21 JULI 1844. - Algemene wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-04-2003 en tekstbijwerking tot 09-07-2024)
TITEL I. - TITEL I. - Rustpensioenen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
HOOFDSTUK I. - Rustpensioenen in het algemeen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Afdeling I. - Toelating tot pensioen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 1-4, 4bis, 5-7
Afdeling II. - Berekening van pensioenen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 8-14
HOOFDSTUK II. - Bijzondere pensioenen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Afdeling I. - Leden van het onderwijzend personeel. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 15-16, 16bis, 17-19
Afdeling II. - Leden van de rooms-katholieke geestelijkheid. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 20-24, 24/1, 25-26
Afdeling III. - Bedienaren van andere erediensten dan de rooms-katholieke. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 27-30
TITEL II. - Pensioen van weduwen en van wezen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 31-35
TITEL III. - Algemene bepalingen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
HOOFDSTUK I. - Rustpensioenen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Afdeling I. - Inschrijving van de pensioenen en uitkeringen van de kwartalen. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 36-45
Afdeling II. - Gevallen van verval van recht. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 46-50
HOOFDSTUK II. - Weduwen- en wezenpensioenen. <Opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 51-57
TITEL IV. - Overgangsbepalingen. <opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art. 58-65
BIJLAGE
Art. N
2000003467 2000014025 2001022533 2003022352 2003022401 2003022985 2004022386 2005022760 2006014066 2006022150 2007022891 2007022892 2007022893 2008022042 2008022043 2008022044 2008022046 2008022124 2009022086 2009022496 2009022619 2010022101 2012022391 2013022022 2014009319 2014009320 2014009540 2014022078 2014022079 2021033694 2021040338 2021200622 2022034734 2024203554 2024203556 2024203557 2024203558 2024203560
TITEL I. - TITEL I. - Rustpensioenen.
HOOFDSTUK I. - Rustpensioenen in het algemeen.
Afdeling I. - Toelating tot pensioen.
Artikel 1. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Aan magistraten, ambtenaren en personeelsleden, die, ingevolge een vaste benoeming of ingevolge een door of krachtens de wet daarmee gelijkgestelde benoeming, deel uitmaken van het algemene bestuur en uit de Staatskas worden bezoldigd, kan pensioen worden verleend op de leeftijd van vijfenzestig jaar en na twintig jaar dienst.
De minimumdiensttijd is dertig jaar wanneer bijzondere bepalingen onder verwijzing naar de bij deze wet ingestelde regeling, voor enig ander persoon wiens pensioen ten laste komt van de Staatskas, voorzien in de mogelijkheid van pensionering op een lagere leeftijd dan vijfenzestig jaar, zonder een minimumdiensttijd te bepalen.
Voor provinciegouverneurs en arrondissements- commissarissen wordt die minimumdiensttijd evenwel bepaald op zeven, respectievelijk vijftien jaar, in die hoedanigheid.
Art.2. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Personen als bedoeld in artikel 1, die, bij een vaste benoeming of bij een door of krachtens de wet daarmee gelijkgestelde benoeming, met een hoofdbetrekking zijn bekleed, kunnen, ongeacht hun leeftijd of diensttijd, worden gepensioneerd wanneer zij blijken niet in staat te zijn om hun ambt te blijven uitoefenen.
Art.3. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Uit hoofde van een bijbetrekking kan pensioen wegens ongeschiktheid niet worden verleend dan na ten minste tien jaar dienst.
Deze tijd wordt tot vijf jaar verminderd indien de ongeschiktheid het gevolg is van gebrekkigheid te wijten aan de uitoefening van het ambt.
Vloeit de ongeschiktheid voort uit een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk, of uit een beroepsziekte, dan is geen minimum aan dienstjaren vereist.
Art.4. De Koning bepaalt wat een hoofdbetrekking of een bijbetrekking is in de zin van deze wet.
Art. 4bis. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Voor de toepassing van de artikelen 1 en 3 wordt diensttijd, bezoldigd uit de Staatskas van Belgisch- Congo en van Ruanda-Urundi, meegerekend bij de bepaling van het minimum aantal jaren dat recht geeft op pensioen aan in Rijksbesturen in dienst getreden magistraten van Belgisch-Congo of van Ruanda-Urundi en aan ambtenaren van het Bestuur in Afrika of van de Weermacht, die niet behoren tot de actieve kaders van het moederlandse leger.
Hetzelfde geldt voor dienst bij het Hoofdbestuur van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi, verricht door tijdelijke ambtenaren die nadien de hoedanigheid van rijksambtenaar hebben verkregen.
Art.5.
<Opgeheven bij artikel 3, § 2, van de wet van 17 juni 1971.>
Art.6. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Recht op pensioen kunnen geven :
A. Burgerlijke of gerechtelijke dienst, verricht ingevolge benoemingen ter uitvoering van de wet of vanwege de Regering, en uit de Staatskas bezoldigd. Personeelsleden behoorlijk bij een besluit aangesteld in overtal, zijn niet onderworpen aan de voorwaarde van benoeming. Hetzelfde geldt voor tweede ambassade-secretarissen voor de tijd gedurende welke zij in dienst zijn, hetzij buitenslands, hetzij binnenslands bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dubbel aangerekend wordt de tijd gedurende welke magistraten, ambtenaren of personeelsleden zijn gevangengehouden of weggevoerd wegens hun vaderlandslievend gedrag of hun weigering te gehoorzamen aan de bevelen van de Duitse overheid, bij of naar aanleiding van de uitoefening van hun ambt.
Voor het pensioen wordt de tijd meegerekend gedurende welke personeelsleden bij het Departement van Financiën in de hoedanigheid van aangenomen klerk een niet door de Staat bezoldigde proeftijd hebben vervuld vóór hun benoeming in vast verband.
Voor het pensioen wordt eveneens meegerekend :
- de tijd waarvoor de betrokkene de hoedanigheid heeft van agent van de inlichtingendiensten of gedeporteerde van de oorlog 1914-1918, op voorwaarde dat hij vóór 1 juli 1924 in dienst is getreden en die tijd niet reeds om een andere reden in aanmerking komt.
Van de werkelijke duur van de medewerking aan de inlichtingendiensten of van de deportatie wordt het bewijs geleverd zoals inzake oorlogsrente.
