Details



Externe links:

Justel
Reflex

Overzicht pdf



Titel:

6 AUGUSTUS 1931. - Wet houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van staat, alsmede de leden en gewezen leden van de wetgevende kamers. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-02-2003 en tekstbijwerking tot 18-02-2020)



Inhoudstafel:


Art. 1, 1bis, 1ter, 1quater, 1quinquies, 2-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1999029329 



Artikels:

Artikel 1.(Het mandaat van lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van senator is onverenigbaar met de volgende ambten of mandaten :
  1. ambtenaar of bezoldigd beambte van de Staat;
  2. door de Staat bezoldigd bedienaar van een der erediensten;
  3. vast advocaat der federale openbare besturen;
  4. agent van de Rijkskassier;
  5. regeringscommissaris bij naamloze vennootschappen;
  6. provinciegouverneur, vice-gouverneur, adjunct-gouverneur, provincieraadslid, provinciegriffier;
  7. arrondissementscommissaris;
  8. ambtsdrager in de Rechterlijke Orde;
  9. Staatsraad, assessor bij de afdeling wetgeving of lid van het auditoraat, het coördinatiebureau of de griffie bij de Raad van State;
  10. rechter, referendaris of griffier bij het [1 Grondwettelijk Hof]1;
  11. lid van het Rekenhof;
  12. militair in actieve dienst, met uitzondering van als dienstplichtige wederopgeroepen reserveofficieren;
  13. lid van een raad van bestuur van een van de Staat afhankelijk autonoom overheidsbedrijf.)
  Zij mogen niet pleiten of eender welke betwiste zaak volgen in het belang van de Staat, noch de Staat in dergelijke zaak van advies of raadpleging dienen, tenzij kosteloos.
  (...) <W 1993-07-16/31, art. 102, Inwerkingtreding : 5555-55-55 (eerstkomende algehele vernieuwing van de Kamer van Volksvertegenwoordigers; verkiezingen van 21-05-1995; MB 1995-05-17/31)>
  (De aflegging van de bij het Decreet van 20 juli 1831 voorziene eed maakt een einde aan de bediening of aan het ambt van de verkozene.
  Indien de belanghebbende op at ogenblik tien jaren telt die recht geven op pensioen, zal dit hem, op verzoek binnen de wettelijke termijn, verleend worden met ingang van de eerste dag der maand, die volgt op de maand, waarin hij de bij de wet gestelde leeftijd bereikt. Dit pensioen wordt berekend op de grondslag van de gegevens, die in aanmerking zouden gekomen zijn, indien het in gegaan was op het tijdstip, waarop het ambt of de bediening een einde nam.) <W 1950-12-23, art. 3, M.B. 12-01-1951, p. 162>
  (De personen bedoeld in het vijfde lid die diensten gepresteerd hebben die in aanmerking komen voor de toekenning van het recht op een pensioen, zoals bedoeld in artikel 45 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, kunnen zich beroepen op artikel 46 van voormelde wet, zelfs indien de beëindiging van het ambt of de betrekking plaats vond vóór 1 januari 1977.) <W 1991-05-21/41, art. 38, ED 1991-06-30>
  (...) <Zesde lid, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, opgeheven bij W 2003-02-04/32, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (...) <zevende lid, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, opgeheven bij W 2003-02-04/32, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  <gewijzigd ook door :
  - W 23-12-1950, art. 3, BS 12-01-1951
  - W 28-05-1971, art. 17, BS 17-07-1971
  - W 06-07-1987, art. 1, BS 13-08-1987
  - W 1991-05-21/41, art. 38, ED 1991-06-30>
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/02, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art. 1bis.<W 1996-12-04/33, art. 2, Inwerkingtreding : 10-01-1997> Een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers [1 ...]1 die ophoudt zitting te hebben ten gevolge van zijn benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale Regering of zijn verkiezing tot minister of staatssecretaris van een Gewest- of Gemeenschapsregering, wordt vervangen door de eerst in aanmerking komende opvolger van de lijst waarop hij gekozen is.
  Een gecoöpteerd senator die ophoudt zitting te hebben ten gevolge van zijn benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale Regering of zijn verkiezing tot minister of staatssecretaris van een Gewest- of Gemeenschapsregering, wordt vervangen door de kandidaat die overeenkomstig artikel 221 van het Kieswetboek daartoe wordt aangewezen.
  Een Minister of een staatssecretaris van een federale Regering die aan de Koning haar ontslag heeft aangeboden of een minister of een staatssecretaris van een ontslagnemende Gewest- of Gemeenschapsregering kan echter, na de algehele vernieuwing van de Wetgevende Kamers, zijn ambt van minister of staatssecretaris van een federale Regering, of van een Gewest- of Gemeenschapsregering verenigen met het mandaat van lid van een van beide Kamers tot op het ogenblik waarop de Koning over dat ontslag een definitieve beslissing heeft genomen of waarop een nieuwe Gewest- of Gemeenschapsregering is gekozen.
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/60, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art. 1ter.<W 2000-08-12/44, art. 2, Inwerkingtreding : 05-09-2000> Onverminderd de overige grondwettelijke en wettelijke onverenigbaarheden, mogen [1 de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° tot 5°, van de Grondwet]1 niet tegelijk het ambt van burgemeester, schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitoefenen.
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/60, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 25-05-2014>

