Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

14 FEBRUARI 1961. - Wet voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-05-1984 en tekstbijwerking tot 18-08-2015)



Inhoudstafel:

TITEL I. ECONOMISCHE EXPANSIE.
Art. 1-8
TITEL II. - TEWERKSTELLING EN ARBEID.
Eerste Hoofdstuk. Rijksdienst voor arbeidsvoorziening
Afdeling 1. - Benaming en bevoegdheden
Art. 9-11
Afdeling 2. - Herscholing van minder-validen.
Art. 12-14
Afdeling 3. - Overeenkomsten van versnelde beroepsopleiding.
Art. 15-17
Hoofdstuk II. - Reglementering van de arbeidsmarkt.
Art. 18-21
HOOFDSTUK III- Verzekering tegen Werkloosheid
Art. 22-32
TITEL III. SOCIALE VOORZORG.
HOOFDSTUK I. De verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Eerste Afdeling. Instituut voor geneeskundige controle.
Art. 33-49
Afdeling 2. - Statistiek en boekhouding der verzekeringsinstellingen.
Art. 50
Afdeling 3. - Klachtencommissies en commissie van beroep.
Art. 51
Afdeling 4. - Geneeskundige verzorging.
Art. 52-55
Afdeling 5. Inspectie en strafsancties.
Art. 56-61
HOOFDSTUK II. Pharmaceutische produkten.
Art. 62-63
HOOFDSTUK III.
Art. 64
TITEL IV. - REGIONALE EN LOKALE BESTUREN.
HOOFDSTUK I. Provincie- en gemeentepersoneel.
Eerste Afdeling Kaders- en aanwervingsvoorwaarden.
Art. 65-70
Afdeling 2 Wedden.
Art. 71-74
HOOFDSTUK II.
Art. 75-76
HOOFDSTUK III. Overname der lasten door de Staat.
Eerste Afdeling. Gerechtelijke diensten en werkrechtersraden.
Art. 77-83
Afdeling 2. Politierechtbanken.
Art. 84-90
HOOFDSTUK IV. Wijziging der gemeentelijke grenzen.
Art. 91-95
HOOFDSTUK V. Gemeentelijke fiscaliteit.
Art. 96-102
HOOFDSTUK VI.
Art. 103-112
TITEL V. DE RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOENEN TEN LASTE VAN DE OPENBARE DIENSTEN.
Art. 113-118
TITEL VI. OORLOGSSCHADE
Art. 119
TITEL VII. STAATSFISCALITEIT.
HOOFDSTUK I.
Art. 120
HOOFDSTUK II. Successierechten.
Art. 121
Hoofdstuk III. Directe belastingen.
Afdeling 1. Tijdelijke bepalingen.
Art. 122-127
Afdeling 2. Permanente bepalingen.
Art. 128-134



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

TITEL I. ECONOMISCHE EXPANSIE.
Artikel 1. Artikel 1, lid b van de wet van 17 juli 1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieen, wordt vervangen door de navolgende bepaling : "...".

Art.2. Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen door de navolgende bepalingen : "...".

Art.3. Artikel 7 van dezelfde wet wordt als volgt gewijzigd : "..."

Art.4. (Opgeheven) <W 30-12-1970, art. 45, 1>

Art.5. (Opgeheven) <W 30-12-1970, art. 45, 1>

Art.6. (Opgeheven) <W 30-07-1963, art. 5 en 6>

Art.7. (Opgeheven) <W 30-07-1963, art. 5 en 6>

Art.8. Artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 22 oktober 1937 met betrekking tot het Statuut van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, gewijzigd bij de wet van 21 augustus 1948, wordt aangevuld door de volgende bepaling : "..."

TITEL II. - TEWERKSTELLING EN ARBEID.
Eerste Hoofdstuk. _ Rijksdienst voor arbeidsvoorziening
Afdeling 1. - Benaming en bevoegdheden
Art.9. De benaming "Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid" wordt vervangen door de benaming "Rijksdienst voor arbeidsvoorziening".

Art.10. Artikel 7, § 1, derde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1951, wordt vervangen door de volgende bepalingen : "..."

Art.11. (Opgeheven) <W 30-7-1963, art. 6>

Afdeling 2. - Herscholing van minder-validen.
Art.12. (Opgeheven) <W 16-4-1963, art. 44, 2°>

Art.13. (Opgeheven) <W 16-4-1963, art. 44, 2°>

Art.14. (Opgeheven) <W 16-4-1963, art. 44, 2°>

Afdeling 3. - Overeenkomsten van versnelde beroepsopleiding.
Art.15. De wetten (...) betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen en beroepsziekten, de feestdagen, de arbeidsreglementering, de arbeidsbescherming en de betaling van het loon, zijn toepasselijk op de personen die, in het kader van de reglementaire bepalingen, genomen in uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, c), der besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij artikel 10 van deze wet, met de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of met een erkend centrum een overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding gesloten hebben, evenals op de Rijksdienst en de erkende centra. <KB 28-11-1969, art. 64, 23°>
  De bepalingen van de wetten betreffende de arbeidsovereenkomst voor werklieden of de arbeidsovereenkomst voor bedienden zijn niet toepasselijk op de overeenkomsten van versnelde beroepsopleiding.
  Op advies van het Beheercomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bepaalt de Koning de verplichte clausules welke elke bij toepassing van deze wet gesloten overeenkomst van versnelde beroepsopleiding moet bevatten.