- de tijd waarvoor de betrokkene het statuut geniet van lid van het burgerlijk verzet, van werkweigeraar of van gedeporteerde voor verplichte tewerkstelling van de oorlog 1940-1945, op voorwaarde dat hij vóór 1 augustus 1955 in dienst is getreden of dat de koloniale dienst die hij kan doen gelden voor het recht op, of de berekening van zijn moederlands pensioen, vóór die datum is aangevat, en dat die tijd niet reeds om een andere reden in aanmerking komt.
Van de werkelijke duur waarvoor het beoogde statuut is erkend, wordt het bewijs geleverd zoals inzake oorlogsrente.
B. Werkelijke militaire dienst voor de tijd van werkelijke aanwezigheid bij het korps, evenals de dienst verricht bij de Civiele Bescherming of besteed aan taken van openbaar nut overeenkomstig de wetten betreffende het statuut van gewetensbezwaarde, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 20 februari 1980; de tijd van werkelijke aanwezigheid bij het korps, doorgebracht bij de legers op oorlogsvoet, wordt dubbel of driemaal aangerekend volgens de regels gesteld betreffende het verkrijgen van het militair pensioen wegens dienstjaren.
Hetzelfde geldt ten aanzien van gevangenhouding of deportatie ten gevolge van veroordelingen uitgesproken jegens degenen die tijdens het vervullen van hun ambt of hun betrekking meewerkten aan inlichtingendiensten of het vertrek uit België vergemakkelijkten van jongelieden die zich bij de geallieerde legers hebben vervoegd.
C. Voltijdse dienst door vrijwilligers kosteloos in griffies of parketten verricht vóór 17 augustus 1955.
Het bewijs van die dienstverrichting kan worden geleverd door alle rechtsmiddelen, met inbegrip van getuigenissen.
D. De tijd waarvoor de betrokkene het voordeel geniet van de wet van 21 november 1974 houdende statuut van weerstander tegen het nazisme in de ingelijfde gebieden, voorzover hij vóór 1 augustus 1955 in dienst is getreden of vóór dat tijdstip de koloniale dienst heeft aangevat, die hij kan doen gelden voor het recht op of de berekening van zijn moederlands pensioen. Indien het voormelde statuut geheel of ten dele is toegekend overeenkomstig artikel 2, 1°, 3° of 5°, van de wet van 21 november 1974, wordt de in aanmerking te nemen tijd dubbel aangerekend bij het berekenen van het pensioen overeenkomstig de regels gesteld voor aanrekening van de militaire oorlogsdienst bedoeld in artikel 73 van de wetten op de militaire pensioenen, gecoördineerd op 11 augustus 1923.
Het voorgaande is alleen van toepassing in de mate waarin de enkel of dubbel aan te rekenen tijd aan de betrokkene niet een ten minste evenwaardig voordeel heeft opgeleverd.
Voor het pensioen wordt aangerekend, voorzover daarmee niet reeds om een andere reden rekening is gehouden :
- de tijd waarvoor de betrokkene gerechtigd is op het statuut van politiek gevangene van de oorlog 1914-1918, voorzover hij vóór 1 juli 1924 in dienst is getreden;
- de tijd waarvoor de betrokkene gerechtigd is op het statuut van politiek gevangene van de oorlog 1940-1945, voorzover hij vóór 1 augustus 1955 in dienst is getreden of vóór dat tijdstip de koloniale dienst heeft aangevat, die hij kan doen gelden voor het recht op of de berekening van zijn moederlands pensioen.
De werkelijke duur van de hechtenis als politiek gevangene van de oorlog 1914-1918 of van het genot van het statuut van politiek gevangene van de oorlog 1940-1945 wordt bewezen zoals inzake oorlogsrente, en de in aanmerking komende tijd wordt dubbel aangerekend bij het berekenen van het pensioen overeenkomstig de regels gesteld voor aanrekening van de militaire oorlogsdienst bedoeld in artikel 73 van de wetten op de militaire pensioenen, gecoördineerd op 11 augustus 1923, met uitzondering van de tijd die aan de betrokkene reeds ten minste een evenwaardig voordeel heeft opgeleverd.
Art.7.<W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Een magistraat, ambtenaar of personeelslid, die zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt bij de uitoefening van zijn ambt, kan bij inruststelling door de Regering worden gemachtigd om de titel van zijn ambt eershalve te voeren.
[1 De gewezen korpschef kan worden gemachtigd de eretitel van zijn mandaat van eerste voorzitter, voorzitter, voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, procureur-generaal, federale procureur, procureur des Konings en arbeidsauditeur te dragen.]1
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 83, 022; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
Afdeling II. - Berekening van pensioenen.
Art.8.<W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> § 1. Het rustpensioen wordt berekend op de grondslag van, voor elk jaar dienst, 1/60 van de referentiewedde.
De referentiewedde is de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar van de loopbaan of van de volledige duur van de loopbaan als die minder dan vijf jaar bedraagt. De gemiddelde wedde wordt bepaald op basis van de wedden zoals die vastgelegd zijn in de weddenschalen verbonden aan de ambten waarin de betrokkene vast was benoemd. Indien de betrokkene, die vast was benoemd in een ambt, gedurende de hiervoor bedoelde tijd een ander ambt heeft uitgeoefend waarin hij niet vast was benoemd, worden alleen de wedden verbonden aan het ambt waarin hij vast was benoemd, in aanmerking genomen. Indien de betrokkene niet vast was benoemd gedurende de hele hiervoor bedoelde tijd, worden de wedden verbonden aan de tijdelijk of krachtens overeenkomst uitgeoefende betrekkingen die aan de vaste benoeming zijn voorafgegaan, eveneens in aanmerking genomen. In dat geval mogen die wedden evenwel niet hoger zijn dan die welke toegekend zouden zijn indien de tijdelijk of krachtens overeenkomst uitgeoefende bedieningen door de betrokkene zouden zijn gepresteerd in het ambt waarin hij vast was benoemd. Indien de vaste benoeming in een bevorderingsambt eerst kon plaatsvinden na een proeftijd, en de betrokkene na die tijd vast is benoemd in dat bevorderingsambt, wordt hij geacht vanaf het begin van de proeftijd vast benoemd te zijn.
