Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

7 OKTOBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan



Inhoudstafel:


Art. 1-26



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001009191 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in paragraaf 1, eerste lid, wordt de bepaling onder 6° vervangen als volgt :
  " 6° het personeel van de steundiensten. ";
  b) paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen als volgt :
  " De Minister van Justitie kan, na advies van de rechterlijke overheden, de vierdagenweek met premie, de vierdagenweek zonder premie, het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar en de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toestaan, wanneer deze wordt aangevraagd door de personeelsleden bedoeld in het tweede lid. ";
  c) paragraaf 1, vierde lid, wordt aangevuld wordt met de bepalingen onder 3°, 4° en 5°, luidende :
  " 3° de vierdagenweek met premie;
  4° de vierdagenweek zonder premie;
  5° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ";
  d) paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 6° en 7°, luidende :
  " 6° de vierdagenweek met premie;
  7° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ";
  e) paragraaf 2, derde lid, wordt vervangen als volgt :
  " De titularissen van de graden van hoofdgriffier en van griffier-hoofd van dienst zijn uitgesloten van het recht op :
  1° het verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van het verlof voor palliatieve zorg en het ouderschapsverlof;
  2° de vierdagenweek met premie;
  3° de vierdagenweek zonder premie;
  4° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ";
  f) paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " De Minister van Justitie kan, na advies van de rechterlijke overheden, de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar toestaan wanneer deze wordt aangevraagd door de houders van de graad van griffier. ";
  g) paragraaf 3, eerste lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 5°, 6° en 7°, luidende :
  " 5° de vierdagenweek met premie;
  6° de vierdagenweek zonder premie;
  7° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ";
  h) in paragraaf 4, eerste lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
  " 2° het omstandigheidsverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor dezelfde gebeurtenis; ";
  i) in paragraaf 4, eerste lid, wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt :
  " 3° het verlof voor het afstaan van organen of weefsels, voor het afstaan van beenmerg en voor het geven van bloed, bloedplasma en bloedplaatjes; ";
  j) in paragraaf 4, eerste lid, wordt de bepaling onder 7° vervangen als volgt :
  " 7° het adoptieverlof, het opvangverlof en het pleegzorgverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30ter, §§ 1 tot 3 en van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het artikel 30ter, § 4 van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en dat gebruik maakt van het adoptieverlof of het opvangverlof voorzien bij dit besluit; ";
  k) paragraaf 4, eerste lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 11°, 12° en 13°, luidende :
  " 11° het uitzonderlijk verlof voor het vergezellen en bijstaan van zieken, personen met een handicap en maatschappelijk kwetsbare mensen tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of het buitenland of voor het begeleiden van sporters met een handicap tijdens hun deelname aan de paralympische spelen of de " special olympics ";
  12° de vierdagenweek met premie;
  13° de vierdagenweek zonder premie. ";
  l) in paragraaf 4, vierde lid, worden de woorden " met de helft " en de woorden " , voor zover de benoemde personeelsleden, die hetzelfde ambt vervullen, dit recht genieten " opgeheven.

Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " Voor de toepassing van dit besluit, wordt gelijkgesteld met :
  1° het huwelijk : het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van verschillend of gelijk geslacht die samenleven als koppel;
  2° de echtgenoot van het personeelslid : de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het personeelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
  3° de echtgenote van het personeelslid : de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het personeelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
  4° de vader : de persoon van het vrouwelijk of het mannelijk geslacht getrouwd met de moeder of die met haar samenleeft als koppel, op dezelfde woonplaats. ".

Art.3. In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen als volgt :
  " De Minister van Justitie bepaalt de modaliteiten van een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgend jaar. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar.
  Indien het personeelslid zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen opnemen ten gevolge van een afwezigheid wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, dan is de overdracht niet beperkt tot één jaar. Bij de terugkeer van het personeelslid wordt het jaarlijks vakantieverlof opgenomen naar keuze van het personeelslid met inachtneming van de behoeften van de dienst en volgens de modaliteiten van de overdracht vastgesteld door de Minister van Justitie. ".

