25 OKTOBER 1963. - [Koninklijk besluit betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief van de krijgsmacht] <Opschrift vervangen door KB2003-03-27/52, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-03-1990 en tekstbijwerking tot 19-09-2022)
TITEL I. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE BEROEPSONDEROFFICIEREN.
HOOFDSTUK I. <KB 2003-03-27/52, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003> - De bevordering tot de graden van hoofdonderofficieren.
Afdeling I. - (Algemene bepalingen.) <KB 1995-12-13/37, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-1995>
Art. 1-2
Afdeling II. - (De bevorderingscomités.) <KB 1995-12-13/37, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-1995>
Art. 3
Afdeling III. - (Procedure voor het onderzoek van de kandidaturen.) <KB 1995-12-13/37, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-1995>
Art. 4-7
Afdeling IV. - (De benoeming.) <KB 1995-12-13/37, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-1995>
Art. 8
Afdeling V. - (...) <KB 2003-03-27/52, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
Art. 9-10
HOOFDSTUK Ibis. - (De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering.) <KB 1995-12-13/37, art. 2; Inwerkingtreding : 01-09-1995>
Art. 11-13
HOOFDSTUK II. - Bevordering.
Art. 14-18
HOOFDSTUK III. - Aanstelling in het ambt van een hogere graad.
Art. 19-20
HOOFDSTUK IV. - Benaming van de graad.
Art. 21
HOOFDSTUK V. - Ambtsontheffing.
Afdeling 1. - Tijdelijke ambtsontheffing.
Art. 22-23, 23bis
Afdeling 2. - Definitieve ambtsontheffing.
Art. 24-27, 27bis, 28-31, 31bis
Afdeling 3.
Art. 32, 32bis, 33-46
Afdeling 4. - [1 Rendementsperiode.]1
Art. 47
HOOFDSTUK VI. - Overplaatsingen.
Art. 48-50
HOOFDSTUK VII.
Art. 51-57
HOOFDSTUK VIII. - De ereraden.
Art. 58-71
HOOFDSTUK IX. - Verlof.
Art. 72-79
HOOFDSTUK X. - [1 Diverse bepalingen]1
Art. 80-81, 81bis, 82-83, 83bis, 84, 84bis, 85-88, 88bis
HOOFDSTUK XI. - (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 89-96
TITEL II. - (Opgeheven) <KB 24-09-1977, art. 33, 1°>
TITEL III. - (Bepalingen van toepassing op de onderofficieren van het aanvullingskader.) <KB 07-10-1980, art. 2>
Art. 97, 97bis, 97ter, 97quater, 97quinquies, 97sexies, 97septies, 97octies, 97nonies
TITEL IV. - SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN.
Art. 98-111
1963111450 1980043004 1987007463 1995007045 1996007304 1996007305 1997007073 1997007106 1998007018 1998007030 1998007042 1998007161 1999007154 1999007278 2000007001 2000007002 2000007199 2000007255 2001007053 2002007075 2002007076 2002007307 2003007111 2003007138 2003007247 2003007251 2004007246 2006007000 2007007262 2007007264 2008007049 2009007050 2010007131 2010007240 2012007116 2012007321 2013007228 2013007328 2013007330 2013007331 2015007309 2016007049 2017030370 2017030375 2017030389 2021020604 2022033196
TITEL I. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE BEROEPSONDEROFFICIEREN.
HOOFDSTUK I.
Afdeling I. - (Algemene bepalingen.)