Art. 1quater. <W 1999-05-04/88, art. 3, Inwerkingtreding : 31-01-2001> Het mandaat van lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van senator kan worden gecumuleerd met ten hoogste één bezoldigd uitvoerend mandaat.
  Als bezoldigde uitvoerende mandaten in de zin van het vorige lid worden beschouwd :
  1° het ambt van burgemeester, van schepen en van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn, ongeacht het daaraan verbonden inkomen;
  2° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat meer bevoegdheid verleent dan het loutere lidmaatschap van de algemene vergadering of van de raad van bestuur van die instelling en ongeacht het daaraan verbonden inkomen;
  3° elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een gemeenschap, van een gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat een maandelijks bruto belastbaar inkomen oplevert van minstens 20 000 frank. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Art. 1quinquies.<W 1999-05-04/88, art. 4, Inwerkingtreding : 31-01-2001> Het bedrag van de vergoedingen, wedden of presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door het lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of Senaat naast zijn parlementair mandaat uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de parlementaire vergoeding niet overschrijden.
  Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, wedden of presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, openbare functie of openbaar ambt van politieke aard. [1 De vergoedingen, wedden of presentiegelden van bijzondere functies in de Kamer van volksvertegenwoordigers of Senaat, zoals vastgesteld door het reglement van de assemblee, worden eveneens in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag.]1 [2 Onder de in de eerste zin van dit lid bedoelde vergoedingen, wedden of presentiegelden vallen onder meer de vergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen ingevolge de uitoefening van functies in raden van bestuur, de adviesraden en de directiecomités :
   a) van de intercommunale en interprovinciale verenigingen;
   b) van de rechtspersonen waarop een overheid of verschillende overheden samen rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed uitoefenen :
   - door ofwel met deze rechtspersonen een beheerscontract of bestuursovereenkomst af te sluiten;
   - door ofwel, rechtstreeks of onrechtstreeks, meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, beheers- of directieorgaan aan te wijzen of door een of meerdere personen aan te wijzen die het toezicht in hun midden moeten uitoefenen;
   - door ofwel, rechtstreeks of onrechtstreeks, de meerderheid van het geplaatst kapitaal te bezitten;
   - door ofwel, rechtstreeks of onrechtstreeks, te beschikken over de meerderheid van de stemmen verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen;
   c) van rechtspersonen waarin het parlementslid door een beslissing van een overheid deel uitmaakt van de raad van bestuur, de adviesraad of het directiecomité.]2
  Zo het in het eerste lid vastgestelde plafond wordt overschreden, wordt de parlementaire vergoeding verminderd, behalve wanneer het mandaat van lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van senator gecumuleerd wordt met een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn. In dat geval wordt de wedde van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn verminderd.
  Nemen de in het eerste en tweede lid vermelde activiteiten een aanvang of een einde tijdens de duur van het parlementair mandaat, dan brengt het betrokken parlementslid de voorzitter van zijn assemblee daarvan op de hoogte.
  [3 Indien een gewezen lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat een parlementaire uittredingsvergoeding geniet, mogen de in het tweede lid bedoelde vergoedingen, wedden of presentiegelden die het gewezen lid ontvangt als bezoldiging voor activiteiten die worden uitgeoefend tijdens de door de uittredingsvergoeding gedekte periode het in het eerste lid vastgestelde plafond niet overschrijden. Wordt dat plafond overschreden, dan wordt de uittredingsvergoeding verminderd. Nemen de activiteiten een aanvang of een einde tijdens de door de uittredingsvergoeding gedekte periode, dan brengt het betrokken gewezen lid de voorzitter van de assemblee die de uittredingsvergoeding heeft toegekend daarvan op de hoogte.]3
  Het reglement van elke assemblee stelt nadere regels op voor de uitvoering van deze bepalingen.
  [1 De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.]1
  ----------
  (1)<W 2018-10-14/07, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 26-05-2019>
  (2)<W 2018-10-14/10, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 27-05-2019>
  (3)<W 2020-02-09/02, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-03-2020>