Art.4. In artikel 9 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2010, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt :
  " § 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
  Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft gekregen :
  1° de verloven vermeld in artikelen 12 en 13 van dit besluit;
  2° de halftijdse vervroegde uittreding;
  3° de vrijwillige vierdagenweek;
  4° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
  5° de afwezigheden waarbij het personeelslid in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
  6° de verminderde prestaties wegens medische redenen;
  7° de vierdagenweek met en zonder premie;
  8° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.
  Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond op de onmiddellijke hogere eenheid.
  Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens ouderschapsverlof bedoeld in artikel 31 en wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.
  Deze paragraaf is niet van toepassing op het bijkomend jaarlijks vakantieverlof. Onder " bijkomend jaarlijks vakantieverlof " dient te worden verstaan het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof hoger dan 28 werkdagen.
  Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor geboorteverlof, adoptieverlof en pleegzorgverlof toegekend bij het artikel 30, § 2, het artikel 30ter en het artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.
  Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van volledige afwezigheid wegens ziekte, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. ".

Art.5. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " Indien een vrije dag in het kader van deeltijds werken samenvalt met één van de dagen bedoeld in het eerste lid of met de compensatieverlofdagen voor 2 november, 15 november en 26 december, bekomt het personeelslid geen vervangende verlofdag. ".

Art.6. Artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2004, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 11. Het omstandigheidsverlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald :
  1° huwelijk van het personeelslid : 4 werkdagen;
  2° de bevalling van de echtgenote van het personeelslid : 10 werkdagen;
  3° overlijden van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid, overlijden van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) alsook het overlijden van de echtgeno(o)t(e) van het kind van het personeelslid of het overlijden van de echtgeno(o)t(e) van het kind van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid : 4 werkdagen;
  4° huwelijk van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 2 werkdagen;
  5° het huwelijk van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster, de vader, de moeder, de schoonvader, de stiefvader, de schoonmoeder, de stiefmoeder, een kleinkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
  6° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) maar onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : 2 werkdagen;
  7° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede of in de derde graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) maar niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : 1 werkdag;
  8° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
  9° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
  10° deelneming van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) aan het feest van de "vrijzinnige jeugd" : 1 werkdag;
  11° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur;
  12° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een opnemingsbureau : de nodige tijd met een maximum van twee werkdagen.
  De verloven bedoeld in dit artikel worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. ".

Art.7. Artikel 11bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 14 juli 2004, wordt opgeheven.

Art.8. In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord " verlof " vervangen door de woorden " voltijds verlof ".

Art.9. In artikel 17, § 1, van hetzelfde besluit, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
  " § 1. Het personeelslid bekomt uitzonderlijk verlof wegens overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan één van de hierna opgesomde personen, met wie hij samenleeft op dezelfde woonplaats :
  1° de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid;
  2° een bloed- of aanverwant van het personeelslid of zijn echtgeno(o)t(e);
  3° een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie, met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij of ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.
  Het personeelslid bekomt eveneens een uitzonderlijk verlof wegens overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan zijn kind dat bij hem verblijft maar gedomicilieerd is bij de andere ouder van het kind. ".

Art.10. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
  " Art. 18. Het personeelslid heeft recht op een verlof van 5 werkdagen per jaar om :
  1° zieken, personen met een handicap en maatschappelijke kwetsbare mensen te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België en het buitenland. Deze vakantiereizen en -verblijven moeten georganiseerd worden door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor zieken, personen met een handicap of maatschappelijke kwetsbare mensen op zich te nemen en die hiervoor subsidies van de overheid krijgt;
  2° sporters met een handicap te begeleiden die deelnemen aan de paralympische spelen of de " special olympics ".
  Om het verlof bedoeld in eerste lid te genieten, kan de dienst het personeelslid vragen het bewijs te leveren van deelname aan de activiteiten.
  Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. ".

Art.11. In hetzelfde besluit wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 20bis. Het personeelslid bekomt een verlof voor het geven van bloed, bloedplasma en bloedplaatjes, op voorwaarde dat hij voorafgaandelijk aan de donatie toelating heeft gekregen van de overheid waaronder hij ressorteert. Dit verlof kan worden geweigerd om dienstredenen.
  Het personeelslid krijgt verlof voor de nodige duur voor het geven van bloed, bloedplasma of bloedplaatjes en voor een maximale verplaatsingstijd van twee uur.
  Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ".

