16 MAART 2001. - Koninklijk besluit betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-04-2001 en tekstbijwerking tot 31-10-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2, 2/1, 3-6, 6/1
HOOFDSTUK Ibis. [1 - De flexibele werkregelingen.]1
Art. 6/2
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
Art. 7-10
HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof.
Afdeling I. - Omstandigheidsverlof.
Art. 11, 11/1, 11bis
Afdeling II. - Uitzonderlijk verlof.
Art. 12-20, 20bis
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming.
Art. 21-25, 25bis, 26-30, 30bis, 30ter
HOOFDSTUK V. - Ouderschapsverlof.
Art. 31-32, 32/1
HOOFDSTUK VI. [1 - Adoptieverlof, opvangverlof, pleegouderverlof en pleegzorgverlof]1
Art. 33, 33bis, 33ter, 33quater, 34
HOOFDSTUK VII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Art. 35-37
HOOFDSTUK VIII. - Verlof wegens ziekte.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 38, 38bis, 39-44, 44bis, 44ter, 44quater, 45
Afdeling II. - [1 Verminderde prestaties wegens medische redenen]1
Art. 46-50
HOOFDSTUK IX. - [1 Disponibiliteit wegens ziekte.]1
Art. 51-56, 56/1
HOOFDSTUK IXbis. - [1 Controle op de afwezigheden tengevolge van ziekte of ongeval.]1
Art. 57-60
HOOFDSTUK IXter. [1 - Controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
Art. 60bis
HOOFDSTUK IXquater. [1 - Het re-integratietraject van een personeelslid bij ziekte of ongeval.]1
Art. 60ter, 60quater, 60quinquies
HOOFDSTUK X. - Afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 61-63
HOOFDSTUK XI. - Verlof voor loopbaanonderbreking.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 64-65, 65bis, 65ter, 66-75
Afdeling II. - Vervanging.
Art. 76-79
Afdeling III. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure..
Art. 80-85, 85/1
Afdeling IV. - Toezicht.
Art. 86
HOOFDSTUK XII. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid.
Art. 87-90
HOOFDSTUK XIIbis. - [1 De vierdagenweek met en zonder premie]1
Art. 90/1, 90/2, 90/3
HOOFDSTUK XIIter - [1 Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
Art. 90/4, 90/5
HOOFDSTUK XIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 91-93, 93bis, 94, 94bis, 95-96
2001003562 2004009258 2005012370 2005201699 2006009643 2006204108 2007201343 2009009580 2010002008 2010009561 2010009670 2011206455 2012204181 2012204770 2012204930 2013009439 2013202932 2014009198 2014009319 2014009320 2014009540 2014203203 2014206716 2016009561 2017020609 2018031571 2018201706 2018205872 2019011348 2020204806 2021033694 2021040310 2021040338 2022034734 2022207350 2024202707
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op :
1° de leden van de parketsecretariaten;
2° het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten;
3° [10 de leden van de griffies]10;
4° de referendarissen bij het Hof van Cassatie, de referendarissen [18 , de parketjuristen en de criminologen]18 bij de hoven en bij de rechtbanken;
5° de attachés [18 en de adviseurs]18 in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.
6° [4 het personeel van de steundiensten.]4
De leden van de [10 griffies en de]10 parketsecretariaten, de referendarissen bij het Hof van Cassatie, alsook de referendarissen [18 , de parketjuristen en de criminologen]18 bij de hoven en bij de rechtbanken zijn niettemin uitgesloten [14 van het recht op deeltijds ouderschapsverlof bedoeld in artikel 31 en]14 van het recht op deeltijdse loopbaanonderbreking bedoeld in [16 artikel 64]16. Hun recht op voltijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 64 is beperkt tot twaalf maanden tijdens de hele loopbaan. [10 Zij zijn tevens uitgesloten van het recht op het verlof bedoeld in artikel 15.]10 <KB 2004-07-14/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[5 De [15 minister bevoegd voor Justitie]15 kan, na advies van de rechterlijke overheden, de vierdagenweek met premie, de vierdagenweek zonder premie, het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar en de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toestaan, wanneer deze wordt aangevraagd door de personeelsleden bedoeld in het tweede lid.]5
[11 De leden van de griffies en de parketsecretariaten, die titularis zijn van de graden van hoofdgriffier, van hoofdsecretaris, van griffier-hoofd van dienst en van secretaris-hoofd van dienst, zijn niettemin uitgesloten van het recht op :
1° het verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van het verlof voor palliatieve zorg, het verlof voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad dat lijdt aan een ernstige ziekte en van het ouderschapsverlof;
2° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;
3° de vierdagenweek met premie;
4° de vierdagenweek zonder premie;
5° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]11
§ 2. [12 ...]12
§ 3. Dit besluit is van toepassing [13 op de stagiairs]13 alsook op de personeelsleden benoemd voor een stage, met uitzondering van de bepalingen betreffende :
1° het verlof tijdens de duur van een stage of proefperiode en tijdens de duur van een verkiezingscampagne;
2° [18 ...]18
3° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
4° [18 ...]18
[5 5° de vierdagenweek met premie;
6° de vierdagenweek zonder premie;
7° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]5
[14 Voor wat het verlof voor loopbaanonderbreking betreft, zijn uitsluitend de bepalingen betreffende de loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging, de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof en de loopbaanonderbreking voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, op hen van toepassing.]14
§ 4. Voor het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel zijn de bepalingen van toepassing betreffende :
1° het jaarlijks vakantieverlof en de feestdagen;
2° [6 het omstandigheidsverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor dezelfde gebeurtenis [18 het artikel 30, § 4, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen en dat gebruik maakt van het omstandigheidsverlof voorzien bij dit besluit, bij de geboorte van een kind]18;]6
3° [6 het verlof voor het afstaan van organen of weefsels, voor het afstaan van beenmerg en voor het geven van bloed, bloedplasma en bloedplaatjes;]6
4° het verlof voor deelname aan een assisenjury;
5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;
6° het ouderschapsverlof, met uitzondering van dat bedoeld in artikel 32;
7° [18 het adoptieverlof en het opvangverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30ter, §§ 1 tot 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het artikel 30ter, § 4, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en dat gebruik maakt van het adoptieverlof voorzien bij dit besluit;]18
[18 7° /1 het pleegzorgverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
7° /2 het pleegouderverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30sexies, §§ 1 tot 4 en § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende arbeidsovereenkomsten. Het artikel 30sexies, § 5, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en dat gebruik maakt van het pleegouderverlof voorzien bij dit besluit;]18
(8° de borstvoedingspauzes;
9° het verlof bedoeld in artikel 14.) <KB 2004-07-14/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
[1 10° het verwittigen van de dienst van een afwezigheid ten gevolge van een ziekte of een ongeval, in toepassing van artikel 57, met uitzondering van het vierde lid, en de mogelijkheid voor het personeelslid om te opteren voor het gebruik van één dag jaarlijks vakantieverlof in het geval van een ongerechtvaardigde afwezigheid van één dag, in toepassing van artikel 58, § 2, zesde lid.]1
[6 11° het uitzonderlijk verlof voor het vergezellen en bijstaan van zieken, personen met een handicap en maatschappelijk kwetsbare mensen tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of het buitenland of voor het begeleiden van sporters met een handicap tijdens hun deelname aan de paralympische spelen of de " special olympics ";]6
[7 12° de vierdagenweek met premie;
13° de vierdagenweek zonder premie;]7
[9 14° de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]9
[17 15° het verlof voor erkende mantelzorgers;]17
[18 16° het zorgverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30bis, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeids-overeenkomsten. Het artikel 30bis, § 2, zevende tot en met het negende lid, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en gebruik maakt van het zorgverlof bepaald bij dit besluit;
17° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.]18
Tijdens deze verloven, behoudt het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen zijn wedde en zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal, behoudens andersluidende bepaling.
De bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden bedoeld in deze paragraaf, hebben recht op onderbreking van hun beroepsloopbaan of een vermindering [8 ...]8 van hun arbeidsprestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, [8 ...]8.
Om het recht bedoeld in het vorige lid te doen gelden, moet het personeelslid minstens gedurende een onafgebroken periode van één jaar tewerkgesteld zijn.
De bepalingen van hoofdstuk 3, afdelingen 2 en 3, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, betreffende de loopbaanonderbreking wegens zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid of wegens ouderschapsverlof zijn eveneens van toepassing op de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden bedoeld in deze paragraaf.
Nochtans zijn alle bijzondere modaliteiten of afwijkingen met betrekking tot de regels voorzien bij het voormeld koninklijk besluit van 7 mei 1999, die vastgesteld zijn in dit besluit, van toepassing op de personeelsleden die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen zijn, bedoeld in het eerste lid.
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2009-07-31/14, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(3)<KB 2010-07-20/06, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(4)<KB 2013-10-07/07, art. 1,a, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(5)<KB 2013-10-07/07, art. 1,b,c,d,e,f,g, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(6)<KB 2013-10-07/07, art. 1,h,i,j,k,11°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(7)<KB 2013-10-07/07, art. 1,k,12°,13°, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(8)<KB 2013-10-07/07, art. 1,l, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(9)<KB 2014-04-24/30, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(10)<KB 2016-11-27/05, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(11)<KB 2016-11-27/05, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(12)<KB 2016-11-27/05, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(13)<KB 2016-11-27/05, art. 4,a, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2016>
(14)<KB 2018-07-30/48, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(15)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(16)<KB 2019-04-04/03, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
(17)<KB 2020-10-19/05, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(18)<KB 2024-09-26/04, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° personeelslid : iedere persoon bedoeld in artikel 1;
2° werkdagen : de dagen waarop het personeelslid verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die hem opgelegd is;
[3 3° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies, § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
4° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg;
5° pleegkind: het kind waarvoor het personeelslid of zijn echtgeno(o)t(e) in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;
6° pleegvader en -moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;]3
[2 7° aangetekende zending : een aangetekende zending en wanneer ze elektronisch gebeurt, verzonden via een gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van artikel 3.37. van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.]2
[1 Voor de toepassing van dit besluit, wordt gelijkgesteld met :
1° het huwelijk : het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van verschillend of gelijk geslacht die samenleven als koppel;
2° de echtgenoot van het personeelslid : de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het personeelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
3° de echtgenote van het personeelslid : de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het personeelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
4° de vader : de persoon van het vrouwelijk of het mannelijk geslacht getrouwd met de moeder of die met haar samenleeft als koppel, op dezelfde woonplaats.]1
[3 In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, 2°, wordt onder werkdagen verstaan alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en feestdagen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, voor de toepassing van artikel 6/2 en artikel 46, derde lid.]3
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 3,b, 036; Inwerkingtreding : 17-10-2024>
(3)<KB 2024-09-26/04, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 2/1. [1 Bij de vaststelling van een verlof of een afwezigheid in toepassing van artikel 7, 8, 11, 17, 18, 19, 35 en 38 wordt één werkdag gelijkgesteld aan 7 u. 36 min. wanneer het personeelslid werkt volgens een stelsel van de 38 uren-werkweek.
In afwijking van het eerste lid, kan een specifieke arbeidsregeling worden bepaald op basis van een 38 uren-werkweek indien dit noodzakelijk is voor de werking van de dienst, met een in ministerraad overlegd besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/48, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.3. Het personeelslid mag niet afwezig zijn van zijn dienst tenzij het vooraf een verlof of dienstvrijstelling heeft gekregen.
Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan het personeelslid om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met behoud van al zijn rechten.
Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Art.4. Het personeelslid dat zich in de stand non-activiteit bevindt, heeft geen recht op wedde. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling kan het, in die stand, geen aanspraak maken op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.
Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of een administratieve maatregel is het personeelslid dat zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, van rechtswege in non-activiteit.
Dit artikel is niet van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Art.5. De deelname van het personeelslid aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het heeft evenwel geen recht op zijn wedde.
