidsdienst ernstig in gevaar brengt, met als doel hem te beletten een dergelijke daad te verrichten of teneinde deze te doen ophouden.
   In dat geval zal de persoon slechts worden vastgehouden voor de tijd die nodig is om de betrokkene ter beschikking te stellen van een politieambtenaar.
   De door het lid van het interventieteam verrichte vrijheidsbeneming mag nooit langer duren dan de tijd vereist door de omstandigheden die haar rechtvaardigen en mag in geen geval een uur te boven gaan. Deze termijn gaat in vanaf het ogenblik waarop de betrokken persoon als gevolg van het optreden van een lid van het interventieteam, niet meer beschikt over de vrijheid van komen en gaan.
   De Koning legt de nadere regels vast voor het registreren van de aanhouding en het bewaren van gegevens over deze aanhouding.
   Als de vrijheidsbeneming wordt gevolgd door een bestuurlijke aanhouding overeenkomstig de artikelen 31 tot 33 van de wet op het politieambt, wordt de maximale duur van de bestuurlijke aanhouding met een overeenkomstige periode verminderd.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 60, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.28.[1 § 1. De leden van het interventieteam kunnen de identiteit controleren van ieder persoon indien zij, op grond van zijn gedragingen, van materiële aanwijzingen of van omstandigheden van tijd of plaats, redelijke gronden hebben om te denken dat hij zich voorbereidt om het leven of de fysieke integriteit van een personeelslid van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst of de integriteit van de gebouwen van die dienst te schaden.
   § 2. De identiteitsstukken die aan het lid van het interventieteam overhandigd worden, mogen slechts ingehouden worden gedurende de voor de verificatie van de identiteit noodzakelijke tijd en moeten daarna onmiddellijk aan de betrokkene worden teruggegeven.
   § 3. Indien de in de voorgaande paragrafen bedoelde persoon weigert of in de onmogelijkheid verkeert het bewijs te leveren van zijn identiteit, alsook indien zijn identiteit twijfelachtig is, mag hij worden vastgehouden om ter beschikking te worden gesteld van een politieambtenaar.
   De door het lid van het interventieteam verrichte vrijheidsbeneming mag nooit langer duren dan de tijd vereist door de omstandigheden die haar rechtvaardigen en mag in geen geval een uur te boven gaan. Deze termijn gaat in vanaf het ogenblik waarop de betrokken persoon, als gevolg van het optreden van een lid van het interventieteam, niet meer beschikt over de vrijheid van komen en gaan.
   Als de vrijheidsbeneming wordt gevolgd door een bestuurlijke aanhouding, overeenkomstig artikel 34, § 4, van de wet op het politieambt, wordt de maximale duur van de bestuurlijke aanhouding met een overeenkomstige periode verminderd.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 61, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.29.[1 De leden van het interventieteam mogen vastgehouden personen, buiten noodzaak, niet aan publieke nieuwsgierigheid blootstellen.
   Zij mogen deze personen zonder hun instemming niet onderwerpen of laten onderwerpen aan vragen van journalisten of derden die vreemd zijn aan de zaak, noch van hen beeldopnamen maken of laten maken behalve die welke bestemd zijn voor hun identificatie.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 62, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.30.[1 De leden van het interventieteam kunnen, rekening houdend met de risico's die zulks meebrengt, geweld gebruiken om een wettig doel na te streven dat niet op andere wijze kan worden bereikt.
   Elk gebruik van geweld moet redelijk zijn en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.
   Aan elk gebruik van geweld gaat een waarschuwing vooraf, tenzij dit gebruik daardoor onwerkzaam zou worden.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 63, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.31.[1 Onverminderd artikel 30 van deze wet, de artikelen 70, 416 en 417 van het Strafwetboek en de toepasselijke regels van internationaal recht, kunnen de leden van het interventieteam slechts gebruik maken van vuurwapens tegen personen in de volgende gevallen:
   1° tegen gewapende personen of in de richting van voertuigen aan boord waarvan zich gewapende personen bevinden, in geval van misdaad of van een op heterdaad ontdekt wanbedrijf in de zin van artikel 41 van het Wetboek van strafvordering, welke misdaad of welk wanbedrijf met geweld is gepleegd, indien redelijkerwijze mag aangenomen worden dat die personen in het bezit zijn van een vuurwapen klaar voor gebruik, en dat zij dit wapen zullen gebruiken tegen personen;
   2° wanneer in geval van volstrekte noodzakelijkheid, de leden van het interventieteam de aan hun bescherming toevertrouwde personen, infrastructuur of goederen op geen andere wijze kunnen verdedigen.
