Details





Titel:

18 JULI 1991. - [Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse]. <Opschrift vervangen door W 2006-07-10/31, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-03-1994 en tekstbijwerking tot 18-04-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Toezicht op de politiediensten.
Afdeling 1. - Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten.
Onderafdeling 1. - Samenstelling.
Art. 4-6
Onderafdeling 2. - Definities.
Art. 7
Onderafdeling 3. - Opdrachten.
Art. 8-14, 14bis, 14ter, 15
Afdeling 2. - De Dienst Enquêtes voor de politiediensten.
Art. 16-20, 20bis, 20ter, 21-22, 22bis, 22ter, 22quater, 23
Afdeling 3. - Onderzoeksprocedures.
Art. 24-27, 27bis
HOOFDSTUK III. - Toezicht op de inlichtingendiensten.
Afdeling 1. - Het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten.
Onderafdeling 1. - Samenstelling.
Art. 28-30
Onderafdeling 2. - Definities.
Art. 31
Onderafdeling 3. - Opdrachten.
Art. 32-39
Afdeling 2. - De Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten.
Art. 40-47
Afdeling 3. - Onderzoeksprocedures.
Art. 48-51
Afdeling 4. [1 - Bevoegdheden van het Vast Comité I als gegevensbeschermingsautoriteit.]1
Art. 51/1, 51/2, 51/3, 51/4
HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke vergaderingen van de Vaste Comités van toezicht op de politie- en inlichtingendiensten.
Art. 52-55
HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 56-61, 61bis, 62-66, 66bis
HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en wijzigingsbepalingen.
Art. 67-68



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1966071802  1966071850 



Uitvoeringsbesluit(en):

  1995009349 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. (Er wordt, enerzijds, een Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en, anderzijds, een Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ingesteld. Het toezicht heeft in het bijzonder betrekking op :
  1° de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen waarborgen en de coördinatie en de doelmatigheid, enerzijds, van de politiediensten en, anderzijds, van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
  2° de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen waarborgen en de coördinatie en de doelmatigheid van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;
  3° de wijze waarop de andere ondersteunende diensten voldoen aan de verplichting opgenomen in de artikelen 6 en 14 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.) <W 2006-07-10/31, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Aan elk van die comités wordt een Dienst Enquêtes verbonden.

Art.2. Het toezicht dat door deze wet wordt georganiseerd heeft geen betrekking op de gerechtelijke overheden en evenmin op de handelingen die zij bij de uitoefening van de strafvordering stellen. Het toezicht heeft evenmin betrekking op de overheden van bestuurlijke politie.
  (Het bij deze wet bedoelde toezicht wordt geregeld onverminderd het toezicht of de inspectie geregeld bij of krachtens andere wetten. Als bij of krachtens andere wetten toezicht wordt uitgeoefend of inspectie wordt gehouden, gebeurt het bij deze wet bedoelde toezicht met betrekking tot de activiteiten, methodes, documenten en richtlijnen van de politiediensten en van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, enkel met het oog op de uitvoering van de bij deze wet bepaalde opdrachten.) <W 1999-04-01/31, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>

Art.3.In deze wet wordt verstaan onder :
  1° ("politiediensten", naast de lokale politie en de federale politie, de diensten die ressorteren onder de overheden en instellingen van openbaar nut, waarvan de leden met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of van agent van gerechtelijke politie zijn bekleed;) <W 1998-12-07/31, art. 223, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  2° " inlichtingendiensten ", (...) de Veiligheid van de Staat van het Ministerie van Justitie en de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2 van het Ministerie van Landsverdediging, alsmede elke openbare dienst, die na de inwerkingtreding van deze wet, speciaal wordt belast met de inzameling en verwerking, uitgevoerd met het oog op de veiligheid, van gegevens over personen, groepen en gebeurtenissen. <W 1998-11-30/32, art. 46, A, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
  (3° " Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse ", de dienst bedoeld in de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging;
  4° " Andere ondersteunende diensten ", diensten, andere dan de in deze wet bedoelde politiediensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die, ingevolge de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging, de verplichting hebben om inlichtingen over te zenden aan het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;
  5° " Wet inzake de dreigingsanalyse ", de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging;
  6° [1 ...]1;) <W 2006-07-10/31, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [3 7° "de gegevensbeschermingswet" : de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;
   8° "een gegevensbeschermingsautoriteit" : een autoriteit die toezicht houdt op verwerkingen van persoonsgegevens.]3
  Voor de toepassing van deze wet worden met politiediensten gelijkgesteld, de personen die individueel bevoegd zijn om strafbare feiten op te sporen en vast te stellen.
  ----------
  (1)<W 2015-12-06/07, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (2)<W 2018-07-30/46, art. 256, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>
  (3)<W 2018-07-30/46, art. 258, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

HOOFDSTUK II. - Toezicht op de politiediensten.
Afdeling 1. - Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten.
Onderafdeling 1. - Samenstelling.
Art.4.(Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, hierna "het Vast Comité P" genoemd, is samengesteld uit vijf werkende leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter. Voor elk van hen [2 wordt een plaatsvervanger benoemd]2. Zij worden allen benoemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, die hen ook kan afzetten indien zij functies of activiteiten uitoefenen of betrekkingen of mandaten bekleden welke zijn bedoeld in het vierde lid, of wegens ernstige redenen.) <W 1999-04-01/31, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  Het Vast Comité P wordt bijgestaan door een griffier. [1 In geval van afwezigheid van deze laatste, voorziet het Vast Comité P in zijn vervanging overeenkomstig de modaliteiten opgenomen in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 60.]1
  Op het ogenblik van hun benoeming moeten de leden en hun plaatsvervangers de volgende voorwaarden vervullen :
  1° Belg zijn;
  2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  3° de volle leeftijd van 35 jaar hebben bereikt;
  4° hun woonplaats in België hebben;
  5° (kunnen aantonen over een relevante ervaring te beschikken van ten minste zeven jaar in het domein van het strafrecht of de criminologie, het publiek recht, of technieken inzake management, verworven in functies die bij de werking, activiteiten en organisatie van de politiediensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanleunen, alsook functies met een hoge graad van verantwoordelijkheid te hebben uitgeoefend;) <W 1999-04-01/31, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  6° (houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau " zeer geheim " krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.) <W 2006-07-10/31, art. 5, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De leden en hun plaatsvervangers mogen geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen. Zij mogen geen openbare of particuliere betrekking of activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen. Zij mogen geen lid zijn van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, van een politiedienst of van een inlichtingendienst (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of van een andere ondersteunende dienst). <W 2006-07-10/31, art. 5, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De voorzitter moet een magistraat zijn.) <W 1999-04-01/31, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>
  (2)<W 2024-03-29/18, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.5.(De griffier wordt benoemd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, die hem kan afzetten of een einde kan maken aan zijn ambt in de in artikel 4 bedoelde gevallen.) De griffier moet op het ogenblik van zijn benoeming aan de volgende voorwaarden voldoen : <W 1999-04-01/31, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  1° Belg zijn;
  2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  3° de Nederlandse en de Franse taal kennen;
  4° de volle leeftijd van 30 jaar hebben bereikt;
  5° zijn woonplaats in België hebben;
  6° houder zijn van een [2 masterdiploma dat relevant is voor de uitoefening van het ambt]2;
  7° een nuttige ervaring van ten minste twee jaar hebben.
  8° (houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau " zeer geheim " krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.) <W 2006-07-10/31, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de griffier, in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.) <W 1999-04-01/31, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2016-04-21/06, art. 85, 023; Inwerkingtreding : 09-05-2016 (overgangsbepalingen art. 92 en 93)>
  (2)<W 2021-08-14/23, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 18-12-2021>

Art.6.[1 De leden van het Vast Comité P worden benoemd voor een vernieuwbare termijn van zes jaar die begint te lopen vanaf hun eedaflegging. Na afloop van die termijn, blijven de leden hun functie uitoefenen tot de eedaflegging van hun opvolger.
   De plaatsvervangers worden benoemd voor een vernieuwbare termijn van zes jaar die begint te lopen vanaf de eedaflegging van het lid van wie ze de plaatsvervanging verzekeren.]1
  (lid geschrapt) <W 1999-04-01/31, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  [3 Het lid wiens mandaat een einde neemt vóór het verstrijken van de termijn van zes jaar wordt voor de resterende duur van het mandaat vervangen door zijn plaatsvervanger.]3 Bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de Kamer van Volksvertegenwoordigers (...) onverwijld over tot de benoeming van een nieuw plaatsvervangend lid. <W 1999-04-01/31, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  (Voor de benoeming van een plaatsvervanger worden de in artikel 4, vierde lid, gestelde voorwaarden door de Kamer van volksvertegenwoordigers gecontroleerd op het ogenblik dat hij in functie treedt.
  Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van het Vast Comité P, in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.) <W 1999-04-01/31, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>
  (2)<W 2015-12-14/07, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 03-01-2016>
  (3)<W 2024-03-29/18, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Onderafdeling 2. - Definities.
Art.7.<W 1998-12-07/31, art. 224, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001> § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder de "bevoegde ministers" naargelang van het geval :
  1° de minister van Justitie, voor :
  a) de uitoefening door de politiediensten van de opdrachten van gerechtelijke politie;
  b) de uitoefening, door de federale politie, van de opdrachten die de veiligheid van de Staat betreffen;
  2° de minister van Binnenlandse Zaken, voor :
  a) de uitoefening, door de politiediensten, van de opdrachten van bestuurlijke politie;
  b) de organisatie en de normen inzake het beheer van de lokale politie.
  (3° [1 de Nationale Veiligheidsraad]1 voor het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of voor de andere ondersteunende diensten.) <W 2006-07-10/31, art. 7, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder "de bevoegde overheden" :
  1° de procureur-generaal bij het hof van beroep, de federale procureur en de procureur des Konings voor de uitoefening, door de politiediensten, van de opdrachten van gerechtelijke politie in hun respectievelijke ambtsgebieden;
  2° de territoriaal bevoegde burgemeester, voor de uitoefening, door de poliediensten, van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente;
  3° de burgemeester of het politiecollege voor de organisatie, het beheer en de leiding van het lokale politiekorps.
  (4° de directeur van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.) <W 2006-07-10/31, art. 7, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<W 2015-12-06/07, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 28-01-2015>

