21 JUNI 1985. - Wet betreffende het onderwijs. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-09-1988 en tekstbijwerking tot 11-08-2022)
HOOFDSTUK I. PENSIOENREGELING EN STATUUT VAN DE LEDEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL VAN DE VRIJE UNIVERSITAIRE INSTELLINGEN
Art. 1-3
Art. 3 Franse gemeenschap
Art. 4-6, 6bis, 7-9
HOOFDSTUK II. - (Pensioenregeling, administratief statuut en bezoldigingsregeling van de leden van het wetenschappelijk, administratief en technisch personeel van de Universiteit Antwerpen, van de Universitaire Instelling Antwerpen en van het Universitair Centrum Limburg.) <W 2003-02-03/41, art. 8, 012; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 10-15
HOOFDSTUK IIbis. - Pensioenregeling van de leden van het wetenschappelijk personeel en de leden van het administratief en technisch personeel van de Universiteit Gent en van het Universitair Centrum Antwerpen. <Ingevoegd bij W 2003-02-03/41, art. 11; Inwerkingtreding : 29-06-1991>
Art. 15bis
HOOFDSTUK IIter. - Diensten verricht als lid van het assisterend academisch personeel van een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap. <Ingevoegd bij W 2003-02-03/41, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 15ter
HOOFDSTUK III. WIJZIGING VAN DE WET VAN 27 JULI 1971 OP DE FINANCIERING EN OP DE CONTROLE VAN DE UNIVERSITAIRE INSTELLINGEN.
Art. 16-17
HOOFDSTUK IV. BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN SOMMIGE WETTEN BETREFFENDE HET UNIVERSITAIR ONDERWIJS.
AFDELING I. Wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitaire onderwijs door de Staat
Art. 18-41
AFDELING II. Wijziging van de wet van 27 juli 1971 betreffende de financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art. 42
AFDELING III. Wijziging van de wet van 28 mei 1971 houdende de oprichting en de werking van het Universitair Centrum Limburg.
Art. 43-46
AFDELING IV. Wijziging van de wet van 7 april 1971, houdende oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen.
Art. 47-50
AFDELING V. Wijziging van het koninklijk besluit nr. 127 van 30 december 1982 betreffende de pensioenregeling voor de leden van het onderwijzend personeel van het hoger onderwijs.
Art. 51
AFDELING VI. Wijziging van de wet van 24 maart 1971 tot wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gewijzigd door de wet van 9 april 1965 houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie en van de wet van 5 juli 1920 tot toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de Staatsuniversiteiten Gent en Luik.
Art. 52
AFDELING VII. Overgangs- en slotbepalingen
Art. 53-55
HOOFDSTUK V. WIJZIGING VAN DE WETTEN OP HET TOEKENNEN VAN DE ACADEMISCHE GRADEN EN HET PROGRAMMA VAN DE UNIVERSITAIRE EXAMENS, GECOöRDINEERD BIJ BESLUIT VAN DE REGENT VAN 31 DECEMBER 1949.
Art. 56
HOOFDSTUK VI. WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 278 VAN 30 MAART 1984 HOUDENDE BEPAALDE MAATREGELEN INZAKE LOONMATIGING MET HET OOG OP DE BEVORDERING VAN DE TEWERKSTELLING, DE VERMINDERING VAN DE OPENBARE LASTEN EN HET FINANCIEEL EVENWICHT VAN DE STELSELS VAN SOCIALE ZEKERHEID.
