Artikels:
BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
1° De Regering : De Brusselse Hoofdstedelijke Regering;
2° het ministerie : het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
3° de minister : de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken;
4° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan een dienst van het ministerie afhangt krachtens de bevoegdheden die hij uitoefent;
5° het diensthoofd : de ambtenaar titularis van de graad van directeur-diensthoofd in rang A4;
6° Vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
TITEL II. - De organisatie van het ministerie.
HOOFDSTUK I. - De ambtenaren.
Art.2.Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband in het ministerie tewerkgesteld is.
De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.
Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.
[1 ...]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.3. De ambtenaren van het ministerie worden benoemd in graden.
HOOFDSTUK Ibis. [1 - Rechten en plichten]1
----------
(1)
Art. 3bis. [1 § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.
Hij dient daartoe :
1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;
2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;
3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.
§ 2. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.
Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.
§ 3. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van [elke onwettigheid] of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 4. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.
Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.
§ 5. De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.
§ 6. De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.
Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.
De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van [de directieraad] of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 7. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.
§ 8. De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.
De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst.
§ 9. De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
§ 10. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK II. - De graden.
Art.4. De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.
De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.
Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.
De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.
Art.5. Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer, de letter verwijst naar het niveau, het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.
De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus :
1° in niveau A, zeven rangen gerangschikt van rang A1 tot rang A7.
2° in niveau B, twee rangen, nl. rang B1 en rang B2.
3° in niveau C, twee rangen, nl. rang C1 en rang C2.
4° in niveau D, twee rangen, nl. rang D1 en rang D2.
5° in niveau E, twee rangen, nl. rang E1 en rang E2.
Het niveau A is het hoogste niveau.
Art.6. De volgende graden worden gecreëerd :
in rang A7 : | secretaris-generaal |
in rang A6 : | adjunct-secretaris-generaal |
in rang A5 : | directeur-generaal |
in rang A4 : | directeur-diensthoofd |
in rang A3 : | ingenieur-directeur directeur |
in rang A2 : | eerste ingenieur eerste attache |
in rang A1 : | ingenieur attache |
in rang B2 : | eerste assistent |
in rang B1 : | assistent |
in rang C2 : | eerste adjunct |
in rang C1 : | adjunct |
in rang D2 : | eerste klerk |
in rang D1 : | klerk |
in rang E2 : | eerste beambte |
in rang E1 : | beambte |
HOOFDSTUK III. - De personeelsformatie.
Art.7. De personeelsformatie drukt het aantal betrekkingen per niveau, rang en graad uit dat noodzakelijk wordt geacht om de permanente opdrachten van het ministerie uit te voeren.
Art.8.De Regering stelt de personeelsformatie vast.
[1 Zij bepaalt, op voorstel van de directieraad, onder de betrekkingen van eerste attaché van rang A 2 het aantal expertbetrekkingen van hoog niveau.
Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder expertbetrekking van hoog niveau, een betrekking waarbij de klemtoon wordt gelegd op de uitgebreide gespecialiseerde kennis betreffende de behandelde aangelegenheden, die worden vereist voor de uitoefening van de betrekking.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.9. De dienst belast met het "human ressources management", afgekort als HRM stelt de functiebeschrijvingen op en legt ze ter goedkeuring voor aan de directieraad.
(Aan iedere functiebeschrijving worden de kwalificaties toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen.) <BESL 2002-09-26/51, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.10. De directieraad stelt het organogram van ieder bestuur vast.
Het organogram van het ministerie, evenals elke wijziging die er wordt aan aangebracht, wordt bij wijze van dienstnota (of onverschillig welk ander intern communicatiemiddel) aan alle personeelsleden medegedeeld. <BESL 2002-04-25/41, art. 2, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
HOOFDSTUK IV. - De ambtenaren-generaal.
Art.11. Ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren die titularis zijn van een graad van ten minste rang A5.
Art.12. § 1. De secretaris-generaal, bijgestaan door de adjunct-secretaris-generaal :
1° leidt het ministerie en zorgt voor de goede werking en de coördinatie van het geheel van de besturen;
2° oefent het hoog gezag uit over heel het personeel en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;
3° leidt, organiseert en coördineert de gemeenschappelijke diensten;
4° beslist over de verdeling van de werkingsmiddelen van het ministerie;
5° leidt en coördineert de opstelling van de begroting en ziet toe op de uitvoering ervan;
6° ziet toe op de uitvoering van de regeringsbeslissingen.
Hij zendt de dossiers en de onderrichtingen van de ministers met de nodige inlichtingen aan de bevoegde besturen.
Hij viseert de door de besturen naar de ministers gezonden dossiers en voegt er zo nodig zijn opmerkingen aan toe.
§ 2. De secretaris-generaal en de adjunct-secretaris-generaal werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd.
§ 3. De adjunct-secretaris-generaal :
- vervangt de secretaris-generaal tijdens diens afwezigheid;
- doet aan de minister uit eigen beweging elk nuttig voorstel in verband met de werking van het ministerie en brengt deze ter kennis van de secretaris-generaal.
Art.13. De directeurs-generaal :
1° behandelen rechtstreeks met de functioneel bevoegde ministers de aangelegenheden eigen aan hun bestuur;
2° leiden, organiseren en coördineren de diensten van hun bestuur;
3° oefenen het hoog gezag uit over het personeel van hun bestuur en zien toe op de eerbiediging van orde en tucht;
4° kunnen elk voorstel doen aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal betreffende de organisatie en de coördinatie van de besturen van het ministerie.
Art.14. De ambtenaren-generaal kunnen binnen hun bevoegdheden bedoeld in de artikelen 12 en 13, delegatie verlenen aan de ambtenaren van niveau A die zij aanwijzen.
HOOFDSTUK V. - De directieraad.
Art.15. De directieraad bestaat uit de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal en de directeurs-generaal.
De directieraad wordt voorgezeten door de secretaris-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-secretaris-generaal.
Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door de ambtenaar-generaal aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art.16. De directieraad stelt zijn huishoudelijk reglement op (...). <BESL 2002-04-25/41, art. 3, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Art.17. De directieraad is belast met de opdrachten die dit statuut hem toekent.
Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het ministerie aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden.
HOOFDSTUK VI. - De commissie van beroep inzake ambtenarenzaken.
Afdeling 1. - Opdracht en samenstelling van de commissie.
Art.18. Er wordt een commissie van beroep opgericht bevoegd voor de beroepen inzake stage, evaluatie, afwezigheden, verloven (, disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst) en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid. <BESL 2002-09-26/51, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 12-12-2000>
Art.19.De commissie bestaat uit :
1° een effectieve en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten of op rust gestelde magistraten, aangewezen door de Regering;
2° per taalrol, drie leden gekozen onder de ambtenaren van rang [1 A2 ten minste]1, aangewezen door de Regering;
3° per taalrol, drie leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen, door deze aangewezen.
De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze aangewezen : per taalrol drie ambtenaren van rang [1 A2 ten minste]1 en drie vertegenwoordigers van de vakorganisaties.
(De minister bepaalt de (toelage) toegekend aan de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 18.) <BESL 2002-09-26/51, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> <BESL 2002-04-25/41, art. 4, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 2. - De werking van de commissie.
Art.20. De commissie vergadert in afdelingen per taalrol.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst onder de ambtenaren van het ministerie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan voor elke afdeling.
Art.21. De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op.
Art.22. Elke afdeling van de commissie beraadslaagt slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.
Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval, wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden, na loting.
Art.23. Elk lid van de commissie, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.
HOOFDSTUK VII. - (De selectiecommissies en de evaluatiecommissie.)
Art.24. <BESL 2007-04-26/81, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen bedoeld in artikel 81. worden er hiertoe bevoegde selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de te begeven mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden.
De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van een selectiecommissie aan telkens als een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 81. vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise met betrekking tot de materies die ressorteren onder de te begeven mandaatbetrekking en/of met betrekking tot overheidsmanagement. De aanstelling van de leden van een selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.
Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De minister, voor het geheel van de selectiecommissies :
1° duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;
2° bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de selectiecommissies;
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op.
De selectiecommissies vervullen de opdrachten die hen worden toegewezen door dit besluit.
De Regering kan, op voordracht van minister, een extern selectie- en assessmentbureau aanstellen dat de selectiecommissie ondersteunt in zijn werkzaamheden.
Art. 24bis. <BESL 2007-04-26/81, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> Niemand kan worden aangeduid tot lid van een selectiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook belang heeft bij de desbetreffende selectieprocedure.
De leden van de selectiecommissies zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
Art. 24ter. <Ingevoegd bij BESL 2007-04-26/81, art. 1; Inwerkingtreding : 02-07-2007> Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders bedoeld in artikel 127 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zeven leden die beschikken over expertise met betrekking tot overheidsmanagement en die niet behoren tot diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter onder hen. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister vier plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan het oudste effectieve lid.
De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De minister duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.
De minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de evaluatiecommissie.
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op.
De evaluatiecommissie vervult de opdrachten die haar worden toegewezen door dit besluit. De Regering kan haar bijkomende bevoegdheden toewijzen.
Leden van de evaluatiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook bij een door de commissie onderzocht dossier betrokken zijn, onthouden zich van zitting.
De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming.
HOOFDSTUK I. - De werving.
Afdeling 1. [1 - Toekenningswijzen van de betrekkingen, de wervingsvoorwaarden en de wervingsgraden.]1
----------
(1)
Art.25.[1 Een vacante betrekking wordt toegewezen aan een kandidaat van de interne mobiliteit, een laureaat van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau of een laureaat van een vergelijkend wervingsexamen
De geslaagde van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau heeft voorrang ten opzichte van een kandidaat voor de interne mobiliteit.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 25bis.[1 § 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;
2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen;
3° met goed gevolg de stage volbrengen;
4° bewijzen dat hij de eventuele vereiste medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt bezit.
§ 2. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten :
1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest te behartigen;
2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel. Hiervan kan, voorafgaand aan het vergelijkend wervingsexamen, door de minister, na advies van de afgevaardigde bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid (afgekort tot " SELOR "), bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.26.[1 Vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor de graden van rang A1, B1, C1, D1 en E1.
Worden beschouwd als wervingsgraden :
in niveau A, rang A1 : attaché
ingenieur
in niveau B, rang B1 : assistent
in niveau C, rang C1 : adjunct
in niveau D, rang D1 : klerk
in niveau E, rang E1 : beambte.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 2. [1 - Organisatie van de wervingsexamens en samenstelling van de examenjury's]1
----------
(1)
Art.27.[1 (6) De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd door SELOR. De afgevaardigde bestuurder kan echter onder zijn toezicht de organisatie van deze wervingsexamens geheel of gedeeltelijk opdragen aan het ministerie, met instemming van de minister. De minister maakt de organisatie van de vergelijkende wervingsexamens bekend ten minste door een bericht in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 27bis. [1 § 1. Wervingsexamenjury's worden samengesteld voor elk vergelijkend wervingsexamen.
De jury's bestaan uit de voorzitter, die de afgevaardigde bestuurder is, of zijn vertegenwoordiger, en ten minste twee assessoren of hun plaatsvervangers. De voorzitter en de assessoren of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
De minister in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wijst de juryleden aan onder :
1° de statutaire personeelsleden, titularis van een betrekking van een niveau dat minstens gelijk is aan het niveau van de te begeven betrekking, die een anciënniteit hebben van minstens 3 jaar;
2° leden van het onderwijzend personeel die ten minste het niveau hebben van de te begeven betrekking; zij moeten behoren of hebben behoord tot onderwijsinstellingen van de Staat of een Gemeenschap of tot door hen gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen;
3° personen die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.
Een vergoeding kan worden toegekend aan de leden van de jury bedoeld in 2° en 3° van het derde lid van deze paragraaf. De minister bepaalt het bedrag van deze vergoeding.
§ 2. De afgevaardigden van de representatieve vakbondsorganisaties mogen de zittingen bijwonen.. Zij mogen geen contact hebben met de kandidaten. Zij worden minstens acht dagen vóór de datum van elk gedeelte opgeroepen.
Zij mogen de zitting pas verlaten na het verstrijken van de tijd vermeld in de uitnodiging of met de instemming van de voorzitter. Zij mogen niet aanwezig zijn tijdens de deliberatie.
§ 3. De afgevaardigde bestuurder van SELOR organiseert het verloop van de proeven in overeenstemming met de minister of zijn afgevaardigde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 27ter. [1 Bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen stelt de minister of zijn afgevaardigde de datum vast waarop de kandidaten moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en in voorkomend geval, aan de vereiste inzake minimumleeftijd of aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid.
Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.
De kandidaten beschikken over ten minste veertien dagen om zich kandidaat te stellen.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde legt de datum en de plaats van het examen vast, stelt de lijst van de kandidaten vast en roept ze minstens acht dagen vóór de datum van elk selectiegedeelte op. Deze termijn begint vanaf de verzendingsdatum van de oproep. De kandidaten die afwezig zijn, worden uitgesloten.
Zodra de afgevaardigde bestuurder van SELOR, tijdens een vergelijkend wervingsexamen, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de algemene of bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vereist voor de functie waarnaar de betrokkene mededingt, sluit hij deze van het vergelijkend wervingsexamen uit en brengt hem hiervan op de hoogte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3. [1 - Vorming van de reserves van de geslaagden]1
----------
(1)
Art.28.[1 De minister bepaalt voor elk wervingsexamen of er al dan niet een reserve van geslaagden, algemene reserve genaamd, wordt aangelegd.
Zo de minister beslist om bijkomende proeven te organiseren, zoals bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, beslist hij of er al dan niet een of meerdere reserves van de geslaagden, bijzondere reserves genaamd, moeten worden aangelegd.