Onderafdeling 3. - Opdrachten.
Art.8.[1 Het Vast Comité P treedt op ofwel uit eigen beweging, ofwel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers [2 ...]2, van de bevoegde minister of van de bevoegde overheid.]1
  [Wanneer het Vast Comité P uit eigen beweging optreedt, brengt het de Kamer van volksvertegenwoordigers daarvan dadelijk op de hoogte.] <W 1999-04-01/31, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 21, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.9.(Binnen het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen stelt het Vast Comité P onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijze van de politiediensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, naar hun interne reglementen en richtlijnen, alsmede naar alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen, met uitzondering van de richtlijnen inzake het opsporings- en vervolgingsbeleid en inzake het beleid met betrekking tot de bestuurlijke politie.) <W 2006-07-10/31, art. 9, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De politiediensten (, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) zenden uit eigen beweging aan het Vast Comité P de (...) reglementen en richtlijnen over, alsook alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen. Het Vast Comité P en de Dienst Enquêtes voor de politiediensten zijn ertoe gerechtigd alle teksten die zij noodzakelijk achten voor het vervullen van hun opdracht, te laten overleggen. <W 2003-05-03/59, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2006-07-10/31, art. 9, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Het Vast Comité P zendt, naargelang het geval, aan de bevoegde minister of aan de bevoegde overheid, alsmede aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (...), een verslag over betreffende elk onderzoek. Dit verslag is vertrouwelijk tot bij de mededeling aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (...), overeenkomstig artikel 11. <W 1999-04-01/31, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  In dat verslag staan de conclusies over de teksten, de activiteiten of de werkwijzen die de in artikel 1 vermelde doelstellingen in het gedrang zouden kunnen brengen.
  De bevoegde minister of de bevoegde overheid kan, over de onderzoeksverslagen, een gedachtenwisseling beleggen met het Vast Comité P. Dit Comité kan zelf voorstellen dat een dergelijke gedachtenwisseling wordt belegd.
  De bevoegde ministers of overheden lichten binnen een redelijke termijn het Vast Comité P in over het gevolg dat zij geven aan zijn besluiten.
  (Het Vast Comité P mag enkel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers [1 ...]1 of van de bevoegde minister advies uitbrengen over een ontwerp van wet, van koninklijk besluit, van circulaire of over enig ander document waarin de beleidslijnen van de bevoegde ministers worden geformuleerd.
  Wanneer het Vast Comité P optreedt op verzoek van de bevoegde minister, wordt het verslag pas na afloop van de conform artikel 11, 3°, bepaalde termijn aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgelegd. De voorzitter van de in artikel 66bis bedoelde betrokken begeleidingscommissie wordt evenwel, vóór het verstrijken van de in artikel 11, 3°, bedoelde termijn, op de hoogte gebracht van het verzoek van de minister aan het Vast Comité P en van de inhoud van het verslag.) <W 1999-04-01/31, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/63, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.10. (Binnen het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen behandelt het Vast Comité P de klachten en aangiften die het ontvangt betreffende de werking, het optreden, het handelen of het nalaten te handelen van de politiediensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten en hun personeelsleden.) <W 2006-07-10/31, art. 10, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 22, kan het Vast Comité P, gezamenlijk met het Vast Comité I, besluiten geen gevolg te geven aan een klacht of een aangifte die betrekking heeft op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten en hun personeelsleden en die kennelijk niet gegrond is.) <W 2006-07-10/31, art. 10, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 22, kan het Vast Comité P besluiten geen gevolg te geven aan een klacht of een aangifte die kennelijk niet gegrond is. Het kan die bevoegdheid overdragen aan (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes voor de politiediensten. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Het Vast Comité P kan besluiten, wanneer het van oordeel is dat de gegevens van de klacht of de aangifte niet wijzen op een organisatorische disfunctie of op een ernstige individuele disfunctie, nalatigheid of fout, de bevoegdheid om de klacht of aangifte af te handelen over te dragen, naar gelang van het geval, aan de commissaris-generaal van de federale politie, aan de korpschef van de lokale politie, aan het hoofd van de andere politiediensten bedoeld in artikel 3 voor wat betreft hun diensten en personeelsleden.) <W 2003-05-03/59, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Indien een klacht of een aangifte tegelijkertijd door de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie en door de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P wordt behandeld, en de persoon die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan, niet uitdrukkelijk om het optreden van het Comité heeft verzocht, kan het Comité besluiten niet op die klacht of op die aangifte in te gaan (en de bevoegdheid om de klacht of aangifte af te handelen over te dragen aan de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie).) <W 1999-04-01/31, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999> <W 2003-05-03/59, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Het besluit van het Vast Comité P om geen gevolg te geven aan een klacht of aangifte, om de bevoegdheid om de klacht of aangifte te behandelen over te dragen en om het onderzoek af te sluiten, wordt gemotiveerd en schriftelijk ter kennis gebracht van de partij die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan.
  In geval van overdracht van bevoegdheid wordt in deze kennisgeving vermeld dat, indien de partij die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan bij de mededeling van het afsluiten van het onderzoek niet kan instemmen met de resultaten van het onderzoek, zij het Vast Comité P schriftelijk en gemotiveerd kan verzoeken haar klacht of aangifte opnieuw te behandelen.
  In geval van afsluiten van het onderzoek wordt in de kennisgeving het resultaat van het onderzoek in algemene bewoordingen meegedeeld.
  Het Vast Comité P brengt de besluiten van het onderzoek naar gelang van het geval ter kennis van de commissaris-generaal van de federale politie of van de korpschef van de lokale politie (, van de leiding van de politiediensten bedoeld in artikel 3, van de directeur van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of van de leidinggevende ambtenaar van de andere ondersteunende dienst). <W 2006-07-10/31, art. 10, 3°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De politiedienst aan wie de bevoegdheid om de klacht of de aangifte te behandelen werd overgedragen, licht bij het afsluiten van het onderzoek het Vast Comité P in over de besluiten ervan en over de maatregelen die werden genomen.) <W 2003-05-03/59, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art.11.Het Vast Comité P doet verslag aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers en aan de Senaat in de volgende gevallen :
  1° [jaarlijks, door een algemeen activiteitenverslag dat, indien nodig, algemene conclusies en voorstellen kan bevatten en dat de periode betreft gaande van 1 januari tot 31 december van het voorgaande jaar. [1 In dat verslag besteedt het Vast Comité P specifiek aandacht aan de uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.]1 Dat verslag wordt uiterlijk op [1 juni] overgezonden aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat alsmede aan de bevoegde ministers.] <W 2000-07-20/32, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000> <W 2003-05-03/59, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [1°bis [2 telkens wanneer het dit nuttig acht of op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, door een tussentijds activiteitenverslag dat, indien nodig, algemene conclusies en voorstellen kan bevatten betreffende een welbepaald onderzoeksdossier. Dat verslag wordt overgezonden aan de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat alsmede aan de bevoegde ministers;]2
  2° wanneer door de Kamer van Volksvertegenwoordigers [2 ...]2 aan het Vast Comité P een onderzoek werd toevertrouwd;
  3° wanneer het vaststelt dat, bij het verstrijken van een termijn die het redelijk acht, geen gevolg werd gegeven aan zijn besluiten of dat de genomen maatregelen niet passend of ontoereikend zijn. [Die termijn mag niet minder dan zestig dagen bedragen.] <W 1999-04-01/31, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  [1 4° ...]1
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 2, 015; Inwerkingtreding : onbepaald ; ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.12.[1 Teneinde haar besluiten van algemene aard voor te bereiden, kan de Kamer van volksvertegenwoordigers zich door het Vast Comité P elk onderzoeksdossier laten overzenden volgens de regels en onder de voorwaarden die zij bepaalt en die er onder meer op gericht zijn de vertrouwelijke aard van de dossiers veilig te stellen en het privéleven van personen te beschermen.]1 (Indien het onderzoek het gevolg is van een verzoek van een bevoegde minister, is zijn instemming vereist vóór de overzending van het onderzoeksdossier, behalve indien de in artikel 11, 3°, bedoelde termijn is verstreken.) <W 1999-04-01/31, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/63, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.13. Het Vast Comité P beslist, na daarover bij de bevoegde ministers of de bevoegde overheden advies te hebben ingewonnen, binnen een termijn van één maand na de vraag om advies, of zijn verslagen en besluiten, geheel of gedeeltelijk openbaar worden gemaakt, volgens de regels die het bepaalt.
  (De openbaar gemaakte verslagen en besluiten bevatten dit advies van de bevoegde ministers en van de bevoegde overheden.) <W 1999-04-01/31, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>

Art.14. De procureur-generaal en de auditeur-generaal sturen aan de voorzitter van het Vast Comité P ambtshalve een kopie van de vonnissen en arresten betreffende misdaden of wanbedrijven begaan door de leden van de politiediensten (en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse). <W 2006-07-10/31, art. 12, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de federale procureur of de procureur-generaal bij het hof van beroep, al naar het geval, brengt de voorzitter van het Comité P op de hoogte telkens als tegen een lid van een politiedienst (en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse) een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek wegens misdaad of wanbedrijf wordt ingesteld.) <W 1999-04-01/31, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999> <W 2006-07-10/31, art. 12, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Op verzoek van de voorzitter van het Vast Comité P, kan de procureur-generaal of de auditeur-generaal een kopie meedelen van stukken of documenten of van de inlichtingen betreffende de strafrechtelijke procedures ten laste van de leden van de politiediensten (en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse) voor misdaden of wanbedrijven begaan tijdens de uitoefening van hun ambt. <W 2006-07-10/31, art. 12, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Indien evenwel het stuk, het document of de inlichting een lopend gerechtelijk onderzoek betreft, kan het of zij slechts worden meegedeeld met het akkoord van de onderzoeksrechter.
  De kopies worden kosteloos afgegeven.

Art. 14bis.<Ingevoegd bij W 1999-04-01/31, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999, maar zie W 1999-04-01/31, art. 42> Het Vast Comité P stelt ook onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijzen van de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie. Onverminderd deze opdracht pleegt het overleg met de algemene inspectie, teneinde zijn wettelijke opdrachten van toezicht op de politiediensten te vervullen. (De commissaris-generaal van de federale politie, de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie en de korpschefs van de lokale politie sturen aan het Vast Comité P ambtshalve een kopie van de klachten en aangiften die zij betreffende de politiediensten hebben ontvangen en bij het afsluiten van het onderzoek een korte samenvatting van het resultaat ervan.) Indien het verzoek om toezicht uitgaat van een bevoegde minister, is zijn instemming vereist vóór elke mededeling. <W 2003-05-03/59, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  De bevoegde tuchtrechtelijke overheden brengen het Comité maandelijks omstandig op de hoogte van enige tuchtmaatregel of ordemaatregel die is uitgesproken tegen een lid van een politiedienst.
  (Deze gegevens kunnen door het Vast Comité P opgeslagen en verwerkt worden ten behoeve van zijn wettelijke opdrachten van toezicht op de politiediensten en teneinde een analyse te maken van het algemeen en globaal functioneren van de politiediensten en van de individuele politieambtenaren alsook teneinde aan de overheden voorstellen te formuleren om de werking van de politiediensten te verbeteren.
  De individuele gegevens kunnen enkel worden medegedeeld aan de politiediensten voor wat hun personeelsleden betreft en aan de algemene inspectie van de federale en de lokale politie.) <W 2003-05-03/59, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [1 Een protocolakkoord wordt afgesloten tussen de Algemene Inspectie en het Comité P en ter goedkeuring voorgelegd aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie en aan de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité P. Dit protocolakkoord heeft als doel de synergie tussen beide diensten te optimaliseren, de efficiëntie ervan te verhogen en de nadere samenwerkingsmodaliteiten van beide diensten te bepalen.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-10/91, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2014>

Art. 14ter. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/59, art. 6; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De commissaris-generaal van de federale politie, de korpschefs van de lokale politie, de inspecteur-generaal van de federale en de lokale politie en de leiding van de politiediensten bedoeld in artikel 3, die een jaarverslag of een ander algemeen verslag over hun werking opstellen, sturen binnen twee weken een exemplaar hiervan aan de voorzitter van het Vast Comité P.