Art. 57
HOOFDSTUK VII. SPECIFIEK INSCHRIJVINGSGELD OPGELEGD AAN LEERLINGEN EN STUDENTEN VAN VREEMDE NATIONALITEIT INGESCHREVEN IN INRICHTINGEN VOOR KLEUTER-, LAGER, SECUNDAIR, BUITENGEWOON EN HOGER NIET-UNIVERSITAIR ONDERWIJS, MET VOLLEDIG OF BEPERKT LEERPLAN, GEORGANISEERD OF GESUBSIDIEERD DOOR DE STAAT. <NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>
HOOFDSTUK VII. Franse gemeenschap. SPECIFIEK INSCHRIJVINGSGELD OPGELEGD AAN LEERLINGEN EN STUDENTEN VAN VREEMDE NATIONALITEIT INGESCHREVEN IN INRICHTINGEN VOOR [1 HET SECUNDAIR KUNSTONDERWIJS MET BEPERKT LEERPLAN, HET ONDERWIJS VAN SOCIALE PROMOTIE [2 ...]2 GEORGANISEERD OF GESUBSIDIEERD DOOR DE Franse gemeenschap]1. <NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>Art. 58Art. 58 Franse gemeenschapArt. 59-62HOOFDSTUK VIII. SCHOOLGELD OF SPECIFIEK INSCHRIJVINGSGELD OPGELEGD AAN LEERLINGEN EN STUDENTEN VAN VREEMDE NATIONALITEIT.Art. 63HOOFDSTUK IX. WIJZIGING VAN DE WET VAN 7 JULI 1970 BETREFFENDE DE ALGEMENE STRUCTUUR VAN HET HOGER ONDERWIJS.Art. 64HOOFDSTUK X. WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 49 VAN 2 JULI 1982 BETREFFENDE DE OPRICHTINGS-, BEHOUDS- EN SPLITSINGSNORMEN EN DE BEREKENING VAN HET URENKREDIET VAN HET SECUNDAIR ONDERWIJS VAN HET TYPE I EN BETREFFENDE DE FUSIE VAN INSTELLINGEN EN BEPAALDE PERSONEELSBETREKKINGEN VAN DE INSTELLINGEN VOOR SECUNDAIR ONDERWIJS MET VOLLEDIG LEERPLAN VAN TYPE I EN TYPE II, EN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 300 VAN 31 MAART 1984 TOT VASTSTELLING VAN HET AANTAL LESUREN-LEERKRACHT IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS VAN HET TYPE II EN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 297 VAN 31 MAART 1984, GEWIJZIGD DOOR ARTIKEL 93 VAN DE HERSTELWET VAN 31 JULI 1984.Art. 65-67HOOFDSTUK XI. INWERKINGTREDING.Art. 68-73
1949123101 1949123151 1953042801 1970070701 1971032402 1971040702 1971052803 1971072705 1982001035 1983021314 1984021102 1984021110
1991029651 2000029103 2001029127 2001029155 2002029428 2003029318
HOOFDSTUK I. _ PENSIOENREGELING EN STATUUT VAN DE LEDEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL VAN DE VRIJE UNIVERSITAIRE INSTELLINGEN
Artikel 1. De leden van het wetenschappelijk personeel van de in artikel 2 opgenoemde universitaire instellingen die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 3, genieten de regeling inzake rustpensioenen die van toepassing is op de ambtenaren van het Algemeen Rijksbestuur.
De krachtens dit hoofdstuk verleende rustpensioenen zijn ten laste van de Openbare Schatkist.
(Voor de vereffening van het rustpensioen wordt elk jaar dienst verricht als lid van het wetenschappelijk personeel aangerekend naar rata van 1/55 van de referentiewedde.) <W 2003-02-03/41, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.2. De universitaire instellingen bedoeld in artikel 1 zijn :
_ de Vrije Universiteit Brussel;
_ de "Université libre de Bruxelles";
_ de Katholieke Universiteit te Leuven;
_ de "Université catholique de Louvain";
_ de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen;
_ de "Facultés universitaires Saint-Louis à Bruxelles";
_ de Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius te Brussel;
_ de "Faculté polytechnique de Mons";
_ de "Faculté universitaire catholique de Mons";
_ de "Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix à Namur".
(- De "Fondation Universitaire Luxembourgeoise".) <W 2000-05-14/55, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Art.3. De leden van het wetenschappelijk personeel bedoeld in artikel 1 zijn zij die bezoldigd worden ten laste van de door de Staat toegekende werkingstoelagen en die op het ogenblik van hun vaste benoeming of hun aanwerving voor onbepaalde duur :
a) de leeftijd van 50 jaar niet overschreden hebben;
b) Belg zijn, behalve door de Koning verleende vrijstelling in uitzonderlijke gevallen;
c) geschikt bevonden worden door de aan de instelling verbonden medische dienst;
d) de wetenschappelijke anciënniteit verworven hebben en de titels bezitten die vereist zijn voor de vaste benoeming tot assistent in de Rijksuniversiteiten.
