22 JULI 1993. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de werking van het Vlaams Waarborgfonds.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen.
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - Vormen van tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds.
A. Tussenkomst na voorafgaande goedkeuring door het beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds.
Art. 7-9
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor het onderzoek van de aanvragen tot waarborg.
Art. 10
HOOFDSTUK IV. - Modaliteiten van toezicht op de kredietinstellingen en op de personen of ondernemingen die de voordelen van het Vlaams Waarborgfonds genieten.
Art. 11-12
HOOFDSTUK V. - Kredietovereenkomsten. Beheer van de door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgde kredieten.
A. Kredietovereenkomsten.
Art. 13
B. Beheer kredieten.
Art. 14-18
C. Beheer opgezegde kredieten.
Art. 19, 19bis
HOOFDSTUK VI. - Bedragen en voorwaarden voor het innen van de bijdrage te storten bij het Vlaams Waarborgfonds in uitvoering van artikel 24, § 1, 1° tot 4° van de wet van 4 augustus 1978.
Art. 20-26
HOOFDSTUK VII. - Verantwoordelijkheden.
Art. 27
HOOFDSTUK VIII. - Beheerscontract.
Art. 28
HOOFDSTUK IX. - Opheffingsbepalingen.
Art. 29
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art. 30-31
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen.
Artikel 1. De waarborg van het Vlaams Waarborgfonds kan verleend worden ten gunste van ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen bepaald in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1978.
Om de quota's vastgesteld bij voornoemd artikel 2 a) en b) te bepalen wordt er voor bestaande ondernemingen rekening gehouden met de cijfers die verstrekt zijn door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en die betrekking hebben op het kalenderjaar vóór de aanvraag.
Voor andere ondernemingen wordt er rekening gehouden met realistische vooruitzichten van de kredietaanvrager. De tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds is steeds ondergeschikt aan het vervullen van de wettelijke en reglementaire voorschriften voor de uitvoering van het beroep of van de activiteit. Alle financiële instellingen vermeld onder artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978 kunnen een aanvraag voor een waarborg indienen.
Art.2. De waarborg van het Vlaams Waarborgfonds mag slechts aangevraagd worden voor de verrichtingen bepaald bij artikel 1, a) en artikel 4 van de wet van 4 augustus 1978.
Een krediet bestemd voor de aankoop van of het intekenen op aandelen of deelbewijzen kan beschouwd worden als een rechtstreekse financiering van roerende goederen en kan derhalve door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgd worden voor zover de kredietnemer 50 % van de aandelen van de over te nemen firma verwerft en voor zover hij de dagelijkse leiding van het overgenomen bedrijf in handen neemt.
De rechtstreekse financiering zoals bepaald in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1978 sluit het gebruik van holding- en andere financiële structuren niet uit. Het gebruik ervan is toegestaan voor zover het gaat om wettelijke en algemene aanvaarde technieken, en voor zover het bedrijfseconomisch doel de rechtstreekse financiering van investeringen voorzien in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1978 betreft.
Art.3. De duur van de kredieten waarvoor het Vlaams Waarborgfonds tussenkomt mag niet langer zijn dan de normale bedrijfseconomische duur.
1° De duur van de kredieten mag in ieder geval niet langer zijn dan :
a) vijfentwintig jaar, indien de kredieten bestemd zijn voor de aankoop, de oprichting of de verbouwing van onroerende goederen;
b) tien jaar, indien de kredieten bestemd zijn voor het oprichten of de overname van een zaak;
c) tien jaar, indien het gaat om de financiering van machines, materieel of bedrijfsuitrusting.
2° De kredieten moeten worden terugbetaald in minstens jaarlijkse termijnen.
3° De terugbetaling van het krediet moet uiterlijk voor de 65 jarige leeftijd van de aanvrager gebeuren, tenzij de opvolging geregeld is.
Aan aanvragers die jonger dan 35 jaar zijn en voor belangrijke projecten mag vrijstelling van terugbetaling in kapitaal van twee jaar worden toegekend.