Het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen en dat deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking, heeft geen recht op wedde maar behoudt zijn rechten op bevordering in zijn weddeschaal.
Art.6.[6 De verloven worden]6, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 7 tot 11 en [5 14 tot 30bis]5, en de afwezigheden bedoeld in dit besluit, door de [4 minister bevoegd voor Justitie]4 toegekend.
De verloven bedoeld in de artikelen 7 tot 11 en [5 14 tot 30bis]5, alsook de door een wets- of verordeningsbepaling voorgeschreven dienstvrijstelling, worden toegekend :
1° [3 aan de griffiers-hoofden van dienst, secretarissen-hoofden van dienst, de griffiers en de secretarissen, naargelang het geval, door de hoofdgriffier of door de hoofdsecretaris;]3
2° aan de personeelsleden van de griffies of van de parketsecretariaten [1 ...]1, naargelang van het geval, door de hoofdgriffier of door de hoofdsecretaris;
3° aan de attachés [5 en de adviseurs]5 in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, door de eerste voorzitter;
[3 4° aan de referendarissen [5 , de parketjuristen en de criminologen]5, door de magistraat-korpsoverste;
5° aan de personeelsleden van de steundiensten bedoeld in de artikelen 183 en 185 van het Gerechtelijk Wetboek, door de directeur van de steundienst.]3
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2009-07-31/14, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
(3)<KB 2016-11-27/05, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(5)<KB 2024-09-26/04, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
(6)<KB 2024-09-26/04, art. 4,2°, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 6/1. [1 § 1. Het personeelslid dat een ouderschapsverlof wenst te genieten in toepassing van de artikelen 31 en 32,, een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden in toepassing van artikel 61, een loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 64 of verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden in toepassing van artikel 87, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan.
Die mededeling gebeurt schriftelijk en minstens twee maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
§ 2. In voorkomend geval wordt de arbeidsregeling voor de vermindering van de prestaties in toepassing van artikel 31, 32, 64 en 87, als volgt bepaald:
1° de vermindering van de prestaties met één tiende is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één tiende minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren en de prestaties kunnen gespreid worden over twee weken;
2° de vermindering van de prestaties met één vijfde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één vijfde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over één week;
3° de vermindering van de prestaties met één vierde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één vierde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over twee weken;
4° de vermindering van de prestaties met één derde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één derde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over drie weken;
5° de vermindering van de prestaties met de helft is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid de helft minder prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over een week of een maand.
In afwijking van het eerste lid kunnen de arbeidsregelingen opgesomd in het eerste lid worden aangepast zodat ze in een ploegensysteem kunnen worden ingepast.
§ 3. De aanvraag van het verlof in toepassing van paragraaf 1, bevat de wensen van het personeelslid rond de dag of de dagen waarop hij in verlof is.
De minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Indien het personeelslid niet akkoord gaat met de werkkalender, kan hij van zijn verlofaanvraag afzien.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord tussen het personeelslid en zijn hiërarchische chef of zijn gemachtigde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/48, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK Ibis. [1 - De flexibele werkregelingen.]1
----------
(1)
Art. 6/2. [1 § 1. Onverminderd de wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een recht op aanpassing van de bestaande arbeidsregeling en het bestaande uurrooster, heeft het personeelslid het recht om voor een aaneengesloten periode van maximum twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° flexibele werkregeling: een aanpassing van het bestaande werkrooster van het personeelslid;
2° zorgdoeleinden:
a) de zorg voor zijn kind vanaf de geboorte tot het kind twaalf jaar wordt;
b) de zorg voor een kind in het kader van een adoptie, vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit tot het kind twaalf jaar wordt;
c) het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezinslid of familielid dat om medische reden behoefte heeft aan zorg of steun;
3° gezinslid: elk persoon die samenleeft met het personeelslid op dezelfde woonplaats;
4° familielid: de echtgenoot van het personeelslid of de persoon met wie het personeelslid wettelijk samenwoont, zoals geregeld door de artikelen 1475 en volgende van het oud Burgerlijk Wetboek, alsook de bloedverwanten in de eerste graad van het personeelslid;
5° een medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan zorg of steun: elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of medische ingreep, die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat er een behoefte is aan zorg of steun, dit is elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging.
De leeftijdsgrens bepaald in het tweede lid, 2°, a) en b) wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
Aan de voorwaarde van de twaalfde of eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de aangevraagde periode.
§ 2. Het personeelslid maakt gebruik van het recht om een flexibele werkregeling aan te vragen voor het doel waarvoor het is ingesteld. Hij onthoudt zich van elk misbruik ervan.
§ 3. Het personeelslid dat een flexibele werkregeling wenst te bekomen, bezorgt de overheid waaronder hij ressorteert hiertoe minstens twee maanden en hoogstens drie maanden vooraf een schriftelijke aanvraag. Deze termijn kan worden ingekort op verzoek van het personeelslid en als de overheid hiermee akkoord gaat.
De aanvraag gebeurt hetzij door de overhandiging van een geschrift aan de overheid waaronder hij ressorteert waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst, hetzij door aangetekende zending, hetzij op elektronische wijze mits ontvangstbevestiging van het bericht door de overheid waaronder hij ressorteert.
Uit de aanvraag moet blijken dat het personeelslid zich beroept op het recht om flexibele werkregelingen aan te vragen. De aanvraag bevat minstens de volgende elementen:
1° de gewenste flexibele werkregeling;
2° de begin- en einddatum van de aaneengesloten periode waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd en die niet meer dan twaalf maanden kan omvatten;
3° het zorgdoeleinde waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd, met inbegrip van de identiteit van de persoon ten behoeve van wie de flexibele werkregeling wordt aangevraagd.
§ 4. De overheid waaronder het personeelslid ressorteert beoordeelt deze aanvraag en geeft er een schriftelijk gevolg aan binnen de maand volgend op de aanvraag.
De overheid waaronder het personeelslid ressorteert kan de aanvraag inwilligen, weigeren of een met redenen omkleed tegenvoorstel doen bestaande uit een andere flexibele werkregeling of periode die beter aansluit bij zijn eigen behoeften.
Het uitblijven van een antwoord van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert wordt gelijkgesteld met een akkoord.
§ 5. De overheid waaronder het personeelslid ressorteert en het personeelslid kunnen in onderling akkoord een flexibele werkregeling overeenkomen voor een aaneengesloten periode van meer dan twaalf maanden.
§ 6. Uiterlijk op het moment dat de flexibele werkregeling een aanvang neemt, verstrekt het personeelslid de overheid waaronder hij ressorteert het document of de documenten tot staving van het ingeroepen zorgdoeleinde.
Ingeval de aanvraag is ingediend met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezinslid of familielid dat om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun wordt het bewijs hiervan geleverd aan de hand van een attest dat ten vroegste in het kalenderjaar van de aanvraag is afgeleverd door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of familielid en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.
§ 7. Het personeelslid heeft het recht om de flexibele werkregeling vroegtijdig stop te zetten ten einde zijn oorspronkelijk uurrooster te hervatten, mits hij de overheid onder welke hij ressorteert hiervan tien werkdagen vooraf schriftelijk op de hoogte brengt en mits hij minstens één maand heeft gewerkt volgens de overeengekomen flexibele werkregeling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
Art.7.[1 Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is bepaald :
- minder dan 45 jaar : 26 werkdagen;
- van 45 tot 49 jaar : 27 werkdagen;
- van 50 tot 54 jaar : 28 werkdagen;
- van 55 tot 59 jaar : 29 werkdagen;
- van 60 tot 61 jaar : 30 werkdagen;
- op 62 jaar : 31 werkdagen;
- op 63 jaar : 32 werkdagen;
- [3 op 64 jaar]3 : 33 werkdagen;]1
[3 - op 65 jaar: 34 werkdagen;
- vanaf 66 jaar: 35 werkdagen.]3
----------
(1)<KB 2010-06-02/14, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
(2)<KB 2016-11-27/05, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<KB 2024-09-26/04, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.8.[1 § 1. Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Indien het verlof gesplitst wordt en indien het personeelslid het vraagt, omvat het een doorlopende periode van ten minste twee weken.
§ 2. De minister bevoegd voor Justitie bepaalt de modaliteiten van een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgende jaar. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar.
Indien het personeelslid zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen opnemen ten gevolge van een afwezigheid wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, dan is de overdracht niet beperkt tot één jaar. Bij de terugkeer van het personeelslid wordt het jaarlijks vakantieverlof opgenomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
§ 3. Op jaarbasis wordt het aantal werkdagen jaarlijks vakantieverlof dat kan worden opgespaard begrensd. Enkel het aantal werkdagen jaarlijks vakantieverlof hoger dan de minimumduur bij voltijdse prestaties vastgelegd in artikel 9 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector komt in aanmerking. Voor deeltijdwerkers wordt dit pro rata berekend.
Het totale opgespaarde jaarlijkse vakantieverlof mag niet hoger liggen dan 100 werkdagen.
Bij de vaststelling van de maximumduur van 100 werkdagen bepaald in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met het jaarlijks vakantieverlof dat overgedragen wordt in toepassing van paragraaf 2.
Het opgespaarde jaarlijks vakantieverlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Indien het personeelslid een doorlopende periode van ten minste 20 werkdagen opgespaard jaarlijks vakantieverlof wenst op te nemen dan dient hij dit, in afwijking van het vierde lid, twee maanden voor de aanvang ervan aan te vragen, tenzij de overheid waaronder hij ressorteert een kortere termijn aanvaardt. Dit verlof kan hem niet geweigerd worden om dienstredenen.
In afwijking van het vierde en vijfde lid, kan het jaarlijks vakantieverlof aanvangen op de eerste dag van de week volgend op de aanvraag wanneer het personeelslid wordt geconfronteerd met een ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een kind, de vader of de moeder van het personeelslid of een kind, de vader of de moeder van zijn echtgeno(o)t(e).]1
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.9.§ 1. [2 Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft gekregen :
1° de verloven vermeld in artikelen 12 en 13 van dit besluit;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
5° de afwezigheden waarbij het personeelslid in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
6° de verminderde prestaties wegens medische redenen;
7° de vierdagenweek met en zonder premie;
8° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.
Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond op de onmiddellijke hogere eenheid.
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens ouderschapsverlof bedoeld in artikel 31 en wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.
[1 [4 ...]4
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor [5 eboorteverlof, adoptieverlof, pleegzorgverlof en pleegouderverlof toegekend bij het artikel 30, § 2, het artikel 30ter, het artikel 30quater en het artikel 30sexies]5 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.]1
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van volledige afwezigheid wegens ziekte, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.]2
§ 2. [Indien het personeelslid door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft genomen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een [4 compenserende toelage]4 waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
Indien het personeelslid zonder vooropzeg de hoedanigheid van personeelslid verliest en hij door zijn vertrek met onmiddellijke ingang zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen nemen, dan heeft hij eveneens recht op een [4 compenserende toelage]4 waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde van het personeelslid die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
[3 [4 ...]4]3
[4 Indien het personeelslid zijn jaarlijks vakantieverlof opgespaard in toepassing van artikel 8, § 3, niet heeft opgenomen vooraleer hij de dienst verlaat, dan heeft hij recht op een compenserende toelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet opgenomen verlofdagen.
De niet-opgenomen dagen worden uitgedrukt in een breuk waarvan de teller het aantal niet-opgenomen dagen is en de noemer het aantal arbeidsdagen . Als het aantal uren varieert naargelang van de dagen, zijn de teller en de noemer de overeenstemmende uuraantallen.
Bij het overlijden van het personeelslid wordt de compenserende toelage voor niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof uitbetaald aan de erfgenamen, met inbegrip van het jaarlijks vakantieverlof opgespaard in toepassing van artikel 8, § 3.]4
Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de haard- en standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt evenals de weddensupplementen die voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking worden genomen.] <KB 2006-07-12/40, art. 3, 2°, 007; Inwerkingtreding : 02-06-2004>
§ 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra het personeelslid een verlof wegens ziekte krijgt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst.
