Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

10 JANUARI 1974. - Wet tot regeling van de in aanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-05-2002 en tekstbijwerking tot 02-06-2014)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Werkingssfeer.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - In aanmerkingneming voor pensioen, van de tijd doorgebracht in bepaalde administratieve toestanden.
Art. 2, 2bis, 3-8
HOOFDSTUK III. - (Opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 26; Inwerkingtreding : 01-06-1984>
Art. 9-11
HOOFDSTUK IV. - Inaanmerkingneming voor pensioen van sommige dienstperioden.
Art. 12-13, 13bis, 14, 14bis
HOOFDSTUK IV. - Slot- en opheffingsbepalingen.
Art. 15-16



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1997014223  2001014088  2004014079  2006023390  2013014728 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Werkingssfeer.
Artikel 1.(De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de personen waarvan het pensioen ten laste is van de Staatskas (, met uitzondering van deze die toegekend worden aan de statutaire personeelsleden van de NMBS Holding,) [2 of van HR Rail]2 ,[1 van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie of van het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO]1.) <W 2002-05-06/31, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2006-12-28/38, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (...) <W 2006-06-14/37, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 22-07-2006>
  ----------
  (1)<W 2011-10-24/01, art. 46, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<KB 2013-12-11/02, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK II. - In aanmerkingneming voor pensioen, van de tijd doorgebracht in bepaalde administratieve toestanden.
Art.2.Onverminderd de toepassing van bijzondere bepalingen tot regeling van de weerslag van sommige administratieve standen of toestanden, wordt zowel voor de toekenning ais voor de berekening van het rustpensioen de tijd in aanmerking genomen gedurende welke de betrokkene :
  1° verlof heeft gekregen met behoud van zijn bezoldiging;
  2° in disponibiliteit is gesteld met een wachtgeld;
  3° [1 zelfs onbezoldigd in een administratieve toestand is geplaatst die krachtens zijn wettelijk of reglementair statuut met dienstactiviteit is gelijkgesteld, met uitzondering van de tijd gedurende dewelke de betrokkene :
   a) met verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden was;
   b) met toepassing van artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende diverse bepalingen betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector vier vijfde van de prestaties die hem normaal worden opgelegd verricht zonder bijkomende premie;]1
  4° verlof zonder wedde, dat niet met dienstactiviteit is gelijkgesteld, heeft gekregen. Dit verlof wordt echter slechts voor ten hoogste een maand in de loop van een bepaald kalenderjaar in aanmerking genomen, behalve wanneer het een verlof betreft dat werd gevraagd om een syndicale werkzaamheid uit te oefenen vóór de ingangsdatum van de reglementaire bepalingen, waarbij, voor de categorie van personeelsleden waartoe de betrokkene behoorde, de administratieve toestand werd vastgesteld die aan de uitoefening van een syndicale opdracht is verbonden.
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/05, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

Art. 2bis. <Ingevoegd bij W 1991-05-21/41, art. 51; Inwerkingtreding : 30-06-1991> §1. De tijd gedurende welke een lid van het onderwijzend personeel ter beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking zonder wachtgeld, wordt zowel voor de toekenning als voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking genomen doch slechts ten belope van een maximumperiode van vijf jaar.
  Onder lid van het onderwijzend personeel in de zin van het eerste lid moet verstaan worden de personen beoogd door artikel 1 van de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs.
  § 2. De bepalingen van de artikelen 3 en 4 zijn toepasselijk op de in § 1 bedoelde personen.
  Voor de vaststelling van het gemiddelde der wedden op grond waarvan het pensioen wordt berekend, worden de in § 1 bedoelde perioden buiten beschouwing gelaten.)

Art.3. Op toepassing van artikel 2 heeft geen aanspraak hij die gedurende de perioden die krachtens dat artikel kunnen worden aangerekend, diensten heeft verstrekt die in aanmerking komen voor het berekenen van zijn rustpensioen in een van de pensioenregelingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector.
  Deze regel vindt geen toepassing wanneer de bewuste diensten aanleiding geven tot toekenning van een ander pensioen dan het pensioen dat verbonden is aan het ambt waarvoor de betrokkene in één van de in artikel 2 genoemde administratieve standen of toestanden is geplaatst.