Voor de toepassing van deze wet wordt met een vaste benoeming gelijkgesteld, een mandaat verleend met toepassing, hetzij van artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij van artikel 22 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren, die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (, hetzij van artikel (65 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten)). De Koning kan, bij een besluit genomen na overleg in de Ministerraad, andere mandaten van vergelijkbare aard die Hij aanwijst, met een vaste benoeming gelijkstellen. (NOTA : de wijziging van W 2001-03-30/34, art. 7, 1°, werd niet opgenomen in de officiele nederlandstalige versie ingevoegd bij W 2005-04-11/49, art. 3) <W 2006-06-20/34, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 26-07-2006>
Voor het bepalen van de in het tweede lid bedoelde referentiewedde wordt in voorkomend geval eveneens rekening gehouden met de in § 2 bepaalde weddenbijslagen die verbonden zijn aan de ambten waarin de betrokkene vast was benoemd of waarin de betrokkene overeenkomstig de artikelen 182 en 261 van het Gerechtelijk Wetboek was aangewezen. Deze bijslagen worden in aanmerking genomen voor de perioden gedurende welke zij werkelijk werden toegekend, en ten belope van het bedrag of de bedragen die gedurende diezelfde perioden toegekend werden. Indien de weddenbijslag toegekend werd in de vorm van een bepaald percentage van de wedde, wordt de in aanmerking te nemen bijslag evenwel vastgesteld op grond van de weddenschaal die werd toegekend of zou toegekend zijn onder de voorwaarden bepaald door het geldelijk statuut dat van kracht was op de ingangsdatum van het pensioen en ten belope van het percentage of de percentages die werkelijk toegekend werden.
In afwijking van het vierde lid :
1° is de in aanmerking te nemen bijslag die welke zou zijn toegekend als de wedde niet was verminderd of geschorst, indien een wedden- bijslag wegens met dienstactiviteit gelijkgesteld verlof, terbeschikkingstelling of gedeeltelijke of volledige loopbaanonderbreking werd verminderd in dezelfde verhouding als de wedde, of werd geschorst;
2° wordt, ingeval een weddenbijslag geheel of gedeeltelijk is opgenomen in de weddenschaal, de bijslag die of het gedeelte van de bijslag dat is opgenomen, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van de in het tweede lid bedoelde referentiewedde :
1° worden voordelen in natura niet in aanmerking genomen, behalve die toegekend aan personen vast benoemd of aangesteld als conciërge, voor wie deze voordelen in aanmerking komen overeenkomstig door de Koning bepaalde nadere regels;
2° wordt de weddenschaal verbonden aan het ambt van hypotheekbewaarder vervangen door het maximum van de weddenschaal verbonden aan het ambt van gewestelijk directeur bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen.
[7 Voor het bepalen van de in het tweede lid bedoelde referentiewedde wordt eveneens rekening gehouden met :
1° de verhogingen verbonden aan de vooruitgang naar de hogere trap bedoeld in artikel 48 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt;
2° de eerste schaalbonificaties en de schaalbonificaties bedoeld in artikel 49 van voormeld koninklijk besluit van 25 oktober 2013.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst van de in het vorige lid bedoelde bezoldigingselementen aanvullen met bezoldigingselementen van vergelijkbare aard.]7
§ 2. Voor de toepassing van § 1, vierde lid, worden de volgende weddenbijslagen in aanmerking genomen :
1° de weddentoeslag bepaald in artikel 152bis van de wet van 15 juni 1899 houdende titel II van het Wetboek van Strafrechtspleging voor het Leger;
2° de anciënniteitsbijslag toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 22 april 1952 betreffende de anciënniteitsbijslag bepaald bij artikel 13 van de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, bij de wet van 14 februari 1955 en bij het koninklijk besluit nr. 6 van 21 januari 1957;
3° de jaarlijkse toelagen bepaald bij artikel 46 van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs van de Staat;
4° de weddenbijslagen toegekend met toepassing van artikel 3, §§ 2 en 3, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State;
5° het veranderlijk bezoldigingsgedeelte bepaald bij het koninklijk besluit van 3 augustus 1955 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden en het bezoldigingsstelsel van het bijzonder personeel van het loodswezen van het Bestuur van het Zeewezen, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 10, § 1, van dat besluit;
6° de weddenbijslag toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1965 houdende toekenning van een weddenbijslag aan sommige leden van het door de Staat bezoldigd personeel wier indiensttreding door de oorlog 1940-1945 merkelijk is vertraagd;
7° het weddencomplement toegekend met toepassing van artikel 25 van het koninklijk besluit van 19 september 1967 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne;
8° de weddenbijslagen toegekend met toepassing van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 358, 359 en 370;
9° de loodstoelage en de aanvullende bezoldiging bepaald bij het koninklijk besluit van 17 september 1969 houdende toekenning van een loodstoelage aan de dekofficieren belast met het bevel over de schepen van de Oostende-Dover en de Oostende-Harwichlijn, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 4 van dat besluit;
10° de bijwedde toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 16 januari 1970 houdende toekenning van een bijwedde aan sommige leden van het onderwijzend personeel die houder zijn van bijzondere diploma's;
11° de bijwedde toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende toekenning van een bijwedde voor buitengewone en veranderlijke dienstverstrekkingen die terzelfdertijd bestaan uit nachtwerk, zondagswerk en werk op feestdagen, aan sommige leden van het paramedisch personeel van het rijksonderwijs;
12° de veranderlijke wedde of de weddencomplementen toegekend aan het personeel van de verkeersleidingsdiensten van de Regie der Luchtwegen krachtens de collectieve overeenkomst betreffende de sociale programmatie 1972-1973 of krachtens onderhandelingen gevoerd in het Sectorcomité VI : Verkeerswezen;
13° de supplementen bepaald bij het koninklijk besluit van 4 april 1975 tot regeling van de voorwaarden van geldelijke gelijkstelling van de ambtenaren der centrale diensten van het ministerie van Financiën aangeworven in de buitendiensten en van de ambtenaren ter beschikking gehouden van de buitendiensten van de Administratie van de Bijzondere Belastingsinspectie of die er benoemd zijn;
14° de loodstoelage en de aanvullende bezoldiging bepaald bij het koninklijk besluit van 11 april 1975 houdende toekenning van een loodstoelage aan de dekofficieren belast met het bevel over de schepen van de Regie voor Maritiem Transport en van een aanvullende bezoldiging aan sommige personeelsleden van de Regie, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 3 van dat besluit;
15° het zeegeld bepaald bij het koninklijk besluit van 18 augustus 1976 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 1, kolom III, van dat besluit;
16° de uitkeringen bepaald bij artikel 3 van het besluit van de Algemene Vergadering van de Raad van State van 16 februari 1979 tot vaststelling van de weddenschalen van de leden van het administratief personeel van de Raad van State;
