4 AUGUSTUS 1978. - Wet tot economische heroriëntering. (NOTA : opgeheven behalve artikel 7 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door ORD2004-04-01/51, art. 19; Inwerkingtreding : 15-11-2005, blijft van toepassing voor de aanvragen ingediend werden vóór de inwerkingtreding van de opheffing) (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest door DVR2005-12-23/34, art. 8 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006; zie ook DVR2003-01-31/44, art. 41) (NOTA : opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met ingang op een onbepaalde datum bij ORD2007-12-13/39, art. 75, 4°, ; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : titel V bevattende art. 116-153 wordt opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wat betreft de bevoegdheid van de beroepsopleiding die ressorteert onder de Franse Gemeenschapscommissie DEC2007-03-22/51, art. 17, Inwerkingtreding : 24-01-2008) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-09-1985 en tekstbijwerking tot 13-01-2009)
TITEL I. AANMOEDIGING VAN DE TEWERKSTELLING IN DE KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN.
HOOFDSTUK I. De economische expansie van de kleine en middelgrote ondernemingen.
Eerste afdeling. Tegemoetkomingen.
Art. 1, 1bis, 2-11, 11bis, 11ter
Afdeling 2. Waarborgfonds.
Art. 12-27
Afdeling 3. - Teruggaven.
Art. 28
Afdeling 4. Inwerkingtreding en slotbepalingen.
Art. 29-32
HOOFDSTUK Ibis. Bijzondere bepalingen voor het Waalse Gewest. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Afdeling I. - Toekenning van aanmoedigingen. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Onderafdeling 1. - Toepassingsveld. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Art. 32.2-32.3
Onderafdeling II. - De verschillende tegemoetkomingssoorten. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
HOOFDSTUK I. - Investeringstegemoetkomingen. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Art. 32.4-32.8
HOOFDSTUK II. - Andere tegemoetkomingen. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Art. 32.9-32.13
Onderafdeling III. - Teruggaven van de tegemoetkomingen. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Art. 32.14-32.17
Onderafdeling IV. - Slotbepalingen. <Ingevoegd voor het Waalse Gewest bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Art. 32.18-32.19
HOOFDSTUK II. Wijziging van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
Art. 33-35
HOOFDSTUK III. Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de kleine en middelgrote ondernemingen.
Art. 36-44
HOOFDSTUK IV. Wijziging van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen.
Art. 45-48
TITEL II. FISCALE BEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. Fiscale ontheffingen om de privé-investeringen te bevorderen.
Art. 49-50
HOOFDSTUK II. Afzonderlijke taxatie van de baten die verband houden met uitzonderlijk lange prestaties.
Art. 51
HOOFDSTUK III. Beroepsgeheim.
Art. 52-56
HOOFDSTUK IV. Bekrachtiging van koninklijke besluiten.
Art. 57
HOOFDSTUK V. Strafrechtelijke sancties.
Art. 58
TITEL III. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE BEDRIEGLIJKE PRAKTIJKEN VAN DE KOPPELBAZEN.
HOOFDSTUK I. Fiskale bepalingen.
Art. 59
HOOFDSTUK II. Maatregelen om de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen te waarborgen.
Eerste afdeling. Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 60-68
Afdeling 2. Tewerkstelling in België van arbeiders onderworpen aan een buitenlands sociaal zekerheidsstelsel.
Art. 69
Afdeling 3. Diverse bepalingen.
Art. 70-71
HOOFDSTUK III. Wijzigingen aan de wet van 14 juli 1976 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.
Art. 72-73
HOOFDSTUK IV. Wijzigingen aan de wetgeving betreffende de uitoefening van zekere beroepen en handelsactiviteiten.
Eerste afdeling. Wijzigingen aan de wetten betreffende het handelsregister gecoördineerd op 20 juli 1964.
Art. 74-81
Afdeling 2. Wijziging aan het koninklijk besluit nr 22 van 24 oktober 1934 houdende verbod, ten opzichte van sommige veroordeelden en van de gefailleerden om deel te nemen aan het beheer van en het toezicht over de vennootschappen op aandelen, de (besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid), de coöperatieve vennootschappen en om het beroep van wisselagent uit te oefenen of de bedrijvigheid van depositobanken waar te nemen. <W 15-07-1985/35, art. 1>
Art. 82-88
Afdeling 3. Wijziging aan de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.
Art. 89-94
Afdeling 4. Wijziging aan de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken.
Art. 95-97
TITEL IV. HERVORMING VAN DE NATIONALE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ EN VAN DE ERKENDE GEWESTELIJKE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJEN.
Art. 98-115
TITEL V. - GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN, DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES, DE BEROEPSOPLEIDING EN DE PROMOTIEKANSEN EN TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT EEN ZELFSTANDIG BEROEP. (NOTA : TITEL V. opgeheven met betrekking tot de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de federale wetgever behoren <W 1999-05-07/51, art. 32, Inwerkingtreding : 29-06-1999>) (NOTA : Titel V wordt, voor wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, opgeheven <DVR 2002-05-08/44, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>) (NOTA : Titel V opgeheven voor de Franse Gemeenschap <DFG 2008-12-12/48, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 23-01-2009>)
HOOFDSTUK I. - Definities en voorwerp. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 116-119
HOOFDSTUK II. - Tenuitvoerlegging. (Zie nota onder Titel V.)
Eerste afdeling. - Toegang tot het arbeidsproces, de promotiekansen en tot een zelfstandig beroep. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 120-123
Afdeling 2. - Toegang tot de beroepsopleiding. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 124-125
Afdeling 3. - Arbeidsvoorwaarden en voorwaarden voor ontslag. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 126-129
HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 130-136
HOOFDSTUK IV. - Toezicht. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 137-140
HOOFDSTUK V. - Strafbepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 141-146
HOOFDSTUK VI. - Slot- en wijzigingsbepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 147-152
HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art. 153
TITEL VI. SLOTBEPALINGEN.
Art. 154-155
1959092310 1978102310 1979020803 1981000273 1981001226 1981001992 1982001773 1982001870 1983003721 1983010501 1983012755 1983018118 1984012147 1984018018 1984018104 1984021082 1985012892 1985018110 1985024063 1987012471 1988029671 1988029885 1988029886 1989027936 1990022130 1990027007 1990028250 1991003326 1991035307 1992027349 1992027350 1992027351 1993035506 1993035507 1993036234 1994027015 1994027016 1994027049 1994027533 1994036180 1994036506 1994091451 1994912641 1995027464 1996012894 1996027503 1996035406 1997000876 1997003092 1997027693 1997031301 1997031442 1997035723 1998027612 1998027666 1998035129 1998035877 1999027432 1999027433 1999027511 1999027519 1999035475 1999035977 2000027067 2000027429 2000027504 2001027160 2001035462 2002027098 2002036389 2004201954
TITEL I. _ AANMOEDIGING VAN DE TEWERKSTELLING IN DE KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN.
HOOFDSTUK I. _ De economische expansie van de kleine en middelgrote ondernemingen.
Eerste afdeling. _ Tegemoetkomingen.
Artikel 1. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) Ten einde de economische expansie van de kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen, kan de Staat, binnen de perken der begrotingskredieten, en op grond van het economisch nut, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, onder de voorwaarden en in de vormen bepaald bij de artikelen van deze afdeling, onderstaande tegemoetkomingen verlenen :
a) een algemene tegemoetkoming onder vorm van rentetoelage, kapitaalpremie, versnelde afschrijvingen, vrijstelling van onroerende voorheffing en vrijstelling van het evenredig recht op de inbreng in vennootschappen, voor de verwezenlijking van de verrichtingen welke rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling, de heruitrusting of de modernisering van de onder artikel 2 van onderhavige wet bepaalde ondernemingen en voor de verwezenlijking van de verrichtingen, die beantwoorden aan gelijkaardige doeleinden, door de verenigingen, personen en instellingen, bepaald onder artikel 2 van onderhavige wet;
b) een aanvullende tegemoetkoming onder de vorm van een bijkomende rentetoelage of kapitaalpremie ten gunste van de natuurlijke of rechtspersonen die zich een eerste maal vestigen in een bepaald zelfstandig beroep en speciaal ten gunste van jongeren die de leeftijd van 35 jaar niet hebben overschreden;
c) (opgeheven) <W 1985-08-12/52, art. 3, 002>
<uitvoeringsbesluiten impliciet opgeheven :
KB 1980-04-25 (B.St. 01-05-1980)
KB 1983-12-05 (B.St. 04-01-1984)
KB 1984-03-09 (B.St. 16-03-1984)
KB 1984-07-20 (B.St. 14-08-1984)
KB 1984-11-30 (B.St. 22-12-1984)>
d) arbeidsplaatspremies en of een tussenkomst in de kosten gedurende één jaar voor de aansluiting bij een erkend sociaal secretariaat ten gunste van sommige ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen.
e) (een premie van eerste vestiging aan de personen die de leeftijd van 35 jaar niet hebben overschreden en die zich voor de eerste maal vestigen in een zelfstandig beroep dat van in titel I, hoofdstuk I, afdeling I, van onderhavige wet bedoelde tegemoetkomingen kan genieten.
De personen die de leeftijd van 35 jaar hebben overschreden en die sedert ten minste 6 maanden bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zijn ingeschreven als werkzoekende werkloze, genieten eveneens deze premie indien zij aan dezelfde voorwaarden voldoen.) <W 1981-02-10/03, art. 5>
(f) Een premie van eerste vestiging voor de personen die de leeftijd van 35 jaar niet hebben overschreden en die zich voor het eerst vestigen in een land- of tuinbouwbedrijf dat in aanmerking komt voor het Landbouwinvesteringsfonds, ingesteld bij de wet van 15 februari 1961.) <W 1981-08-05, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-1981, zie B.St. 04-09-1981>
Art. 1bis. <NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt een artikel 1bis ingevoegd luidend als volgt : " De tegemoetkomingen bedoeld in Titel I, Hoofdstuk I, van deze wet kunnen wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, worden verleend ongeacht of de investeringen gefinancierd worden met eigen middelen van de ondernemingen, verenigingen, personen of instellingen bedoeld in artikel 2 dan wel in de vorm van leningen, huurfinanciering, financiering door derden of andere door de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve goedgekeurde financieringswijzen. " (ORD 1993-07-01/31, art. 18, § 1, 005; ED 31-07-1993)>
Art.2. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De tegemoetkomingen, voorzien in titel I, hoofdstuk I van onderhavige wet, kunnen toegekend worden :
a) aan de handelsondernemingen die niet meer dan veertig personen, arbeiders en bedienden, tewerkstellen;
b) aan de ambachtsondernemingen, de ondernemingen die toeristische activiteiten tot voorwerp hebben, de dienstverlenende ondernemingen, de nijverheidsondernemingen die niet meer dan vijftig personen, arbeiders en bedienden, tewerkstellen; dit maximum wordt op 70 gebracht wanneer de onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, bestuurd wordt door één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het kapitaal van de onderneming bezitten, en die er allen hun voornaamste bron van inkomsten uithalen;
c) aan de verenigingen voor gemeenschappelijke aankoop of verkoop, opgericht ten voordele en onder het toezicht van de in letters a) en b) van dit artikel bedoelde ondernemingen, ongeacht de vorm van deze verenigingen;
d) onder zekere voorwaarden bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, aan de personen die een vrij beroep uitoefenen, evenals aan de vennootschappen, gevormd door deze personen, ongeacht de vorm van deze vennootschappen;
e) aan de instellingen die rechtspersoonlijkheid bezitten en die zijn opgericht met het doel de activiteit van de in de letters a), b) en d) van dit artikel vermelde ondernemingen en personen te bevorderen en te rationaliseren; indien deze instellingen niet als handelsvennootschappen zijn opgericht, bepaalt een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit welke types instellingen kunnen genieten van de tegemoetkomingen; de beroepsverenigingen zijn echter uitgesloten;
f) aan de openbare besturen en aan de verenigingen of de vennootschappen opgericht door openbare besturen of met hun deelneming, die handels-, nijverheids- of ambachtelijke gebouwen oprichten en uitrusten, met het doel ze te verkopen, in concessie te geven of te verhuren aan ondernemingen vermeld in de letters a) en b) van dit artikel.
g) aan de land- en tuinbouwondernemingen wat betreft de tegemoetkomingen bedoeld in de artikelen 7 tot (11bis) van deze wet. <W 1981-02-10/03, art. 6>
(g) aan de land- en tuinbouwondernemingen wat betreft de tegemoetkomingen bedoeld in de artikelen 7 tot 11, en 11ter). <W 1981-08-05, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-1981, zie B.St. 04-09-1981>
Art.3. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De rentetoelagen vermeld onder artikel 1, (letters a en b) van onderhavige wet, kunnen verleend worden voor kredieten toegestaan door : <W 1985-08-12/52, art. 4, 002>
- de Nationale Kas voor Beroepskrediet, de door haar erkende instellingen, alsmede de plaatselijke instellingen voor ambachtskrediet;
- (...) <KB 1999-03-23/36, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
- (...) <KB 1999-03-23/36, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
- het Gemeentekrediet van België;
- het Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet, alsmede de door dit instituut erkende instellingen;
- de instellingen onderworpen aan de controle van de bij het koninklijk besluit nr. 185 d.d. 9 juli 1935 ingestelde Bankcommissie, zoals dat werd gewijzigd bij de wet van 30 juni 1975.
