26 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-2013 en tekstbijwerking tot 01-03-2016)
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren
Art. 1-11
Afdeling 2. - wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
Art. 12-24
Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht
Art. 25-31
HOOFDSTUK 2. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 32-35
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende :
"Art. 1bis. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.".
Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt :
"Art. 2. § 1. Kunneningesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van opperofficier te onderzoeken :
1° voor ieder krijgsmachtdeel, een hoog comité georganiseerd voor de kandidaten van het betrokken krijgsmachtdeel;
2° een hoog comité georganiseerd voor allekandidaten van de krijgsmacht.
§ 2. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van hoofdofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van Landsverdediging, die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de officieren.
De officieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.".
Art.3. Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt :
"Art. 5. § 1. De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoor worden onderzocht door het hoog comité van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoorvan de beroepsofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het hoog comitégeorganiseerd voor allebetrokken kandidaten van de krijgsmacht.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De kandidatuur voor de graad van majoor mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de officier niet :
1° ten minste vijftig procent van de punten behaald heeft op een test betreffende de kennis van het Engels, georganiseerd door een organisme erkend door de directeur-generaal vorming, en waarvoor de taalcompetentie minstens het niveau 2222 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de standardization agreement (STANAG) 6001 van de NAVO;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.
De kandidaat die de test betreffende de kennis van het Engels of de beroepsproeven te laat heeft afgelegd, en van wie de kandidatuur niet samen met die van de officieren met gelijke anciënniteit kan onderzocht worden, wordt ingeschreven op de eerste kandidatenlijst die zal worden onderzocht nadat hij, naargelang het geval, voor deze test of voor deze beroepsproeven is geslaagd.".
Art.4. In artikel 6, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2001, worden de woorden "en korps" opgeheven.
Art.5. In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
2° artikel 14, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 1980 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
3° artikel 14bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 april 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 augustus 2009;
4° artikel 14ter, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 2013;
5° artikel 14quater, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 augustus 2004;
6° artikel 14quinquies, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005;
7° artikel 14sexies, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 2013;
8° artikel 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 2004;
9° artikel 16.
Art.6. Artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974 en 5 november 2002, wordt vervangen als volgt :
"Art. 17. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie, of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger, neemt het voorzitterschap waar van dit overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
Art.7. In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005;
2° artikel 18, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991.
Art.8. In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden "de artikelen 24 of 35 van de wet van 1 maart 1958" vervangen door de woorden "de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007".
Art.9. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 2004, 2 augustus 2005 en 12 september 2007, worden de woorden "De beroepsofficier van de landmacht, van de marine en van het medisch ondersteunend korps alsmede van het korps van het licht vliegwezen en van het korps van het niet-varend personeel van de luchtmacht, kan" vervangen door de woorden "Naargelang zijn hoedanigheid van officier van niveau A of van officier van niveau B bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 februari 2007, kan de beroepsofficier";
2° het tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 september 2007, wordt vervangen als volgt :
"In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de beroepsofficier van de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, bij toepassing van artikel 77/1 van de wet van 28 februari 2007, behoort tot de categorie van het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht, slechts in de graad van kapitein worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit van twee jaar in de graad van luitenant heeft. De minimum anciënniteit in de graad van luitenant is evenwel 5 jaar voor de beroepsofficier behorend tot de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, de dag vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 juli 2007 betreffende de organisatie van de vakrichtingen en competentiepools, niet tot het korps van het varend personeel van de luchtmacht behoorde.";
3° in het derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005, worden de woorden "Voor de beroepsofficieren van het technisch medisch korps gelden de minimum anciënniteiten vastgesteld in het eerste lid, 4° tot 7°. Voor de bevordering in de onmiddellijk hogere graad worden voor de andere graden volgende minimum anciënniteiten vastgesteld :" vervangen door de woorden "In afwijking van het eerste lid, 1° tot 3°, kan de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :".