De reserve heeft een geldigheidsduur van twee jaar. De minister kan na raadpleging van de afgevaardigde bestuurder van SELOR een andere duur bepalen. Hij licht de kandidaten ter zake in.
De minister kan ook de [geldigheidsduur] van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen. Hij licht de laureaten ter zake in. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan de minister het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 4. [1 - Functiebeschrijving, programma van het wervingsexamen en andere eventuele wervingsvoorwaarden.]1
----------
(1)
Art.29.[1 Na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, bepaalt de minister :
1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;
2° het programma van het vergelijkend wervingsexamen.
Eveneens na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, kan de minister :
1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;
2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven;
3° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen een minimumleeftijd voorschrijven;
4° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven door het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;
5° tot een bepaald examen de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift. wanneer de minister in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren; in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze wervingsexamens zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen;
6° behalve de in artikel 25bis, § 2, 4°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften aanvaarden voor het wervingsexamen in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt dit toelaten :
a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;
b) diploma's en getuigschriften van het technisch, kunst of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;
7° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde functies van niveaus D en E het bezit van door hem aan te wijzen studie of opleidingsdiploma's eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;
8° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften aanvaarden als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in [artikel 25bis, § 2, 4°]. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.29. [1 § 1. De minister kan, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren op basis van een bepaalde functiebeschrijving of typefuncties.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 29quater, het aantal geslaagden dat moet worden ingelicht over de betrekking waarvoor een aanvullende proef wordt georganiseerd.
De geslaagden die werden ingelicht in overeenstemming met het voorgaande lid, betekenen hun belangstelling voor de betrekking met een aangetekende brief.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 29quater, het aantal geslaagden bedoeld in het voorgaande lid, dat mag deelnemen aan de aanvullende proef.
Indien, na afloop van de aanvullende proef, die werd georganiseerd voor de in het vorige lid bedoelde geslaagden, geen enkele van deze laatsten geschikt wordt geacht voor de functie, bepaalt de minister of zijn afgevaardigde opnieuw het aantal geslaagden, volgend in de algemene rangschikking, die mogen deelnemen aan de genoemde proef. Hij herhaalt deze handeling, zoveel als nodig is, telkens met inachtneming van de volgorde van de rangschikking.
De deelname aan de aanvullende proef is niet verplicht.
De kandidaten voor de aanvullende proef worden door de minister of zijn afgevaardigde opgeroepen in de volgorde van de algemene rangschikking, bedoeld in artikel 29quater. Zij worden opgeroepen per brief minstens tien dagen voor de datum van de proef. Deze termijn begint vanaf de verzendingdatum van de oproep. De afwezige kandidaten worden uitgesloten.
§ 2. De geslaagden voor de aanvullende proef die door de commissie worden geschikt bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, apart van de algemene rangschikking.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn vertegenwoordiger stelt het proces-verbaal met de bijzondere rangschikking van de kandidaten op.
De algemene rangschikking wordt gehandhaafd naast de op basis van de aanvullende proef opgestelde bijzondere rangschikking.
§ 3. Onverminderd de toepassing van artikel 28, vijfde lid, van dit besluit, indien de minister beslist om een bijzondere reserve te vormen voor een aanvullende proef, worden de niet batig gerangschikte geslaagden van deze aanvullende proef daarin opgenomen. Zij behouden tegelijkertijd hun algemene rangschikking in de algemene reserve.
De geslaagden voor een of meerdere aanvullende proeven kunnen deel uitmaken van een of meerdere bijzondere reserves en, tegelijkertijd, van de algemene reserve.
De geslaagden voor een aanvullende proef, die niet geslaagd zijn voor deze proef of er niet aan deelgenomen hebben, behouden hun algemene rangschikking evenals hun bijzondere rangschikking vastgesteld op basis van andere aanvullende proeven waarvoor zij wel slaagden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 5. [1 - Bepaling van de punten]1
----------
(1)
Art. 29bis. [1 In overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, bepaalt de minister met name :
1° het aantal punten dat aan het volledig examen, aan iedere proef en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend.
2° het minimum aantal punten dat voor het volledig examen, voor iedere proef of voor elk vak afzonderlijk of voor iedere vakkengroep wordt vereist.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 6. [1 - Voorexamen]1
----------
(1)
Art. 29ter. [1 Na het afsluiten van de inschrijvingen, kan de minister, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten het rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend examen een voorexamen toevoegen.
Hij bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard van het voorexamen en in voorkomend geval de examenstof waarop het betrekking heeft.
Op basis van de uitslagen van het voorexamen stelt de commissie het aantal tot het vergelijkend examen toe te laten kandidaten vast en maakt er vervolgens de lijst van op.
Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend examen wordt geen rekening gehouden met de uitslag die zij op het voorexamen hebben behaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 7. [1 - Organisatie van het wervingsexamen buiten de aanvullende proef en algemene rangschikking van de geslaagden]1
----------
(1)
Art. 29quater. [1 § 1. Indien voor [eenzelfde] vergelijkend examen, meerdere proeven worden georganiseerd buiten de aanvullende proef, bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, bepaalt de minister voor deze proeven, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR : (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
1° het maximum aantal kandidaten bepalen dat, onder voorbehoud van het behalen van het vastgestelde minimumaantal punten, tot een volgende proef wordt toegelaten;
2° de regels volgens [dewelke] de kandidaten worden toegelaten tot de volgende proef. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 2. Een rangschikking van de geslaagden, algemene rangschikking genaamd, wordt opgemaakt op basis van de door de geslaagden behaalde resultaten voor de proeven georganiseerd buiten de aanvullende proef bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit.
De minister bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, voorafgaandelijk aan het vergelijkende examen, de proef of proeven die in aanmerking komen voor het opmaken van de algemene rangschikking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 8. [1 - Aanvullende proef en bijzondere rangschikking van de geslaagden]1
----------
(1)
Afdeling 9. [1 - Regels voor de toelating van de geslaagden]1
----------
(1)
Art. 29sexies. [1 [§ 1.] De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn vertegenwoordiger stelt het proces-verbaal met de rangschikking van de kandidaten vast. Hij maakt ze bekend in het Belgisch Staatsblad, tenzij de lijst aan alle deelnemers aan het vergelijkend examen wordt medegedeeld. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Elke geslaagde krijgt kennisgeving van zijn resultaat. Dit wordt in het individueel dossier opgenomen zodra hij tot ambtenaar wordt benoemd.
§ 2. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen vergewist de afgevaardigde bestuurder van SELOR zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde eisen voldoen. Zij die voldoen worden door hem toegelaten verklaard.
Wanneer de afgevaardigde bestuurder van SELOR vaststelt dat een nader onderzoek geboden is om uit te maken of een geslaagde er een gedrag op na houdt dat beantwoordt aan [de toe te kennen functie], wordt deze voorlopig geweerd zolang dat onderzoek loopt. De kandidaat wordt daarover ingelicht. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
De geslaagden die het vereiste diploma of studiegetuigschrift nog niet bezitten of deze documenten niet kunnen voorleggen, kunnen zich, met het oog op een benoeming, pas beroepen op hun rangschikking onder de geslaagden vanaf de dag waarop zij dat diploma of studiegetuigschrift aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR hebben voorgelegd. De geslaagden moeten er het bewijs van leveren.
§ 3. De geslaagden kunnen vragen om tijdelijk niet meer geraadpleegd te worden. Op hun schriftelijk verzoek wordt met hun kandidatuur opnieuw rekening gehouden bij de eerstvolgende raadpleging.
§ 4. De geslaagden die een oproep om een betrekking te bekleden niet beantwoorden, worden van ambtswege geschorst en worden niet meer opgeroepen zolang zij het niet per aangetekend schrijven aanvragen.
§ 5. De geslaagden van de aanvullende proef kunnen een voorgestelde betrekking weigeren. Na de derde weigering worden ze niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt.
Na vijf maal niet geslaagd te zijn voor aanvullende proeven voor eenzelfde vergelijkend examen wordt de geslaagde eveneens niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt
De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die, na deze aanvaarding, weigeren in dienst te treden, worden niet meer opgeroepen en uit de genoemde reserves geschrapt.
§ 6. Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal op de minst recente datum werd afgesloten.
§ 7. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de aanvullende proef, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun specifieke rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben medegedongen.
Zij worden voor een vacante vaste betrekking van die graad aangewezen.
De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben medegedongen. Zij, die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 10. [1 - Oproep tot de reserves behorende tot andere overheden]1
----------
(1)
Art. 29septies. [1 Middels het akkoord van de federale of de andere gefedereerde overheden, kan de minister, voor een werving in een betrekking van het ministerie, beroep doen op de reserves van de geslaagden die behoren tot deze overheden.
De minister kan, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren volgens de regels die in artikel 29quinquies van dit besluit voorzien zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 11. [1 - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden]1
----------
(1)
Art.30.[1 Wanneer een vacante betrekking moet worden ingevuld door een geslaagde van een vergelijkend wervingsexamen en indien geen [enkele] aanvullende proef voor de uit te oefenen functie werd georganiseerd, is de minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, gebonden door de algemene rangschikking van de geslaagden; hij houdt rekening met de volgorde [van deze rangschikking en richt een verzoek] in deze zin aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR. (6) (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Voor een werving, uitgevoerd na een aanvullende proef, is de minister of zijn afgevaardigde, gebonden door de bijzondere rangschikking opgesteld op basis van de aanvullende proef; hij houdt rekening met de volgorde [van deze rangschikking en richt een verzoek] in deze zin aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
De minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, roept de geselecteerde kandidaat in dienst. De minister of zijn afgevaardigde stelt een maximumtermijn vast voor de indiensttreding van de geselecteerde kandidaat.
Indien meerdere betrekkingen gelijktijdig worden aangeboden aan de geslaagden van een wervingsreserve, kan het ministerie of zijn afgevaardigde beroep doen op de geselecteerde kandidaat hetzij na afsluiting van elke bijkomende proef, hetzij van meerdere proeven. Indien de oproep plaats heeft na de afsluiting van meerdere bijkomende proeven, kan de geselecteerde kandidaat kiezen uit de betrekkingen waarvoor hij werd geselecteerd.
Wanneer evenwel de geslaagde die werd aangeworven bij arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bij zijn werkgever een opzeggingstermijn moet eerbiedigen, wordt hij in dienst geroepen de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van deze termijn.
De geslaagden die de functie niet binnen de gestelde termijnen vervullen, kunnen niet meer worden opgeroepen en worden van ambtswege geschrapt uit de algemene reserve en de bijzondere reserves, die in voorkomend geval werden gevormd voor het betrokken vergelijkend examen.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK Ibis. [1 - Toekenning van de mandaatbetrekkingen via een open procedure]1
----------
(1)
Art. 30bis. <Ingevoegd bij BESL 2007-04-26/81, art. 2; Inwerkingtreding : 02-07-2007> De mandaten van rang A4, A5, A6. en A7 worden vacant verklaard via een open procedure, waarbij gelijktijdig interne en externe kandidaten meedingen.
Onder externe kandidaten dient te worden verstaan, alle andere kandidaten dan de statutaire personeelsleden van het ministerie en de instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 2, § 1 van het besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Onverminderd de toepassing van de wet van 3. juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt de Regering de modaliteiten volgens dewelke de externe kandidaten een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie alsook de modaliteiten.
HOOFDSTUK II. - De stage.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.31. De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.
(De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing :
1° de rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten;
2° de tuchtregeling;
3° de administratieve standen;
4° het geldelijk statuut;
5° het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging;
6° de gemiddelde maximale arbeidsduur.) <BESL 2002-04-25/41, art. 9, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
(De stagiair geniet :
) <BESL 2002-04-25/41, art. 10, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de feestdagen;
3° het omstandigheidsverlof;
4° het verlof wegens ziekte (...). <BESL 2002-04-25/41, art. 10, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
5° het bevallingsverlof;
6° de disponibiliteit wegens ziekte (...); <BESL 2002-04-25/41, art. 10, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
(7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;
8° het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet;
9° het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen(;
)) <BESL 2002-09-26/51, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> <BESL 2005-03-24/38, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
(10° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof.) <BESL 2005-03-24/38, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Art.32. <BESL 2002-09-26/51, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> § 1. De minister stelt de ambten en graden vast waarvoor er een bepaalde medische geschiktheid vereist is en geeft de gevergde geschiktheid nauwkeurig aan.
§ 2. In de gevallen waarin een onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid is voorgeschreven volgens het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht op het personeel van sommige overheidsdiensten, kan de geslaagde slechts tot benoeming worden toegelaten wanneer hij zich voor het onderzoek heeft aangemeld : de bedoeling daarvan is te bepalen of de betrokkene geschikt is om het ambt uit te oefenen waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. Indien hij niet aan de geschiktheidsvoorwaarden voldoet, wordt hij ontslagen. Ten laatste op de datum van dit ontslag wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten. Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een wedde uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
Art.33. <BESL 2002-09-26/51, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Kandidaten voor een betrekking van niveau A of B worden tot de stage toegelaten door de Regering, kandidaten voor een betrekking van niveau C, D of E door de minister of zijn gemachtigde.