Art.4. De rentevoeten, commissielonen en alle andere lasten, die kredieten welke een waarborg van het Vlaams Waarborgfonds genieten, bezwaren, mogen het globale niveau van de voorwaarden vastgesteld door de Nationale Kas voor Beroepskrediet, niet overschrijden. Bij een eventuele verliesafrekening zullen de aangerekende kosten teruggebracht worden tot die welke bij de Nationale kas van toepassing zijn.
Art.5. Behoudens voorafgaande afwijking verleend door de Vlaamse minister bevoegd voor Economie, mag de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds slechts toegestaan worden indien de kredietaanvrager maximaal zakelijke of persoonlijke zekerheden stelt voor het krediet.
Art.6. Behoudens voorafgaande afwijking door de Vlaamse minister bevoegd voor Economie, verleend op grond van artikel 19 van de wet van 4 augustus 1978, is de waarborg van het Vlaams Warborgfonds ten bate van kredietinstellingen beperkt :
1° hetzij tot een aandeel dat 75 % van het kredietbedrag niet te boven mag gaan. In dit geval komen de eerste terugbetalingen in mindering van de verbintenis van het Vlaams Waarborgfonds ten belope van het verzekerd percentage.
2° hetzij tot een bepaald aantal vervaldagen waarvan het totaal 75 % van het kredietbedrag niet te boven mag gaan. In dit geval komen de eerste vervaldagen volledig in mindering van de verbintenis van het Vlaams Waarborgfonds.
Voor kredieten aan aanvragers die jonger zijn dan 35 jaar en die nog geen 2 jaar als zelfstandige gevestigd zijn, mag het hiervoor geciteerde percentage maximaal 90 bedragen.
Voor kaskredieten of kredieten op korte termijn bedraagt de maximale dekking 70 %.
HOOFDSTUK II. - Vormen van tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds.
A. Tussenkomst na voorafgaande goedkeuring door het beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds.
Art.7. De aanvragen tot waarborg worden door de kredietinstellingen bij het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds ingediend op een formulier dat door het Beheerscomité vastgesteld is en waarin de voorwaarden worden samengevat waartegen de kredietinstelling het voornemen heeft het krediet toe te staan.
Hierbij moet ook de documentatie gevoegd worden die het Beheerscomité nodig heeft om met kennis van zaken te kunnen beslissen.
Deze documentatie zal onder andere nadere gegevens omvatten betreffende :
1° de goede faam van de kredietaanvrager.
Een onderzoek dient uitgewezen te hebben dat de goede handelsfaam niet aangetast is door vroegere faillissementen, protesten of ernstige betwistingen;
2° beroepsbekwaamheid van de kredietaanvrager.
De beroepsbekwaamheid, zowel technisch als op beheersniveau, kan voor bestaande zaken aangetoond worden aan de hand van de behaalde resultaten.
Voor starters kunnen de eigenschappen geëvalueerd worden aan de hand van de behaalde diploma's en de nuttige ervaring die de persoon in kwestie heeft opgedaan als werknemer;
3° technische, economische en financiële aspecten van het investeringsproject.
Het investeringsproject waarvoor er krediet gevraagd wordt, moet op technisch, economisch en financieel vlak zo volledig mogelijk toegelicht worden.
Het financieringsplan moet een omstandige opgave bevatten van alle uitgavenposten en hun financieringsbronnen.
Het financieringsplan dient in evenwicht te zijn, waarbij er van uitgegaan wordt dat er rekening gehouden is met de weerslag van het project op de positie van het bedrijfskapitaal;
4° leefbaarheid van de onderneming.
De leefbaarheid van de onderneming moet bewezen worden aan de hand van de resultaten van de laatste jaren, eventueel aangevuld met een voldoende gemotiveerde berekening van de te verwachten groei van de cash-flow.
Voor nieuwe zaken dient men de rendabiliteit te bewijzen met een gedetailleerde en gemotiveerde prognose.
De waarborg van het Vlaams Waarborgfonds zal slechts verleend kunnen worden, indien de cash-flow berekend volgens de uitgangspunten hiervoor, volstaat om alle lasten, inbegrepen een provisie voor levensonderhoud, te dragen;
5° financiële structuur.
Onder de financiële structuur verstaat men de verhouding tussen de eigen middelen (zoals volgestort kapitaal, reserves, geconsolideerde voorschotten van aandeelhouders, ...) en de schulden op lange termijn verminderd met de waarborgen die verstrekt zijn door derden.