Artikel 1.[1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.2.<KB 1995-12-13/37, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> [1 Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen inzake de benoeming van de onderofficieren van niveau B in de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 139, vierde lid van de wet van 28 februari 2007, omvat de procedure die aan de benoeming in de graden van hoofdonderofficieren voorafgaat :]1
( 1° de vaststelling van de in te stellen comités [2 , in voorkomend geval, per graad of per krijgsmachtdeel,]2 door de chef defensie, op voordracht van de directeur-generaal human resources;) <KB 2003-03-27/52, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
2° de samenstelling door de (chef defensie) van een lijst van kandidaten die niet definitief hebben afgezien van bevordering; <KB 2003-03-27/52, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
3° de raadpleging van hiërarchische meerderen betreffende de graad van geschiktheid voor bevordering van de kandidaten;
4° de opstelling van een gemotiveerd advies door de officier, aangewezen door de (directeur-generaal human resources), en belast met het voordragen van de kandidaturen bij het bevorderingscomité; <KB 2003-03-27/52, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
5° het onderzoek van de kandidaturen door het bevorderingscomité, de mededeling van het aantal te verlenen plaatsen door de (chef defensie) en de aanbeveling van de kandidaten door het bevorderingscomité. <KB 2003-03-27/52, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2017-05-17/05, art. 8, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling II. - (De bevorderingscomités.)
Art.3.[1 § 1. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsonderofficieren tot de graden van hoofdonderofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van [2 Defensie]2,die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen [3 van een krijgsmachtdeel]3;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de onderofficieren.
[3 Deze comités worden georganiseerd op zodanige manier dat de kandidatuur van elke onderofficier hetzelfde aantal maal wordt onderzocht in de verschillende comités.]3
De onderofficieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht [4 , voor zover ze georganiseerd worden,]4 door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, is voorzitter van die comités.
De overheid bedoeld in het eerste lid moet tot de algemene directie human resources behoren en van het niveau opperofficier zijn. Indien deze overheid deel uitmaakt van de sectie evaluatie van de divisie beheer human resources mag zij evenwel van het niveau kolonel zijn.
[3 Indien de directeur-generaal human resources evenwel lid is van het burgerlijk personeel van het ministerie van Landsverdediging, wordt hij door een opperofficier, aangewezen door de chef defensie, vervangen.]3
Naast de voorzitter, zijn deze comités samengesteld uit beroepsofficieren en hoofdonderofficieren van dezelfde graad, en in voorkomend geval van de hogere graad dan die waarvoor de kandidaat ingeschreven is. Deze leden moeten in werkelijke dienst zijn.
§ 4. De directeur-generaal human resources wijst als secretaris van de comités een aan de algemene directie human resources verbonden officier aan. Deze officier heeft adviserende stem.
De officier belast met het voordragen van de kandidaturen bij het comité heeft eveneens adviserende stem.
De hoofdonderofficier, lid van het bevorderingscomité, die niet het bewijs heeft geleverd van de kennis van de andere taal bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, heeft slechts adviserende stem voor wat betreft de kandidaten van dit taalstelsel.
Wanneer geen hoofdonderofficieren kunnen worden opgeroepen om in voldoende aantal zitting te hebben in een comité, worden de ontbrekende leden aangevuld door lagere officieren bekleed met minstens de graad van kapitein, volgens de regels vastgesteld door de minister van [2 Defensie]2.
§ 5. De kandidatuur voor de graad, naargelang het geval :
1° van adjudant-chef, voor de onderofficier van niveau C, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau C niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van [5 eerste sergeant-majoor en het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef]5;
2° van adjudant-majoor, voor de onderofficier van niveau B, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau B niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van [5 eerste sergeant-majoor en het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef]5.
Indien een kandidaat van niveau C of niveau B bedoeld in het eerste lid, dit kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef te laat heeft afgelegd en zijn kandidatuur niet samen met die van de onderofficieren met gelijke anciënniteit in dezelfde graad is onderzocht, wordt hij ingeschreven op de eerste kandidatenlijst voor, naargelang het geval, de bevordering tot de graad van adjudant-chef of tot de graad van adjudant-majoor die zal worden onderzocht, nadat hij voor dit kwalificatie-examen is geslaagd.
§ 6. De minister van [2 Defensie]2 bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de comités.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(3)<KB 2017-05-17/05, art. 9, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<KB 2021-03-08/01, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 08-04-2021>
(5)<KB 2022-07-20/35, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 26-08-2022>
Afdeling III. - (Procedure voor het onderzoek van de kandidaturen.)
