Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

13 DECEMBER 1995. - Ministerieel besluit betreffende de adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de onderofficieren en betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités [...]. <MB 2003-04-08/59, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-01-1996 en tekstbijwerking tot 02-06-2017)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepaling.
Art. 1
TITEL II. - De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de onderofficieren en de bevorderingsvoordracht.
HOOFDSTUK I. - De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 2
Afdeling 2. - De overheden bevoegd om een advies uit te brengen over de geschiktheid voor het uitoefenen van het ambt van de hogere graad.
Art. 3-4
Afdeling 3. - Wijze waarop de adviezen worden uitgebracht.
Art. 5-6
HOOFDSTUK II. - De bevorderingsvoordracht.
Art. 7-13
TITEL III. - (De samenstelling en de werking van de bevorderingscomités.) <MB 2003-04-08/59, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
HOOFDSTUK I. - De samenstelling van de bevorderingscomités.
Art. 14-19, 19/1, 20-21
HOOFDSTUK II. - De werking van de bevorderingscomités.
Art. 22-33
TITEL IV. - Wijzigingsbepaling.
Art. 34
TITEL V. - Slotbepalingen.
Art. 35-38



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1971033102 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit :
  1° wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen;
  2° wordt de medische dienst als een krijgsmachtdeel beschouwd.

TITEL II. - De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de onderofficieren en de bevorderingsvoordracht.
HOOFDSTUK I. - De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.2.De adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de onderofficieren betreffen :
  1° de beoordelingsgegevens die voorkomen in [1 het persoonlijk dossier]1; <MB 2003-04-08/59, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  2° de vermoedelijke geschiktheid voor het uitoefenen van het ambt van de hogere graad.
  Deze adviezen zijn opgenomen in een bevorderingsvoordracht die deel uitmaakt van het in artikel 11 bedoelde bevorderingsdossier.
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 2. - De overheden bevoegd om een advies uit te brengen over de geschiktheid voor het uitoefenen van het ambt van de hogere graad.
Art.3.§ 1. Het eerste advies over de kandidatuur van een onderofficier voor bevordering tot een hogere graad wordt uitgebracht door de functionele overste die de hiërarchische overste is welke ten opzichte van de onderofficier ten minste de bevoegdheid van eenheidscommandant uitoefent.
  Wanneer de kandidaat verschillende funkties uitoefent, wordt het eerste advies uitgebracht door de overheid bedoeld in het eerste lid onder wiens bevel hij zijn hoofdfunctie uitoefent.
  Voor de kandidaten die ter beschikking gesteld zijn van een ander departement dan het departement van Landsverdediging of die gedetacheerd zijn wegens een officiële opdracht bij een internationale of buitenlandse overheid en voor de kandidaten in functie als vaste afgevaardigde bij een syndicale organisatie, wordt het eerste advies uitgebracht door de (militaire overheid aangewezen door de directeur-generaal human resources). <MB 2003-04-08/59, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  § 2. Het tweede advies wordt uitgebracht door de functionele overste die als hiërarchische overste ten opzichte van de onderofficier ten minste de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent.
  Voor de kandidaten die ter beschikking gesteld zijn van een ander departement dan het departement van Landsverdediging of die gedetacheerd zijn wegens een officiële opdracht bij een internationale of buitenlandse overheid en voor de kandidaten in functie als vaste afgevaardigde bij een (vakorganisatie, wordt het tweede advies) uitgebracht (door de militaire overheid aangewezen door de directeur-generaal human resources). <MB 2003-04-08/59, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003> <MB 2004-09-22/33, art. 18, 007 ; Inwerkingtreding : 01-03-2005>
  (§ 3. Er worden twee adviezen uitgebracht. Indien evenwel het tweede advies ongunstig is, wordt een derde advies uitgebracht door de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid van de officier die ten opzichte van de onderofficier ten minste de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent.
  Wanneer het eerste of het tweede advies is uitgebracht door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, [1 de inspecteur-generaal,]1 een directeur-generaal of een onderstafchef, dan wordt er geen verder advies uitgebracht.
  In geval van bezwaar tegen het advies van één van de overheden bedoeld in het tweede lid of wanneer deze laatste een ongunstig advies uitbrengt, wordt niettemin een eindadvies uitgebracht door een opperofficier aangewezen door :
  1° de Minister van [2 Defensie]2, wanneer het advies uitgebracht is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie [1 of de hoogste militaire overheid van de cel Defensie]1 ;
  2° de chef defensie, in de andere gevallen.) <MB 2004-09-23/33, art. 18, 007 ; Inwerkingtreding : 01-03-2005>
  § 4. In de gevallen bedoeld in § 1, tweede en derde lid, kan de eerste tot het uitbrengen van advies bevoegde overheid, bij wijze van inlichting en voor zover zij dat nuttig acht, om een geschreven advies verzoeken over de geschiktheid voor het uitoefenen van het ambt van de hogere graad, bij de militaire of burgerlijke, nationale of vreemde autoriteit waarvan de kandidaat afhangt of waarbij deze een cumulatiefunctie uitoefent of waarvan de kandidaat afhing vooraleer hij als vaste syndicale afgevaardigde werd erkend.
  Dit advies wordt na kennisneming door de betrokkene onmiddellijk in zijn persoonlijk dossier opgenomen.
  § 5. (De hoedanigheid van functionele overste blijkt uit de regels betreffende de hiërarchische en administratieve afhankelijkheden goedgekeurd door de chef defensie.) <MB 2003-04-08/59, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  ----------
  (1)<MB 2010-04-12/02, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 06-05-2010>
  (2)<MB 2015-11-30/15, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 23-01-2016>