Art.15. Het Vast Comité P oefent het gezag uit over de Dienst Enquêtes voor de politiediensten (en over (de directeur-generaal) van deze dienst, en) vertrouwt hem onderzoeken toe en ontvangt verslagen over alle onderzoeken die worden uitgevoerd. <W 1999-04-01/31, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999> <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Wanneer zij evenwel een opdracht van gerechtelijke politie vervullen, staan (de directeur-generaal) en de leden van de Dienst Enquêtes onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep, de federale procureur of de auditeur-generaal bij het Militair Gerechtshof.) <W 1999-04-01/31, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999> <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Afdeling 2. - De Dienst Enquêtes voor de politiediensten.
Art.16. (In opdracht van het Vast Comité P of, behoudens ten aanzien van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, uit eigen beweging, en in dit geval licht hij daarover zonder verwijl de voorzitter van het Vast Comité P in, houdt de Dienst Enquêtes voor de politiediensten, hierna genoemd " de Dienst Enquêtes P ", door onderzoeken in te stellen, toezicht op de werking van de politiediensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de ondersteunende diensten, rekening houdend met de bij artikel 1 opgelegde beperkingen.). <W 2006-07-10/31, art. 13, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De Dienst onderzoekt de klachten en aangiften van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een politiedienst, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of een andere ondersteunende dienst. Elke ambtenaar, elke persoon die een openbaar ambt uitoefent en elk lid van de krijgsmacht die of dat rechtstreeks betrokken is bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan, alsmede bij werkwijzen of handelingen, kan een klacht indienen of aangifte doen zonder daartoe machtiging te moeten vragen aan zijn chefs of aan zijn hiërarchische meerderen ().
  Uit eigen beweging of op vordering van de bevoegde procureur des Konings, krijgsauditeur of onderzoeksrechter, stelt de Dienst, samen met de andere officieren en agenten van gerechtelijke politie en zelfs met een recht van voorrang op deze, de onderzoeken in naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de politiediensten en van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. Wat betreft de leden van de andere ondersteunende diensten geldt deze bepaling alleen ten aanzien van de bij artikelen 6 en 14 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging ingestelde verplichting.
  (De uitvoering van de gerechtelijke onderzoeken mag de uitvoering van de andere opdrachten van de Dienst Enquêtes niet in het gedrang brengen. Daartoe bepaalt de minister van Justitie, conform artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek en op voorstel van het Vast Comité P, of, enerzijds, de Dienst Enquêtes P, dan wel, anderzijds, de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie of de politiediensten prioritair worden belast met het onderzoek naar de wanbedrijven en misdaden welke leden van de politiediensten en van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse ten laste worden gelegd.) <W 1999-04-01/31, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  Zo het door de persoon die aangifte doet, wordt gewenst, dient zijn anonimiteit te worden gewaarborgd. Zijn identiteit mag in dit geval alleen bekend gemaakt worden binnen de Dienst en aan het Vast Comité P.

Art.17.<W 2000-07-20/32, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000> Niemand kan tot (directeur-generaal) of (adjunct-directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P worden benoemd indien hij niet gedurende vijf jaar magistraat of lid van een politiedienst is geweest of indien hij als ambtenaar geen nuttige ervaring van ten minste vijf jaar kan doen gelden in ambten die in verband staan met de activiteiten van de politiediensten. Op het ogenblik van zijn benoeming moet hij de volle leeftijd van 35 jaar hebben bereikt. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (De directeur-generaal) en de twee (adjunct-directeurs-generaal) van de Dienst Enquêtes P worden benoemd door het Vast Comité P [1 voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar]1 . <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen (de directeur-generaal) en de (adjunct-directeurs-generaal) van de Dienst Enquêtes P in handen van de voorzitter van het Vast Comité P de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Zij moeten houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau " zeer geheim " krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.) <W 2006-07-10/31, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Zij moeten de Nederlandse en de Franse taal kennen.
  De (adjunct-directeurs-generaal) van de Dienst Enquêtes P zijn van een verschillende taalrol. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (De directeur-generaal) en de (adjunct-directeurs-generaal) van de Dienst Enquêtes P behouden hun rechten op bevordering en op weddeverhoging. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  Zij kunnen door het Vast Comité P worden afgezet.
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.18.[1 Onverminderd artikel 15, tweede lid, leidt de directeur-generaal van de Dienst enquêtes P die dienst en verdeelt er de taken, onder het collegiaal gezag, leiding en toezicht van het Vast Comité P.]1
  Hij staat in voor de betrekkingen met het Vast Comité P waarvan hij de opdrachten krijgt en waaraan hij de verslagen overzendt.
  Hij staat in voor de betrekkingen met de gerechtelijke overheden waarvan hij de vorderingen in ontvangst neemt en waaraan hij de in artikel 22 bedoelde processen-verbaal toezendt.
  (Hij wordt bijgestaan door twee (adjunct-directeurs-generaal). Is (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes verhinderd, dan vervangen de (adjunct-directeurs-generaal) hem in de volgorde die het Vast Comité P bepaalt.) <W 2000-07-20/32, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000> <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Een (adjunct-directeur-generaal) staat (de directeur-generaal) bij in de leiding van de leden van de Dienst Enquêtes bedoeld in artikel (20ter), eerste lid; (de andere adjunct-directeur-generaal) staat (de directeur-generaal) bij in de leiding van de overige leden van de dienst.) <W 2000-07-20/32, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000> <W 2003-05-03/59, art. 12 en 13, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.19. Behoudens de in de artikelen 16, derde lid, en 22 bedoelde gevallen, licht (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P de bevoegde minister en de bevoegde overheid er over in dat een onderzoek wordt ingesteld. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  Hij zendt na afloop van elke onderzoeksopdracht een verslag over aan het Vast Comité P.
  In de gevallen bedoeld in artikel 16, derde lid, en 22, beperkt het verslag zich evenwel tot de informatie die nuttig is voor de uitoefening door het Vast Comité P van zijn opdrachten.

Art.20.De leden van de Dienst Enquêtes P worden, op voordracht van (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P, benoemd en afgezet door het Vast Comité P. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [1 Sommige leden worden, voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar, gedetacheerd uit een politiedienst of uit een bestuur]1 waarin zij ten minste vijf jaar ervaring hebben opgedaan in ambten die verband houden met de activiteiten van de politiediensten.
  De leden van de Dienst Enquêtes P leggen dezelfde eed af als (de directeur-generaal) van de Dienst. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  Zij behouden in de dienst of het bestuur waaruit zij gedetacheerd zijn hun rechten op bevordering en op weddeverhoging.
  (Om benoemd te kunnen worden, moeten zij beschikken over de nodige kwaliteiten van loyaliteit, discretie en integriteit voor de verwerking van gevoelige gegevens of houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim", krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.) (Minstens vier leden van de Dienst Enquêtes moeten over deze veiligheidsmachtiging beschikken.) <W 1999-04-01/31, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  [1 De leden van de Dienst enquêtes P moeten er zich in alle omstandigheden van onthouden in het openbaar uiting te geven aan hun politieke overtuiging. Zij mogen geen kandidaat zijn voor een politiek mandaat. Alvorens zich kandidaat te stellen voor een politiek mandaat, moeten de leden van het administratief personeel het Vast Comité P hiervan in kennis stellen. De uitoefening van een dergelijk mandaat dient tevens ter kennis van het Vast Comité P te worden gebracht.]1
  (De aanstelling, naar gelang het geval, in de graad van hoofdcommissaris van politie of van commissaris van politie wordt van rechtswege toegekend aan de commissaris van politie of aan de hoofdinspecteur van politie die door het Vast Comité P is benoemd met toepassing van het eerste lid vanaf het ogenblik van zijn eedaflegging en ten vroegste op 1 april 2001.
  De aanstelling blijft geldig zolang het betrokken personeelslid lid blijft van de Dienst Enquêtes.
  Het lid van de Dienst Enquêtes dat is aangesteld met toepassing van deze wet geniet geen enkele weddetoeslag gebonden aan deze aanstelling.) <W 2003-05-03/58, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 11-07-2003>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art. 20bis. <W 2003-05-03/59, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. Het Vast Comité P oefent ten opzichte van de leden van de federale en van de lokale politie die naar zijn Dienst Enquêtes gedetacheerd zijn, de bevoegdheden uit bedoeld in de artikelen 19, 1° en 2°, en 20, 1° en 2°, van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten.
  § 2. Wanneer een personeelslid van de federale politie of van de lokale politie, op het ogenblik van de feiten die het ten laste worden gelegd, lid was van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P, blijft het voor deze feiten onderworpen aan de tuchtrechtelijke autoriteit van het Vast Comité P.
  § 3. In de gevallen bedoeld in de §§ 1 en 2, houdt een lid van het Vast Comité P zitting als bijzitter in de tuchtraad in de plaats van de bijzitter bedoeld in artikel 40, eerste lid, 2°, van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten.

Art. 20ter. <Technisch gesproken, ingevoegd bij W 2003-05-03/59, art. 7, 8 en 12; Inwerkingtreding : 01-07-2003; is in feite het resultaat van wijzigingen van het voorheen als 20bis genummerd artikel> Het Vast Comité P wijst, onder de leden van de Dienst Enquêtes P en op voordracht van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, de onderzoekers aan die speciaal zullen worden belast met het uitvoeren van de gerechtelijke onderzoeken, bedoeld in artikel 16, derde en vierde lid.
  Het aantal onderzoekers mag niet meer bedragen dan de helft van het personeelsbestand van de Dienst Enquêtes. De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P mag de uitvoering van de vorderingen die hij van de gerechtelijke overheden in ontvangst neemt niet aan de andere leden van de Dienst Enquêtes opdragen, behalve met de toestemming van de voorzitter van het Vast Comité P.