Art.16. <W 10-10-1967, art. 3, 80> De arbeidsrechtbank is bevoegd om kennis te nemen van de betwistingen omtrent de overeenkomst van versnelde beroepsopleiding.

Art.17. De vorderingen die uit de overeenkomst van versnelde beroepsopleiding voortvloeien, verjaren één jaar na de verbreking van deze overeenkomst.

Hoofdstuk II. - Reglementering van de arbeidsmarkt.
Art.18.[1 Met toepassing van de reglementering van de Europese Unie, kan de Koning het collectief ontslag van werknemers onderwerpen aan een voorafgaande kennisgeving aan de overheidsinstanties die Hij bepaalt.
   De Koning bepaalt de vormen en de voorwaarden voor de kennisgeving van het collectief ontslag aan de overheidsinstanties.]1
  Onder dezelfde voorwaarden kan Hij eveneens die werkgevers de verplichting opleggen de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in kennis te stellen van alle of van een gedeelte der betrekkingen die vacant zijn in hun onderneming.
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 84, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2010>

Art.19. De Koning kan aan de Minister, tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, de macht overdragen, om de bijzondere modaliteiten van uitvoering der maatregelen beoogd bij artikel 18 van deze wet, vast te stellen.

Art.20. Elk jaar brengt de Minister, tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, aan de Kamers verslag uit over de toepassing van de artikelen 18 en 19 van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten.

Art.21.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


HOOFDSTUK III- Verzekering tegen Werkloosheid
Art.22.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.23.
  <Opgeheven bij W 2015-08-10/03, art. 17, 026; Inwerkingtreding : 28-08-2015>

Art.24. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 200, 005; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.25. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 200, 005; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.26. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 200, 005; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.27.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.28.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.29.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.30.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.31.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.32.[1 Onverminderd de straffen bepaald bij het Sociaal Strafwetboek met betrekking tot de subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, worden de werknemers, die de bij voornoemd Wetboek ingestelde controle belemmeren of onjuiste inlichtingen verstrekken, ontzegd van het recht op werkloosheidsuitkeringen onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 45, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


TITEL III. _ SOCIALE VOORZORG.
HOOFDSTUK I. _ De verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Eerste Afdeling. _ Instituut voor geneeskundige controle.
Art.33. (opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.34. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.35. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.36. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.37. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.38. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.39. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.40. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.41. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.42. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.43. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.44. (Opgeheven) <W 1993-02-15/33, art. 83, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.45. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.46. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.47. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.48. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.49. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Afdeling 2. - Statistiek en boekhouding der verzekeringsinstellingen.
Art.50. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Afdeling 3. - Klachtencommissies en commissie van beroep.
Art.51. § 1. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2, art. 12, 11°>
  § 2. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Afdeling 4. - Geneeskundige verzorging.
Art.52. Onverminderd de bepaalde in artikel 62, en bij gebreke van door de Minister van Sociale Voorzorg goedgekeurde overeenkomsten of verbintenissen, kan de Koning, bij een gemotiveerd en in Ministerraad overleg besluit, maximumtarieven van honoraria en prijzen vaststellen voor de geneeskundige verzorging en de verstrekkingen die zijn bedoeld in de terugbetalingstarieven van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  De personen gemachtigd tot het verstrekken der prestaties voorzien door de terugbetalingstarieven van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit en de inrichtingen voor verzorging die zich niet houden aan de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten, verbintenissen of tarieven zijn vatbaar voor de sancties bepaald bij artikel 44.

Art.53. De lijst der pharmaceutische specialiteiten, in de kosten waarvan de verzekering mag tussenbeide komen, en de referteprijs in functie waarvan het bedrag dezer interventie wordt berekend, worden vastgesteld door de Minister van Sociale Voorzorg, (op advies van de technische raad voor farmaceutische specialiteiten en van het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging, bedoeld in de artikelen 16, respectief 11, van de wet tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <W 9-8-1963, art. 141>
  De lijst der pharmaceutische produkten gebruikt in magistrale bereidingen, in de kosten waarvan de verzekering mag tegemoetkomen, en de prijs dezer produkten worden door de Minister van Sociale Voorzorg vastgesteld. Deze wint vooraf het advies in van de Technische Commissie bedoeld in het koninklijk besluit van 18 juli 1922, waarbij in de Hoofdcommissie voor de medische-pharmaceutische dienst der mutualiteitsverenigingen een ondercommissie wordt tot stand gebracht, ermee belast de normale prijzen vast te stellen van de aan de mutualiteitsverenigingen te leveren pharmaceutische preparaten en er de toepassing van na te gaan, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 juli 1931 en bij het besluit van de Regent van 26 maart 1947.
  Deze lijsten worden opgemaakt rekening houdend eensdeels met de therapeutische waarde van de specialiteiten en van de pharmaceutische produkten en, anderdeels, met criteria van economische aard.