17° het veranderlijk bezoldigingsgedeelte bepaald bij het koninklijk besluit van 14 september 1981 houdende de arbeidsvoorwaarden en bezoldigingsregeling van het loodsenpersoneel verbonden aan het loodsstation Kust te Zeebrugge, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 8, § 2, van dat besluit;
18° het zeegeld bepaald bij het koninklijk besluit van 29 november 1983 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van de Regie voor Maritiem Transport, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 1, kolom III, van dat besluit;
19° de loodstoelage en de aanvullende bezoldiging bepaald bij het koninklijk besluit van 18 januari 1984 houdende toekenning van een loodstoelage aan de dekofficieren belast met het bevel over de schepen en draagvleugelboten van de Regie voor Maritiem Transport en van een aanvullende bezoldiging aan sommige personeelsleden van de Regie, ten belope van het bedrag bepaald in artikel 3 van dat besluit;
20° het weddencomplement toegekend met toepassing van artikel 10 en de toelage toegekend met toepassing van artikel 14bis van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van het ministerie van Financiën;
21° het weddencomplement toegekend met toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 28 november 1990 tot toekenning van weddencomplementen aan de personeelsleden van de Diensten van de Vlaamse Executieve en van sommige publiekrechtelijke rechtspersonen die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaams Gewest;
22° de vergoeding toegekend aan de rector, de vice-rector en de secretaris van de academische raad met toepassing van artikel 100, eerste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
23° de functietoeslag toegekend aan het verplegend en paramedisch personeel krachtens de omzendbrieven van het ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu van 12 juni 1991 of 1 juni 1992;
24° de bijwedde bedoeld in het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 september 1991 tot toekenning van een bijwedde aan de personeelsleden van het buitengewoon onderwijs die houder zijn van het getuigschrift van bekwaamheid tot het opvoeden van abnormale kinderen;
25° het weddencomplement toegekend met toepassing van artikel 9 van het koninklijk besluit van 11 maart 1993 betreffende het brevet van expert bij een fiscaal bestuur;
26° het weddencomplement toegekend met toepassing van de artikelen 18 tot en met 20 van het koninklijk besluit van 15 maart 1993 betreffende het administratief en geldelijk statuut van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne;
27° het zeegeld bepaald in deel XIII, titel 3, hoofdstuk 11, van het Vlaams personeelsstatuut van 24 november 1993, ten belope van de in artikel XIII 106sexies/decies, § 1, van dat statuut vermelde jaarbedragen, alsook het zeegeld bepaald in artikel XIII 155decies van datzelfde personeelsstatuut ten belope van de in dat artikel vermelde jaarbedragen;
28° het wedden complement toegekend met toepassing van artikel XIII 147 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 1993 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel;
29° het weddencomplement, toegekend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 3 mei 1995 tot toekenning van een weddencomplement van 11 % aan bepaalde personeelsleden van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis te Geel en het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis te Rekem, met toepassing van artikel XIII 54 tot en met 56 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis te Geel en de rechtspositie van het personeel, of met toepassing van artikel XIII 54 tot en met 56 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis te Rekem en de rechtspositie van het personeel;
30° het weddencomplement toegekend met toepassing van artikel XIII 110 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 1995 houdende organisatie van de Administratieve diensten van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en de regeling van de rechtspositie van het personeel, van artikel XIII 106 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 1995 houdende organisatie van Kind en Gezin en de regeling van de rechtspositie van het personeel, van artikel XIII 117 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 1995 houdende organisatie van het Vlaams Fonds voor sociale Integratie van Personen met een Handicap en de regeling van de rechtspositie van het personeel, van artikel XIII 107 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest en de regeling van de rechtspositie van het personeel, van artikel XIII 117 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van de Vlaamse Landmaatschappij en de regeling van de rechtspositie van het personeel, of van artikel XIII 108 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van de Vlaamse Milieumaatschappij en de regeling van de rechtspositie van het personeel;
31° de weddencomplementen toegekend met toepassing van de artikelen 20, 24 en 26 van het koninklijk besluit van 10 juli 1996 houdende diverse geldelijke bepalingen ten voordele van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 2+, 2, 3 en 4;
32° de weddencomplementen toegekend met toepassing van artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 juni 1997 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van de Regie der Luchtwegen;
33° de weddencomplementen en de toelage toegekend met toepassing van de artikelen 6, 7, 8, 12, 17 en 22 van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van het ministerie van Financiën;
34° de weddencomplementen toegekend met toepassing van artikel 5 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 tot vaststelling van de weddenschalen van de Regie der Luchtwegen;
35° de weddencomplementen bepaald bij of krachtens het organiek reglement van het personeel van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en (de Gemeenschaps- en Gewestparlementen), met uitzondering van die toegekend wegens uitoefening van hogere functies; <W 2006-03-27/35, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
36° de weddenbonificatie toegekend met toepassing van artikel 194, § 4, van het statuut van het personeel van het Rekenhof;
37° de weddenbijslagen toegekend voor buitengewone prestaties aan het verplegend en verzorgend personeel van het " Centre hospitalier universitaire de Liège " en het Universitair Ziekenhuis Gent;
38° de aanvullende wedde toegekend met toepassing van artikel 123 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten;
39° de weddenbijslagen voor de uitoefening van een mandaat, toegekend met toepassing van artikel XI.II.17 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten;
40° de premie toegekend ter uitvoering van het protocol nr. 120/2 van 28 november 2000 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten betreffende het meerjarenplan voor de openbare gezondheidssector en waarvoor aan de werkgever een financiële tegemoetkoming verleend wordt;
41° de competentietoelage toegekend met toepassing van de artikelen 34 tot en met 36 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden;
42° de bijwedden toegekend met toepassing van de artikelen 44quaterdecies, § 2, en 44quinquiesdecies, § 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, en de artikelen 55octiesdecies en 55vicies, § 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
43° de mandaatsvergoeding toegekend met toepassing van de artikelen 136, 137, § 1, 1° en 158 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.