Art.4.§ 1. Er mag geen advies worden uitgebracht door de echtgenoot (of wettelijke samenwonende) van de kandidaat of door een bloed- of aanverwant van de kandidaat tot de vierde graad, of nog wanneer naar de mening van de onmiddellijk hogere overheid feiten of omstandigheden kunnen doen vrezen dat het advies niet objectief zou zijn. <MB 2004-09-23/33, art. 19, 007 ; Inwerkingtreding : 01-03-2005>
  In die gevallen wordt het advies gegeven door de onmiddellijk hogere overheid of, bij gebreke daarvan, door (een hoofdofficier van de divisie [1 beheer]1 van de algemene directie human resources aangewezen door de directeur-generaal human resources). <MB 2003-04-08/59, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  Wanneer deze laatste overheid zichzelf moet wraken als eerste of tweede adviserende overheid, wordt het advies uitgebracht (door een opperofficier behorende tot de algemene directie human resources aangewezen door de directeur-generaal human resources). <MB 2003-04-08/59, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  § 2. In geval dat de eerste adviserende overheid meent dat zij niet in staat is om advies uit te brengen om reden dat zij de kandidaat onvoldoende kent, wat maar aangevoerd mag worden indien deze minder dan zes maanden onder haar bevel is, dan verzoekt zij de vorige hiërarchische overste het advies uit te brengen. Indien deze laatste niet meer in actieve dienst is, wraakt ze zichzelf en de hogere overheid vervangt de eerste overheid in die taak.
  Dezelfde procedure kan uitzonderlijk toegepast worden door de opeenvolgende oversten van de kandidaat bedoeld in artikel 3.
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 3. - Wijze waarop de adviezen worden uitgebracht.
Art.5.De adviezen zijn de conclusie van een totale beoordeling wat betreft :
  1° [1 de beoordelingsgegevens die voorkomen in het persoonlijk dossier;]1
  2° [1 ...]1
  3° de vermoedelijke geschiktheid om het ambt van de hogere graad uit te oefenen.
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.6. De adviezen luiden bij wijze van synthese "gunstig" of "ongunstig". Alle adviezen worden gemotiveerd.