Als minimumnorm wordt 10 % vooropgesteld. Tevens dient te worden nagegaan of het bedrijfskapitaal positief is of wordt na realisering van het ontwerp.
Afwijkingen op voormelde normen kunnen slechts bij wijze van uitzondering worden aanvaard mits er een argumentatie op het valk van de leeftijd, de sociale toestand, de vroegere activiteiten en inkomsten en de toekomstige rendabiliteit gegeven wordt.
De toekenning van de waarborg kan afhankelijk worden gesteld van het verkrijgen van een achtergestelde lening bij een andere instelling.
B. Toekenning van de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds door de kredietinstellingen zelf.
Art.8. Gezien een gezond co-risicoschap het uitgangspunt is achter deze vorm van tussenkomst mogen de kredietinstellingen vermeld in artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978 zelf, rechtstreeks, beslissen over het toekennen van de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds op voorwaarde dat :
1° het krediet bestemd is voor de rechtstreekse financiering van bedrijfsinvesteringen bestemd voor :
a) de aankoop of oprichting van onroerende goederen, voor de betaling van de installatiekosten, bedrijfsverbouwingen en materieel;
b) de overname van een handelszaak, en iedere investering voor de uitoefening van een vrij beroep;
2° De waarborg van het Vlaams Waarborgfonds mag niet hoger zijn dan 5 000 000 F en mag evenmin 50 % van het kredietbedrag overtreffen;
3° Het gefinancierde actief moet in waarborg gegeven worden voor het gevraagde krediet;
4° De kredietinstellingen zullen binnen een maand na de ondertekening van de akte van kredietopening de toekenning van de waarborg ter kennis brengen aan het Vlaams Waarborgfonds, op een formulier voorgeschreven door het Beheerscomité.
Bij deze kennisgeving zal men een afschrift voegen van het analyserapport dat de bank voor zichzelf opgesteld heeft en dat de nodige informatie bevat aangaande de elementen van kredietwaardigheid vermeld in artikel 7 punt 1 tot 5;
5° Gezien een gezonde risicodeling het uitgangspunt is achter deze vorm van tussenkomst zal de deelname van het Vlaams Waarborgfonds in het verlies niet hoger kunnen zijn dan 50 % van het uiteindelijke verlies van de kredietinstelling, dit onverminderd de bepalingen in artikel 19;
6° Conform hetzelfde uitgangspunt zal het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds in geval van schadegeval de waarborg slechts intrekken ingeval van bewezen misbruiken of flagrante inbreuken tegen de normale gebruiken in het bankwezen.
C. Herverzekering van waarborgverleningen door maatschappijen van onderlinge borgstelling en federale maatschappijen voor ambachtskrediet.
Art.9. Het Vlaams Waarborgfonds kan de verbintenissen van deze maatschappijen herverzekeren ten belope van 50 % in het uiteindelijke verlies op voorwaarde dat :
1° het gaat om borgtochten van maximum 5 000 000 F. Ingeval het gaat om meerdere borgtochten voor éénzelfde persoon, bedrijf of bedrijvengroep mag het totaal niet hoger zijn dan 5 000 000 F;
2° het gaat om verrichtingen die voor borgstelling rechtstreeks aan het Vlaams Waarborgfonds kunnen worden voorgelegd en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 1 tot en met 7 van dit besluit;
3° de borgtochten waarvoor het verzekeringsorganisme een herverzekering wenst, moeten gemeld worden aan het Vlaams Waarborgfonds binnen de door het Beheerscomité vastgestelde termijn en volgens de voorwaarden die door het Beheerscomité bepaald zijn;
4° de commissielonen bepaald in artikel 23 van dit besluit betaald worden binnen de vastgestelde termijn.
Het Vlaams waarborgfonds komt niet tussen in de verliezen die de borgstellingsmaatschappijen lijden op de verrichtingen die aan de voorwaarden hierboven niet beantwoorden, of op de verrichtingen waarvoor de verschuldigde bijdrage niet tijdig gestort werd.
De Vlaamse minister bevoegd voor Economie, het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds of hun afgevaardigden mogen te allen tijde zowel bij de kredietaanvragers als bij de kredietinstellingen en de borgstellingsmaatschappijen tot onderzoek en controle overgaan.