Art.21. (De directeur-generaal) en de leden van de Dienst Enquêtes P hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art.22. Wanneer een lid van de Dienst Enquêtes P kennis heeft van een misdaad of een wanbedrijf, maakt hij daarvan proces-verbaal op dat door (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P onverwijld wordt toegezonden aan de procureur des Konings, aan de krijgsauditeur of aan de onderzoeksrechter, naargelang van het geval. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (De directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P stelt de persoon die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan, of de overheid waarvan het verzoek aan het Vast Comité P is uitgegaan, daarvan in kennis. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art. 22bis. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/58, art. 3; Inwerkingtreding : 11-07-2003> Voor de bevordering door verhoging in graad, wordt het lid van de Dienst Enquêtes bekleed met de graad van commissaris van politie die op het einde van de hernieuwbare termijn van vijf jaar bedoeld in artikel 20, tweede lid, een laatste evaluatie met de eindvermelding " goed " heeft, vrijgesteld van de voorwaarde bedoeld in artikel 32, 3, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.
  Voor de bevordering door de overgang naar een hoger kader, wordt het lid van de Dienst Enquêtes bekleed met de graad van hoofdinspecteur van politie dat op het einde van de hernieuwbare termijn van vijf jaar bedoeld in artikel 20, tweede lid, een laatste evaluatie met de eindvermelding " goed " heeft, vrijgesteld van de selectieproeven bedoeld in artikel 39 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.
  De vrijstellingen bedoeld in de vorige leden gelden zonder tijdsbeperking.

Art. 22ter. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/58, art. 4; Inwerkingtreding : 11-07-2003> Het lid van de Dienst Enquêtes, kandidaat voor een functie binnen de politiediensten en daartoe geschikt verklaard, geniet voorrang op alle andere kandidaten voor deze functie zelfs indien deze andere kandidaten een voorrang hebben, toegekend krachtens de wet.
  De in het eerste lid beoogde voorrang geldt gedurende twee jaar na afloop van een tweede periode van vijf jaar gepresteerd binnen de Dienst Enquêtes, maar kan slechts eenmaal worden aangewend door het personeelslid dat kandidaat is voor een functie binnen de politiediensten.

Art. 22quater. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/58, art. 5; Inwerkingtreding : 11-07-2003> Het lid van de Dienst Enquêtes dat, op het einde van de eerste hernieuwbare termijn van vijf jaar bedoeld in artikel 20, tweede lid, een laatste evaluatie met eindvermelding " goed " heeft, mag aan het Vast Comité P zijn definitieve overgang naar het organiek statutair kader van de dienst Enquêtes van het Vast Comité P vragen.
  Het lid van de dienst Enquêtes dat, op het einde van de tweede hernieuwbare termijn van vijf jaar bedoeld in artikel 20, tweede lid, een laatste evaluatie met de eindvermelding " goed " heeft kan van rechtswege worden opgenomen in het organiek statutair kader van de dienst Enquêtes van het Vast Comité P.

Art.23.Wanneer een lid van de Dienst Enquêtes P ter gelegenheid van een onderzoek feiten vaststelt die een tuchtrechtelijke fout zouden kunnen uitmaken, geeft (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P daarvan onverwijld kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [1 Wanneer een lid van de Dienst Enquêtes P ter gelegenheid van een strafonderzoek feiten vaststelt die een tuchtrechtelijke fout zouden kunnen uitmaken, geeft de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P daarvan, na akkoord van het openbaar ministerie, desgevallend na raadpleging van de onderzoeksrechter, onverwijld kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid.]1
  ----------
  (1)<W 2022-04-25/13, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 08-12-2022>

Afdeling 3. - Onderzoeksprocedures.
Art.24.§ 1. Onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de onschendbaarheid en de voorrang van rechtsmacht, kunnen het Vast Comité P en de Dienst Enquêtes P elke persoon van wie zij het verhoor noodzakelijk achten, uitnodigen om hem te horen. (De [1 leden of gewezen leden]1 van de politiediensten (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) zijn gehouden gevolg te geven aan elke schriftelijke oproeping.) <W 2003-05-03/59, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2006-07-10/31, art. 16, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De [1 leden of gewezen leden]1 van de politiediensten (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) mogen verklaringen afleggen over feiten die worden gedekt door het beroepsgeheim. <W 2006-07-10/31, art. 16, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 2. De voorzitter van het Vast Comité P kan [1 leden of gewezen leden]1 van politiediensten (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) dagvaarden door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. Deze [1 leden of gewezen leden]1 moeten getuigen na de eed te hebben afgelegd die is bepaald in artikel 934, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. <W 2006-07-10/31, art. 16, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De [1 leden of gewezen leden]1 van de politiediensten (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen, aan het Vast Comité P bekend te maken, behalve indien ze betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek. <W 2006-07-10/31, art. 16, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Als [1 het lid of gewezen lid]1 van de politiedienst (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) van oordeel is dat hij het geheim waarvan hij kennis draagt, moet bewaren omdat een persoon door de bekendmaking ervan fysiek gevaar zou kunnen lopen, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité P, die uitspraak doet (of aan de voorzitters van de beide Vaste Comités die gezamenlijk uitspraak doen indien het [1 een lid of gewezen lid]1 van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of van een andere ondersteunende dienst betreft). <W 2006-07-10/31, art. 16, 1° en 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 3. Het Vast Comité P en de Dienst Enquêtes P kunnen de medewerking van deskundigen en tolken vorderen. Zij leggen de eed af volgens de formule als gebruikt voor het Hof van Assisen. De hen verschuldigde vergoedingen worden uitgekeerd overeenkomstig het tarief van gerechtskosten in burgerlijke zaken.
  § 4. Artikel 9 van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek is van toepassing op de [1 leden of gewezen leden]1 van de politiediensten (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) die als getuige worden gehoord of gedagvaard door het Vast Comité P en op de deskundigen en tolken die worden gevorderd. <W 2006-07-10/31, art. 16, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De processen-verbaal die de inbreuken begaan voor het Vast Comité P vaststellen, worden opgemaakt door de voorzitter of de ondervoorzitter en overgezonden aan de procureur-generaal bij het Hof van Beroep in wiens ambtsgebied ze zijn begaan.
  De [1 leden of gewezen leden]1 van de politiediensten (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten), die weigeren te getuigen voor het Vast Comité P en de deskundigen en de tolken die weigeren hun medewerking te verlenen, worden gestraft met gevangenisstraf van één maand tot één jaar. <W 2006-07-10/31, art. 24, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<W 2011-02-09/13, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 08-04-2011>

Art.25. De leden van de Dienst Enquêtes P kunnen, voor het uitoefenen van hun opdrachten, de bijstand vorderen van de openbare macht.

Art.26. Elk lid van een politiedienst dat een misdaad of een wanbedrijf gepleegd door een lid van een politiedienst vaststelt, stelt daarover een informatief verslag op en bezorgt dat binnen vijftien dagen aan (de directeur-generaal) van de Dienst Enquêtes P. <W 2003-05-03/59, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art.27. De leden van de Dienst Enquêtes P doen, waar ook, alle nuttige vaststellingen.
  (Zij mogen te allen tijde, in aanwezigheid van hun diensthoofd of zijn plaatsvervanger en van de betrokken korpschef, directeur of leidinggevend ambtenaar of zijn plaatsvervanger, de plaatsen betreden waar leden van een politiedienst, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of de andere ondersteunende dienst hun functie uitoefenen, teneinde er materiële vaststellingen te doen. Zij kunnen in deze plaatsen alle voorwerpen en documenten die nuttig zijn voor hun onderzoek in beslag nemen, behalve indien ze betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek. Indien de korpschef of zijn plaatsvervanger van oordeel is dat door het beslag een persoon fysiek gevaar kan lopen, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité P, die uitspraak doet. Indien de directeur of leidinggevend ambtenaar of zijn plaatsvervanger van oordeel is dat door het beslag een persoon fysiek gevaar kan lopen, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitters van de beide Vaste Comités die gezamenlijk uitspraak doen. De in beslag genomen voorwerpen en documenten worden vermeld in een daartoe speciaal bij te houden register.) <W 2006-07-10/31, art. 17, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>e vaststellingen te doen. Zij kunnen in deze plaatsen alle voorwerpen en documenten die nuttig zijn voor hun onderzoek in beslag nemen, behalve indien ze betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek. Indien de korpschef of zijn plaatsvervanger van oordeel is dat door het beslag een persoon fysiek gevaar zou kunnen lopen, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité P, die uitspraak doet. De in beslag genomen voorwerpen en documenten worden vermeld in een daartoe speciaal bij te houden register.

Art. 27bis. <Ingevoegd bij W 2003-05-03/59, art. 10; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Het Vast Comité P en de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes kunnen dwingende antwoordtermijnen opleggen aan de diensten of aan de leden van de federale of van de lokale politie, waaraan ze vragen richten in de uitvoering van hun opdrachten.

HOOFDSTUK III. - Toezicht op de inlichtingendiensten.
Afdeling 1. - Het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten.
Onderafdeling 1. - Samenstelling.
Art.28.(Het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, hierna het Vast Comité I genoemd, is samengesteld uit drie werkende leden, onder wie een voorzitter. Voor elk van hen [5 wordt een plaatsvervanger benoemd]5. Zij worden allen benoemd door de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2, die hen ook kan afzetten indien zij een van de functies of activiteiten uitoefenen of een van de betrekkingen of mandaten bekleden welke zijn bedoeld in het vierde lid, of wegens ernstige redenen.) <W 2000-07-20/32, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000>
  Het Vast Comité I wordt bijgestaan door een griffier. [1 In geval van afwezigheid van deze laatste, voorziet het Vast Comité I in zijn vervanging overeenkomstig de modaliteiten opgenomen in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 60.]1
  Op het ogenblik van hun benoeming moeten de leden en hun plaatsvervangers de volgende voorwaarden vervullen :
  1° Belg zijn;
  2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  3° de volle leeftijd van 35 jaar hebben bereikt;
  4° hun woonplaats in België hebben;
  5° (houder zijn van een diploma van [3 master in de rechten]3 en kunnen aantonen over een relevante ervaring te beschikken van ten minste zeven jaar in het domein van [4 de inlichtingen,]4 het strafrecht of de criminologie, het publiek recht, [4 het recht van de bescherming van persoonsgegevens]4 of technieken inzake management, verworven in functies die bij de werking, activiteiten en organisatie van de politiediensten of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanleunen, alsook functies met een hoge graad van verantwoordelijkheid te hebben uitgeoefend;) <W 1999-04-01/31, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  (6° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim", krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.) <W 1999-04-01/31, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  De leden en hun plaatsvervangers mogen geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen. Zij mogen geen openbare of particuliere betrekking of activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen. Zij mogen geen lid zijn van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, van een politiedienst of van een inlichtingendienst (, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of van een andere ondersteunende dienst) [4 , noch van een andere gegevensbeschermingsautoriteit, noch van de bestuurlijke commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]4. <W 2006-07-10/31, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De voorzitter moet een magistraat zijn.) <W 1999-04-01/31, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  (De beslissingen die deze wet of andere wetten aan het Vast Comité I opdragen, worden in plenaire vergadering genomen.) <W 1999-04-01/31, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (3)<W 2016-04-21/06, art. 85, 023; Inwerkingtreding : 09-05-2016 (overgangsbepalingen art. 92 en 93)>
  (4)<W 2018-07-30/46, art. 259, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>
  (5)<W 2024-03-29/18, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.29.(De griffier wordt benoemd door de [1 Kamer van volksvertegenwoordigers]1, die hem kan afzetten of een einde kan maken aan zijn ambt in de gevallen bedoeld in artikel 28, vierde lid.) De griffier moet op het ogenblik van zijn benoeming aan de volgende voorwaarden voldoen : <W 1999-04-01/31, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  1° Belg zijn;
  2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
  3° de Nederlandse en de Franse taal kennen;
  4° de volle leeftijd van 30 jaar hebben bereikt;
  5° zijn woonplaats in België hebben;
  6° houder zijn van een [4 masterdiploma dat relevant is voor de uitoefening van het ambt]4;
  7° een nuttige ervaring van ten minste twee jaar hebben.
  (8° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim", krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen [3 , veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen]3.) <W 1999-04-01/31, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  (Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de griffier in handen van de voorzitter van de [1 Kamer van volksvertegenwoordigers]1 de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.) <W 1999-04-01/31, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/63, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (2)<W 2016-04-21/06, art. 85, 023; Inwerkingtreding : 09-05-2016 (overgangsbepalingen art. 92 en 93)>
  (3)<W 2018-07-30/46, art. 260, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>
  (4)<W 2021-08-14/23, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 18-12-2021>