   Het gebruik van wapens geregeld in de bepalingen onder 1° en 2° geschiedt slechts overeenkomstig de richtlijnen en na waarschuwing met luide stem of met enig ander beschikbaar middel, tenzij dit gebruik daardoor onwerkzaam zou worden.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 64, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.32.[1 Behalve wanneer de omstandigheden het niet toelaten of indien het de opdracht onwerkzaam zou maken, doen de leden van het interventieteam, of ten minste één van hen, die tegenover een persoon optreden of zich aanmelden aan de woning van een persoon, van hun hoedanigheid blijken door middel van het legitimatiebewijs waarvan zij houder zijn.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 65, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.33.[1 Wanneer hij in gevaar gebracht wordt bij het vervullen van zijn opdracht of wanneer een agent van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst in gevaar is, kan ieder lid van het interventieteam de hulp of bijstand vorderen van ter plaatse aanwezige personen.
   In geval van volstrekte noodzaak kan hij eveneens de hulp of bijstand van enig ander nuttige persoon vorderen.
   De gevorderde hulp of bijstand mag de persoon die ze verleent niet in gevaar brengen.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 66, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.34.[1 De bewapening die tot de voorgeschreven uitrusting behoort, wordt bepaald overeenkomstig de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens.
   In voorkomend geval bepaalt de Koning de aanvullende uitrusting van de leden van het interventieteam die noodzakelijk is voor de uitoefening van hun functie.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 67, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Afdeling 3. [1 - De burgerlijke aansprakelijkheid en de rechtshulp met betrekking tot de leden van het interventieteam bij de uitoefening van hun functie.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 68, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.35.[1 Voor de leden van het interventieteam aan wie opdrachten tot bescherming van de agenten, de infrastructuur en de goederen van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst zijn toevertrouwd, geldt het stelsel van burgerlijke aansprakelijkheid en rechtshulp voorzien in de artikelen 91 tot 98 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie, in de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen en in het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de rechtshulp aan de personeelsleden van bepaalde overheidsdiensten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 69, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

HOOFDSTUK IV. - De geheimhouding.

Art.36. § 1. Onverminderd artikel 19 is iedere agent alsmede iedere persoon die, in welke hoedanigheid ook, zijn medewerking verleent aan de toepassing van deze wet, verplicht de geheimen te bewaren die hem zijn toevertrouwd in de uitoefening van zijn opdracht of zijn medewerking.
  § 2. Het geheim blijft bestaan zelfs wanneer de agenten hun functie hebben neergelegd of de personen hun medewerking met de diensten hebben stopgezet.

Art.37.De agenten die een beroep doen op de medewerking van een persoon die niet tot de diensten van de Veiligheid van de Staat of van de [1 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]1 behoort, hebben de plicht deze persoon uitdrukkelijk op zijn geheimhoudingsplicht te wijzen.   ----------   (1)
Art.38.§ 1. De gerechtelijke huiszoekingen en inbeslagnemingen die uitgevoerd worden op de plaatsen waar de leden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun functie uitoefenen, worden verricht in aanwezigheid van [5 het betrokken diensthoofd]5. [3 Het diensthoofd]3 waarschuwt onmiddellijk de bevoegde minister over de uitgevoerde gerechtelijke huiszoekingen en inbeslagnemingen.
  § 2. Indien [4 het diensthoofd]4 van oordeel is dat de inbeslagneming van de geclassificeerde gegevens en voorwerpen van die aard is dat zij een [1 dreiging]1 vormt voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 [2 ...]2 en 11, §§ 1 en 2, of dat zij een gevaar meebrengt voor een natuurlijke persoon, waarschuwt hij onmiddellijk de voorzitter van het Vast Comité I en de bevoegde minister. Deze geclassificeerde inbeslaggenomen stukken worden in een verzegelde omslag geplaatst, ondertekend door [4 het diensthoofd]4 en op een veilige plaats bewaard door de onderzoeksmagistraat.
  Terzelfder tijd kan de korpschef of zijn plaatsvervanger, na kennisgeving aan de bevoegde minister, de opheffing van de inbeslagneming aan de kamer van inbeschuldigingstelling vragen. De vraag tot opheffing van de inbeslagneming heeft voor deze een opschortend gevolg. De zaak wordt bij de kamer van inbeschuldigingstelling aanhangig gemaakt door een verklaring afgelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. De kamer beslist binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. [3 Het diensthoofd]3 en de onderzoeksmagistraat worden gehoord.