HOOFDSTUK II. - De bevorderingsvoordracht.
Art.7. § 1. Elke bevorderingsvoordracht moet :
  1° ondertekend en gedagtekend worden door de overheid die ze heeft opgemaakt;
  2° bekendgemaakt worden aan de betrokkene met inachtneming van de maatregelen die krachtens artikel 13 zijn genomen.
  Na de bekendmaking ondertekent de betrokkene zelf de documenten na de vermelding "mij bekend" te hebben neergeschreven.
  Boven deze handtekening moet de datum worden opgetekend waarop ze werd aangebracht.
  § 2. Is de betrokkene van mening dat de adviezen of beoordelingen die te zijnen opzichte werden uitgebracht niet overeenstemmen met die welke hij meent verdiend te hebben, dan kan hij een verweerschrift indienen uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving.
  § 3. Indien het verweerschrift binnen de in § 2 bepaalde termijn wordt bezorgd, ondertekent de betrokken onderofficier een tweede maal onderaan de betwiste documenten.
  In dit geval moet de handtekening door de datum en de vermelding "verweerschrift toegevoegd" worden voorafgegaan.
  (Indien de overheid van mening is dat zij haar adviezen of beoordelingen niet hoeft te wijzigen noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift, dagtekent en ondertekent zij het verweerschrift en zendt de bevorderingsvoordracht en het verweerschrift naar de hogere overheid bedoeld in artikel 3.) <MB 2004-09-23/33, art. 20, 007 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  (Iedere beschouwing die de overheid in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen evenals de punten waarop zij het eens is met de betrokken onderofficier worden ter kennis van deze laatste gebracht. Deze dagtekent en ondertekent deze documenten na de vermelding " gezien en voor kennisname " te hebben neergeschreven zonder dat hij nog nieuwe argumenten kan aanvoeren. Vervolgens worden de bevorderingsvoordracht en deze documenten gezonden naar de hogere overheid bedoeld in artikel 3.) <MB 2004-09-23/33, art. 20, 007 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  § 4. Wordt het verweerschrift niet ingediend binnen de voorgeschreven termijn, dan bezorgt de overheid het dossier aan de hogere overheid bedoeld in artikel 3 en schrijft onderaan het betwiste document : "verweerschrift niet ingediend op ...".
  In geval van overmacht evenwel kan een laattijdig ingediend verweerschrift nog aanvaard worden door de hogere overheid.

Art.8. Indien de adviezen en beoordelingen zonder verweerschrift worden aanvaard, wordt het bevorderingsdossier van de ene overheid naar de hogere overheden bedoeld in artikel 3 doorgezonden met een verzoek om adviezen en beoordelingen, behalve wanneer een autoriteit een aanvullende of een minder gunstige beoordeling uitbrengt.
  In dit geval worden de documenten aan de onderofficier voorgelegd die ze moet ondertekenen vooraleer ze worden toegezonden aan de volgende overheid, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving.
  Indien geen enkele autoriteit een aanvullende of een minder gunstige beoordeling uitbrengt, stuurt de hoogste overheid de documenten terug opdat de verschillende adviezen en beoordelingen door de onderofficier medeondertekend worden.

Art.9. Door de betrokkene opgelopen straffen of veroordelingen die uitgewist zijn, mogen niet op de bevorderingsvoordracht worden vermeld.

Art.10.De bevorderingsvoordracht wordt opgesteld in de taal van de betrokken onderofficier, zoals bepaald bij artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.11.Een bevorderingsdossier wordt samengesteld met het oog op het onderzoek van de kandidatuur voor :
  1° een graad van onderofficier vanaf de graad van eerste sergeant of vanaf de eerstvolgende graad voor de onderofficier van de bijzondere werving, doch uitsluitend bij een ongunstig advies;
  (1°bis de graad van adjudant-chef;) <MB 2003-04-08/59, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  2° de graad van adjudant-majoor.
  Het bevorderingsdossier omvat :
  1° het persoonlijk dossier van de kandidaat [1 ...]1;
  2° een bevorderingsvoordracht;
  3° [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 22, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.12.Een onderofficier mag altijd de samenstelling van zijn persoonlijk dossier [1 ...]1 nazien. Op het ogenblik waarop hij dit recht uitoefent, is hij gemachtigd elke onregelmatigheid in verband met de samenstelling van dit dossier [1 ...]1 kenbaar te maken.
  Wanneer evenwel een bevorderingsprocedure aan de gang is, mag hij daartoe enkel overgaan op het ogenblik dat de adviezen van de eerste overheid hem worden bekendgemaakt.
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.13.<MB 2003-04-08/59, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003> De directeur-generaal human resources bepaalt het model van de bevorderingsvoordracht. Hij bepaalt eveneens het model van [1 ...]1 het zeemansboek.
  Deze overheid bepaalt eveneens op welke wijze de voormelde documenten moeten worden ingevuld, doorgezonden en administratief behandeld.
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

