Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

21 MEI 1991. - Wet houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-06-1991 en tekstbijwerking tot 30-12-2005)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - AANPASSINGEN AAN DE WETGEVING BETREFFENDE DE PENSIOENEN.
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
Art. 1-26
Afdeling 2. - Wijzigingen van diverse andere wetten.
Art. 27-62
Afdeling 3. - Autonome bepalingen.
Art. 63-66
Afdeling 4. - Opheffingsbepalingen.
Art. 67-68
Afdeling 5. - Overgangsbepalingen.
Art. 69-76
Afdeling 6. - Inwerkingtreding en toepassing.
Art. 77
HOOFDSTUK II. - AFSTAND VAN EEN PENSIOEN.
Art. 78-83
HOOFDSTUK III. - LEEFTIJD VAN OPRUSTSTELLING VAN SOMMIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN.
Art. 84-85





Uitvoeringsbesluit(en):

1991801125  1994014172  1998014050  2000014155  2002014335 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - AANPASSINGEN AAN DE WETGEVING BETREFFENDE DE PENSIOENEN.
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
Artikel 1. <wijzigingsbepaling van art. 2, § 1, al. 1, c) van W 1984-05-15/30>

Art.2. <wijzigingsbepaling van art. 4 van W 1984-05-15/30>

Art.3. <wijzigingsbepaling van art. 5 van W 1984-05-15/30>

Art.4. <wijzigingsbepaling van art. 7 van W 1984-05-15/30>

Art.5. <wijzigingsbepaling van art. 8 van W 1984-05-15/30>

Art.6. <wijzigingsbepaling van art. 9 van W 1984-05-15/30>

Art.7. <wijzigingsbepaling van art. 13 van W 1984-05-15/30>

Art.8. <wijzigingsbepaling van art. 14 van W 1984-05-15/30>

Art.9. <wijzigingsbepaling van art. 15 van W 1984-05-15/30>

Art.10. <invoeging van art. 15bis in de W 1984-05-15/30>

Art.11. <wijzigingsbepaling van art. 18, § 2, van W 1984-05-15/30>

Art.12. <wijzigingsbepaling van art. 19 van W 1984-05-15/30>

Art.13. <wijzigingsbepaling van art. 23 van W 1984-05-15/30>

Art.14. <wijzigingsbepaling van art. 29 van W 1984-05-15/30>

Art.15. <wijzigingsbepaling van art. 30, § 1, van W 1984-05-15/30>

Art.16. <wijzigingsbepaling van art. 31 van W 1984-05-15/30>

Art.17. <invoeging van art. 31bis in de W 1984-05-15/30>

Art.18. <wijzigingsbepaling van art. 36 van W 1984-05-15/30>

Art.19. <wijzigingsbepaling van art. 38 van W 1984-05-15/30>

Art.20. <wijzigingsbepaling van art. 39 van W 1984-05-15/30>

Art.21. <wijzigingsbepaling in het opschrift van titel III in de W 1984-05-15/30>

Art.22. <wijzigingsbepaling van art. 46 van W 1984-05-15/30>

Art.23. <wijzigingsbepaling van art. 47 van W 1984-05-15/30>

Art.24. <wijzigingsbepaling van art. 49 van W 1984-05-15/30>

Art.25. <invoeging van art. 61bis in de W 1984-05-15/30>

Art.26. <wijzigingsbepaling van art. 62 van W 1984-05-15/30>

Afdeling 2. - Wijzigingen van diverse andere wetten.
Art.27. <wijzigingsbepaling van art. 8 van W 1844-07-21/02>

Art.28. <wijzigingsbepaling van art. 15 van W 1844-07-21/02>

Art.29. <wijzigingsbepaling van art. 49 van W 1844-07-21/02>

Art.30. <wijzigingsbepaling van art. 50 van W 1844-07-21/02>

Art.31. <wijzigingsbepaling in de rubriek II van de bijgevoegde tabel in W 1844-07-21/02>