Art.54. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Art.55. (Opgeheven) <W 9-8-1963, art. 143>

Afdeling 5. _ Inspectie en strafsancties.
Art.56.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.57.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.58.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.59.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.60.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.61.[1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 17°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


HOOFDSTUK II. _ Pharmaceutische produkten.
Art.62. (Opgeheven) <W 9-7-1975, art. 1>

Art.63. (Opgeheven) <W 1990-12-29/30, art. 135,1°, 006; Inwerkingtreding : 19-01-1991>

HOOFDSTUK III. _
Art.64. <had uitwerking tot 31-12-1966>

TITEL IV. - REGIONALE EN LOKALE BESTUREN.
HOOFDSTUK I. _ Provincie- en gemeentepersoneel.
Eerste Afdeling_ Kaders- en aanwervingsvoorwaarden.
Art.65. Artikel 84 van de gemeentewet, gewijzigd bij de wet van 30 december 1887 en bij de wet van 10 maart 1925, wordt door de volgende bepaling vervangen : "..."

Art.66. Na artikel 84 van de gemeentewet wordt een artikel 84bis ingevoegd, luidend als volgt : "..."

Art.67. In artikel 109 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 1887 en bij de wet van 3 juni 1957, worden het tweede, het derde en het vierde lid door de volgende bepalingen vervangen : "..."

Art.68. Artikel 114, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 33 van 11 november 1934, wordt door de volgende bepaling vervangen : "..."

Art.69. Artikel 123, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1924, wordt door de volgende bepaling vervangen : "..."

Art.70. Het derde lid van artikel 125 van dezelfde wet van 30 januari 1924, wordt vervangen door de volgende bepaling : "..."