  In het kader van deze procedure kunnen enkel de magistraten van de zetel en van het openbaar ministerie die zitting hebben in de kamer van inbeschuldigingstelling, de onderzoeksmagistraat, de korpschef of zijn plaatsvervanger kennis nemen van de inbeslaggenomen geclassificeerde stukken.
  Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling besluit tot het opheffen van het beslag wegens de [1 dreiging]1 voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 [2 ...]2 en 11, §§ 1 en 2, of wegens het gevaar voor een natuurlijke persoon, worden de geclassificeerde stukken in een verzegelde omslag terug gegeven aan [4 het diensthoofd]4.
  Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling concludeert dat de stukken in beslag genomen kunnen worden, zendt de procureur-generaal deze inbeslaggenomen geclassificeerde stukken na afloop van de gerechtelijke procedure niettemin terug aan [4 het diensthoofd]4.
  § 3. Indien [4 het diensthoofd]4 met toepassing van § 2, tweede lid, niet binnen een termijn van tien dagen aan de kamer van inbeschuldigingstelling de opheffing van de inbeslagneming vraagt, wordt de plaatsing onder verzegelde omslag bedoeld in § 2, eerste lid, opgeheven.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (5)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.39.§ 1. De huiszoekingen en inbeslagnemingen in de plaatsen bedoeld in artikel 38, die uitgevoerd worden in het kader van een parlementair onderzoek, worden verricht in aanwezigheid van [4 het diensthoofd]4.   § 2. Indien [4 het diensthoofd]4 van oordeel is dat de inbeslagneming van de geclassificeerde gegevens en voorwerpen van die aard is dat zij een [1 dreiging]1 vormt voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 [2 ...]2 en 11, §§ 1 en 2, of dat zij een gevaar meebrengt voor een fysiek persoon, verwittigt hij onmiddellijk de voorzitter van het Vast Comité I. Deze geclassificeerde inbeslaggenomen stukken worden in een verzegelde omslag geplaatst, ondertekend door [4 het diensthoofd]4. Deze omslag wordt onmiddellijk overgemaakt door de magistraat die het onderzoek leidt aan de voorzitter van het Vast Comité I die hem bewaart op een veilige plaats.   Terzelfdertijd kan [4 het diensthoofd]4 de opheffing van de inbeslagneming vragen, naargelang het geval, aan de voorzitter van de Kamer of van de onderzoekscommissie die uitspraak doet.[3 Het diensthoofd]3 en de voorzitter van het Vast Comité I worden gehoord. De vraag tot opheffing van de inbeslagneming heeft voor deze een opschortend gevolg.   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art.40.§ 1. In het kader van de huiszoekingen en inbeslagnemingen die uitgevoerd worden in andere plaatsen dan die bedoeld in artikel 38, wanneer geclassificeerde gegevens of voorwerpen uitgaande van inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden ontdekt, worden [3 het diensthoofd]3 er onmiddellijk over ingelicht door de onderzoeksmagistraat of de gemachtigde officier van gerechtelijke politie.
  § 2. Indien [3 het diensthoofd]3 van oordeel is dat de inbeslagneming van de geclassificeerde gegevens of voorwerpen van die aard is dat zij een [1 dreiging]1 vormt voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 [2 ...]2 en 11, §§ 1 en 2, of dat zij een gevaar meebrengt voor een fysieke persoon, wordt volgens het geval gehandeld zoals in artikelen 38 en 39.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.41.Wanneer de inbeslagneming van geclassificeerde gegevens of voorwerpen wordt verricht overeenkomstig artikel 51 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, en [3 het diensthoofd]3 van oordeel is dat de inbeslagneming van die aard is dat zij een [1 dreiging]1 vormt voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 [2 ...]2 en 11, §§ 1 en 2, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet.
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.42.
  <Opgeheven bij W 2017-03-30/11, art. 70, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.43.[1 Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek en de artikelen 48 en 51 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorganen voor de dreigingsanalyse wordt gestraft :
   1° met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro, de agent of de persoon bedoeld in artikel 36 die de geheimen met schending van dit artikel onthult;
   2° met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot dertigduizend euro of met een van die straffen alleen, de agent of persoon bedoeld in artikel 36 die de identiteit onthult van een persoon die om anonimiteit verzoekt;
   3° met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot dertigduizend euro of met een van die straffen alleen, eenieder die, met kwaadwillig opzet, met welk uitdrukkingsmiddel dan ook de identiteit onthult van agenten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wiens opdrachten omwille van veiligheidsredenen de eerbiediging van de grootste discretie vereisen.]1
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Hoofdstuk IV/1. [1 Het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 43/1.[1 § 1. Er wordt een bestuurlijke commissie opgericht die is belast met het toezicht op de in artikel 18/2 bedoelde specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
  [6 Voor de financiering van de werking van de commissie wordt een dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van de Staat.