(44° de commandotoelage toegekend met toepassing van artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier;
45° de vormingstoelage toegekend met toepassing van artikel 32 van hetzelfde koninklijk besluit van 18 maart 2003;
46° de meesterschapstoelage toegekend met toepassing van artikel 34 van hetzelfde koninklijk besluit van 18 maart 2003.) <KB 2007-06-03/39, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(47° de toelage die toegekend wordt met toepassing van de artikelen 4bis, 4ter en 4quater van het koninklijk besluit van 13 juni 1976 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en aan de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap die voorlopig aangesteld zijn in een selectie- of bevorderingsambt.) <KB 2007-06-03/40, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
(48° de competentietoelage toegekend met toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 13, 14, 15, 17, 19 en 21 van het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende de bijzondere bepalingen met betrekking tot de bezoldigingsregeling van het personeel van de Federale Overheidsdienst Financiën en het Ministerie van Financiën;) <KB 2007-06-03/41, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
(49° de aanvullende wedde toegekend aan de directeur van de operaties, met toepassing van artikel 24 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddenschaal en van de weddenschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, zoals het bestond vóór de afschaffing ervan door artikel 277, 3°, van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;) <AR 2007-12-20/87, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1999; Opheffing : 31-12-2004>
(50° de functietoelage toegekend aan de afdelingscommissaris, verantwoordelijke van een bijzondere eenheid, met toepassing van artikel 234 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;) <AR 2007-12-20/87, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2006>
(51° de functietoelage toegekend aan de commissaris generaal, bekleed met het mandaat van directeur van de operaties, met toepassing van artikel 235 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.) <KB 2007-12-20/87, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
(52° de competentietoelage toegekend met toepassing van artikel 33ter van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden.) <KB 2007-12-20/B5, art. 1, 1°, 016; Inwerkingtreding : 01-12-2004>
(53° de competentietoelage toegekend met toepassing van artikel 36bis van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden) <KB 2007-12-20/B5, art. 1, 2°, 016; Inwerkingtreding : 01-12-2004>
(54° de premie voor competentieontwikkeling, toegekend met toepassing van de artikelen 33ter tot 36bis van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 2006 houdende diverse maatregelen inzake de loopbaan van het Rijkspersoneel van de niveaus A, B, C en D.) <KB 2007-12-20/B5, art. 1, 3°, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[1 55° de premie toegekend met toepassing van artikel 19 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 maart 2003 tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren.]1
[2 56° de premie toegekend met toepassing van artikel 27 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren;]2
[3 57° de supplementen toegekend met toepassing van artikel 349 (vroeger LII.CV.4.) van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse ambtenarencode, zoals het luidde vóór de wijziging door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006;]3
[4 58° de supplementen toegekend met toepassing van artikel 355 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse ambtenarencode, zoals vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006;]4
[5 59° de ambtstoelage toegekend met toepassing van de artikelen 1 en 2 van het besluit van de Waalse regering van 12 oktober 2006 betreffende de aangestelden van het Bosbeheer waarin de functie van bosbrigadier wordt erkend krachtens artikel 4 § 3 van het besluit van de Waalse regering van 17 april 1997 betreffende de ambtenaren van het Bosbeheer.]5
[6 60° de waarderingstoelagen toegekend met toepassing van de artikelen 231 en 232 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;]6
[8 61° de competentieontwikkelingstoelage toegekend met toepassing van artikel XI.II.22bis van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten;]8
[18 62° de premie voor competentieontwikkeling toegekend aan de vanuit het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag overgehevelde personeelsleden, met toepassing van artikel 4, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 maart 2018 tot bepaling van de regels voor de overdracht van de personeelsleden van het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag aan het Waalse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;]18
[13 63° De premies voor competentieontwikkeling toegekend met toepassing van de artikelen VII 160 en VII 161 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 2 december 2011 en 23 mei 2014;]13
[14 64° De premies voor competentieontwikkeling toegekend met toepassing van de artikelen VIIbis 65 en VIIbis 66 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 29 maart 2024;]14
[9 65° de premies voor competentieontwikkeling toegekend met toepassing van de artikelen VII 178, VII 179 en VII 180 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 november 2015 en 28 juni 2019;]9
[10 66° de premies voor competentieontwikkeling toegekend met toepassing van de artikelen VIIbis 82, VIIbis 83 en VIIbis 84 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2024;]10
[11 67° de premies voor competentieontwikkeling toegekend met toepassing van de artikelen VII 208 en VII 212 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019;]11
[12 68° de premies voor competentieontwikkeling toegekend met toepassing van de artikelen VIIbis 111 en VIIbis 115 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2024;]12
[15 69° de veranderlijke wedde toegekend aan de eerstaanwezend verkeersleider ADR met toepassing van het Reglement tot vaststelling van de graden en weddeschalen van de ambtenaren van Belgocontrol, ten belope van 86 pct. van de veranderlijke wedde die krachtens de bezoldigingsregeling van het personeel van de Regie der Luchtwegen aan de eerstaanwezend verkeersleider CANAC/EBBR kon worden toegekend;]15
[16 70° de veranderlijke wedde toegekend aan de eerstaanwezend verkeersleider RIT met toepassing van het Reglement tot vaststelling van de graden en weddeschalen van de ambtenaren van Belgocontrol, ten belope van de veranderlijke wedde die krachtens de bezoldigingsregeling van het personeel van de Regie der Luchtwegen aan de verkeersleider 1ste klasse kon worden toegekend;]16
[17 71° de veranderlijke wedden of weddecomplementen toegekend met toepassing van het Reglement tot vaststelling van de graden en weddeschalen van de ambtenaren van Belgocontrol, ten belope van de bedragen die konden worden toegekend krachtens de bezoldigingsregeling van het personeel van de Regie der Luchtwegen.]17
In aanmerking worden eveneens genomen :
1° de vergoeding betaald aan politiecommissarissen die het ambt van ambtenaar van het openbaar ministerie uitoefenen;
2° het weddensupplement toegekend aan adjunct-politiecommissarissen die een permanente interventiedienst verzekeren zoals bepaald tot 1 juli 1991;
3° het jaarlijks weddensupplement toegekend aan de chef van een brandweerdienst;
4° de weddenbijslag voor veldwachters in functie in een gemeente met meer dan 4 000 inwoners, waar geen politiecommissaris is;
5° de weddenbijslag toegekend aan het verplegend en verzorgend personeel, aan het daarmee gelijkgestelde personeel en aan het paramedisch personeel van de plaatselijke besturen, voor buitengewone prestaties als bepaald in de omzendbrief van het ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin van 3 november 1972;
6° de vergoeding toegekend voor prestaties die voor de goede werking van de dienst in de gemeente worden opgelegd aan ceremoniemeesters, wachters, conservators, grafdelvers, brigadier-grafdelvers, dragers bij de begrafenisdienst, beambten bij een lijkenhuis of een mortuarium;
7° het weddencomplement toegekend aan inspecteurs en hoofdinspecteurs van politie, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie-hulpofficier van de procureur des Konings;
8° de weddensupplementen toegekend aan de personeelsleden van de plaatselijke besturen met toepassing van de punten 6.2 en 6.3 van het Sociaal Handvest-Harmonisering van het administratief statuut en de algemene herziening van de barema's van het personeel van de plaatselijke diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 28 april 1994.