Art.4. Is de betrokkene in een van de in artikel 2, 2° en 3°, genoemde administratieve standen of toestanden geplaatst om hem in staat te stellen (een beroepswerkzaamheid of een politiek mandaat) te oefenen, of in een in artikel 2, 4°, bedoelde administratieve toestand om een syndicale werkzaamheid uit te oefenen, en kan hij op grond daarvan aanspraak maken op een rustpensioen of -rente verleend krachtens een niet in artikel 3 bedoelde wettelijke, reglementaire, statutaire of contractuele pensioenregeling, dan wordt het gedeelte van dat pensioen of van die rente dat met de door artikel 2 gevalideerde tijd overeenkomt, afgetrokken van de pensioenverhoging die uit de toepassing van dat artikel volgt. <W 1993-07-16/31, art. 105; Inwerkingtreding : 30-07-1993>
  Ten aanzien van uit verzekeringscontracten volgende voordelen wordt de in het eerste lid bedoelde aftrek beperkt tot het gedeelte van die voordelen dat volgt uit premies waarvan de last door de werkgever is gedragen.
  De betrokkene moet de uitkering van de in het eerste lid bedoelde pensioen en renten aanvragen. De in die bepaling bedoelde aftrek wordt toegepast zelfs indien de uitbetaling van die pensioenen en renten is geschorst wegens het uitoefenen van een winstgevende werkzaamheid.

Art.5.Vallen overeenkomstig artikel 2, 1° tot 3° in aanmerking genomen perioden in de periode die in aanmerking komt voor het vaststellen van het gemiddelde der wedden op grond waarvan het pensioen wordt berekend, dan wordt voor die perioden rekening gehouden met de wedden (en de weddebijslagen) welke de betrokkene zou hebben genoten indien hij in dienst was gebleven. <W 1999-01-25/32, art. 237; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
  Heeft degene die in disponibiliteit met wachtgeld is gesteld, geen recht op bevordering tot een hogere wedde behouden, dan (dienen de laatste activiteitswedde en de laatste weddebijslag) om, zo nodig, het gemiddelde der wedden op grond waarvan het pensioen wordt berekend, mede te vormen of aan te vullen. <W 1999-01-25/32, art. 237; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
  [1 De in dit artikel bedoelde wedden zijn deze die voortvloeien uit de toepassing van artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-05/05, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

Art.6. (1 §) De betrokkene kan aanspraak maken op rustpensioen uit hoofde van gebrekkigheden opgedaan tijdens een periode gedurende welke hij zich in een onbezoldigde administratieve stand of toestand bevindt ongeacht of die al dan niet met dienstactiviteit is gelijkgesteld. <W 1984-05-15/30, art. 88; Inwerkingtreding : 01-06-1984>
  Deze bepaling is echter niet toepasselijk wanneer de gebrekkigheid is opgedaan tijdens een periode van disponibiliteit of van verlof wegens persoonlijke aangelegenheden of van niet geoorloofde afwezigheid.
  (§ 2. Een rustpensioen wegens het bereiken van de leeftijdsgrens of een vervroegd pensioen, ingaand bij het verstrijken van een periode van disponibiliteit of verlof wegens persoonlijke aangelegenheden, evenals een uitgesteld pensioen, kan worden toegekend zonder dat de betrokkene ertoe gehouden is om vooraf de dienst te hervatten, op voorwaarde dat hij de voorwaarden inzake de toekenning van het recht op die pensioenen vervult en dat hij de noodzakelijke aanvraag binnen de door de wet gestelde termijn heeft ingediend.). <W 1984-05-15/30, art. 88; Inwerkingtreding : 01-06-1984>

Art.7. De op 1 augustus 1964 lopende rustpensioenen worden op aanvraag van de betrokkenen van deze datum af herzien met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, 3° en 4°, en in de artikelen 3, 4 en 5.