Art.30.[1 De leden van het Vast Comité I worden benoemd voor een vernieuwbare termijn van zes jaar die begint te lopen vanaf hun eedaflegging. Na afloop van die termijn, blijven de leden hun functie uitoefenen tot de eedaflegging van hun opvolger.
   De plaatsvervangers worden benoemd voor een vernieuwbare termijn van zes jaar die begint te lopen vanaf de eedaflegging van het lid van wie ze de plaatsvervanging verzekeren.]1
  (lid geschrapt) <W 1999-04-01/31, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  [4 Het lid wiens mandaat een einde neemt vóór het verstrijken van de termijn van zes jaar wordt voor de resterende duur van het mandaat vervangen door zijn plaatsvervanger.]4. Bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2 onverwijld over tot de benoeming van een nieuw plaatsvervangend lid.) <W 2000-07-20/32, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000>
  (Voor de benoeming van een plaatsvervanger worden de in artikel 28, vierde lid, gestelde voorwaarden door de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2 gecontroleerd op het ogenblik dat hij in functie treedt.
  Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de Vast Comité I, in handen van de voorzitter van de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2, de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.) <W 1999-04-01/31, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (3)<W 2015-12-14/07, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 03-01-2016>
  (4)<W 2024-03-29/18, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Onderafdeling 2. - Definities.
Art.31.In dit hoofdstuk wordt onder " de bevoegde ministers " verstaan :
  1° de minister tot wiens bevoegdheid Landsverdediging behoort, voor de [2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]2;
  2° de minister tot wiens bevoegdheid Justitie behoort, voor (...) de Veiligheid van de Staat; <W 1999-04-01/31, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  3° de minister tot wiens bevoegdheid een dienst bedoeld in artikel 3, 2°, in fine behoort.
  (4° de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, voor de opdrachten van de Veiligheid van de Staat wanneer ze betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en op de persoonsbescherming [3 ...]3.) <W 1998-11-30/32, art. 46, C, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
  (5° [1 de Nationale Veiligheidsraad]1 voor het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of voor de andere ondersteunende diensten.
  In dit hoofdstuk wordt onder " de bevoegde overheid " verstaan, de directeur van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.) <W 2006-07-10/31, art. 19, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<W 2015-12-06/07, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 28-01-2015>
  (2)<W 2018-07-30/46, art. 256, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>
  (3)<W 2018-07-30/46, art. 261, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Onderafdeling 3. - Opdrachten.
Art.32.[1 Het Vast Comité I treedt ofwel op uit eigen beweging, ofwel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, [2 ...]2 van de bevoegde minister [3 ,]3 van de bevoegde overheid [3 of op vraag van een andere gegevensbeschermingsautoriteit]3.]1
  [Wanneer het Vast Comité I uit eigen beweging optreedt [3 in het kader van de activiteiten en methodes bedoeld in artikel 33, eerste lid]3, brengt het de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2 daarvan dadelijk op de hoogte.] <W 1999-04-01/31, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 23, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (3)<W 2018-07-30/46, art. 262, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.33.[Binnen het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen stelt het Vast Comité I onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijze van de inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, naar hun interne reglementen en richtlijnen, alsmede naar alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen.] <W 2006-07-10/31, art. 21, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [3 Het Vast Comité I onderzoekt eveneens de verwerkingen van persoonsgegevens door de inlichtingendiensten en hun verwerkers.]3
  [De inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten) zenden uit eigen beweging aan het Vast Comité I de interne reglementen en richtlijnen over, alsook alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen. Het Vast Comité I [...] en de Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten zijn ertoe gerechtigd alle teksten die zij noodzakelijk achten voor het vervullen van hun opdracht, te laten overleggen. [1 Het Vast Comité I kan, op basis van een met redenen omklede aanvraag van zijn voorzitter, de bestuurlijke overheden de mededeling vragen van de reglementen, richtlijnen en documenten die van die overheden uitgaan en die het Comité onontbeerlijk acht om zijn opdracht te kunnen volbrengen. Het komt de betrokken bestuurlijke overheid toe te oordelen of het relevant is om aan het Vast Comité I de gevraagde reglementen, richtlijnen en documenten mee te delen.]1 <W 2000-07-20/32, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000> <W 2006-07-10/31, art. 21, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [2 Het Vast Comité I zendt aan de bevoegde minister of de bevoegde overheid, alsmede aan de Kamer van volksvertegenwoordigers een verslag over betreffende elke opdracht. Dit verslag is vertrouwelijk tot bij de mededeling aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, overeenkomstig artikel 35.]2
  In dat verslag staan de conclusies over de teksten, de activiteiten [3 ,]3 de werkwijzen [3 of de verwerkingen van persoonsgegevens]3 die de in artikel 1 vermelde doelstellingen in het gedrang zouden kunnen brengen.
  De bevoegde minister [of de bevoegde overheid] kan, over de onderzoeksverslagen, een gedachtenwisseling beleggen met het Vast Comité I. Dit Comité kan zelf voorstellen dat een dergelijke gedachtenwisseling wordt belegd. <W 2006-07-10/31, art. 21, 3°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De bevoegde minister [of de bevoegde overheid] licht binnen een redelijke termijn het Vast Comité I in over het gevolg dat hij geeft aan zijn besluiten. <W 2006-07-10/31, art. 21, 3°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [[3 Behalve als de wet zijn advies oplegt, mag het Vast Comité I enkel]3 op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers [2 ...]2 of van de bevoegde minister advies uitbrengen over een ontwerp van wet, van koninklijk besluit, van circulaire of over enig ander document waarin de beleidslijnen van de bevoegde ministers worden geformuleerd.
  Wanneer het Vast Comité I optreedt op verzoek van de bevoegde minister, wordt het verslag pas na afloop van de conform [1 artikel 35, § 1, 3°]1, bepaalde termijn aan de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2 overgelegd. De voorzitter van de in artikel 66bis bedoelde betrokken begeleidingscommissie wordt, vóór het verstrijken van de in [1 artikel 35, § 1, 3°], bedoelde termijn, op de hoogte gebracht van het verzoek van de minister aan het Vast Comité I en van de inhoud van het verslag.] <W 1999-04-01/31, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 24, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (3)<W 2018-07-30/46, art. 263, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.34.<W 2006-07-10/31, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Binnen het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen behandelt het Vast Comité I de klachten en aangiften die het ontvangt betreffende de werking, het optreden, het handelen of het nalaten te handelen van de inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten en hun personeelsleden.
  [1 Het Vast Comité I behandelt eveneens de verzoeken met betrekking tot de verwerkingen van persoonsgegevens door de inlichtingendiensten en hun verwerkers.]1
  Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 46, kan het Vast Comité I, gezamenlijk met het Vast Comité P, besluiten geen gevolg te geven aan een klacht of een aangifte die betrekking heeft op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten en hun personeelsleden en die kennelijk niet gegrond is.
  Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 46, kan het Vast Comité I besluiten geen gevolg te geven aan een klacht [1 ,]1 een aangifte [1 of een verzoek]1 die kennelijk niet gegrond is. Het kan die bevoegdheid overdragen aan het hoofd van de Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten.
  Het besluit van het Vast Comité I om geen gevolg te geven aan een klacht [1 ,]1 aangifte [1 of een verzoek]1 en om het onderzoek af te sluiten, wordt gemotiveerd en schriftelijk ter kennis gebracht van de partij die de klacht [1 of het verzoek]1 heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan.
  In geval van afsluiten van het onderzoek wordt in de kennisgeving het resultaat van het onderzoek in algemene bewoordingen meegedeeld [1 behalve voor onderzoeken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de inlichtingendiensten en hun verwerkers, waar het Vast Comité I enkel antwoordt dat de nodige verificaties werden verricht]1.
  Het Vast Comité I brengt de besluiten van het onderzoek naar gelang van het geval ter kennis van de leidinggevende ambtenaar van de inlichtingendienst, van de directeur van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of van de leidinggevende ambtenaar van de andere ondersteunende dienst.
  ----------
  (1)<W 2018-07-30/46, art. 264, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.35.[1 § 1.]1 Het Vast Comité I doet verslag aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers en aan de Senaat in de volgende gevallen :
  1° [jaarlijks, door een algemeen activiteitenverslag dat, indien nodig, algemene conclusies en voorstellen kan bevatten en dat de periode betreft gaande van 1 januari tot 31 december van het voorgaande jaar. Dat verslag wordt uiterlijk op [1 juni] overgezonden aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat alsmede aan de bevoegde ministers.] [1 In dat verslag besteedt het Vast Comité I specifiek aandacht aan de specifieke en de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, zoals bedoeld in artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, aan de toepassing van hoofdstuk IV/2 van dezelfde wet en aan de uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.]1 <W 2000-07-20/32, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2000> <W 2006-07-10/31, art. 23, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  2° wanneer door de Kamer van Volksvertegenwoordigers [2 ...]2 aan het Vast Comité I een onderzoek werd toevertrouwd.
  3° wanneer het vaststelt dat, bij het verstrijken van een termijn die het redelijk acht, geen gevolg werd gegeven aan zijn besluiten of dat de genomen maatregelen niet passend of ontoereikend zijn. [Die termijn mag niet minder dan zestig dagen bedragen.] <W 1999-04-01/31, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  [1 4° ...]1
  [1 § 2. Het Vast Comité I brengt [3 jaarlijks]3 verslag uit aan de [2 Kamer van volksvertegenwoordigers]2 over de toepassing van [3 artikel 16/2 en]3 artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Een afschrift van dit [3 jaarlijks]3 verslag wordt eveneens bezorgd aan de Ministers van Justitie en van Landsverdediging [3 alsook aan de Veiligheid van de Staat en de [4 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid]4]3, die de mogelijkheid hebben de aandacht van het Vast Comité I te vestigen op hun opmerkingen.
   Het verslag bevat het aantal gegeven machtigingen, de duur van de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, het aantal betrokken personen en, in voorkomend geval, de behaalde resultaten. Het verslag vermeldt ook de activiteiten van het Vast Comité I.
   De elementen die voorkomen in het verslag mogen de goede werking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet aantasten of de samenwerking tussen de Belgische en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet in gevaar brengen.]1
  [5 § 3. Het Vast Comité I brengt jaarlijks verslag uit bij de Kamer van volksvertegenwoordigers omtrent de gegeven adviezen in zijn hoedanigheid van gegevensbeschermingsautoriteit, omtrent de onderzoeken die werden uitgevoerd en de maatregelen die werden genomen in dezelfde hoedanigheid alsook omtrent haar samenwerking met de andere gegevensbeschermingsautoriteiten. Een kopij van dit verslag wordt eveneens gericht aan de bevoegde ministers, alsook aan de Veiligheid van de Staat en aan de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, die over de mogelijkheid beschikken om het Vast Comité I attent te maken op hun bemerkingen.]5
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 25, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 221, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2018-07-30/46, art. 256, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>
  (5)<W 2018-07-30/46, art. 265, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.36.[2 Teneinde haar besluiten van algemene aard voor te bereiden, kan de Kamer van volksvertegenwoordigers zich door het Vast Comité I elk onderzoeksdossier laten overzenden volgens de regels en onder de voorwaarden die zij bepaalt en die er onder meer op gericht zijn de vertrouwelijke aard van de dossiers veilig te stellen en het privéleven van personen te beschermen.]2 [Indien het onderzoek het gevolg is van een verzoek van een bevoegde minister, is zijn instemming vereist vóór de overzending van het onderzoeksdossier, behalve indien de in [1 artikel 35, § 1, 3°,]1 bedoelde termijn is verstreken.] <W 1999-04-01/31, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 26, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.37. Het Vast Comité I beslist, na daarover bij de bevoegde ministers (of de bevoegde overheid) advies te hebben ingewonnen, binnen een termijn van één maand na de vraag om advies, of zijn verslagen en besluiten, geheel of gedeeltelijk openbaar worden gemaakt, volgens de regels die het bepaalt. <W 2006-07-10/31, art. 24 , 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De openbaar gemaakte verslagen en besluiten bevatten het advies van de bevoegde ministers en van de bevoegde overheden.) <W 1999-04-01/31, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>