Afdeling 2_ Wedden.
Art.71.(§ 1. <Zie codificatie (Nieuwe gemeentewet) KB 24-06-1988, B.St. 03-09-1988> De bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het personeel der provincies en gemeenten, met uitzondering van de personeelsleden, bedoeld bij de wet van 3 juni 1957 tot wijziging der gemeentewet of bij de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs, worden vastgesteld door de provincie- of de gemeenteraad binnen de grenzen van de door de Koning vastgestelde algemene bepalingen.
  Zij worden onder meer vastgesteld naargelang van de belangrijkheid der ambachtsopdrachten, de graad van verantwoordelijkheid en de vereiste algemene- en vakbekwaamheid en rekening houdend met de plaats welke de personeelsleden in de hiërarchie van de provincie- of gemeentehuisadministratie bekleden.
  (De beslissingen van de provinciale raden met betrekking tot de vaststelling van de bezoldigingsregelingen en de weddeschalen van het bij deze paragraaf bedoelde personeel zijn aan de goedkeuring van de Koning onderworpen; deze van de gemeenteraden zijn aan de goedkeuring van de gouverneur onderworpen. Iedere beslissing houdende niet goedkeuring moet met redenen zijn omkleed.) <W 27-7-1961, art. 3>
  (NOTA : Voor het Waalse Gewest, behalve wat betreft de gemeenten bedoeld in het laatste lid van artikel 7 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt het in het 3e lid bedoelde toezicht uitgeoefend :  1° door de Executieve of de door deze afgevaardigde Minister, voor de gemeenten die blijkens de jongste algemene telling meer dan 10 000 inwoners tellen of die, bij toepassing van artikel 130, zijn ingedeeld bij een klasse van gemeenten met meer dan 10 000 inwoners.  De Executieve kan die bevoegdheid aan de Gouverneur overdragen voor de klassen van gemeenten die zij bepaalt. Zij kan elk door de Gouverneur krachtens die bevoegdheidsoverdracht genomen besluit hervormen binnen de veertig dagen te rekenen van de datum waarop bij een ter post aangetekend schrijven dat besluit ter kennis van de gemeente is gebracht. Zij kan dit termijn met ten hoogste veertig dagen verlengen;  2° door de Gouverneur, voor de andere gemeenten;  3° door de Executieve of de door deze afgevaardigde Minister voor de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg en Namen.  De aan de goedkeuring onderworpen beslissingen zijn van rechtswege uitvoerbaar indien de toezichtsoverheid er haar goedkeuring niet aan onthouden heeft binnen negentig dagen na hun ontvangst. Dit termijn kan door een met redenen omklede beslissing met ten hoogste negentig dagen verlengd worden.  Elke aan goedkeuring onthouden beslissing moet met redenen omkleed worden.  De beslissingen van de Gouverneur worden bij uittreksel in het Bestuursmemoriaal bekendgemaakt en ter kennis van de gemeente gebracht, binnen dertig dagen bij een ter post aangetekend schrijven.) <DWG 1987-07-02/33, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 10-09-1987>  (NOTA : Artikel 71, § 1, lid 3 tot 7, wordt opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 1989-07-20/31, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1989)  (NOTA : artikel 71, § 1 wordt opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap, voor zover het betrekking heeft op de toezichtsregelen op de vaststelling van de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het provinciepersoneel; DVR 1995-02-22/30, art. 25, Inwerkingtreding : 01-04-1995)  (NOTA : artikel 71, § 1, derde lid, wordt opgeheven inzoverre het bepalingen bevat omtrent het toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij ORD 1998-05-14/34, art. 19, 5°, Inwerkingtreding : 01-09-1998)  
  § 2. ... (wijzigende bepaling van art. 111, § 1, van de gemeentewet)
  § 3. ... (wijzigende bepaling van art. 122, van de gemeentewet)
  § 4. ... (wijzigende bepaling van art. 127bis, van de gemeentewet)
  § 5. ... (wijzigende bepaling van art. 58, van het Veldwetboek)
  § 6. Worden opgeheven :
  artikel 58, eerste tot negende lid, van het Veldwetboek, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1924 en bij de besluitwet van 10 januari 1947;
  de artikelen 2 tot 5 van de besluitwet van 10 januari 1947 betreffende de bezoldiging van het personeel der provincies, der gemeenten, van de aan de provincies en gemeenten ondergeschikte openbare besturen en van de verenigingen van gemeenten.
  Zijn niet meer van toepassing op het gemeentepersoneel :
  de artikelen 1 tot 6 en 8 tot 15 van de wet van 21 december 1927, betreffende de beroepsklerken, technische bedienden, politieagenten en in 't algemeen al de aangestelden der gemeenten en der daarvan afhangende besturen, gewijzigd bij de wetten van 18 december 1930 en 10 juni 1937 en bij de besluitwet van 10 januari 1947;
  de artikelen 2, 3, 5, 8 en 9 van het koninklijk besluit nr. 125 van 28 februari 1935 betreffende de bezoldigingen en pensioenen ten laste van de provincies en de gemeenten gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 171 van 31 mei 1935 en bij de besluitwet van 1 januari 1947

Art.72. (Federale vorm) <Zie codificatie (Nieuwe gemeentewet) KB 24-06-1988, B.St. 03-09-1988> De provinciale en gemeentelijke agenten genieten ook, onder dezelfde voorwaarden als het personeel der ministeries, de volgende toelagen: haard- en standplaatstoelage, kinderbijslagen, vakantiegeld en gezinsvakantiegeld. (Geen enkele andere toelage of vergoeding mag worden toegekend dan binnen de grenzen van de door de Koning vastgestelde algemene bepalingen.) <W 27-7-1961, art. 5>

  Art. 72. (Vlaamse Gewest)
  Zie codificatie (Nieuwe gemeentewet) KB 24-06-1988, B.St. 03-09-1988> De provinciale en gemeentelijke agenten genieten ook, onder dezelfde voorwaarden als het personeel der ministeries, de volgende toelagen: (...), kinderbijslagen, (...) en gezinsvakantiegeld. (Geen enkele andere toelage of vergoeding mag worden toegekend dan binnen de grenzen van de door de Koning vastgestelde algemene bepalingen.) <W 27-7-1961, art. 5> <DVR 2002-05-08/41, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <DVR 2005-12-09/35, art. 262, 021; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art.73. (Opgeheven) <W 27-7-1961, art. 6>

Art.74. Artikel 130 van de gemeentewet, zoals gewijzigd bij de wet van 3 juni 1957, wordt vervangen door de volgende bepaling :"..."

HOOFDSTUK II. _
Art.75. <verleende tot 15-10-1961 aan de Koning sommige machten waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt>

Art.76. <betrof dienstjaar 1961>

HOOFDSTUK III. _ Overname der lasten door de Staat.
Eerste Afdeling. _ Gerechtelijke diensten en werkrechtersraden.
Art.77.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/23, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.78.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/23, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.79.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/23, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.80.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/23, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.81.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/23, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.82.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/23, art. 146, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.83. Worden opgeheven :
  1° artikel 2, i, van de wet van 22 januari 1931 op het provinciaal en gemeentelijk belastingwezen;
  2° artikel 4 van de wet van 31 maart 1936 houdende begroting van het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg voor 1936.