Art.8. (Opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 26; Inwerkingtreding : 01-06-1984>

HOOFDSTUK III. - (Opgeheven)
Art.9. (Opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 26; Inwerkingtreding : 01-06-1984>

Art.10. (Opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 26; Inwerkingtreding : 01-06-1984>

Art.11. (Opgeheven) <W 1984-05-15/30, art. 26; Inwerkingtreding : 01-06-1984>

HOOFDSTUK IV. - Inaanmerkingneming voor pensioen van sommige dienstperioden.
Art.12. De leden van het personeel van de instellingen van openbaar nut die tot één van de administratieve rechtscolleges behoorden welke door de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek werden opgeheven en die in een gerechtelijk of administratief ambt bij de arbeidshoven en -rechtbanken werden benoemd, kunnen voor de toekenning en de berekening van hun rustpensioen ten laste van de Staatskas de diensttijd doen meetellen welke zij hebben doorgebracht in de instelling van openbaar nut waarvan het administratief rechtscollege waartoe zij behoorden deel uitmaakte, mits deze instelling niet aan de door de wet van 28 april 1958 ingestelde regeling is onderworpen.
  Valt de overeenkomstig het eerste lid meetellende tijd in de periode die in aanmerking komt voor het vaststellen van het gemiddelde der wedden op grond waarvan het pensioen wordt berekend, dan wordt er voor deze tijd rekening gehouden met de wedden die aan de betrokkenen worden toegekend door de instelling waartoe zij behoorden, onverminderd de toepassing van artikel 11 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector.
  (...) <W 1975-05-30, art. 2; BS 15-07-1975>

Art.13. Zij die een ambt bekleden dat hun aanspraak op een rustpensioen ten laste van de Staatskas kan verlenen, kunnen voor de toekenning en de berekening van dat pensioen de diensttijd doen meetellen die werd bezoldigd ten laste van de fondsen van de voormalige kassen voor weduwen en wezen welke door de koninklijke besluiten nrs. 221 en 222 van 27 december 1935 werden ontbonden.

Art. 13bis. <Ingevoegd bij W 1975-05-30, art. 3; BS 15-07-1975> (Zij die een ambt uitoefenen op grond waarvan aanspraak op een rustpensioen ten laste van een macht of een organisme waarop de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector van toepassing is) mogen voor de toekenning en de berekening van dat pensioen de diensten doen meetellen welke zij vroeger bij een afgeschafte instelling van openbaar nut, met uitzondering van de " Service volontaire du Travail pour la Wallonie " en de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen hebben verstrekt, hetzij krachtens een benoeming die bij de besluitwet van 5 mei 1944 ongeldig werd verklaard, voor zover : <KB23 1978-11-27/02, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1979>
  1° de bevoegdheid van de betrokken instelling niet geheel of gedeeltelijk is overgenomen door een instelling die onderworpen is aan de regeling ingesteld bij de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut en van hun rechtverkrijgenden;
  2° die diensten niet reeds in aanmerking kunnen komen krachtens een wetsbepaling die van vóór de onderhavige wet dagtekent.
  De Koning stelt de lijst op van de instellingen van openbaar nut die onder de toepassing van dit artikel vallen.
  Valt de overeenkomstig dit artikel meetellende tijd in de periode die in aanmerking komt voor het vaststellen van het gemiddelde der wedden op grond waarvan het pensioen wordt berekend, dan wordt er voor deze tijd rekening gehouden met de wedden die aan de betrokkenen werden toegekend door de instelling waartoe zij behoorden, onverminderd de toepassing van artikel 11 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector.
  (Onverminderd de toepassing van artikel 14bis, § 2, wanneer het pensioen toegekend wordt door één van de machten of organismen waarop de wet van 14 april 1965 van toepassing is, de Openbare Schatkist uitgezonderd, draagt deze laatste het pensioenaandeel voortvloeiend uit de in aanmerkingneming van de in dit artikel vermeide diensten en berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van de bedoelde wet.). <KB23 1978-11-27/02, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1979>

