16 JUNI 2022. - Ministerieel besluit tot bepaling van de voorgeschreven uitrusting van de agenten van de Veiligheid van de Staat en tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende het voorhanden hebben, het dragen en het bewaren van de bewapening
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Voorgeschreven bewapening, uitrusting en munitie
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. - Opleiding en training voor het gebruik van bewapening en voorgeschreven uitrusting
Afdeling 1. - Opleiding
Art. 7-10
Afdeling 2. - Training
Art. 11-16
HOOFDSTUK IV. - Toekennen, voorhanden hebben, dragen, vervoeren en bewaren van de bewapening en uitrusting
Afdeling 1. - Toekennen
Art. 17
Afdeling 2. - Voorhanden hebben
Art. 18
Afdeling 3. - Dragen
Art. 19-24
Afdeling 4. - Vervoeren
Art. 25
Afdeling 5. - Bewaren
Art. 26
HOOFDSTUK V. - Opslag van bewapening en munitie
Art. 27-29
HOOFDSTUK VI. - Intrekking en teruggave van de bewapening en uitrusting
Afdeling 1. - Intrekking
Art. 30-32
Afdeling 2. - Teruggave
Art. 33
HOOFDSTUK VII. - Onderhoud en inspectie
Art. 34
HOOFDSTUK VIII. - Monitoren
Art. 35
HOOFDSTUK IX. - Incidenten
Art. 36
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 37-38
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van voorliggend besluit moet men verstaan onder:
1° "organieke wet": de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
2° "agent": de agent van de Veiligheid van de Staat, zoals gedefinieerd in artikel 1, 8° van het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht ;
3° "bewapening": alle soorten wapens bedoeld in voorliggend besluit, met inbegrip van hun munitie en het samengaand materieel;
4° "neutraliserend wapen": wapen dat ontworpen is en gebruikt wordt om personen uit te schakelen of af te weren of om materiaal uit te schakelen, terwijl dodelijke ongevallen, blijvende letsels en schade aan eigendom en aan het milieu tot een minimum worden beperkt;
5° "uitrusting": geheel aan kleding en materiaal bestemd voor de uitoefening van de opdracht door een agent
6° "bewaarplaats van wapens en munitie": het lokaal waar de wapens en munitie toegestaan krachtens een milieuvergunning, zoals bepaald door de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, bewaard worden;
7° "administrateur-generaal": de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn vervanger;
8° "directeur van de operaties": de agent van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat zoals bedoeld in artikel 3, 18° van de organieke wet of zijn vervanger;
9° "functionele chef": het lid van de Veiligheid van de Staat, ongeacht zijn of haar rechtstoestand, die onder de verantwoordelijkheid van een hiërarchische meerdere rechtstreeks gezag uitoefent over een agent bij de dagelijkse uitvoering van diens taken;
10° "interventieteam": team opgericht in uitvoering van artikel 22 van de organieke wet met als functie het beschermen van het personeel, de infrastructuren en de goederen van de Veiligheid van de Staat en dat samengesteld is uit agenten van deze dienst;
11° "lid van het interventieteam": de agent die lid is van het interventieteam zoals gedefinieerd in artikel 3, 3°, a), van de organieke wet;
12° "agent belast met het toezicht en de observatie": de agent wiens hoofdzakelijke functie bestaat uit het verrichten van observaties in de zin van artikel 3, 20° van de organieke wet;
13° "coördinator vuurwapenopleiding": de agent van de Veiligheid van de Staat aangesteld door de administrateur-generaal en belast met de coördinatie van de schietopleiding en -training;
14° "monitor": agent van de Veiligheid van de Staat belast met de opleiding van de agenten inzake schieten en/of verdedigingstechnieken zonder vuurwapen.
Art.2. De administrateur-generaal bepaalt de categorieën van functies gemachtigd tot het bezitten, dragen en vervoeren van de bewapening, de uitrusting en de munitie bedoeld in artikel 3.
Kan toestemming krijgen om de bewapening bedoeld in artikel 3 voorhanden te houden, te dragen en te vervoeren, de agent die houder is van de legitimatiekaart bedoeld in artikel 226 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en die de voorwaarden vervult, voorzien in de hoofdstukken III en IV van het huidig besluit.
HOOFDSTUK II. - Voorgeschreven bewapening, uitrusting en munitie
Art.3. § 1. Ter uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 7 van de organieke wet, kan de voorgeschreven bewapening die op naam aan de agent toegekend wordt, volgende type wapens omvatten:
1° een handvuurwapen;
2° in voorkomend geval, een neutraliserend wapen;
3° in voorkomend geval, een telescopische wapenstok.
