30 APRIL 1980. - Koninklijk besluit betreffende de militaire hiërarchie in de schoot van de land-, de lucht- , de zeemacht en van de medische dienst.
Art. 1-7
Artikel 1. <KB 1991-09-27/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-11-1991> Voor de toepassing van artikel 5 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, in de schoot van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, wordt de bij het reservekader ingedeelde militair van één van de actieve kaders geacht tot dat actief kader te behoren zolang hij in het reservekader de graad behoudt waarmede hij bekleed was op het tijdstip van zijn overgang naar dit laatste kader.
Art.2. (Opgeheven) <KB 1991-09-27/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-11-1991>
Art.3. De officier, die, voor de uitoefening van ambten in internationale lichamen, of in intergeallieerde militaire formaties aangesteld is tot een graad van opperofficier, niet voorzien in de hiërarchie der Belgische graden, heeft gezag over alle officieren bekleed met een lagere graad dan die waarin hij aangesteld is, alsook over de officieren die op een latere datum in dezelfde graad aangesteld zijn.
Art.4. De militair die aangesteld is in een hogere graad of om het ambt van een hogere graad uit te oefenen, draagt de kentekens en het uniform van die graad. Hij geniet de prerogatieven en vervult de plichten welke aan die graad verbonden zijn.
Hij heeft gezag over de militairen die na zijn aanstelling benoemd of aangesteld zijn in dezelfde graad.
Art.5. § 1. De artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst worden door de volgende bepaling vervangen :
"Artikel 14. De aanstelling tot een graad van opperofficier, niet voorzien in de hiërarchie van de Belgische graden, voor de uitoefening van ambten in internationale lichamen of in intergeallieerde militaire formaties, vervalt op de datum waarop de Minister van Landsverdediging beslist dat de opdracht vervalt."
§ 2. Artikel 19 van het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren wordt, behalve voor de leden van de rijkswacht, door de volgende bepaling vervangen :
"Artikel 19. De aanstelling van de reserveofficier die aangesteld is om het ambt van een hogere graad uit te oefenen, eindigt de dag dat de Minister van Landsverdediging beslist dat de opdracht vervalt."
Art.6. Opgeheven worden :
1° artikel 12 van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst;
2° artikel 20 van het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren, behalve wat het personeel van de rijkswacht betreft;3° in het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de militaire tucht, de artikelen 1 en 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1979, de artikelen 3 tot 13 en de artikelen 14 tot 23, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1979;
4° artikel 19 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut der onderofficieren van het actief kader van de land-, de lucht-, de zeemacht en van de medische dienst.
Art. 7. Onze Minister van Landsverdediging in belast met de uitvoering van dit besluit.