Art.2. Geen ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, geen leden of gewezen leden der Wetgevende Kamers mogen in de akten of bekendmakingen in verband met de vennootschappen met winstgevend doel, melding maken van voornoemde titel.

Art.3. Worden gestraft met een geldboete van 50 frank tot 10 000 frank, de notarissen, griffiers of alle andere ministeriële ambtenaren, evenals de uitgevers, die een akte opgemaakt in strijd met vorenvermelde bepalingen, zullen hebben opgesteld, overgeschreven of bekendgemaakt.
  Worden met dezelfde straffen gestraft, de drukkers welke van de onder artikel 2 gestelde hoedanigheden mochten melding hebben gemaakt in reclamen, prospectussen of mededelingen betreffende vennootschappen met winstgevend doel.

Art.4. Geen enkel gewezen minister mag, eender in welke hoedanigheid, aan het beheer van of aan het toezicht over een vennootschap die door zijn tussenkomst concessiehoudster van de Staat werd verklaard tijdens zijn ministerschap, verbonden worden, tenzij vijf jaar na uit zijn ambt te zijn getreden.
  Elke overtreding van dit verbod wordt gestraft met een geldboete van 1 000 frank tot 10 000 frank.

Art.5.De leden der Kamers kunnen slechts ten minste een jaar na het verstrijken van hun mandaat tot een bezoldigd Staatsambt benoemd worden.
  De ambten van minister, (van lid van het [1 Grondwettelijk Hof]1,) van diplomatiek ambtenaar en van provinciegouverneur of van provinciegriffier zijn hiervan uitgezonderd.
  (...) <W 1993-07-16/31, art. 104, Inwerkingtreding : 20-07-1993>
  <gewijzigd ook door:
  - W 23-12-1950, art. 2, BS 12-01-1951
  - W 09-04-1965, art. 55, §2, BS 27-04-1965
  - W 28-06-1983, art. 108, BS 08-07-1983>
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/02, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art.6.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/H2, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-08-2014>

Art.7. Ieder lid van de Kamers dat het ereteken van een nationale orde om andere dan militaire redenen aanvaardt, of van de Koning open brieven voor adelverlening ontvangt, houdt onmiddellijk op zitting te hebben en aanvaardt eerst weder zijn waardigheid na opnieuw te zijn gekozen.

Art.8. Boek I van het Strafwetboek, de artikelen 66, 67, 69, § 2, en 85 niet uitgezonderd, is toepasselijk op de overtredingen bepaald bij de tegenwoordige wet.

Art. 9. De artikelen 228, 229 en 230 van het Kieswetboek, herzien bij de wet van 11 augustus 1928 en samengeordend bij koninklijk besluit van 12 augustus 1928, zijn ingetrokken.