Art.32. <wijzigingsbepaling van art. 1 van W 1912-05-18>30>

Art.33. <invoeging van art. 3bis van W 1923-08-11/30>

Art.34. <wijzigingsbepaling van art. 4 van W 1923-08-11/30>

Art.35. <wijzigingsbepaling van art. 62bis van W 1923-08-11/30>

Art.36. <wijzigingsbepaling van art. 65 van W 1923-08-11/30>

Art.37. <wijzigingsbepaling van art. 75 van W 1923-08-11/30>

Art.38. <wijzigingsbepaling van art. 1 van W 06-08-1931> Artikel 1 van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de Ministers, gewezen Ministers en Ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers, gewijzigd door de wet van 23 december 1950, wordt aangevuld met het volgende lid :
  "De personen bedoeld in het vijfde lid die diensten gepresteerd hebben die in aanmerking komen voor de toekenning van het recht op een pensioen, zoals bedoeld in artikel 45 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, kunnen zich beroepen op artikel 46 van voormelde wet, zelfs indien de beëindiging van het ambt of de betrekking plaatsvond vóór 1 januari 1977."

Art.39. <wijzigingsbepaling van art. 1 en 2 van W 1935-03-07/01>

Art.40. <wijzigingsbepaling van art. 12, § 4, 1°, van W 1958-04-28/31>

Art.41. <wijzigingsbepaling van art. 13 van W 1958-04-28/31>

Art.42. <wijzigingsbepaling van art. 117 van W 1961-02-14/01>

Art.43. <wijzigingsbepaling van art. 6, § 2, 3°, van W 1968-08-05/01>

Art.44. <wijzigingsbepaling van art. 33 van W 1969-07-09/30>

Art.45. <wijzigingsbepaling van art. 34 van W 1969-07-09/30>

Art.46. <wijzigingsbepaling van art. 35, § 1, van W 1969-07-09/30>

Art.47. <wijzigingsbepaling van art. 37 van W 1969-07-09/30>

Art.48. <wijzigingsbepaling van art. 2 van W 1970-06-16/30>

Art.49. <wijzigingsbepaling van art. 4, § 1, van W 1970-06-16/30>

Art.50. <wijzigingsbepaling van art. 6 van W 1970-06-16/30>

Art.51. <invoeging van artikel 2bis in de W 1974-01-10>

Art.52. <invoeging van artikel 42ter in de W 1978-08-05/01>

Art.53. <invoeging van artikel 43ter in de W 1978-08-05/01>

Art.54. <wijzigingsbepaling van art. 44bis, § 2, van W 1978-08-05/01>

Art.55. <wijzigingsbepaling van art. 46bis van W 1978-08-05/01>

Art.56. <invoeging van artikel 46quater in de W 1978-08-05/01>

Art.57. <wijzigingsbepaling van art. 1 van het KB206 1983-08-29/32>

Art.58. <wijzigingsbepaling van art. 2 van het KB206 1983-08-29/32>

Art.59. <wijzigingsbepaling van art. 4 van het KB206 1983-08-29/32>

Art.60. <invoeging van artikel 6bis in de W 1985-06-21/34>

Art.61. <wijzigingsbepaling van art. 2, § 2, van het KB442 1986-08-14/33>

Art.62. <wijzigingsbepaling van art. 3 van het KB442 1986-08-14/33>

Afdeling 3. - Autonome bepalingen.
Art.63. (opgeheven) <W 1991-07-20/31, art. 92, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>

Art.64. Wanneer personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport die gewoonlijk aangewezen worden voor betrekkingen aan de wal, aangeduid worden om deel uit te maken van het varend personeel en een amb bekleden dat opgenomen is in de bij de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen gevoegde tabel, worden de in dit ambt gepresteerde diensten, voor de toepassing van artikel 8 van de voornoemde wet, beschouwd als actieve diensten.

Art.65. De diensten verricht als marconist of eerte marconist bij de Regie voor Maritiem Transport of het Bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart door personeelsleden van de Regie voor Telegrafie en Telefonie die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet tewerkgesteld zijn bij de Regie voor Maritiem Transport, worden als actieve diensten beschouwd.