§ 2. Ter uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 22 van de organieke wet, kan de nominatief aan het lid van het interventieteam toegekende bewapening omvatten, bovenop die bedoeld in paragraaf 1:
1° een semiautomatisch schouderwapen;
2° in voorkomend geval, een tweede handvuurwapen verschillend van dat bedoeld in § 1, 1° ;
3° in voorkomend geval, verblindende, oorverdovende of neutraliserende granaten en patronen.
§ 3. Ter uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 22 van de organieke wet, omvat de voorgeschreven uitrusting van het lid van het interventieteam met name:
- handboeien;
- een multifunctioneel en snijdend hulpmiddel;
- in voorkomend geval, een beschermingsuitrusting zoals een kogelwerend schild of vest.
§ 4. Voor de agent die de functie van technisch veiligheidsbeambte uitoefent, omvat de voorgeschreven en nominatief toegekende bewapening en uitrusting in voorkomend geval een neutraliserend wapen en een kogelwerende vest.
Art.4. De vuurwapens bedoeld in artikel 3 worden geladen met munitie uitsluitend bezorgd door de Veiligheid van de Staat, of ter beschikking gesteld aan deze.
Art.5. De administrateur-generaal bepaalt via een dienstnota het model, de onderdelen en de accessoires van de in artikel 3 bedoelde voorgeschreven bewapening, uitrusting en munitie die ter beschikking van de agenten worden gesteld.
Art.6. De coördinator vuurwapenopleiding deelt de essentiële kenmerken van de vuurwapens bedoeld in artikel 3 mee aan het centraal wapenregister.
HOOFDSTUK III. - Opleiding en training voor het gebruik van bewapening en voorgeschreven uitrusting
Afdeling 1. - Opleiding
Art.7. Iedere agent is gehouden om de basisopleiding voor het gebruik van de bewapening bedoeld in artikel 3, § 1 te volgen en hierin te slagen teneinde de vaardigheid te verwerven om deze wapens in alle veiligheid en autonomie te gebruiken.
Art.8. Het lid van het interventieteam moet een basisopleiding met betrekking tot de bewapening en uitrusting voorzien in art 3, § 2 en § 3 volgen en hierin slagen teneinde de vaardigheid te verwerven om deze bewapening en uitrusting in alle veiligheid en autonomie te kunnen gebruiken.
Art.9. De agent die de functie van technisch veiligheidsbeambte uitoefent, is verplicht om een basisopleiding voor het gebruik van de bewapening, in voorkomend geval, bedoeld in artikel 3, § 4 te volgen en hierin te slagen teneinde de vaardigheid te verwerven om deze bewapening en uitrusting in alle veiligheid en autonomie te kunnen gebruiken.
Art.10. De basisopleidingen bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9 worden bepaald door de administrateur-generaal op voorstel van de coördinator vuurwapenopleiding.
Afdeling 2. - Training
Art.11. De agent bedoeld in artikel 7 is, behoudens medische redenen gestaafd door een medisch attest, gehouden om minstens éénmaal per trimester, voor een totaal van minstens 4 trainingen per jaar, deel te nemen aan de schiettrainingen.
Art.12. Als de bewapening bedoeld in artikel 3, § 1, 2° en 3° en § 4 aan de agent werd toegekend, is hij ook gehouden om éénmaal per jaar deel te nemen aan de trainingen voor het gebruik van ieder type bewapening.
Art.13. Het lid van het interventieteam en de agent belast met de bewaking en observatie zijn gehouden om minstens éénmaal per trimester, voor een totaal van minstens zes trainingen per jaar, deel te nemen aan de schiettrainingen.
Twee van deze zes jaarlijkse trainingen moeten voor het lid van het interventieteam trainingen zijn die specifiek bestemd zijn voor het interventieteam.
Art.14. Het lid van het interventieteam is gehouden om minstens éénmaal per jaar deel te nemen aan de training voor het gebruik van de bewapening bedoeld in artikel 3, § 2.
Art.15. De administrateur-generaal kan in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van het aantal in de artikelen 11 tot en met 14 bedoelde trainingen, d.w.z. indien de schietbanen niet beschikbaar zijn of om veiligheids- of gezondheidsredenen.