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<KB 2013-10-07/07, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(3)<KB 2018-07-30/48, art. 5,3°, 025; Inwerkingtreding : 12-06-2014>
(4)<KB 2018-07-30/48, art. 5,1°,2°,4°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(5)<KB 2024-09-26/04, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.10.Het personeelslid is met verlof op de feestdagen die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.
De compensatieverlofdagen voor feestdagen die met een zaterdag of een zondag samenvallen, alsook voor 2 november, 15 november en 26 december waarop de rijksambtenaren met verlof zijn, kunnen door het personeelslid genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien een personeelslid echter op een feestdag of op 2 november, 15 november en 26 december om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn.
[1 Indien een vrije dag in het kader van deeltijds werken samenvalt met één van de dagen bedoeld in het eerste lid of met de compensatieverlofdagen voor 2 november, 15 november en 26 december, bekomt het personeelslid geen vervangende verlofdag.]1
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof.
Afdeling I. - Omstandigheidsverlof.
Art.11. [1 Het omstandigheidsverlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald :
1° huwelijk van het personeelslid : 4 werkdagen;
2° [4 de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs de zijde van het personeelslid vaststaat. Bij ontstentenis van een persoon die dit verlof opneemt op grond van de afstamming met het kind heeft het personeelslid dat samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats met de moeder van het kind recht op het verlof. Het recht op moederschapsverlof, vermeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, sluit voor een zelfde ouder het recht op het omstandigheidsverlof bij de geboorte uit. Het verlof bedraagt 20 werkdagen;]4
3° [4 overlijden van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid, overlijden van het natuurlijk kind of het adoptiekind, van het personeelslid, of van diens echtgeno(o)t(e): 10 werkdagen, waarbij drie werkdagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven werkdagen door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze verlofdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid mits een akkoord van de werkgever;]4
[4 3° /1 overlijden van de vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder, stiefmoeder, schoondochter, schoonzoon van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e): vier werkdagen waarbij drie werkdagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en één werkdag door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze werkdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid mits een akkoord van de werkgever;]4
4° huwelijk van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 2 werkdagen;
5° het huwelijk van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster, de vader, de moeder, de schoonvader, de stiefvader, de schoonmoeder, de stiefmoeder, een kleinkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
6° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) maar onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : 2 werkdagen;
7° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede of in de derde graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) maar niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : 1 werkdag;
[4 7° /1 overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 werkdag;]4
8° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
9° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
10° deelneming van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) aan het feest van de "vrijzinnige jeugd" : 1 werkdag;
11° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur;
12° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een opnemingsbureau : de nodige tijd met een maximum van twee werkdagen.
De verloven bedoeld in dit artikel worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.]1
[4 De banden die ontstaan ingevolge een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor de toepassing van het eerste lid, 3° en 3° /1, gelijkgesteld met de door die bepalingen geviseerde familiebanden, op voorwaarde dat het overlijden zich voordoet, hetzij tijdens een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg, hetzij na afloop van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg. In dat verband wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, en zo verder.
De banden die ontstaan ingevolge een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor de toepassing van het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10°, gelijkgesteld met de door die bepalingen geviseerde familiebanden, op voorwaarde dat de gebeurtenis zich voordoet, hetzij tijdens een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg, hetzij na afloop van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg waarbij het pleegkind gedurende een onafgebroken periode van drie jaar op permanente en affectieve wijze deel heeft uitgemaakt van het pleeggezin. In dat verband wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, en zo verder.]4
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<KB 2021-02-03/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2021-02-03/02, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<KB 2024-09-26/04, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 11/1. [1 In geval een verlof wegens ziekte andere dan een beroepsziekte, of ten gevolge van een ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval van of naar het werk, aansluit op de afwezigheid wegens het omstandigheidsverlof dat op grond van artikel 11, 3°, wordt toegekend, dan worden de opgenomen dagen van omstandigheidsverlof vanaf de vijfde dag in mindering gebracht van het saldo van de verloven waarop artikel 38 recht geeft, op voorwaarde dat deze vijfde dag aansluit op een vierde dag afwezigheid toegestaan op grond van artikel 11, 3°.
In afwijking van het eerste lid, gebeurt de aanrekening voor bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel op de periode van het gewaarborgd loon zoals bepaald in artikel 52 en artikel 70 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 11bis.
<Opgeheven bij KB 2013-10-07/07, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Afdeling II. - Uitzonderlijk verlof.
Art.12. Het personeelslid krijgt verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de provincieraden, van de gemeenteraden of van de Europese vergaderingen.
Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenkomt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene als kandidaat deelneemt.
Dit verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.13.Het personeelslid krijgt [2 voltijds verlof]2 voor een stage of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs.
[1 Dit verlof wordt toegestaan voor de normale duur van de stage of van de proefperiode. Indien het statuut geen stage of proefperiode voorziet is de maximumduur van dit verlof beperkt tot 2 jaar.]1
Dit verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
(Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.) <KB 2004-07-14/35, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2013-10-07/07, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.14. (Bij het einde van een opdracht in een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid of in het kabinet van een federaal politiek mandataris overeenkomstig de artikelen 330 of 330bis van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij het personeelslid naar een ander van deze organen overgaat, krijgt het personeelslid, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.) <KB 2004-07-14/35, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.15. Het personeelslid krijgt verlof om deel uit te maken van een jury van het Hof van Assisen en dit voor de duur van de zitting.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.16. Het personeelslid krijgt verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.17.[1 § 1. Het personeelslid bekomt zorgverlof met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een gezinslid of een familielid dat om medische redenen behoefte heeft aan zorg of steun.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° gezinslid: het bepaalde onder artikel 6/2, § 1, tweede lid, 3° ;
2° familielid: het bepaalde onder artikel 6/2, § 1, tweede lid, 4° ;
3° een medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan zorg of steun: het bepaalde onder artikel 6/2, § 1, tweede lid, 5°.
Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het zorgverlof, deelt dit vooraf mee aan de overheid waaronder hij ressorteert.
Het personeelslid legt zo spoedig mogelijk ter staving een doktersattest voor dat in het jaar waarin het zorgverlof wordt opgenomen door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of het familielid is afgeleverd en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.
§ 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 is beperkt tot vijf werkdagen per jaar. Het verlof wordt genomen per dag, in aaneensluitende dagen of per halve dag.
De duur van de verloven bedoeld in § 1 wordt verminderd met het aantal werkdagen zorgverlof dat reeds werd opgenomen in hetzelfde jaar in toepassing van artikel 30bis, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
§ 3. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<KB 2024-09-26/04, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.18.[1 Het personeelslid heeft recht op een verlof van 5 werkdagen per jaar om :
1° zieken, personen met een handicap en maatschappelijke kwetsbare mensen te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België en het buitenland. Deze vakantiereizen en -verblijven moeten georganiseerd worden door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor zieken, personen met een handicap of maatschappelijke kwetsbare mensen op zich te nemen en die hiervoor subsidies van de overheid krijgt;
2° sporters met een handicap te begeleiden die deelnemen aan de paralympische spelen of de " special olympics ".
Om het verlof bedoeld in eerste lid te genieten, kan de dienst het personeelslid vragen het bewijs te leveren van deelname aan de activiteiten.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. ]1
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.19. Het personeelslid krijgt verlof van ten hoogste vier werkdagen voor het afstaan van beenmerg. Het verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt; het wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.20. Het personeelslid krijgt een verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de ziekenhuisopname en van de eventueel vereiste herstelperiode, alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken. Het wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 20bis. [1 Het personeelslid bekomt een verlof voor het geven van bloed, bloedplasma en bloedplaatjes, op voorwaarde dat hij voorafgaandelijk aan de donatie toelating heeft gekregen van de overheid waaronder hij ressorteert. Dit verlof kan worden geweigerd om dienstredenen.
Het personeelslid krijgt verlof voor de nodige duur voor het geven van bloed, bloedplasma of bloedplaatjes en voor een maximale verplaatsingstijd van twee uur.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming.
Art.21. (Het moederschapsverlof) bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. <KB 2006-07-12/40, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Art.22.<KB 2006-07-12/40, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004> De bezoldiging over de periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid moederschapsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.
[2 ...]2
De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 30bis mag niet meer dan 24 weken bestrijken.
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
(2)<KB 2020-10-27/02, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.23.
<Opgeheven bij KB 2020-10-27/02, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.24. Wanneer het vrouwelijke personeelslid het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum plaatsvindt wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt het vrouwelijke personeelslid zich (in moederschapsverlof). <KB 2006-07-12/40, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
In afwijking van artikel 22 is de bezoldiging verschuldigd.
Art.25.<KB 2004-07-14/35, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2004> (Op verzoek van het vrouwelijke personeelslid wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.) <KB 2006-07-12/40, art. 8, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Worden daarvoor gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 10 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 11 en 17 bedoelde verloven;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
5° [2 de afwezigheden wegens ziekte;]2
[2 6° de volledige werkverwijdering bedoeld in artikel 28;]2
[2 ...]2
(Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van het vrouwelijke personeelslid de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde [1 in het tweede [2 ...]2 lid]1, verlengd met een periode van maximaal twee weken.) <KB 2006-07-12/40, art. 8, 2°, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
(2)<KB 2020-10-27/02, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 25bis. [1 Wanneer het vrouwelijke personeelslid de arbeidsonderbreking na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust, in toepassing van artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Ten laatste vier weken voor het einde van de verplichte periode van postnatale rust, brengt het vrouwelijke personeelslid de overheid waaronder ze ressorteert schriftelijk op de hoogte van de omzetting en de planning bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
De verlofdagen van postnatale rust moeten worden opgenomen binnen acht weken te rekenen vanaf het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust.
De verlofdagen van postnatale rust worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2010-06-02/14, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 24-06-2010>
Art.26. Tijdens de zwangerschap of lactatie mogen de vrouwelijke personeelsleden geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de arbeidsregeling, die op de betrokken personeelsleden van toepassing is.
Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Art.27. Het vrouwelijke personeelslid dat in dienstactiviteit is krijgt op haar verzoek, het nodige verlof om haar in staat te stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, te gaan en deze te ondergaan. De aanvraag van het personeelslid moet worden gestaafd met elk nuttig bewijs.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.28. Het vrouwelijke personeelslid dat, (met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector) is vrijgesteld van arbeid, krijgt ambtshalve verlof voor de nodige duur. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. <KB 2004-07-14/35, art. 8, 003, Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art.29.[1 De artikelen 21 en 22]1 zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
----------
(1)<KB 2020-10-27/02, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.30.§ 1. Bij overlijden of ziekenhuisopname van de moeder gedurende het bevallingsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, krijgt de vader van het kind op eigen verzoek, een [1 omgezet moederschapsverlof]1 om in de opvang van het kind te voorzien.
§ 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het [1 omgezet moederschapsverlof]1 ten hoogste gelijk aan de duur van (het moederschapsverlof) dat de moeder nog niet opgebruikt had. Het personeelslid dat vader van het kind is en dat het [1 omgezet moederschapsverlof]1 wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig artikel 6, van op de hoogte binnen de zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin het dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het [1 omgezet moederschapsverlof]1. Het legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. <KB 2006-07-12/40, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
§ 3. In geval van ziekenhuisopname van de moeder kan het personeeslid dat de vader van het kind is een [1 omgezet moederschapsverlof]1 krijgen onder de volgende voorwaarden :
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het [1 omgezet moederschapsverlof]1 kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de ziekenhuisopname van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van (het moederschapsverlof) dat door de moeder nog niet was opgebruikt. <KB 2006-07-12/40, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Het personeelslid dat vader van het kind is en dat het [1 omgezet moederschapsverlof]1 wenst te genieten stelt daar de overheid waaronder het ressorteert schriftelijk van op de hoogte. De brief waarin het dat doet, vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de ziekenhuisopname van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
§ 4. Het [1 omgezet moederschapsverlof]1 wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
----------
(1)<KB 2024-09-26/04, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 30bis. <KB 2006-07-12/40, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004> Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van het vrouwelijke personeelslid de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt het vrouwelijke personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.