Art.38.De procureur-generaal en de auditeur-generaal sturen aan de voorzitter van het Vast Comité I ambtshalve een kopie van de vonnissen en arresten betreffende misdaden of wanbedrijven begaan door de leden van de inlichtingendiensten (en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse). <W 2006-07-10/31, art. 25, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de Federale Procureur of de Procureur-generaal bij het Hof van beroep, al naar het geval, brengt de voorzitter van het [1 Vast]1 Comité I op de hoogte telkens als tegen een lid van een inlichtingendienst of van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek wegens misdaad of wanbedrijf wordt ingesteld.) <W 2006-07-10/31, art. 25, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Op verzoek van de voorzitter van het Vast Comité I, kan de procureur-generaal of de auditeur-generaal een kopie meedelen van stukken of documenten of van de inlichtingen betreffende de strafrechtelijke procedures ten laste van de leden van de inlichtingendiensten voor misdaden of wanbedrijven begaan tijdens de uitoefening van hun ambt.
  Indien evenwel het stuk, het document of de inlichting een lopend gerechtelijk onderzoek betreft, kan het of zij slechts worden meegedeeld met het akkoord van de onderzoeksrechter.
  De kopies worden kosteloos afgegeven.
  ----------
  (1)<W 2018-07-30/46, art. 266, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.39. (...) Het Vast Comité I oefent het gezag uit over de Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten, vertrouwt hem onderzoeken toe en ontvangt een verslag over alle onderzoeken die worden uitgevoerd. <W 2000-07-20/32, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  Wanneer zij evenwel een opdracht van gerechtelijke politie vervullen, staan het hoofd en de leden van de Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten onder het toezicht van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep (of de Federale Procureur). <W 2006-07-10/31, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Afdeling 2. - De Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten.
Art.40.(In opdracht van het Vast Comité I of, behoudens ten aanzien van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, uit eigen beweging, en in dit geval licht hij daarover zonder verwijl de voorzitter van het Vast Comité I in, houdt de Dienst Enquêtes voor de inlichtingendiensten, hierna genoemd " de Dienst Enquêtes I ", door onderzoeken in te stellen, toezicht op de werking van de inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, rekening houdend met de bij artikel 1 opgelegde beperkingen.) <W 2006-07-10/31, art. 27, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De Dienst onderzoekt [1 de klachten, aangiften en verzoeken]1 van particulieren die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het optreden van een inlichtingendienst (, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of een andere ondersteunende dienst.). Elke ambtenaar, elke persoon die een openbaar ambt uitoefent en elk lid van de krijgsmacht die of dat rechtstreeks betrokken is bij richtlijnen, beslissingen of toepassingsregels daarvan, alsmede bij werkwijzen [1 , handelingen of verwerkingen van persoonsgegevens]1, kan een klacht indienen of aangifte doen zonder daartoe machtiging te moeten vragen aan zijn chefs of aan zijn hiërarchische meerderen. <W 2006-07-10/31, art. 27, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Uit eigen beweging of op vordering van de bevoegde procureur des Konings, krijgsauditeur of onderzoeksrechter, stelt de Dienst, samen met de andere officieren en agenten van gerechtelijke politie en zelfs met een recht van voorrang op deze, de onderzoeken in naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de inlichtingendiensten (en van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. Wat betreft de leden van de andere ondersteunende diensten geldt deze bepaling alleen ten aanzien van de bij artikelen 6 en 14 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging ingestelde verplichting). <W 2006-07-10/31, art. 27, 3°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Zo het door de persoon die aangifte doet, wordt gewenst, dient zijn anonimiteit te worden gewaarborgd. Zijn identiteit mag in dit geval alleen bekend gemaakt worden binnen de Dienst en aan het Vast Comité I.
  ----------
  (1)<W 2018-07-30/46, art. 267, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.41.Niemand kan tot hoofd van de Dienst Enquêtes I worden benoemd indien hij niet gedurende vijf jaar magistraat of lid van een inlichtingen- of politiedienst is geweest of indien hij als ambtenaar geen nuttige ervaring van ten minste vijf jaar kan doen gelden in ambten die in verband staan met de activiteiten van de politie- of inlichtingendiensten. Op het ogenblik van zijn benoeming, moet hij de volle leeftijd van 35 jaar hebben bereikt.
  Het hoofd van de Dienst Enquêtes I wordt benoemd door het Vast Comité I [1 voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar]1 .
  Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt het hoofd van de Dienst Enquêtes I in handen van de voorzitter van het Vast Comité I de bij artikel 2 van dit decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.
  Hij moet de Nederlandse en de Franse taal kennen.
  Hij behoudt zijn rechten op bevordering en op weddeverhoging.
  Hij kan door het Vast Comité I worden afgezet.
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.42.[1 Onverminderd artikel 39, tweede lid, leidt het hoofd van de Dienst enquêtes I die dienst en verdeelt er de taken, onder het collegiaal gezag, leiding en toezicht van het Vast Comité I.]1
  Hij staat in voor de betrekkingen met (...) het Vast Comité I waarvan hij de opdrachten krijgt en waaraan hij de verslagen overzendt. <W 2000-07-20/32, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  Hij staat in voor de betrekkingen met de gerechtelijke overheden waarvan hij de vorderingen in ontvangst neemt en waaraan hij de in artikel 46 bedoelde processen-verbaal toezendt.
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.43. Behoudens de in de artikelen 40, derde lid en 46 bedoelde gevallen, licht het hoofd van de Dienst Enquêtes I de bevoegde Minister (of de bevoegde overheid) er over in dat een onderzoek wordt ingesteld. <W 2006-07-10/31, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Hij zendt na afloop van elke onderzoeksopdracht een verslag over aan het Vast Comité I.
  In de gevallen bedoeld in artikel 40, derde lid en 46, beperkt het verslag zich evenwel tot de informatie die nuttig is voor de uitoefening door het Vast Comité I van zijn opdrachten.

Art.44.De leden van de Dienst Enquêtes I worden, op voordracht van het hoofd van de Dienst Enquêtes I, benoemd en afgezet door het Vast Comité I.
  Ten minste de helft van de leden worden voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar, gedetacheerd uit een politie- of inlichtingendienst of uit een bestuur waarin zij ten minste vijf jaar ervaring hebben opgedaan in ambren die verband houden met de activiteiten van de politie- of inlichtingendiensten [1 of in het verwerken van persoonsgegevens of in de informatieveiligheid]1.
  De leden van de Dienst Enquêtes I leggen dezelfde eed af als het hoofd van de Dienst.
  Zij behouden in de dienst of het bestuur waaruit zij gedetacheerd zijn hun rechten op bevordering en op weddeverhoging.
  ----------
  (1)<W 2018-07-30/46, art. 268, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.45.Het hoofd en de leden van de Dienst Enquêtes I hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur.
  (Om benoemd te kunnen worden, moeten zij houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim", krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen [1 , veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen]1.) <W 1999-04-01/31, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2018-07-30/46, art. 269, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.46.Wanneer een lid van de Dienst Enquêtes I kennis heeft van een misdaad of van een wanbedrijf [1 buiten de gevallen bepaald in artikel 13/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en die bepaald in de artikelen 226, 227 en 230 van de gegevensbeschermingswet]1, maakt hij daarvan proces-verbaal op dat door het hoofd van de Dienst Enquêtes I onverwijld wordt toegezonden aan de procureur des Konings, aan de krijgsauditeur of aan de onderzoeksrechter, naargelang van het geval.
  Het hoofd van de Dienst Enquêtes I stelt de persoon die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan, of de overheid waarvan het verzoek aan het Vast Comité I is uitgegaan, daarvan in kennis.
  [1 Wanneer een lid van de Dienst Enquêtes I kennis heeft van een wanbedrijf zoals bedoeld in de artikelen 226, 227 en 230 van de gegevensbeschermingswet, informeert hij zo snel mogelijk het Vast Comité I hierover. Deze laatste verzekert de opvolging volgens de nadere regels bepaald in artikel 54.]1
  ----------
  (1)<W 2018-07-30/46, art. 270, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>

Art.47. Wanneer een lid van de Dienst Enquêtes I ter gelegenheid van een onderzoek feiten vaststelt die een tuchtrechtelijke fout zouden kunnen uitmaken, geeft het hoofd van de Dienst Enquêtes I daarvan onverwijld kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid.