   De commissie stelt jaarlijks een ontwerp van begroting op voor zijn werking. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van de commissie, zij keurt ze goed en zij controleert de uitvoering van zijn begroting. Zij onderzoekt ze en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
   De commissie hanteert voor zijn begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.]6
   De commissie handelt volledig onafhankelijk in de uitoefening van haar controleopdrachten. Zij staat ook in voor het opstellen van haar huishoudelijk reglement.
   De commissie is samengesteld uit drie effectieve leden. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.
   Op voorstel van de Minister van Justitie en van de Minister van Landsverdediging wijst de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de effectieve leden van de commissie aan, evenals hun plaatsvervangers.
   De effectieve leden en hun plaatsvervangers hebben de hoedanigheid van magistraat. Onder de effectieve leden heeft één lid de hoedanigheid van lid van het openbaar ministerie en hebben beide anderen de hoedanigheid van rechter, waarvan één deze van onderzoeksrechter. De plaatsvervangende leden hebben dezelfde hoedanigheid als het effectief lid dat zij vervangen.
  [3 De Commissie beslist bij meerderheid van de drie aanwezige effectieve leden of van hun plaatsvervanger of, in geval van verhindering van een van de effectieve leden en diens plaatsvervanger, bij unanimiteit van de twee aanwezige effectieve leden of van hun plaatsvervanger.]3
   Het voorzitterschap van de commissie wordt uitgeoefend door de magistraat die de hoedanigheid van onderzoeksrechter heeft.
   Met uitzondering van de voorzitter, die voldoende kennis van het Frans en het Nederlands moet hebben, behoren de twee overige effectieve leden elk tot een verschillende taalrol.
   § 2. Op het ogenblik van hun aanwijzing dienen de effectieve en plaatsvervangende leden van de commissie de volgende voorwaarden te vervullen :
   1° de leeftijd van veertig jaar hebben bereikt;
   2° minstens vijf jaar nuttige ervaring hebben in één van de materies bedoeld in artikel 18/9, § 1;
   3° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau " zeer geheim " krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;
   4° gedurende de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanwijzing geen lid geweest zijn van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, noch van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, noch van een politiedienst, noch van een inlichtingen- en veiligheidsdienst.
   Deze magistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar. Dit mandaat kan tweemaal worden hernieuwd. [5 Magistraten kunnen evenwel, aan het einde van hun tweede hernieuwing, opnieuw voor een mandaat van vijf jaar aangewezen worden, en dit volgens de procedure voorzien in paragraaf 1, wanneer er geen andere kandidaten zijn of er geen andere kandidaten geschikt worden bevonden voor het opnemen van een mandaat als effectief of plaatsvervangend lid.]5
   [3 Met uitzondering van de plaatsvervangend voorzitter, die voldoende kennis van het Nederlands en het Frans moet hebben, moeten de plaatsvervangende leden]3 tot dezelfde taalrol behoren als de effectieve leden die zij vervangen.
   § 3. In geval van verhindering of afwezigheid van meer dan drie maanden van een van de leden van de commissie, alsook ingeval zijn mandaat vacant is, wordt hij definitief vervangen door zijn plaatsvervanger.
   Indien een lid van de commissie ophoudt met het uitoefenen van zijn mandaat, niet langer houder is van de veiligheidsmachtiging bedoeld in § 2, eerste lid, 3°, of aangesteld wordt in een andere functie, waardoor hij de hoedanigheid bedoeld in § 1 verliest, wordt zijn mandaat voleindigd door zijn plaatsvervanger.
   Ingeval een plaats van een plaatsvervanger vacant is of indien een plaatsvervanger het mandaat van een effectief lid van de commissie voleindigt met toepassing van het tweede lid, doet de Koning, op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een nieuwe aanwijzing.
   Indien er ernstige tekortkomingen vastgesteld worden, kan de Koning, op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een effectief lid of een plaatsvervanger van zijn functie ontheffen.
   § 4. De effectieve leden oefenen hun functie bij de commissie voltijds uit. Gedurende de duur van hun opdracht handelen de effectieve leden, evenals hun plaatsvervangers, in volstrekte onafhankelijkheid tegenover hun korps van herkomst of tegenover hun hiërarchische overste.