Art.3_FRANSE_GEMEENSCHAP. De leden van het wetenschappelijk personeel bedoeld in artikel 1 zijn zij die bezoldigd worden ten laste van de door de Staat toegekende werkingstoelagen en die op het ogenblik van hun vaste benoeming of hun aanwerving voor onbepaalde duur : a) [1 ...]1 b) [1 ...]1 c) geschikt bevonden worden door de aan de instelling verbonden medische dienst; d) de wetenschappelijke anciënniteit verworven hebben en de titels bezitten die vereist zijn voor de vaste benoeming tot assistent in de Rijksuniversiteiten.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 55, 015; Inwerkingtreding : 08-09-2021>
Art.4. De in artikel 1 bedoelde personeelsleden zijn onderworpen aan de wets- en verordeningsbepalingen die op het wetenschappelijk personeel van de Rijksuniversiteiten toepasselijk zijn inzake :
1° de te verlenen graden en de toekenningsvoorwaarden ervan;
2° de bezoldigingsregeling;
3° de administratieve standen.
De raad van beheer oefent de bevoegdheden uit welke door die bepalingen aan de Koning worden toegekend.
Art.5. De personeelsleden in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk :
a) worden vrijgesteld van de in artikel 3, c, opgelegde geschiktheidserkenning, indien zij ten minste vijf jaar dienst tellen in de instellingen opgenoemd in artikel 2 en indien zij gedurende de vijf jaren die de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk voorafgaan, de uitoefening van hun functie niet voor een totale duur van meer dan 150 dagen wegens ziekte onderbroken hebben;
b) kunnen in uitzonderlijke gevallen vrijstelling van de nationaliteitsvoorwaarde verkrijgen indien zij binnen één jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk een aanvraag indienen;
c) worden ingedeeld in de categorie en genieten de graad en de weddeschaal die in het personeelsstatuut van de universitaire instellingen van de Staat overeenstemmen met de administratieve en geldelijke toestand die zij op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk hebben verkregen.
Art.6. De diensten die voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk als lid van het wetenschappelijk personeel gepresteerd zijn bij de in artikel 2 opgenoemde instellingen alsook bij de inrichtingen voor hoger onderwijs welke door die instellingen zijn vervangen, komen zowel voor de ingang als voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking, op voorwaarde dat deze diensten (indien ze na 1 januari 1976 werden gepresteerd) bezoldigd werden ten laste van de door de Staat verleende werkingstoelagen. <W 1988-08-01/30, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 1988-09-01>
Art. 6bis. <W 2003-02-03/41, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De last van het rust- of overlevingspensioen verbonden aan de diensten die vóór 1 januari 1986 werden gepresteerd als lid van het wetenschappelijk personeel van de " Faculté polytechnique de Mons " en die aanleiding hebben gegeven tot de aansluiting van betrokkene bij de Provinciale Pensioenkas van de Provincie Henegouwen, wordt door die kas gedragen overeenkomstig de bepalingen van artikel 13 van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector. Deze bepaling is van toepassing zelfs indien voormelde diensten in tijdelijk verband verricht werden vóór de vaste benoeming.
Art.7. De in artikel 2 opgenoemde instellingen zijn, wat betreft de diensten en periodes die voor de berekening van de krachtens dit hoofdstuk toegekende pensioenen in aanmerking werden genomen, ontslagen van iedere verplichting inzake rust- en overlevingspensioenen jegens hun personeelsleden en dezer rechthebbenden en treden in de rechten welke de voormelde personen bezitten op grond van de voor dezelfde diensten en periodes afgesloten verzekeringscontracten.
Deze subrogatie is echter beperkt tot het gedeelte van het pensioen, van de rente of van het kapitaal dat overeenstemt met de stortingen waarvan de last door de betrokken instellingen werd gedragen.
Wat het gedeelte van het pensioen, de rente of het kapitaal betreft dat overeenstemt met de stortingen waarvan de last door het betrokken personeelslid zelf gedragen werd, wordt het personeelslid ten aanzien van de verzekeraar geacht ontslag te hebben genomen uit zijn ambt.
Art.8. Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk blijven de in artikel 1 bedoelde personen onderworpen aan de sociale-zekerheidsregeling in dezelfde mate als het vastbenoemd Staatspersoneel.
Art.9. De Koning kan, op voorstel van de Ministers die bevoegd zijn voor het hoger onderwijs, en van de Minister die bevoegd is voor de Administratie der Pensioenen, alle maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de moeilijkheden op te lossen die zouden rijzen bij de toepassing van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK II. - (Pensioenregeling, administratief statuut en bezoldigingsregeling van de leden van het wetenschappelijk, administratief en technisch personeel van de Universiteit Antwerpen, van de Universitaire Instelling Antwerpen en van het Universitair Centrum Limburg.)