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap dit artikel wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 3. De rentetoelagen, vermeld in artikel 1, a) en b), van onderhavige wet kunnen verleend worden voor kredieten toegestaan door kredietinstellingen en andere financiële instellingen die onderworpen zijn aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
De rentetoelagen kunnen eveneens verleend worden voor leasing en andere door de Vlaamse regering goedgekeurde financieringswijzen, waarvan de modaliteiten worden bepaald door deze laatste. ". <DVR 2000-12-22/41, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art.4. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De kredieten, vermeld onder artikel 3 van onderhavige wet, moeten aangewend worden voor het verwezenlijken van de volgende verrichtingen :
a) de rechtstreekse financiering van de investeringen in gebouwde of ongebouwde onroerende goederen, in uitrusting of materieel en in andere roerende goederen, welke voor de verwezenlijking van de verrichtingen, vernoemd in artikel 1, letter a), van onderhavige wet nodig zijn;
b) de rechtstreekse financiering van immateriële investeringen zoals de markt- en organisatiestudies en het onderzoek naar of de afwerking van prototypes, nieuwe produkten en nieuwe fabrikageprocédés en commercialisatiemethodes, de aankoop van licenties en brevetten;
c) het vormen van bedrijfskapitalen die onontbeerlijk zijn voor de verwezenlijking van de verrichtingen, vernoemd in artikel 1, letter a), van onderhavige wet;
d) de wedersamenstelling van bedrijfskapitalen, welke door de vroegere financiering van de investeringen, genoemd onder de letters a) en b) van dit artikel, werden aangesproken.
Art.5. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) § 1. Het bedrag van de rentetoelage, toegestaan volgens de artikelen 3 en 4 van onderhavige wet, is gelijk aan het verschil tussen de door de kredietinstelling aangerekende rente en de door de kredietnemer werkelijk te dragen rente. De door de kredietinstelling gevraagde rentelast mag de normale rentelast, toegepast door de Nationale Kas voor Beroepskrediet voor dergelijke verrichtingen, niet overschrijden.
De rentetoelage mag niet hoger zijn dan (7 pct.) en kan voor een periode van maximum vijf jaar toegekend worden op maximum 75 pct. van de totale waarde van de aangemoedigde investering. Bij de samenstelling of de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal wordt de maximumtussenkomst echter beperkt tot 4 pct. <W1985-08-12/52, art. 5, 002>
(Wanneer het natuurlijke personen betreft, die de leeftijd van 35 jaar niet hebben overschreden en die zich voor de eerste maal vestigen in een zelfstandig beroep dat van in titel I, hoofdstuk I, afdeling I van onderhavige wet bedoelde tegemoetkomingen kan genieten of wanneer het rechtspersonen betreft opgericht door bovenvernoemde natuurlijke personen is de grens van 75 pct., vastgelegd in het tweede lid, gebracht tot een maximum van 100 pct. en een aanvullende rentetoelage van 3 pct. maximum mag worden toegekend.) <W. 1981-02-10/03, Art.7,§ 1>
(Aan de natuurlijke personen of rechtspersonen die zich voor de eerste maal in een zelfstandig beroep vestigen en die niet voldoen aan de leeftijdsvoorwaarden voorzien in het derde lid, mag een aanvullende rentetoelage van 1 pct. worden toegekend.) <W 1981-02-10/03, art. 7, § 2>
(De zelfstandigen beroepen zijn bepaald door een koninklijk besluit, overlegd in Ministerraad.) <W 1981-02-10/03, art. 7, § 2>
Wanneer de kredietverrichtingen bestemd zijn om ter hulp te komen aan ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen, van wie de economische aktiviteit zeer ernstig wordt gestoord door een openbare ramp, als dusdanig erkend bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, kan de rentetoelage ofwel de rentelast verlagen tot 1 pct. gedurende de eerste 3 jaar, ofwel het geheel van de rentelast dekken gedurende de eerste twee jaren.
§ 2. Bij de toekenning van de rentetoelage kan rekening gehouden worden met een uitstel van terugbetaling van het krediet gedurende een periode van maximum drie jaar.
Art.6. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) In de mate waarin de verrichtingen bepaald onder artikel 4 van onderhavige wet gefinancierd worden met eigen middelen van de onderneming, kunnen de in dit hoofdstuk voorziene rentetoelagen, geheel of gedeeltelijk vervangen worden door een gelijkwaardige niet terugvorderbare kapitaalpremie.
Art.7. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) Onder de voorwaarden vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit kan de machtiging verleend worden om, in afwijking van de bepalingen van de artikelen 45, 4° en 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gedurende maximum drie opeenvolgende belastbare tijdperken een jaarlijkse afschrijving toe te passen die gelijk is aan tweemaal de normale lineaire afschrijvingsannuþ teit voor de investeringen in gebouwde onroerende goederen, in materieel en uitrusting, verworven of samengesteld overeenkomstig de aangemoedigde verrichting.
Art.8. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De ondernemingen, genoemd onder artikel 2, letters a) en b) van onderhavige wet die van een rentetoelage of kapitaalpremie genieten ten einde een investering in onroerende goederen te verwezenlijken, kunnen van de onroerende voorheffing op deze onroerende goederen worden vrijgesteld en zulks voor maximum vijf jaar ingaande op 1 januari na de ingebruikname ervan.
Deze vrijstelling geldt, onder de in het vorige lid bepaalde voorwaarden en onder voorbehoud van beperking tot de goederen die werkelijk het voorwerp zijn geweest van de investeringen, zowel voor de gebouwen en de gronden die daarmede een aaneensluitend geheel vormen, als voor het materieel en de uitrusting, onroerend van natuur of door bestemming ingeschreven in de kadastrale legger.
Art.9. <wijzigingsbepaling>
Art.10. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) Ten einde het scheppen van bijkomende arbeidsplaatsen op bijzondere wijze te stimuleren, kunnen arbeidsplaatspremies toegekend worden aan ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen bedoeld in artikel 2 van deze wet, die vóór de aanwerving niet meer dan 14 werknemers tewerkstelden. Dit geldt enkel voor de bijkomende arbeidsplaatsen die het totaal aantal arbeidsplaatsen niet boven de 15 eenheden brengen.
Deze aanmoediging bestaat in een niet terugvorderbare premie naar rato van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen effectief gecreërd en regelmatig bezet op de overeengekomen plaats. Deze premie kan toegekend worden gedurende maximum vijf opeenvolgende jaren.
Een koninklijk besluit in Ministerraad overlegd op gezamenlijk voorstel van de Ministers of Staatssecretarissen, tot wier bevoegdheid de Middenstand en de Streekeconomie behoren, bepaalt het maximumbedrag van de premie en de bijzondere modaliteiten tot toekenning.
(Voor de aanvragen van premies betreffende het aanwerven van werknemers, met ingang van 1 januari 1981, mag het totaal bedrag, per werknemer, van de toegekende premie 100 000 frank binnen de 3 jaar te vereffenen, niet overschrijden. Wanneer het de aanwerving van een eerste werknemer betreft, wordt het bedrag van 100 000 frank gebracht op 120 000 frank, binnen de 3 jaar te vereffenen.) <W 1981-02-10/03, art. 8>
Art. 10. (VLAAMSE GEMEENSCHAP)
Ten einde het scheppen van bijkomende arbeidsplaatsen op bijzondere wijze te stimuleren, kunnen arbeidsplaatspremies toegekend worden aan ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen bedoeld in artikel 2 van deze wet, die vóór de aanwerving niet meer dan 14 werknemers tewerkstelden. Dit geldt enkel voor de bijkomende arbeidsplaatsen die het totaal aantal arbeidsplaatsen niet boven de 15 eenheden brengen.
Deze aanmoediging bestaat in een niet terugvorderbare premie naar rato van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen effectief gecreërd en regelmatig bezet op de overeengekomen plaats. Deze premie kan toegekend worden gedurende maximum vijf opeenvolgende jaren.
Een koninklijk besluit in Ministerraad overlegd op gezamenlijk voorstel van de Ministers of Staatssecretarissen, tot wier bevoegdheid de Middenstand en de Streekeconomie behoren, bepaalt het maximumbedrag van de premie en de bijzondere modaliteiten tot toekenning.
(Voor de aanvragen van premies betreffende het aanwerven van werknemers, met ingang van 1 januari 1981, mag het totaal bedrag, per werknemer, van de toegekende premie (2 500 euro) binnen de 3 jaar te vereffenen, niet overschrijden. Wanneer het de aanwerving van een eerste werknemer betreft, wordt het bedrag van (2 500 euro) gebracht op (3 000 euro), binnen de 3 jaar te vereffenen.) <W 1981-02-10/03, art. 8> <DVR 2001-12-21/48, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art. 10. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : onbepaald )
Ten einde het scheppen van bijkomende arbeidsplaatsen op bijzondere wijze te stimuleren, kunnen arbeidsplaatspremies toegekend worden aan ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen bedoeld in artikel 2 van deze wet, die vóór de aanwerving niet meer dan 14 werknemers tewerkstelden. Dit geldt enkel voor de bijkomende arbeidsplaatsen die het totaal aantal arbeidsplaatsen niet boven de 15 eenheden brengen.
Deze aanmoediging bestaat in een niet terugvorderbare premie naar rato van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen effectief gecreërd en regelmatig bezet op de overeengekomen plaats. Deze premie kan toegekend worden gedurende maximum vijf opeenvolgende jaren.
Een koninklijk besluit in Ministerraad overlegd op gezamenlijk voorstel van de Ministers of Staatssecretarissen, tot wier bevoegdheid de Middenstand en de Streekeconomie behoren, bepaalt het maximumbedrag van de premie en de bijzondere modaliteiten tot toekenning.
(Voor de aanvragen van premies betreffende het aanwerven van werknemers, met ingang van 1 januari 1981, mag het totaal bedrag, per werknemer, van de toegekende premie (2 500 euro) binnen de 3 jaar te vereffenen, niet overschrijden. Wanneer het de aanwerving van een eerste werknemer betreft, wordt het bedrag van (2 500 euro) gebracht op (3 000 euro), binnen de 3 jaar te vereffenen.) <W 1981-02-10/03, art. 8> <DWG 2002-07-04/35, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.11. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) Ten einde de ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen genoemd in artikel 2 van onderhavige wet, aan te moedigen en te helpen bij de aanwerving van een eerste personeelslid, kan het Fonds voor Economische Expansie voor het eerste jaar van de tewerkstelling de kosten voor de tussenkomst van een erkend sociaal secretariaat op zich nemen.
Art. 11bis. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) <W 1981-02-10/03, art. 9> Ten einde de personen, die zich in een zelfstandig beroep willen vestigen, te helpen en aan te moedigen, kan een premie van eerste vestiging van 50 000 frank maximum worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, littera e, van onderhavige wet.
Art. 11bis. (VLAAMSE GEMEENSCHAP)
<W 1981-02-10/03, art. 9> Ten einde de personen, die zich in een zelfstandig beroep willen vestigen, te helpen en aan te moedigen, kan een premie van eerste vestiging van (1 250 euro) maximum worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, littera e, van onderhavige wet. <DVR 2001-12-21/48, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art. 11ter. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) <Ingevoegd bij W 1981-08-05, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1981, zie B. St. 04-09-1981> Ten einde de personen die zich in een land- of tuinbouwbedrijf willen vestigen, te helpen en aan te moedigen, kan een premie van eerste vestiging van ten hoogste 100.000 frank worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1,f, van deze wet. Deze premie kan in de vijf eerste jaren van de vestiging voor dezelfde landbouwer niet worden gecumuleerd met de arbeidsplaatspremie in de zin van artikel 10 van de wet van 4 augustus 1978, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1981.