   Na de aanwijzing van een effectief lid kan in het rechtscollege waarvan deze magistraat deel uitmaakt, voorzien worden in zijn vervanging door een benoeming in overtal bovenop de personeelsformatie van dit rechtscollege.
   De effectieve leden ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
   Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om gedurende ten minste één maand een effectief lid te vervangen, ontvangt hij per volledige maand, bovenop zijn wedde, het verschil tussen zijn wedde en de wedde van een effectief lid, zoals bepaald in het derde lid.
   Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om een effectief lid te vervangen, ontvangt hij een toelage per dag waarop hij dit effectief lid vervangt. Deze toelage bedraagt 1/20 van het verschil tussen zijn eigen maandelijkse wedde en de maandelijkse wedde die hem zou worden toegekend indien hij de functie van effectief lid zou vervullen.
  [4 Artikel 357, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek is tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden van de Commissie.]4
   § 5. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat, dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels. De Koning bepaalt tevens het statuut van deze leden, zonder afbreuk te doen aan hun oorspronkelijke administratieve en geldelijke statuut.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 71, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (5)<W 2024-01-18/06, art. 59, 019; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
  (6)<W 2023-11-23/52, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Hoofdstuk IV/2. [1 De controle a posteriori van de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 43/2.[1 Onverminderd de bevoegdheden omschreven in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en [2 in artikel 44/4]2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, is het Vast Comité I ermee belast a posteriori de in artikel 18/2 bedoelde specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te controleren.
   Het Vast Comité I spreekt zich uit over de wettelijkheid van de beslissingen met betrekking tot deze methoden, alsook op de naleving van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, bepaald bij de artikelen 18/3, § 1, eerste lid, en 18/9, § § 2 en 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 72, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 43/3.[1 [3 ...]3    Alle [3 beslissingen, machtigingen, adviezen, akkoorden en bevestigingen]3 omtrent specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens worden door de bevoegde overheid onverwijld ter kennis gebracht aan het Vast Comité I, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels.]1   ----------   (1)   (2)   (3)
Art. 43/4.[1 Het Vast Comité I handelt :
   - ofwel op eigen initiatief;
   - ofwel op verzoek van [2 een Gegevensbeschermingsautoriteit]2, volgens de nadere regels door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies [2 ...]2 van het Vast Comité I;
   - ofwel op klacht, die op straffe van nietigheid schriftelijk gebeurt en de grieven vermeldt, van een ieder die een persoonlijk en rechtmatig belang kan aantonen, tenzij de klacht kennelijk niet gegrond is;
   - telkens als de commissie een specifieke of een uitzonderlijke methode wegens onwettigheid heeft geschorst en de exploitatie van de gegevens heeft verboden wegens wederrechtelijkheid van een specifieke of uitzonderlijke methode;
   - telkens als de bevoegde minister een beslissing heeft genomen op basis van artikel 18/10, § 3.
   Het Vast Comité I beslist binnen een termijn van een maand volgend op de dag waarop het werd geadieerd overeenkomstig het eerste lid.
   De beslissing van het Vast Comité I om geen gevolg te geven aan een klacht wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van de klager.
   Tenzij het Vast Comité I anders beslist, heeft zijn controle geen schorsende werking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2024-03-27/02, art. 130, 021; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

Art. 43/5.[1 § 1. De controle op de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens wordt onder meer uitgeoefend op grond van de documenten die door de commissie worden verstrekt overeenkomstig artikel 18/10, § 7, en van het in artikel 18/17, § 6, bedoelde bijzonder register, dat voortdurend ter beschikking wordt gehouden van het Vast Comité I, en op grond van elk ander nuttig document dat door de commissie wordt verstrekt of waarvan de overlegging door het Vast Comité I wordt gevorderd.    De controle op de specifieke methoden wordt [5 ...]5 uitgeoefend op grond van [5 ...]5 en van elk [5 ...]5 nuttig document dat door de commissie wordt verstrekt of waarvan de overlegging door het Vast Comité I wordt gevorderd.    Het Vast Comité I beschikt over het volledige dossier dat werd samengesteld door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, alsook over dat van de commissie en kan van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst en de commissie de mededeling vorderen van iedere aanvullende informatie die het nuttig acht voor de controle waartoe het gemachtigd is. De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst en de commissie zijn ertoe gehouden onverwijld gevolg te geven aan deze vordering.    § 2. Het Vast Comité I, kan onderzoeksopdrachten toevertrouwen aan de Dienst enquêtes van het Vast Comité I. Deze dienst beschikt in dit kader over alle hem door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse toegekende bevoegdheden.    § 3. De klager en zijn advocaat kunnen op de griffie van het Vast Comité I, gedurende vijf werkdagen, het dossier raadplegen op de dagen en uren medegedeeld door dit Comité. Dit dossier bevat alle informatie en inlichtingen die ter zake relevant zijn, met uitzondering van die welke afbreuk doen aan de bescherming van bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, de classificatieregels bepaald bij de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, of de vervulling van de in de artikelen 7 [4 ...]4 en 11 omschreven opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.    De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst wordt in de gelegenheid gesteld vooraf zijn advies te verlenen omtrent de gegevens die in het dossier dat ter inzage ligt, worden opgenomen.    [5 Behalve indien dit de opdrachten van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst kan schaden, blijkt uit het voor de klager en diens advocaat toegankelijke dossier minstens:]5    1° het juridisch kader dat het gebruik van de specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens heeft gerechtvaardigd;    2° de aard van de [3 dreiging]3 en de graad van de ernst ervan die het beroep op de specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens hebben gerechtvaardigd;    3° het type van persoonsgegevens verzameld tijdens het gebruik van de specifieke of uitzonderlijke methode voor zover die persoonsgegevens enkel betrekking hebben op de klager.    § 4. Het Vast Comité I kan de leden van de commissie horen, alsook het diensthoofd van de betrokken dienst en de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die de specifieke of uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens hebben aangewend. Zij worden gehoord buiten aanwezigheid van de klager of diens advocaat.    De leden van [5 de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]5 zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen aan het Vast Comité I bekend te maken. Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover vooraf overleg met de bevoegde magistraat.    Indien het lid van de inlichtingen- en veiligheidsdienst meent het geheim waarvan hij drager is te moeten bewaren omdat de onthulling ervan nadelig is voor de bescherming van de bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden of de vervulling van de in de artikelen 7 [4 ...]4 en 11 omschreven opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet na het diensthoofd te hebben gehoord.    Op hun verzoek worden de klager en zijn advocaat door het Vast Comité I gehoord.]1   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)
Art. 43/6.[1 § 1. Wanneer het Vast Comité I de onwettigheid van de beslissingen met betrekking tot specifieke of uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens vaststelt, beveelt het de stopzetting van de betrokken methode indien deze nog steeds in uitvoering is of indien zij werd geschorst door de commissie en beveelt het dat de gegevens die met deze methode werden verkregen niet mogen worden geëxploiteerd en dienen te worden vernietigd, volgens de door de Koning na advies van [3 ...]3 het Vast Comité I te bepalen nadere regels.
   De met redenen omklede beslissing wordt onverwijld meegedeeld aan het diensthoofd, aan de betrokken minister, aan de commissie en, in voorkomend geval, aan [3 een Gegevensbeschermings- autoriteit]3.
   Wanneer het Vast Comité I meent dat een specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens in overeenstemming is met de bepalingen van deze wet, terwijl de commissie de exploitatie van de met deze methode verzamelde gegevens had verboden, evenals de schorsing van deze methode had opgelegd, heft het Vast Comité I het verbod en de schorsing op door middel van een met redenen omklede beslissing en licht het onverwijld het diensthoofd, de bevoegde minister en de commissie hierover in.
   § 2. In geval van klacht wordt van de beslissing kennis gegeven aan de klager onder de volgende voorwaarde : elke informatie die een aantasting zou kunnen vormen van de verdediging van de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied, van de militaire defensieplannen, van de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, van de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, van de inwendige veiligheid van de Staat, inbegrepen op het vlak van de kernenergie, van het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, van de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, van de werking van de beslissingsorganen van de Staat, van de bescherming van de bronnen of van de bescherming van het privéleven van derden, wordt, onder verwijzing naar deze wetsbepaling, uit het ter kennis gebrachte afschrift van de beslissing geweerd.
   Eenzelfde werkwijze wordt gehanteerd indien de beslissing informatie bevat die een aantasting zou kunnen vormen van [2 het geheim van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek]2, indien gegevens betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2024-03-27/02, art. 131, 021; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

Art. 43/7.[1 § 1. Indien het Vast Comité I optreedt in het kader van dit hoofdstuk, wordt de griffie waargenomen door de griffier van het Vast Comité I of door een door hem aangewezen personeelslid van niveau 1.
   § 2. De leden van het Vast Comité I, de griffiers, de leden van de Dienst enquêtes en het administratief personeel zijn tot geheimhouding verplicht ten aanzien van de feiten, daden of inlichtingen waarvan zij kennis hebben door de medewerking die zij verlenen aan de toepassing van deze wet. Zij kunnen de gegevens en inlichtingen die zij in dit kader verkrijgen evenwel aanwenden bij de vervulling van hun opdracht, zoals vastgesteld in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.
   Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek worden zij gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd euro tot vierduizend euro of met een van die straffen alleen, indien zij die geheimen onthullen in andere omstandigheden dan die bepaald bij deze wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 43/8. [1 Tegen de beslissingen van het Vast Comité I is geen beroep mogelijk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

HOOFDSTUK V. [1 - Bijzondere bepalingen betreffende de uitoefening van de opdrachten van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 75, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.44.[1 De Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid kan elke vorm van communicatie uitgezonden of ontvangen in het buitenland opsporen, onderscheppen, afluisteren en er kennis van nemen alsook opnemen, volgens de nadere regels bepaald in de artikelen 44/3 en 44/4, in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5°.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-30/11, art. 76, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 44/1. [1 De Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid kan overgaan tot de intrusie in een informaticasysteem dat zich in het buitenland bevindt, er de beveiliging van opheffen, er technische voorzieningen in aanbrengen teneinde de door het informaticasysteem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen, te decoderen, op te slaan en te manipuleren en het informaticasysteem te verstoren en te neutraliseren, volgens de nadere regels bepaald in de artikelen 44/3 en 44/4, in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 77, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>


Art. 44/2. [1 De Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid kan in het buitenland middelen gebruiken voor de opname van vaste of bewegende beelden volgens de nadere regels bepaald in de artikelen 44/3 en 44/4, in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 78, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>


Art. 44/3. Het toezicht van het Vast comité van toezicht op de inlichtingendiensten inzake interceptie van communicatie [4 uitgezonden of ontvangen in het buitenland, de intrusie in een informaticasysteem dat zich in het buitenland bevindt en de opname van vaste of bewegende beelden uitgevoerd in het buitenland]4 door de [3 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]3 gebeurt als volgt :   1° De controle voorafgaand [4 aan de intercepties, intrusies of opnames van vaste of bewegende beelden]4 gebeurt op basis van [4 jaarlijks opgestelde lijsten]4.   Te dien einde legt de [3 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]3 ieder jaar, bij het begin van de maand december, voor toelating aan de Minister van Landsverdediging [4 lijsten]4 voor met organisaties of instellingen die het voorwerp zullen uitmaken van interceptie van hun communicaties [4 , intrusies in hun informaticasystemen of opnames van vaste of bewegende beelden]4 tijdens het komende jaar. [4 Deze lijsten verantwoorden voor iedere organisatie of instelling de reden waarom zij het voorwerp is van een interceptie, intrusie of opname van vaste of bewegende beelden in verband met de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3 en 5°, en vermelden]4 de voorziene duur. Binnen de 10 werkdagen neemt de Minister van Landsverdediging een beslissing en deelt deze mede aan de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid. Deze dienst maakt [4 de jaarlijkse lijsten]4, voorzien van de toelating van de minister van Landsverdediging, over aan het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten.   Indien de Minister van Landsverdediging geen beslissing heeft genomen of deze niet heeft medegedeeld aan de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid vóór 1 januari, mag deze dienst de voorziene intercepties [4 intrusies en opnames van vaste of bewegende beelden]4 aanvangen, onverminderd iedere latere beslissing van de minister van Landsverdediging.   Indien intercepties van communicatie [4 , intrusies in informaticasystemen of opnames van vaste of bewegende beelden]4, niet hernomen op de jaarlijkse [4 lijsten]4, onontbeerlijk en dringend blijken te zijn voor de uitoefening van een opdracht van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, licht deze dienst de Minister van Landsverdediging zo spoedig mogelijk in en uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de aanvang van de interceptie [4 , de intrusie of de opname van vaste of bewegende beelden]4. Indien de minister niet akkoord gaat, kan hij deze interceptie [4 , deze intrusie of deze opname van vaste of bewegende beelden]4 laten stopzetten. De beslissing van de Minister van Landsverdediging wordt [4 zo spoedig mogelijk door de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid medegedeeld aan het Vast Comité I]4.   2° Het toezicht tijdens de interceptie [4 , de intrusie of de opname van vaste of bewegende beelden]4 gebeurt [4 op elk ogenblik]4 door middel van bezoeken aan de installaties waar de [3 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]3 deze intercepties [4 , intrusies en opnames van vaste of bewegende beelden]4 uitvoert.   