Art.14. § 1. Artikel 1 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector is niet van toepassing uit hoofde van de (krachtens de artikelen 12, 13 en 13bis) in aanmerking genomen diensten, indien de betrokkenen of hun rechtverkrijgenden bij de inwerkingtreding van deze wet in aanmerking kwamen voor rust- of overlevingspensioen voor bedienden, arbeiders, zeelieden of werknemers. <W 1975-05-30, art. 4; BS 15-07-1975>
  Indien de betrokkenen of hun rechtverkrijgenden bij de inwerkingtreding van deze wet uit hoofde van de eerdervermelde diensten in aanmerking kwamen voor ouderdoms- of overlevingsrente, worden de artikelen 1 en 15 van de wet van 5 augustus 1968 slechts toegepast nadat een aanvraag is ingediend binnen de door de Koning vastgestelde termijn.
  § 2. (In de gevallen bedoeld in § 1, eerste lid, wordt de Staatskas die het rustpensioen uitbetaalt of een aandeel in de lasten ervan draagt, gesubrogeerd in de voordelen inzake pensioen die uit de toepassing van de wetten inzake sociale zekerheid volgen uit hoofde van de in de artikelen 12, 13 en 13bis bedoelde diensten en dit vanaf de datum waarop deze diensten worden in aanmerking genomen om het bedrag ervan vast te stellen.). <KB23 1978-11-27/02, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-1979>
  § 3. (Indien de betrokkenen uit hoofde van diensttijd die in uitvoering van artikel 12 en 13bis in aanmerking komt aanspraak kunnen maken op een extra-legale pensioenaanvulling, wordt de Staatskas die het rustpensioen uitbetaalt of een aandeel in de lasten ervan draagt gesubrogeerd in het gedeelte van deze aanvulling dat beantwoordt aan de premies waarvan de last door de werkgever werd gedragen.). <KB23 1978-11-27/02, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-1979>
  § 4. (Wanneer artikel 1 van de wet van 5 augustus 1968 werd toegepast uit hoofde van diensttijd die in uitvoering van artikel 12 en 13bis in aanmerking komt, wordt de Staatskas die het overlevingspensioen uitbetaalt of een aandeel in de lasten ervan draagt in voorkomend geval gesubrogeerd in het gedeelte van de extra-legale voordelen waarop de nabestaande aanspraak zou kunnen maken uit hoofde van deze diensttijd en dat beantwoordt aan de premies waarvan de last door de werkgever werd gedragen.) <KB23 1978-11-27/02, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-1979>
  (§ 5. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in de § 2 bedoelde subrogaties.) <KB23 1978-11-27/02, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-1979>

Art. 14bis. <Ingevoegd bij W 1975-05-30, art 5; B.S. 15-07-1975> § 1. Wanneer artikel 12 werd toegepast en de instelling van openbaar nut waartoe de betrokkenen behoorden, nadien wordt aangesloten bij de regeling waarin door de wet van 28 april 1958 is voorzien, wordt de last van het door de Staatskas verleende pensioen verdeeld overeenkomstig het bepaalde in de wetten van 28 april 1958 en van 14 april 1965.
  § 2. Wanneer toepassing is gemaakt van artikel 13bis en een instelling van openbaar nut die de bevoegdheid van de afgeschafte instelling geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen, nadien toetreedt tot de door de wet van 28 april 1958 ingestelde regeling, wordt de last van het door de Staatskas of de Rijkswerkliedenkas verleende pensioen verdeeld overeenkomstig het bepaalde in de wetten van 28 april 1958 en van 14 april 1965.
  Indien de betrokkene in de toegetreden instelling diensttijd heeft doorgebracht die in aanmerking komt, wordt het te verdelen pensioen vooraf herzien met inachtneming van deze tijd.
  § 3. In de bij dit artikel bedoelde gevallen vervallen de bij artikel 14, §§ 2, 3 en 4, voorgeschreven verminderingen, doch worden de artikelen 12 en 13 van de wet van 28 april 1958 toegepast.

HOOFDSTUK IV. - Slot- en opheffingsbepalingen.
Art.15. Artikel 2 van de wet van 17 februari 1849 dat de wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wijzigt, aangevuld bij het koninklijk besluit nr. 16 van 15 oktober 1934, wordt opgeheven.
  Artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 juni 1849 vaststellende de beperkingen binnen welke de verloven aan de ambtenaren en bedienden toegestaan, mogen begrepen worden in de verrekening der pensioenen, aangevuld bij het koninklijk besluit van 15 januari 1898, wordt opgeheven met ingang van 1 augustus 1964.

Art. 16. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
  De artikelen 1 tot 7 echter hebben uitwerking met ingang van 1 augustus 1964, behalve wat betreft de tijd doorgebracht in disponibiliteit met een wachtgeld, en artikel 12 heeft uitwerking met ingang van 1 november 1970.