Afdeling 3. - Onderzoeksprocedures.
Art.48.§ 1. Onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de onschendbaarheid en de voorrang van rechtsmacht, kunnen het Vast Comité I en de Dienst Enquêtes I elke persoon van wie zij het verhoor noodzakelijk achten, uitnodigen om hem te horen.
  De [2 leden of gewezen leden]2 van de inlichtingendiensten [, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten] die worden gehoord mogen verklaringen afleggen over feiten die worden gedekt door het beroepsgeheim. <W 2006-07-10/31, art. 29, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 2. De voorzitter van het Vast Comité I kan [2 leden of gewezen leden]2 van inlichtingendiensten [, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten] doen dagvaarden door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. Deze [2 leden of gewezen leden]2 moeten getuigen na de eed te hebben afgelegd die is bepaald in artikel 934, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. <W 2006-07-10/31, art. 29, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [1 De [2 leden of gewezen leden]2 van de inlichtingendiensten, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen aan het Vast Comité I bekend te maken.
   Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde magistraat.]1
  Als [2 het lid of gewezen lid]2 van de inlichtingendienst [, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten] van oordeel is dat hij het geheim waarvan hij kennis draagt, moet bewaren omdat een persoon door de bekendmaking ervan fysiek gevaar zou kunnen lopen, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet [of aan de voorzitters van de beide Vaste Comités die gezamenlijk uitspraak doen indien het [2 een lid of gewezen lid]2 van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of van een andere ondersteunende dienst betreft]. <W 2006-07-10/31, art. 29, 1° en 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 3. Het Vast Comité I en de Dienst Enquêtes I kunnen de medewerking van deskundigen en tolken vorderen. Zij leggen de eed af volgens dezelfde formule als gebruikt voor het Hof van Assisen. De hen verschuldigde vergoedingen worden uitgekeerd overeenkomstig het tarief van gerechtskosten in burgerlijke zaken.
  § 4. Artikel 9 van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek is van toepassing op de [2 leden of gewezen leden]2 van de inlichtingendiensten [, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten] die als getuige worden gehoord of door het Vast Comité I gedagvaard, en op de deskundigen en tolken die worden gevorderd. <W 2006-07-10/31, art. 29, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De processen-verbaal die de inbreuken begaan voor het Vast Comité I vaststellen, worden opgemaakt door de voorzitter [...] en overgezonden aan de procureur-generaal bij het Hof van Beroep in wiens ambtsgebied ze zijn begaan. <W 1999-04-01/31, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  De [2 leden of gewezen leden]2 van de inlichtingendiensten [, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten], die weigeren te getuigen voor het Vast Comité I en de deskundigen en de tolken die weigeren hun medewerking te verlenen, worden gestraft met gevangenisstraf van één maand tot één jaar. <W 2006-07-10/31, art. 29, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 27, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
  (2)<W 2011-02-09/13, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 08-04-2011>

Art.49. De leden van de Dienst Enquêtes I kunnen, voor het uitoefenen van hun opdrachten, de bijstand vorderen van de openbare macht.

Art.50. Elk lid van een politiedienst dat een misdaad of wanbedrijf gepleegd door een lid van een inlichtingendienst vaststelt, maakt daarover een informatief verslag op en bezorgt dat binnen vijftien dagen aan het hoofd van de Dienst Enquêtes I.

Art.51. De leden van de Dienst Enquêtes I doen, waar ook, alle nuttige vaststellingen.
  (Zij mogen te allen tijde, in aanwezigheid van hun diensthoofd of zijn plaatsvervanger en van de betrokken korpschef, directeur of leidinggevend ambtenaar of zijn plaatsvervanger, de plaatsen betreden waar leden van een inlichtingendienst, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of de andere ondersteunende dienst hun functie uitoefenen, teneinde er materiële vaststellingen te doen. Zij kunnen in deze plaatsen alle voorwerpen en documenten die nuttig zijn voor hun onderzoek in beslag nemen, behalve indien ze betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek. Indien de korpschef of zijn plaatsvervanger van oordeel is dat het beslag van geclassificeerde gegevens van die aard is dat het een bedreiging vormt voor de uitoefening van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in de artikelen 7, 8 en 11 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst of dat een persoon daardoor fysiek gevaar dreigt te lopen, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet. Indien de directeur of leidinggevend ambtenaar of zijn plaatsvervanger van oordeel is dat het beslag van geclassificeerde gegevens van die aard is dat het een bedreiging vormt voor de uitoefening van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in de artikelen 7, 8 en 11 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst of dat een persoon daardoor fysiek gevaar dreigt te lopen, wordt de kwestie voorgatsvervanger van oordeel is (dat het beslag van geclassificeerde gegevens van die aard is dat het een bedreiging vormt voor de uitoefening van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in de artikelen 7, 8 en 11 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of dat een persoon daardoor fysiek gevaar dreigt te lopen), wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet. De in beslag genomen voorwerpen en documenten worden vermeld in een daartoe speciaal bij te houden register. <W 1998-11-30/32, art. 46, D, 004; Inwerkingtreding : onbepaald >

Afdeling 4. [1 - Bevoegdheden van het Vast Comité I als gegevensbeschermingsautoriteit.]1   ----------   (1)
Art. 51/1. [1 In zijn hoedanigheid van gegevensbeschermingsautoriteit treedt het Vast Comité I ofwel op uit eigen beweging, ofwel op verzoek van een andere gegevensbeschermingsautoriteit, ofwel op verzoek van elke betrokkene.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/46, art. 272, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>


Art. 51/2. [1 Om ontvankelijk te zijn, is het verzoek geschreven, gedateerd, ondertekend en met redenen omkleed en rechtvaardigt het de identiteit van de betrokkene rechtvaardigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/46, art. 273, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>


Art. 51/3. [1 Het Vast Comité I beslist over de opvolging die het aan het dossier geeft en heeft de bevoegdheid om :
   1° te besluiten dat de verwerking is uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de reglementering inzake de verwerking van persoonsgegevens;
   2° de betrokken dienst of diens verwerker te waarschuwen dat een voorgenomen verwerking van persoonsgegevens de reglementering inzake de verwerking van persoonsgegevens kan schenden;
   3° de betrokken dienst of diens verwerker te berispen wanneer een verwerking geresulteerd heeft in een schending van een bepaling van de reglementering inzake de verwerking van persoonsgegevens;
   4° de betrokken dienst of diens verwerker te gelasten om een verwerking in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de reglementering inzake de verwerking van persoonsgegevens, in voorkomend geval, op een nader bepaalde manier en binnen een nader bepaalde termijn;
   5° een tijdelijke of definitieve verwerkingsbeperking, waaronder een verwerkingsverbod, op te leggen;
   6° het rectificeren of wissen van persoonsgegevens te gelasten;
   7° het dossier over te zenden aan de procureur des Konings van Brussel, die het informeert van het gevolg dat aan het dossier gegeven wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/46, art. 274, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>


Art. 51/4. [1 Het Vast Comité I informeert de betrokken dienst van de uitgevoerde onderzoeken naar de verwerking van persoonsgegevens van diens verwerkers en hun resultaten.
   Wanneer het er kennis van neemt, informeert het Vast Comité I eveneens de betrokken dienst van de schendingen van de reglementering inzake de verwerking van persoonsgegevens door andere verwerkingsverantwoordelijken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/46, art. 275, 024; Inwerkingtreding : 05-09-2018>


HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke vergaderingen van de Vaste Comités van toezicht op de politie- en inlichtingendiensten.
Art.52. De Vaste Comités verstrekken elkaar informatie over hun activiteiten en zenden elkaar de verslagen en besluiten over bedoeld in de artikelen 9, 11, 33 en 35.
  Ze houden ten minste twee keer per jaar gezamenlijke vergaderingen, waarop nadere informatie kan worden uitgewisseld.

Art.53.Tijdens hun gezamenlijke vergaderingen oefenen de Vaste Comités samen de opdrachten uit die zijn bepaald (in de artikelen 9, 10, 11, 33, 34 en 35) : <W 2006-07-10/31, art. 31, 1°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  1° ten aanzien van openbare diensten die zowel politie- als inlichtingsopdrachten uitoefenen;
  2° wat betreft de taakverdeling en de coördinatie van de werking tussen enerzijds de politiediensten en anderzijds de inlichtingendiensten;
  3° voor elke aangelegenheid die hen wordt voorgelegd ofwel op gezamenlijk verzoek van de ministers tot wier respectieve bevoegdheden Binnenlandse Zaken, Justitie en Landsverdediging behoren, ofwel op verzoek van de Kamer van Volksvertegenwoordigers [1 ...]1;
  4° voor elke aangelegenheid waarvan elk Vast Comité meent dat ze niet uitsluitend tot zijn bevoegdheden behoort;
  5° voor elke aangelegenheid die door een Vast Comité voldoende belangrijk wordt geacht om een gezamenlijke vergadering noodzakelijk te maken.
  (6° ten aanzien van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of een andere ondersteunende dienst.) <W 2006-07-10/31, art. 31, 2°, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Tijdens elke gezamenlijke vergadering wordt door de Vaste Comités samen een verslag opgemaakt. In dat verslag kunnen adviezen en aanbevelingen staan. Het wordt overgezonden zoals is bepaald in de artikelen 9, 11, 33 en 35.
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/63, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.54. Het voorzitterschap van deze gezamenlijke vergaderingen wordt afwisselend waargenomen door de voorzitters van beide Vaste Comités.
  Het secretariaat van de gezamenlijke vergaderingen wordt waargenomen door de griffier met de grootste anciënniteit of, in geval van gelijke anciënniteit, door de jongste.

Art.55. De in gezamenlijke vergadering bijeengekomen Vaste Comités kunnen besluiten onderzoeken toe te vertrouwen aan de twee Diensten Enquêtes of aan een ervan. Zij ontvangen de verslagen over alle uitgevoerde onderzoeken.

HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.56. Elk Vast Comité onderzoekt de klachten die erbij worden ingediend door zijn gewezen leden of door gewezen leden van de Dienst Enquêtes die menen dat er jegens hen nadelige maatregelen zijn genomen wegens de functies die ze in de Vaste Comités of in de Diensten Enquêtes hebben vervuld.