Art.12. In artikel 30ter, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2004 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " zeven maanden " vervangen door de woorden " negen maanden ";
  2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art.13. In hetzelfde besluit wordt het opschrift van hoofdstuk VI, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006, vervangen als volgt :
  " HOOFDSTUK VI. - Adoptieverlof, opvangverlof en pleegzorgverlof ".

Art.14. Artikel 33 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met 2 weken, wanneer het personeelslid voor hetzelfde kind een omstandigheidsverlof in toepassing van artikel 11, eerste lid, 2°, of een geboorteverlof in toepassing van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten heeft bekomen. ".

Art.15. In hetzelfde besluit wordt een artikel 33ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 33ter. § 1. Een pleegzorgverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een Gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van " l'Aide à la Jeunesse ", door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand of door de " Jugendhilfedienst " voor de vervulling van de verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
  De duur van het verlof mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden.
  § 2. Onder pleegouder moet worden verstaan de persoon die is aangesteld en vernoemd in een formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de instellingen, opgesomd in § 1, eerste lid.
  Onder pleeggezin moet worden verstaan, het gezin van de persoon of van de personen die als pleegouder werd(en) aangesteld in de zin van het vorige lid.
  De plaatsing omvat alle vormen van plaatsing in het gezin waartoe kan worden besloten in het kader van een pleegzorgmaatregel, zowel de plaatsing van minderjarige personen, als de plaatsing van personen met een handicap.
  § 3. De soorten verplichtingen, opdrachten en situaties waarvoor het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen geldt, hebben betrekking op de volgende gebeurtenissen die specifiek verband houden met de pleegzorgsituatie en waarbij de tussenkomst van het personeelslid vereist is, en dit voor zover dit niet kan plaatsvinden buiten de normale uren.
  a) alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
  b) contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of met derden die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;
  c) contacten met de dienst voor pleegzorg.
  In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op verlof voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk verlof noodzakelijk is.
  § 4. Het personeelslid dat gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, is ertoe gehouden de overheid waaronder hij ressorteert hiervan ten minste twee weken op voorhand te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de overheid waaronder hij ressorteert zo spoedig mogelijk verwittigen.
  Om het verlof te kunnen genieten moet het personeelslid het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van de formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de in § 1, eerste lid, bedoelde instellingen.
  Op verzoek van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, levert het personeelslid aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid op het werk rechtvaardigen. ".

Art.16. Artikel 34 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 34. Het adoptieverlof, het opvangverlof en het pleegzorgverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
  Het opvangverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen pleegzorgverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind in toepassing van artikel 33ter en in toepassing van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
  Het pleegzorgverlof in toepassing van artikel 33ter wordt verminderd met het aantal werkdagen opvangverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar. ".

Art.17. Artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 september 2004 en 1 september 2006, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 35.- Het personeelslid heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal vijfenveertig werkdagen per jaar; het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
  De dwingende redenen van familiaal belang dienen erkend te worden door de dienst waaronder het personeelslid ressorteert. Als dwingende redenen van familiaal belang worden van ambtswege erkend :
  1° de ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met het personeelslid onder hetzelfde dak woont;
  2° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt;
  3° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag;
  4° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst. ".

Art.18. In artikel 39, § 1, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden " in artikel 9, § 1, 1° tot 5° " vervangen door de woorden " in artikel 9, § 1, 1° tot 5°, 7° en 8° ".

Art.19. In artikel 40, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " noch aan het verlof voor deeltijdse prestaties bedoeld in hoofdstuk XII " vervangen door de woorden " noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XII, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis ".

Art.20. In hetzelfde besluit wordt een artikel 44bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 44bis. Elk personeelslid krijgt jaarlijks het overzicht van het saldo van de verloven waarop artikel 38 van dit besluit hem recht geeft.
  Indien het personeelslid niet akkoord gaat met dit saldo, kan hij bij de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie binnen de 50 werkdagen een gemotiveerd bezwaar indienen. Deze laatste neemt een beslissing binnen de 50 werkdagen. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het bezwaar aanvaard. ".

Art.21. In artikel 48, § 3, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) In het eerste lid worden de woorden " De verminderde prestaties wegens medische redenen " vervangen door de woorden " De verminderde prestaties wegens medische redenen, bedoeld in artikel 46, 2° ";
  b) het eerste lid wordt aangevuld met de bepalingen onder 8° en 9°, luidende :
  " 8° de vierdagenweek met en zonder premie;
  9° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ".