Geen verhoging na 31 december 1998 van een in het eerste of tweede lid bedoelde weddenbijslag wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van § 1, vierde lid.
De Koning kan, bij een besluit genomen na overleg in de Ministerraad, de lijst van de in het eerste en tweede lid bedoelde weddenbijslagen aanvullen. Hij kan, voor de bijslagen die Hij aanwijst, afwijken van de bepalingen van het derde lid en besluiten dat de verhogingen inzake weddenbijslagen, die zich voordoen na 31 december 1998, eveneens in aanmerking komen voor de toepassing van § 1, vierde lid.
(In afwijking van het derde lid worden voor de toepassing van § 1, vierde lid, de volgende weddenbijslagen in aanmerking genomen :
1° de weddenbijslagen bedoeld in artikel 357, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, met uitsluiting van elke verhoging ervan na 2 juni 2003;
2° de weddenbijslagen bedoeld in artikel 360bis van het Gerechtelijk Wetboek, met uitsluiting van elke verhoging ervan na 1 oktober 2002.) <KB 2006-01-30/33, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
(In afwijking van § 1, vierde lid, worden de in het eerste lid, 44°, 45° en 46°, bedoelde toelagen slechts in aanmerking genomen voor de perioden na 31 december 2008 gedurende welke zij werkelijk werden toegekend en ten belope van het bedrag of de bedragen die gedurende diezelfde perioden toegekend werden.) <KB 2007-06-03/39, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
§ 3. In afwijking van § 1 wordt het tantième 1/60 vervangen door :
1° 1/12 voor elk jaar van de eerste zeven jaren als provinciegouverneur of als vice-provinciegouverneur;
2° 1/25 voor elk jaar van de eerste vijftien jaren als arrondissementscommissaris of als adjunct- arrondissementscommissaris;
3° 1/50 voor elk jaar actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij deze wetgevoegde lijst.
(4° 1/50 voor elk jaar dat, overeenkomstig tabel I van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, aan dat tantième in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van het militair anciënniteitspensioen van een militair van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling.) <W 2007-02-28/35, art. 196, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2009 (zie art. 272)>
§ 4. Voor de berekening van het rustpensioen wordt geen rekening gehouden met de diensttijd en de perioden waarvan het in aanmerking nemen nadelig zou zijn voor de betrokkene.
§ 5. Het overeenkomstig de voorafgaande bepalingen vastgestelde pensioen wordt per maand verkregen.
----------
(1)<KB 2009-09-27/22, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
(2)<KB 2009-09-27/22, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
(3)<KB 2011-12-05/52, art. 2,1°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(4)<KB 2011-12-05/52, art. 2,2°, 019; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
(5)<KB 2011-12-05/52, art. 2,3°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(6)<KB 2014-02-16/01, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
(7)<W 2014-05-05/05, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
(8)<KB 2021-02-02/07, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(9)<KB 2024-06-26/07, art. 1,1°, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(10)<KB 2024-06-26/07, art. 1,2°, 027; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
(11)<KB 2024-06-26/08, art. 1,1°, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(12)<KB 2024-06-26/08, art. 1,2°, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
(13)<KB 2024-06-26/12, art. 1,1°, 029; Inwerkingtreding : 16-11-2010>
(14)<KB 2024-06-26/12, art. 1,2°, 029; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
(15)<KB 2024-06-26/11, art. 1,1°, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2001>
(16)<KB 2024-06-26/11, art. 1,2°, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
(17)<KB 2024-06-26/11, art. 1,3°, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
(18)<KB 2024-06-26/10, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.9.
<Opgeheven bij artikel 85; 1°, van de wet van 3 februari 2003.>
Art.10.
<Opgeheven bij artikel 67, 1°, van de wet van 21 mei 1991.>
Art.11.
<Opgeheven bij artikel 67, 1°, van de wet van 21 mei 1991.>
Art.12. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> De voor de berekening van het rustpensioen aanneembare diensttijd en perioden die geen volledige kalendermaand vormen, worden in aanmerking genomen ten belope van hun duur uitgedrukt in maanden met twee decimalen.
Art.13.
<Opgeheven bij artikel 85, 2° en 3° van de wet van 3 februari 2003.>
Art.14.
<Opgeheven bij artikel 85, 2° en 3° van de wet van 3 februari 2003.>
HOOFDSTUK II. - Bijzondere pensioenen.
Afdeling I. - Leden van het onderwijzend personeel.
Art.15. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> In afwijking van artikel 8, § 1, wordt op de grondslag van 1/55 van de referentiewedde aangerekend, elk jaar dienst verricht aan :
- de voorbereidende divisie van de Koninklijke Militaire School;
- de School voor rijkswachtofficieren in de hoedanigheid van taalleraar.
Art.16. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> In afwijking van artikel 8, § 1, wordt elk jaar dienst als onderwijzer verricht bij de strafinrichtingen die ressorteren onder het Bestuur der Strafinrichtingen, evenals bij de Rijksgestichten voor Observatie en Opvoeding die ressorteren onder de Dienst voor Jeugdbescherming, bij de vaststelling van het pensioen aangerekend tegen 1/50 van de gemiddelde wedde die de betrokkene gedurende de laatste vijf jaar heeft genoten.