Art.10. Dit hoofdstuk is van toepassing op de (leden van het wetenschappelijk, administratief en technisch personeel van de Universiteit Antwerpen, van de Universitaire Instelling Antwerpen en van het Universitair Centrum Limburg) die bezoldigd worden ten laste van de door de Staat betaalde jaarlijkse werkingstoelagen en die bekleed zijn met een vaste of een door of krachtens een wet daarmee gelijkgestelde benoeming. <W 2003-02-03/41, art. 8, 012; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.11. § 1. De in artikel 10 bedoelde personeelsleden genieten de regeling inzake rustpensioenen die van toepassing is op de ambtenaren van het Algemeen Rijksbestuur.
De krachtens dit hoofdstuk verleende rustpensioenen zijn ten laste van de Openbare Schatkist.
(Voor de vereffening van het rustpensioen wordt elk jaar dienst verricht als lid van het wetenschappelijk personeel aangerekend naar rata van 1/55 van de referentiewedde.) <W 2003-02-03/41, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
§ 2. De in artikel 10 bedoelde personeelsleden zijn onderworpen aan de wets- en verordeningsbepalingen die op hetzelfde personeel van de Rijksuniversiteiten toepasselijk zijn inzake :
1° De te verlenen graden en de toekenningsvoorwaarden ervan;
2° De bezoldigingsregeling;
3° De administratieve standen.
De raad van beheer oefent de bevoegdheden uit welke door die bepalingen aan de Koning worden toegekend.
Art.12. <W 1988-08-01/30, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 1988-09-01> De diensten die vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk gepresteerde werden bij de in artikel 10 opgenoemde instellingen, komen zowel voor de ingang als voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking, op de voorwaarde dat deze diensten, indien ze na 1 januari 1976 werden gepresteerd, bezoldigd werden ten laste van de door de Staat verleende werkingstoelagen. Bij overgangsmaatregel behouden de personeelsleden bedoeld in artikel 10 en in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, hun graad en de daaraan verbonden weddeschaal, alsook hun anciënniteit, verworven krachtens hun administratief en geldelijk statuut zoals het werd vastgesteld door hun instelling.
Art.13. De in artikel 10 opgenoemde instellingen zijn ontslagen van iedere verplichting inzake rust- en overlevingspensioenen jegens hun personeelsleden en dezer rechthebbenden.
Art.14. Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk worden de in artikel 10 bedoelde personen onderworpen aan de sociale-zekerheidsregeling in dezelfde mate als het vastbenoemd Rijkspersoneel.
Gevalideerd wordt, de toepassing die vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk aan de sociale-zekerheidsregeling en aan de wettelijke bepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie en de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk of voor beroepsziekten is gegeven ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 10.
Art.15. De Koning kan, op voorstel van de Ministers die bevoegd zijn voor het hoger onderwijs, en van de Minister die bevoegd is voor de Administratie der Pensioenen, alle maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de moeilijkheden op te lossen die zouden rijzen bij de toepassing van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK IIbis. - Pensioenregeling van de leden van het wetenschappelijk personeel en de leden van het administratief en technisch personeel van de Universiteit Gent en van het Universitair Centrum Antwerpen.
Art. 15bis. <Ingevoegd bij L 2003-02-03/41, art. 11; Inwerkingtreding : 29-06-1991> De leden van het wetenschappelijk personeel en de leden van het administratief en technisch personeel van de Universiteit Gent en van het Universitair Centrum Antwerpen die bekleed zijn met een vaste of een door of krachtens een wet of een decreet daarmee gelijkgestelde benoeming en die bezoldigd worden ten laste van de door de Staat of de Vlaamse Gemeenschap toegekende werkingstoelagen, genieten de regeling inzake rustpensioenen die van toepassing is op de ambtenaren van het Algemeen Rijksbestuur.
De krachtens dit hoofdstuk verleende rustpensioenen zijn ten laste van de Openbare Schatkist.
(Voor de vereffening van het rustpensioen wordt elk jaar dienst verricht als lid van het wetenschappelijk personeel aangerekend naar rata van 1/55 van de referentiewedde.) <W 2003-02-03/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK IIter. - Diensten verricht als lid van het assisterend academisch personeel van een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 15ter. <Ingevoegd bij W 2003-02-03/41, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de vereffening van het rustpensioen ten laste van de Openbare Schatkist wordt elk jaar dienst verricht als lid van het assisterend academisch personeel van een universiteit bedoeld in artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, aangerekend naar rata van 1/55 van de referentiewedde.