TITEL III. - (De samenstelling en de werking van de bevorderingscomités.)
HOOFDSTUK I. - De samenstelling van de bevorderingscomités.
Art.14.§ 1. In een bevorderingscomité mag geen zitting hebben de officier of de onderofficier die :
  1° niet benoemd is in een hogere graad dan die van de militairen wier kandidatuur moet worden onderzocht;
  2° [2 ...]2 zijn ambt uitoefent in een functie buiten de organen en onderafdelingen bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het Ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten; <MB 2003-04-08/59, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  3° het ambt op grond waarvan hij wel zitting zou hebben in een bevorderingscomité slechts voorlopig uitoefent;
  4° een stage doormaakt of gedetacheerd is bij een opleidingsinrichting in het buitenland;
  5° afwezig is om gezondheidsredenen;
  6° (een verlof geniet, bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht of als vaste afgevaardigde bij een syndicale organisatie is vrijgesteld;) <MB 2007-09-07/31, art. 12, 1°, 008; Inwerkingtreding : 19-09-2007>
  7° bij ordemaatregel is geschorst;
  8° [2 gedetacheerd of ter beschikking gesteld is overeenkomstig de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht;]2
  9° [2 niet in de personeelsenveloppe begrepen is overeenkomstig artikel 3, 1° tot 3°, van de wet van 25 mei 2000 betreffende de personeelsenveloppe van militairen;]2
  10° (gebezigd wordt overeenkomstig de wet van [1 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht]1;) <MB 2004-09-23/33, art. 21, 007 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  11° (...) <MB 2004-09-23/33, art. 21, 007 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
  (2)<MB 2017-05-17/06, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.15.De comités voor de bevordering tot (de graden van hoofdonderofficieren) zijn samengesteld uit vaste leden alsmede uit tijdelijke leden, of hun plaatsvervangers. <MB 2003-04-08/59, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  [1 Het intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de onderofficieren is evenwel enkel samengesteld uit vaste leden of hun plaatsvervangers.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 26, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.16.[1 Behalve de voorzitter, worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per militaire vakrichting per krijgsmachtdeel die de kandidaturen voor de graden van hoofdonderofficieren van de militaire vakrichting van het betrokken krijgsmachtdeel onderzoeken :
   1° als vaste leden, drie hoofdofficieren behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de onderzochte kandidaten;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot dezelfde militaire vakrichting en hetzelfde krijgsmachtdeel als de onderzochte kandidaten :
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-majoor onderzoekt, één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-chef onderzoekt, één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel en één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-chef van elk taalstelsel.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.17.[1 Behalve de voorzitter, worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per militaire vakrichting voor het geheel van de krijgsmachtdelen die de kandidaturen voor de graden van hoofdonderofficieren van de betrokken militaire vakrichting onderzoeken :
   1° als vaste leden, ten minste drie hoofdofficieren met een maximum van vier waarvan één vertegenwoordiger van elk betrokken krijgsmachtdeel;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot dezelfde militaire vakrichting als de onderzochte kandidaten :
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-majoor onderzoekt, twee onderofficieren benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel en waarvan ten minste één vertegenwoordiger met een maximum van twee vertegenwoordigers van elk betrokken krijgsmachtdeel;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-chef onderzoekt, één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel en één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-chef van elk taalstelsel.
   Wanneer drie of vier krijgsmachtdelen door de comités per militaire vakrichting voor het geheel van de krijgsmachtdelen betrokken zijn, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, b), zodanig aangewezen dat elk krijgsmachtdeel ten minste één maal vertegenwoordigd wordt.
   Wanneer enkel twee krijgsmachtdelen door de comités per militaire vakrichting voor het geheel van de krijgsmachtdelen betrokken zijn, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, b), zodanig aangewezen dat er niet meer dan twee onderofficieren van dezelfde graad behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel kunnen zijn.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 28, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.18.[1 Behalve de voorzitter, worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per groepen van militaire vakrichtingen voor het geheel van de militaire vakrichtingen van een krijgsmachtdeel die de kandidaturen voor de graden van hoofdonderofficieren van het betrokken krijgsmachtdeel onderzoeken :
   1° als vaste leden, behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de onderzochte kandidaten :
   a) drie hoofdofficieren;
   b) de hoofdonderofficier die de functie van korpsadjudant uitoefent met de hoogste anciënniteit in de hoogste graad of, bij ontstentenis, de onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor met de hoogste anciënniteit in de graad;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de onderzochte kandidaten :
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-majoor onderzoekt, twee onderofficieren benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel, en van verschillende militaire vakrichtingen;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-chef onderzoekt, één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel en één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-chef van elk taalstelsel, en van verschillende militaire vakrichtingen.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.19.[1 Behalve de voorzitter, worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per groepen van militaire vakrichtingen van twee of meer militaire vakrichtingen van eenzelfde krijgsmachtdeel die de kandidaturen voor de graden van hoofdonderofficieren van de groepen van de militaire vakrichtingen van het betrokken krijgsmachtdeel onderzoeken :