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor het onderzoek van de aanvragen tot waarborg.
Art.10. § 1. De aanvragen tot waarborg worden door de kredietinstellingen bij het Vlaams Waarborgfonds ingediend op een formulier dat door het Beheerscomité is voorgeschreven en waarin de voorwaarden worden samengevat waartegen de kredietinstelling het inzicht heeft het krediet toe te staan.
Men voegt hierbij alle documentatie, die het Beheerscomité nodig heeft om het risico van de verrichting correct te kunnen inschatten.
§ 2. Voor bedragen van méér dan 25 000 000 F per persoon, bedrijf of bedrijvengroep is krachtens artikelen 18 en 19 van de wet van 4 augustus 1978 een voorafgaande machtiging van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie nodig, alvorens het dossier voorgelegd mag worden aan het Beheerscomité.
Hiertoe stuurt de kredietinstelling een aanvraag tot waarborg, samen met de nodige documentatie aan de Vlaamse minister bevoegd voor Economie, of aan de door hem aangestelde ambtenaar.
Indien de Vlaamse minister bevoegd voor Economie of zijn afgevaardigde de goedkeuring weigert, laat hij dit onmiddellijk weten aan de kredietinstelling en aan het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds.
Indien de Vlaamse minister bevoegd voor Economie of zijn afgevaardigde zijn toestemming geeft, bezorgt hij, samen met het volledig dossier, een exemplaar van de aanvraag tot een waarborg en zijn toestemming aan het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds.
§ 3. De Vlaamse minister bevoegd voor Economie en het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds of hun afgevaardigden mogen alle inlichtingen vragen en mogen om het even welk aanvullend onderzoek laten doen.
§ 4. Het verlenen van de waarborg door het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds wordt vastgesteld door de ondertekening van een akte van borgstelling waarvan de formule door het Beheerscomité wordt opgesteld.
HOOFDSTUK IV. - Modaliteiten van toezicht op de kredietinstellingen en op de personen of ondernemingen die de voordelen van het Vlaams Waarborgfonds genieten.
Art.11. De Vlaamse minister bevoegd voor Economie, het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds of hun afgevaardigden, mogen te allen tijde de boekhouding, het beheer en de toestand der natuurlijke of morele personen controleren die een krediet aanvragen of verkregen hebben, dat geheel of gedeeltelijk door de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds gedekt wordt.
De krediet- en borgtochtovereenkomsten vermelden deze bevoegdheid en geven aan de Vlaamse minister bevoegd voor Economie en aan het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds of aan hun afgevaardigden het recht de uitslag van deze controle aan de kredietinstelling mee te delen.
Art.12. De Vlaamse minister bevoegd voor Economie, het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds of hun afgevaardigden mogen bij alle kredietinstellingen de dossiers, de rekeningen en alle documenten in verband met de door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgde of te waarborgen kredieten inkijken en er zonodig fotocopieën van maken.
HOOFDSTUK V. - Kredietovereenkomsten. Beheer van de door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgde kredieten.
A. Kredietovereenkomsten.
Art.13. De overeenkomsten tussen de kredietinstelling en de personen die de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds genieten, moeten onder meer de volgende clausules bevatten :
Behoudens schriftelijke toestemming van het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds ontzeggen de kredietnemers zich het recht, zolang de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds loopt :
1° wijzigingen aan te brengen in de in de waarborgaanvraag bepaalde bestemming van de gebouwen, van het gereedschap en van het handelsfonds dat dankzij de tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds werd verkregen of gewijzigd;
2° hun goederen te vervreemden of aan derden in waarborg te geven.
Deze bepaling beoogt echter niet de verkoop, vallende binnen de normale beroepsbedrijvigheid van de kredietnemers.
Behoudens strengere voorschriften opgelegd door het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds verbinden de kredietnemers er zich toe een regelmatige boekhouding bij te houden die een inzicht verschaft in hun activa en passiva en in de rendabiliteit van de activiteit.