Afdeling 2. _ Politierechtbanken.
Art.84. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

Art.85. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

Art.86. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

Art.87. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

Art.88. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

Art.89. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

Art.90. (Opgeheven) <W 1991-07-18/36, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 31-12-1994>

HOOFDSTUK IV. _ Wijziging der gemeentelijke grenzen.
Art.91. (opgeheven) <W 23-7-1971, art. 10>

Art.92. (opgeheven) <W 23-7-1971, art. 10>

Art.93. De gemeentesecties worden opgeheven.
  Artikel 132, derde lid en artikel 149 van de gemeentewet, alsmede artikel6 van de wet van 6 juni 1839 op het rechterlijk gebied Luxemburg, worden opgeheven.

Art.94. (Opgeheven) <W 23-7-1971, art. 10>

Art.95. (Opgeheven) <W 23-7-1971, art. 10>

HOOFDSTUK V. _ Gemeentelijke fiscaliteit.
Art.96. (opgeheven) <W 31-7-1963, art. 1>

Art.97. <W 30-03-1962, art. 2> Art. 36 van de wetten betreffende de verkeersbelasting op de motorrijtuigen, gecoördineerd op 10 april 1951, gewijzigd bij artikel 2 der wet van 15 april 1952, wordt vervangen als volgt : "..."

Art.98. (opgeheven) <W 31-7-1963, art. 5, § 6>

Art.99. De bepalingen vervat in dit hoofdstuk V zijn van toepassing:
  1° wat betreft artikel 96: (Opgeheven)
  2° wat betreft artikel 97: op de belasting geheven op de voet van de verkeersbelasting, verschuldigd met ingang van 1 januari (1962) <W 30-3-1962, art. 3>

Art.100. (Opgeheven) <W 24-7-1961, art. 3>

Art.101. (Opgeheven) <W 24-7-1961, art. 3>

Art.102. (Opgeheven) <W 24-7-1961, art. 3>

HOOFDSTUK VI. _
Art.103. (opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.104. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.105. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.106. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.107. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.108. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.109. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.110. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.111. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

Art.112. (Opgeheven) <W 8-7-1976, art. 149>

TITEL V. _ DE RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOENEN TEN LASTE VAN DE OPENBARE DIENSTEN.
Art.113. De bepalingen van deze titel zijn, van 1 januari 1961 af en niettegenstaande elke andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling, toepasselijk op elke persoon wiens diensten recht geven op de toepassing van een stelsel van rustpensioen waarvan de last gedragen wordt door de Staat, de provinciën, de gemeenten, (de agglomeraties van gemeenten, de federaties van gemeenten, de commissies voor de cultuur,) de commissiën van openbare onderstand, de inrichtingen van openbaar nut beoogd bij de wet van 16 maart 1954 en de provinciale en gemeentelijke instellingen van openbaar nut. <W 4-6-1976, art. 2, 1°>
  Zijn daarvan uitgezonderd:
  de vrijwillige redders van het Bestuur van het zeewezen;
  de bedienaars van erediensten aan wie het huwelijk verboden is en die ten laste van de Openbare Schatkist een wedde genieten.
  Zijn daarvan eveneens uitgezonderd, behoudens wat de toepassing van artikel 118 aangaat:
  de burgemeesters en de schepenen;
  de leden van de bestendige deputaties;
  de burgemeesters-ambtenaren van de vroegere Oost-kantons;
  de afgevaardigde werklieden bij het Toezicht der steenkoolmijnen.

Art.114. (opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 86, § 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1984>