   1° als vaste leden, behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de onderzochte kandidaten : drie hoofdofficieren;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de onderzochte kandidaten :
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-majoor onderzoekt, twee onderofficieren benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelstel;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van adjudant-chef onderzoekt, één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor van elk taalstelsel en één onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-chef van elk taalstelsel.
   Wanneer de groep van militaire vakrichtingen uit twee militaire vakrichtingen samengesteld is, worden de tijdelijke leden aangeduid, naargelang het geval, bedoeld in :
   1° het eerste lid, 2°, a), zodanig dat elke militaire vakrichting van de groep van militaire vakrichtingen een maal in elk taalstelsel wordt vertegenwoordigd;
   2° het eerste lid, 2°, b), zodanig dat elke militaire vakrichting van de groep van militaire vakrichtingen twee maal in verschillende graden en taalstelsels wordt vertegenwoordigd.
   Wanneer de groep van militaire vakrichtingen uit drie of vier militaire vakrichtingen samengesteld is, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, zodanig aangewezen dat elke militaire vakrichting van de groep van militaire vakrichtingen ten minste een maal en, in voorkomend geval, in verschillende graden, wordt vertegenwoordigd.
   Wanneer de groep van militaire vakrichtingen uit meer dan vier militaire vakrichtingen samengesteld is, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, zodanig aangeduid dat ze tot verschillende militaire vakrichtingen behoren.
   Wanneer er evenwel geen kandidaat is behorend tot één of meerdere militaire vakrichtingen van de betrokken groep van militaire vakrichtingen, worden de militaire vakrichtingen zonder kandidaat niet in aanmerking genomen voor de aanwijzing van de leden bedoeld in de leden 2 tot 4.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.19/1. [1 Behalve de voorzitter, worden opgeroepen om zitting te nemen in het intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de onderofficieren die de kandidaturen voor de graden van hoofonderofficieren onderzoeken, als vaste leden :
   1° één hoofdofficier van elk krijgsmachtdeel;
   2° de hoofdonderofficier die de functie van korpsadjudant bij het kabinet van de chef defensie uitoefent;
   3° de hoofdonderofficier van elk krijgsmachtdeel die de functie van korpsadjudant uitoefent met de meeste anciënniteit in de hoogste graad of, bij ontstentenis, de onderofficier benoemd tot de graad van adjudant-majoor met de meeste anciënniteit.
   Wanneer er evenwel geen kandidaat is behorend tot één of twee krijgsmachtdelen van het intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen, worden het krijgsmachtdeel of de twee krijgsmachtdelen zonder kandidaat niet in aanmerking genomen voor de aanwijzing van de leden bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2017-05-17/06, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art.20.§ 1. [1 ...]1
  [1 De vaste leden hoofdofficieren en hun plaatsvervangers worden aangewezen door de directeur-generaal human resources.]1
  De comités houden slechts op geldige wijze zitting wanneer alle vaste leden en alle tijdelijke leden aanwezig zijn, alsook de officier belast met het voordragen van de kandidaturen en de secretaris.
  § 2. Wanneer geen adjudant-majoors kunnen worden opgeroepen om in voldoende aantal zitting te hebben in een comité, worden de ontbrekende leden aangevuld door lagere officieren onder de voorwaarden bepaald in artikel 36, § 2.
  (Wanneer geen adjudant-chefs kunnen worden opgeroepen om in voldoende aantal zitting te hebben in een bevorderingscomité, worden de ontbrekende leden aangevuld, onder de voorwaarden bepaald in artikel 36, § 2, door adjudant-majoors.) <MB 2003-04-08/59, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.21.§ 1. (De tijdelijke leden en hun plaatsvervangers worden bij loting aangewezen. Deze loting grijpt plaats onder alle hoofdonderofficieren, die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 14, § 1, behorende [1 naargelang het geval, tot hetzelfde krijgsmachtdeel, tot dezelfde militaire vakrichting of tot dezelfde groep van militaire vakrichtingen]1, als de kandidaat.
  [1 Het taalstelsel van de tijdelijke leden en hun plaatsvervangers wordt bepaald overeenkomstig artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.]1
  [1 ...]1
  § 2. Het loten van de tijdelijke leden der bevorderingscomités wordt uitgevoerd door drie officieren die door de (directeur-generaal human resources) worden aangewezen. <MB 2003-04-08/59, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  [1 "Voorafgaand aan de aanwijzing van de tijdelijke leden van de comités per groepen van militaire vakrichtingen samengesteld uit meer dan vier militaire vakrichtingen bedoeld in artikel 19, vierde lid, grijpt een loting plaats van vier militaire vakrichtingen onder de militaire vakrichtingen die in de betrokken groep worden vertegenwoordigd.]1
  Na het loten wordt een proces-verbaal over het verloop der verrichtingen opgemaakt. Dat proces-verbaal dient de namen te vermelden van de officieren die tot de loting zijn overgegaan evenals de namen van de leden [1 en de vier militaire vakrichtingen bedoeld in tweede lid"]1 die bij loting werden aangewezen.
  § 3. Rechtvaardigen één of meerdere als tijdelijk of plaatsvervangend lid van een bevorderingscomité aangewezen leden hun onbeschikbaarheid om op de dag van de vergadering van het comité te zetelen, dan kan een bijkomende loting, volgens dezelfde procedure, plaatshebben.
  De reden van de onbeschikbaarheid moet rechtstreeks aan de (directeur-generaal human resources) medegedeeld worden. <MB 2003-04-08/59, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK II. - De werking van de bevorderingscomités.
Art.22. De bevorderingscomités zijn gelast onder de kandidaten wier kandidatuur wordt onderzocht, diegenen aan te duiden die zij het meest geschikt achten om het ambt van de hogere graad uit te oefenen.
  Hiertoe beoordelen de leden de professionele, morele, karakteriële en lichamelijke hoedanigheden van de kandidaten ten einde hun rendement te schatten in dit ambt.
  De persoonlijke dossiers en de bevorderingsvoordrachten van de kandidaten worden, voor de vergadering van het comité, ter beschikking gehouden van de leden ervan.