Zij verbinden zich ertoe deze geschriften en alle documenten die de vrijwaring van de belangen van het Vlaams Waarborgfonds kunnen bevorderen, ter beschikking te stellen van de afgevaardigden van de Vlaamse minister bevoegd voor Economie of van het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds.
De kredietnemers moeten de genoemde afgevaardigden toestaan de gebouwen te bezichtigen waarin de uitbating plaatsheeft alsmede ieder gebouw dat in waarborg gegeven is.
Onverminderd de andere bepalingen van verbreking voorzien in het contract, heeft de kredietinstelling het recht het krediet op te zeggen en de onmiddellijke terugbetaling te eisen in geval van onjuiste of onvolledige verklaring van de kredietnemers waardoor de waarborg werd verkregen en, ingeval de voorschotten, die door het Vlaams Waarborgfonds werden gewaarborgd, gebruikt werden voor andere doeleinden dan die waardoor het verlenen van deze waarborg werd gewettigd.
B. Beheer kredieten.
Art.14. De kredietinstelling dient ervoor te zorgen dat de voorschotten, die door het Vlaams Waarborgfonds worden gewaarborgd, dienen voor de doeleinden die het verlenen van deze waarborg hebben gewettigd. In dit verband zal de kredietinstelling de richtlijnen, voorgeschreven door het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds, naleven.
Iedere wijziging aan de oorspronkelijke voorwaarden van de gewaarborgde kredieten wordt door de kredietinstelling onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds.
Bepaalde handelingen van dagelijks bestuur kunnen echter door de kredietinstellingen zelf geregeld worden zonder raadpleging van het Beheerscomité zoals :
1° afstand doen van het voorrecht van de pandhoudende schuldeiser bij aankoop van extra materieel voor zover de afstand beperkt blijft tot dat materieel;
2° hernemingen van omloop toestaan zonder nieuwe waarborgverlening op kredieten gedekt door het Vlaams Waarborgfonds en dit zonder dat hierdoor het risico van het Vlaams Waarborgfonds toeneemt;
3° hun goedkeuring hechten aan het nemen van inschrijvingen in volgende rangen op goederen die reeds bezwaard zijn als dekking van kredieten met tussenkomst van het Vlaams Waarborgfonds ten gunste van andere kredieten of andere kredietinstellingen;
4° het wijzigen van het investeringsprogramma voor zover deze wijzigingen minder dan 10 % van het totale investeringsprogramma bedragen;
5° het nemen van maatregelen die tot doel hebben de eigen rechten en die van het Vlaams Waarborgfonds te beschermen zoals betaling van vervallen en niet betaalde premies voor verzekeringen;
6° het nemen van noodzakelijke maatregelen die betrekking hebben op het te gelde maken van de gevestigde waarborgen.
Het Beheerscomité kan deze lijst van gedelegeerde bevoegdheden beperken of uitbreiden.
Wanneer de aflossing of interest niet betaald is drie maanden na de in de overeenkomst van kredietopening bepaalde datum mag de kredietinstelling uitstel verlenen aan de cliënt tot maximum 2 jaar op voorwaarde dat het debetsaldo niet hoger wordt.
Het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds dient nochtans binnen 9 maanden in kennis gesteld te worden van de niet-betaling van een vervaldag. Er dient spontaan een aanvullend commissieloon te worden betaald indien een delging zes maanden geheel of gedeeltelijk onbetaald is gebleven.
Zoniet vervalt de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds betreffende die vervaldag behoudens andere beslissing van het Beheerscomité.
Art.15. De kredietinstelling deelt aan het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds iedere tekortkoming mee op het gebied van de voorschriften van de wet, van de reglementen en besluiten van uitvoering of van de kredietovereenkomsten waarvan zij, na het verlenen van het krediet, kennis neemt.
Art.16. De kredieten die door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgd worden krijgen in de boekhouding van de kredietinstelling een bijzondere rekening waardoor zij gemakkelijk onderscheiden kunnen worden van andere rekeningen van de kredietinstelling.