Art. 30ter.§ 1. <ingevoegd bij KB 2004-07-14/35, art. 10; Inwerkingtreding : 01-07-2002> Het vrouwelijke personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot [1 negen maanden]1 na de geboorte van het kind.
[1 Tweede lid opgeheven.]1
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het vrouwelijk personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag tenminste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als het vrouwelijke personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
Het vrouwelijke personeelslid dient wel met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingsonmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. Het vrouwelijke personeelslid dat wenst te genieten van de borstvoedingspauzes brengt schriftelijk (twee weken) op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. <KB 2006-07-12/40, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt het vrouwelijk personeelslid aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van een recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 12, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK V. - Ouderschapsverlof.
Art.31.[1 § 1. Aan het personeelslid in dienstactiviteit wordt, [2 bij de geboorte of bij de adoptie van zijn kind]2, een ouderschapsverlof toegestaan dat kan opgenomen worden:
1° hetzij gedurende een periode van drie maanden als voltijds verlof; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
2° hetzij gedurende een periode van zes maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met de helft wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
3° hetzij gedurende een periode van vijftien maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met één vijfde wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden verminderde prestaties met de helft en gelijk is aan vijf maanden verminderde prestaties met één vijfde.
Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof:
1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
2° in het kader van de adoptie van een kind gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt;
3° [2 ...]2
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [2 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]2, is er geen leeftijdsgrens.
Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
§ 2. Het in dit artikel beoogde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.32.§ 1. ( [2 Bij de geboorte of adoptie van zijn kind [4 ...]4 heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op een ouderschapsverlof van :
- hetzij een periode van vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in maanden;
- hetzij een periode van acht maanden halftijdse onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
- hetzij een periode van twintig maanden onderbreking van de loopbaan met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
[6 - hetzij een periode van veertig maanden onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]6
Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van personeelsleden die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]2
Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. [6 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende.]6.
[3 Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof :
- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [5 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]5, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]3
§ 2. Een toelage van (508,92 EUR) per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan volledig onderbreekt. <KB 2005-07-20/37, art. 1, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
Een toelage van (254,46 EUR) per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan halftijds onderbreekt. <KB 2005-07-20/37, art. 1, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zieook art. 3>
(Een toelage van 86,32 EUR per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt met één vijfde. Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR.) <KB 2006-12-03/50, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
[6 Een toelage van 43,16 euro per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt met één tiende. Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro.
Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]6
§ 3. Het in dit artikel bedoelde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 4. Onder voorbehoud van de bepalingen van dit artikel [6 en artikel 32/1]6 valt het ouderschapsverlof voor het overige onder de bepalingen van hoofdstuk XI.
§ 5. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
----------
(1)<KB 2010-03-04/17, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(2)<KB 2012-07-20/07, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-08-2012>
(3)<KB 2013-04-14/09, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 20-05-2011>
(4)<KB 2014-04-24/30, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(5)<KB 2019-07-18/02, art. 14,3°, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
(6)<KB 2019-07-18/02, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art. 32/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 32, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.
Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 32, § 1, eerste lid. Onverminderd artikel 32, § 1, derde lid, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.
§ 2. In afwijking van artikel 32, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.
§ 3. De Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, kan de uitoefening van het in artikel 32, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, evenals van § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, bedoelde recht weigeren.
In dit geval dient de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in § 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 32, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6/1.]1
[2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 15, 028; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
(2)<KB 2022-12-26/17, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 15-01-2023>
HOOFDSTUK VI. [1 - Adoptieverlof, opvangverlof, pleegouderverlof en pleegzorgverlof]1
----------
(1)
Art.33.[1 § 1. Een adoptieverlof wordt toegestaan gedurende een periode van maximum zes weken aan het personeelslid dat een minderjarig kind adopteert.
Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen:
1° met drie weken vanaf 1 november 2024;
2° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
3° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld.
Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
Het verlof kan worden gesplitst in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de zeven maanden na de opname van het kind in het gezin van het personeelslid. In het kader van een interlandelijke adoptie kan het personeelslid op zijn vraag ten hoogste vier weken van dit verlof opnemen vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen om de daadwerkelijke opvang van kind in zijn gezin voor te bereiden.
§ 2. Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het personeelslid dient de volgende documenten voor te leggen:
1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan het personeelslid wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste vier weken te verkrijgen vooraleer het kind wordt opgenomen in het gezin;
2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen;
3° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken adoptieverlof tussen de twee adoptieouders of de toewijzing van deze weken aan de enige adoptieouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt. Deze verklaring op eer is enkel nodig als het adoptiegezin bestaat uit twee adoptieouders.
§ 3. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met vier weken, wanneer het personeelslid voor hetzelfde kind een omstandigheidsverlof in toepassing van artikel 11, eerste lid, 2°, of een geboorteverlof in toepassing van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten heeft genoten.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 33bis dat het personeelslid reeds heeft genoten voor hetzelfde kind.]1
----------
(1)<KB 2024-09-26/04, art. 14, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 33bis.<Ingevoegd bij KB 2006-07-12/40, art. 14; Inwerkingtreding : 01-09-2006> Een opvangverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat de pleegvoogdij opneemt van een kind beneden de tien jaar [1 ...]1.
Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de 3 jaar en ten hoogste 4 weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag [1 of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag]1.
----------
(1)<KB 2024-09-26/04, art. 15, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 33ter. [1 § 1. Een pleegzorgverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een Gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van " l'Aide à la Jeunesse ", door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand of door de " Jugendhilfedienst " voor de vervulling van de verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
De duur van het verlof mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden.
§ 2. Onder pleegouder moet worden verstaan de persoon die is aangesteld en vernoemd in een formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de instellingen, opgesomd in § 1, eerste lid.
Onder pleeggezin moet worden verstaan, het gezin van de persoon of van de personen die als pleegouder werd(en) aangesteld in de zin van het vorige lid.
De plaatsing omvat alle vormen van plaatsing in het gezin waartoe kan worden besloten in het kader van een pleegzorgmaatregel, zowel de plaatsing van minderjarige personen, als de plaatsing van personen met een handicap.
§ 3. De soorten verplichtingen, opdrachten en situaties waarvoor het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen geldt, hebben betrekking op de volgende gebeurtenissen die specifiek verband houden met de pleegzorgsituatie en waarbij de tussenkomst van het personeelslid vereist is, en dit voor zover dit niet kan plaatsvinden buiten de normale uren.
a) alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
b) contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of met derden die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;
c) contacten met de dienst voor pleegzorg.
In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op verlof voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk verlof noodzakelijk is.
§ 4. Het personeelslid dat gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, is ertoe gehouden de overheid waaronder hij ressorteert hiervan ten minste twee weken op voorhand te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de overheid waaronder hij ressorteert zo spoedig mogelijk verwittigen.
Om het verlof te kunnen genieten moet het personeelslid het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van de formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de in § 1, eerste lid, bedoelde instellingen.
Op verzoek van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, levert het personeelslid aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid op het werk rechtvaardigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 33quater. [1 § 1. Onverminderd artikel 33ter, heeft het personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming en die naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken.
Indien het personeelslid ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
Het pleegouderverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen:
1° met drie weken vanaf 1 november 2024;
2° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
3° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
Het derde lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het derde lid onderling tussen hen verdeeld.
§ 2. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van het personeelslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het personeelslid dient, ten laatste bij de aanvang van het pleegouderverlof, de volgende documenten voor te leggen:
1° de documenten ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan;
2° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken pleegouderverlof tussen de twee pleegouders of de toewijzing van deze weken aan de enige pleegouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt. Deze verklaring op eer is enkel nodig als het pleeggezin bestaat uit twee pleegouders.
§ 3. De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd ingeval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 33bis dat het personeelslid reeds heeft genoten voor hetzelfde kind.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 16, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.34.[1 [2 Het adoptieverlof, het opvangverlof, het pleegzorgverlof en het pleegouderverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]2
Het opvangverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen pleegzorgverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind in toepassing van artikel 33ter en in toepassing van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Het pleegzorgverlof in toepassing van artikel 33ter wordt verminderd met het aantal werkdagen opvangverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar.]1
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 17, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK VII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Art.35.[1 Het personeelslid heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal [2 twintig werkdagen]2 per jaar; het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
De dwingende redenen van familiaal belang dienen erkend te worden door de dienst waaronder het personeelslid ressorteert. Als dwingende redenen van familiaal belang worden van ambtswege erkend :
1° de ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met het personeelslid onder hetzelfde dak woont;
2° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt;
3° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag;
4° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst.]1
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 18, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.36. Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
(Om het verlof in toepassing van artikel 35 van dit besluit te genieten, kan de dienst het personeelslid vragen het bewijs te leveren dat een dwingende reden van familiaal belang zich voordoet.) <KB 2006-07-12/40, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Art.37.De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd overeenkomstig artikel 9, § 1 (...). <KB 2004-07-14/35, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[1 Voorafgaand aan de vermindering bepaald in het eerste lid wordt de maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor het personeelslid in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst verminderd met de maximumduur van het verlof bedoeld in artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Voor deze berekening wordt één werkdag verlof om dwingende redenen van familiaal belang gelijkgesteld met één dag verlof om dwingende redenen in toepassing van artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]1
----------
(1)<KB 2024-09-26/04, art. 19, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK VIII. - Verlof wegens ziekte.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.38. § 1. Voor de ganse duur van zijn loopbaan kan het personeelslid, dat wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als het personeelslid nog geen 36 maanden in dienst is wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.
Het verlof wegens ziekte wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 2. (Voor de toepassing van dit artikel worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die het personeelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een dienst van de rechterlijke macht, een andere overheidsdienst, een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstellingen of een medisch pedagogisch instituut. Wanneer het vast- of voorlopig benoemd personeelslid deeltijdse prestaties verricht heeft worden die in aanmerking genomen naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties.) <KB 2004-07-14/35, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 38bis. [1 Een personeelslid dat ziek wordt in de loop van de dag en van zijn hiërarchische chef of korpschef de toelating krijgt het werk te verlaten, om zich naar huis te begeven of medische zorgen te ontvangen, bekomt een dienstvrijstelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2009-07-31/14, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Art.39.§ 1. De eenentwintig en tweeëndertig dagen bedoeld in artikel 38 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer het personeelslid in de loop van die periode :
1° een of meer verloven heeft gekregen die [2 in artikel 9, § 1, 1° tot 5°, 7° en 8°]2, opgesomd zijn;
2° afwezig is geweest wegens ziekte, het verlof bedoeld in [1 artikel 42 en 43]1 uitgezonderd;
3° in non-activiteit is geplaatst met toepassing van artikel 4.
§ 2. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
§ 3. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2013-10-07/07, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
Art.40.§ 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in hoofdstuk XI, [1 noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XII, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis]1, noch aan de stelsels van de halftijdse vervroegde uittreding en van de vrijwillige vierdagenweek bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.
Het personeelslid blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
§ 2. Wanneer het personeelslid deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop het krachtens artikel 38 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt de dagbreuk verwaarloosd.
Voor het personeelslid dat deeltijdse prestaties verricht, worden de dagen afwezigheid tijdens welke het personeelslid prestaties diende te verrichten, als dagen ziekteverlof aangerekend.
----------
(1)<KB 2013-10-07/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
Art.41. Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met het ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
Art.42. § 1. (Onder voorbehoud van artikel 44 en in afwijking van artikel 38, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.
Bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 44 ko
§ 2. De personeelsleden die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door Ons vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, kmen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen welke het personeelslid nog kan krijgen bij toepassing van artikel 38.) <KB 2004-07-14/35, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>rijgen ambtshalve verlof voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.43.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 42, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog krachtens artikel 38 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Staat.
[1 De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een arbeidsongeval dat, of een beroepsziekte die, het personeelslid overkomen is bij een vorige werkgever, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog krachtens artikel 38 kan krijgen, voor zover dat het personeelslid vergoedingen blijft genieten voor de ganse periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 22 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, in artikel 34 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 of in iedere equivalente norm.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Art.44. Het personeelslid kan niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens het de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 38 hem recht geeft.
Het eerste lid is niet van toepassing op het personeelslid dat, nadat het een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur, of een internationale instelling, uit dien hoofde in rust werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Art. 44bis.[1 Elk personeelslid krijgt jaarlijks het overzicht van het saldo van de verloven waarop artikel 38 van dit besluit hem recht geeft.
Indien het personeelslid niet akkoord gaat met dit saldo, kan hij bij de [2 directeur van de Stafdienst Personeel en Organisatie]2 binnen de 50 werkdagen een gemotiveerd bezwaar indienen. Deze laatste neemt een beslissing binnen de 50 werkdagen. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het bezwaar aanvaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 20, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 20, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 44ter.[1 De [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert brengt het betrokken personeelslid op de hoogte van de beslissing tot aanvraag van een onderzoek in het kader van de vroegtijdige oppensioenstelling wegens gezondheidsredenen bij het Bestuur van de medische expertise.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/30, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 44quater.[1 Indien het Bestuur van de medische expertise de [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert meedeelt dat een personeelslid een onderzoek in het kader van de vroegtijdige oppensioenstelling wegens gezondheidsredenen heeft belemmerd of geweigerd, dan nodigt de [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert deze uit om de redenen hiervan mee te delen binnen de veertien dagen.
Indien het personeelslid geen gevolg geeft aan deze vraag om toelichting te geven of geen geldige reden kan aantonen, wordt hij in non-activiteit gezet vanaf de dag waarop hij het onderzoek heeft belemmerd of geweigerd tot de dag van herneming van het werk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/30, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.45.[1 Het ten gevolge van ziekte of ongeval afwezige personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht van het in het derde lid bedoelde bestuur, overeenkomstig de artikelen 57 tot 60.
Onverminderd de op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid van toepassing zijnde bepalingen, staat het personeelslid dat afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval onder het geneeskundig toezicht van het in het derde lid bedoelde bestuur.
Het Bestuur van de medische expertise wordt aangewezen om de controle uit te voeren op de afwezigheden ten gevolge van ziekte of ongeval.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Afdeling II. - [1 Verminderde prestaties wegens medische redenen]1
----------
(1)
Art.46.[1 Het personeelslid kan vragen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens medische redenen uit te oefenen :
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid, verhinderd is voltijds te werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
[2 3° wanneer hij als persoon met een handicap, verhinderd is voltijds te werken als gevolg van zijn handicap; onder "persoon met een handicap" wordt verstaan de persoon bedoeld onder artikel 1 van het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 houdende de inclusie van personen met een handicap en redelijke aanpassingen tijdens selecties.]2
De beoordeling van de medische toestand van het personeelslid en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen gebeurt door een arts van het Bestuur van de medische expertise.]1
[2 In afwijking van het eerste lid, 1°, kan het personeelslid eveneens vragen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens medische redenen uit te oefenen wanneer hij na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen het werk minder dan tien werkdagen heeft hervat.]2
----------
(1)<KB 2010-07-20/06, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 21, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.47.[1 § 1. [2 Het personeelslid bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 40 %, 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum vier maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise uitdrukkelijk beslist om meerdere aansluitende maanden toe te staan. Verlengingen mogen worden toegestaan indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt en op voorwaarde dat de maximumduur van vier maanden nog niet wordt overschreden. De bepalingen van artikel 49 zijn van toepassing.]2
§ 2. Het personeelslid, [2 bedoeld in artikel 46, eerste lid, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een periode van maximum vierentwintig maanden]2, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor [2 ten hoogste vierentwintig maanden]2, indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt. De bepalingen van artikel 49 zijn van toepassing.
[2 § 2/1. Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 3°, kan zijn ambt opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een periode van maximum vierentwintig maanden, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Mits aan de in het eerste lid bedoelde maximumperiode van vierentwintig maanden is voldaan, mogen de verlengingen worden toegestaan, indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt. De bepalingen van artikel 49 zijn van toepassing.]2
§ 3. [2 Bij elk onderzoek oordeelt de arts van het Bestuur van de medische expertise of het personeelslid geschikt is om een bepaald arbeidspercentage van de normale prestaties zoals bedoeld in paragrafen 1, 2 en 2/1 te leveren.]2
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties wegens medische redenen kan het personeelslid, [2 bedoeld in paragrafen 2 en 2/1]2, een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij het Bestuur van de medische expertise met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in paragraaf 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise er uitdrukkelijk anders over beslist.
De verminderde prestaties [2 bedoeld in paragrafen 2 en 2/1]2 worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van het Bestuur van de medische expertise.]1
----------
(1)<KB 2010-07-20/06, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 22, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.48.[1 § 1. De afwezigheden van een personeelslid tijdens deze periode van verminderde prestaties wegens medische redenen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 2. [3 Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, 2° en 3°, geniet zijn volledige wedde voor de eerste vier maanden van de verminderde prestaties wegens medische redenen.]3
[3 Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 2° en 3°, geniet vanaf de vijfde maand]3 de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
§ 3. [2 De verminderde prestaties wegens medische redenen, bedoeld in [3 artikel 46, eerste lid, 2° en 3°]3]2 worden opgeschort door :
1° de loopbaanonderbreking;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;
5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
6° de verloven in het kader van de moederschapsbescherming;
7° het ouderschapsverlof.
[2 8° de vierdagenweek met en zonder premie;
9° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]2
De machtiging om verminderde prestaties wegens medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg en naar het werk en een beroepsziekte.]1
----------
(1)<KB 2010-07-20/06, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<KB 2013-10-07/07, art. 21, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(3)<KB 2024-09-26/04, art. 23, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.49.[1 § 1. Het personeelslid die verminderde prestaties wegens medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van het Bestuur van de medische expertise ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de verminderde prestaties.
[3 Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, dient een voorstel tot planning van de verminderde prestaties wegens medische redenen voor te leggen van zijn behandelend arts. In het voorstel vermeldt de behandelend arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting en de progressiviteit van de verminderde prestaties. Bij ontstentenis van het progressief karakter van de verminderde prestaties vermeldt de behandelend arts de medische reden hiervan.
Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 2° en 3°, dient een recent omstandig geneeskundig verslag voor te leggen van een arts-specialist. In dit verslag vermeldt de arts-specialist de vermoedelijke aanvangsdatum van de verminderde prestaties en het voorgestelde arbeidspercentage, alsook de medische redenen die dit arbeidspercentage verantwoorden.]3
§ 2. De arts van het Bestuur van de medische expertise spreekt zich uit over de medische geschiktheid van het personeelslid om zijn ambt [3 ten belope van een arbeidspercentage bedoeld in artikel 47]3 van de normale prestaties weer op te nemen. Deze overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelend arts bedoeld in artikel 49, paragraaf 1, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid.
§ 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van het Bestuur van de medische expertise in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties wegens medische redenen bedoeld in [3 artikel 46, eerste lid, 1°, 2° en 3°]3, kan het personeelslid, in onderling akkoord met het Bestuur van de medische expertise, een arts-scheidsrechter aanwijzen binnen de twee werkdagen na de overhandiging met het oog op het beslechten van het medische geschil. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan het personeelslid met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft onder het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het personeelslid, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van het Bestuur van de medische expertise op de hoogte van zijn beslissing. Het Bestuur van de medische expertise en het personeelslid worden onmiddellijk bij een [2 aangetekende zending]2 verwittigd door de arts-scheidsrechter.]1
----------
(1)<KB 2010-07-20/06, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 24,4°, 036; Inwerkingtreding : 17-10-2024>
(3)<KB 2024-09-26/04, art. 24, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.50.[1 Indien het Bestuur van de medische expertise van oordeel is dat een personeelslid geschikt is om zijn ambt terug op te nemen [2 ten belope van een arbeidspercentage, bedoeld in artikel 47]2 van zijn normale prestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de [2 directeur van de Stafdienst Personeel en Organisatie]2.
De [2 directeur van de Stafdienst Personeel en Organisatie]2 nodigt het personeelslid uit het werk te hervatten.
Indien het personeelslid geen gevolg geeft aan deze vraag om het werk te hervatten, wordt hij in non-activiteit geplaatst.]1
----------
(1)<KB 2010-07-20/06, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 25, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK IX. - [1 Disponibiliteit wegens ziekte.]1
----------
(1)
Art.51.[1 Onverminderd artikel 42 is het personeelslid dat wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 38, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
Het personeelslid behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.
De artikelen 43 en 45 zijn van toepassing op het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Art.52.[1 De disponibiliteit van de personeelsleden wordt uitgesproken door de [2 minister bevoegd voor Justitie]2.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.53.[1Het personeelslid dat in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld gelijk aan 60 procent van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan :
1° de vergoedingen dat het personeelslid in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;
2° het pensioen dat het personeelslid zou verkregen hebben indien het, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
De laatste activiteitswedde is deze welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid zich in disponibiliteit bevond.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Art.54.[1 In afwijking van artikel 53, ontvangt het personeelslid dat in disponibiliteit wegens ziekte is een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de ziekte waaraan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. De arts van het Bestuur van de medische expertise bepaalt de aanvangsdatum van het recht.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Art.55.[1 De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk XI, [2 noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XII, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis]2, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek zoals bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de arbeidsherverdeling in de openbare sector.
Voor de toepassing van artikel 54, is de laatste activiteitswedde deze, welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid zich in disponibiliteit bevond.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2013-10-07/07, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
Art.56.[1 De [2 minister bevoegd voor Justitie]2 beslist, volgens de behoeften van de dienst en na advies van de rechterlijke overheden, of de betrekking waarvan het in disponibiliteit gestelde personeelslid titularis was, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra de disponibiliteit van het personeelslid één jaar bereikt.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 56/1. [1 Tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval heeft een personeelslid de mogelijkheid met het oog op zijn werkhervatting om deel te nemen aan opleidingsactiviteiten en aan activiteiten in het kader van terug-naar-werkbegeleiding.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 26, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK IXbis. - [1 Controle op de afwezigheden tengevolge van ziekte of ongeval.]1
----------
(1)
Art.57.[1 Het personeelslid, dat wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, is verplicht de overheid waaronder hij ressorteert hiervan onmiddellijk op de hoogte te brengen volgens de modaliteiten bepaald door de [2 minister bevoegd voor Justitie]2.
Voor een afwezigheid wegens ziekte of ongeval die langer duurt dan één dag, dient het personeelslid zo snel mogelijk een geneeskundig getuigschrift in bij het Bestuur van de medische expertise. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de ziekte, de waarschijnlijke duur ervan, de verblijfplaats van het personeelslid en of het personeelslid zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven.
In afwijking van de bepalingen van het tweede lid, dient het personeelslid onmiddellijk een medisch getuigschrift in bij het Bestuur van de medische expertise wanneer de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval maar één dag bedraagt en wanneer het personeelslid tijdens het lopende kalenderjaar reeds [3 drie maal]3 afwezig geweest is ten gevolge van ziekte of ongeval met een duur van één dag zonder een medisch getuigschrift.