Art.34. Wanneer de stagiair, (buiten de verloven bedoeld in artikel 31, derde lid, 1° tot 3° en 7°,) [1 en 8°, vijftien dagen]1 gewettigde afwezigheid overschrijdt, wordt de stage geschorst. <BESL 2002-09-26/51, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.35.(De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal stelt de stagiair voorlopig aan voor een met zijn kwalificatie overeenstemmende vacante betrekking bij het bestuur waar laatstgenoemde zijn stage zal volbrengen.) <BESL 2002-09-26/51, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Hij kan deze aanwijzing veranderen :
1° in het belang van de dienst (...); <BESL 2000-10-26/44, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
2° op aanvraag van de stagiair (...). <BESL 2002-09-26/51, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
[1 De secretaris-generaal of de adjunct secretaris-generaal kan de stagiair toestaan zijn stage te vervullen in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet is onderworpen aan de regels van dit besluit inzake stage. Het verlof van de stagiair voor detachering in een ministerieel kabinet is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.36.De directeur-generaal van het bestuur waarbij de stagiair wordt ingedeeld, wijst de (ambtenaren van ten minste rang A2) aan die de leiding van de stage uitoefenen, naargelang van de taalrol van de stagiair. <BESL 2002-04-25/41, art. 11, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Onder dezelfde voorwaarden wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten de ambtenaren van rang A3 aan die de leiding van de stage waarnemen.
[1 In afwijking van de voorgaande leden, wijst de minister die de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, onder zijn gezag heeft, het personeelslid van zijn kabinet aan, dat belast wordt met de stageleiding, overeenkomstig de taalrol van de stagiair. Dit personeelslid heeft dezelfde prerogatieven als die uitgeoefend door de ambtenaar belast met de stageleiding krachtens dit besluit.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.37.De opleiding van de stagiair gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, in samenwerking met de bevoegde hiërarchische meerdere en de dienst belast met de vorming.
De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. In samenwerking met de dienst belast met de vorming leert hij de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van het ministerie.
De dienst belast met de vorming bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.
[1 In afwijking van de voorgaande leden, is het personeelslid belast met de stageleiding, verantwoordelijk voor de vorming van de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet. Hij zorgt voor de vorming betreffende de in het kabinet behandelde materies en werkt samen met de vormingsdienst van het ministerie. Deze laatste licht de stagiair in over de dienstactiviteiten van het ministerie en bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair moet deelnemen. Het ministerie zorgt enkel voor de vormingen in verband met het onthaal van de stagiair.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.38. De ambtenaar belast met de leiding van de stage maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 41, 43 en 44 op en zendt ze (naar het HRM). <BESL 2005-03-24/38, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
Deze laatste kan in overleg met de ambtenaar belast met de leiding van de stage beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen.
De minister legt het model van het stageverslag vast.
Afdeling 2. - De stagiairs van niveau A en B.
Art.39. De stage duurt één jaar.
Zij kan ten hoogste met een jaar worden verlengd in het in artikel 51, 1°, bedoelde geval.
Art.40.Elke stagiair stelt een eindverhandeling op over een onderwerp dat in overleg met zijn bevoegde hiërarchische meerdere en (het HRM) wordt vastgelegd. <BESL 2005-03-24/38, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
[1 In afwijking van [het voorgaande lid], stelt de stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, een eindverhandeling op, waarvan het onderwerp wordt bepaald in overleg met het personeelslid van het ministerieel kabinet belast met de stageleiding en de vormingsdienst van het ministerie.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.41.[1 Na de 1ste, 3de, 6de, 8ste, 10de en 12de maand van de stage, organiseert de ambtenaar belast met de leiding van de stage een evaluatiegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kan hij besluiten tot bijkomende gesprekken. Het onderhoud verloopt met name over :
]1
1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;
2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;
3° de uitvoering van zijn werkopdrachten.
Het onderhoud heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.
[1 Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de ambtenaar belast met de leiding van de stage de stagiair een verwittiging. Bij een tweede verwittiging, licht hij de gemachtigde hiërarchische meerdere, evenals het HRM, hierover in. De tweede verwittiging mag alleen worden uitgesproken na een termijn van één maand die direct volgt op de eerste verwittiging.]1
De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag. Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3. - De stagiairs van niveau C, D en E.
Art.42. De stage duurt zes maanden.
Zij kan ten hoogste met zes maanden worden verlengd in het in artikel 51, 1° bedoelde geval.
Art.43. De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt na de eerste, de derde en de zesde maand van de stage een stageverslag op. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.
Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden.
Afdeling 4. - Het einde van de stage.
Art.44.De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met de dienst belast met de vorming. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 46 aan toe.
Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mede, die over [1 vijftien dagen]1 beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.45. De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, al dan niet ten goede, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.
Voor de stagiairs van niveaus A en B wordt bovendien rekening gehouden met de eindverhandeling.
Art.46. De ambtenaar belast met de leiding van de stage overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal.
Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan de benoemende overheid, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
Indien het eindverslag ongunstig is of een voorbehoud uitdrukt wat het verloop van de stage betreft, (stelt de directeur-generaal met instemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie of de verlenging van de stage voor.) <BESL 2002-04-25/41, art. 12, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Art.47. Het eindverslag wordt in de diensten van de secretaris-generaal voorgelegd aan de secretaris-generaal of aan de adjunct-secretaris-generaal die (...) de in het vorige artikel bedoelde voorstellen (doen). <BESL 2002-09-26/51, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> <BESL 2002-04-25/41, art. 13, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Afdeling 4. - De procedure van beroep.
Art. 47bis. [1 Indien, in de loop van de stage, de stagiair twee verwittigingen heeft gekregen van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, legt deze laatste onmiddellijk een ongunstig verslag voor aan de ambtenaren bedoeld in artikel 46 van dit besluit. Zij stellen het ontslag van de stagiair voor, wegens ongeschiktheid voor de uitoefening van de functie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.48.In de gevallen bedoeld in de artikelen 46, derde lid, [1 ...]1 47, [1 en 47bis]1 legt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal (...) het dossier voor aan de commissie bedoeld in artikel 18. Hij voegt er het voorstel van beslissing aan toe. <BESL 2002-09-26/51, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Hij betekent dit aan de stagiair. De datum van de betekening doet de termijn lopen, bedoeld in artikel 51, tweede lid.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.49. De voorzitter van de commissie roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art.50. De ambtenaar belast met de leiding van de stage brengt verslag uit over het verloop van de stage.
Het hoofd van de dienst belast met de vorming of zijn afgevaardigde evenals de ambtenaar belast met de leiding van de stage worden gehoord.
Art.51. De commissie kan beslissen :
1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met inachtneming van de maximumtermijnen bepaald in de artikelen 39, tweede lid en 42, tweede lid;
2° de benoeming voor te stellen aan de benoemende overheid;
3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie voor te stellen aan de benoemende overheid.
De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de benoemende overheid.
Art.52. In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.
Artikel 46 is toepasselijk, met dien verstande dat de ambtenaar belast met de leiding van de stage geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.
Art.53. <BESL 2002-04-25/41, art. 14, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De beslissing tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt door de benoemende overheid genomen.
De stagiair geniet een opzeggingstermijn van drie maanden. Bij zware fout echter, wordt hij zonder opzeggingstermijn ontslagen.
HOOFDSTUK III. - De benoeming.
Art.54. De geschikt verklaarde stagiair wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
De Regering benoemt de stagiairs van niveau A en B, de minister of zijn gemachtigde die van niveau C, D en E.
Art.55. De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
De ambtenaren van niveau A en B leggen de eed af in handen van de minister. De anderen leggen de eed af in handen van de minister of de door hem aangewezen ambtenaar.
Art.56. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.
TITEL IV. - De loopbaan.
HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.57. De hiërarchische loopbaan is de loopbaan die de ambtenaar kan doorlopen door verhoging in graad of door bevordering in een expertbetrekking van hoog niveau overeenstemmend met dezelfde graad als degene die hij bekleedt.
Art.58. Iedere open betrekking wordt door de benoemende overheid vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven.
Art.59.<BESL 2002-09-26/51, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> § 1. De vacante betrekkingen worden per dienstnota ter kennis gebracht van de kandidaten van het ministerie die de benoemingsvoorwaarden kunnen vervullen.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota per aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden.
De vacante betrekkingen bedoeld in artikel 64 van hetzelfde besluit worden ter kennis gebracht van de ambtenaren die niet tot het ministerie behoren door middel van een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van het ministerie die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van [1 twintig dagen]1. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar.
Voor de ambtenaren die niet tot het ministerie behoren, begint de termijn bedoeld in het eerste lid te lopen daags na de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een uiteenzetting te bevatten over de elementen die de kandidatuur staven.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk te dingen naar elke betrekking die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.60. De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend :
1° door de Regering voor de graden van rang A3, A2 en B2;
2° door de minister of door de daartoe door hem aangewezen ambtenaar voor de andere niveaus.
Afdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A2 of A3.
Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang en anciënniteit.
Art.61.De [1 betrekkingen van eerste attaché]1 van rang A2 staan open voor titularissen van de graad van attaché in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.
De betrekkingen van eerste ingenieur in rang A2 staan open voor titularissen van de graad van ingenieur in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.
Bij gebrek aan kandidaten die de voorwaarden inzake anciënniteit vervullen, kan de minister de vereiste anciënniteit met een derde verlagen.
De beslissing van de minister wordt vermeld in de bekendmaking van de vacante betrekking en in de aanhef van het benoemingsbesluit.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.62.De betrekkingen van eerste attaché van rang A2, expert van hoog niveau staan open voor ambtenaren bekleed met de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen, evenals voor [1 andere titularissen van met de graad van eerste attaché van rang A2]1.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 18, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.63. <BESL 2002-09-26/51, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> De betrekkingen van directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van attaché in rang A 1 en van eerste attaché in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit hebben.
De betrekkingen van ingenieur-directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van ingenieur in rang A 1 en van eerste ingenieur in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit hebben.
Art.64. <BESL 2002-09-26/51, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> De Regering kan een vacante betrekking van rang A 3 bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest openstellen voor ambtenaren van een ministerie, van een instelling van openbaar nut of van een autonoom overheidsbedrijf waarvan het personeel wordt aangeworven via (SELOR), van het Rijk, van een Gemeenschap of van een Gewest, die aan dezelfde bevorderingsvoorwaarden voldoen als degene welke voor de ambtenaren van het ministerie gelden. <BESL 2002-04-25/41, art. 15, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Onderafdeling 2. - De voorwaarden inzake geschiktheid, opleiding en evaluatie.
Art.65.Alleen houders van een managementbrevet dat overeenstemt met de vereisten van de uitoefening van de vacant verklaarde betrekking, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering in [1 ...]1 een betrekking van rang A3.
De Regering bepaalt de inhoud van de proef en de nadere regels van de toekenning van het managementbrevet.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.66.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of rang A3 moet een evaluatie "[1 gunstig]1" hebben.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 20, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Onderafdeling 3. - De bevorderingsprocedure.
Art.67. Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.
De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden.
Hij neemt hierbij in overweging :
1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;
2° de aanspraken en ervaringen die de sollicitant doet gelden voor een bevordering in de vacante betrekking;
3° het evaluatiedossier van de kandidaat.
Art.68. De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.
(lid opgeheven) <ARR 2002-09-26/51, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.69.<BESL 2002-09-26/51, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
[1 De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.]1
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 21, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.70. De Regering volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de Regering niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.
Afdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2, D2 en E2.
Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang, anciënniteit, geschiktheid en evaluatie.
Art.71. De betrekkingen van rang B2, C2, D2 en E2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 die ten minste negen jaar graadanciënniteit tellen.
De kandidaten moeten "voldoende" als evaluatie hebben.
Art.72. Alleen de houders van een brevet bedoeld in het tweede lid van dit artikel, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering door verhoging in graad.
De Regering bepaalt de inhoud van de proef en de nadere regels van de toekenning van het brevet.
Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure.
Art.73. Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.
De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden.
Hij neemt hierbij in overweging :
1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;
2° het evaluatiedossier van de kandidaten.
Art.74. De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.
Bij gelijkheid van de kandidaturen, geeft hij de voorkeur aan de kandidaat met achtereenvolgens :
1° de grootste graadanciënniteit;
2° de grootste dienstanciënniteit;
3° de hoogste leeftijd.
Art.75.<BESL 2002-09-26/51, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
[1 De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.]1
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 22, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.76. De benoemende overheid volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.
HOOFDSTUK II. - De functionele loopbaan.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.77. De functionele loopbaan is voorbehouden aan de ambtenaren die titularis zijn van een wervingsgraad.
Zij bestaat erin dat de ambtenaar, zonder in graad te verhogen, een of twee hogere weddenschalen geniet dan die welke zijn verbonden aan zijn graad, zolang hij voldoet aan de eisen die het statuut stelt inzake anciënniteit, evaluatie en vorming.
Art.78. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of de door hen aangewezen ambtenaar beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent de hogere weddenschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake graadanciënniteit, evaluatie en vorming vervult.
Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan.
Art.79.Aan de wervingsgraden attaché, assistent, adjunct, klerk en beambte zijn de weddenschalen 101, 102 en 103 verbonden.
Aan de wervingsgraad van ingenieur zijn de weddeschalen 111, 112 en 113 verbonden.
De weddenschaal 101 of 111, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de overgang naar een hoger niveau.
De weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die :
1° negen jaar graadanciënniteit telt;
2° over een evaluatie "[1 gunstig]1" beschikt;
3° met goed gevolg de in artikel 259 bedoelde vorming heeft gevolgd.
De weddenschaal 103 of 113, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar zodra hij achttien jaar graadanciënniteit telt, onder dezelfde voorwaarden inzake evaluatie en vorming.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3. - De versnelde functionele loopbaan.