Art.16. De deelname en prestaties van de agenten aan de schiettrainingen worden opgetekend in een individueel opvolgingsverslag door de coördinator vuurwapenopleiding. De betrokken agent kan dit verslag op eenvoudige vraag consulteren. De informatie die hierin vermeld staat, heeft betrekking op de vaardigheid van de agent om in alle veiligheid en autonomie de bewapening waarin hij zich geoefend heeft, te gebruiken.
De vaardigheid van de agent wordt jaarlijks door de coördinator vuurwapenopleiding bepaald. In geval van een als onvoldoende beoordeelde vaardigheid in het opvolgingsverslag dient de coördinator vuurwapenopleiding de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon hiervan op de hoogte te brengen.
HOOFDSTUK IV. - Toekennen, voorhanden hebben, dragen, vervoeren en bewaren van de bewapening en uitrusting
Afdeling 1. - Toekennen
Art.17. De bewapening en uitrusting bedoeld in artikel 3 worden toegekend of ingetrokken aan de agent door de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon.
Overeenkomstig de artikelen I.4-25, I.4-26 en I.4-29 van de Codex over het welzijn op het werk, worden de bewapening en de uitrusting bedoeld in artikel 3 toegekend aan de agent die als geschikt werd beoordeeld door de preventieadviseur-arbeidsarts voor het vervullen van een veiligheidsfunctie.
De bewapening en uitrusting worden toegekend in functie van de specifiek aan de agent toevertrouwde opdrachten.
Afdeling 2. - Voorhanden hebben
Art.18. In het kader van de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 22 van de organieke wet, of wanneer hij zijn functie van technisch veiligheidsbeambte uitoefent, kan de agent die de opleiding bedoeld in respectievelijk de artikelen 7, 8 en 9 heeft gevolgd, die door regelmatige training de vereiste vaardigheden in stand houdt en die een praktische en volledige kennis heeft van de regels van toepassing op het gebruik van de bewapening en van de uitrusting van de dienst, door de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon gemachtigd worden om de bewapening en uitrusting die hem toegekend zijn, voorhanden te hebben.
Zolang hij niet voldoet aan het vereiste opleidings-en trainingsniveau of dat zijn vaardigheid als onvoldoende wordt beoordeeld in het geval bedoeld in artikel 16, is de agent niet gemachtigd om de bewapening en uitrusting die hem toegekend zijn, voorhanden te hebben.
Afdeling 3. - Dragen
Art.19. De agent die de bewapening en uitrusting voorhanden heeft, is gemachtigd om ze te dragen gedurende de tijd noodzakelijk voor de uitvoering van een van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 22 van de organieke wet of wanneer hij zijn functie van technisch veiligheidsbeambte uitoefent. Hij is hiervoor persoonlijk verantwoordelijk.
De bewapening moet zo spoedig mogelijk na het einde van de opdracht worden opgeslagen op de plaats voorzien door artikel 27.
Art.20. Wanneer de wapendracht werd gemachtigd voor een van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 22 van de organieke wet, wordt het handvuurwapen gedragen in de holster, geladen en schietklaar voor de semiautomatische pistolen en geladen voor de revolvers.
Art.21. Het dragen van de bewapening en uitrusting buiten de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 22 van de organieke wet of wanneer hij zijn functie van technisch veiligheidsbeambte niet uitoefent, is verboden.
Art.22. In afwijking van artikel 21 is het dragen van een handvuurwapen verplicht voor de agent die hiervan houder is, wanneer hij zich begeeft naar de schiettrainingen bedoeld in de artikelen 11 en 13, of naar andere vormingen en oefeningen die zich afspelen in reële omstandigheden.
Het wapen wordt dan in de holster gedragen, geladen en schietklaar voor de semiautomatische pistolen en geladen voor de revolvers.
Art.23. In afwijking van artikel 21 kan de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon, omwille van redenen m.b.t. de veiligheid van de agent of de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 22, hem een schriftelijke en tijdelijke machtiging verlenen om de bewapening voorhanden te hebben en te dragen buiten de opdrachten volgens de voorwaarden die hij bepaalt. De schriftelijke machtiging vermeldt de geldigheidsperiode hiervan. Een afschrift van deze machtiging wordt bezorgd aan de agent en aan de coördinator vuurwapenopleiding.
Art.24. De agent die zijn wapen draagt, dient verplicht in het bezit te zijn van een armband overeenkomstig het model in bijlage.
Afdeling 4. - Vervoeren
Art.25. De administrateur-generaal bepaalt de vervoerswijze van de bewapening. Vervoer is de verplaatsing van één of meerdere wapens van één plaats naar een andere, afgezien van de gevallen voorzien in Hoofdstuk IV, Afdeling 3.