Art.23. De te volgen werkwijze bij de bevorderingscomités omvat in volgorde :
  1° de mededeling door de voorzitter van het comité van de namen van de onderofficieren wier kandidatuur niet kan worden onderzocht overeenkomstig artikel 24;
  2° de aanwijzing van de kandidaten die door het comité niet geschikt geacht worden om het ambt van de hogere graad uit te oefenen, met vermelding van de motivering;
  3° de voordracht van de aanbevelenswaardige kandidaturen;
  4° advies van het comité omtrent 3°;
  5° de kennisgeving door de voorzitter van het maximum aantal ambten die te vervullen zijn;
  6° gemotiveerd voorstel tot rangschikking van de meest geschikt geachte kandidaten binnen de grens vastgelegd in 5°;
  7° advies van het comité omtrent 6°;
  8° aanbeveling volgens rangschikking door het comité van de meest geschikt geachte kandidaten binnen de grens vastgesteld in 5°;
  9° de individuele kennisgeving aan de kandidaten van het eindadvies van het comité omtrent hun kandidatuur.

Art.24. § 1. Voordat de kandidaturen door het comité worden onderzocht, deelt de voorzitter aan de leden de naam mede van de onderofficieren wier kandidatuur niet onmiddellijk kan worden onderzocht.
  In dit geval wordt de kandidatuur in beraad gehouden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 30 en 31.
  § 2. Van de lijst der kandidaten worden eveneens diegenen geschrapt wier kandidatuur niet binnen afzienbare tijd zal kunnen onderzocht worden.
  § 3. De beslissingen van de (chef defensie) betreffende de kandidaturen bedoeld in §§ 1 en 2 die niet kunnen worden onderzocht alsook de redenen ervan worden in het proces-verbaal van de vergadering opgenomen en aan de betrokkenen medegedeeld. <MB 2003-04-08/59, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>