Art.17. Voor de waarborgen toegekend onder artikel 7 en artikel 9 mag het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds bij gemotiveerde beslissing aan de kredietinstelling meegedeeld, de gegeven waarborg intrekken, wanneer :
1° aan de voorwaarden bepaald voor het verkrijgen van deze waarborg niet voldaan is;
2° de kredietinstelling de maatregelen bepaald door het Beheerscomité betreffende het gebruik van het krediet voor de omschreven doeleinden niet heeft getroffen;
3° de waarborg verkregen werd op grond van onjuiste verklaringen van de kredietinstelling;
4° laatstgenoemde de oorspronkelijke voorwaarden van het krediet zodanig wijzigt dat de voorwaarden voor het verlenen van de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds niet meer vervuld zijn;
5° de kredietinstelling in gebreke blijft voor het betalen van de bijdrage aan het Vlaams Waarborgfonds.
Art.18. Tegen elke beslissing tot intrekking van de waarborg is beroep mogelijk bij de bevoegde Vlaamse minister bevoegd voor Economie.
C. Beheer opgezegde kredieten.
Art.19. De kredietinstelling die een krediet gewaarborgd door het Vlaams Waarborgfonds opzegt, moet dit aan het Beheerscomité meedelen en hierbij de redenen van haar beslissing aangeven.
De kredietinstellingen vervolgen verder de terugbetaling van de opgezegde kredieten en de realisatie van de gevestigde waarborgen en van de goederen der kredietnemers.
Wanneer er andere borgen of medeschuldenaars zijn, zal het Vlaams Waarborgfonds slechts tussenkomen wanneer er een onbetaald saldo blijft na realisatie van de goederen der kredietnemers, van de zakelijke waarborgen die door derden gevestigd werden, en van de goederen der borgen binnen de perken van hun verbintenissen.
Na de vereffening van de goederen van de schuldenaar stuurt de kredietinstelling aan het Vlaams Waarborgfonds de aanvraag om betaling van zijn verliesaandeel. De kredietinstelling, die deze tussenkomst aanvraagt, stuurt aan het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds het volledig dossier van de zaak en de rekeningen van de schuldenaar.
De maatschappij voor onderlinge borgstelling stuurt aan het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds, derhalve de aanvraag voor tussenkomst, het volledige dossier van de zaak alsmede de rekeningen die de schuldenaar bij haar en bij de kredietinstelling heeft.
Zodra een verliesrisico gesignaleerd wordt of zodra een provisie aangevraagd is stort het Beheerscomité van het Vlaams Waarborgfonds een provisie aan de kredietinstelling of aan de maatschappij voor onderlinge borgstelling.
In dit geval wordt de juiste afrekening van het verliesaandeel van het Vlaams Waarborgfonds opgemaakt wanneer alle waarborgen gerealiseerd zijn. Deze definitieve afrekening geeft aanleiding tot betaling van een supplement of tot terugbetaling.
De storting van een provisie ontslaat het Vlaams Waarborgfonds van de betaling van intresten op het bedrag van deze provisie vanaf de dag volgend op de storting ervan.
Na opzegging wordt de intrestlast dewelke het Vlaams Waarborgfonds aanvaardt beperkt tot maximaal de contractueel bepaalde termijnrentevoet.
De maximale rentevoet voor een korte termijnkrediet is de basisrentevoet NKBK verhoogd met 1 %.
Imputatie van de opbrengsten der waarborgen.
Met de opbrengsten der waarborgen of invorderingen na kredietopzegging worden eerst de vervallen interesten en gemaakte kosten gedelgd.
Bij een algemene waarborg wordt vervolgens het kapitaal afgelost in verhouding tot de gegeven waarborg.
Indien de waarborg een aantal eerste vervaldagen betreft, wordt het risico aandeel van de kredietinstelling eerst gedelgd.
Voor dit waarborgregime draagt de kredietinstelling niettemin steeds ten minste 10 % van het overblijvend verlies bij definitieve afrekening zelf, behalve voor de waarborgregeling beschreven onder artikel 8 van dit besluit waar punt 5° onverminderd van toepassing is.
Art. 19bis. Het Vlaams Waarborgfonds waarborgt de terugbetaling in hoofdsom en interesten van de kredieten met uitsluiting van de bijkomende kosten. Nuttige procedurekosten gemaakt voor de realisatie van de waarborgen kunnen verrekend worden met de opbrengsten.