Art.115.Behoudens de hierna opgegeven uitzonderingen, mag het recht op een rustpensioen niet ontstaan vóór de eerste van de maand die volgt op deze waarin de in artikel 113 vermelde personen de leeftijd van 65 jaar bereiken.
  Voor de militairen en de leden van het Rijkswachtkorps, en totdat hierin op een andere wijze zal worden voorzien, bestaat het recht op het ogenblik dat zij de leeftijdsgrens bereiken, voorzien bij de bepalingen die vóór 1 januari 1961 van kracht waren.
  De Koning kan, bij in Ministerraad overlegde besluiten, de nodige wijzigingen aan de statuten van het militair personeel der strijdkrachten en van de leden van het Rijkswachtkorps aanbrengen ten einde de militaire loopbanen en de kaders bij Landsverdediging aan te passen.
  Kunnen het rustpensioen aanvragen van de eerste van de maand af die volgt op deze waarin zij de leeftijd van 60 jaar bereiken:
  - de personeelsleden van het bewaarschool-, lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs;
  - de personen die bekleed zijn met de graad van onderwijzer bij de strafinrichtingen die afhangen van het Bestuur der Strafinrichtingen evenals bij de Rijksgestichten voor observatie en opvoeding die afhangen van de Dienst voor Jeugdbescherming;
  - (...) <W 1991-05-21/41, art. 84, 007; Inwerkingtreding : 30-06-1991>
  De Koning kan, bij in Ministerraad overlegde besluiten, het vermogen om het rustpensioen vóór de leeftijd van 65 jaar aan te vragen, uitbreiden tot andere categorieën van de in artikel 113 voorziene personen die voorwaarden vervullen gelijkaardig aan deze die in het voorgaand lid zijn vastgesteld.
  (De personeelsleden van [1 HR Rail bedoeld in artikel 22 van de wet van 23 juli 1926 betreffende de NMBS en het personeel van de Belgische Spoorwegen]1 kunnen het rustpensioen aanvragen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin zij de leeftijd van 55 jaar bereiken, op voorwaarde dat zij 30 dienstjaren tellen, bewezen in de hoedanigheid van leden van het rijdend personeel. <KB 2004-10-18/32, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  Indien zij aan die vereiste niet voldoen, kunnen zij hun rustpensioen aanvragen zoveel maanden vóór de eerste dag van de maand die volgt op die waarin zij de leeftijd van 60 jaar bereiken, als zij semesters tellen doorgebracht in de hoedanigheid van leden van het rijdend personeel, op voorwaarde dat de duur van de werkelijke diensten 30 jaar bereikt.) <W 1991-05-21/41, art. 84, 007; Inwerkingtreding : 30-06-1991>
  ----------
  (1)<KB 2013-12-11/02, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.116. § 1. Onverminderd hetgeen in artikel 115, tweede lid, bepaald is voor het recht op het pensioen van de militairen en van de leden van de Rijkswacht, zijn de bepalingen van de artikelen 114 en 115 slechts van ambtswege toepasselijk op de personen wier diensten die recht geven op het toepassen van één der bij artikel 113 beoogde pensioenregimes, na 31 december 1960, zijn aangevangen.
  § 2. De personen die op die datum in dienst waren, mogen de toepassing vragen van de regelen die hun pensioenregime vormden vóór de inwerkingtreding van de huidige bepalingen.
  (Voor de toepassing van het eerste lid worden, ondanks het ontbreken van een statutaire of contractuele band met hun onderwijsinstelling, beschouwd als in dienst zijnde op 31 december 1960 :
  - de personen die een functie in het onderwijs hebben uitgeoefend in de loop van de maand december 1960 en die diezelfde functie hebben hernomen in de loop van de maand januari 1961;
  - de personen die op 31 december 1960 hun militaire verplichtingen volbrachten en die een functie in het onderwijs uitgeoefend hebben in de loop van de zes maanden voorafgaand aan hun militaire dienst en die diezelfde functie of een andere functie in het onderwijs hebben uitgeoefend binnen drie maanden na het beëindigen ervan.) <W 1998-05-19/41, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 15-08-1998>