Art. 16bis. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> In afwijking van artikel 8, § 1, wordt elk jaar dienst verricht als lid van het wetenschappelijk personeel van de Universiteit van Luik, van de Universiteit van Bergen, van de Faculteit der Landbouwkundige Wetenschappen te Gembloers en van de " Fondation universitaire luxembourgeoise " aangerekend op de grondslag van 1/55 van de referentiewedde.
Art.17.
<Opgeheven bij artikel 85, 4° van de wet van 3 februari 2003>
Art.18.
<Opgeheven bij artikel 85, 4° van de wet van 3 februari 2003>
Art.19.
<Opgeheven bij artikel 85, 4° van de wet van 3 februari 2003>
Afdeling II. - Leden van de rooms-katholieke geestelijkheid.
Art.20. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Leden van de geestelijkheid van de rooms-katholieke eredienst, die een jaarwedde genieten ten laste van de Staatskas, en ontslag hebben verkregen van de bevoegde geestelijke overheid, hebben recht op rustpensioen wanneer zij vijfenzestig jaar oud zijn en dertig voor pensioen ten laste van de Staatskas in aanmerking komende dienstjaren tellen of, ongeacht hun leeftijd of dienstjaren, indien zij door gebrekkigheid genoopt zijn hun ambt neer te leggen.
Art.21. Het bedrag van het volle pensioen is gelijk aan het gemiddelde bedrag van de jaarwedde die de betrokkene gedurende de laatste vijf jaar ten laste van de Staatskas heeft genoten.
Art.22. Een lid van de geestelijkheid, dat krachtens artikel 20 in aanmerking komt voor pensioen, heeft recht op het in artikel 21 bepaalde pensioen indien het dertig jaar kerkelijke dienst telt. Als jaren dienst worden aangemerkt de jaren gedurende welke de titularis geestelijke betrekkingen heeft vervuld die niet uit de Staatskas worden bezoldigd, maar wel door de regering worden erkend als nodig voor de behoeften van de eredienst. Die betrekkingen mogen vervuld zijn in België, in de kolonie Belgisch-Congo of in het voogdijgebied Ruanda- Urundi.
Dubbel aangerekend wordt de tijd gedurende welke uit de Staatskas bezoldigde leden van de geestelijkheid zijn gevangengehouden of weggevoerd wegens hun vaderlandslievend gedrag of hun weigering te gehoorzamen aan de bevelen van de Duitse overheid bij of naar aanleiding van de uitoefening van hun ambt.
Leden van de geestelijkheid, die overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling worden gepensioneerd, kunnen de jaren gedurende welke zij een uit de Staatskas bezoldigde betrekking van godsdienstleraar of godsdienstinspecteur hebben vervuld, mede als de kerkelijke dienst laten aanrekenen, indien die betrekking niet reeds om een andere reden met pensioen is vergolden.
Art.23.
<Opgeheven bij artikel 4, § 3, van de wet van 17 juni 1971>
Art.24. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Het pensioen van leden van de geestelijkheid, die geen dertig jaar kerkelijke dienst tellen, wordt bepaald als volgt : eentwintigste van het volle pensioen voor elk dienstjaar tot en met het tiende, eenzestigste van het volle pensioen voor elk jaar boven tien tot en met het twintigste; eendertigste van het volle pensioen voor elk jaar boven twintig.
Art. 24/1. [1 § 1. De personen die op 1 januari 2012 de leeftijd van 55 jaar niet hebben bereikt kunnen geen aanspraak maken op het pensioen berekend op basis van de artikelen 20 en 21. Niettemin behouden zij het voordeel van de tantièmes 1/20ste en 1/30ste voorzien in artikel 24 voor de diensten gepresteerd tot 31 december 2011. Voor de diensten gepresteerd vanaf 1 januari 2012 worden deze tantièmes vervangen door het tantième 1/48ste.
§ 2. Het bedrag van het pensioen berekend volgens de regels bepaald in paragraaf 1 mag niet minder bedragen dan het bedrag dat zou verkregen geweest zijn indien de kerkelijke diensten in hun geheel in aanmerking zouden genomen zijn ten belope van het tantième 1/48ste.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-12-28/01, art. 97, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.25. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Wanneer de gebrekkigheid waardoor een lid van de geestelijkheid getroffen is, erkend wordt als voortkomende uit de uitoefening van zijn ambt, heeft hij recht op de helft van het volle pensioen, indien hij vijf jaar kerkelijke dienst telt.
Art.26.
(opgeheven) <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Afdeling III. - Bedienaren van andere erediensten dan de rooms-katholieke.
Art.27.[1 Bedienaren van andere erediensten, die een wedde genieten ten laste van de Staatskas en die ontslag hebben verkregen van de bevoegde geestelijke overheid, hebben recht op een pensioen overeenkomstig hoofdstuk I van deze titel.
Voor de toepassing van artikel 8 wordt het tantième 1/60ste evenwel vervangen door het tantième 1/50ste.
Artikel 22, derde lid, is van toepassing op pensioenen toegekend krachtens deze afdeling.]1
----------
(1)<W 2011-12-28/01, art. 98, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.28.
<Opgeheven bij W 2011-12-28/01, art. 99, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.29.
<Opgeheven bij W 2011-12-28/01, art. 99, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.30.
<Opgeheven bij W 2011-12-28/01, art. 99, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
TITEL II. - Pensioen van weduwen en van wezen.
Art.31.
<Opgeheven bij artikel 6 van de wet van 25 maart 1965.>
Art.32.
<Opgeheven bij artikel 6 van de wet van 25 maart 1965.>
Art.33.
<Opgeheven bij artikel 6 van de wet van 25 maart 1965.>
Art.34.
<Opgeheven bij artikel 6 van de wet van 25 maart 1965.>
Art.35.
<Opgeheven bij artikel 6 van de wet van 25 maart 1965.>
TITEL III. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Rustpensioenen.
Afdeling I. - Inschrijving van de pensioenen en uitkeringen van de kwartalen.
Art.36. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> De rustpensioenen komen ten laste van de Staatskas.