Art.80.(De ambtenaar die beschikt over een evaluatie " [1 gunstig]1 ", kan, alvorens hij de vereiste graadanciënniteit heeft bereikt, zijn functionele loopbaan versnellen door het [1 succesvol]1 afwerken van een programma in het kader van de vrijwillige beroepsvorming, bedoeld in artikel 262 van dit besluit.
Die vorming moet een professioneel belang bevatten inzake de opdrachten van het ministerie en door de secretaris-generaal moet worden goedgekeurd op basis van een met redenen omkleed advies van de dienst belast met de vorming.
Ingeval het in het tweede lid van dit artikel bedoeld professioneel belang wordt geweigerd, kan de ambtenaar beroep indienen bij de directieraad binnen een maand na de betekening van de beslissing tot weigering van de secretaris-generaal.
De vorming moet beantwoorden aan de in artikel 263bis, § 2, bedoelde voorwaarden en de tijdsduur ervan bedraagt minstens :
- 30 uur voor niveau E;
- 75 uur voor niveau D;
- 100 uur voor de overige niveaus.) <BESL 2005-03-24/38, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
Onder de voorwaarden bepaald in het eerste lid van dit artikel, wordt de weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, toegekend zodra hij zes jaar graadanciënniteit telt en de weddenschaal 103 of 113 naargelang de graad zodra hij twaalf jaar graadanciënniteit telt.
De weddenschaal 103 of 113 naargelang de graad wordt nochtans alleen toegekend nadat de ambtenaar ten minste vier jaar zijn weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, heeft genoten.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK III. - Het mandaat.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.81. De Regering kent de betrekkingen verbonden aan de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bij mandaat toe.
Iedere betrekking wordt door de Regering vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven bij mandaat.
(lid opgeheven) <BESL 2002-09-26/51, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.82. (opgeheven) <BESL 2007-04-26/81, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art.83. Vóór elke toekenning van een mandaat legt de overheid de doeleinden vast die tijdens dit mandaat moeten bereikt worden.
(Onder overheid moet worden verstaan :
1° voor een mandaat van rang A4 : de directeurgeneraal van het bestuur waartoe de mandaathouder behoort en de functioneel bevoegde minister;
2° voor een mandaat van rang A5 : de secretarisgeneraal, de adjunct-secretaris-generaal en de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s);
3° voor een mandaat van rang A6 en rang A7 : de Regering, op voorstel van de minister.) <BESL 2007-04-26/81, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art.84. De aangestelde ambtenaar oefent het mandaat daadwerkelijk uit.
In geval de aangestelde ambtenaar het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof (of schorsing in het belang van de dienst), kan de Regering de voortzetting ervan voor maximum zes maanden aan een andere ambtenaar toevertrouwen, conform artikelen 107 en 108. <BESL 2002-09-26/51, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.85. De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienst, graad- en geldelijke anciënniteit.
De ambtenaar geniet de geldelijke rechten verbonden aan de graad die hem bij mandaat wordt toegekend.
Art.86. (Het mandaat duurt vijf jaar. Onverminderd artikel 129, eindigt het na afloop van de vastgestelde duur, in geval van schorsing in het belang van de dienst gedurende meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.) <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 16; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
(De ambtenaar die zijn mandaat beëindigt kan dit verlengen volgens de voorwaarden voorzien in artikel 129, § 2.) <BESL 2007-04-26/81, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
De ambtenaar wiens mandaat niet wordt verlengd, herkrijgt de graad die hij voor zijn mandaat bekleedde.
Art.87. De Regering stelt de mandaten open voor ambtenaren van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ze stelt de wijze vast waarop ambtenaren die niet behoren tot het ministerie een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie.
Afdeling 2. - De procedure van toekenning van de mandaten.
Art.88. (De mandaten van rang A4, A5, A6 en A7 staan open voor ambtenaren van niveau A die ten minste twaalf jaar anciënniteit van niveau A hebben of ten minste zes jaar leidinggevende ervaring hebben.
Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector.) <BESL 2007-04-26/81, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
(lid opgeheven) <BESL 2002-09-26/51, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(Iedere kandidaat stelt een beheersplan op waarin rekening gehouden wordt met de doeleinden bedoeld in artikel 83, eerste lid.) <BESL 2002-09-26/51, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(lid opgeheven) <BESL 2002-09-26/51, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(lid opgeheven) <BESL 2002-09-26/51, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art. 88bis.(Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 24; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. De vacante betrekkingen worden ter kennis van de ambtenaren gebracht via een oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld :
1° de termijn bedoeld in § 2 van dit artikel waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;
2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3 van dit artikel;
3° de adresgegevens van de personeelsdienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 83, eerste lid bekomen kunnen worden.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen de kandidaturen van de ambtenaren die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van [1 dertig dagen]1. Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur bevat :
1° een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren;
2° het beheersplan bedoeld in artikel 88, tweede lid.
De betrokkene dient een kandidatuur in te dienen voor elke betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk naar elke betrekking te dingen die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 88ter. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 25; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. Het verzoek om advies bedoeld in artikel 88quater, eerste lid, van dit besluit wordt door de voorzitter van de directieraad bij de (selectiecommissie) ingediend. <BESL 2007-04-26/81, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
§ 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de (selectiecommissie) zich dient uit te spreken. <BESL 2007-04-26/81, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Deze termijn mag niet minder bedragen dan (dertig dagen) na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de (selectiecommissie). <BESL 2007-04-26/81, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
§ 3. Het verzoek om advies bevat :
1° de kandidatuur bedoeld in artikel 88bis, § 3;
2° de doelstellingen bedoeld in artikel 83, eerste lid;
3° de functiebeschrijving van de te begeven betrekking;
4° (...). <BESL 2007-04-26/81, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art. 88quater. <BESL 2007-04-26/81, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> § 1. De selectiecommissie controleert de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden van de kandidaten.
De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten door een gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten meegedeeld per aangetekend schrijven.
Binnen de vijftien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan iedere kandidaat bezwaar aantekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de selectiecommissie en kan hij vragen gehoord te worden. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Na onderzoek van het bezwaar doet de selectiecommissie een definitieve uitspraak over de toelaatbaarheid en deelt haar beslissing mee per aangetekend schrijven.
Wanneer de selectiecommissie een uitspraak doet over de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden.
§ 2. De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.
Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A4. hoort de selectiecommissie de mandaathouder van rang A5, A6 of A7 onder wiens bevoegdheid de materies vallen die afhangen van de betrokken mandaatbetrekking, met betrekking tot de algemene competenties en het functieprofiel van de te begeven betrekking.
De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies over de gelijkwaardigheidsgraad van de competenties, van de relationele en managementvaardigheden van iedere kandidaat met betrekking tot de elementen vervat in het verzoek om advies bedoeld in artikel 88ter, § 3.
Na een vergelijking van de diploma's en de verdiensten van de kandidaten, deelt de selectiecommissie de kandidaten in hetzij in groep A " geschikt " hetzij in groep B " niet geschikt ".
In de groep A worden de kandidaten gerangschikt. Als geoordeeld wordt dat ze gelijkwaardig zijn, worden ze ex aequo gerangschikt.
Art.89. (geschrapt) <BESL 2007-04-26/81, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art.90. (geschrapt) <BESL 2007-04-26/81, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art.91. (geschrapt) <BESL 2007-04-26/81, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art.92. (geschrapt) <BESL 2007-04-26/81, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
Art.93. <BESL 2007-04-26/81, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> De Regering duidt de mandaathouders aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing.
HOOFDSTUK IV. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.94.[1 De overgang naar een hoger niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend examen georganiseerd door SELOR.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR kan, onder zijn toezicht, de organisatie van de vergelijkende examens geheel of gedeeltelijk toevertrouwen aan het ministerie, met akkoord van de minister of zijn afgevaardigde.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.95.[1 De bevordering door overgang naar een hoger niveau is alleen mogelijk als er een betrekking in de wervingsgraad van dat niveau vacant is.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 95bis.[1 § 1. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau dient een ambtenaar zich in een administratieve stand te bevinden waarbij hij op de bevordering aanspraak kan maken en de evaluatievermelding " gunstig " te hebben gekregen.
§ 2. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A dient een ambtenaar van niveau B of C bovendien in een van beide of in beide niveaus een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau B, C en D dient een ambtenaar in het niveau dat voorafgaat aan datgene waartoe de te verlenen graad behoort bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
§ 3. De gestelde deelnemingsvoorwaarden bedoeld in §§ 1 en 2 van dit artikel dienen vervuld te zijn op de datum waarop de inschrijvingen voor de eerste proef worden afgesloten.
§ 4. De inschrijvingen voor de eerste proef zijn onbeperkt.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.96.[1 De vergelijkende examens worden georganiseerd voor zover er voldoende vacante betrekkingen in de personeelsformatie zijn.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de samenstelling van de examencommissies en wijst de voorzitter aan evenals de assessoren en hun plaatsvervangers.
De regels betreffende de examencommissies, bedoeld in artikel 27bis §§ 2 tot 3 van dit besluit, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 2. - Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A.
Art.97.[1 De overgang naar niveau A staat open voor ambtenaren van de niveaus B en C.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.98.[1 Het vergelijkende examen voor overgang naar niveau A bestaat uit twee eerste schiftingsproeven gevolgd door drie brevetten en een mondelinge proef.
Enkel de geslaagden voor de eerste proef kunnen deelnemen aan de tweede proef en de geslaagden voor de tweede proef kunnen de drie brevetten en de mondelinge proef afleggen.
Om de mondelinge proef af te leggen, moeten de kandidaten bovendien slagen voor elk brevet.
Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen voor het geheel van de proeven en brevetten en ten minste 50 % voor elke proef en elk brevet.
De eerste twee schiftingsproeven, waarvoor de kandidaat ten minste 60 % van de punten heeft behaald zijn definitief verworven.
Elk brevet waarvoor de kandidaat 50 % van de punten heeft behaald is definitief verworven.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.99.[1 De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven en de brevetten, bedoeld in artikel 98.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.100.[1 De geslaagden voor het vergelijkend examen worden gerangschikt volgens de punten behaald voor het geheel van de proeven, bedoeld in artikel 98.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3. - De vergelijkende examens voor overgang naar niveau B, C en D.
Art.101.[1 De overgang naar niveaus B, C en D staat open voor de ambtenaren van respectievelijk niveaus C, D en E.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.102.[1 Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau B of C omvat een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven, bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.103.[1 Alleen wie slaagt voor het algemene examengedeelte kan deelnemen aan het specifieke examengedeelte.
Om te slagen moeten de kandidaten minstens 50 % van de punten voor elk gedeelte behalen en 60 % van de punten voor het geheel van het examen.
Een kandidaat die 60 % behaalde voor het eerste gedeelte maar niet voor het tweede, wordt vrijgesteld van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkend examen voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de in beide examengedeelten behaalde punten.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.104.[1 Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau D bestaat uit een eenmalige proef gebaseerd op de voor het hogere niveau vereiste kwalificaties en geschiktheden.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proef, bedoeld in het eerste lid.
Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 4. [1 - Aanvullende mondelinge proef.]1
----------
(1)
Art. 104bis. [1 § 1. Aan het einde van het vergelijkend examen, wordt een aanvullende mondelinge proef georganiseerd op basis van een beschrijving van bepaalde functies of typefuncties.
De kandidaten voor een aanvullende proef worden opgeroepen in de volgorde van hun eerste rangschikking.
De geslaagden die geschikt worden bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, verschillend van de eerste rangschikking.
Zij die niet geschikt werden bevonden voor de uit te oefenen functie behouden hun eerste rangschikking en kunnen deelnemen aan andere aanvullende proeven.
De geslaagden worden in functie geroepen in de volgorde van hun bijzondere rangschikking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 5. [1 - Proefperiode.]1
----------
(1)
Art. 104ter.[1 In geval van selectie van een geslaagde, wordt laatstgenoemde toegelaten tot een proefperiode van zes maanden vanaf zijn infunctietreding.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst in hun diensten de [ambtenaren met een hogere graad] aan die de supervisie van de proefperiode waarnemen.(ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Na de 1ste en 6de maand organiseren ze een evaluatiegesprek over het verloop van de proefperiode. Ze kunnen besluiten tot bijkomende gesprekken. Ze stellen de verslagen van deze gesprekken op en overhandigen ze aan de dienst HRM.
Tijdens de proefperiode zijn de geslaagden van een overgangsexamen naar niveau A of B gehouden een activiteitenverslag op te stellen.
Bij het verstrijken van de proefperiode wordt de kandidatuur van de ambtenaar definitief aanvaard of verworpen door de door de secretaris-generaal gemachtigde ambtenaar. Hij betekent zijn beslissing aan de ambtenaar en motiveert zijn beslissing.
Zowel de ambtenaar als de gemachtigde ambtenaar kunnen de proefperiode voortijdig beëindigen. Laatstgenoemde kan dat enkel indien op grond van een gemotiveerd verslag is aangetoond dat de kandidaat niet voldoet aan de vereisten van het ambt, alsook bij tuchtstraffen.
Tijdens de proefperiode, wordt de evaluatie van de ambtenaar opgeschort. Er kan geen melding worden gemaakt van de motivering die een einde maakt aan de proefperiode in het evaluatiedossier van de ambtenaar.
De ambtenaren die niet slaagden voor hun proefperiode of die de betrekking opgeven, hernemen hun oorspronkelijke graad en behouden hun eerste rangschikking, evenals hun eventuele rangschikking op basis van een andere functiebeschrijving. Zij hernemen hun voormalige betrekking of een gelijkgestelde betrekking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 6. [1 - De procedure inzake beroep tegen de beslissing van de gemachtigde ambtenaar]1
----------
(1)
Art. 104quater. [1 De ambtenaar kan beroep indienen bij de commissie van beroep binnen acht dagen na de betekening van de beslissing van de gemachtigde ambtenaar. Het beroep is opschortend.