Art. 11ter. (VLAAMSE GEMEENSCHAP)
<Ingevoegd bij W 1981-08-05, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1981, zie B. St. 04-09-1981> Ten einde de personen die zich in een land- of tuinbouwbedrijf willen vestigen, te helpen en aan te moedigen, kan een premie van eerste vestiging van ten hoogste (2 500 euro) worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1,f, van deze wet. Deze premie kan in de vijf eerste jaren van de vestiging voor dezelfde landbouwer niet worden gecumuleerd met de arbeidsplaatspremie in de zin van artikel 10 van de wet van 4 augustus 1978, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1981. <DVR 2001-12-21/48, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Afdeling 2. _ Waarborgfonds.
Art.12. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Het Waarborgfonds, opgericht in de schoot van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, heeft tot doel de toekenning van beroepskrediet aan de ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen, genoemd onder artikel 2 van onderhavige wet, te vergemakkelijken.
Het Waarborgfonds heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid. Het oefent zijn bedrijvigheid uit in de Nationale Kas voor Beroepskrediet, volgens de richtlijnen van het Comité van het Fonds, opgericht bij artikel 17 van onderhavige wet.
De rechtsvorderingen, zowel als eiser dan als verweerder worden namens het Fonds door de Nationale Kas voor Beroepskrediet ingesteld.
Het bezit van het Fonds wordt beheerd door de raad van beheer van de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
Art.13. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Op verzoek van het Comité van het Waarborgfonds, kan de Kas bij de tegeldemaking van de roerende en onroerende goederen die ten waarborg zijn gegeven aan een krediet dat, hetzij krachtens artikel 14, hetzij krachtens artikel 21 van onderhavige wet, geheel of ten dele door het Waarborgfonds is gedekt, of die zich in het patrimonium van de debiteurs van dit krediet bevinden, bedoelde goederen voor rekening van het Fonds kopen en ze vervolgens, nog steeds voor rekening van het Fonds, wederverkopen. De aankoop- en verkoopprijzen en alle bijkomende kosten, zoals de kosten van de akte, worden het Waarborgfonds in rekening gebracht in de boeken van de Kas.
Art.14. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Het Fonds dient tot het waarborgen van de terugbetaling in hoofdsom, interesten en bijkomende kosten van de kredieten die door een van de in artikel 3 vermelde kredietinstellingen worden toegestaan aan ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen vermeld in artikel 2 om verrichtingen voorzien volgens artikel 1, letter a), en artikel 4 van onderhavige wet te verwezenlijken.
Art.15. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Biedt de kredietaanvrager waarborgen van persoonlijke aard, dan kan het Fonds een tussenkomst verlenen om te voorzien in de ontoereikendheid van de verstrekte zakelijke of persoonlijke zekerheden, wanneer de aanvrager geen voldoende zekerheden kan opbrengen of wanneer het niet geraden is deze te eisen.
Onder waarborgen van persoonlijke aard dienen inzonderheid te worden verstaan :
a) de goede faam als koopman en de beroepsbekwaamheid van de aanvrager;
b) de technische en economische waarde van het ingediende project;
c) de leefbaarheid van de onderneming die het project indient.
Art.16. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG <1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Onverminderd artikel 19 van onderhavige wet, mag het Fonds niet het gehele risico dragen. Een gedeelte van het risico moet door de kredietinstelling worden gedragen, en anderzijds moet de kredietaanvrager zekerheid stellen voor een gedeelte van het geleende bedrag.
Art.17. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Het Fonds wordt beheerd door een comité, Comité van het Fonds geheten.
Dit Comité telt dertien leden die allen stemgerechtigd zijn :
1° de directeur-generaal van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, voorzitter;
2° vijf leden, voor een termijn van zes jaar door de Ministers en Staatssecretarissen die de Middenstand en de Streekeconomie onder hun bevoegdheid hebben benoemd uit vijf lijsten van twee kandidaten, voorgedragen :
a) één door de Nationale Kas voor Beroepskrediet;
b) één door de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid;
c) drie door de Nationale Kas voor Beroepskrediet namens de instellingen bedoeld onder artikel 3 van onderhavige wet en op de bij koninklijk besluit te bepalen wijze;
3° zeven leden voor een termijn van zes jaar door de Ministers en de Staatssecretarissen die de Middenstand en de Streekeconomie onder hun bevoegdheid hebben, benoemd uit zeven lijsten van twee kandidaten, voorgedragen door de meest representatieve organisaties van de middenstand, overeenkomstig artikel 5 van de wet van 6 maart 1964, gewijzigd bij de wet van 21 december 1970 tot organisatie van de middenstand.
De Ministers en Staatssecretarissen, die de Middenstand en de Streekeconomie onder hun bevoegdheid hebben, benoemen volgens dezelfde regels een plaatsvervanger voor elk van de onder 2° en 3° bedoelde leden.
Het werkend lid vermeld onder 2°, a), vervangt de voorzitter indien deze afwezig is.
Art.18. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Het Comité bepaalt volgens welke regels en richtlijnen het Fonds tegemoetkomingen verleent. Het legt deze ter goedkeuring voor aan de Ministers en de Staatssecretarissen die de Middenstand en de Streekeconomie onder hun bevoegdheid hebben.
Deze regels en richtlijnen bepalen met name onder welke voorwaarden de beslissingen tot toekenning van de waarborg niet aan de voorafgaande machtiging van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft of van zijn gemachtigde moeten onderworpen worden en onder welke voorwaarden bepaalde kredietorganismen rechtstreeks mogen beslissen over de toekenning van de waarborg van het Fonds.
Art.19. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) In gevallen die zij bijzonder belangwekkend achten inzonderheid in sociaal opzicht kunnen de Ministers en de Staatssecretarissen die de Middenstand en de Streekeconomie onder hun bevoegdheid hebben, het Comité van het Fonds machtigen om de waarborg van het Fonds te verlenen boven de grenzen vastgesteld door de in artikel 18 van onderhavige wet bedoelde regels en richtlijnen, en zo nodig, om het gehele risico te dragen.
Art.20. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) De omloop van de verbintenissen van het Fonds wordt vastgesteld op 20 miljard frank; deze grens mag bij koninklijk besluit worden verhoogd met vier tranches van twee miljard frank elk.
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden in artikel 20, de bedragen " 20 miljard frank " en " twee miljard frank " vervangen door respectievelijk de bedragen " 500.000.000 euro " en " 50.000.000 euro " <DVR 2001-12-21/48, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
Art.21. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Het Fonds mag eveneens dienen tot delging van verliezen, geleden door plaatselijke kredietinstellingen voor ambachtswerktuigen en door vanwege de Nationale Kas voor Beroepskrediet erkende vennootschappen voor onderlinge borgstelling.
Art.22. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) De Koning stelt een algemeen reglement betreffende het beheer en de werkwijze van het Fonds vast, op de voordracht van de Ministers van Financiën en van Middenstand, na advies van het Comité van het Fonds en van de raad van beheer van de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
Dit reglement bepaalt onder meer :
de nadere regelen voor het onderzoek van waarborgaanvragen;
de nadere regelen voor de financiële, economische, technische controle op de kredietinstellingen en op de kredietnemers die de waarborg van het Fonds genieten;
de nadere regelen voor de vernietiging van beslissingen die niet conform zijn met de in artikel 18 van onderhavige wet bedoelde regels en richtlijnen;
de beschikkingen die moeten worden genomen ingeval de aanvrager de kredieten gebruikt voor andere oogmerken dan die welke het verlenen van de waarborg van het Fonds hebben gewettigd, of ingeval hij ze ingevolge onnauwkeurige verklaringen heeft verkregen;
de beschikkingen die moeten worden toegepast wanneer de kredietinstellingen een krediet, waarin het Fonds tegemoetkomt, moeten opzeggen;
de grenzen van en de nadere regels voor de tegemoetkoming van het Fonds in de verliezen geleden door plaatselijke kredietinstellingen voor ambachtswerktuigen en door vanwege de Nationale Kas voor Beroepskrediet erkende vennootschappen voor onderlinge borgstelling;
het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten, toegekend aan de leden van het Comité van het Fonds.
Art.23. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) De Minister van Financiën en de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft benoemen, ieder wat hem betreft, een regeringscommissaris en een plaatsvervangend regeringscommissaris uit de ambtenaren van hun respectieve departementen.
De regeringscommissarissen bij het Comité van het Fonds hebben dezelfde bevoegdheden als de commissarissen bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
Art.24. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) § 1. Het Fonds wordt gestijfd door :
1° een jaarlijkse bijdrage van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, berekend op het door het Fonds gewaarborgd uitstaand bedrag van de rechtstreeks door haar verleende kredieten;
2° een jaarlijkse bijdrage van de in artikel 3 van onderhavige wet vermelde instellingen, die door het Fonds gewaarborgde kredieten toestaan, onverschillig of de kredieten al dan niet door de Nationale Kas voor Beroepskrediet zijn gefinancierd; deze bijdrage wordt berekend op het door het Fonds gewaarborgd uitstaand bedrag van de door hen verleende kredieten;
3° een bijdrage van de kredietnemers wier verbintenissen het Fonds waarborgt, berekend op het door het Fonds gewaarborgd uitstaand bedrag van de hun verleende kredieten;
4° een bijdrage van de door de Nationale Kas voor beroepskrediet erkende vennootschappen voor onderlinge borgstelling, die het voordeel van het bepaalde in artikel 21 van onderhavige wet wensen te genieten; deze bijdrage wordt berekend op het uitstaand bedrag van de borgstelling der vennootschappen;
5° de interest opgebracht door de hierboven genoemde bijdragen, die worden beheerd op de wijze bepaald door de raad van beheer van de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
§ 2. Op voorstel van het Comité van het Fonds, de raad van beheer van de Nationale Kas gehoord, bepaalt de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft het bedrag en de wijze van inning van de bijdragen die aan het Fonds ter uitvoering van het bepaalde in § 1, 1° tot 4°, dienen te worden betaald.
Art.25. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) Op de verbintenissen van het Fonds wordt Staatswaarborg verleend. Indien bij het sluiten van het dienstjaar van de Nationale Kas voor Beroepskrediet de activa van het Fonds ontoereikend zijn om de uitgaven te bestrijden, vereffent de Staat definitief het debetsaldo bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet, op eenvoudig verzoek van deze laatste.
Art.26. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) De Staat betaalt aan de Nationale Kas voor Beroepskrediet de werkingskosten van het Fonds terug, namelijk het presentiegeld en de vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten toegekend aan de leden van het Comité van het Fonds. Deze uitgaven worden aangerekend op de begroting van het Ministerie van Middenstand.
Art.27. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1999-05-06/41, art. 12, Inwerkingtreding : 20-06-1999>; opheffing terug verklaard bij DWG 2002-07-11/53, art. 25, deze keer met inwerkingtreding op 13-09-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) In geval van opheffing van het Fonds wordt het eventueel batig saldo toegekend aan het reservefonds van de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
Afdeling 3. - Teruggaven.
Art.28. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <ORD 1999-04-22/51, art. 29, Inwerkingtreding : 24-10-1999>) § 1. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit bepaalt de regels die van toepassing zijn op de begunstigden van de in onderhavige wet voorziene tegemoetkomingen voor de gevallen waarin deze begunstigden het voordeel ervan verliezen of gehouden zijn tot teruggave, onverminderd rechtsvorderingen tot schadevergoeding of gerechtelijke vervolgingen.
Dit besluit stelt alle nuttige modaliteiten ter zake vast, met inbegrip van de vormen waaronder tot onderbreking of tot teruggave van tegemoetkomingen besloten wordt, van de fiscale of andere gevolgen die ermee gepaard gaan en van de toe te passen terugvorderingsregels.
§ 2. In ieder geval verliezen diegenen die hebben genoten van leningen en tussenkomsten zoals voorzien onder dit hoofdstuk het genot van de voordelen die zij hebben bekomen zo zij, vóór het verstrijken van een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de laatste rentetoelage moet betaald worden, of van een termijn van vier jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de laatste schijf van de kapitaalpremie moet betaald worden, de met de tegemoetkomingen van de Staat uitgevoerde investeringen, genoemd onder artikel 4 van onderhavige wet, vervreemden, niet of niet langer gebruiken overeenkomstig de voorgeschreven doeleinden en voorwaarden.
Nochtans blijft het genot van de bij onderhavig hoofdstuk voorziene voordelen behouden, wanneer de vervreemding of de wijziging van de aanvankelijke bestemming of van de voorziene gebruiksvoorwaarden vooraf door de bevoegde Ministers of Staatssecretarissen werden goedgekeurd. In de gevallen waarin de goedkeuring van de bevoegde Minister of Staatssecretarissen niet werd bekomen, moeten de begunstigden aan de Schatkist de ontvangen kapitaalpremies evenals de rentetoelagen, die op rekening van de kredietinstelling werden gestort, ten einde deze in de mogelijkheid te stellen de vermindering van de rentevoet toe te staan, terugbetalen. Zij moeten insgelijks het bedrag van alle belastingen betalen, waarvan zij bij toepassing van de artikelen 8 en 9 van onderhavige wet werden vrijgesteld.