Art.4.<KB 1995-12-13/37, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> Voor zover er comités ingericht worden overeenkomstig artikel 2, 1°, stelt (de chef defensie) [1 voor elk comité,]1 en in volgorde van hun anciënniteit in de graad (naargelang het geval, adjudant of) van adjudant-chef, de lijst op van diegenen van wie de kandidatuur aan het bevorderingscomité zal voorgelegd worden. <KB 2003-03-27/52, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
Een kandidaat wordt voor de eerste maal op een lijst ingeschreven indien hij, op de voorziene benoemingsdatum, voldoet aan de bij artikel 14 voor zijn graad vastgestelde anciënniteitsvoorwaarden.
Zolang hij blijft voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, wordt elke kandidaat [2 van rechtswege op zeven lijsten]2 ingeschreven.
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 15, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2018-04-30/05, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 19-05-2018>
Art.5.<KB 1995-12-13/37, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> De hiërarchische meerderen verstrekken hun advies over de kandidaat volgens de regels vastgesteld door de Minister van [1 Defensie]1 en in de vorm die hij voorschrijft. Die adviezen worden ter kennis gebracht van de kandidaat, die zijn opmerkingen kan doen gelden.
De officier belast met het verdragen van de kandidaturen brengt een gemotiveerd advies uit over de kandidaten op de door de Minister van [1 Defensie]1 vastgestelde wijze.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.6. <KB 1995-12-13/37, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> Het bevorderingscomité brengt advies uit over de geschiktheid van de kandidaten om het ambt van (de graad waarvoor ze kandidaat zijn) te vervullen. <KB 2003-03-27/52, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
Op basis van het gemotiveerd advies van de officier belast met het voordragen van de kandidaturen worden de respectieve verdiensten van de kandidaten vergeleken.
De meest verdienstelijke kandidaten worden aanbevolen binnen het door de (chef defensie) vastgesteld maximum aantal opengestelde plaatsen. <KB 2003-03-27/52, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
De opeenvolgende etappes in de adviesvorming van het bevorderingscomité worden bekrachtigd door één of meer stemmingen.
De beraadslagingen van het bevorderingscomité zijn geheim.
Art.7. <KB 1995-12-13/37, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> De secretaris van het comité maakt de notulen op en zendt deze aan de (chef defensie). <KB 2003-03-27/52, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
Hierin dienen te worden vermeld :
1° de samenstelling van het comité;
2° het aantal te begeven ambten;
3° de voordracht van de kandidaturen;
4° het advies van het comité over de voordracht;
5° de aanbevolen kandidaten;
6° de uitslag van de hiertoe gehouden stemmingen.
Afdeling IV. - (De benoeming.)
Art.8.<KB 1995-12-13/37, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> De keuze van de Minister van [1 Defensie]1 geschiedt op voordracht van de (chef defensie) in de volgorde der lijsten van kandidaten, [2 op basis van de beoordelingselementen die de dag vóór het comité beschikbaar waren,]2 en, op iedere lijst, ten hoogste ten belope van het aantal door dezelfde overheid bij het onderzoek in het comité toegekende ambten. <KB 2003-03-27/52, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
De Minister van [1 Defensie]1 is er niet toe gehouden zich bij het advies van het comité aan te sluiten.
De notulen van de zitting van het comité worden aan de Minister van [1 Defensie]1 ten laatste bij gelegenheid van de eerste benoemingsvoordracht toegezonden.
Nadat een van de kandidaten van een lijst benoemd is, mag geen benoeming meer gedaan worden in een vroegere lijst.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2017-05-17/05, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling V. - (...)
Art.9. (Opgeheven) <KB 2003-03-27/52, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
Art.10. (Opgeheven) <KB 2003-03-27/52, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
HOOFDSTUK Ibis. - (De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering.)