Art.37.[1 De Koning bepaalt de gevallen waarin een pensioenaanvraag moet worden ingediend en aan welke vereisten die pensioenaanvraag moet voldoen om geldig te zijn.
Onverminderd de toepassing van de artikelen 139 tot 163 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I) bepaalt de Koning de stukken, bescheiden of elektronische attesten die moeten worden overgelegd tot bewijs van de rechten op een rust- of overlevingspensioen.]1
----------
(1)<W 2014-05-05/05, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
Art.38.
<Opgeheven bij W 2016-03-18/03, art. 80, 023; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.39. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Aan de bevoegde minister wordt de macht verleend, met mogelijkheid van subdelegatie, om alle pensioenen en renten, van welke aard ook, ten laste van de Staatskas, te verlenen, alsmede die te herzien.
Elk besluit vermeldt de redenen en de wettelijke grondslag van de berekening van het pensioen.
Art.40. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Het pensioen gaat in de dag waarop de belanghebbende ophoudt zijn activiteitswedde te ontvangen.
Art.41.
<Opgeheven bij artikel 66, a., van de wet van 15 mei 1984.>
Art.42. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Elke aanvraag om pensioen moet worden ingediend uiterlijk binnen een termijn van een jaar na de dag waarop het recht ontstaat. Wordt de aanvraag na het verstrijken van die termijn ingediend, dan is het pensioen eerst verschuldigd vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Art.43.
<Opgeheven bij artikel 12, 1°, van de wet van 6 februari 1970>
Art.44.
<Opgeheven bij art. 85, 5° van de wet van 3 februari 2003>
Art.45.
<Opgeheven bij artikel 35, 6°, van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967>
Afdeling II. - Gevallen van verval van recht.
Artikelen46.
<Opgeheven bij artikel 23, § 4, van de wet van 29 juli 1926>
Artikelen47.
<Opgeheven bij artikel 23, § 4, van de wet van 29 juli 1926>
Art.48. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Degene die een pensioen geniet en veroordeeld is of wordt tot gevangenisstraf, is, op straffe van verval, gehouden binnen het koninkrijk te verblijven, behoudens uitdrukkelijke toestemming van de Koning.
Art.49. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Veroordeling tot criminele straf brengt met zich verval van het pensioen of van het recht om het te ontvangen; het pensioen kan in geval van gratieverlening hersteld ofwel verleend worden, en het wordt hersteld in geval van herstel in eer en rechten van de veroordeelde; een en ander zonder dat vervallen pensioentermijnen kunnen worden nagevorderd.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, wordt aan de echtgenoot of aan de kinderen van de veroordeelde, een pensioen uitgekeerd, gelijk aan het overlevingspensioen waarop zij aanspraak zouden hebben als de veroordeelde overleden was.
Dit pensioen vervalt bij overlijden van de veroordeelde, of bij herstel van zijn pensioen.
Art.50. <W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005> Vrijwillig ontslag, ambtshalve ontslag en afdanking brengen verlies van het recht op rustpensioen met zich, wanneer de voorwaarden voor het ontstaan van dat recht niet vervuld zijn.
Personen van wie de dienstuitoefening geëindigd is ingevolge de zwaarste tuchtstraf in hun statuut bepaald, of, wanneer ze geen statuut hebben of hun statuut geen tuchtregeling omvat, ingevolge ontslag om dringende redenen, en daardoor hun betrekking verliezen zonder opzeggingstermijn noch opzeggingsvergoeding, verliezen het recht op rustpensioen, voorzover het ontslag, indien het in rechte is betwist, geldig is verklaard door de bevoegde rechter, en er aan de betrokkene geen schadeloosstelling is toegekend.
Wanneer iemands loopbaan is geëindigd in omstandigheden als bedoeld in het tweede lid, en hij nadien opnieuw diensttijd verricht die aanspraak op pensioen verleent, kan alleen diensttijd verricht na de nieuwe indiensttreding in aanmerking komen voor toekenning en berekening van het rustpensioen.
HOOFDSTUK II. - Weduwen- en wezenpensioenen.
Art.51.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.52.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.53.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.54.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.55.
<opgeheven bij W 03-06-1920, art. 1>
Art.56.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.57.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
TITEL IV. - Overgangsbepalingen.
Art.58.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.59.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.60.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.61.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.62.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.63.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.64.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
Art.65.
<opgeheven bij W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005>
BIJLAGE
Art. N.Tabel van de actieve diensten. <W 2003-02-03/41, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <Erratum, zie B.S. 22-05-2003, p. 28258>
(Niet opgenomen om technische redenen; zie B.St. van 22-05-2003, p. 28269 - 28278)
Gewijzigd door :
<W 2004-07-09/30, art. 64, Inwerkingtreding : onbepaald ; B.St. 15-07-2004, p. 55589; nota : treedt in werking vanaf het ogenblik dat de uitreikingsactiviteit inzake snelpost wordt ondergebracht in een dochteronderneming van De Post, NV van publiek recht>
<W 2005-04-11/49, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 20-06-2005; B.S. 10-06-2005, p. 26709-26717>
<W 2007-04-25/52, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2002 en 01-06-2007; B.S. 11-05-2007, p. 25790-792>
<W 2008-06-08/31, art. 22, 1°, Inwerkingtreding : 01-06-2006 en art. 22, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-2007; B.S. 16-06-2008, p. 30538>
<W 2008-12-22/33, art. 56, Inwerkingtreding : 01-09-2003>
<W 2014-05-05/05, art. 3,1°-3,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
<W 2014-05-05/05, art. 3,3°,a,a1, 021; Inwerkingtreding : 31-07-2006>
<W 2014-05-05/05, art. 3,3°,a,a2, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2007>
<W 2014-05-05/05, art. 3,3°,b-3,3°,c, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
<W 2014-05-05/05, art. 3,3°,d, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
<W 2014-05-05/05, art. 3,4°-3,5°, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
<W 2014-05-05/05, art. 3,6°-3,7°, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2006>
<W 2014-05-05/05, art. 3,8°, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
<W 2014-05-05/05, art. 3,9°-3,12°, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2006>
<W 2014-05-05/05, art. 3,13°-3,14°, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
<W 2014-05-05/05, art. 3,15°-3,23°, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2006>
<W 2014-05-05/05, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
<W 2022-11-20/05, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
<W 2023-12-11/12, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 01-06-2002>