Art.22. In artikel 55, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " noch aan het verlof voor verminderde prestaties bedoeld in hoofdstuk XII " vervangen door de woorden " noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XII, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis ".

Art.23. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk XIIbis ingevoegd die de artikelen 90/1 tot 90/3 bevat, luidende :
  " HOOFDSTUK XIIbis. - De vierdagenweek met en zonder premie
  Art. 90/1. § 1. Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek met premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in, minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode.
  De machtiging voor de vierdagenweek met premie wordt toegekend voor een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
  § 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dag waarop het in verlof is.
  De Minister van Justitie of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
  In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de Minister van Justitie of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
  Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
  § 3. Tijdens de periode dat het personeelslid in de vierdagenweek met premie geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.
  Art. 90/2. § 1. De periode van de vierdagenweek met premie neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
  Tijdens de periode van vierdagenweek met premie kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling van deeltijdse loopbaanonderbreking.
  § 2. Het verlof voor vierdagenweek wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid één van de volgende verloven geniet :
  1° moederschapsverlof en het verlof wegens vrijstelling van arbeid in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
  2° ouderschapsverlof;
  3° adoptieverlof en opvangverlof;
  4° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid;
  5° verminderde prestaties voor medische redenen in toepassing van artikel 46, eerste lid, 1° van dit besluit.
  § 3. Wanneer een personeelslid een schorsing bekomt in toepassing van § 2, dan worden deze schorsingsperioden niet aangerekend op de maximumperiode van 60 maanden bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch op de lopende periode van de vierdagenweek.
  Wanneer het personeelslid, in toepassing van § 1, niet tijdens een volledige maand het verlof voor vierdagenweek met premie heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor vierdagenweek met premie en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
  In de andere gevallen, wanneer de tachtig procent van wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, prorata verminderd.
  Art. 90/3. § 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, hebben de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die in dienst genomen zijn met een arbeidsovereenkomst en die voltijds tewerkgesteld zijn, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die hun normaal worden opgelegd zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week.
  § 2. Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1 ontvangt tachtig procent van de wedde. Voor de vastbenoemde personeelsleden wordt de periode van afwezigheid als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. Voor de personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst wordt gedurende de afwezigheid de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.
  § 3. Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie bedoeld in § 1 dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in, minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode.
  De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
  De bevordering tot een hogere klasse of niveau maakt een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
  § 4. Het artikel 90/1, §§ 2 en 3 en artikel 90/2, §§ 1, 2 en 3, eerste lid, zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
  § 5. Het personeelslid kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, tenzij de overheid waaronder de betrokkene ressorteert op zijn verzoek een kortere termijn aanvaardt. ".

Art.24. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk XIIter ingevoegd die de artikelen 90/4 en 90/5 bevat, luidende :
  " HOOFDSTUK XIIter. - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar
  Art. 90/4. § 1. Het vastbenoemd personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar dient zijn aanvraag in bij de overheid waaronder hij ressorteert, minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode.
  § 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dagen waarop het in verlof is. Onder " halftijds werken " wordt een arbeidsregeling verstaan waarbij het vastbenoemd personeelslid in de loop van een maand de helft van de prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling. De verdeling van de prestaties geschiedt in volledige of halve dagen.
  De Minister van Justitie of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
  In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door De Minister van Justitie of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
  Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
  § 3. Tijdens de periode dat het vastbenoemd personeelslid in de halftijdse arbeidsregeling geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  Art. 90/5. De periode van de halftijdse prestaties neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
  Tijdens de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke redenen dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling voor deeltijdse loopbaanonderbreking.

Art.25. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van :
  1° artikel 20 dat in werking treedt op 1 januari 2014;
  2° artikel 1, a, h, i, j en k, 11°, artikel 2, de artikelen 6 tot 16 en het vijfde en het zesde lid van artikel 9, § 1, zoals gewijzigd bij artikel 4 van dit besluit, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2012.

Art. 26. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

  Gegeven te Brussel, 7 oktober 2013.
  FILIP
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. A. TURTELBOOM