Art.10. In artikel 65 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 december 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De benaming van de graad van de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" en die houder is van een master in de, naargelang het geval, geneeskunde, dierengeneeskunde, tandheelkunde of farmaceutische zorg, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, wordt respectievelijk aangevuld met de benaming : "geneesheer", "dierenarts", "tandarts" of "apotheker".";
2° in de paragraaf 4 wordt het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 1992, opgeheven.
Art.11. Artikel 69bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2001, wordt opgeheven.
Afdeling 2. - wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
Art.12. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht wordt vervangen als volgt :
"Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.".
Art.13. In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, worden de woorden "De procedure die aan de benoeming in de graden van hoofdonderofficieren voorafgaat omvat :" vervangen door de woorden "Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen inzake de benoeming van de onderofficieren van niveau B in de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 139, vierde lid van de wet van 28 februari 2007, omvat de procedure die aan de benoeming in de graden van hoofdonderofficieren voorafgaat :".
Art.14. Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 2003, 23 september 2004 en 12 september 2007, wordt vervangen als volgt :
"Art. 3. § 1. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsonderofficieren tot de graden van hoofdonderofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van Landsverdediging,die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de onderofficieren.
De onderofficieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, is voorzitter van die comités.
De overheid bedoeld in het eerste lid moet tot de algemene directie human resources behoren en van het niveau opperofficier zijn. Indien deze overheid deel uitmaakt van de sectie evaluatie van de divisie beheer human resources mag zij evenwel van het niveau kolonel zijn.
Naast de voorzitter, zijn deze comités samengesteld uit beroepsofficieren en hoofdonderofficieren van dezelfde graad, en in voorkomend geval van de hogere graad dan die waarvoor de kandidaat ingeschreven is. Deze leden moeten in werkelijke dienst zijn.
§ 4. De directeur-generaal human resources wijst als secretaris van de comités een aan de algemene directie human resources verbonden officier aan. Deze officier heeft adviserende stem.
De officier belast met het voordragen van de kandidaturen bij het comité heeft eveneens adviserende stem.
De hoofdonderofficier, lid van het bevorderingscomité, die niet het bewijs heeft geleverd van de kennis van de andere taal bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, heeft slechts adviserende stem voor wat betreft de kandidaten van dit taalstelsel.
Wanneer geen hoofdonderofficieren kunnen worden opgeroepen om in voldoende aantal zitting te hebben in een comité, worden de ontbrekende leden aangevuld door lagere officieren bekleed met minstens de graad van kapitein, volgens de regels vastgesteld door de minister van Landsverdediging.
§ 5. De kandidatuur voor de graad, naargelang het geval :
1° van adjudant-chef, voor de onderofficier van niveau C, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau C niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;
2° van adjudant-majoor, voor de onderofficier van niveau B, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau B niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.
Indien een kandidaat van niveau C of niveau B bedoeld in het eerste lid, dit kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef te laat heeft afgelegd en zijn kandidatuur niet samen met die van de onderofficieren met gelijke anciënniteit in dezelfde graad is onderzocht, wordt hij ingeschreven op de eerste kandidatenlijst voor, naargelang het geval, de bevordering tot de graad van adjudant-chef of tot de graad van adjudant-majoor die zal worden onderzocht, nadat hij voor dit kwalificatie-examen is geslaagd.
§ 6. De minister van Landsverdediging bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de comités.".
Art.15. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 27 maart 2003, worden de woorden "in ieder korps, in voorkomend geval elke specialiteit," vervangen door de woorden "voor elk comité,";
2° in het derde lid worden de woorden "op vijf opeenvolgende lijsten" vervangen door de woorden "op zeven opeenvolgende lijsten".
Art.16. Artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit 27 maart 2003, wordt vervangen als volgt :
"Art. 14. § 1. De beroepsonderofficier van niveau C kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° sergeant : 4 jaar;
2° eerste sergeant : 6 jaar;
3° eerste sergeant-majoor : 6 jaar;
4° adjudant : 6 jaar;
5° adjudant-chef : 4 jaar.