Art.117.<het KB 20-2-1963 schorst de bepalingen van onderstaand artikel voor zover deze strijdig zijn met de bepalingen van dit besluit>
  § 1. (Het vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid mag definitief toegekend worden indien de in § 2 bedoelde medische instanties oordelen dat het personeelslid definitief ongeschikt is om op een regelmatige wijze zijn functies of andere functies ingevolge wedertewerkstelling of wederbenuttiging, krachtens de reglementen van toepassing in de verschillende openbare diensten, in een ander ambt dat beter met zijn lichamelijke geschiktheid overeenkomt, te vervullen. In alle andere gevallen, met uitzondering van dat bedoeld in § 3, derde lid, wordt het pensioen tijdelijk toegekend voor een maximumduur van twee jaar.
  De voormelde medische instanties mogen op elk tijdstip beslissen de betrokkene aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. Zij moeten hem ten minste eenmaal opnieuw onderzoeken tussen de derde en de zesde maand vóór de datum van het verstrijken van de periode van het tijdelijk pensioen.
  De betrokkene van zijn kant mag steeds een nieuw geneeskundig onderzoek aanvragen op voorwaarde dat er ten minste zes maanden zijn verstreken sinds het vorige onderzoek.
  Het tijdelijk pensioen wordt definitief wanneer het personeelslid, vóór het verstrijken van de periode van twee jaar, definitief ongeschikt wordt verklaard. In elk geval wordt het tijdelijk pensioen definitief :
  1° hetzij bij het verstrijken van de voormelde periode indien het betrokken personeelslid niet opnieuw in dienst werd genomen of niet wedertewerkgesteld of wederbenuttigd kan worden;
  2° hetzij zodra het personeelslid de leeftijd bereikt voorzien bij artikel 115 voor de categorie waartoe het behoort.
  Het definitief pensioen blijft in elk geval berekend op de grondslagen die bestaan op het ogenblik van de toekenning van het tijdelijk pensioen. Indien de gerechtigde op het tijdelijk pensioen daadwerkelijk opnieuw in dienst wordt genomen gedurende ten minste een jaar, komt de tijd gedurende welke hij zijn tijdelijk pensioen heeft genoten in aanmerking voor de toekenning en de berekening van een nieuw pensioen. Het bedrag van dit laatste pensioen mag niet lager zijn dan dat van het tijdelijk pensioen, berekend op grond van de op de ingangsdatum van het nieuwe pensioen van kracht zijnde weddeschalen.
  De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de leden van de rechterlijke orde.) <W 1991-05-21/41, art. 42, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
  § 2. De ongeschiktheid die rechten op een definitief of tijdelijk voortijdig pensioen ten laste van de Staat, de provinciën, de gemeenten, (de agglomeraties van gemeenten, de federaties van gemeenten, de commissies voor de cultuur,) de commissies van openbare onderstand, de inrichtingen van openbaar nut beoogd bij de wet van 15 maart 1954, en de provinciale en gemeentelijke instellingen van openbaar nut openstelt, mag, naar gelang van het geval, slechts worden vastgesteld door:
  de Administratieve Gezondheidsdienst, verbonden aan het Ministerie van Volksgezondheid;
  de Militaire Commissies voor geschiktheid en reform, voor de (militairen); <W 2001-03-30/34, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  de Geneeskundige Dienst van [1 HR Rail]1, voor de beambten [1 van HR Rail]1.
  (de Commissie voor geschiktheid van het personeel van de politiediensten, voor de leden van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;) <W 2001-03-30/34, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  Evenwel, voor de personeelsleden van de provincien en de gemeenten, de commissiën van openbare onderstand, de provinciale en gemeentelijke instellingen van openbaar nut, die op de datum van inwerkingtreding van deze wet bij contract verbonden zijn met een verzekeringsorganisme dat geheel of gedeeltelijk de last van de pensioenen op zich neemt, zal de ongeschiktheid voortspruiten uit de beslissing van de door dit organisme aangewezen geneeskundige instanties.
  (§ 3. De administratieve, of gerechtelijke beslissing of die uitgaande van enige andere overheid bevoegd tot het benoemen tot een ambt dat een recht op pensioen ten laste van een in § 2, eerste lid, vermelde macht doet ontstaan, die tot het pensioen wegens ongeschiktheid toelaat, heeft uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke de in eerste aanleg gewezen beslissing van het bevoegd medisch overheidsorgaan aan de betrokkene bekend werd gemaakt wanneer het een beslissing betreft waartegen geen hoger beroep is ingesteld, of wanneer deze, na beroep, is bevestigd of op de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke de beslissing van het medisch overheidsorgaan van hoger beroep aan de betrokkene bekend werd gemaakt wanneer deze de beslissing in eerste aanleg gewezen te niet doet.
  In de gevallen waarin de titularis van een ambt, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, dat ambt voort is blijven uitoefenen, zonder daarbij de wet te overtreden, mag de beslissing tot op pensioenstelling echter geen uitwerking hebben op een datum vóór die waarop de betrokkene in feite opgehouden heeft zijn ambt uit te oefenen. (Dit geldt eveneens indien het een persoon betreft die beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van lichamelijke ongeschiktheid en aan wie door de overheid waarvan hij afhangt, geen verbod werd opgelegd om zijn ambt voort te zetten, zonder dat de oppensioenstelling later mag zijn dan de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking aan de betrokkene van de in beroep gewezen beslissing.) <W 1984-05-15/30, art. 86, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1984>
  (Indien de betrokkene bij het verstrijken van een termijn van twaalf maanden die een aanvang neemt op de datum waarop hem kennis is gegeven van de definitieve beslissing waarbij hij ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van zijn ambt doch geschikt verklaard blijft voor de uitoefening van een andere ambt bij wijze van wedertewerkstelling, niet wedertewerkgesteld werd, verkrijgt hij ambtshalve een definitief pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid dat ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de voormelde termijn.) <W 1991-05-21/41, art. 42, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
  De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de leden van het leger (...).) <W 15-7-1977, art. 1> <W 2001-03-30/34, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  (§ 4. Indien de betrokkene die ongeschikt verklaard werd, zonder een pensioenaanvraag in te dienen overlijdt binnen één jaar te rekenen vanaf de datum waarop het pensioen wegens ongeschiktheid overeenkomstig § 3 van dit artikel had moeten ingaan, wordt het pensioen hem ambtshalve toegekend en worden de pensioenachterstallen bij zijn nalatenschap gevoegd.) <W 1984-05-15/30, art. 86, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1984>
  ----------
  (1)<KB 2013-12-11/02, art. 26, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.118. (opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 26, 37°, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1984>