§ 3. Afgezien van de strafvervolgingen, die toepasselijk zijn op de personen die de bevoegde overheid wetens onnauwkeurige of onvolledige inlichtingen hebben verstrekt, om op ongeoorloofde wijze in het genot te treden van de bij de onderhavig hoofdstuk verleende voordelen, geldt de bij de vorige alinea van dit artikel genoemde teruggaveverplichting voor de ondernemingen die de tegemoetkoming van de Staat niet zouden hebben genoten indien de door hen verstrekte inlichtingen nauwkeurig en volledig waren geweest.
<NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt artikel 28 opgeheven en vervangen door de volgende bepaling : " De artikelen 15, 16 en 17 van de ordonnantie van 1 juli 1993 betreffende de bevordering van de economische expansie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zijn van overeenkomstige toepassing op de tegemoetkomingen die krachtens Titel I, Hoofdstuk I van deze wet kunnen worden toegekend. " (ORD 1993-07-01/31, art. 18, § 2, 005; ED 31-07-1993)>
Afdeling 4. _ Inwerkingtreding en slotbepalingen.
Art.29. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De tegemoetkomingen voorzien in onderhavig hoofdstuk kunnen verleend worden door de Ministers en Staatssecretarissen, die Middenstand, Financiën of Streekeconomie onder hun bevoegdheid hebben, ieder voor wat hem aanbelangt.
Art.30. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) § 1. De kapitaalpremies en de arbeidsplaatspremies waarvan de toekenning afhankelijk is van arbeidscheppende investeringen, die verkregen worden ter uitvoering van dit hoofdstuk, zijn in de mate dat ze betrekking hebben op investeringen in lichamelijke of onlichamelijke activa, andere dan grondstoffen, produkten of koopwaren, vrijgesteld van inkomstenbelastingen voor het belastbaar tijdperk waarin ze zijn verleend. Voor de berekening van de afschrijvingen, meer- en minderwaarden worden ze echter afgetrokken van de aanschaffings- en beleggingswaarde van de desbetreffende activa.
§ 2. Voor de uitvoering van artikel 28 van onderhavige wet :
a) kan de onroerende voorheffing zelfs buiten de in artikel 259 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen gestelde termijnen worden gevestigd;
b) vormt de teruggave van de vroeger onder vrijstelling van inkomstenbelastingen bekomen kapitaal- en arbeidsplaatspremies geen bedrijfsuitgave in de zin van artikel 44 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen voor het belastbaar tijdperk waarin zij is verricht of waarin ze het karakter van een zekere en vaststaande schuld heeft verkregen en als zodanig is geboekt, maar voor de berekening van de afschrijvingen, de meer- en minderwaarden wordt ze bij de aanschaffings- of beleggingswaarde van de desbetreffende activa gevoegd met ingang van voormeld belastbaar tijdperk.
Art.31. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De wet van 24 mei 1959 tot verruiming van de mogelijkheden inzake de beroeps- en ambachtskredietverlening van de Middenstand, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 31 van 5 juli 1967, het koninklijk besluit nr. 73 van 10 november 1967, de wet van 5 maart 1976 tot verlaging van de intrestlast in speciale gevallen en de wet van 8 juli 1977 tot vaststelling van de omloop van de verbintenissen van het Waarborgfonds, wordt opgeheven.
De bepalingen van voornoemde wet, alsmede de toepassingsbesluiten, blijven nochtans van kracht op de zaken die het voorwerp waren van beslissingen, genomen vóór de inwerkingtreding van onderhavige wet.
Het Waarborgfonds, opgericht op grond van de bepalingen van de wet van 24 mei 1959, wordt in stand gehouden, zoals gewijzigd bij deze wet.
Art.32. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004) De Koning kan sommige reglementaire bepalingen, genomen op grond van de opgeheven wet in stand houden en ze eventueel aanpassen.
HOOFDSTUK Ibis. _ Bijzondere bepalingen voor het Waalse Gewest.
Afdeling I. - Toekenning van aanmoedigingen.
Onderafdeling 1. - Toepassingsveld.
Art. 32.2. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
§ 1. De aanmoedigingen die voorzien zijn, onder andere middelen, om te bijdragen tot de socio-economische ontwikkeling van het Waalse Gewest worden toegekend krachtens contracten afgesloten tussen, enerzijds, het Waalse Gewest, en anderzijds, elke natuurlijke of rechtspersoon van privaat of publiek recht, die zich ertoe verbindt een of meer verrichtingen uit te voeren die bijdragen tot de verwezenlijking van een duurzame ontwikkeling en tot de aanmoediging van het scheppen van werkplaatsen. De aanmoedigingen worden slechts toegekend indien zij doorslaggevend bijdragen tot de verwezenlijking van deze verrichtingen.
§ 2. De beschikkingen van onderhavige afdeling kunnen toegepast worden op de ondernemingen die niet meer dan 250 personen tewerkstellen en die afhangen van :
1. de industriële, ambachtelijke, toeristische, commerciële of dienstensectoren;
2. de tuinbouw- en visteeltsector;
3. de landbouwsector.
Zijn echter uitgesloten van het recht op de in deze afdeling voorziene tegemoetkomingen :
1. de sector van de banken en van andere financiële instellingen, van de verzekeringen en van de immobiliën;
2. de sector van energie- en waterproductie en -verdeling, met uitzondering van de productie van alternatieve en hernieuwbare energieën;
3. de onderwijs- en vormingssectoren;
4. de gezondheidssector;
5. de sector van sport, vrijetijdsbesteding en kultuur;
6. de vrije beroepen die geen rechtstreeks verband hebben met de economische activiteit van kleine en middelgrote ondernemingen.
§ 3. De Executieve bepaalt de lijst van de uitgesloten activiteiten en kan de uitsluitingen uitbreiden tot andere activiteitensectoren of -takken voor elk soort tegemoetkomingen. In dat geval, moet haar gemotiveerde beslissing uitsluitend rekening houden met de beginselen en doeleinde van duurzame ontwikkeling of van schepping van werkplaatsen. Zij bepaalt de in aanmerking komende investeringen en ondernemingstypes. Zij bepaalt de maximum jaaromzet die door de ondernemingen niet overschreden mag worden om een investeringspremie te bekomen.
Art. 32.3. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder onderneming iedere natuurlijke persoon of iedere in een commerciële vennootschap opgerichte rechtspersoon, met uitzondering van de publiekrechtelijke vennootschappen.
Onderafdeling II. - De verschillende tegemoetkomingssoorten.
HOOFDSTUK I. - Investeringstegemoetkomingen.
Art. 32.4. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
§ 1. Aan de in de onderafdeling I vermelde ondernemingen kan, ongeacht haar financieringswijze, een investeringspremie toegekend worden, waarvan de Executieve de voorwaarden alsook de toekennings- en uitbetalingsmodaliteiten vaststelt.
De toekenningscriteria maken een onderscheid : de ondernemingen die tot 20 personen tewerkstellen, 21 tot 50 personen en meer dan 50 personen.
De premie mag niet hoger zijn dan het maximum bedrag dat toegestaan zou zijn voor een rentetoelage, overeenkomstig artikel 5.
§ 2. In het Waalse Gewest wordt er geen tegemoetkoming toegekend in de vorm van een rentetoelage.
In afwijking van paragraaf 1, kunnen de ondernemingen van de dagelijkse of wekelijkse geschreven opiniepers recht hebben op een tegemoetkoming die gelijk is aan 15 % van het bedrag der investeringen die in aanmerking kunnen komen.
Art. 32.5. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
De investeringen, die het onderwerp zouden kunnen worden van een tegemoetkoming in toepassing van de onderafdeling II van dit decreet, zijn de investeringen van materiële en immateriële vaste activa vermeld in de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen.
Art. 32.6. (afgeschaft) <DWG 1993-12-23/66, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
Art. 32.7. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
De in artikelen 32.2 en 32.3 omschreven ondernemingen kunnen vrijgesteld worden van de onroerende voorheffing op de investeringen in onroerende goederen die zij verwezenlijken, met inbegrip van investeringen in materieel, onroerend van natuur of door bestemming, ingeschreven in de kadastrale legger.
Deze vrijstelling kan toegekend worden voor maximum vijf jaar vanaf de eerste januari die de inbezitneming of het gebruik van het onroerend goed volgt.
Art. 32.8. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
De in afdeling I voorziene tegemoetkomingen mogen niet gecumuleerd worden met andere gewestelijke tegemoetkomingen voor dezelfde investering.
HOOFDSTUK II. - Andere tegemoetkomingen.
Art. 32.9. (WAALS GEWEST)
<Ingevoegd DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Kunnen vrijgesteld worden van het proportioneel registratierecht op de inbrengen in de vennootschap, de inbrengen in de in de artikelen 32.2 en 32.3 vermelde ondernemingen, opgericht als handelsvennootschappen, die ernaar streven rechtstreeks bij te dragen tot het scheppen van nieuwe activiteiten of werkplaatsen, in de vorm van nieuwe ondernemingen of uitbreidingen van bestaande ondernemingen.
Art. 32.10. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
§ 1. Arbeidsplaatspremies kunnen aan de in de artikelen 32.2 en 32.3 vermelde ondernemingen toegekend worden voor de bijkomende arbeidsplaatsen die het totaal aantal betrekkingen tot een maximum van twintig brengt.
Deze niet terugvorderbare premie mag niet meer dan (2 500 euro) per werkelijk geschapen arbeidsplaats bedragen. <DWG 2002-07-04/35, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. Een premie van eerste vestiging van maximum (1 250 euro) kan toegekend worden aan de natuurlijke of rechtspersonen die zich een eerste maal vestigen in een zelfstandig beroep, als vrij beroep met een rechtstreekse verbinding met de economische activiteit van kleine of middelgrote ondernemingen of die een activiteit uitoefenen in de sector van de klein- of groothandel. De rechthebbende natuurlijke personen of die deel uitmaken van genoemde rechtspersonen mogen de leeftijd van 35 jaar niet hebben overschreden. <DWG 2002-07-04/35, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 3. De Executieve bepaalt de voorwaarden en de bijzondere modaliteiten van de toekenning en uitbetaling van deze premies, alsook de regels betreffende de eventuele terugvordering van het zodanig toegekend voordeel.
Art. 32.11. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Het Gewest kan een deel van de kosten opgelopen door de in de artikelen 32.2 en 32.3 vermelde ondernemingen tot haar last nemen indien zij beroep doen op een erkende consultant.
De door het Gewest ter hare last genomen kosten mogen niet hoger zijn dan 75 % van het ereloon van de consultant, met een maximum van (12 500 euro). <DWG 2002-07-04/35, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De Executieve bepaalt de tegemoetkomingsvoorwaarden en de erkenningswijze van de consultants, alsook de diensten die recht geven op de tussenkomst van het Gewest.
Art. 32.12. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : onbepaald )
<Ingevoegd DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
De in de artikelen 32.2 en 32.3 vermelde ondernemingen waarvan de economische activiteit erg getroffen is door een als zodanig door de Executieve erkende publieke ramp kunnen onder bijzondere voorwaarden genieten van de in deze onderafdeling voorziene tegemoetkomingen.
De Executieve bepaalt de toekennings- en vereffeningsvoorwaarden van de tegemoetkomingen.
Art. 32.13. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/43, art. 19; Inwerkingtreding : onbepaald )
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
§ 1. In het kader van de inwerkingstelling van zijn beleiden van bijzonder belang, kan het Gewest de in deze onderafdeling voorziene tegemoetkomingen aan de in de artikelen 32.2 en 32.3 vermelde ondernemingen onder bepaalde voorwaarden toekennen.
§ 2. Het Gewest kan rekening houden met de investeringen die zowel bestemd zijn voor de productie als voor het gebruik van vaste activa waardoor de uitvoering van zijn beleiden van bijzonder belang toegelaten worden.
§ 3. De beleiden van bijzonder belang van het Gewest zijn onder meer :
- de sanering van vervuilde ruimten;
- de bescherming van het leefmilieu, onder andere door het aansporen tot de naleving van strengere normen dan welke voorgeschreven zijn door de Staat, de Gewesten of Europese Gemeenschappen, en door de bevordering van recycleren en recuperatieactiviteiten;
- de bevordering van hernieuwbare energieën en van energiebesparingen.