Art.11.<KB 1995-12-13/37, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1995> Voor de bevordering tot een graad van onderofficier vanaf de graad van eerste sergeant of vanaf de eerstvolgende graad voor de onderofficier van de bijzondere werving, verstrekken de hiërarchische meerderen hun advies over de kandidaat volgens de regels vastgesteld door de Minister van [1 Defensie]1 en in de vorm die hij voorschrijft.
Die adviezen worden ter kennis gebracht van de kandidaat, die zijn opmerkingen kan doen gelden.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.12. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/30, art. 134, 3°, 005; Inwerkingtreding : 15-08-1994>
Art.13. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/30, art. 134, 3°, 005; Inwerkingtreding : 15-08-1994>
HOOFDSTUK II. - Bevordering.
Art.14.[1 § 1. De beroepsonderofficier van niveau C kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° sergeant : 4 jaar;
2° eerste sergeant : 6 jaar;
3° eerste sergeant-majoor : 6 jaar;
4° adjudant : 6 jaar;
5° adjudant-chef : 4 jaar.
Indien de beroepsonderofficier van niveau C bij toepassing van artikel 84/1 van de wet van 28 februari 2007, [2 ...]2 in de graad van eerste sergeant-chef bevorderd kan worden, is voor deze bevordering een minimumanciënniteit van 8 jaar in de graad van eerste sergeant vereist.
§ 2. De beroepsonderofficier van niveau B kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° eerste sergeant-majoor : 12 jaar;
2° adjudant : 6 jaar;
3° adjudant-chef : 4 jaar.
§ 3. Indien een beroepsonderofficier anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2022-07-20/35, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 26-08-2022>
Art.15.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/06, art. 74, 029; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.16.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/06, art. 74, 029; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.17.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/06, art. 74, 029; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.18. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
HOOFDSTUK III. - Aanstelling in het ambt van een hogere graad.
Art.19. De onderofficier die is aangesteld in het ambt van een hogere graad heeft gezag over de onderofficieren die benoemd of aangesteld zijn nadat hijzelf in het ambt van dezelfde graad werd aangesteld.
Art.20.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/04, art. 17, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK IV. - Benaming van de graad.
Art.21.<KB 2002-03-14/31, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 19-03-2002> De benaming van de graad wordt voor de onderofficier die behoort tot het gebrevetteerd varend personeel en houder is van het brevet van piloot of het hoger brevet van piloot, aangevuld door de benaming : "vlieger".
De benaming van de graad van de onderofficier die behoort tot het gebrevetteerd varend personeel en die niet bedoeld wordt in het eerste lid, wordt aangevuld met de benaming "van het luchtvarend personeel".
[1 ...]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK V. - Ambtsontheffing.
Afdeling 1. - Tijdelijke ambtsontheffing.
Art.22.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 37, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.23.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 37, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 23bis.(Ingevoegd bij KB 2001-01-10/37, art. 2; Inwerkingtreding : 10-02-2001) De Minister van [2 Defensie]2 is de aangeduide overheid bedoeld in artikel [1 52, § 4, van de wet van 28 februari 2007]1 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader (van de krijgsmacht). <KB 2004-09-23/32, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
----------
(1)<KB 2013-10-14/12, art. 38, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Afdeling 2. - Definitieve ambtsontheffing.
Art.24.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.25.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.26.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.27.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 27bis.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.28.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.29.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.30.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.31.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 31bis.<Ingevoegd bij KB 19-09-1984, art. 2, § 4> Wordt een onderofficier op grond van de artikelen 8 en 54 van het Militair Strafwetboek van zijn graad beroofd zonder uitstel of wordt hij op grond van de artikelen 32 of 33 van het Strafwetboek ontzet zonder uitstel uit één of meer rechten genoemd in artikel 31 van hetzelfde Wetboek, zonder dat die maatregel hem de hoedanigheid van militair doet verliezen, dan wordt hij teruggesteld in de graad van soldaat of van matroos van het beroepskader. De Minister van [2 Defensie]2 kan hem echter op grond van artikel [1 57 van de wet van 28 februari 2007]1 van ambtswege uit zijn ambt ontzetten en voor de toepassing van dit artikel wordt de onderofficier geacht zijn graad te hebben behouden.