Afdeling 5. - Bewaren
Art.26. De agent die de bewapening voorhanden heeft, draagt of vervoert, heeft deze in bewaring. Hij is hiervoor persoonlijk verantwoordelijk. Hij is eraan gehouden om haar op een veilige plaats buiten het bereik van derden te bewaren overeenkomstig de richtlijnen van de administrateur-generaal.
HOOFDSTUK V. - Opslag van bewapening en munitie
Art.27. Het handvuurwapen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° op naam toegekend aan de agent, wordt opgeslagen binnen zijn dienst in een beveiligd meubel dat uitsluitend hiertoe dient. In dit meubel bewaart de functionele chef een register dat vermeldt welke individuele opslagruimte is toegewezen aan welke agent.
De bewapening bedoeld door artikel 3, § 1, 2° en 3° en § 4 wordt bewaard op een veilige plaats buiten het bereik van derden. De bewapening bedoeld in artikel 3, § 2, wordt bewaard in een gepantserde kast onder de verantwoordelijkheid van de houder.
Art.28. De niet op naam toegekende bewapening alsook de munitie worden bewaard in de bewaarplaats van wapens en munitie.
Art.29. De bewaarplaats van wapens en munitie wordt beheerd door de coördinator vuurwapenopleiding. Hiertoe houdt de coördinator vuurwapenopleiding drie verschillende registers bij bestemd voor het beheer van de bewapening:
1° het eerste register omvat alle vuurwapens met minstens volgende informatie:
a. aard, merk, model, type, serienummer;
b. het kaliber;
c. de data waarop ze binnenkomen en buitengaan;
d. de identiteit van de agenten waaraan ze toegekend werden;
2° het tweede register omvat de andere wapens genummerd volgens hun aard met minstens volgende informatie:
a. aard, merk, model, type, serienummer;
b. de data dat ze binnenkomen en buitengaan;
c. de identiteit van de agenten waaraan ze toegekend worden;
3° het derde register omvat:
a. het aantal en het type munitie;
b. de data waarop ze binnenkomen en buitengaan.
HOOFDSTUK VI. - Intrekking en teruggave van de bewapening en uitrusting
Afdeling 1. - Intrekking
Art.30. De intrekking gebeurt in volgende gevallen:
1° wanneer de agent ongeschikt werd beoordeeld voor wapendracht in dienst, met toepassing van Titel 4 van Boek 1 van de Codex over het welzijn op het werk;
2° wanneer hij het voorwerp uitmaakt van een intrekking door een veiligheidsmaatregel, overeenkomstig artikel 32.
Art.31. Wanneer de agent ongeschikt werd bevonden voor wapendracht in dienst met toepassing van Titel 4 van Boek 1 van de Codex over het welzijn op het werk, overhandigt hij onverwijld zijn wapen aan de coördinator vuurwapenopleiding, die het zal bewaren tot aan het einde van zijn ongeschiktheid.
Indien de ongeschiktheid niet langer duurt dan drie opeenvolgende maanden, kan de coördinator vuurwapenopleiding toestaan dat de agent zijn wapen bijhoudt.
Art.32. § 1. Wanneer het voorhanden hebben of het dragen van bewapening door een agent een gevaar vormt voor laatstgenoemde of een derde, trekt de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon, de directeur van de operaties, iedere functionele chef of iedere monitor hem onmiddellijk en voorlopig het voorhanden hebben van zijn bewapening in.
§ 2. De intrekking van de bewapening en de redenen die deze rechtvaardigen, worden onmiddellijk meegedeeld aan de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon, aan de coördinator vuurwapenopleiding of zijn vervanger, alsook aan de agent. De interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (IDPBW) wordt eveneens op de hoogte gebracht.
De bewapening wordt zo spoedig mogelijk aan de coördinator vuurwapenopleiding of zijn vervanger bezorgd, die de bewaring ervan verzekert.
§ 3. Ten laatste de zevende werkdag die volgt op de intrekking van de bewapening, wordt de agent gehoord door de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon, indien nodig op vraag van de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon of op vraag van de agent in aanwezigheid van een psycholoog van het team van psychologische en sociale ondersteuning en in aanwezigheid van de persoon die besloten heeft om de bewapening tijdelijk in te trekken. De agent mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Tijdens dit verhoor mag de agent zijn vaststellingen m.b.t. de voorlopige intrekking van de bewapening doen gelden. In geval van weigering of onmogelijkheid voor de agent om zijn vaststellingen mee te delen, voegt de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon aan het verslag van het verhoor een document toe dat deze weigering of onmogelijkheid bevestigt.