HOOFDSTUK VI. - Bedragen en voorwaarden voor het innen van de bijdrage te storten bij het Vlaams Waarborgfonds in uitvoering van artikel 24, § 1, 1° tot 4° van de wet van 4 augustus 1978.
Art.20. De kredietinstellingen betalen een bijdrage op het bedrag van hun kredieten die door het Vlaams Waarborgfonds worden gedekt.
Voor de voorschotten met een welbepaalde termijn moet de bijdrage in éénmaal betaald worden op het ogenblik van het toekennen van het krediet. Het bedrag van deze bijdrage beloopt 0,25 % van het door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgde bedrag in hoofdsom. Wanneer de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds slaat op voorschotten met een vervaltijd boven één jaar, dan wordt de bijdrage van 0,25 % verhoogd met 0,125 % per extra jaar.
Voor de kredieten in lopende rekening, discontokredieten, kredieten op inpandgeving van facturen, warrantkredieten, borgstellingskredieten en andere handelskredieten op korte termijn is de bijdrage elk jaar op voorhand verschuldigd a rato van 0,50 % op het door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgd gedeelte van het openstaand krediet, ongeacht het werkelijk opgenomen bedrag.
Art.21. De kredietnemers betalen een bijdrage op het gedeelte van het krediet dat door het Vlaams Waarborgfonds wordt gedekt.
Voor de voorschotten met een welbepaalde termijn moet de bijdrage in eenmaal worden betaald op het ogenblik van het toekennen van het krediet. Het bedrag van deze bijdrage beloopt 0,50 % van het door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgde bedrag in hoofdsom. Wanneer de waarborg van het Vlaams Waarborgfonds slaat op voorschotten met een vervaltijd boven één jaar, dan wordt de bijdrage van 0,50 % verhoogd met 0,25 % per extra jaar.
Voor de kredieten in lopende rekening, discontokredieten, kredieten op inpandgeving van facturen, warrantkredieten, borgstellingskredieten en andere handelskredieten op korte termijn is de bijdrage elk jaar op voorhand verschuldigd tot beloop van 0,50 % op het door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgd gedeelte van het openstaand krediet, ongeacht het werkelijk opgenomen bedrag.
Art.22. Voor personen die jonger zijn dan 35 jaar en die maximaal 24 maanden als zelfstandige (in eigen naam of via vennootschap) gevestigd zijn, worden de bijdragen bepaald in artikel 21 voor de voorschotten op bepaalde termijn teruggebracht op 0,025 % voor het eerste jaar en tot 0,0125 % voor elke twee volgende jaren.
Het nadeel inzake bijdrage dat hierdoor berokkend wordt aan de kredietmaatschappijen voor ambachtskredieten en aan de maatschappijen voor onderlinge borgstelling, wordt ten laste genomen door het Vlaams Waarborgfonds.
Art.23. De plaatselijke maatschappijen voor ambachtskredieten en de maatschappijen voor onderlinge borgstelling die door de Nationale Kas voor Beroepskrediet werden erkend, betalen een commissieloon op het bedrag van hun kredieten dat door het Vlaams Waarborgfonds wordt gedekt, overeenkomstig artikel 24 van de wet van 4 augustus 1978.
Wanneer de voorschotten toegekend worden door een plaatselijke maatschappij voor ambachtskrediet, beloopt deze bijdrage 25 % van de commissie van de kredietnemer.
Wanneer het gaat om voorschotten met aval van een maatschappij voor onderlinge borgstelling, is het bedrag van deze bijdrage gelijk aan 25 % van de bijdrage die de kredietnemers en de kredietinstellingen aan deze maatschappijen betaald hebben.
De bijdrage die door deze kredietnemers en kredietinstellingen aan voornoemde maatschappijen moet worden betaald is dezelfde als de bijdrage die zij zouden betalen aan het Vlaams Waarborgfonds indien zij rechtstreeks een beroep op het Vlaams Waarborgfonds zouden doen.
Voor de kredieten in lopende rekening, discontokredieten, kredieten op inpandgeving van facturen, warrantkredieten, borgstellingskredieten en andere handelskredieten op korte termijn is de bijdrage elk jaar op voorhand verschuldigd op het door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgde gedeelte van het openstaand krediet ongeacht het werkelijk opgenomen bedrag.