Art.25. De documenten waarvan de comités gewag maken, mogen slechts van de door de kandidaten gekende feiten melding maken.

Art.26. § 1. De officier belast met de voordracht van de kandidaturen stelt de namen voor van de kandidaten die hij niet geschikt acht om het ambt van de hogere graad uit te oefenen; hij verantwoordt zijn voorstel.
  Het staat elk lid van het comité vrij, zijn advies uit te brengen over die voorstellen en te vragen dat andere namen van kandidaten eraan toegevoegd worden; hij verantwoordt zijn standpunt.
  § 2. Het comité wijst de kandidaten aan die geacht worden ongeschikt te zijn om het ambt van de hogere graad uit te oefenen. Onverminderd de toepassing van artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader, wordt over deze aanduiding gestemd bij geheime stemming en met volstrekte meerderheid van stemmen.

Art.27.De officier belast met de voordracht van de kandidaturen stelt op grond van het bevorderingsdossier een gemotiveerd advies op dat hij aan het bevorderingscomité voorlegt.
  Dit advies omvat :
  1° een beknopte voorstelling van de kandidaten;
  2° een indeling van de kandidaten in waardegroepen.
  Op voorwaarde dat hij zijn standpunt verantwoordt, kan elk lid van het comité vragen dat wijzigingen worden aangebracht in de beknopte voorstellingstekst en in de voorgestelde indeling in waardegroepen.
  Onverminderd de toepassing van artikel [1 3, § 4]1, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader, spreekt het comité zich bij geheime stemming met volstrekte meerderheid uit over de geformuleerde voorstellen tot wijziging. In geval van gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. Zo er geen wijzigingen worden voorgesteld, wordt het gemotiveerd advies bij handopsteken goedgekeurd.
  (Ieder beoordeling betreffende een onderofficier in het bijzonder gedaan door een vast lid, dient gedaan te worden :
  1° wanneer het gaat om een beroepsonderofficier of om een reserveonderofficier komende uit [2 de categorie van de beroepsonderofficieren]2, in de taal waarvoor hij, bij toepassing van artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, het bewijs van de werkelijke kennis heeft geleverd;
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° wanneer het gaat om een reserveonderofficier [2 ...]2 aangeworven uit het burgermidden, in de taal van de door hem ondertekende eerste dienstnemingsakte.
  Iedere beoordeling betreffende een onderofficier in het bijzonder gedaan door een tijdelijk lid wordt gedaan in het taalstelsel van deze laatste.) <MB 2004-09-22/33, art. 22, 007 ; Inwerkingtreding : 01-10-2004>.
  Op aanvraag van een tijdelijk lid met adviserende stem wordt de beoordeling vertaald door een vast lid.
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
  (2)<MB 2017-05-17/06, art. 34, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.28. De beslissing van de (chef defensie) betreffende het maximum aantal aan de kandidaten toe te kennen ambten wordt vervolgens door de voorzitter aan de leden medegedeeld. <MB 2003-04-08/59, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>