§ 4. De Executieve bepaalt de toekenningscriteria en -modaliteiten van deze tegemoetkomingen.
Onderafdeling III. - Teruggaven van de tegemoetkomingen.
Art. 32.14. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
§ 1. In het kader van de toekenningsbeslissingen, kunnen de tegemoetkomingen slechts aan de ondernemingen uitgekeerd worden indien zij de fiscale, sociale en leefmilieuwetgevingen en reglementeringen naleven of indien zij de verbintenis aangaan in aangepaste termijnen zich ernaar te schikken.
§ 2. Binnen een termijn van dertig dagen na de indiening van een volledig dossier of van een aanvraag tot machtiging om te beginnen waarbij een behoorlijk ingevulde signaletische kaart gevoegd is, wordt de onderneming ingelicht over het al dan niet in aanmerking komen van haar aanvraag.
Het gebrek van antwoord binnen de voorziene termijn impliceert niet automatisch dat de aanvraag aangenomen is.
§ 3. De ondernemingen welke recht gehad hebben op de in de artikelen 32.4 tot 32.8 voorziene investeringstegemoetkomingen moeten de bekomen voordelen teruggeven indien zij, binnen een termijn van vier jaar vanaf de datum van het einde van de verwezenlijking der investeringen, de investeringen die aanleiding gegeven hebben tot de toekenning van een tegemoetkoming niet gebruiken, vervreemden of niet langer meer gebruiken overeenkomstig de voorgeschreven doeleinden en voorwaarden.
Zij zijn tevens gehouden tot de teruggave van de tegemoetkomingen indien zij de in § 3 vastgestelde verplichtingen niet naleven.
§ 4. In het kader van de toekenningsbeslissing, kan de Executieve echter de in § 2 vastgestelde termijn verlengen.
§ 5. De Executieve kan de teruggave van de tegemoetkomingen beperken ten belope van de verhouding tussen het aantal jaren van het werkelijk gebruik van het goed dat het onderwerp is geweest van een tegemoetkoming en het in § 3 voorzien aantal jaren.
Indien minder dan twee jaar verlopen zijn sinds het einde van de verwezenlijking van de investering tot de dag van de gebeurtenis die de teruggave van de tegemoetkoming rechtvaardigt, moet de teruggave ervan echter volledig zijn.
Art. 32.15. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Indien de administratieve kosten verbonden aan de terugvordering van de tegemoetkomingen hoger zouden kunnen worden dan hun bedrag, kan de Executieve de rechthebbende onderneming vrijstellen van hun teruggave.
Art. 32.16. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
In geval van faillissement, akkoord door afstand van de activa, ontbinding en vrijwillige of gerechtelijke uitverkoop van de onderneming, worden de ontvangen voordelen teruggegeven overeenkomstig de in artikel 32.14 vastgestelde voorwaarden.
In geval van fusie, opslorping, splitsing of verkoop van de onderneming kan het behoud van de tegemoetkomingen toegestaan worden wanneer de economische activiteit van de onderneming voortgezet wordt en wanneer de bekomen voordelen overgedragen worden naar de nieuwe juridische eenheid zoals de investeringen die de toekenning van de tegemoetkoming gerechtvaardigd hebben. Bij gebreke daarvan worden de tegemoetkomingen teruggegeven.
Art. 32.17. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
De ondernemingen die tegemoetkomingen bekomen hebben ten gevolge van het verstrekken, bewust of niet, van onnauwkeurige inlichtingen dienen ze terug te geven.
Onderafdeling IV. - Slotbepalingen.
Art. 32.18. (WAALS GEWEST)
(NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2004-03-11/44, art. 25; Inwerkingtreding : 01-07-2004)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Om de drie maanden, maakt de Executieve een statistische informatie betreffende de toegekende tegemoetkomingen over aan de " Conseil régional wallon " en aan de " Conseil économique et social de la Région wallonne ".
Anderzijds maakt de Executieve jaarlijks een kwantitatief en kwalitatief verslag over aan de " Conseil régional wallon " betreffende het door haar gevoerde beleid inzake economische expansie tijdens het voorafgaand kalenderjaar met het oog op een grondige evaluatie ervan.
Art. 32.19. (WAALS GEWEST)
<Ingevoegd bij DWG 1992-06-25/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Dit decreet treedt in werking op 1 juli 1992.
Vanaf 1 juli 1992 zijn artikelen 1 tot 32, met uitzondering van artikel 2, g, artikel 5, § 1, lid 2 tot 4, artikel 5, § 2, artikel 10, 4de lid, artikel 11bis, artikel 11ter, artikelen 12 tot 27, alsook artikel 30, niet toepasselijk op het Waalse Gewest.
HOOFDSTUK II. _ Wijziging van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
Art.33. <wijzigingsbepaling>
Art.34. (Opgeheven) <W 1992-07-28/30, art. 83, 004; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.35. <wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK III. _ Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de kleine en middelgrote ondernemingen.
Art.36. De vermindering vastgesteld bij artikel 2 van de wet van 24 januari 1977 houdende tijdelijke vermindering van de werkgeversbijdragen van sociale zekerheid ter bevordering van de tewerkstelling, wordt uitgebreid tot de personen die vanaf de inwerkingtreding van de huidige wet werkgever worden onderworpen aan de voornoemde wet van 24 januari 1977 bij toepassing van haar artikel 1, eerste lid.
Art.37. Die vermindering wordt toegekend voor de eerste twee werknemers die worden in dienst genomen krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten tussen 1 augustus 1978 en 31 juli 1979, welke voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 3, lid 3, a) en b), van voornoemde wet van 24 januari 1977 en die op het ogenblik van de indiensttreding de leeftijd van 30 jaar niet hebben bereikt. Die vermindering wordt toegekend gedurende vier opeenvolgende kwartalen die volgen op hun aanwerving.
Art.38. § 1. De werkgevers onderworpen aan voornoemde wet van 24 januari 1977 die minder dan vijftig werknemers tewerkstellen op 30 juni 1978 kunnen eveneens aanspraak maken op de vermindering van de bijdragen zoals omschreven in en onder dezelfde voorwaarden van artikel 37 van onderhavige wet voor twee nieuw aangeworven personeelsleden die een netto-toename vertegenwoordigen van het aantal werknemers.
§ 2. Onder netto-toename van het aantal werknemers wordt verstaan het aantal werknemers dat het aantal personeelsleden overschrijdt die door de werkgever in de loop van het tweede kwartaal 1977 waren tewerkgesteld, met uitzondering van de erkende leerlingen.
Art.39. In geval van aanwerving, overeenkomstig dit hoofdstuk, van twee werknemers tewerkgesteld in een onderneming die van de vermindering van de sociale werkgeversbijdragen heeft genoten tijdens vier kwartalen voor die twee bijkomende werknemers en indien de werkgever zijn personeel met één of meer eenheden vermindert minder dan twee jaar na de indiensttreding van de tweede bijkomende werknemer, moet hij de niet-betaalde sociale zekerheidsbijdrage(n) over de laatste twee kwartalen storten.
De Koning bepaalt op welke basis die bijdragen moeten berekend worden en stelt de betalingsmodaliteiten vast.
Art.40. Ten einde van de voordelen van onderhavig hoofdstuk te genieten, moet de werkgever in zijn driemaandelijkse aangifte aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de juiste identiteit van de aangeworven werknemers preciseren overeenkomstig de bepalingen van artikel 37 van onderhavige wet.
Art.41. <wijzigingsbepaling>
Art.42. Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek, worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 26 tot 3 000 frank de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die een inbreuk plegen op de bepalingen van dit hoofdstuk. Alle bepalingen van boek I van het strafwetboek, uitgezonderd hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn toepasselijk op de misdrijven in dit hoofdstuk omschreven.
Art.43. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van de voornoemde wet van 24 januari 1977 alsook die van dit hoofdstuk verlengen voor een duur van ten hoogste 6 maanden, zodanig dat deze bepalingen op dezelfde dag ophouden van kracht te zijn.
Hij treft desgevallend alle maatregelen met het oog op de aanpassing van de door deze bepalingen vastgestelde data en kwartalen.
Art.44. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 augustus 1978.
HOOFDSTUK IV. _ Wijziging van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen.
Art.45. <wijzigingsbepaling>
Art.46. <wijzigingsbepaling>
Art.47. <wijzigingsbepaling>
Art.48. De Koning zal de ter uitvoering van de wetten van 24 december 1958 en 15 december 1970 genomen reglementeringsbesluiten wijzigen om ze aan de bepalingen van dit hoofdstuk aan te passen.
TITEL II. _ FISCALE BEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. _ Fiscale ontheffingen om de privé-investeringen te bevorderen.
Art.49. § 1. Voor vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen als bepaald in de artikelen 98, 100 en 102 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, die tijdens het jaar 1979 opgericht worden of hun kapitaal verhogen, worden de inkomsten, uitgekeerd aan aandelen of aan deelbewijzen van belegde kapitalen die inbrengen in geld met het oog op die verrichtingen vertegenwoordigen, van de in de vennootschapsbelasting belastbare vennootschapswinst uitgesloten onder de hierna bepaalde voorwaarden.
§ 2. De in § 1 bedoelde vrijstelling wordt verleend voor de uitgekeerde inkomsten in zover zij jaarlijks niet meer bedragen dan 5 pct. van het kapitaal dat tijdens het jaar 1979 in geld afbetaald is en dat vertegenwoordigd wordt door de in § 1 bedoelde aandelen of deelbewijzen van belegde kapitalen, welk kapitaal eventueel wordt vermeerderd met de uitgiftepremies die door de aandeelhouders of vennoten gestort en op de balans van de vennootschap ingeschreven zijn.
De vrijstelling geldt :
a) ten aanzien van vennootschappen die meer dan drie jaar na hun oprichting hun kapitaal verhogen, tijdens elk van de eerste vijf boekjaren volgend op dat waarin die kapitaalverhoging werkelijk afbetaald is;
b) ten aanzien van vennootschappen die tijdens het jaar 1979 opgericht zijn of van vennootschappen die hun kapitaal binnen drie jaar na hun oprichting verhogen, tijdens elk boekjaar, van het derde tot het zevende, volgend op dat van hun oprichting.
§ 3. Voor de toepassing van § 1 worden niet aangemerkt als aandelen of deelbewijzen van belegde kapitalen ter vertegenwoordiging van inbrengen in geld :
1° effecten ter vertegenwoordiging ofwel van inbrengen gedaan ter gelegenheid van fusie, splitsing of omvorming van vennootschappen, ofwel van inbrengen van bedrijfstakken of van een algemeenheid van goederen;
2° aandelen die voortvloeien uit de conversie van vóór 1 januari 1979 uitgegeven converteerbare obligaties;
3° deelbewijzen van belegde kapitalen die voortvloeien uit de opneming in het kapitaal van rentegevende voorschotten aan personenvennootschappen toegestaan door de vennoten of hun echtgenoot, alsook door hun kinderen wanneer de vennoten of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben.
§ 4. Voor vennootschappen die na 1 januari 1979 hun maatschappelijk kapitaal verminderen om een andere reden dan om overgedragen verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren, worden de kapitaalverhogingen, waartoe zij later in de in § 1 bepaalde voorwaarden overgaan, slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen.
§ 5. Vennootschappen die van de in dit artikel bepaalde vrijstelling genieten en die vóór het verstrijken van het in § 2 bedoeld vijfjarig tijdperk hun kapitaal verminderen om een andere reden dan om overgedragen verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren, verliezen, met ingang van het boekjaar waarin het kapitaal is verminderd, het genot van het bepaalde in de §§ 1 en 2 voor het gedeelte van het werkelijk afbetaalde kapitaal dat ingevolge die kapitaalvermindering teniet wordt gedaan.
§ 6. Wanneer vennootschappen, die zijn opgericht of hun kapitaal verhoogden in de voorwaarden als bedoeld in § 1, fusioneren of worden gesplitst of omgevormd in de voorwaarden als bedoeld in artikel 124, §§ 1 en 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, blijft het bepaalde in dit artikel van toepassing op de opslorpende, uit de fusie, de splitsing of de omvorming ontstane vennootschappen, alsof de fusie, splitsing of omvorming niet had plaatsgehad.
In geval van splitsing zijn die bepalingen van toepassing op ieder van de opslorpende of uit de splitsing ontstane vennootschappen, naar verhouding van de nettowaarde van de inbrengen die door de gesplitste vennootschap aan ieder van hen werden gedaan.