Art.66. (opgeheven) <W 1998-05-19/41, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 15-08-1998>

Afdeling 4. - Opheffingsbepalingen.
Art.67. Opgeheven worden :
  1° de artikelen 10 en 11 van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, gewijzigd bij de wetten van 3 juni 1920, 6 maart 1925 en 29 juli 1926;
  2° de artikelen 2, 5 en 6 van de wet van 26 april 1865 tot wijziging van de wetten op de burgerlijke pensioenen, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1884;
  3° de wet van 10 mei 1866 tot wijziging van de wetten op de pensioenen ten voordele van het personeel verbonden aan de kweekscholen van lager onderwijs en van de opzieners van het lager onderwijs, die een jaarwedde op de Openbare Schatkist genieten, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1884;
  4° artikel 7, vierde lid, van de wet van 16 mei 1876 op de pensioenen der gemeenteleraars en onderwijzers en hunner weduwen en wezen;
  5° de wet van 9 augustus 1881 betreffende de pensioenen van het besturend en onderwijzend personeel der Koninklijke Academie van Schone Kunsten te Antwerpen, van het Hogere Handelsinstituut te Antwerpen en van de Koninklijke Muziekschool te Gent;
  6° de wet van 31 maart 1884 betreffende de volledige bepalingen der wet van 16 mei 1876 op de pensioenen der gemeentelijke leraars en onderwijzers en hunner weduwen en wezen;
  7° het koninklijk besluit van 31 december 1884 houdende verordening betreffende de wijze van vereffenen der pensioenen van de personen welke aan gemeentelijke onderwijsgestichten gehecht zijn en een jaarwedde ontvangen op de gelden door de gemeentebegrotingen bewilligd;
  8° artikel 5 van de wet van 18 mei 1912 op de pensioenen van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1970;
  9° de artikelen 2, littera B, 28, tweede lid, en 65, 1°, d) en e), van de wetten op de militaire pensioenen samengeordend bij koninklijk besluit van 11 augustus 1923, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1934, 5 augustus 1968 en 12 juli 1979;
  10° de artikelen 2, 3 en 7 van de wet van 7 maart 1935 tot toekenning van een pensioen wegens het bereiken van de leeftijdsgrens, aan de vrijwillige redders, en de vergoeding van de schade voortspruitende uit arbeidsongevallen;
  11° de wet van 2 augustus 1962 betreffende de rust- en overlevingspensioenen;
  12° het koninklijk besluit van 20 februari 1963 houdende schorsing en beperking van de uitwerking van zekere regelen welke artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 tot economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel inhoudt;
  13° artikel 16 van de organieke wet van 12 april 1965 van de Verzekeringskas van het gewezen personeel in Afrika;
  14° artikel 10, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 33 van 20 juli 1967 tot vaststelling van het statuut van sommige ambtenaren van de openbare diensten die met een internationale opdracht worden belast;
  15° de wet van 17 juli 1975 betreffende de pensioengerechtigde leeftijd vastgesteld in sommige pensioenregelingen van de overheidssector;
  16° artikel 54, § 1, en de artikelen 55 tot 66 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 januari 1985;
  17° artikel 10, § 1, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering en de pensioenregelingen.

Art.68. Ingetrokken worden de artikelen 18, 19 en 20 van het koninklijk belsuit van 29 januari 1985 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van sommige bepalingen van boek I van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.

Afdeling 5. - Overgangsbepalingen.
Art.69. De pensioenen die worden beïnvloed door de door dit hoofdstuk in de bestaande wetgeving aangebrachte wijzigingen, worden ambtshalve herzien op voorwaarde dat die pensioenen zijn ingegaan vanaf de datum waarop de gewijzigde bepaling uitwerking heeft gehad en op de voorwaarde dat die pensioenen nog steeds lopen op de datum van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Deze herziening wordt uitgevoerd met ingang van de ingangsdatum van het pensioen.

Art.70. De wijzigingen die bij artikel 1 in artikel 2 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen worden aangebracht, zijn niet van toepassing op de rechtverkrijgenden van de vóór de inwerkingtreding van artikekl 1 overleden personen.

Art.71. Indien, bij toepassing van artikel 69, de wijzigingen die door artikel 2, 3°, worden aangebracht in artikel 4 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, tot gevolg hebben dat het pensioenbedrag waarop de betrokkene aanspraak kan maken op de dag van de bekendmaking van deze wet, wordt verminderd, wordt dit laatste bedrag gewaarborgd, maar ondergaat het niet meer de verhogingen die voortvloeien uit de toepassing van artikelen 12 of 19 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector. Dit gewaarborgd bedrag wordt behouden zolang het hoger blijft dan het nieuwe uit de voormelde wijzigingen voortvloeiende nominale bedrag, dat wel degelijk aangepast wordt overeenkomstig de voormelde artikelen 12 of 19.