De voorzitter van de commissie roept de ambtenaar op binnen vijftien dagen na de indiening van het beroep. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
De gemachtigde ambtenaar brengt verslag uit bij de commissie van beroep betreffende het verloop van de proefperiode en wordt gehoord door de commissie.
De commissie beslist om de beslissing van de gemachtigde ambtenaar te bevestigen of te vernietigen. Deze beslissing wordt genomen binnen een termijn van een maand na de indiening van het beroep en wordt betekend aan de ambtenaar, de gemachtigde ambtenaar en de verantwoordelijke van de HRM.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geregeld volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK V. - De uitoefening van een hoger ambt.
Art.105. Onverminderd artikel 84, vallen de ambten die bij mandaat worden uitgeoefend, niet onder de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.106. Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.
Art.107. Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.
Het feit alleen dat een betrekking tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.
Art.108. Alleen een ambtenaar die voldoet aan alle statutaire vereisten om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.
Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is doorgehaald.
Art.109. In een tijdelijk vacante betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.
Een hoger ambt kan alleen worden toegekend met ingang van de eerste dag van een maand.
Art.110. De minister of de ambtenaar die hij hiertoe aanwijst, beslist over de toekenning van een hoger ambt op voorstel van de directieraad.
Art.111. De akte tot aanstelling vermeldt :
1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk vacant is, zijn huidige titularis en de reden van diens afwezigheid;
2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;
3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.
Art.112. Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.
Art.113. De uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op een benoeming in de graad van dat ambt.
TITEL V. - De evaluatie.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.114. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen.
Art.115.<BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaar wordt geëvalueerd door een gemachtigde hiërarchische meerdere met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, als ambtenaar behorend tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen [1 7, 12 of 11 en 9, § 1]1 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.
De hiërarchische meerdere gemachtigd tot het uitvoeren van de evaluatie wordt aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Een ambtenaar mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een vorming te hebben genoten.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 27, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.116. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.
Dit dossier bevat met name :
- de functiebeschrijving;
- het verslag van het functiegesprek;
- de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 120;
- het evaluatieverslag;
De ambtenaar krijgt een kopie van de documenten waarvan het model wordt opgesteld door het HRM.
Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar.
HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie
Art.117. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het (of de) functiegesprek(ken) en het evaluatiegesprek.
Deze periode heeft een tijdsduur van minstens zes maanden.
Art.118. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.
Deze betreffen :
- de kwaliteit van het werk;
- het werkritme;
- de toe te passen werkmethoden;
- de te verwerven werkattitudes.
Art.119.<BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. [1 Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend opgestuurd.]1 De gemachtigde hiërarchische meerdere stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 28, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.120. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In de loop van elke evaluatieperiode kan de gemachtigde hiërarchische meerdere gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 118, aan het evaluatiedossier toevoegen.
Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen.
De ambtenaar kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen.
Art.121. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met de ambtenaar.
Art.122.[1 Dit [evaluatiegesprek] heeft plaats om de twee jaar tussen 15 januari en 15 maart voor de ambtenaren van niveau A en B, het jaar daarop voor de ambtenaren van de andere niveaus. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948-12949)
Als het evaluatiegesprek niet kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart, kan het plaatshebben op een andere datum, voor zover de periode van effectieve prestaties van de geëvalueerde ambtenaar sinds het functiegesprek minstens zes maanden bedraagt.
Dit evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en de elementen bedoeld in artikel 118 opgesteld tijdens het functiegesprek.
Bij toekenning van een vermelding " met voorbehoud " of " onvoldoende " moet een nieuwe evaluatie plaatshebben na een termijn van een jaar. Deze termijn kan op vraag van de ambtenaar tot zes maanden worden teruggebracht. "
Deze laatste evaluatie moet worden gevolgd door een nieuw functiegesprek; [het nieuwe evaluatiegesprek] kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart aan het einde van de lopende evaluatieperiode voor zover de effectieve prestaties een periode van minstens zes maanden bestrijken. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948-12949)]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 29, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.123.<BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Binnen vijftien dagen na het evaluatiegesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatieverslag en kent de vermelding " [1 gunstig]1 ", " onder voorbehoud " of " onvoldoende " toe, voorzien van een motivering. Het evaluatieverslag wordt gedateerd en getekend binnen dezelfde termijn door de gemachtigde hiërarchische meerdere, voor ontvangst getekend door de geëvalueerde ambtenaar en onmiddellijk doorgestuurd naar het HRM.
[1 Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor gezien, wordt het hem aangetekend opgestuurd.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 30, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.124.<BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De gemachtigde hiërarchische meerdere die de ambtenaar niet onder zijn gezag heeft gehad gedurende de volledige evaluatieperiode, raadpleegt de vorige gemachtigde hiërarchische meerderen van de ambtenaar voor het evaluatiegesprek.
Indien de gemachtigde hiërarchische meerdere niet de functionele meerdere van de ambtenaar is, dient hij de functionele meerdere te raadplegen voor de functie- en evaluatiegesprekken. [1 Hij stuurt hem een afschrift van het verslag van het functiegesprek en het evaluatieverslag.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 31, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.125.<BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 118, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij op een ander ogenblik maar niettemin [1 tussen 15 januari en 15 maart]1 van het jaar van het evaluatiegesprek.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 32, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.126.<BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.
[1 Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, krijgt de ambtenaar die om welke reden dan ook niet werd geëvalueerd, een gunstige evaluatie, ongeacht de periode tijdens dewelke hij effectief zijn prestaties leverde, behalve als hij bewust weigerde geëvalueerd te worden.
Na afloop van de stage, krijgt de benoemde ambtenaar van ambtswege een gunstige evaluatie.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 33, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK III. - De evaluatie van de mandaathouders.
Art.127. De evaluatie heeft tot doel na te gaan in welke mate de bij de toekenning van het mandaat overeengekomen doeleinden werden bereikt of op weg zijn om te worden bereikt.
De mandaathouder stelt hiertoe op het einde van iedere evaluatieperiode een verslag op over zijn werkzaamheden als hoofd van de administratieve eenheid die hij leidt.
Art.128. <BESL 2007-04-26/81, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> De evaluatiecommissie evalueert de mandaathouder over de wijze waarop hij het mandaat heeft uitgeoefend.
Ze neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder en nodigt deze uit voor een evaluatiegesprek.
De vermelding " gunstig " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer deze de doelstellingen die hem bij het begin van zijn mandaat werden opgedragen heeft bereikt.
De vermelding " voldoende " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelstellingen gedeeltelijk heeft bereikt.
De vermelding " ongunstig " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de doelstellingen niet of in zeer geringe mate zijn gerealiseerd.
In zijn evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde objectieven onmogelijk hebben gemaakt.
De evaluatie wordt aan de geëvalueerde meegedeeld bij aangetekend schrijven.
Art.129. <BESL 2007-04-26/81, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> § 1. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat.
Indien bij deze evaluatie de vermelding " ongunstig " wordt weerhouden heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens ongunstig is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
§ 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.
Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandataris de vermelding " gunstig " bekomt, dan kan de Regering zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 83, eerste lid, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.
Indien de mandaathouder de vermelding " voldoende " bekomt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien de mandaathouder de vermelding " ongunstig " bekomt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
HOOFDSTUK IV. - De beroepsprocedure.
Afdeling 1. - De beroepsprocedure voor de mandaathouders.
Art.130.De mandaathouder beschikt over [1 vijftien dagen]1 vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de bevoegde instantie.
[1 De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
(De Regering spreekt zich uit over het beroep van een mandaathouder.) <BESL 2007-04-26/81, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
(De commissie van beroep bedoeld in artikel 18 is niet bevoegd om uitspraak te doen over het beroep van een mandaathouder.) <BESL 2002-04-25/41, art. 24, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 34, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.131. De (...) Regering moet zich uitspreken binnen de maand na ontvangst van het verzoekschrift. <BESL 2007-04-26/81, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007>
De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de mandaathouder.
Afdeling 2. - De beroepsprocedure voor de andere ambtenaren.
Art.132.<BESL 2002-04-25/41, art. 25, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de vermelding " onvoldoende " of " onder voorbehoud " beschikt over een termijn van [1 vijftien dagen]1 om beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de commissie van beroep.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 35, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.133.[1 Deze termijn is berekend volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 36, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.134.[1 Elk beroep dient te worden ingeschreven binnen een maand na de plaatsing op de agenda van de commissie van beroep.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 37, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.135. <BESL 2002-04-25/41, art. 23, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De commissie van beroep dient zich uit te spreken binnen drie maanden na ontvangst van het beroep en heeft een beslissende bevoegdheid.
Onverminderd artikel 137 bevestigt de commissie de evaluatie van de hiërarchische meerdere of ze kent een van de andere vermeldingen uit artikel 123 toe.
De ambtenaar wordt op eigen verzoek of wanneer de commissie dit nodig acht gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
HOOFDSTUK V. - De gevolgen van de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende".
Art.136. De periode gedurende dewelke de ambtenaar de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" krijgt, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddenschaal met toepassing van de gewone of versnelde functionele loopbaan.
Art.137.<BESL 2002-04-25/41, art. 26, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. De vermelding " onvoldoende " kan slechts eenmaal worden toegekend. Indien na de toekenning van deze vermelding de ambtenaar geen van de andere vermeldingen bedoeld in artikel 123 wordt toegekend, wordt hij door de hiërarchische meerdere die de evaluatie heeft verricht beroepsongeschikt verklaard.
§ 2. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid beschikt over een termijn van [1 vijftien dagen]1 om per aangetekend schrijven beroep in te dienen bij de commissie van beroep.
Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de ambtenaar het verslag dat geleid heeft tot de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, heeft geviseerd.
[1 Deze termijn is berekend volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
De procedure bedoeld in artikelen 134 en 135 is van toepassing.
De commissie brengt advies uit bij de benoemende overheid. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid.
§ 3. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de benoemende overheid ontslagen.
[2 Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.
Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder " bezoldiging " worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.]2
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 38, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
(2)<BESL 2009-06-04/15, art. 39, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
TITEL VI. - De interne mobiliteit.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.138. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De interne mobiliteit heeft tot doel de ambtenaren efficiënter te maken, rekening houdend zowel met hun bekwaamheden, ervaring en motivatie als met de personeelsbehoeften van de diensten en besturen.
Art.139.<BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere betrekking van zijn graad behorend tot hetzelfde bestuur of tot een ander bestuur van het ministerie.
De mutatie kan slechts geschieden binnen de betrekkingen van rang A 2 in een betrekking van dezelfde categorie zoals bepaald in artikel 8 [1 ...]1.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 40, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.140. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddeschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.
Art.141. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De interne mobiliteit vindt plaats hetzij door vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar of naar aanleiding van een interne oproep, hetzij door ambtshalve mutatie, hetzij door herplaatsing.
Art.142. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Het HRM beheert het stelsel van de interne mobiliteit met een gegevensbank waarin de mutatieaanbiedingen en -aanvragen worden opgenomen.
De mutatieaanbiedingen zijn de door de verantwoordelijken van de directies ingediende werkaanbiedingen om te voorzien in vacante of tijdelijk onbezette betrekkingen door middel van interne overplaatsingen. Zij worden goedgekeurd door de directieraad en ter kennis van alle ambtenaren gebracht, namelijk met het informaticanetwerk intranet.
De mutatieaanvragen zijn de aanvragen tot overplaatsing naar een andere betrekking van het ministerie, ingediend op initiatief van de ambtenaren. De informatie betreffende deze aanvragen mogen enkel geraadpleegd worden door het HRM.
HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar.
Art.143.<BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Iedere ambtenaar kan op elk ogenblik uit eigen beweging een mutatieaanvraag indienen bij het HRM door middel van een formulier verstrekt door de genoemde dienst.
Het HRM onderzoekt in welke mate aan het verzoek gevolg kan worden gegeven. Daartoe raadpleegt het de gegevensbank en vergelijkt het profiel van de aanvragers met de functiebeschrijvingen van de werkaanbiedingen die in de gegevensbank zijn opgenomen.
Het HRM legt de verantwoordelijke van de directie een lijst met kandidaten voor waarvan het profiel overeenstemt met de functiebeschrijving van deze betrekking.
Deze laatste, bijgestaan door het HRM, selecteert de kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van het ambt en neemt een beslissing over de mutatie.
Het HRM brengt de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal of de directeur-generaal al naargelang het geval op de hoogte.
In geval van mutatie kan de directeur-generaal, de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, al naargelang het geval, van het oorspronkelijke bestuur van de ambtenaar een wachttijd van drie maanden opleggen voor het eigenlijke vertrek van deze laatste. [1 Deze termijn kan worden verlengd tot maximaal zes maanden op basis van het advies van de directieraad.]1
[1 De bij interne mobiliteit overgeplaatste ambtenaar is verplicht zijn nieuwe functie uit te oefenen gedurende een periode van minimaal drie jaar, behoudens afwijking vanwege de directieraad.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 41, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.144. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De aanvragen tot mutatie binnen eenzelfde bestuur mogen onmiddellijk door de directeur-generaal van dit bestuur of, als de aanvraag werd ingediend bij het secretariaat-generaal, door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal worden behandeld in overeenstemming met de aanvragers.
Als een aanvraag leidt tot een mutatie binnen eenzelfde bestuur brengt de directeur-generaal, de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal al naargelang het geval, het HRM op de hoogte.
HOOFDSTUK III. - De vrijwillige mutatie door een interne oproep.