----------
(1)<KB 2013-10-14/12, art. 40, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Afdeling 3.
Art.32.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 32bis.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.33.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.34.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.35.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.36.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.37.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.38.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.39.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.40.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.41.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.42.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.43.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.44.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.45.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.46.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Afdeling 4. - [1 Rendementsperiode.]1
----------
(1)
Art.47.[1 Om aanleiding te geven tot een rendementsperiode, moet de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar van een vorming, gevolgd op kosten van het ministerie van Landsverdediging, minstens 5.000 euro bedragen. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01.]1
----------
(1)<KB 2010-08-26/06, art. 13, 024; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
HOOFDSTUK VI. - Overplaatsingen.
Art.48.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/04, art. 19, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.49.[1 § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van [2 Defensie]2 een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van [2 Defensie]2 een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van [2 Defensie]2 wordt gedaan.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 20, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.50.[1 Om te kunnen worden opgenomen in een vakrichting in dewelke geen enkel ambt, naargelang het geval :
1° van sergeant voorzien is, moet de kandidaat van niveau C met goed gevolg het examen hebben afgelegd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor;
2° van eerste sergeant-majoor voorzien is, moet de kandidaat van niveau B met succes de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B hebben gevolgd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de bevordering in de graad van adjudant-chef.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 21, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK VII.
Art.51.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.52.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.53.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.54.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.55.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.56.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.57.
<Opgeheven bij KB 2013-10-14/12, art. 42, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK VIII. - De ereraden.
Art.58. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.59. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.60. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.61. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.62. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.63. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.64. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.65. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.66. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.67. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.68. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.69. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.70. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
Art.71. (Opgeheven) <KB 1994-08-11/33, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
HOOFDSTUK IX. - Verlof.
Art.72. In vredestijd hebben de onderofficieren jaarlijks recht op dertig dagen vacantieverlof.
Deze verloven worden toegekend met inachtneming van de wensen van de onderofficieren voor zover de vereisten van de dienst het mogelijk maken.
Art.73. De vacantieverloven worden ingekort naar rato van twee en een halve dag per maand niet als werkelijke dienst tellende afwezigheid, of per maand non-activiteit bij tuchtmaatregel; het deel van de af te trekken dag wordt niet medegerekend.
Art.74. De onderofficieren die leerlingen zijn aan Belgische of vreemde, militaire of burgerlijke onderwijsinrichtingen staan onder de vacantieregeling van de inrichting waar ze studeren.
Voor de periode van het jaar tijdens welke zij niet aan de school zijn verbonden wordt hun een aantal verlofdagen toegekend dat evenredig is met de duur van de buiten de school gepresteerde diensten.
Tenzij artikel 73 wordt toegepast, mag het totaal aantal verlofdagen per jaar in geen geval kleiner zijn dan het aantal dagen bepaald in artikel 72.
Art.75. Onderofficieren die dienst doen in vreemde, niet aan het nationale grondgebied grenzende landen, kunnen gemachtigd worden, ten hoogste de helft van de dagen vacantieverlof waarop zij aanspraak hadden kunnen maken, ineens te nemen na hun terugkeer in België.
Voor de toepassing van dit artikel, worden het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsook de Republiek Ierland beschouwd als aan het Nationale grondgebied grenzende landen.
Art.76. Buiten de vacantieverloven kunnen de onderofficieren, wegens ernstige redenen die door de militaire autoriteit moeten beoordeeld worden, spoedverloven bekomen met een maximumduur van vier dagen.