Art.50. § 1. Winst van welke nijverheids-, handels- en landbouwbedrijven ook wordt van de personenbelasting, van de vennootschapsbelasting of van de belasting der niet-verblijfhouders vrijgesteld tot een bedrag gelijk aan 15 pct. van de waarde van de aanvullende investeringen gedaan in België tijdens ieder van de jaren 1979 en 1980, of, wanneer het gaat om belastingplichtigen die anders dan per kalenderjaar boekhouden, tijdens ieder van de in de jaren 1980 en 1981 afgesloten boekjaren.
§ 2. De vrijstelling is van toepassing op de winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aanvullende investeringen worden gedaan.
Indien dat boekjaar geen of onvoldoende winst oplevert, wordt de niet-verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winsten van de volgende vijf belastbare tijdperken.
§ 3. De waarde van de tijdens ieder van de in § 1 bedoelde periodes gedane aanvullende investeringen is gelijk aan het verschil tussen :
1. enerzijds, de afschrijfbare waarde van de in artikel 45, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde lichamelijke of onlichamelijke goederen die tijdens ieder van die periodes werden verkregen of tot stand gebracht;
2. anderzijds, een derde van de afschrijfbare waarde van de goederen van dezelfde aard die verkregen of tot stand gebracht werden tijdens de jaren 1974 tot 1976, of, wanneer het gaat om belastingplichtigen die anders dan per kalenderjaar boekhouden, tijdens de laatste drie boekjaren afgesloten vóór 31 december 1977.
§ 4. Onder de investeringen die in aanmerking worden genomen om de twee termen van het in § 3 bedoelde verschil te bepalen zijn niet begrepen :
1. de arbeiderswoningen en andere inrichtingen ten behoeve van het personeel als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen;
2. de goederen waarvoor de belastingplichtige het voordeel vraagt of gevraagd heeft van het bepaalde in artikel 2 van de wet van 29 november 1977 tot invoering van tijdelijke fiscale ontheffingen om de privé-investeringen te bevorderen of in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 december 1977 waarbij de toepassingstermijnen van de maatregelen ingesteld door die wet verlengd werden;
3. de personenwagens en de auto's voor dubbel gebruik zoals deze voertuigen omschreven zijn in de reglementering inzake inschrijving van voertuigen met eigen beweegkracht, behoudens wanneer het gaat om voertuigen die uitsluitend aangewend worden hetzij tot een taxidienst hetzij tot verhuring met bestuurder en die uit dien hoofde vrijgesteld zijn van de verkeersbelasting op de autovoertuigen.
§ 5. Om de eerste term van het in § 3 bedoelde verschil te bepalen, wordt de waarde van de goederen, andere dan die waarvan sprake in § 4, die het voorwerp uitmaken van een contract van financieringshuur gesloten met een in § 10, 3°, bedoelde onderneming, gevoegd bij de afschrijfbare waarde van de door de leasingnemer verkregen of tot stand gebrachte goederen.
Onder waarde van een goed dat het voorwerp uitmaakt van een contract van financieringshuur, wordt verstaan de waarde die in hoofde van de leasinggever afschrijfbaar is geworden tijdens ieder van de in § 1 bedoelde periodes.
§ 6. Het overeenkomstig § 3 bepaalde verschil wordt slechts in aanmerking genomen tot 40 pct. van de afschrijfbare waarde van de in het 1° van die § 3 bedoelde investeringen.
Voor de bedrijven waarvan het omzetcijfer niet hoger is dan het bedrag bepaald ter uitvoering van artikel 5 van de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, kan de in het vorige lid bedoelde grens, op hun verzoek, vastgesteld worden op 3 miljoen frank als zij hun beroepsbekwaamheid hebben aangevat vóór 1 juli 1978 en deze zonder onderbreking en zonder wijziging van juridische vorm uitoefenen tot bij het einde van ieder van de periodes bedoeld in § 1.
§ 7. In de mate dat in § 3, 1°, bedoelde investeringen voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt, wordt de erop betrekking hebbende waarde van de aanvullende investeringen, verhoudingsgewijs te bepalen, met 50 pct. verhoogd voor de berekening van het vrijgestelde bedrag.
§ 8. In de gevallen bedoeld in artikel 40, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, wordt de waarde van de aanvullende investeringen bepaald alsof er geen verandering van exploitant ware geweest.
In de gevallen bedoeld in artikel 124 van hetzelfde Wetboek, wordt de waarde van de aanvullende investeringen in hoofde van de opslorpende of uit de fusie, de splitsing of de omvorming ontstane vennootschappen, bepaald alsof de opslorping, de fusie, de splitsing of de omvorming niet had plaatsgevonden.
In de gevallen die niet zijn bedoeld in die artikelen 40, § 1, 1°, en 124, worden de goederen verkregen door inbreng in vennootschap, erfopvolging of schenking, of ter gelegenheid van de ontbinding van een vennootschap zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen, niet meegerekend voor het bepalen van de waarde van de aanvullende investeringen gedaan door de belastingplichtige welke die goederen aldus heeft verkregen.
§ 9. In de gevallen bedoeld in de artikelen 40, § 1, 1°, en 124 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, wordt de vrijstelling die niet kon worden verleend aan de belastingplichtige die de aanvullende investeringen heeft gedaan, op de nieuwe belastingplichtige overgedragen.
§ 10. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op :
1° de financiële instellingen en ermee gelijkgestelde ondernemingen, bedoeld in artikel 87, 1°, van het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals de tekst ervan is vastgesteld op het tijdstip dat deze bepaling in werking treedt;
2° de belastingplichtigen wier beroepswerkzaamheid bestaat in het aankopen of bouwen en in het verkopen of verhuren van onroerende goederen;
3° de erkende leasingondernemingen als bedoeld in het koninklijk besluit nr 55 van 10 november 1967, tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, alsmede de ondernemingen gespecialiseerd in onroerende financieringshuur als bedoeld in artikel 18, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
4° de belastingplichtigen die belast worden op basis van forfaitaire grondslagen van aanslag waarbij de afschrijvingen forfaitair zijn ingecalculeerd;
5° de belastingplichtigen, andere dan degenen die bedoeld zijn in artikel 5 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, die de verplichtingen welke hun door die wet en door de ter uitvoering ervan genomen besluiten zijn opgelegd niet naleven.
§ 11. Elke wijziging die vanaf 1 juli 1978 aan de datum van afsluiting van de boekhouding wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor het bepalen van de tijdens ieder van de in § 1 bedoelde periodes gedane investeringen.
§ 12. Voor zover daarvan niet wordt afgeweken zijn de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen betreffende de winst van welke nijverheids-, handels- en landbouwbedrijven ook, van toepassing op de vrijstelling waarin dit artikel voorziet.
De Koning bepaalt :
1° voor de toepassing van § 7, wat verstaan moet worden onder investeringen gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek;
2° de regelen volgens welke het krachtens dit artikel vrijgestelde bedrag wordt afgetrokken.
HOOFDSTUK II. _ Afzonderlijke taxatie van de baten die verband houden met uitzonderlijk lange prestaties.
Art.51. § 1. <wijzigingsbepaling>
§ 2. De bepalingen van § 1 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1979.
HOOFDSTUK III. _ Beroepsgeheim.
Art.52. <wijzigingsbepaling>
Art.53. <wijzigingsbepaling>
Art.54. <wijzigingsbepaling>
Art.55. <wijzigingsbepaling>
Art.56. <wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK IV. _ Bekrachtiging van koninklijke besluiten.
Art.57. Zijn bekrachtigd :
a) het koninklijk besluit van 27 december 1977 tot verlenging van de toepassingstermijnen van de maatregelen ingesteld door de wet van 29 november 1977 tot invoering van tijdelijke fiscale ontheffingen om de privé-investeringen te bevorderen;
b) de volgende besluiten die het koninklijk besluit nr 20, van 20 juli 1970, tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wijzigen :
1° het koninklijk besluit van 29 december 1970;
2° het koninklijk besluit van 25 maart 1971;
3° het koninklijk besluit van 28 oktober 1971;
4° het koninklijk besluit van 21 december 1971;
5° het koninklijk besluit van 11 augustus 1972;
6° het koninklijk besluit van 7 december 1972;
7° het koninklijk besluit van 22 december 1973;
8° het koninklijk besluit van 31 juli 1974;
9° het koninklijk besluit van 26 september 1974;
10° het koninklijk besluit van 29 oktober 1974;
11° het koninklijk besluit van 21 november 1974;
12° het koninklijk besluit van 20 januari 1975;
13° het koninklijk besluit van 25 maart 1977;
14° het koninklijk besluit van 10 oktober 1977;
15° het koninklijk besluit van 30 november 1977;
16° het koninklijk besluit van 27 december 1977;
17° het koninklijk besluit van 19 april 1978.
Deze bekrachtiging heeft uitwerking met ingang van de respectieve data van de inwerkingtreding van bedoelde besluiten.
HOOFDSTUK V. _ Strafrechtelijke sancties.
Art.58. § 1. Worden respectievelijk op 10 000 en 500 000 frank gebracht het minimum en het maximum van de strafrechtelijke geldboeten bepaald bij :
_ de artikelen 339 tot 344 en 346 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen;
_ artikel 73 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
_ artikel 206 van het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten;
_ artikel 133 van het Wetboek der successierechten;
_ de artikelen 66 en 672 van het Wetboek der zegelrechten.
§ 2. De minimum geldboete ingeval van herhaling, bepaald bij de artikelen 341 en 343 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen wordt respectievelijk op 50 000 frank en 250 000 frank gebracht.
§ 3. In artikel 344 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen wordt het bedrag van 5 000 frank op 10 000 frank gebracht.
TITEL III. _ MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE BEDRIEGLIJKE PRAKTIJKEN VAN DE KOPPELBAZEN.
HOOFDSTUK I. _ Fiskale bepalingen.
Art.59. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK II. _ Maatregelen om de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen te waarborgen.
Eerste afdeling. _ Wijziging van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art.60. <wijzigingsbepaling>
Art.61. <wijzigingsbepaling>
Art.62. <wijzigingsbepaling>
Art.63. <wijzigingsbepaling>
Art.64. <wijzigingsbepaling>
Art.65. <wijzigingsbepaling>
Art.66. <wijzigingsbepaling>
Art.67. <wijzigingsbepaling>
Art.68. <wijzigingsbepaling>
Afdeling 2. _ Tewerkstelling in België van arbeiders onderworpen aan een buitenlands sociaal zekerheidsstelsel.
Art.69. (Opgeheven) <W 2006-12-27/30, art. 149, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
Afdeling 3. _ Diverse bepalingen.
Art.70. <wijzigingsbepaling>
Art.71. De Koning kan door in Ministerraad overlegde besluiten, wijzigingen aanbrengen :
1° aan de wet van 26 januari 1951 betreffende de vereenvoudiging der documenten waarvan het bijhouden door de sociale wetgeving is opgelegd;
2° aan de wet tot vaststelling van het statuut van het Nationaal Comité voor de huisarbeid, gecoördineerd op 5 april 1952;
3° aan de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
4° aan de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk ingeval van inbreuk op sommige sociale wetten;
5° aan de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken.
HOOFDSTUK III. _ Wijzigingen aan de wet van 14 juli 1976 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.
Art.72. <wijzigingsbepaling>
Art.73. <wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK IV. _ Wijzigingen aan de wetgeving betreffende de uitoefening van zekere beroepen en handelsactiviteiten.
Eerste afdeling. _ Wijzigingen aan de wetten betreffende het handelsregister gecoördineerd op 20 juli 1964.
Art.74. <wijzigingsbepaling>
Art.75. <wijzigingsbepaling>
Art.76. <wijzigingsbepaling>
Art.77. <wijzigingsbepaling>
Art.78. <wijzigingsbepaling>
Art.79. <wijzigingsbepaling>
Art.80. <wijzigingsbepaling>
Art.81. <wijzigingsbepaling>
Afdeling 2. _ Wijziging aan het koninklijk besluit nr 22 van 24 oktober 1934 houdende verbod, ten opzichte van sommige veroordeelden en van de gefailleerden om deel te nemen aan het beheer van en het toezicht over de vennootschappen op aandelen, de (besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid), de coöperatieve vennootschappen en om het beroep van wisselagent uit te oefenen of de bedrijvigheid van depositobanken waar te nemen.
Art.82. <wijzigingsbepaling>
Art.83. <wijzigingsbepaling>
Art.84. <wijzigingsbepaling>
Art.85. <wijzigingsbepaling>
Art.86. <wijzigingsbepaling>
Art.87. <wijzigingsbepaling>
Art.88. Bij wijze van overgangsmaatregel kunnen de personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet een koopmansbedrijf uitoefenen, dit bedrijf voortzetten indien de feiten die de veroordeling rechtvaardigen het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet voorafgaan.