Indien het personeelslid het nalaat van een geneeskundig getuigschrift in te dienen bij het Bestuur van de medische expertise overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, dan bevindt het zich van rechtswege in non-activiteit.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2024-09-26/04, art. 27, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.58.[1 § 1. Het personeelslid is verplicht de arts die aangeduid is door het Bestuur van de medische expertise en die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, hierna de controlearts genoemd, te ontvangen of in te gaan op de oproep om zich aan te melden bij de controlearts. Het personeelslid kan het medisch onderzoek niet weigeren.
De controle van het personeelslid kan gebeuren op vraag van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert of op initiatief van het Bestuur van de medische expertise.
De controle van het personeelslid kan gebeuren vanaf de eerste dag van de afwezigheid en tijdens de volledige periode van de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval.
Het medisch onderzoek vindt plaats in de woon- of verblijfplaats van het personeelslid. Wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid hem toelaat zich naar een andere plaats te begeven, dan kan het personeelslid ook worden opgeroepen door het Bestuur van de medische expertise om zich voor een onderzoek aan te melden bij de controlearts. Wanneer de controlearts het personeelslid niet aantreft op de aangegeven woon- of verblijfplaats, dan laat hij een bericht achter. Behoudens wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift aan het personeelslid heeft afgeleverd, oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet het personeelslid zich op het vermelde uur aanmelden bij de controlearts.
Wanneer het personeelslid zich niet naar een andere plaats mag begeven, maar op het ogenblik van de controle afwezig was, wegens redenen van overmacht, brengt hij de controlearts onmiddellijk hiervan op de hoogte, zodat een nieuwe controle kan plaatshebben.
Het personeelslid dat het medisch onderzoek weigert of die het de controlearts onmogelijk maakt om het medisch onderzoek uit te voeren wordt van rechtswege in non-activiteit geplaatst. "
§ 2. De controlearts gaat na of de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval gerechtvaardigd is en kan daarbij hoogstens constateren dat :
1° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is,
2° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is voor een kortere periode dan vermeld werd in het geneeskundig getuigschrift;
3° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch ongerechtvaardigd is.
De controlearts oefent zijn opdracht uit overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde.
De controlearts overhandigt onmiddellijk, eventueel na raadpleging van diegene die het in artikel 57 bedoelde geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid. Indien het personeelslid op dat ogenblik kenbaar maakt dat hij niet akkoord gaat met de bevindingen van de controlearts, wordt dit door deze laatste vermeld op voornoemd geschrift.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 2° en 3° gaat de werkhervatting in respectievelijk op de door de controlearts vastgestelde datum of, onverminderd artikel 59, op de eerste dag volgend op het onderzoek.
Wanneer het personeelslid één dag afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval en geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts oordeelt na medisch onderzoek dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval niet gerechtvaardigd is, dan bevindt het personeelslid zich van rechtswege in non-activiteit.
Niettemin kan het personeelslid opteren voor het gebruik van één dag jaarlijks vakantieverlof met akkoord van de overheid waaronder het ressorteert, voor een afwezigheid van één dag waarvoor het personeelslid geen arts geraadpleegd heeft wanneer de controlearts geoordeeld heeft dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval ongerechtvaardigd is.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
Art.59.[1 Binnen twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen door de controlearts, kan de meest belanghebbende partij met het oog op het beslechten van het medische geschil en in onderling akkoord een arts-scheidsrechter aanwijzen. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan de meest belanghebbende partij met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
Het Bestuur van de medische expertise kan de controlearts en het personeelslid kan diegene die hem het geneeskundig getuigschrift overhandigd heeft, uitdrukkelijk machtiging geven om de arts-scheidsrechter aan te wijzen.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.
Indien de arts-scheidsrechter een negatieve beslissing neemt, wordt de periode tussen de datum van werkhervatting bepaald door de controlearts en de datum van de beslissing van de arts-scheidsrechter, omgezet in non-activiteit.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het personeelslid, vallen ten laste van de verliezende partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts op de hoogte van zijn beslissing. Het Bestuur van de medische expertise en het personeelslid worden schriftelijk bij een [2 aangetekende zending]2 verwittigd.]1
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 28, 036; Inwerkingtreding : 17-10-2024>
Art.60.[1 Wanneer een personeelslid tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval in het buitenland wil verblijven, moet hij hiervoor voorafgaand de toestemming krijgen van het Bestuur van de medische expertise.]1
[2 Het personeelslid dient een gemotiveerde aanbeveling van zijn behandelend arts voor te leggen waaruit blijkt dat het verblijf in het buitenland de genezing en/of de behandeling niet in gevaar brengt. De arts vermeldt eveneens de begin- en einddatum van de aangevraagde verblijfperiode in het buitenland.]2
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 29, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK IXter. [1 - Controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
----------
(1)
Art. 60bis. [1 Het Bestuur van de medische expertise wordt belast met de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.
De controle gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in artikel 58, § 1 en § 2, eerste tot derde lid.
Het artikel 60 is van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/30, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
HOOFDSTUK IXquater. [1 - Het re-integratietraject van een personeelslid bij ziekte of ongeval.]1
----------
(1)
Art. 60ter. [1 Dit hoofdstuk beoogt de re-integratie te bevorderen van het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte en ongeval met uitsluiting van de afwezigheden als gevolg van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk en een beroepsziekte.
Voor de toepassing van hoofdstuk VI van titel 4 van boek I van de Codex over het welzijn op het werk wordt de rol van de arts van het Bestuur van de medische expertise zoals bepaald in dit hoofdstuk gelijkgesteld met de rol van de adviserend arts.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 30, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 60quater. [1 § 1. Ten laatste tien weken na de aanvang van de afwezigheidsperiode wegens ziekte of ongeval maakt de arts van het Bestuur van de medische expertise, op basis van het medisch dossier van het personeelslid, een eerste inschatting van diens restcapaciteit op.
§ 2. De arts van het Bestuur van de medische expertise plaatst het personeelslid op basis van de inschatting in één van de volgende vier categorieën:
1° categorie 1: er kan redelijkerwijze worden aangenomen dat het personeelslid uiterlijk tegen het einde van de zesde maand van de afwezigheid wegens ziekte spontaan zijn functie opnieuw kan uitoefenen;
2° categorie 2: een werkhervatting lijkt om medische redenen niet tot de mogelijkheden te behoren;
3° categorie 3: een werkhervatting is voorlopig niet aan de orde, omdat de prioriteit dient uit te gaan naar de medische diagnose of de medische behandeling;
4° categorie 4: een werkhervatting lijkt mogelijk te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk.
§ 3. De arts van het Bestuur van de medische expertise gaat niet tot de in de paragraaf 1 bedoelde inschatting over als het personeelslid de preventieadviseur-arbeidsarts al verzocht heeft om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van titel 4 van boek I van de Codex over het welzijn op het werk, op te starten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 30, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 60quinquies. [1 § 1. In de volgende gevallen en mits de toestemming van het personeelslid verwijst de arts van het Bestuur van de medische expertise het personeelslid door naar de preventieadviseur-arbeidsarts met het oog op het onderzoek om een re-integratietraject op te kunnen starten zoals bedoeld in hoofdstuk VI van titel 4 van boek I van de Codex over het welzijn op het werk:
1° het personeelslid is, op het moment van de in artikel 60quater bedoelde inschatting, geplaatst in categorie 1. Het personeelslid is nog altijd afwezig wegens ziekte of ongeval na zes maanden en de arts van het Bestuur van de medische expertise maakt, op basis van het medisch dossier van het personeelslid, een nieuwe inschatting dat een werkhervatting mogelijk lijkt te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk;
2° het personeelslid is, op het moment van de in artikel 60quater, bedoelde inschatting, geplaatst in categorie 3. De arts van het Bestuur van de medische expertise herbekijkt om de twee maanden de situatie van het personeelslid. Bij dergelijke herevaluatie is gebleken dat voor het personeelslid een werkhervatting mogelijk lijkt te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk;
3° het personeelslid wordt overeenkomstig artikel 60quater, in categorie 4 geplaatst.
De arts van het Bestuur van de medische expertise consulteert de preventieadviseur-arbeidsarts zes maanden na doorverwijzing om de status te kennen. Indien een re-integratietraject werd opgestart, zal de arts van het Bestuur van de medische expertise om de drie maanden de preventieadviseur-arbeidsarts consulteren teneinde de actuele status te kennen. Indien op dat moment nog geen re-integratietraject werd opgestart, zal de arts van het Bestuur van de medische expertise de situatie op basis van het dossier herevalueren en beslissen welke mogelijke stappen aangewezen zijn.
§ 2. Zodra de arts van het Bestuur van de medische expertise een kopie krijgt van het re-integratieplan overeenkomstig artikel I.4-74. van de Codex over het welzijn op het werk, gaat hij na of het uitvoeren van het re-integratieplan een einde maakt aan de arbeidsongeschiktheid.
Indien dit re-integratieplan verminderde prestaties wegens medische redenen inhoudt zoals bepaald in artikel 46, is het personeelslid er niet toe gehouden om de toelating van de arts van het Bestuur van de medische expertise aan te vragen, maar gaat laatstgenoemde zelf na of het re-integratieplan overeenstemt met de voorwaarden voor de verminderde prestaties wegens medische redenen. In voorkomend geval beschrijft de arts van het Bestuur van de medische expertise de modaliteiten van zijn toelating.
De arts van het Bestuur van de medische expertise deelt zo spoedig mogelijk zijn bevindingen met betrekking tot de verminderde prestaties wegens medische redenen aan de preventieadviseur-arbeidsarts mee.
Als de arts van het Bestuur van de medische expertise geen reactie geeft binnen de drie weken na ontvangst van de kopie van het re-integratieplan, wordt er verondersteld dat de beslissing van de arts van het Bestuur van de medische expertise in verband met de verminderde prestaties wegens medische redenen positief is.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, verwijst de arts van het Bestuur van de medische expertise het personeelslid niet door naar de preventieadviseur-arbeidsarts wanneer uit de inschatting blijkt dat de werkhervatting mogelijk lijkt te zijn met aangepast werk onder de vorm van verminderde prestaties wegens medische redenen.
De arts van het Bestuur van de medische expertise nodigt het personeelslid uit om zijn medische toestand en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen zoals bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, te beoordelen. De bepalingen van artikel 47, artikel 48, artikel 49, § 2 en § 3 en artikel 50 zijn van toepassing.
De arts van het Bestuur van de medische expertise bepaalt de aanvangsdatum en de duur van de machtiging tot verminderde prestaties wegens medische redenen in toepassing van artikel 47, § 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-09-26/04, art. 30, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK X. - Afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.61.[1 Het personeelslid krijgt machtiging voltijds afwezig te zijn voor een periode van maximum vier jaar tijdens de hele loopbaan.
Bij opsplitsing van deze afwezigheid moet de afwezigheid minstens zes maanden bedragen.
In afwijking van het tweede lid, kan het personeelslid zes maal tijdens de hele loopbaan vragen om een afwezigheid van één maand te bekomen.]1
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.62.Het personeelslid neemt, op zijn verzoek, zijn functie weer op vóór het einde van de lopende periode van afwezigheid, na een opzegperiode van drie maanden, tenzij de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 een kortere periode aanvaardt.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.63. Tijdens de afwezigheid bedoeld in artikel 61, bevindt het personeelslid zich in de administratieve stand non-activiteit. Het mag tijdens deze afwezigheid een bezoldigde activiteit uitoefenen.
HOOFDSTUK XI. - Verlof voor loopbaanonderbreking.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.64.§ 1. (Het personeelslid krijgt een verlof om zijn loopbaan volledig of halftijds te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Onverminderd de toepassing van het derde lid, geldt dit ook voor de periodes van halftijdse loopbaanonderbreking. De periode van volledige loopbaanonderbreking en de periode van halftijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
De maximumperiode van [1 zestig maanden]1 waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig kan onderbreken, kan op verzoek van het personeelslid geheel of gedeeltelijk omgezet worden in eenzelfde maximumperiode van [1 zestig maanden]1 waarbinnen halftijdse loopbaanonderbreking kan opgenomen worden.