Na afloop van dit verhoor verwittigt de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon de preventieadviseur-arbeidsarts.
§ 4. Na over te zijn gegaan tot het verhoor bedoeld in § 3 en na, in voorkomend geval, het advies van de preventieadviseur-arbeidsarts te hebben ontvangen, geeft de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon zijn beslissing ter kennis van de agent. In geval van bevestiging van de intrekking vermeldt deze kennisgeving de duur en de reden van deze intrekking, alsook de voorwaarden om de teruggave van de bewapening en, in voorkomend geval, van de uitrusting aan de agent mogelijk maken.
Afdeling 2. - Teruggave
Art.33. De administrateur-generaal bepaalt de modaliteiten voor de teruggave.
HOOFDSTUK VII. - Onderhoud en inspectie
Art.34. De agent is gehouden om het regelmatig onderhoud van de bewapening en uitrusting die hem toegekend zijn, te verzekeren. Hij presenteert het bij de eerste vraag van een monitor voor inspectiedoeleinden.
De administrateur-generaal bepaalt via een dienstnota de onderhoudsinstructies voor de bewapening en de uitrusting.
HOOFDSTUK VIII. - Monitoren
Art.35. De monitoren moeten bewijzen dat ze een diploma, brevet of getuigschrift behaald hebben na een opleiding, hetzij verstrekt door de Veiligheid van de Staat zelf, hetzij door deze erkend en gegeven door:
1° de opleidingscentra van de politie;
2° de opleidingscentra van het Belgisch leger;
3° de scholen of opleidingscentra erkend door de minister van Binnenlandse Zaken en/of de minister van Justitie.
De schietmonitoren moeten een continue opleiding volgen om hun kennis bij te werken. De administrateur-generaal bepaalt de opleidingen die de schietmonitoren moeten volgen, de frequentie van deze opleidingen en de praktische modaliteiten.
HOOFDSTUK IX. - Incidenten
Art.36. Elk wapen-gerelateerd incident moet onmiddellijk door de agent of een getuige gemeld worden aan zijn functionele chef en vervolgens aan de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon, onder de vorm van een omstandig verslag dat minstens volgende informatie omvat:
1° een precieze en complete beschrijving van het incident;
2° het gebruikte wapen;
3° de plaats van het incident;
4° de data en uren van de feiten;
5° de identiteit van het betrokken personeelslid;
6° de identiteit van de eventuele slachtoffers;
7° de lichamelijke en materiële schade.
De interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (IDPBW) wordt ingelicht door de administrateur-generaal of de hiertoe aangestelde persoon.
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art.37. Het ministerieel besluit van 6 mei 2003 tot bepaling van de wapens en munitie die behoren tot de voorgeschreven uitrusting van de agenten van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens wordt opgeheven.
Art.38. Dit besluit treedt in werking op de tiende dag die volgt op de dag van zijn verschijning in het Belgisch Staatsblad.
BIJLAGE.
Art. N.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-10-2022, p. 73937)
De cijfers komen over met volgende beschrijving :
1. Gesp in metaal of polymeer met rechte zijde over de hele breedte van de armband, gevat in een duurzame omslag die niet meer dan 1,5 cm toevoegt aan de lengte van de armband en die op duurzame wijze bevestigd wordt aan de drager.
2. Drie logo's zoals afgebeeld, afgedrukt in blauw (met een diameter van 5 cm) op een reflecterende laag van 8 x 22 cm in de kleur "High Visibility Orange", die genaaid wordt op de drager. De uitsnijding (leeuw+schild+kroon) in het logo maakt de reflectie van de onderliggende laag opnieuw mogelijk.
3. Strook klittenband (harde zijde) van 8 bij 13 cm, genaaid op de drager in een kleur die de kleur van de reflecterende strook en de drager benadert.
4. Strook klittenband (zachte zijde) van 8 bij 13 cm, genaaid op de drager in een kleur die de kleur van de reflecterende strook en de drager benadert.
5. Duurzame drager van 8 x 48 cm in een kleur die de kleur van de reflecterende strook (High Visibility Orange) benadert.
6. Transparant en duurzaam venster, op de drager genaaid om het reeksnummer van productie af te huisvesten. Het nummer is uniek voor elke armband en is duurzaam afgedrukt op een materie die niet vervormt onder invloed van vocht.