Afdeling 3. _ Wijziging aan de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.
Art.89. <wijzigingsbepaling>
Art.90. <wijzigingsbepaling>
Art.91. <wijzigingsbepaling>
Art.92. <wijzigingsbepaling>
Art.93. <wijzigingsbepaling>
Art.94. <wijzigingsbepaling>
Afdeling 4. _ Wijziging aan de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken.
Art.95. <wijzigingsbepaling>
Art.96. <wijzigingsbepaling>
Art.97. <wijzigingsbepaling>
TITEL IV. _ HERVORMING VAN DE NATIONALE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ EN VAN DE ERKENDE GEWESTELIJKE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJEN.
Art.98. <wijzigingsbepaling>
Art.99. <wijzigingsbepaling>
Art.100. <wijzigingsbepaling>
Art.101. <wijzigingsbepaling>
Art.102. <wijzigingsbepaling>
Art.103. <wijzigingsbepaling>
Art.104. <wijzigingsbepaling>
Art.105. <wijzigingsbepaling>
Art.106. <wijzigingsbepaling>
Art.107. <wijzigingsbepaling>
Art.108. <wijzigingsbepaling>
Art.109. <wijzigingsbepaling>
Art.110. <wijzigingsbepaling>
Art.111. (opgeheven) <KB 1994-06-16/31, art. 7, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.112. <wijzigingsbepaling>
Art.113. (opgeheven) <KB 1994-06-16/31, art. 7, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.114. De artikelen 20 en 23 van de wet van 30 maart 1976 houdende organisatie van het economisch overheidsinitiatief worden opgeheven.
Art.115. De statuten van de Nationale Investeringsmaatschappij zullen met deze wet in overeenstemming gebracht worden binnen drie maanden nadat ze in werking is getreden.
TITEL V. - GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVOORWAARDEN, DE TOEGANG TOT HET ARBEIDSPROCES, DE BEROEPSOPLEIDING EN DE PROMOTIEKANSEN EN TEN AANZIEN VAN DE TOEGANG TOT EEN ZELFSTANDIG BEROEP. (NOTA : TITEL V. opgeheven met betrekking tot de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de federale wetgever behoren
HOOFDSTUK I. - Definities en voorwerp. (Zie nota onder Titel V.)
Art.116. (Zie nota onder Titel V.) Het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen is, met toepassing van artikel 6 van de Grondwet toepasselijk op de toegang tot het arbeidsproces, op de gelegenheid tot promotiekansen of de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de voortgezette beroepsopleiding en de bij- en omscholing, op de toegang tot een zelfstandig beroep, alsmede op de arbeidsvoorwaarden.
Titel V van deze wet is niet van toepassing op de wettelijke en aanvullende bovenwettelijke regelingen voor sociale zekerheid op het stuk van de werkloosheidsverzekering, de ziekte- en invaliditeitsverzekering en de ziekenkostenverzekering, het rust- en overlevingspensioen, de kinderbijslag, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten.
Titel V van deze wet is van toepassing op de sector van de jaarlijkse vakantie vanaf de door de Koning op advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie vastgestelde datum. Die datum mag niet na 31 december 1979 vallen.
Art.117. (Zie nota onder Titel V.) Voor de toepassing van titel V van deze wet verstaat men onder :
1° werknemers : de personen die krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten en personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon, met inbegrip van de leerjongens en leermeisjes;
2° werkgevers : de personen die de in 1° bedoelde werknemers tewerkstellen;
3° bepalingen ; de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten, de arbeidsreglementen, de bestuursrechtelijke statutaire regelingen toepasselijk op het personeel van de openbare diensten en de regelingen toepasselijk op het personeel van het rijks- en gesubsidieerd onderwijs;
4° praktijken : elk alleenstaand of herhaald feit van een openbare of particuliere instelling, van een werkgever of van een persoon, ten aanzien van een persoon of een groep van personen en die betrekking heeft op een aangelegenheid als bedoeld bij titel V van deze wet;
5° zelfstandig beroep : de beroepsactiviteit uitgeoefend door elke persoon die niet aangeworven is in de band van een arbeidsovereenkomst of een statuut en buiten elke vorm van ondergeschiktheid.
Art.118. (Zie nota onder Titel V.) Het beginsel van gelijke behandeling in de zin van titel V van deze wet houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van het geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie.
De bijzondere bepalingen betreffende de bescherming van het moederschap vormen evenwel geen discriminatie.
Art.119. (Zie nota onder Titel V.) De bepalingen van titel V van deze wet vormen geen belemmering voor maatregelen die het bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen tot doel hebben, in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen welke de kansen van de vrouwen in de in artikel 116, eerste lid, bedoelde gebieden nadelig beïnvloeden.
Na overgegaan te zijn tot de in artikel 122 bedoelde raadplegingen bepaalt de Koning de gevallen waarin deze maatregelen moeten worden getroffen.
HOOFDSTUK II. - Tenuitvoerlegging. (Zie nota onder Titel V.)
Eerste afdeling. - Toegang tot het arbeidsproces, de promotiekansen en tot een zelfstandig beroep. (Zie nota onder Titel V.)
Art.120. (Zie nota onder Titel V.) Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers alsook op al wie werkaanbiedingen of advertenties inzake werkgelegenheid, promotiekansen en zelfstandige beroepen verspreidt.
Art.121. (Zie nota onder Titel V.) De gelijke behandeling moet gewaarborgd zijn in de bepalingen en praktijken met betrekking tot de toegangsvoorwaarden, de selectie, de selectiecriteria inbegrepen, tot de betrekkingen of functies en tot de zelfstandige beroepen, ongeacht de sector en de activiteit en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie.
Het is onder meer verboden :
1° te verwijzen naar het geslacht van de werknemer in de werkaanbiedingen of in de advertenties voor betrekkingen en promotiekansen, of in die aanbiedingen of advertenties elementen op te nemen die, zelfs zonder uitdrukkelijke verwijzing, het geslacht van de werknemer vermelden of laten veronderstellen;
2° te verwijzen naar het geslacht van de werknemer in de toegangsvoorwaarden, de selectie en selectiecriteria voor de betrekkingen of functies in welke sector of bedrijfstak ook, of in die voorwaarden of criteria elementen op te nemen die, zelfs zonder uitdrukkelijke verwijzing naar het geslacht van de werknemer, leiden tot een discriminatie;
3° de toegang tot het arbeidsproces of de gelegenheid tot de promotiekansen te ontzeggen of te belemmeren om expliciete of impliciete redenen di rechtstreeks of indirect op het geslacht van de werknemer steunen.
De in het tweede lid voorziene verboden zijn eveneens toepasselijk op de zelfstandige beroepen.
Art.122. (Zie nota onder Titel V.) De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, de gevallen bepalen waarin melding kan worden gemaakt van het geslacht in de toegangsvoorwaarden van een betrekking of een beroepsactiviteit waarvoor het geslacht een doorslaggevende voorwaarde vormt wegens de aard of de uitoefeningsvoorwaarden ervan.
Te dien einde raadpleegt de Koning de Commissie Vrouwenarbeid. Voor de privé-sector raadpleegt hij eveneens de Nationale Arbeidsraad en voor de openbare sector de Algemene Syndicale Raad van Advies of het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, in te stellen door artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
De geraadpleegde organen delen hun advies mede binnen twee maanden nadat hen het verzoek is gedaan; zoniet moet er niet op gewacht worden.
Art.123. (Zie nota onder Titel V.) Als voorlopig niet strijdig met de bepalingen van titel V van deze wet worden beschouwd, de bepalingen van artikel 8, eerste lid van de arbeidswet van 16 maart 1971 en de bepalingen die genomen worden in toepassing van artikel 10 van dezelfde wet en die de toegang tot het arbeidsproces en de gelegenheid tot de promotiekansen verhinderen.
Na overgegaan te zijn tot de in artikel 122 bedoelde raadplegingen, kan de Koning de bepalingen die in het eerste lid voorzien zijn, opheffen.
Afdeling 2. - Toegang tot de beroepsopleiding. (Zie nota onder Titel V.)
Art.124. (Zie nota onder Titel V.) Deze afdeling is van toepassing op al wie zich op welk niveau ook bezighoudt met de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, het leerlingwezen, de voortgezette opleiding, de bij- en omscholing, de sociale promotie, alsook op al wie op deze gebieden informatie of publiciteit verspreidt.
Na overleg als bepaald in artikel 5 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, a eijeen in Ministerraad overlegd besluit wat onder beroepskeuzevoorlichting en beroepsopleiding wordt verstaan.
Art.125. (Zie nota onder Titel V.) De gelijke behandeling moet voor iedereen gewaarborgd zijn in alle bepalingen en praktijken inzake de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, het leerlingwezen, de voortgezette opleiding, de bij- en omscholing en de sociale promotie, ongeacht of zulks in overheids- of in particulier verband geschiedt.
De gelijke behandeling moet eveneens gewaarborgd zijn wat betreft de deelneming aan examens en de voorwaarden voor het behalen en uitreiken van alle soorten diploma's, getuigschriften en titels.
Het is inzonderheid verboden :
1° Te verwijzen naar het geslacht van de persoon in de voorwaarden of de criteria inzake de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de voortgezette opleiding, het leerlingwezen, de bij- of omscholing en de sociale promotie of in die voorwaarden of criteria elementen op te nemen die, zelfs zonder uitdrukkelijke verwijzing naar het geslacht, leiden tot een discriminatie;
2° In de informatie en de publiciteit de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, het leerlingwezen, de voortgezette opleiding of de bij- en omscholing en de sociale promotie voor te stellen als meer in het bijzonder geschikt voor gegadigden van deze of gene kunne;
3° De toegang te ontzeggen of te belemmeren tot de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, het leerlingwezen, de voortgezette opleiding of de bij- en omscholing en de sociale promotie om expliciete of impliciete redenen die rechtstreeks of onrechtstreeks met het geslacht van de persoon in verband staan;
4° Naar gelang van het geslacht van de persoon verschillende voorwaarden op te leggen voor het behalen of uitreiken van alle soorten diploma's, getuigschriften en titels.
Afdeling 3. - Arbeidsvoorwaarden en voorwaarden voor ontslag. (Zie nota onder Titel V.)
Art.126. (Zie nota onder Titel V.) Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers en de werknemers.
Art.127. (Zie nota onder Titel V.) De gelijke behandeling moet gewaarborgd zijn in alle bepalingen en praktijken betreffende de arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden inzake ontslag.
Het is onder meer verboden :
1° te verwijzen naar het geslacht van de werknemer in de arbeidsvoorwaarden en in de voorwaarden, criteria of redenen van het ontslag of in die voorwaarden, criteria of redenen elementen op te nemen die, zelfs zonder uitdrukkelijke verwijzing naar het geslacht van de werknemer, leiden tot discriminatie;
2° die voorwaarden, criteria of redenen op discriminerende wijze volgens het geslacht van de werknemer vast te stellen of toe te passen.
Art.128. (Zie nota onder Titel V.) Onder arbeidsvoorwaarden verstaat men de bepalingen en praktijken die betrekking hebben op :
- de arbeidsovereenkomst, de bestuursrechtelijke statutaire regelingen en de regelingen toepasselijk op het personeel van het rijks- en het gesubsidieerd onderwijs;
- de leerovereenkomst;
- de collectieve arbeidsovereenkomsten;
- de arbeidsduur en de arbeidstijdregeling;
- de feestdagen;
- de zondagsrust;
- de nachtarbeid;
- de arbeidsreglementen;
- de gezondheid en veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen;
- de arbeid van jeugdige werknemers;
- de ondernemingsraden, de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing, de vakbondsafvaardigingen en de raden en comités van dezelfde aard die in de openbare diensten bestaan;
- de bevordering van de arbeid en de lotsverbetering van de werknemers;
- het loon en de bescherming ervan;
(- de beroepenclassificatie;) <KB 1996-12-19/40, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
- de kredieturen en de vergoedingen voor sociale promotie;
- de jaarlijkse vakantie;
- alsook, in het algemeen, op de praktijken met betrekking tot de fysieke, morele en psychische arbeidsvoorwaarden.
De Koning kan de in het eerste lid opgesomde materies aanvullen.
Art.129. (Zie nota onder Titel V.) Als voorlopig niet strijdig met de bepalingen van deze afdeling worden beschouwd :
1° (opgeheven) <W 1997-02-17/47, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 08-04-1998>
2° de bepalingen die door de Koning vastgesteld zijn op het stuk van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsook de salubriteit van de arbeid en van de werkplaatsen, en die de vrouwen specifiek beschermen.