Voor de berekening van de duur van de [1 zestig maanden]1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken, voor zorg voor een zwaar ziek gezins- en familielid en voor ouderschapsverlof. [4 Er wordt evenmin rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking in het kader van het verlof voor erkende mantelzorgers.]4
[2 ...]2
§ 2. [2 Het personeelslid die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken, voegt bij de mededeling bedoeld in artikel 6/1 het formulier voor de aanvraag om uitkeringen bedoeld in artikel 81.]2
§ 3. De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 vult het in artikel 81 bedoelde formulier in en overhandigt het aan het personeelslid.
De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 stuurt naar het werkloosheidsbureau van het gebied waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft een getuigschrift waarin de verzekering gegeven wordt dat de vervanger de voorschriften van artikel 76 vervult.
----------
(1)<KB 2011-12-28/24, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(4)<KB 2020-10-19/05, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.65.§ 1. Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, brengt er de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 81 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
Het personeelslid dient niet te worden vervangen.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op deze gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.
De [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, vult het in artikel 81 bedoelde formulier in en overhandigt het aan het personeelslid.
[2 § 1bis. In toepassing van artikel 99 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, zijn de bepalingen voorzien in artikel 100ter en 102ter van de genoemde herstelwet van 22 januari 1985, van toepassing op de personeelsleden]2
§ 2. In afwijking van artikel 64 kan het personeelslid zijn loopbaan, krachtens de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen onderbreken voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte, met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste een maand of ten hoogste drie maanden.
De periodes gedurende welke het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen samen niet meer bedragen dan twaalf maanden per patiënt tijdens de loopbaan. De periodes gedurende welke het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen samen niet meer bedragen dan vierentwintig maanden per patiënt tijdens de loopbaan.
(derde lid opgeheven) <KB 2004-07-14/35, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als lid van het gezin beschouwd, elke persoon die met het personeelslid samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten.
Onder ernstige ziekte dient te worden verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarvoor deze van mening is dat enige vorm van sociale, familiale of geestelijke hulp noodzakelijk is voor het herstel.
Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken om een lid van zijn gezin of een familielid dat ernstig ziek is bij te staan of het verzorging te verstrekken, brengt er de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, van op de hoogte, en voegt bij die mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het ernstig zieke lid van het gezin of familielid, waarbij vastgesteld wordt dat het personeelslid zich bereid verklaard de ernstig zieke persoon bij te staan of hem verzorging te verstrekken.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende welke de voormelde mededeling is gebeurd.
De [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, vult het in artikel 81 bedoelde formulier in en overhandigt het aan het personeelslid.
(Ingeval van zware ziekte van een kind dat hoogstens 16 jaar oud is en van wie het personeelslid uitsluitend of hoofdzakelijk de last draagt in de zin van artikel 1 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, wordt, wanneer het personeelslid alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf uitgebreid naar 24 maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf uitgebreid naar 48 maanden.
De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Ingeval van toepassing van het achtste lid van dit artikel moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Voor iedere verlenging van een periode van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient het personeelslid dezelfde procedure te volgen en de door dit koninklijk besluit vereiste attest(en) in te dienen.) <KB 2006-12-03/50, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
§ 3. Aan het personeelslid dat zijn loopbaan voltijds onderbreekt met toepassing van dit artikel wordt een uitkering van (508,92 EUR) per maand toegekend. <KB 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
(Het personeelslid dat zijn loopbaan deeltijds met toepassing van dit artikel onderbreekt, ontvangt maandelijks van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
1° 86,32 EUR voor de personeelsleden die hun prestaties met een vijfde verminderen. (Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR;) <KB 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
2° (254,46 EUR) voor de personeelsleden die hun prestaties met de helft verminderen.) <KB 2004-07-14/35, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <KB 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
§ 4. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<KB 2020-10-19/05, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 65bis.[1 In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikel 65, § 2 kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
- het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
- het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Wanneer de in het derde lid bedoelde personeelsleden geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende personeelsleden zich op die mogelijkheid beroepen :
- het personeelslid ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
- of wanneer laatstgenoemde personeelslid in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer het personeelslid aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 65, § 2 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken om het kind dat zwaar ziek is bij te staan of het verzorging te verstrekken, brengt er de [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, van op de hoogte, en voegt bij die mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waarbij vastgesteld wordt dat het personeelslid zich bereid verklaard het zwaar ziek kind bij te staan of hem verzorging te verstrekken.
Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de voormelde termijn in artikel 64, § 2, tweede lid. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-07-12/01, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-08-2013>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 65ter. [1 In afwijking van artikel 65, § 2, eerste en negende lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 65, § 2, tweede en achtste lid, ten gevolge van de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.
De Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6/1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.66. § 1. Aan het personeelslid dat zijn loopbaan voltijds onderbreekt, wordt een uitkering van (260,39 EUR) per maand toegekend. <KB 2001-12-04/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot (285,18 EUR) per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid, dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 2001-12-04/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot (309,97 EUR) verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar (vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind), waarvoor het personeelslid, dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 2001-12-04/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <KB 2004-07-14/35, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
De bedragen voorzien in het eerste en het tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit laatste behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou worden bereikt.
Indien het personeelslid tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het krijgen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het eerste of het tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 81, tweede lid.
§ 3. Wanneer de in de vorige §§ voorziene uitkeringen niet voor een volledige maand verschuldigd zijn, worden ze verminderd in verhouding tot de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking voor die maand.
§ 4. De uitkeringen bedoeld in dit artikel worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.67. <KB 2004-07-14/35, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004> Het personeelslid dat zijn loopbaan halftijds onderbreekt ontvangt per maand een onderbrekingstoelage van 130,20 EUR.
Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 142,59 EUR.
Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 154,99 EUR.
De in dit artikel vermelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.68. De bedragen vastgesteld in de artikelen 66 en 67 blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct.
Art.69. De onderbrekingsuitkeringen worden geïndexeerd en gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens welke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers van de drie voorgaande maanden.
Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden één van de spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen, waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot een hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.
Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag van de onderbrekingsuitkering (wordt uitgedrukt in euro en cent wordt het afgerond naar de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de honderduizendsten al dan niet 5 bereikt). <KB 2001-12-04/43, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.70.§ 1. Behoudens de onverenigbaarheden die voortvloeien uit de artikelen 293, 297, 298 en 299 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien uit een bijkomende activiteit als loontrekkende, die reeds gedurende ten minste drie maanden werd uitgeoefend vóór de onderbreking van de loopbaan.
[1 [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
[2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als bijkomende activiteit als loontrekkende beschouwd, de activiteit in loondienst waarvan het aantal werkuren gemiddeld het aantal werkuren in de onderbroken betrekking niet overschrijdt.
§ 2. Wanneer het personeelslid enige betaalde arbeid in loondienst begint te verrichten of een zodanige bijkomstige werkzaamheid uitbreidt, moet het de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 80 hiervan op de hoogte brengen alvorens een zodanige werkzaamheid te verrichten.
Het personeelslid verliest de aanspraak op uitkeringen op de dag dat een in het eerste lid bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend.
Indien de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 80, niet op de hoogte werd gebracht alvorens een werkzaamheid wordt uitgeoefend, wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd.
§ 3. Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in de §§ 1 en 2 bedoelde activiteiten en voor een controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
----------
(1)<KB 2014-12-19/56, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
(2)<KB 2018-12-06/37, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.71. Indien het personeelslid geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 80 of ervan afziet wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit.
Het eerste lid is niet van toepassing op de personeelsleden die afzien van de onderbrekingsuitkeringen omdat deze, overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen.
Art.72. Het verlof voor loopbaanonderbreking is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige niettemin met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.73.<KB 2004-07-14/35, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004> Tijdens een periode van halftijdse loopbaanonderbreking mag de ambtenaar geen vermindere prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
[2 Het adoptieverlof, het opvangverlof, het pleegouderverlof, het verlof voor moederschapsbescherming en het omgezet moederschapsverlof stellen een einde aan de stelsels van voltijdse en deeltijdse loopbaanonderbreking.]2
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 19, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2024-10-24/04, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.74.§ 1. Op zijn verzoek, en per [3 aangetekende zending]3, kan het personeelslid zijn ambt opnieuw opnemen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is mits een opzegperiode van twee maanden, tenzij de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 een kortere periode aanvaardt.
§ 2. De onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode, die minder bedraagt dan de verschillende minimumperiodes voorzien bij deze afdeling, worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De terugbetaling bedoeld in het eerste lid wordt niet gevorderd wanneer de periode van onderbreking onmiddellijk volgt op een andere periode van loopbaanonderbreking.
[2 In afwijking van het eerste lid heeft het personeelslid dat een loopbaanonderbreking opneemt als bedoeld in de artikelen 64, § 1, 65, § § 1 en 2, 65bis en 65ter, van hoofdstuk V, mits hij het akkoord verkrijgt van de minister van Justitie of van de overheid waaronder hij ressorteert, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes als bedoeld in de artikelen 64, § 1, 65, § § 1 en 2, 65bis en 65ter. Het personeelslid is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen van het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het derde lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het derde lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
1° de maximumduur van 60 maanden bedoeld in artikel 64, § 1;
2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in artikel 65, § 2;
3° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 32, § 1.
Wat betreft het verlof voor erkende mantelzorgers, bepaald in artikel 65, § 1bis, zijn de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen van toepassing.]2
§ 3. De administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de door deze laatste aangewezen ambtenaar kan afzien van de terugvordering in geval van een werkhervatting op grond van uitzonderlijke omstandigheden als het personeelslid daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van bewijsstukken, indient bij de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 80. Deze doet het aan de administrateur-generaal toekomen.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<W 2024-05-03/37, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
(3)<KB 2024-10-24/04, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 10-11-2024>
Art.75.<KB 2005-06-15/31, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken ambtenaar over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
[1 ...]1
De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [2 ...]2
[2 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de ambtenaar werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]2
[2 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]2
----------
(1)<KB 2018-04-27/15, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(2)<KB 2024-06-03/05, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 01-10-2024>
Afdeling II. - Vervanging.