Art.72. De overlevingspensioenen lopend op de datum van inwerkingtreding van artikel 5, § 2, worden op aanvraag van de betrokkenen herzien, rekening houdend met de door die bepaling aangebrachte wijziging.
  De in het eerste lid bedoelde aanvraag tot herziening moet worden gericht aan de overheid die de pensioenregeling waaraan de betrokkenen zijn onderworpen, beheert. Zij heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke zij wordt ingediend. Indien zij echter ingediend wordt vóór het verstrijken van de zesde maand volgend op die gedurende welke deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, heeft zij uitwerking op de datum van inwerkingtreding van artikel 5, § 2.

Art.73. De regelmatige beslissingen tot definitieve toekenning van een vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid, die genomen werden met toepassing van de vroegere bepalingen van het koninklijk besluit van 20 februai 1963 houdende schorsing en beperking van de uitwerking van zekere regelen welke artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 tot economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel inhoudt, worden bekrachtigd.

Art.74. § 1. De op 31 mei 1984 lopende rustpensioenen worden op aanvraag van de betrokkenen herzien, rekening houdend met de wijzigingen die worden aangebracht door de artikelen 44, 2°, 45, 46, 48, 3°, en 49.
  De rustpensioenen lopend op de datum van de inwerkingtreding van artikel 44, 1°, worden op aanvraag van de betrokkenen herzien, rekening houdend met de wijziging die wordt aangebracht door bedoeld artikel. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen die werden toegekend met toepassing van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
  § 2. De in § 1 bedoelde aanvraag tot herziening moet worden gericht aan de overheid die de pensioenregeling waaraan de betrokkenen zijn onderworpen beheert.
  Als aanvragen voor het verkrijgen van het voordeel van de artikelen 44, 2°, en 48, 3°, worden beschouwd, de aanvragen die op geldige wijze werden ingediend overeenkomstig de bepalingen van artikel 20 van het koninklijk besluit van 29 januari 1985 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van sommige bepalingen van boek I van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, ingetrokken door artikel 68 van deze wet.
  § 3. De herzieningsaanvragen hebben uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke de aanvragen worden ingediend. Indien het evenwel gaat om een in § 2, tweede lid, bedoelde aanvraag heeft ze uitwerking op 1 juni 1984 indien ze werd ingediend vóór 8 augustus 1985 en, in de andere gevallen, de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke ze werd ingediend.
  § 4. Het herziene bedrag wordt verkregen door het nominale bedrag van het pensioen van kracht daags vóór de datum waarop de herziening uitwerking moet hebben, te vermenigvuldigen met de verhouding tussen het nominale bedrag van het pensioen oorspronkelijk zou hebben bereikt indien het was vastgesteld rekening houdend met de diplomabonificatie, en het oorspronkelijke nominale bedrag.
  Deze verhouding wordt vastgesteld tot en met de vierde decimaal. Voor het vaststellen ervan wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de wijzigingen in de duur van de in aanmerking komende diensten of van de eraan verbonden tantièmes, die zich hebben voorgedaan tussen de ingangsdatum van het pensioen en de datum waarop de herziening uitwerking heeft.

Art.75. <W 2000-08-12/62, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1991> In afwijking van artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, mogen de perioden of de gedeelten van perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties van voor 1 januari 1991 die, voor 20 juni 1991 en rekening houdend met de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van voormeld besluit, zoals die luidden voor hun wijziging door de artikelen 61 en 62, niet meer voor validering in aanmerking komen, worden gevalideerd voor zover de volgende voorwaarden worden vervuld :
  1° dat het personeelslid de in artikel 2, § 2, tweede lid, van voormeld koninklijk besluit bedoelde verbintenis heeft aangegaan voor 31 december 1991;
  2° dat de bijdragen tot validering van deze perioden of gedeelten van perioden bij de in artikel 2, § 2, eerste lid, van voormeld koninklijk besluit bedoelde macht of instelling zijn toegekomen uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op die gedurende dewelke de uitnodiging tot betaling door deze macht of instelling aan de betrokkene werd verzonden.