Art.29.De officier belast met de voordracht van de kandidaturen doet vervolgens een gemotiveerd voorstel tot rangschikking van de kandidaten die hij het meest geschikt acht om het ambt van de hogere graad uit te oefenen.
  Het comité spreekt zich uit over dit voorstel. Het staat elk lid van het comité vrij te vragen om, mits verantwoording van zijn standpunt, wijzigingen aan te brengen in de rangschikking van de kandidaten in de waardegroepen. Deze wijzigingen worden ter stemming aan het comité voorgelegd.
  Onverminderd de toepassing van artikel [1 3, § 4]1, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader, spreekt het comité zich bij geheime stemming met volstrekte meerderheid uit over de geformuleerde voorstellen tot wijziging. In geval van gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. Het proces-verbaal van de aldus geamendeerde rangschikking wordt door de secretaris aan de leden van het comité ter kennis gebracht. Zo er geen wijzigingen worden voorgesteld wordt het voorstel van de voorzitter bij handopsteken goedgekeurd.
  De in aanmerking komende kandidaten worden voor bevordering aanbevolen.
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.30. Indien bepaalde kandidaturen overeenkomstig artikel 24 in beraad werden gehouden, wordt door het comité een aantal kandidaten aanbevolen dat gelijk is aan het aantal openverklaarde ambten verminderd met het aantal in beraad gehouden kandidaturen.

Art.31. § 1. Tijdens een latere vergadering deelt de voorzitter namens de (chef defensie) aan de leden de beslissingen mede betreffende de in beraad gehouden kandidaturen; hij geeft hun kennis van de naam der onderofficieren wier kandidatuur kan worden onderzocht en schrapt de naam der andere kandidaten van de lijst. <MB 2003-04-08/59, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de gemotiveerde beslissingen van de chef van de generale staf.
  § 2. Het comité wijst zoals bepaald is in de artikelen 26 tot 29 evenveel gegadigden aan, te kiezen uit de overgebleven kandidaten, als er nog openstaande ambten zijn.

Art.32. De stemopneming heeft tijdens de vergadering plaats. De processen-verbaal betreffende de beraadslagingen en stemming worden bewaard door de (directeur-generaal human resources). <MB 2003-04-08/59, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>

Art.33. Na verloop van de beraadslagingen geeft de secretaris van het comité aan elke kandidaat kennis van de beslissing en van de samenstelling van het comité.

TITEL IV. - Wijzigingsbepaling.
Art.34. In artikel 21, § 2, van het ministerieel besluit van 31 maart 1971 betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités worden de woorden "bij handopsteken en met eenparigheid van stemmen of, bij gebrek aan eenparigheid," geschrapt.

TITEL V. - Slotbepalingen.
Art.35. (Opgeheven) <MB 2003-04-08/59, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>

Art.36.§ 1. (...) <MB 2003-04-08/59, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
  § 2. (De tijdelijke leden en hun plaatsvervangers worden bij loting aangewezen. Voor de aanwijzing van de lagere officieren, grijpt deze loting plaats onder alle kapiteins of kapiteins-commandanten die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 14, § 1, [1 en behorend, naargelang het geval, tot hetzelfde krijgsmachtdeel, tot dezelfde militaire vakrichting of tot dezelfde groep van militaire vakrichtingen,]1 als de kandidaat.
  [1 ...]1
  [1 ...]1
  Vier plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze gekozen.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 35, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.37. (Opgeheven) <MB 2003-04-08/59, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2003>

Art. 38. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1995.