Art.145. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Een interne oproep kan worden gedaan door het HRM aan de ambtenaren van het ministerie voor de betrekkingen opgenomen in de gegevensbank, met een dienstnota die het volgende vermeldt :
1° de functiebeschrijving;
2° het gewenste profiel van de kandidaten;
3° binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken.
Art.146.<BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De kandidaturen worden ingediend bij het HRM.
Het HRM onderzoekt in welke mate er gevolg kan worden gegeven aan de uit eigen beweging ingediende kandidaturen alsmede aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep. Daartoe vergelijkt het HRM het profiel van de kandidaten met de functiebeschrijvingen waarvoor de interne oproep werd gedaan.
De selectie wordt uitgevoerd volgens de procedure bedoeld in artikel 143, derde tot [1 zevende]1 lid.
Indien blijkt dat geen enkele kandidaat beantwoordt aan de vereisten van het ambt brengt het HRM dit ter kennis van de ambtenaren die zich kandidaat hadden gesteld.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 42, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK IV. - De ambtshalve mutatie.
Art.147.<BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal kan over een ambtshalve mutatie beslissen als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een interne oproep.
Hij raadpleegt vooraf de betrokken diensthoofden en de ambtenaar en motiveert zijn beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om betrekking te kunnen bekleden.
[1 Tot ambtshalve mutatie kan eveneens [worden] beslist indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheden. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 43, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.148. <BESL 2002-04-25/41, art. 27, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal kan beslissen over een ambtshalve mutatie ingeval de ambtenaar niet meer over de vereiste bekwaamheden beschikt om zijn betrekking te bekleden. Hij hoort vooraf de betrokken ambtenaar.
HOOFDSTUK V. - De herplaatsing.
Art.149. De herplaatsing vindt plaats :
1° indien de opheffing of de wijziging van een opdracht van het ministerie de afschaffing van een of meer betrekkingen met zich meebrengt;
2° indien een ambtenaar medisch ongeschikt wordt bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar opnieuw kan worden geplaatst in een betrekking die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.
Art.150. De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot hetzelfde of tot een ander bestuur.
De betrekking moet openstaan en beantwoorden aan een personeelsbehoefte in het ontvangende bestuur.
Art.151. De herplaatsing wordt beslist door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Een herplaatst ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering; de herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.
TITEL VII. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven.
HOOFDSTUK I. - De administratieve standen.
Afdeling 1. - De dienstactiviteit.
Art.152. De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.
Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddenschaal.
Hij kan zijn aanspraken op bevordering (, op toekenning van een mandaat) of op een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. <BESL 2002-09-26/51, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Afdeling 2. - De non-activiteit.
Art.153. De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.
Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddenschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op :
1° bevordering of toekenning van een mandaat;
2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan.
Art.154. Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd.
Afdeling 3. - De disponibiliteit.
Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
Art.155. De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst (wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden). <BESL 2002-09-26/51, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.) <BESL 2002-09-26/51, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.156. De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddenschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op :
1° bevordering of toekenning van een mandaat;
2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan.
Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.
Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte (...).
Art.157.<BESL 2002-09-26/51, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> § 1. Onverminderd artikel 217quater is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 216, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.
Artikel 218 is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte.
§ 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan :
1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;
2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
[1 Het wachtgeld wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.]1
§ 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waarvan hij lijdt door [1 het Bestuur van de medische expertise van de Staat]1 als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.
§ 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in artikelen 164 tot 168, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek zoals bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector (, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen bedoeld in de artikelen 174 tot 174ter). <BESL 2003-04-30/32, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Voor de toepassing van § 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 44, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.158. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte (...), wordt ieder jaar medisch onderzocht (door de medische controledienst bedoeld in artikel 222) in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld. <BESL 2003-04-30/32, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
(Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 222 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.) <BESL 2003-04-30/32, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.159. De benoemende overheid kan, op advies van de directieraad, de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte (...). <BESL 2003-04-30/32, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.160. De benoemende overheid kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte (...), wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt haar opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat. <BESL 2003-04-30/32, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
De ambtenaar moet in ieder geval, binnen de door de benoemende overheid gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.
Art.161. Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden.
HOOFDSTUK II. - De afwezigheden.
Art.162. De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.
(Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.
Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.) <BESL 2003-04-30/32, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.163. Met inachtname van (artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 december 2000) tot bepaling van de algemene principes en onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit. <BESL 2002-04-25/41, art. 28, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen.
HOOFDSTUK III. - De verloven (van loopbaanonderbreking en) van arbeidsherverdelende aard.
Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking.
Art.164. <BESL 2005-03-24/38, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen.
§ 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het koninklijk besluit bedoeld in de eerste alinea :
1° volledig;
2° gedeeltelijk, naar rata van één vijfde of de helft van de duur van de dienstprestaties die normaal behoren te worden verricht;
3° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;
4° met het oog op palliatieve verzorging;
5° in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.
Art.165. <BESL 2005-03-24/38, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 164, § 2, 4° en 5°.
§ 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verloven voor volledige, gedeeltelijke loopbaanonderbreking en in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 164, § 2, 1° tot 3°.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De mandaathouders worden ervan uitgesloten.
Art.166. <BESL 2005-03-24/38, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dgelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek verricht.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
§ 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.
Art.167. <BESL 2005-03-24/38, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> Een ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 164, § 1, is ertoe gehouden zich ertoe te verbinden zijn loopbaan gedeeltelijk tot aan de pensionering te onderbreken. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.
Art.168. <BESL 2005-03-24/38, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op wedde.
Een ambtenaar die zich voltijds in loopbaanonderbreking bevindt komt niet in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan. Een ambtenaar die zich in deeltijdse loopbaanonderbreking bevindt komt naar rata van de verrichte dienstprestaties in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan.
Het verlof wordt bovendien gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 168bis. <Ingevoegd bij BESL 2005-03-24/38, art. 6; Inwerkingtreding : 01-06-2005> Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer.
Afdeling 2. - (Verlof in het kader van de arbeidsherverdeling).
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.169. <BESL 2003-04-30/32, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Krachtens de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector en het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar verlof krijgen onder het stelsel van de vrijwillige vierdagenweek en onder het stelsel van de halftijdse vervroegde uittreding.
§ 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de stelsels van de vrijwillige vierdagenweek of de halftijdse vervroegde uittreding.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze stelsels genieten, met toestemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De mandaathouders worden van deze stelsels uitgesloten.
§ 3. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art.170. <BESL 2003-04-30/32, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende regeling :
1° de ambtenaar die gebruik wenst te maken van dit verlof, dient daartoe bij zijn diensthoofd een aanvraag in;
2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof. Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. Deze aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld;
3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de eerste maand van een trimester.
Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek.
Art.171. <BESL 2003-04-30/32, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar die voltijds werkt geniet de vrijwillige vierdaagse werkweek gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.
Art.172. <BESL 2003-04-30/32, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Het door de ambtenaar voorgestelde werkschema wordt onderzocht rekening houdend met de werking van de dienst.
§ 2. De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vrijwillige vierdaagse werkweek met een inachtneming van een opzegging van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.
§ 3. De vervanging van de ambtenaar die het verlof geniet door een werkloze in de zin van voormelde wet van 10 april 1995 heeft ten vroegste plaats in de maand waarin het tweede personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest en uiterlijk in de maand waarin het vijfde personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest.
Onderafdeling 3. - De halftijdse vervroegde uittreding.
Art.173. <BESL 2003-04-30/32, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De halftijdse prestaties worden verricht op de volgende wijze :
- ofwel elke dag;
- ofwel volgens een andere verdeling over de week.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen voor sommige door hem bepaalde ambten een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
Wanneer twee ambtenaren gebruik maken van het recht op halftijdse vervroegde uittreding, worden zij vervangen binnen een termijn van een maand die ingaat de dag dat het verlof voor halftijdse vervroegde uittreding van de tweede ambtenaar aanvangt.
HOOFDSTUK IIIBIS. - Verminderde prestaties om persoonlijke redenen.
Art.174. <BESL 2003-04-30/32, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, met toestemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten.
§ 2. De ambtenaar moet de helft, twee derden, drie vierden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week verricht.
In afwijking van het tweede lid kan de minister beslissen voor sommige door hem bepaalde ambten een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand.
§ 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens 3 maanden en maximum 24 maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend.
§ 4. Het werkschema wordt op dezelfde wijze bepaald als geregeld in de artikelen 170, 2° en 172 § 1.
§ 5. De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt met inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal een kortere periode aanvaardt.
Art. 174bis. <Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 20; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Tijdens de afwezigheidperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de versnelde functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
§ 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
Art. 174ter. <Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 21; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt :
1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;
2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
3° het verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;
4° het verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;
5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;
6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;
7° het verlof voor opdracht;
8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;
9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
HOOFDSTUK IV. - De verloven van korte duur.
Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie.
Art.175. De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.
Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van :
1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit;
2° twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.
Art.176. De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.
De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.
Art.177. De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.
Onder personen die onder hetzelfde dak wonen, worden verstaan : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, (een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft,) een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. <BESL 2003-04-30/32, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van :
1° de ernst van de ziekte of het ongeval;
2° de dwingende noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de ambtenaar.
Art.178. (Indien de ambtenaar de in artikel 177, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 175 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 177.) <BESL 2003-04-30/32, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
(Lid 2 opgeheven) <BESL 2003-04-30/32, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.179. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar, volgens de nadere regels door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal vastgelegd.
De nadere regels van de overdracht van onbestede vakantiedagen worden vastgesteld door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, na overleg met de representatieve vakorganisaties.
Art.180. In het ministerie geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst (waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de minister of zijn gemachtigde.) <BESL 2003-04-30/32, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
In afwijking van deze werktijdregeling kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen (...). <BESL 2002-09-26/51, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het prikklokreglement wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer worden geregulariseerd op de glijtijden.
(De maximum gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.) <BESL 2003-04-30/32, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.181. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd :
1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;
2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt :
- om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 205;
- om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen;
- om dwingende redenen van familiaal belang;
- wegens halftijdse vervroegde uittreding;
- met toepassing van de vrijwillige vierdaagse werkweek;
- voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
- om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 207;.
De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.
Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.
Art.182. De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.
Art.183. De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 178 eerste lid.
Afdeling 2. - De feestdagen.
Art.184. § 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december.
§ 2. De in § 1 vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december.
§ 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, bekomt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
[1 Bij definitieve ambtsneerlegging of inpensioenstelling voor de periode bedoeld in § 2, heeft de ambtenaar recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen die samenvielen met een niet-werkdag in de periode dat hij nog wel in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.]1
(§ 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.) <BESL 2003-04-30/32, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 45, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen.
Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof.
Art.185. <BESL 2003-04-30/32, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar bekomt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen :
1° het huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;
2° de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 14 werkdagen;
3° het overlijden van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde : 4 werkdagen;
4° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 4 werkdagen;
5° het huwelijk van een kind van de ambtenaar of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 2 werkdagen;
6° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;
7° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag.
Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.
Art.186. Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen.
Art.187. Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens :
1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;
2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van zijn kinderen die niet de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben.
(Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.) <BESL 2003-04-30/32, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.188. Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof.
Art.189.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind [1 ...]1 [1 of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg]1, maximum drie maanden ouderschapsverlof toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.
(Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen of, indien dat onmogelijk is, een gelijkwaardige of gelijkaardige functie te bekleden.) <BESL 2003-04-30/32, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.190. Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Onderafdeling 4. - Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij [1 of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing]1.
----------
(1)
Art.191.[1 De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie.
Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste 3 weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief [in het gezin wordt opgenomen]. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door [een lichamelijke of geestelijke] ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)
De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen :
1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste 3 weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;
2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 48, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 191bis. [1 De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij. Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door [een lichamelijke of geestelijke] ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 49, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.192.[1 Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie, pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 50, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 4. - Het bevallingsverlof.
Art.193.<BESL 2003-04-30/32, art. 29, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of [1 negentien]1 weken in geval van meervoudige geboorte.
[1 De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 193ter, mag niet meer dan één week bestrijken.
De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 193 septies, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken.]1
§ 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de [1 vijf]1 weken die vallen voor de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.
Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de [1 zeven]1 weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 51, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 193bis.<Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 30; Inwerkingtreding : 28-06-2003> [1 § 1.]1 Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 193 § 2 is de bezoldiging verschuldigd.
[1 § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.]1
[1 [1 (oud art. 193ter wordt § 3 van art. 193bis)]1 <Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 31; Inwerkingtreding : 28-06-2003> [1 § 3.]1 Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 184 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 177, 178 en 185 bedoelde verloven;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
5° De afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 193 § 3.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 52, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 193ter.[1 Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd, verlengd met een periode van maximaal twee weken.]1
----------
(1)<Nieuw art. 193ter ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 53, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 193quater. <Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 32; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren week.
Art. 193quinquies.<Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 33; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 [1 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector]1 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 54, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 193sexies. <Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 34; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Het artikel 193 is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
Art. 193septies.<Ingevoegd bij BESL 2003-04-30/32, art. 35; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt heropgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapverlof om in de opvang van het kind te voorzien.
§ 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor.
§ 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof krijgen onder de volgende voorwaarden :
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het verlof ter vervanging van het moederschapverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
§ 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 185, eerste lid, 2°.
[1 § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 55, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 193octies. [1 § 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee weken op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 56, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen.
Art.194. De vrouwelijke ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar prenatale medische onderzoeken te gaan die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
Art.195. De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van :
1° bloed : a rato van een dag;
2° bloedplasma : a rato van een halve dag.