Art.76. Het recht op het uitgesteld pensioen voortvloeiend uit de toepassing van artikelen 55 tot 62 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, blijft beheerst door deze bepalingen, zoals ze waren gesteld vóór de opheffing ervan door artikel 67, 16°, van deze wet.
  De personen die hun recht op dat pensioen hebben verloren of zullen verliezen wegens de uitoefening van een winstgevende activiteit, mogen het pensioen aanvragen voorzien bij artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.

Afdeling 6. - Inwerkingtreding en toepassing.
Art.77. Dit hoofdstuk treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van :
  a) de artikelen 27, 28, 32, 37, 41 en 67, 1° tot 7°, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1981;
  b) artikel 55, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1981;
  c) artikel 54, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1982;
  d) de artikelen 57, 58, 3° en 4°, en 59, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1984 wat betreft de rustpensioenen en 1 juni 1984 wat betreft de overlevingspensioenen;
  e) de artikelen 2, 1°, 3° en 5°, 3, § 1, 4, 5, § 1, 7 tot 9, 11, 12, 13, 1°, 24, § 1, 34, 39, § 1, 44, 2°, 45, 46, 48, 3°, en 49, die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 1984;
  f) artikel 35, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1984;
  g) artikelen 14, 15, 1°, en 16 tot 18, die uitwerking hebben met ingang van 1 november 1984;
  h) artikel 60, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1986;
  i) artikel 62, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1986;
  j) de artikelen 6 en 67, 17°, die uitwerking hebben met ingang van 6 juni 1987;
  k) artikel 43, dat uitwerking heeft met ingang van 12 september 1987;
  l) artikel 3, § 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1990.

HOOFDSTUK II. - AFSTAND VAN EEN PENSIOEN.
Art.78. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist of van één van de machten of instellingen waarop de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector van toepassing is.

Art.79. <W 2003-02-03/41, art. 60, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Elkeen die een in artikel 78 bedoeld rust- of overlevingspensioen geniet, kan op elk ogenblik afstand doen van de uitbetaling van het geheel van dit pensioen, indien hij daardoor een vervangingsinkomen kan verkrijgen.
  Elkeen die een in artikel 78 bedoeld overlevingspensioen geniet, kan op elk ogenblik afstand doen van de uitbetaling van het geheel van dit pensioen, indien hij daardoor een al dan niet in hetzelfde artikel bedoeld overlevingspensioen kan verkrijgen, waarvan de rechten echter voortvloeien uit een ander huwelijk.

Art.80. De aanvraag tot afstand van een pensioen moet worden gericht tot de macht of de instelling die het pensioen heeft toegekend. Ze heeft uitwerking, hetzij vanaf de ingangsdatum van het pensioen, hetzij vanaf een door de betrokkene gekozen datum.
  Wanneer de aanvraag uitwerking heeft op een datum voorafgaand aan die van haar indiening en wanneer bedragen moeten worden terugbetaald, zijn de verjaringstermijnen die worden bepaald bij artikel 59 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, niet van toepassing op deze bedragen.

Art.81. De persoon die gebruik heeft gemaakt van de bij artikel 79 bepaalde mogelijkheid, mag op elk ogenblik vragen dat de uitkering van zijn pensioen voor de toekomst wordt hervat. Deze aanvraag heeft uitwerking op een door de betrokkene gekozen datum, maar ten vroegste op de eerste dag van de maand volgend op die waarin ze werd ingediend.
  (De datum waarop de uitbetaling van het pensioen wordt hervat, wordt beschouwd als ingangsdatum van het pensioen voor de toepassing van de bepalingen van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen.) <W 2003-02-03/41, art. 61, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.82. (Opgeheven) <W 2003-02-03/41, art. 85, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.83. Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK III. - LEEFTIJD VAN OPRUSTSTELLING VAN SOMMIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN.
Art.84. <wijzigingsbepaling van art. 115 van W 1961-02-14/30>

Art. 85. (Opgeheven) <W 2005-12-23/31, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2006>