Art.57.[1 Voor de financiering van de werking van de Vaste Comités wordt een dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van de Staat.
   De Vaste Comités stellen jaarlijks een ontwerp van begroting op voor hun werking. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van de Vaste Comités, zij keurt ze goed en zij controleert de uitvoering van hun begroting. Zij onderzoekt ze en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
   De Vaste Comités hanteren voor hun begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
   De voorzitters, de leden en de griffiers van de Vaste Comités, alsmede de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P en het hoofd van de Dienst Enquêtes I, genieten portvrijdom voor dienstzaken.]1
  ----------
  (1)<W 2023-11-23/52, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.58.(Uit eigen beweging of op voorstel van de griffier benoemt elk Vast Comité de leden van zijn administratief personeel en zet ze af.) <W 1999-04-01/31, art. 33, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  [1 Onder het collegiaal gezag en toezicht van het betrokken Vast Comité neemt de griffier de leiding en het beheer waar van de leden van het administratief personeel en verdeelt de taken tussen hen.
   De directeur-generaal van de Dienst enquêtes P en het hoofd van de Dienst enquêtes I oefenen gezag uit over de leden van het administratief personeel waarvan het aantal en de functievereisten vastgelegd zijn door het betrokken Vast Comité, dat hem deze toewijst.]1
  [1 De griffier oefent gezag uit over de leden van de Dienst enquêtes P of I, naar gelang het geval, waarvan het aantal en de functievereisten vastgelegd zijn door het betrokken Vast Comité, dat hem deze toewijst.
   De personeelsleden bedoeld in het derde en het vierde lid behouden hun rechten en verplichtingen eigen aan het statuut dat op hen van toepassing is.]1
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.59. De reis- en verblijfkosten van de voorzitter, de leden en de griffier van elk Vast Comité, (van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, het hoofd van de Dienst Enquêtes I en de leden van deze diensten) worden vastgesteld volgens de in de Rijksdiensten van toepassing zijnde bepalingen. <W 2003-05-03/59, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art.60.[1 Elk Vast Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast en kan er zijn interne organisatie bepalen. Het huishoudelijk reglement voor de gezamenlijke vergaderingen wordt door de beide Vaste Comités gezamenlijk bepaald.]1
  [2 De huishoudelijke reglementen van de Vaste Comités en het huishoudelijk reglement voor de gezamenlijke vergaderingen worden goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers.]2
  [2 Conform het tweede lid kan de Kamer van volksvertegenwoordigers]2 de huishoudelijke reglementen wijzigen, na het advies te hebben ingewonnen van het betrokken Vast Comité. Het advies wordt geacht gunstig te zijn, indien het niet is uitgebracht binnen 60 dagen na het verzoek.) <W 1999-04-01/31, art. 34, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999>
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art.61. <W 1993-12-15/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 19-03-1994> § 1. De leden van de Vaste Comités genieten hetzelfde statuut als de raadsheren van het Rekenhof. De wedderegeling van de raadsheren van het Rekenhof, vervat in de wet van 21 maart 1964 betreffende de wedden van de leden van het Rekenhof, zoals gewijzigd bij de wetten van 14 maart 1975 en 5 augustus 1992, is van toepassing op de leden van de Vaste Comités.
  De leden van de Vaste Comités genieten de pensioenregeling die van toepassing is op de ambtenaren van het algemeen bestuur. Bovendien zijn de volgende bijzondere voorwaarden van toepassing.
  Het pensioen kan worden toegekend zoadra de betrokkene de leeftijd van vijfenvijftig jaar heeft bereikt. Het wordt berekend op basis van de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar, naar rata van (een twintigste) per jaar dienst als lid van het Vast Comité. <W 2000-07-20/32, art. 11, 009; Inwerkingtreding : onbepaald >
  Een lid dat wegens ziekte of gebrekkigheid niet meer in staat is zijn ambt te vervullen, maar dat de leeftijd van vijfenvijftig jaar niet heeft bereikt, kan op pensioen worden gesteld, ongeacht zijn leeftijd. Het pensioen wordt op de in het voorgaande lid bepaalde wijze berekend.
  De diensten die niet onder de regeling van het tweede tot het vierde lid vallen en in aanmerking komen bij de berekening van een pensioen ten laste van de Staat, worden aangerekend volgens de wetten tot bepaling van de pensioenen in verband met die diensten.
  (§ 2. Tenzij hij uit zijn ambt is ontzet, ontvangt het lid van een Vast Comité wanneer aan zijn ambt een eind wordt gemaakt of wanneer zijn mandaat niet wordt vernieuwd, een forfaitaire toelage wegens ontslag die gelijk is aan de bruto-maandwedde van de laatste achttien maanden.
  Wanneer die toelage wordt toegekend vóór de eerste ambtstermijn van vijf jaar verstreken is, wordt zij verhoudingsgewijs verminderd.
  Van de toekenning van die toelage worden uitgesloten :
  1° de leden op wie artikel 65 van toepassing is;
  2° de leden die, vóór hun benoeming bij een Vast Comité, lid waren van een politiedienst of van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en naar die dienst terugkeren.) <W 2000-07-20/32, art. 11, 009; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (§ 3.) De griffiers van de Vaste Comités genieten hetzelfde statuut en dezelfde pensioenregeling als de griffiers van het Rekenhof. <W 2000-07-20/32, art. 11, 009; Inwerkingtreding : onbepaald >
  Artikel 365, § 2, a), van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de griffiers van de Vaste Comités.

Art. 61bis.<Ingevoegd bij W 1999-04-01/31, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999> De voorzitter van elk Vast Comité leidt, met inachtneming van de collegialiteit, de vergaderingen van dat Comité en zorgt voor het dagelijks bestuur van de werkzaamheden. Hij ziet toe op de toepassing van het huishoudelijk reglement, op de goede werking van het Comité, alsook op de goede uitvoering van de opdrachten van dat Comité. De voorzitter zorgt er tevens voor dat de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie de uitvoering van de toezichtsonderzoeken niet hindert. Daartoe voert hij met de bevoegde gerechtelijke overheden het nodige overleg.
  [1 Voor de uitvoering van de bevoegdheden die hem zijn toevertrouwd, wordt de voorzitter van elk Vast Comité bijgestaan door de griffier en, respectievelijk, door de directeur-generaal van de Dienst enquêtes P of door het hoofd van de Dienst enquêtes I.]1
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.62.[1 Onverminderd artikel 58, staat de griffier, onder het collegiaal gezag en toezicht van het betrokken Vast Comité, onder meer in voor :
   - de leiding en het beheer van het administratief personeel;
   - het beheer van de infrastructuur en van het materiaal van het Comité;
   - het secretariaat van de vergaderingen van het Vast Comité waarvan hij de notulen opstelt;
   - de verzending van de stukken;
   - de bewaring en de bescherming van het geheim van de documentatie en van het archief.
   Hij bereidt de begroting van het Vast Comité voor en is er de rekenplichtige van.]1
  ----------
  (1)<W 2010-04-18/20, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 17-06-2010>

Art.63. Het is de leden van de Vaste Comités verboden tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk of rechtstreeks belang hebben.

Art.64. <W 1999-04-01/31, art. 38, 006; Inwerkingtreding : 03-04-1999> De leden van de Vaste Comités, de griffiers, de leden van de Diensten Enquêtes en het administratief personeel zijn verplicht de geheimen te bewaren waarvan zij kennis krijgen tijdens het vervullen van hun opdracht. Het geheim blijft bestaan, zelfs wanneer zij hun functie hebben beëindigd.
  Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek worden zij gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd frank tot vierduizend frank of met een van die straffen alleen, indien zij die geheimen onthullen in andere omstandigheden dan die bepaald bij de wet of bij het huishoudelijk reglement.

Art.65. § 1. De artikelen 1, 6, 11 en 12 van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten zijn, in voorkomend geval en met de nodige aanpassingen, van toepassing op de leden van de Vaste Comités.
  § 2. De magistraten van de rechterlijke orde kunnen worden benoemd tot lid van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en tot lid van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten (en tot directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P of tot hoofd van de Dienst Enquêtes I). <W 2003-05-03/59, art. 16, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  (Het tweede tot het vierde lid opgeheven) <W 2003-05-03/45, art. 52, 011; Inwerkingtreding : 02-06-2003>

Art.66. De voorzitter uitgezonderd, telt elk Vast Comité evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.
  De voorzitter van een van de Vaste Comités is Nederlandstalig, de voorzitter van het ander Franstalig.

Art. 66bis.[2 § 1. De Kamer van volksvertegenwoordigers stelt een vaste commissie in, belast met de begeleiding van het Vast Comité P en het Vast Comité I.
   De Kamer van volksvertegenwoordigers bepaalt de regels inzake de samenstelling en de werkwijze van de commissie in haar reglement.
   § 2. De commissie oefent de uiteindelijke controle uit op de werking van de Vaste Comités, ziet toe op de inachtneming van de bepalingen van deze wet en van de huishoudelijke reglementen.
   De commissie oefent bovendien de opdrachten uit waarmee de Kamer van volksvertegenwoordigers is belast bij de artikelen 8, 9, 11, 1°bis, 2° en 3°, 12, 32, 33, 35, § 1, 2° en 3° en § 2, 36 en 60.
   § 3. De commissie vergadert minstens eenmaal per kwartaal met de voorzitter of de leden van elk Vast Comité. Bovendien kan ze vergaderen, ofwel op verzoek van de meerderheid van de leden van de commissie, ofwel op verzoek van de voorzitter van een Vast Comité, ofwel op verzoek van de meerderheid van de leden van een Vast Comité.
   Elke aangifte die door een lid van een Vast Comité wordt gedaan over het gebrekkig functioneren van dat Comité of over de niet-naleving van deze wet of van het huishoudelijk reglement, kan bij de commissie aanhangig worden gemaakt.
   De commissie kan aan elk Vast Comité of aan elk lid ervan aanbevelingen doen betreffende de werking van het Vast Comité, de naleving van deze wet of van het huishoudelijk reglement.
   § 4. De leden van de commissie nemen de noodzakelijke maatregelen om de vertrouwelijke aard te waarborgen van de feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij wegens hun functie kennis krijgen en zijn verplicht het vertrouwelijk karakter ervan te bewaren. Zij bewaren de geheimen waarvan zij kennis krijgen tijdens de uitoefening van het mandaat, zelfs wanneer zij hun functie hebben beëindigd. Elke schending van die verplichting tot vertrouwelijkheid en van die geheimhouding wordt gestraft met de sanctie bepaald in het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers.]2
  ----------
  (1)<W 2010-02-04/26, art. 28, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2014-01-06/63, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en wijzigingsbepalingen.
Art.67. In afwijking van artikel 20, tweede lid, en 44, tweede lid, geschieden de eerste benoemingen van de leden van de Diensten Enquêtes door detachering uit een politiedienst, een inlichtingendienst of een bestuur, mits de in de genoemde bepalingen gestelde voorwaarden inzake ervaring vervuld zijn.

Art. 68. <Wijzigingsbepaling van art. 1, § 1, 3° van W 1966-07-18/02>