Dit verlof kan worden genomen hetzij de dag zelf, hetzij de dag nadien, met een maximum van vier werkdagen per jaar.
De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij bloed of plasma heeft gegeven.
Art.196. <BESL 2003-04-30/32, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en het vereiste herstel. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
Art.197. <BESL 2003-04-30/32, art. 37, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn geneesheer als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd, dient de ambtenaar zijn geneesheer te vragen zich tot de hoofdgeneesheer van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.
Art.198. De ambtenaar kan verlof krijgen om :
1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;
2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.
Art.199. Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in binnen- of buitenland.
Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor minder-validen en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.
De aanvraag moet worden gestaafd met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.
Art.200. De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Afdeling 6. [1 - Uitzonderlijk verlof]1
----------
(1)
Art. 200bis. [1 - § 1. De ambtenaar kan verlof krijgen om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist
§ 2. De ambtenaar bekomt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting.
§ 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 58, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK V. - De verloven van lange duur.
Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen.
Art.201. Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.
Art.202. Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor (minstens een maand en) ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd. <BESL 2003-04-30/32, art. 38, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Behoudens afwijking door de minister en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.
Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.
Art.203. Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
Art.204. Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden.
Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een (...) overheidsdienst. (BESL 2002-09-26/51, art. 37; Inwerkingtreding : 22-12-2000)
Art.205. De ambtenaar kan verlof krijgen om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een (...) overheidsdienst. <BESL 2002-09-26/51, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een (...) overheidsdienst. <BESL 2002-09-26/51, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.
Art.206. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht.
Art.207. <BESL 2003-04-30/32, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. De Regering kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht.
§ 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Regering aanvaarden :
1° een opdracht bij een instelling van openbaar nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
2° een opdracht bij een ministerie of een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een ander Gewest, van een Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° een internationale opdracht buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlands openbaar bestuur;
4° een internationale opdracht in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;
5° in een ontwikkelingsland.
§ 3. De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art.208. <BESL 2003-04-30/32, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De Regering verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kan haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.
Art.209. <BESL 2003-04-30/32, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.
Art.210. <BESL 2003-04-30/32, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend :
1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;
2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;
3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen.
§ 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 207, § 2, 3° en 4° wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België.
§ 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 207, § 2, 1° en 2° bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in § 3 van dit artikel.
§ 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
Art.211. <BESL 2003-04-30/32, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.
Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Art.212. <BESL 2003-04-30/32, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar die door de Regering met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.
De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met :
- de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;
- de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie.
De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.
Art.213. Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de Regering beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.
Art.214. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Regering op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast.
Art.215. De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van het ministerie.
HOOFDSTUK VI. - Het verlof wegens ziekte (...).
Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen.
Art.216. (Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.) <BESL 2002-09-26/51, art. 41, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
(In aanmerking komen ook alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.) <BESL 2002-09-26/51, art. 41, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.) <BESL 2003-04-30/32, art. 41, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.217. Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 216, (...) wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : <BESL 2002-09-26/51, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
1° van arbeidsherverdelende aard;
2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;
3° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;
4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;
5° (het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;) <BESL 2002-09-26/51, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
6° wegens ziekte of gebrekkigheid, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte.
De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.
(Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.) <BESL 2002-09-26/51, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art. 217bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 43; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 164 tot 168, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van de vierdagenweek bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector (, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 174 tot 174ter). <BESL 2003-04-30/32, art. 42, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
§ 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 216 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art. 217ter. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 44; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
Art. 217quater. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 45; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. (Onder voorbehoud van artikel 224 en in afwijking van artikel 216, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.) <BESL 2003-04-30/32, art. 43, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen die de ambtenaar overeenkomstig artikel 216 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie.
§ 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.218.<BESL 2002-09-26/51, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 217quater, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 216 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de [1 ...]1 indeplaatsstelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 60, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.219. Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.
Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.
Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten.
Art.220. (opgeheven) <BESL 2002-09-26/51, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring.
Art.221.De wegens ziekte (...) afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de Regering aangewezen medische controledienst. [1 De minister bepaalt de regels die van toepassing zijn inzake de medische controle.]1 <BESL 2003-04-30/32, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
(Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlerend geneesheer, neemt deze laatste binnen 24 uur contact met de behandelende geneesheer. Als de beide geneesheren het oneens zijn, wijzen zij onmiddellijk in gemeen overleg een arbitrerend geneesheer aan. De beslissing van de arbitrerend geneesheer is definitief.) <BESL 2002-09-26/51, art. 48, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(In toepassing van artikel 163 is de ambtenaar in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte. Niettemin kunnen de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de afwezigheid omzetten in jaarlijks vakantieverlof.) <BESL 2003-04-30/32, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
----------
(1)<BESL 2010-06-23/07, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 13-06-2011>
Art.222.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van [1 het Bestuur van de medische expertise van de Staat]1 voor wat betreft (...), de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve (medische) ongeschiktheidsverklaring. <BESL 2003-04-30/32, art. 45, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> <BESL 2005-03-24/38, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 61, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.223. Met eerbiediging van de geldende procedure bij de Administratieve Gezondheidsdienst, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst (voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 222). <BESL 2002-09-26/51, art. 49, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.224. De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte (...) alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof. <BESL 2003-04-30/32, art. 46, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse Regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Afdeling 3. - [1 Verminderde prestaties om medische redenen]1
----------
(1)
Art. 224bis.[1 De ambtenaar kan vragen om zijn ambt met verminderde prestaties om medische redenen uit te oefenen :
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid verhinderd is voltijds te werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
De beoordeling van de medische toestand van de ambtenaar en de toekenning van de verminderde prestaties om medische redenen gebeurt door een arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid.]1
----------
(1)<BESL 2012-05-24/08, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 16-06-2012>
Art.225.[1 § 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum drie maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand. Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste dezelfde periode, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 227 zijn van toepassing.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 227 zijn van toepassing.
§ 3. Bij elk onderzoek oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te leveren.
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties om medische redenen kan de in § 2 bedoelde ambtenaar een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, er anders over beslist.
De in § 2 bedoelde verminderde prestaties worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid.]1
----------
(1)<BESL 2012-05-24/08, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 16-06-2012>
Art.226.[1 § 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens deze periode van verminderde prestaties om medische redenen worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De ambtenaar die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties om medische redenen, moet niettemin zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties om medische redenen.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, geniet vanaf de vierde maand de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
§ 3. De verminderde prestaties om medische redenen worden opgeschort door :
1° de loopbaanonderbreking;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° de verminderde prestaties om persoonlijke redenen;
5° de afwezigheid van lange duur om persoonlijke redenen;
6° het bevallingsverlof;
7° het ouderschapsverlof;
8° het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing.
De machtiging om verminderde prestaties om medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
----------
(1)<BESL 2012-05-24/08, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 16-06-2012>
Art.227.[1 § 1. De ambtenaar die verminderde prestaties om medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de verminderde prestaties.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1°, dient een geneeskundig getuigschrift en een plan voor re-integratie voor te leggen van zijn behandelende arts. In het plan voor re-integratie vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, dient een omstandig geneeskundig verslag voor te leggen van een geneesheer-specialist.
§ 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn ambt ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties weer op te nemen. Hij overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelende arts bedoeld in artikel 227, § 1, tweede lid, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan de ambtenaar.
§ 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in artikel 224bis, 1° en 2°, kan de ambtenaar, indien hij niet akkoord gaat met deze bevindingen, vragen dat een arts-scheidsrechter wordt aangewezen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 221, tweede lid.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten last van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, op de hoogte van zijn beslissing. de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.]1
----------
(1)<BESL 2012-05-24/08, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 16-06-2012>
Art.228.[1 Indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, van oordeel is dat een ambtenaar geschikt is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal nodigt de ambtenaar uit het werk te hervatten en staat hem toe voornoemde verminderde prestaties te verrichten voor zover deze verenigbaar zijn met de vereisten van de goede werking van de dienst.
Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan deze vraag om het werk te hervatten, wordt hij in non-activiteit geplaatst.]1
----------
(1)<BESL 2012-05-24/08, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 16-06-2012>
HOOFDSTUK VII. - De verloven om politieke redenen.
Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
Art.229. De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of Europese raadsverkiezingen.
Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.
Art.230. Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
Art.231. Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.
Art.232. De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de secretaris-generaal.
De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.
Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de minister het verlof toe.
Art.233. Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.
Art.234. De minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.
Art.235. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd.
Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet.
Art.236. <BESL 2002-04-25/41, art. 30, 008 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op :
1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;
2° het kabinet van een minister of Staatssecretaris van de Regering van een Gemeenschap of Gewest;
3° Het kabinet van een minister of Staatssecretaris van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
(De detachering bij een andere Regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald.) <BESL 2003-04-30/32, art. 51, 012; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
§ 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Art.237. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen.
Art.238. De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag vrijstelling van dienst, ten belope van :
1° een halve dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid, burgemeester, schepen of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter inbegrepen, in een gemeente tot 10.000 inwoners;
2° één dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) gemeenteraadslid of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 inwoners of meer;
b) burgemeester, schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 30.000 inwoners;
c) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners;
d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 238. [1 De ambtenaar krijgt een vrijstelling van dienst van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is; b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd; c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd; d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 63, 021; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.239. De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 238, 2°, wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.
Art.240.De ambtenaar kan op zijn aanvraag (een facultatief) politiek verlof krijgen, ten belope van : <BESL 2003-04-30/32, art. 52, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
(1° één of twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester, schepen, voorzitter of lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn, in een gemeente tot 10.000 inwoners;
b) gemeenteraadslid in een gemeente tot 80.000 inwoners;) <BESL 2003-04-30/32, art. 52, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
2° één tot drie dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 10.001 tot 30.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 50.000 inwoners;
c) lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 20.000 inwoners;
(2°bis één tot vier dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid in een gemeente van meer dan 80.000 inwoners;) <BESL 2003-04-30/32, art. 52, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
3° één tot vijf dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van meer dan 20.000 inwoners;
4° een kwart van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
5° de helft van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners.
(Lid 2 opgeheven) <BESL 2003-04-30/32, art. 52, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 240. [1 De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de h elft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 10 000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand; b) van 10 001 tot 20 000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand; c) meer dan 20 000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand; 5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand;]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 64, 021; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.241.De ambtenaar is in politiek verlof van ambtswege, ten belope van :
1° twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 20.001 tot 30.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 20.001 tot 50.000 inwoners;
2° een kwart van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
3° de helft van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners;
4° een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente met meer dan 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met meer dan 130.000 inwoners;
c) lid van de bestendige deputatie van een provincieraad.
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 241. [1 De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20 000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) meer dan 50 000 inwoners : voltijds; 2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20 000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : 4 dagen per maand; c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds; 4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt; 5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 64, 021; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.242. Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;
2° lid van de Vlaamse Raad, van de Waalse Gewestraad, van de Raad van de Franse Gemeenschap en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;
3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;
4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.
Art.243. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Art.244.Voor de toepassing van de artikelen [1 238, 240 en 241]1, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de Nieuwe Gemeentewet.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 65, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.245.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.
[1 Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 66, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.246. De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
Art.247. De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.
Art.248. Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.
Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen (...). <BESL 2003-04-30/32, art. 53, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
Art.249. De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen.
HOOFDSTUK VIII. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit.
Art.250.Behalve inzake ziekteverlof (in geval van disponibiliteit wegens ziekte [1 , inzake verlof voor opdracht]1 en in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen,) kan de ambtenaar in beroep gaan bij de commissie bedoeld in artikel 18 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit. <BESL 2003-04-30/32, art. 54, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 67, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.251.De ambtenaar beschikt voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van tien [1 ...]1 dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.
(Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de commissie en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.) <BESL 2003-04-30/32, art. 55, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 68, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.252. De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de overheid die de beslissing heeft getroffen.
De beslissing van de commissie is (definitief). <BESL 2003-04-30/32, art. 56, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003>
De commissie beslist binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.
TITEL VIII. - De vorming.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.253. <BESL 2005-03-24/38, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> Inzake beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren, in verband met de functie die de ambtenaar uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.
Wordt ambtshalve als beroepsvorming beschouwd, de vorming die op de loopbaanexamens voorbereidt.
Een vorming wordt slechts erkend als beroepsvorming met het akkoord van de met de vorming belaste dienst.
Ingeval de vorming op het initiatief van de ambtenaar voorgesteld wordt, is bovendien het akkoord van de hiërarchische meerdere vereist.
Art.254. De dienst belast met de vorming vertrouwt de vormingsprogramma's toe aan interne medewerkers of externe deskundigen.
Art.255. De dienst belast met de vorming heeft tot taak :
1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de bevoegde hiërarchische meerdere een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;
2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;
3° de opleidingen te organiseren(.) <BESL 2005-03-24/38, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
4° (...) <BESL 2005-03-24/38, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
Art.256. Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld. Dit plan houdt in :
1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;
2° de prioriteiten voor het komende jaar;
3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;
4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;
5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;
6° (een evaluatie van het vorige vormingsplan.) <BESL 2005-03-24/38, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> eerste vormingsplan, een evaluatie van de mate waarin de doelstellingen werden verwezenlijkt.
Art.257.[1 Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de vormingsverantwoordelijke(n) die in ieder bestuur worden aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal. Deze laatsten bespreken de vormingsnoden vooraf met de chef van hun bestuur.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 69, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.258. Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door de (minister). <BESL 2002-04-25/41, art. 31, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Het wordt vóór 1 november voorgelegd aan het overleg met de vakorganisaties.
HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming.
Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming.