Art.76.Met toepassing van de bepalingen van de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, (kan de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 het personeelslid gedurende de periode van de loopbaanonderbreking vervangen) door een werkloze die, op het ogenblik van de indienstneming, aan de volgende voorwaarden moet voldoen : <KB 2004-07-14/35, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
1° ofwel vergoed worden in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week;
2° ofwel de hoedanigheid hebben van deeltijds werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantieuitkering geniet in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
3° ofwel volledig werkloos zijn, ingeschreven zijn als werkzoekende en het bestaansminimum genieten dat is vastgesteld door de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven zijn, op voorwaarde het ontvangen van het bestaansminimum te bewijzen gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die aan de indienstneming voorafgaan;
4° ofwel volledig werkloos zijn, ingeschreven zijn als werkzoekende, ingeschreven zijn in het bevolkingsregister, recht hebben op sociale bijstand maar geen recht hebben op het bestaansminimum wegens de nationaliteit en bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven zijn, op voorwaarde het ontvangen van sociale bijstand te bewijzen gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die aan de indienstneming voorafgaan;
5° ofwel mindervalide werknemer in een beschermde werkplaats zijn zoals bedoeld in artikel 78 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991;
6° ofwel jonge werknemer zijn die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervult om recht te hebben op de wachtuitkeringen die bepaald zijn in artikel 36 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, met uitzondering van die voor de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van datzelfde besluit, voor zover het bewijs ervan wordt voorgelegd;
7° ofwel een persoon zijn die zich wenst in te schakelen op de arbeidsmarkt en die tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet :
a) het bewijs leveren dat hij tijdens zijn beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of ermee gelijkgestelde in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd heeft tijdens een periode van achttien maanden of aantonen dat hij minstens een werkloosheidsuitkering op basis van zijn arbeidsprestaties genoten heeft, buiten de onder b) bedoelde periode;
b) op het ogenblik van de indienstneming geen werkloosheidsuitkering genoten hebben en geen arbeidsprestatie als loontrekkende of zelfstandige geleverd hebben tijdens een ononderbroken periode van ten minste vierentwintig maanden;
c) als werkzoekende ingeschreven zijn op het ogenblik van de indienstneming;
8° ofwel door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemer zijn in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, op voorwaarde :
a) uitkeringen voor alle dagen van de week te hebben genoten als uitkeringsgerechtigde volledige werkloze, onmiddellijk vóór het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst of één van de voorwaarden vervullen die vastgesteld zijn in 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7° of in 9°;
b) dat de vervangingsperiode waarvoor hij in dienst is genomen, is beëindigd;
9° ofwel werkzoekende zijn van wie het recht op uitkeringen geschorst is wegens langdurige werkloosheid, krachtens de bepalingen van hoofdstuk, 3, afdeling 8, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991 en die gedurende ten minste vierentwintig maanden zonder onderbreking geen vergoedingen meer genoten heeft in het raam van de werkloosheidsreglementering.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de werknemer die, de dag vóór zijn indienstneming, als vervanger voor een loopbaanonderbreking tewerkgesteld was in dezelfde openbare dienst, geacht de in het eerste lid gestelde voorwaarden te vervullen.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.77.Onder de in artikel 76 opgesomde categorieën werklozen dient de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 voorrang te verlenen aan de laureaten van de vergelijkende examens of de examens die toegang geven tot de in artikel 1 bedoelde betrekkingen.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.78. (Opgeheven) <KB 2004-07-14/35, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.79. (Opgeheven) <KB 2004-07-14/35, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Afdeling III. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure..
Art.80.[1 Het personeelslid dat een onderbrekingsuitkering wenst te genieten, dient bij een ter post aangetekende brief een aanvraag in gericht aan het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 81.]1
----------
(1)<KB 2018-04-27/15, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Art.81.De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening [1 ...]1.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken het personeelslid bij zijn aanvraag dient te voegen indien het aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien bij artikel 66, § 2, of bij artikel 67, §§ 2 et 3, alsmede de termijnen binnen welke deze bewijsstukken dienen te worden ingediend.
De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen op het werkloosheidsbureau.
----------
(1)<KB 2018-04-27/15, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Art.82. Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.
Art.83.[1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.
Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, wordt het personeelslid, wat het Ministerie van Justitie betreft, toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is aangegeven.]1
----------
(1)<KB 2014-07-09/05, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<KB 2018-04-27/15, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Art.84. De directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of te laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart naar het personeelslid.
Art.85.<KB 2004-07-14/35, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004> § 1. Alvorens een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van uitkeringen te nemen, roept de directeur het personeelslid op om hem te horen. Het personeelslid moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in zijn verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de loopbaanonderbreker de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij reeds gedurende één jaar de uitoefening van deze activiteit heeft gecumuleerd met het genot van onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 65, 66 en 67;
3° wanneer het personeelslid schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden verhoord.
Indien het personeelslid de dag van de oproeping belet is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar eenmaal verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in de gevallen van overmacht, op het werkloosheidsbureau toekomen uiterlijk de dag voor de dag waarop het personeelslid werd opgeroepen.
Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, bedoeld in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en vakbonden van haar personeel.
§ 2. De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken ambtenaar ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert.
De beslissingen van de directeur moeten, op straffe van verval, binnen drie maanden na kennisgeving aan de bevoegde arbeidsrechtbank voorgelegd worden.
[1 § 3. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 70;
2° het personeelslid werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien het personeelslid in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van §§ 1 en 2.
§ 4. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
- ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
- ofwel het personeelslid die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
[2 Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
----------
(1)<KB 2014-07-09/05, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<KB 2019-07-18/03, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art. 85/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 04-10-2012>
Afdeling IV. - Toezicht.
Art.86. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK XII. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid.
Art.87.[1 Het personeelslid mag zijn ambt met verminderde prestaties uitoefenen voor persoonlijke aangelegenheden.
Het personeelslid moet de helft, twee derden, drie vierden, vier vijfden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden.
De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand.]1
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.88.Het personeelslid kan zijn ambt voltijds hernemen, vooraleer de toegestane periode verstrijkt mits een opzegperiode van drie maanden tenzij de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 een kortere periode aanvaardt.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.89.§ 1. Tijdens de periode van afwezigheid is het personeelslid in non-activiteit. Het kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden.
De bevordering tot een hogere graad maakt ambtshalve een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
§ 2. Het personeelslid geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
[1 ...]1
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.90.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra het personeelslid één van de volgende verloven krijgt :
1° [2 verlof in het kader van de moederschapsbescherming, omgezet moederschapsverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;]2
2° (...); <KB 2004-07-14/35, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
3° verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;
4° verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;
5° verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming;
6° verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
7° om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, van een Prins of van een Prinses van België;
8° zoals bepaald in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
----------
(1)<KB 2009-07-31/14, art. 21, 010; Inwerkingtreding : 20-08-2009>
(2)<KB 2024-09-26/04, art. 31, 036; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK XIIbis. - [1 De vierdagenweek met en zonder premie]1
----------
(1)
Art. 90/1.[1 § 1. [2 Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek met premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]2
De machtiging voor de vierdagenweek met premie wordt toegekend voor een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
§ 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dag waarop het in verlof is.
De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
§ 3. Tijdens de periode dat het personeelslid in de vierdagenweek met premie geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 90/2.[1 § 1. De periode van de vierdagenweek met premie neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
Tijdens de periode van vierdagenweek met premie kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling van deeltijdse loopbaanonderbreking.
§ 2. Het verlof voor vierdagenweek wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid één van de volgende verloven geniet :
1° moederschapsverlof en het verlof wegens vrijstelling van arbeid in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
2° ouderschapsverlof;
3° [2 adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;]2
4° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid;
5° verminderde prestaties voor medische redenen in toepassing van artikel 46, eerste lid, 1° van dit besluit.
§ 3. Wanneer een personeelslid een schorsing bekomt in toepassing van § 2, dan worden deze schorsingsperioden niet aangerekend op de maximumperiode van 60 maanden bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch op de lopende periode van de vierdagenweek.
Wanneer het personeelslid, in toepassing van § 1, niet tijdens een volledige maand het verlof voor vierdagenweek met premie heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor vierdagenweek met premie en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
In de andere gevallen, wanneer de tachtig procent van wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, prorata verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(2)<KB 2024-10-24/04, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art. 90/3.[1 § 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, hebben de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die in dienst genomen zijn met een arbeidsovereenkomst en die voltijds tewerkgesteld zijn, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die hun normaal worden opgelegd zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week.
§ 2. Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1 ontvangt tachtig procent van de wedde. Voor de vastbenoemde personeelsleden wordt de periode van afwezigheid als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. Voor de personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst wordt gedurende de afwezigheid de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.
§ 3. [2 Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]2
De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
De bevordering tot een hogere klasse of niveau maakt een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
§ 4. Het artikel 90/1, §§ 2 en 3 en artikel 90/2, §§ 1, 2 en 3, eerste lid, zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
§ 5. Het personeelslid kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, tenzij de overheid waaronder de betrokkene ressorteert op zijn verzoek een kortere termijn aanvaardt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK XIIter - [1 Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
----------
(1)
Art. 90/4.[1 § 1. [2 Het vastbenoemd personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]2
§ 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dagen waarop het in verlof is. Onder " halftijds werken " wordt een arbeidsregeling verstaan waarbij het vastbenoemd personeelslid in de loop van een maand de helft van de prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling. De verdeling van de prestaties geschiedt in volledige of halve dagen.
De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
§ 3. Tijdens de periode dat het vastbenoemd personeelslid in de halftijdse arbeidsregeling geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 14, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 90/5.[1 De periode van de halftijdse prestaties neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
Tijdens de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke redenen dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling voor deeltijdse loopbaanonderbreking.]1
[2 Het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar wordt ambtshalve opgeschort wanneer het vastbenoemd personeelslid één van de volgende verloven geniet:
1° ouderschapsverlof;
2° [3 adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;]3
3° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid.
Wanneer het vastbenoemd personeelslid, in toepassing van het derde lid, niet tijdens een volledige maand het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bevat en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
In de andere gevallen, wanneer de vijftig procent van de wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet, prorata verminderd.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-10-07/07, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
(2)<KB 2018-07-30/48, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2024-10-24/04, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
HOOFDSTUK XIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.91. Worden opgeheven :
1° in het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende het statuut van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, artikel 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juli 1975;
2° in het koninklijk besluit van 30 mei 1970 betreffende het statuut van de griffiers der Rechterlijke Orde, van het personeel der griffies van hoven en rechtbanken en het personeel der parketten, artikel 56, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 november 1971 en 4 juli 1975;
3° het koninklijk besluit van 4 juli 1975 betreffende de verloven en de afwezigheden van het personeel van de griffies en de parketten en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 oktober 1976 en 24 november 1983;
4° het koninklijk besluit van 14 november 1983 betreffende de afwezigheden en stand disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid van de griffiers, van het personeel van de griffies en parketten, en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie;
5° het koninklijk besluit van 27 februari 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de personeelsleden van de Rechterlijke Orde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 januari 1998.
Art.92.De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit verminderde prestaties uitoefenen gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheid alsook diegenen die een verlof wegens persoonlijke aangelegenheid hebben gekregen, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de lopende periode van afwezigheid is afgelopen.
(De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een deeltijdse loopbaanonderbreking genieten ten belope van een kwart of een derde, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.
De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of medische bijstand ten belope van één derde of één vierde van hun normale prestaties genieten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.) <KB 2004-07-14/35, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[1 Voor de personeelsleden die tussen 1 mei 2001 en 1 januari 2019 een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden hebben genoten, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maximumduur vermeld in artikel 61.
Voor de personeelsleden die tussen 1 mei 2001 en 1 januari 2019 een ouderschapsverlof in toepassing van artikel 31 hebben genoten, worden deze periodes van verlof aangerekend op de maximumduur vermeld in artikel 31.]1
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.93.Voor de personeelsleden die, vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hun beroepsloopbaan volledig hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de [1 zestig maanden]1 vermeld in artikel 64 van dit besluit.
Voor de personeelsleden die vanaf 1 mei 2001 hun loopbaan deeltijds hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de [1 zestig maanden]1 halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 64.
Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken voor palliatieve zorgen, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken wegens medische bijstand, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 65, § 2.) <KB 2004-07-14/35, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<KB 2011-12-28/24, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 93bis. <Ingevoegd bij KB 2006-07-12/40, art. 18, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004> In afwijking van artikel 22, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, wordt de periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid moederschapsverlof geniet en bezoldigd wordt, verlengd met één week in zoverre dat het vrouwelijke personeelslid bevallen is op of na 1 juli 2004 en reeds een prenataal verlof van zeven weken of negen weken genoten heeft in toepassing van de bepalingen van toepassing voor die datum.
Art.94.In afwijking van artikel 76 en gedurende een termijn van drie maanden ingaande op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, is de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 gemachtigd het personeelslid dat een deeltijdse loopbaanonderbreking vraagt, te vervangen door een contractueel personeelslid, in dienst op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 94bis. [1 Artikel 1, § 3 is van toepassing op personeelsleden die voorlopig benoemd zijn vóór 1 juli 2016.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2016-11-27/05, art. 8, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2016>
Art.95. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 96.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Begroting en Onze [1 minister bevoegd voor Justitie]1 zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
----------
(1)<KB 2018-07-30/48, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>