HOOFDSTUK III. _ WIJZIGING VAN DE WET VAN 27 JULI 1971 OP DE FINANCIERING EN OP DE CONTROLE VAN DE UNIVERSITAIRE INSTELLINGEN.
Art.16. <Wijzigingsbepaling>
Art.17. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK IV. _ BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN SOMMIGE WETTEN BETREFFENDE HET UNIVERSITAIR ONDERWIJS.
AFDELING I. _ Wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitaire onderwijs door de Staat
Art.18. <Wijzigingsbepaling>
Art.19. <Wijzigingsbepaling>
Art.20. <Wijzigingsbepaling>
Art.21. <Wijzigingsbepaling>
Art.22. <Wijzigingsbepaling>
Art.23. <Wijzigingsbepaling>
Art.24. <Wijzigingsbepaling>
Art.25. <Wijzigingsbepaling>
Art.26. <Wijzigingsbepaling>
Art.27. <Wijzigingsbepaling>
Art.28. <Wijzigingsbepaling>
Art.29. <Wijzigingsbepaling>
Art.30. <Wijzigingsbepaling>
Art.31. <Wijzigingsbepaling>
Art.32. <Wijzigingsbepaling>
Art.33. <Wijzigingsbepaling>
Art.34. <Wijzigingsbepaling>
Art.35. <Wijzigingsbepaling>
Art.36. <Wijzigingsbepaling>
Art.37. <Wijzigingsbepaling>
Art.38. <Wijzigingsbepaling>
Art.39. <Wijzigingsbepaling>
Art.40. <Wijzigingsbepaling>
Art.41. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING II. _ Wijziging van de wet van 27 juli 1971 betreffende de financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art.42. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING III. _ Wijziging van de wet van 28 mei 1971 houdende de oprichting en de werking van het Universitair Centrum Limburg.
Art.43. <Wijzigingsbepaling>
Art.44. <Wijzigingsbepaling>
Art.45. <Wijzigingsbepaling>
Art.46. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING IV. _ Wijziging van de wet van 7 april 1971, houdende oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen.
Art.47. <Wijzigingsbepaling>
Art.48. <Wijzigingsbepaling>
Art.49. <Wijzigingsbepaling>
Art.50. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING V. _ Wijziging van het koninklijk besluit nr. 127 van 30 december 1982 betreffende de pensioenregeling voor de leden van het onderwijzend personeel van het hoger onderwijs.
Art.51. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING VI. _ Wijziging van de wet van 24 maart 1971 tot wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gewijzigd door de wet van 9 april 1965 houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie en van de wet van 5 juli 1920 tot toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de Staatsuniversiteiten Gent en Luik.
Art.52. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING VII. _ Overgangs- en slotbepalingen
Art.53. Het verslag bedoeld in artikel 21, § 8, van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, zoals gewijzigd bij deze wet, wordt voor de eerste maal gepubliceerd vóór het begin van het academiejaar 1986-1987.
Art.54. Bij ontstentenis van de organen voorzien in artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, zoals gewijzigd door deze wet, blijven de organen die voorzien waren vóór de inwerkingtreding van deze wet, hun bevoegdheden uitoefenen tot uiterlijk 1 oktober 1986, op welke datum de raad van beheer alle ter zake nodige beslissingen dient te hebben genomen.
Art.55. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 oktober 1985 met uitzondering van artikel 51, dat gevolg heeft met ingang van 30 september 1982.
HOOFDSTUK V. _ WIJZIGING VAN DE WETTEN OP HET TOEKENNEN VAN DE ACADEMISCHE GRADEN EN HET PROGRAMMA VAN DE UNIVERSITAIRE EXAMENS, GECOöRDINEERD BIJ BESLUIT VAN DE REGENT VAN 31 DECEMBER 1949.
Art.56. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK VI. _ WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 278 VAN 30 MAART 1984 HOUDENDE BEPAALDE MAATREGELEN INZAKE LOONMATIGING MET HET OOG OP DE BEVORDERING VAN DE TEWERKSTELLING, DE VERMINDERING VAN DE OPENBARE LASTEN EN HET FINANCIEEL EVENWICHT VAN DE STELSELS VAN SOCIALE ZEKERHEID.