Art.24. Voor de berekening van de bijdragen bepaald in voorgaande artikelen wordt in aanmerking genomen de duur van de voorschotten op bepaalde termijn die vermeld is in het oorspronkelijk contract en waarmee het Vlaams Waarborgfonds heeft ingestemd. Er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van een jaar, wanneer dat korter is dan zes maanden. Het gedeelte van een jaar dat zes maanden of meer bedraagt wordt voor een volledig jaar gerekend. De verlengingen van duur welke nadien ingetreden zijn geven geen aanleiding tot het betalen van een aanvullende bijdrage indien de verlenging korter is dan zes maanden. In tegenovergesteld geval is een aanvullende bijdrage van 0,25 % of 0,50 %, naargelang van het geval, per jaar verlenging verschuldigd, met dien verstande dat een half jaar en meer in rekening wordt gebracht voor een volledig jaar.
Indien het samengevoegde bedrag verschuldigd door de kredietinstelling en de kredietverkrijger een bedrag van 500 frank niet te boven gaat, is er geen bijkomende bijdrage verschuldigd.
Art.25. § 1. De kredietinstellingen betalen aan het Vlaams Waarborgfonds hun eigen bijdrage en die van hun kredietnemers.
De bijdragen verschuldigd voor voorschotten op een welbepaalde termijn moeten betaald worden binnen vijftien kalenderdagen na de ondertekening van de akte van kredietopening of na het definitief akkoord over het krediet of na de verlenging van duur.
De bijdragen verschuldigd voor kredieten in lopende rekeningen of andere kredieten voorzien in artikel 20, 3e lid, worden betaald voor het eerste jaar uiterlijk vijftien dagen na de ondertekening van de akte van kredietopening of na het definitief akkoord over het krediet en, voor de latere jaren, vóór dezelfde datum van elk jaar.
§ 2. De bijdragen verschuldigd door de plaatselijke maatschappijen van ambachtskrediet en door de maatschappijen voor onderlinge borgstelling moeten aan het Vlaams Waarborgfonds betaald worden binnen de maand die volgt op het verstrijken van ieder kwartaal voor al de bijdragen die gedurende dat kwartaal eisbaar geworden zijn.
Art.26. Een geheel of gedeeltelijk vooruitbetaalde aflossing door de schuldenaar van zijn schuld op bepaalde termijn die door het Vlaams Waarborgfonds gewaarborgd wordt, geeft geen recht op terugbetaling van een gedeelte van het commissieloon.
HOOFDSTUK VII. - Verantwoordelijkheden.
Art.27. De voorzitter en de effectieve leden van het Beheerscomité alsook hun plaatsvervangers gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan in verband met de verbintenissen van het Vlaams Waarborgfonds.
HOOFDSTUK VIII. - Beheerscontract.
Art.28. De Vlaamse minister bevoegd voor Economie kan met de Nationale Kas voor Beroepskrediet een beheerscontract afsluiten nopens de wijze van beheer, het serviceniveau, de bij te houden boekhouding en de vergoeding voor de beheerskosten.
HOOFDSTUK IX. - Opheffingsbepalingen.
Art.29. Opgeheven worden wat het Vlaamse Gewest betreft :
1° het koninklijk besluit van 12 september 1959 houdende uitvoering van de wet van 24 mei 1959 tot verruiming van de mogelijkheden inzake de beroeps- en ambachtskredietverlening aan de middenstand;
2° het ministerieel besluit van 4 september 1959 waarbij de bedragen en de modaliteiten bepaald worden voor het innen van de bijdrage te storten bij het Fonds in uitvoering van de bepalingen van artikel 13, §§ 1 tot 4, van de wet van 24 mei 1959 tot verruiming van de mogelijkheden inzake de beroeps- en ambachtskredietverlening aan de middenstand;
3° het ministerieel besluit van 23 september 1959 tot goedkeuring van het reglement waarbij de richtlijnen betreffende de tussenkomst van het Fonds vastgesteld worden, uitgevaardigd in toepassing van de artikelen 7 en 8 van de wet van 24 mei 1959.
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Art.30. Dit besluit treedt in werking 15 dagen na de publicatie van het Belgisch Staatsblad.
Art. 31. De Vlaamse minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.