Indien de beroepsonderofficier van niveau C bij toepassing van artikel 84/1 van de wet van 28 februari 2007, nog slechts in de graad van eerste sergeant-chef bevorderd kan worden, is voor deze bevordering een minimumanciënniteit van 8 jaar in de graad van eerste sergeant vereist.
§ 2. De beroepsonderofficier van niveau B kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° eerste sergeant-majoor : 12 jaar;
2° adjudant : 6 jaar;
3° adjudant-chef : 4 jaar.
§ 3. Indien een beroepsonderofficier anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.".
Art.17. Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, wordt opgeheven.
Art.18. In artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, wordt het derde lid opgeheven.
Art.19. Artikel 48 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, wordt opgeheven.
Art.20. Artikel 49 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 20 augustus 2003, wordt vervangen als volgt :
"Art. 49. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
Art.21. Artikel 50 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 20 augustus 2003, wordt vervangen als volgt :
"Art. 50. Om te kunnen worden opgenomen in een vakrichting in dewelke geen enkel ambt, naargelang het geval :
1° van sergeant voorzien is, moet de kandidaat van niveau C met goed gevolg het examen hebben afgelegd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor;
2° van eerste sergeant-majoor voorzien is, moet de kandidaat van niveau B met succes de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B hebben gevolgd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de bevordering in de graad van adjudant-chef.".
Art.22. In titel I van hetzelfde besluit wordt hoofdstuk X, opgeheven bij het koninklijk besluit van 21 december 2005, hersteld als volgt :
"HOOFDSTUK X. - Diverse bepalingen
Art. 80. De minister van Landsverdediging is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van onderofficier van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.".
Art.23. In hetzelfde besluit wordt titel III, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 oktober 1980, die artikel 97 bevat, opgeheven.
Art.24. Artikel 101 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 augustus 2003, wordt opgeheven.
Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht
Art.25. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt :
"Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder ?de wet van 28 februari 2007? : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.".
Art.26. In artikel 1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt het tweede lid opgeheven.
Art.27. In artikel 1ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2 Indien een beroepsvrijwilliger anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.";
2° paragraaf 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1995, wordt opgeheven.
Art.28. Artikel 45 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art.29. Artikel 45bis van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt hersteld als volgt :
"Art. 45bis. De chef Defensie is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van vrijwilliger van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.".
Art.30. Artikel 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art.31. Artikel 47 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 21december2005, wordt hersteld als volgt :
"Art. 47. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
HOOFDSTUK 2. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.32. De beroepsofficieren van niveau A die de dag vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van het artikel 139/1 van de wet van 28 februari 2007 geslaagd zijn voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor of die hiervoor ten laatste op 30 juni 2015 geslaagd zijn, moeten de test betreffende de kennis van het Engels bepaald in artikel 4 van dit besluit bij toepassing van het artikel 139/1, tweede lid, 2°, van de wet van 28 februari 2007 niet afleggen, om in de voorwaarden te blijven voor de bevordering tot de graad van majoor.
Art.33.Tot [1 31 december 2016]1 kunnen de bevorderingscomités, ingesteld om de kandidaturen tot de graden van hoofdofficieren en hoofdonderofficieren te onderzoeken, ingericht worden volgens de bepalingen betreffende de korpsen en specialiteiten die van toepassing waren de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 128, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
Art.34. Op 31 december 2013 treden in werking :
1° de artikelen 23 tot 25, 27, 31 en 32, 34 tot 37, 43, 61 en 62, 64 tot 65, 139 tot 139/4, 178/3 tot 184/1, 271/3 en 271/4 van de wet van 28 februari 2007, zoals gewijzigd bij de wet van 31 juli 2013;
2° dit besluit.
Art. 35. De minister bevoegd voor de Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.