Art.57. Artikel 4, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 278 van 30 maart 1984 houdende bepaalde maatregelen inzake loonmatiging met het oog op de bevordering van de tewerkstelling, de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van de stelsels van sociale zekerheid, wordt aangevuld als volgt : "....."
HOOFDSTUK VII. _ SPECIFIEK INSCHRIJVINGSGELD OPGELEGD AAN LEERLINGEN EN STUDENTEN VAN VREEMDE NATIONALITEIT INGESCHREVEN IN INRICHTINGEN VOOR KLEUTER-, LAGER, SECUNDAIR, BUITENGEWOON EN HOGER NIET-UNIVERSITAIR ONDERWIJS, MET VOLLEDIG OF BEPERKT LEERPLAN, GEORGANISEERD OF GESUBSIDIEERD DOOR DE STAAT.
HOOFDSTUK VII. FRANSE_GEMEENSCHAP. _ SPECIFIEK INSCHRIJVINGSGELD OPGELEGD AAN LEERLINGEN EN STUDENTEN VAN VREEMDE NATIONALITEIT INGESCHREVEN IN INRICHTINGEN VOOR [1 HET SECUNDAIR KUNSTONDERWIJS MET BEPERKT LEERPLAN, HET ONDERWIJS VAN SOCIALE PROMOTIE [2 ...]2 GEORGANISEERD OF GESUBSIDIEERD DOOR DE FRANSE GEMEENSCHAP]1.
Art.58. Dit hoofdstuk is van toepassing op het kleuter-, lager, secundair, buitengewoon en hoger niet-universitair onderwijs, met volledig of beperkt leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat.
<NOTA 1 : Voor de scholen voor kleuter-, lager, secundair, buitengewoon en hoger niet-universitair onderwijs met volledig of beperkt leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap wordt artikel 58 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 1989-11-06/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
<NOTA 2 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>
Art. 58_FRANSE_GEMEENSCHAP.[2 Dit hoofdstuk is van toepassing op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, het onderwijs van sociale promotie [3 ...]3 georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]2
----------
(1)<DFG 2019-05-03/54, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2021-07-19/10, art. 35, 014; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
(3)<DFG 2022-07-20/17, art. 94, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
Art.59. § 1. Een specifiek inschrijvingsgeld wordt gevraagd voor leerlingen en studenten van vreemde nationaliteit wier ouders of wettelijke voogd geen Belg zijn en niet in België verblijven.
<NOTA : Voor de Franse Gemeenschap wordt de eerste paragraaf vervangen door de volgende tekst:
"§ 1. Een specifiek inschrijvingsrecht is vereist voor de niet-leerplichtige leerlingen en studenten die geen staatsburger van een lid-Staat van de Europese Gemeenschappen zijn en wier ouders of wettelijke voogd geen Belg zijn en niet in België verblijven." (DFG 1992-06-26/38, art. 27, 006; ED 01-07-1992)>
§ 2. Van het specifiek inschrijvingsgeld zijn van rechtswege vrijgesteld de leerlingen en studenten van vreemde nationaliteit die tot een verblijf van meer dan drie maanden zijn toegelaten of gemachtigd zijn zich in België te vestigen met toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984.
<NOTA 1 : Voor de scholen voor kleuter-, lager, secundair, buitengewoon en hoger niet-universitair onderwijs met volledig of beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap, wordt artikel 59 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 1989-11-06/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
<NOTA 2 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>
Art.60. § 1. De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de categorieën van gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het specifiek inschrijvingsgeld.
§ 2. De leerlingen en studenten waarvoor een specifiek inschrijvingsgeld is opgelegd, komen alleen in aanmerking voor de berekening van de begeleiding en van het bedrag van de werkings- en uitrustingskredieten of -toelagen wanneer het inschrijvingsgeld werkelijk is geïnd.
<NOTA 1 : Voor de scholen voor kleuter-, lager, secundair, buitengewoon en hoger niet-universitair onderwijs met volledig of beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap, wordt artikel 60 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 1989-11-06/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
<NOTA 2 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>
Art.61. De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van het specifiek inschrijvingsgeld per studieniveau.