Art.77.<KB 25-04-1968, art. 1> De Minister van [1 Defensie]1 kan een eindeloopbaanverlof van maximum drie maand verlenen aan de onderofficieren die wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op rustpensioen worden gesteld, of die vijfendertig jaar effectieve dienst tellen op het ogenblik dat zij hun rechten op pensioen doen gelden, voor zover zij zich deze gunst door hun gedrag en hun wijze van dienen waardig hebben gemaakt.
(De bepalingen van het eerste lid hierboven zijn ook van toepassing voor de onderofficieren die 56 jaar oud zijn en die hun rechten op pensioen doen gelden.) <KB 27-05-1975, art. 7>
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.78.De Minister van [1 Defensie]1 kan, wanneer de omstandigheden zulks vereisen, de toekenning van de verloven schorsen.
Hij bepaalt, in voorkomend geval, de periode van het volgend jaar tijdens dewelke de overdracht van de niet bekomen verlofdagen wordt toegestaan.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.79. Aan de onderofficieren die hetzij op non-activiteit zijn gesteld, hetzij bij ordemaatregel zijn geschorst, kan geen verlof worden verleend.
HOOFDSTUK X. - [1 Diverse bepalingen]1
----------
(1)
Art.80.[1 De minister van [2 Defensie]2 is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van onderofficier van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.]1
----------
(1)<KB 2013-12-26/04, art. 22, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2016-01-29/11, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.81. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art. 81bis. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.82. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.83. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art. 83bis. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.84. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art. 84bis. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.85. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.86. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.87. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art.88. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
Art. 88bis. (opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
HOOFDSTUK XI. - (opgeheven)
Art.89. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.90. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.91. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.92. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.93. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.94. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.95. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.96. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
TITEL II. - (Opgeheven)
TITEL III. - (Bepalingen van toepassing op de onderofficieren van het aanvullingskader.)
Art.97.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/04, art. 23, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 97bis. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97ter. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97quater. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97quinquies. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97sexies. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97septies. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97octies. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art. 97nonies. (opgeheven) <KB 1999-06-09/56, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
TITEL IV. - SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN.
Art.98. In de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 23 mei 1956 betreffende de hulponderofficieren van de luchtmacht, worden de woorden " eerste sergeant " en " eerste sergeanten " respectievelijk vervangen door " eerste sergeant-majoor " en " eerste sergeant-majoors ".
Art.99. Artikel 2, 3° van het koninklijk besluit van 5 oktober 1959 betreffende de militaire commissies voor geschiktheid en reform wordt door de volgende bepaling vervangen : ....
Art.100. Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 27 september 1935 houdende samenstelling van een onderzoeksraad welke gelast is zijn advies uit te brengen nopens de voordrachten tot schrapping uit het korps der beroepsonderofficieren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 januari 1961;
2° het koninklijk besluit van 30 september 1935 tot uitvoering van artikel 15 van de wet van 27 juli 1934 betreffende het statuut der beroepsonderofficieren en tot vaststelling van hun verdeling, voor de bevordering, in drie groeperingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1961;
3° het koninklijk besluit van 25 januari 1963 genomen in uitvoering van de artikelen 3 en 18 van de wet van 27 juli 1934 betreffende het statuut van de beroepsonderofficieren;
4° het koninklijk besluit van 21 juli 1963 betreffende de betrekkingen van rekenplichtigen bij de troepenkorpsen;
5° <Opheffingsbepaling van het R 26-02-1949>
6° het besluit van de Regent van 22 oktober 1949 tot instelling van ereraden voor beroepsonderofficieren;
7° het koninklijk besluit van 14 maart 1952 betreffende de uitvoering van de wet van 9 juli 1951 houdende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de zeemacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 januari 1961;
8° <Opheffingsbepaling van KB 20-08-1952>
Art.101.
<Opgeheven bij KB 2013-12-26/04, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.102. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.103. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.104. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.105. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.106. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.108. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.107. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.109. (Opgeheven) <KB 2003-08-20/32, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.110. Dit besluit treedt dezelfde dag als de wet van 27 december 1961 in werking.
Art. 111. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.