26 MEI 1975. - Koninklijk Besluit betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen. - (NOTA 1 : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap wat betreft het personeel van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1993-12-20, art. 11, 100, 7°; B.S. 20-12-1993) - (NOTA 2 : opgeheven voor de Vlaamse gemeenschap wat de regeling van de rechtspositie van het personeel van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs betreft bij BVR 1995-05-10/41, art. M; Inwerkingtreding : 14-08-1995) - (NOTA 3 : opgeheven door KB 1998-11-19/33, art. 154, 6°; Inwerkingtreding : 01-12-1998) - (NOTA 4 : opgeheven voor de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1999-05-06/52, art. 406, 19°; Inwerkingtreding : 01-07-1999) - (NOTA 5 : opgeheven voor de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofstedelijk Gewest door BESL 2002-09-26/43, art. 416, 21°; Inwerkingtreding : 01-03-2001) - (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG 2003-12-18/41, art. 500 (LIII.CXVI.1), 5°; Inwerkingtreding : 01-01-2004) (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij BFG 2004-06-02/42, art. 130, 5°; Inwerkingtreding : 01-04-2005) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-08-1995 en tekstbijwerking tot 07-09-2004.)
Art. 1, 1bis, 2-5
Artikel 1. De Minister of de chef van het bestuur die hij daartoe heeft gemachtigd kan, voor zover dit met het belang van de dienst kan worden overeengebracht, het (...) rijkspersoneelslid toestaan afwezig te zijn om zich om zich aan (zijn) eigen kinderen te wijden (of aan een kind dat hij heeft opgenomen na een adoptieakte of een overeenkomst van pleegvoogdij te hebben ondertekend.).
Deze machtiging wordt verleend voor (een periode van ten hoogste vier jaar); zij neemt alleszins een einde wanneer het kind (de leeftijd van vijf jaar bereikt.).
De maximum duur van de afwezigheid wordt op zes jaar gebracht en neemt uiterlijk een einde wanneer het kind de leeftijd van acht jaar bereikt, wanneer het kind minder-valide is en voldoet aan de voorwaarden gesteld om het genot te hebben van kinderbijslag bij toepassing van artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of van (artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.).
Tijdens de duur van afwezigheid is het personeelslid in non-activiteit; het mag geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen.
<Artikel 1 wordt gewijzigd bij:
KB 1977-03-07, art. 1, BS 18-03-1977
KB 1981-07-27, art. 1, BS 27-08-1981
KB 1981-11-16, art. 1, BS 31-12-1981>
Art. 1bis. <KB 25-10-1990, art. 1, BS 27-11-1990> De minister of de gemachtigde chef van het bestuur brengt zijn beslissing ter kennis van het personeelslid binnen een maand na ontvangst van de aanvraag; wanneer deze niet wordt ingewilligd wordt de beslissing gemotiveerd.
Het personeelslid kan zich tot de commissie wenden bedoeld in artikel 2bis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, binnen tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing van de minister of van de gemachtigde chef van het bestuur of, bij gebrek aan een beslissing, binnen tien dagen volgend op het verstrijken van de in het eerste lid vermelde termijn. De termijn van tien dagen wordt berekend op de wijze bepaald in artikel 2bis, van het hierboven vermelde koninklijk besluit van 1 juni 1964.
Art.2. Op verzoek van het personeelslid en mits opzegging van een maand wordt gedaan, kan vóór het verstrijken ervan, een einde worden gemaakt aan een aan de gang zijnde periode van afwezigheid.
Art.3. <Wijzigende bepaling>
Art.4. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 5. Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.