<NOTA 1 : voor de scholen voor kleuter-, lager, secundair, buitengewoon en hoger niet-secundair onderwijs met volledig of beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap, wordt artikel 61 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 1989-11-06/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
<NOTA 2 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>
Art.62. Het bedrag van het specifiek inschrijvingsgeld is invorderbaar op het ogenblik van de inschrijving.
<NOTA 1 : Voor de scholen voor kleuter-, lager, secundair, buitengewoon en hoger niet-universitair onderwijs met volledig of beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap, wordt artikel 62 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 1989-11-06/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
<NOTA 2 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap met ingang van 1 september 1990 bij DVR 1990-12-21/33, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990>
HOOFDSTUK VIII. _ SCHOOLGELD OF SPECIFIEK INSCHRIJVINGSGELD OPGELEGD AAN LEERLINGEN EN STUDENTEN VAN VREEMDE NATIONALITEIT.
Art.63. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 1996-07-08/37, art. 183, 007; Inwerkingtreding : 15-09-1996> <Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 1997-07-14/44, art. 42, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1997> Het schoolgeld of bijkomend inschrijvingsgeld geind tussen 1 september 1976 en 31 december 1984, wordt in geen geval terugbetaald.
Niettemin zullen de schoolgelden of bijkomende inschrijvingsgelden gevraagd aan de leerlingen en studenten onderdaan van een E.G.-Lid-Staat, en die een beroepsopleiding gevolgd hebben worden terugbetaald op basis van rechterlijke beslissingen tengevolge van een vordering tot terugbetaling ingeleid voor de hoven en rechtbanken voor 13 februari 1985.
HOOFDSTUK IX. _ WIJZIGING VAN DE WET VAN 7 JULI 1970 BETREFFENDE DE ALGEMENE STRUCTUUR VAN HET HOGER ONDERWIJS.
Art.64. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK X. _ WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 49 VAN 2 JULI 1982 BETREFFENDE DE OPRICHTINGS-, BEHOUDS- EN SPLITSINGSNORMEN EN DE BEREKENING VAN HET URENKREDIET VAN HET SECUNDAIR ONDERWIJS VAN HET TYPE I EN BETREFFENDE DE FUSIE VAN INSTELLINGEN EN BEPAALDE PERSONEELSBETREKKINGEN VAN DE INSTELLINGEN VOOR SECUNDAIR ONDERWIJS MET VOLLEDIG LEERPLAN VAN TYPE I EN TYPE II, EN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 300 VAN 31 MAART 1984 TOT VASTSTELLING VAN HET AANTAL LESUREN-LEERKRACHT IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS VAN HET TYPE II EN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 297 VAN 31 MAART 1984, GEWIJZIGD DOOR ARTIKEL 93 VAN DE HERSTELWET VAN 31 JULI 1984.
Art.65. <Wijzigingsbepaling>
Art.66. <Wijzigingsbepaling>
Art.67. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK XI. _ INWERKINGTREDING.
Art.68. De hoofdstukken I en II treden in werking op 1 januari 1986.
Art.69. Hoofdstuk III heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1983, met uitzondering van artikel 17 dat uitwerking heeft met ingang van 21 maart 1984.
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 69 aangevuld met de volgende bepaling : " en met uitzondering van artikel 16, § 1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1976 " <DVR 1996-07-08/37, art. 184, 007; Inwerkingtreding : 15-09-1996>)
(NOTA : Voor de Franse Gemeenschap wordt artikel 69 vervangen door de volgende bepaling : " Artikel 69. Artikel 16 treedt in werking op 1 oktober 1983, uitgezonderd de gevolgen van deze bepaling op de mogelijkheid voor de universiteiten om een bijkomend inschrijvingsrecht te eisen dewelke in werking treden op 1 september 1976.
Artikel 17 treedt in werking op 21 maart 1984. " <DFG 2000-03-02/31, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 24-03-2000>)
Art.70. Hoofdstuk VI heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1984.
Art.71. Hoofdstuk VII heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1985, met uitzondering van de artikelen 58 en 59, § 1, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1976.
Art.72. Paragraaf 1 van artikel 9bis, dat in de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs werd ingevoegd bij artikel 64 van deze wet, heeft uitwerking met ingang van het school- of academiejaar 1982-1983.
Paragraaf 2 van hetzelfde artikel heeft uitwerking met ingang van het school- of academiejaar 1985-1986.
Art. 73. Hoofdstuk X treedt in werking op 1 september 1985 behalve artikel 67 dat uitwerking heeft op 1 september 1984.