TITEL VI. _ OORLOGSSCHADE
Art.119. § 1. Voor zover de wederbelegging der vergoedingen niet geschied is overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, § 3, van de op 30 januari 1954 samengeordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, wordt ze geacht te geschieden op de datum van de vergoedingsbeslissing door een gelijkwaardige wedersamenstelling van de getroffen goederen, zonder dat daartoe een machtiging vereist is.
  Het in de vorige alinea omschreven vermoeden van wederbelegging kan door de belanghebbenden niet worden ingeroepen tot staving van de aanvragen om herstelkredieten ter aanvulling van de vergoedingen en is niet toepasselijk op die kredieten.
  (§ 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 63, § 2, van de op 30 januari 1954 samengeordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, worden met ingang van 1 juli 1971, de herstelvergoedingen voor alle categorieën van goederen, met inbegrip van de erop betrekking hebbende vermeerderingen en aanvullingen, in speciën uitbetaald.
  § 3. De bepalingen van dit artikel zijn toepasselijk op de niet vereffende vergoedingen toegekend bij beslissingen genomen vóór het in werking treden van deze wet.) <W 13-7-1971>

TITEL VII. _ STAATSFISCALITEIT.
HOOFDSTUK I. _
Art.120. (Opgeheven) <W 27-12-1965, art. 1>

HOOFDSTUK II. _ Successierechten.
Art.121. § 1. Worden met één tiende verhoogd, de tarieven die voorkomen in de artikelen (...) en 59 van het koninklijk besluit nr 308, van 31 maart 1936, tot invoering van het Wetboek der successierechten, bekrachtigd bij de wet van 4 mei 1936 en gewijzigd door artikel 2 der wet van 10 november 1953, artikel 5, van het koninklijk besluit van 12 september 1957, en artikel 39 der wet van 23 december 1958, alsmede de tarieven die voorkomen in de artikelen (...) en 140 van het koninklijk besluit nr 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bekrachtigd bij artikel 2 der wet van 16 juni 1947, en gewijzigd door artikel 3 der wet van 10 november 1953, artikel 1 der wet van 12 april 1957 en artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 september 1957. <W 27-7-1961, art. 3>
  Zo het tarief van het aldus verhoogde recht een breuk vertoont van een tiende deel van een frank, wordt het op het hogere tiende deel gebracht.
  Een koninklijk besluit zal de voornoemde Wetboeken wijzigen in overeenstemming met hetgeen voorafgaat.
  § 2. Het bedrag van 0,15 % dat voorkomt in artikel 152 van voormeld koninklijk besluit van 31 maart 1936, gewijzigd door artikel 18 van het koninklijk besluit, nr 9, van 3 juli 1939, wordt op 0,17 % gebracht.

Hoofdstuk III. _ Directe belastingen.
Afdeling 1. _ Tijdelijke bepalingen.
Art.122. <toepasselijk hetzij op belastingen met betrekking tot inkomsten verleend of toegekend tijdens ieder der jaren 1961 en 1962, hetzij op de aanslagen voor de dienstjaren 1961 en 1962>

Art.123. <Zie art. 122>

Art.124. <Zie art. 122>

Art.125. <Zie art. 122>

Art.126. <Zie art. 122>

Art.127. <Zie art. 122>

Afdeling 2. _ Permanente bepalingen.
Art.128. (Opgeheven) <W 20-11-1962, art. 50, § 1, 13°, 16°, 18°> (betrof inwerkingtreding van de artikelen 128 tot 130 en 132)

Art.129. (Opgeheven) <W 20-11-1962, art. 50, § 1, 13°, 16°, 18°> (betrof inwerkingtreding van de artikelen 128 tot 130 en 132)

Art.130. (Opgeheven) <W 20-11-1962, art. 50, § 1, 13°, 16°, 18°> (betrof inwerkingtreding van de artikelen 128 tot 130 en 132)

Art.131. (Opgeheven) <W 20-11-1962, art. 50, § 1, 13°, 16°, 18°> (betrof inwerkingtreding van de artikelen 128 tot 130 en 132)

Art.132. (Opgeheven) <W 20-11-1962, art. 50, § 1, 13°, 16°, 18°> (betrof inwerkingtreding van de artikelen 128 tot 130 en 132)

Art.133. (Opgeheven) <W 20-11-1962, art. 50, § 1, 13°, 16°, 18°> (betrof inwerkingtreding van de artikelen 128 tot 130 en 132)

Art. 134. § 1. De Koning bepaalt:
  1° de datum waarop de artikelen 121 (...) in werking treden, (...); (betrof inwerkingtreding van de art. 122 tot 125 en 127 tot 132)
  2° (...) (betrof toepassing van de art. 122 tot 125)
  3° (Opgeheven) <W 24-12-1963, art. 1>
  § 2. (betrof de bij art. 118 bepaalde inhouding voor het jaar 1961)
  § 3. Teneinde de toepassing van deze wet te bespoedigen zullen, behoudens strijdige bepalingen in de vorige artikels omschreven, de koninklijke besluiten nodig voor haar uitvoering gepubliceerd worden binnen de maand van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Deze termijn is niet strikt bindend.