3° Het toezicht na de intercepties [4 , intrusies en opnames van vaste of bewegende beelden]4 gebeurt aan de hand van [4 maandelijkse lijsten van landen of van organisaties of instellingen die effectief het onderwerp hebben uitgemaakt van een afluistering, intrusie of opname van beelden gedurende de voorafgaande maand, die ter kennis van het Vast Comité I gebracht werden, en die de reden verantwoorden waarom de interceptie, intrusie of opname van beelden werd uitgevoerd in verband met de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, alsook aan de hand van]4 het nazicht van [4 logboeken die]4 permanent op de plaats van de interceptie [4 , de intrusie of de opname van vaste of bewegende beelden]4 door de [3 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]3 [4 worden bijgehouden]4. [4 Deze logboeken zijn]4 steeds toegankelijk voor het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten.   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art. 44/4. <Ingevoegd bij W 2003-04-03/52, art. 5; Inwerkingtreding : 12-05-2003> In het kader van de interceptie van communicatie [3 uitgezonden of ontvangen in het buitenland, de intrusies in een informaticasysteem dat zich in het buitenland bevindt en de opname van vaste of bewegende beelden uitgevoerd in het buitenland]3 door de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 heeft het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten, ongeacht de andere bevoegdheden aan dit Comité toegekend op basis van de wet van 18 juli 1991, het recht de aan de gang zijnde intercepties [3 , intrusies of beeldopnames]3 te doen stopzetten wanneer blijkt dat de voorwaarden waarin ze uitgevoerd worden klaarblijkelijk de wettelijke bepalingen en/of de toelating bedoeld [3 in artikel 44/3]3, 1°, tweede lid, niet respecteren. [3 Het beveelt dat de gegevens die onwettig werden verkregen niet mogen worden geëxploiteerd en dienen te worden vernietigd, volgens de door de Koning te bepalen nadere regels.]3 Deze omstandig gemotiveerde beslissing moet medegedeeld worden aan de Chef van de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 alsook aan de Minister van Landsverdediging.
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2017-03-30/11, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>
  (3)<W 2017-03-30/11, art. 80, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art. 44/5. [1 Indien een ingreep op een communicatienetwerk noodzakelijk is om de interceptie van in het buitenland uitgezonden of ontvangen communicatie bedoeld in artikel 44 mogelijk te maken, wordt de operator van het netwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst met een schriftelijk verzoek van het diensthoofd aangezocht en is hij verplicht om zijn medewerking zo spoedig mogelijk te verlenen.
   Eenieder die zijn medewerking weigert te verlenen aan de vorderingen bedoeld in het eerste lid, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro. De prestaties worden vergoed naargelang van de reële kosten, na voorlegging van de stavingstukken.
   De Koning bepaalt, op voorstel van de Minister van Defensie en de Minister bevoegd voor de elektronische communicatie, de nadere regels voor deze medewerking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 81, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>


HOOFDSTUK VI. [1 - Wijzigings- en slotbepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2017-03-30/11, art. 82, 012; Inwerkingtreding : 08-05-2017>


Art.45. In artikel 39 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, worden de woorden "officiële inlichtingendiensten" vervangen door de woorden "inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld bij de wet van 30 november 1998".

Art.46. In de wet van 18 juli 1991 houdende regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, worden de hierna volgende wijzigingen aangebracht :
  A) in artikel 3, eerste lid, 2°, worden de woorden "het bestuur van" weggelaten;
  B) in artikel 31, 2°, worden de woorden "het bestuur van" weggelaten;
  C) artikel 31 wordt aangevuld met een 4°, luidend als volgt :
  "4° de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, voor de opdrachten van de Veiligheid van de Staat wanneer ze betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en op de persoonsbescherming, alsook voor de organisatie en het bestuur van de Veiligheid van de Staat wanneer die organisatie en dat bestuur een rechtstreekse invloed hebben op de uitvoering van de opdrachten inzake de handhaving van de openbare orde en de persoonsbescherming.";
  D) in artikel 51, lid 2, derde zin, worden de woorden "dat door het beslag een persoon fysiek gevaar zou kunnen lopen" vervangen door de woorden "dat het beslag van geclassificeerde gegevens van die aard is dat het een bedreiging vormt voor de uitoefening van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in de artikelen 7, 8 en 11 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of dat een persoon daardoor fysiek gevaar dreigt te lopen".

Art.47. Artikel 5, derde lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, gewijzigd bij de wet van 24 mei 1994, wordt aangevuld als volgt :
  "12° de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, ressorterend onder de Minister van Justitie.".

Art. 48. De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt. (NOTA : inwerkingtreding vastgesteld op 01-02-1999 volgens KB 22-01-1999, BS 30-01-1999, p. 2827)