Na overgegaan te zijn tot de in artikel 122 bedoelde raadplegingen kan de Koning de in dit artikel voorziene bepalingen opheffen.
HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art.130. (Zie nota onder Titel V.) De bepalingen die strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling, zoals dat in titel V van deze wet is gedefinieerd, zijn nietig.
Art.131. (Zie nota onder Titel V.) Al wie zich benadeeld acht kan bij de bevoegde rechtsmacht een rechtsvordering instellen ten einde de bepalingen van titel V van deze wet te doen toepassen.
Art.132. (Zie nota onder Titel V.) Ter verdediging van de rechten van hun leden kunnen, in alle geschillen waartoe de toepassing van titel V van deze wet aanleiding kan geven, in rechte optreden :
1° de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties, zoals deze bij artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités zijn bepaald;
2° de representatieve beroepsorganisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
3° de representatieve organisaties van de zelfstandigen.
Deze bevoegdheid van de organisaties doet geen afbreuk aan het recht van de leden om zelf op te treden of in het geding tussen te komen.
Art.133. (Zie nota onder Titel V.) Het gerecht bij wie een geschil in verband met de toepassing van titel V van deze wet aanhangig is gemaakt, kan ambtshalve de bij de artikelen 124 en 126 bedoelde verantwoordelijke personen en werkgevers, binnen een door haar vastgestelde en aan hen opgelegde termijn, verplichten een einde te maken aan een dicriminerende toestand inzake beroepsopleiding, arbeidsvoorwaarden en voorwaarden en criteria voor ontslag, welke op grond van de bepalingen van titel V van deze wet als discriminerend zijn erkend.
Art.134. (Zie nota onder Titel V.) Al wie zich benadeeld acht door een beslissing in verband met de toegang tot een beroepsopleiding, welke genomen werd door een inrichtende macht of door een directeur van een gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of door elke bij artikel 124 bedoelde persoon, beschikt over een termijn van vijf werkdagen, te rekenen vanaf de dag waarop hij of zij kennis krijgt van de discriminerende beslissing, om bij aangetekend schrijven klacht in te dienen bij de instantie die de beslissing genomen heeft.
Indien de beslissing binnen de 15 werkdagen na de verzending van het aangetekend schrijven niet gewijzigd is, kan de persoon die zich benadeeld acht het geschil bij verzoekschrift aanhangig maken bij de rechtbank die bevoegd is in het gebied waar het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de zetel van de onderneming, de inrichting of het centrum voor beroepsopleiding is gevestigd.
Na de partijen bij gerechtsbrief met dagbepaling opgeroepen te hebben doet de rechtbank uitspraak binnen acht werkdagen na de inleiding. Het vonnis wordt aan de partijen ter kennis gebracht bij gerechtsbrief.
Tegen het vonnis kan bij verzoekschrift hoger beroep ingesteld worden binnen acht werkdagen na de kennisgeving.
De partijen worden bij gerechtsbrief met dagbepaling opgeroepen voor de rechtbank in beroep. Het Hof doet uitspraak binnen acht werkdagen na de inleiding. Het arrest wordt bij gerechtsbrief aan de partijen ter kennis gebracht.
Art.135. (Zie nota onder Titel V.) De Koning kan Commissies die hij samenstelt of de gespecialiseerde paritair samengestelde Commissies opdracht geven adviezen te verstrekken aan de bevoegde rechtbank, wanneer deze erom vraagt, over de geschillen die betrekking hebben op de toepassing van de bepalingen van titel V van deze wet.
Art.136. (Zie nota onder Titel V.) § 1. De werkgever die een werknemer tewerkstelt die, hetzij op het vlak van de onderneming of van de dienst die hem tewerkstelt, overeenkomstig de vigerende procedures, hetzij bij de inspectie van de sociale wetten een met redenen omklede klacht heeft ingediend of voor wie de inspectie van de sociale wetten is opgetreden, of die een rechtsvordering instelt of voor wie een rechtsvordering wordt ingesteld tot naleving van de bepalingen van deze wet betreffende de promotiekansen, de opleiding op de werkplaats en de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden, mag de arbeidsverhouding niet beëindigen, noch de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen, behalve om redenen die vreemd zijn aan die klacht of aan die rechtsvordering.
§ 2. De bewijslast van deze redenen rust op de werkgever, wannneer de werknemer wordt ontslagen of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig worden gewijzigd binnen 12 maanden volgend op het indienen van een klacht. Deze bewijslast rust eveneens op de werkgever in geval van ontslag of eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden nadat een rechtsvordering werd ingesteld, en dit tot 3 maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
§ 3. Wanneer de werkgever de arbeidsverhouding beëindigt of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigt in strijd met de bepalingen van § 1, verzoekt de werknemer of de werknemersorganisatie waarbij hij is aangesloten, hem opnieuw in de onderneming of de dienst op te nemen of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te laten uitoefenen.
Het verzoek moet met een aangetekende brief gebeuren binnen dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden. De werkgever moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de brief over het verzoek uitspreken.
De werkgever die de werknemer opnieuw in de onderneming of dienst opneemt of hem zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen laat uitoefenen, moet het wegens ontslag of wijziging van de arbeidsvoorwaarden gederfde loon betalen alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen op dat loon storten.
§ 4. Wanneer de werknemer na het in § 3, eerste lid bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen of zijn functie niet onder dezelfde voorwaarden als voorheen kan uitoefenen en er geoordeeld werd dat het ontslag of de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden indruist tegen de bepalingen van § 1, moet de werkgever aan de werknemer een vergoeding betalen die, naar keuze van de werknemer, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het brutoloon voor zes maanden, hetzij aan de werkelijk door de werknemer geleden schade; in laatstgenoemd geval moet de werknemer de omvang van de geleden schade kunnen bewijzen.
§ 5. De werkgever is verplicht dezelfde vergoeding uit te betalen, zonder dat de werknemer het in § 3, eerste lid bedoelde verzoek moet indienen om opnieuw te worden opgenomen of zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te kunnen uitoefenen :
1° wanneer de werknemer de arbeidsovereenkomst verbreekt, omdat het gedrag van de werkgever in strijd is met de bepalingen van § 1, wat volgens de werknemer een reden is om de arbeidsovereenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken ervan te verbreken;
2° wanneer de werkgever de werknemer heeft ontslagen om een dringende reden, op voorwaarde dat het bevoegde rechtsorgaan dit ontslag voor ongegrond houdt en in strijd acht met de bepalingen van § 1.
HOOFDSTUK IV. - Toezicht. (Zie nota onder Titel V.)
Art.137. (Zie nota onder Titel V.) <W 1989-12-22/31, art. 213, 003; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van de bepalingen van titel V van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.
Art.138. (Zie nota onder Titel V.) <W 1989-12-22/31, art. 213, 003; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Bovendien mogen deze ambtenaren bij de uitoefening van hun opdracht op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in de lokalen waar beroepsopleiding wordt verstrekt.
Tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel enkel toegang wanneer de rechter in de politierechtbank vooraf toestemming heeft verleend.
Art.139. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 213, 003; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
Art.140. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 213, 003; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
HOOFDSTUK V. - Strafbepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art.141. (Zie nota onder Titel V.) Onverminderd het bepaalde in de artikelen 269 en 274 van het strafwetboek worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met een geldboete van 26 tot 500 frank of met één van die straffen alleen :
1° de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers alsook alle bij artikel 120 bedoelde personen die de bepalingen van artikel 121 niet nakomen;
2° de bij artikel 124 bedoelde personen die de bepalingen van artikel 125 niet nakomen;
3° de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die de bepalingen van artikel 127 niet nakomen;
4° de persoon die binnen de door de rechter krachtens artikel 133 vastgestelde en aan hem opgelegde termijn geen einde maakt aan de discriminerend geachte toestand;
5° al wie een inbreuk pleegt op de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van titel V van deze wet;
6° al wie het krachtens titel V van deze wet georganiseerde toezicht belemmert.
Art.142. (Zie nota onder Titel V.) Voor de bij artikel 141, 1°, 2°, 3°, 4° en 5° bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal personen voor wie die bepalingen zijn overtreden zonder dat deze geldboete meer dan 50 000 frank mag bedragen.
Art.143. (Zie nota onder Titel V.) Bij herhaling binnen één jaar na een vorige veroordeling, kan de straf op het dubbel van het maximum worden gebracht.
Art.144. (Zie nota onder Titel V.) De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
Art.145. (Zie nota onder Titel V.) <W 1998-02-13/32, art. 105, 011; Inwerkingtreding : 01-03-1998> § 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de in deze titel bepaalde misdrijven.
§ 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze titel bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze titel bepaalde minimumbedrag.
Art.146. (Zie nota onder Titel V.) De publieke rechtsvordering wegens overtreding van de bepalingen van deze wet en van de ter uitvoering hiervan genomen besluiten verjaart door verloop van (vijf jaar) na het feit waaruit de vordering is ontstaan. <W 1994-03-23/30, art. 25, 007; Inwerkingtreding : 01-04-1994>
De burgerlijke rechtsvorderingen die bij toepassing van titel V van deze wet of van zijn uitvoeringsbesluiten worden ingesteld, verjaren door verloop van vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan; die termijn mag voor de werknemers echter niet langer zijn dan één jaar na de beëindiging van de arbeidsrelatie.
HOOFDSTUK VI. - Slot- en wijzigingsbepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art.147. <wijzigingsbepaling>
Art.148. <wijzigingsbepaling>
Art.149. <wijzigingsbepaling>
Art.150. <wijzigingsbepaling>
Art.151. <wijzigingsbepaling>
Art.152. <wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen. (Zie nota onder Titel V.)
Art.153. (Zie nota onder Titel V.) De hieronder vermelde bepalingen betreffende de toegangsvoorwaarden tot zekere functies van de openbare sector zijn niet meer van toepassing, ten laatste een jaar na de bekendmaking van deze wet :
1° koninklijk besluit van 21 september 1967 betreffende sommige betrekkingen bij het Ministerie van Financiën;
2° koninklijk besluit van 12 maart 1969 betreffende sommige betrekkingen bij de Diensten van de Eerste Minister (Hoog Comité van Toezicht);
3° koninklijk besluit van 20 augustus 1969 betreffende bepaalde betrekkingen bij het Ministerie van Justitie;
4° koninklijk besluit van 20 augustus 1969 houdende het statuut van de burgerlijke ambtenaren van de Dienst Militaire Veiligheid;
5° koninklijk besluit van 4 mei 1973 betreffende bepaalde betrekkingen bij het Ministerie van Economische Zaken;
6° koninklijk besluit van 12 mei 1975 betreffende sommige betrekkingen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken;
7° de op de datum van bekendmaking van deze wet van kracht zijnde voorschriften uitgevaardigd door de in de artikelen 108, 108bis, 108ter van de Grondwet bedoelde autoriteiten, voor zover zij strijdig zijn met het bepaalde in titel V van deze wet.
TITEL VI. _ SLOTBEPALINGEN.
Art.154. § 1. De machten toegekend aan de Koning door artikel 71 van deze wet en door § 4 van dit artikel verstrijken op 31 december 1978.
§ 2. Vóór 31 maart 1979 zal aan de Kamers verslag worden uitgebracht omtrent de maatregelen genomen in toepassing van artikel 71 van deze wet en van § 4 van dit artikel.
§ 3. De besluiten getroffen krachtens de machten bedoeld bij § 1 kunnen de vigerende wettelijke bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
In geval van dringendheid kunnen ze worden genomen zonder de adviezen te moeten vragen of de voorstellen te moeten afwachten die wettelijk of reglementair worden voorgeschreven.
Na het verstrijken van de door deze wet toegekende machten, kunnen die besluiten niet worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen dan door een wet, terwijl de Koning het recht behoudt de bepalingen die betrekking hebben op aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen op te heffen, aan te vullen, te wijzigen of te vervangen.
§ 4. De Koning kan, zo nodig, de toepassing van de bepalingen genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel verzekeren door sancties van administratieve, burgerlijke en strafrechtelijke aard; deze laatste mogen niet meer bedragen dan een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 100 000 frank.
Art. 155. § 1. De Koning kan met toepassing van de artikelen 6 en 77 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en de codificatie van de wetten, de wetteksten vermeld in deze wet en die welke hij mag wijzigen krachtens artikel 154 van deze wet ordenen, daarin begrepen, de nodige veranderingen in de redaktie van de teksten, de volgorde van de artikelen en afdelingen en de verwijzigingen die ze inhouden.
§ 2. De Koning stelt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de data van inwerkingtreding vast van de bepalingen van titel I, hoofdstukken I, II en IV, en van titel IV.