Art.259. <BESL 2005-03-24/38, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die :
- tot doel heeft de aanpassing van de ambtenaar aan de evolutie van de organisatie, de technieken en de werkomstandigheden te vergemakkelijken en de beroepsbekwaamheid te behouden of te verbeteren;
- in verband staat met de huidige functie van de ambtenaar;
- wordt voorgesteld door de met de vorming belaste dienst of door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar, of aangevraagd wordt door de ambtenaar.
De kosten verbonden aan de doorlopende beroepsvorming worden gedragen door het ministerie voorzover de ambtenaar de in artikel 260 bepaalde voorwaarden in acht neemt.
De met de vorming belaste dienst of de hiërarchische meerdere kan de ambtenaar opleggen bepaalde van deze vormingen te volgen.
Wordt uitgesloten van de doorlopende beroepsvorming, elke vrijwillige beroepsvorming, behoudens een uitdrukkelijke door de secretaris-generaal toegekende afwijking middels een met redenen omkleed advies van de directeur-generaal onder wie de ambtenaar ressorteert.
De taalvormingen in het Nederlands en het Frans, worden niet als doorlopende beroepsvorming beschouwd. Niettemin geniet de ambtenaar de in paragraaf 2 bedoelde dienstvrijstelling om ze te volgen.
§ 2. Onverminderd de toepassing van artikel 260, wordt een dienstvrijstelling verleend ingeval de doorlopende beroepsvorming plaatsvindt tijdens de diensturen.
Art.260. <BESL 2005-03-24/38, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht het gaat om een vrijwillige dan wel opgelegde vorming.
Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij de met de vorming belaste dienst. Bij ontstentenis kunnen de voor deze vorming gemaakte kosten op hem worden verhaald en teruggewonnen worden door het ministerie. Bovendien bekomt hij geen dienstvrijstelling voor deze vorming en verliest hij zodoende een aantal dagen jaarlijkse vakantie a rato van het aantal zonder verantwoording gemiste uren.
Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming.
Art.261. <BESL 2005-03-24/38, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan in verband met de functie die de ambtenaar momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.
De kosten van de vrijwillige beroepsvorming worden gedragen door de ambtenaar.
Art.262. <BESL 2005-03-24/38, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming :
A. In de Vlaamse Gemeenschap :
1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;
2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;
3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden :
a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;
b) de posthogeschoolvormingen en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden.
B. In de Franse Gemeenschap :
1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;
2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden :
a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;
b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;
c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
C. In de Duitstalige Gemeenschap :
de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden.
Art.263. <BESL 2005-03-24/38, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximum 120 uren per schooljaar bekomen.
Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.
Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met één vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.
Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is, wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn :
1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
3° de halftijdse vervroegde uittreding;
4° de vrijwillige vierdagenweek;
5° het verlof wegens dwingende familiale redenen;
6° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;
7° het verlof voor opdracht;
8° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
§ 3. Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren vormingsverlof dat voor het vorige schooljaar voor dezelfde vorming in het belang van de dienst geweigerd werd.
Art. 263bis. <Ingevoegd bij BESL 2005-03-24/38, art. 15; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de secretaris-generaal; hij kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die hij aanwijst bij de dienst belast met vorming. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de secretaris-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn hiërarchische meerdere. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het vormingsverlof toegekend is.
Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een vormingsverlof te weigeren.
Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming.
Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het vormingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus. Er kan slechts een vormingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien de ambtenaar geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs.
§ 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van de inschrijving en de nauwgezetheid.
Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.
Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt erop dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan de aangewezen ambtenaar en bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs.
§ 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.
In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst één keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren vormingsverlof gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.
Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan de dienst belast met de vorming een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en aan examens deel te nemen.
§ 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.
Afdeling 3. - [1 De vorming inzake vergelijkende examens voor overgang naar hoger niveau]1
----------
(1)
Art.264. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.265.[1 De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikel 98, 102 et 104 van dit besluit bedoelde examens.
Hij mag evenwel slechts tweemaal dezelfde opleiding volgen.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.266.[1 Indien de opleidingen worden gegeven tijdens de diensturen, geniet hij dienstvrijstelling.
Op zijn verzoek, krijgt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen voor het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A en B en van ten hoogste 2 dagen voor de vergelijkende examens voor overgang naar niveau C en D.
Hij heeft recht op een dag studieverlof voor de eerste proef.
Wat betreft het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A heeft de ambtenaar recht op een dag studieverlof per proef of brevet.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
TITEL IX. - De tuchtregeling.
HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen.
Art.267.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken, zijn :
1° de terechtwijzing;
2° de inhouding van wedde;
[1 3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;]1
[1 4°]1 de tuchtschorsing;
([1 5°]1 de lagere inschaling;) <BESL 2002-04-25/41, art. 35, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
[1 6°] de terugzetting in graad;
[1 7° het ontslag van ambtswege;]1
[1 8°]1 de afzetting.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 72, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.268. De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.
Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.
Art. 268bis. [1 De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.269.De tuchtschorsing mag drie maanden niet overschrijden.
Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.
Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.
Hij [1 ondergaat een inhouding van wedde]1 die het maximum bepaald bij artikel 268, tweede lid, niet mag overschrijden.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.270. (De lagere inschaling) wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning : <BESL 2002-04-25/41, art. 36, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;
2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal;
(De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.) <BESL 2002-04-25/41, art. 36, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Art.271.De afzetting [1 en het ontslag van ambtswege verbreken]1 definitief de banden van de ambtenaar met de openbare dienst.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 75, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.272. De tuchtvordering mag enkel slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering aanvangt.
Art.273. Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft medegedeeld aan de minister, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de datum van de mededeling.
Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.
Art.274. Wanneer meer dan één feit de ambtenaar ten laste wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Art. 274bis.<ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 37; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In elke fase van de tuchtprocedure, kan de ambtenaar, voor zijn verdediging, [1 zijn dossier consulteren,]1 worden gehoord en bijgestaan door een persoon van zijn keuze.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 76, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 274ter. [1 § 1er. De betekeningen bedoeld in deze titel IX gebeuren :
- hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs
- hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk.
§ 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde dag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 184, § 1.
De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 184, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 77, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 274quater. [1 Tijdens elke tuchtprocedure wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de gemachtigde hiërarchische meerdere tot het voorstellen van de tuchtstraf krachtens artikelen 275, 1° en 301, 1°, aan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 78, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 2. - Het voorstel van straf.
Art.275.[1 Kunnen een voorstel van tuchtstraffen opmaken :
1° een gemachtigde hiërarchische meerdere, voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel [en de tuchtschorsing jegens de ambtenaren] van rang A3 of lager; (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
2° de directieraad voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;
3° een minister of een Staatssecretaris, aangewezen door de Regering voor alle straffen jegens ambtenaren van rang A4 of hoger.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 79, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.276.[1 De in artikel 275 bedoelde overheden]1 horen de ambtenaar over de feiten alvorens een straf voor te stellen.
Indien zij oordelen dat een straf moet worden voorgesteld betekenen zij een voorstel van straf aan de ambtenaar, samen met het verslag van de hoorzitting.
[1 Het voorstel van straf wordt eveneens gelijktijdig betekend aan de overheid die de straf uitspreekt.]1
De betekening van het voorstel van straf zet de tuchtvordering in.
[1 ...]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 80, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3.
Art.277. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.278. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.279. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.280. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.281. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.282. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.283.[1 De ambtenaar tegen wie de straf werd voorgesteld, kan, binnen twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door zijn advocaat, beroep indienen bij de raad van beroep van het ministerie of de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal, naargelang zijn graad. Bij ontvangst van het beroep, informeert de griffier ervan de bevoegde overheid die de straf uitspreekt.
Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht op het adres vastgesteld door het huishoudelijk reglement.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 82, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.284. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 83, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 2. - De raad van beroep van het ministerie en de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal.
Art.285. De volgende raden van beroep worden ingesteld :
1° de raad van beroep van het ministerie die de beroepen inzake tuchtzaken behandelt van de ambtenaren van het ministerie van alle niveaus, uitgezonderd de ambtenaren-generaal;
2° de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal die de beroepen inzake tuchtzaken behandelt van de ambtenaren-generaal van het ministerie en de leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art.286. § 1. De raad van beroep van het ministerie is samengesteld als volgt :
1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;
(2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren ten minstens van rang A 2;
3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;) <BESL 2002-04-25/41, art. 40, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de [1 secretaris-generaal of de Adjunct-Secretaris-generaal]1.
§ 2. De gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal is samengesteld als volgt :
1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;
2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van tenminste rang A5 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij ontstentenis ervan tussen de ambtenaren van rang A4+;
3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties.;
4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Regering.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 84, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 286bis. [1 De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op en leggen het ter goedkeuring aan de Regering voor.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 85, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.287. De taalkennis van de effectieve en plaatsvervangende voorzitters-magistraat moet worden vastgesteld overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Afdeling 3. - De beroepsprocedure.
Art.288. Op vraag van de voorzitter van de raad van beroep van het ministerie, zendt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, al naargelang van de taalrol van de eiser, hem het volledige dossier toe.
Op vraag van de voorzitter van de gewestelijke raad van beroep, zendt de minister hem het volledige dossier toe.
Art.289. In elke zaak wordt een ambtenaar door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal aangewezen die [1 het aangevochten voorstel van straf]1 verdedigt voor de raad van beroep van het ministerie of door de minister voor de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal.
Deze ambtenaar mag niet deelnemen aan de beraadslaging. Het advies bedoeld in artikel 296 vermeldt of dit verbod werd [1 in acht genomen]1.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 86, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.290. De raad van beroep mag over geen enkele zaak beraadslagen, indien :
1° de eiser niet zijn middelen tot verdediging heeft kunnen doen gelden;
2° het dossier niet alle elementen bevat die het de raad toelaten met volledige kennis van zaken een advies te geven.
Art.291. De raden van beroep bedoeld in artikel 285 kunnen bijkomende onderzoeken aanbevelen. Zij kunnen hierbij twee assessoren afvaardigen die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen.
De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.
Art.292.De eiser verschijnt in persoon.
Hij mag zich echter laten bijstaan [1 ...]1 door een persoon van zijn keuze.
[1 Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.]1
De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 87, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.293.Indien, ofschoon behoorlijk opgeroepen, de ambtenaar zonder geldige reden niet verschijnt, voert de betrokken raad van beroep de zaak af en stuurt het dossier terug naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 301, eerste lid [1 1° tot 4°]1.
(In dat geval [1 betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan]1 de ambtenaar. [1 ...]1.) <BESL 2002-09-26/51, art. 55, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> <BESL 2002-04-25/41, art. 41, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 88, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.294.[1 De eiser heeft het recht een of meerdere assessoren te wraken Dit recht kan slechts eenmaal worden uitgeoefend voor eenzelfde zaak
De griffier-verslaggever betekent aan de eiser, per aangetekend schrijven, de lijst van effectieve assessoren en plaatsvervangers die voor de zaak die hem aanbelangt werden opgeroepen.
Binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst, stuurt de eiser ze aangetekend terug naar de griffie met aanduiding van de naam van de assessoren die hij wraakt. De wraking moet worden gemotiveerd.
Na deze termijn, bepaald in het derde lid, wordt de eiser geacht af te zien van zijn recht op wraking.
Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om de vraag tot wraking in te willigen.]1
De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwen.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 89, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.295.De raden van beroep bedoeld in artikel 285 kunnen slechts beraadslagen indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.
[1 Zij beraadslagen in afwezigheid van de eiser en zijn raadgevers en van de ambtenaar die het standpunt van de overheid verdedigt.
Zij oordelen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 90, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.296. De raden van beroep bedoeld in artikel 285 geven hun gemotiveerd advies in (de twee maanden) volgend op de indiening van het beroep, behalve in geval van overmacht. <BESL 2002-09-26/51, art. 56, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.297.De stemming is geheim.
Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.
[1 Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.]1
Wanneer een oneven aantal assessoren aanwezig is op het ogenblik van de stemming, herstelt de voorzitter de pariteit in overleg met de aanwezige leden.
Bij staking van stemmen, wordt het advies gunstig geacht voor de eiser.
De griffiers zijn niet stemgerechtigd.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 91, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.298. Indien de betrokken raad van beroep, behalve in geval van overmacht, zijn advies niet binnen de voorgeschreven termijn geeft, wordt het gunstig geacht voor de betrokken ambtenaar.
Art.299.[1 De betrokken raad van beroep stuurt haar advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 301, 1° tot 4°, ten laatste twintig dagen na het uitbrengen van het advies ". Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.]1
[1 De raad betekent het advies aan de ambtenaar binnen dezelfde termijn.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 92, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.300. (De minister) bepaalt de (toelage) toegekend aan de voorzitters of aan de plaatsvervangende voorzitters van de raden van beroep bedoeld in artikel 285. <BESL 2002-09-26/51, art. 58, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000> <BESL 2002-04-25/41, art. 42, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf [1 ...]1.
----------
(1)
Art.301.[1 Volgende overheden spreken de tuchtstraf uit :
1° een gemachtigde hiërarchische meerdere voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing jegens de ambtenaren van rang A3 of lager; deze meerdere mag niet diegene zijn die krachtens artikel 275, 1°, de tuchtstraf heeft voorgesteld. In afwezigheid van een hiërarchische meerdere, spreekt de directieraad de straf uit.
2° de benoemende overheid voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;
3° twee Ministers of Staatssecretarissen, aangewezen door de Regering voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing uit jegens de ambtenaren van rang A4 of hoger.
4° de benoemende overheid voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A4 of hoger.
De bevoegde overheid kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan alsook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 94, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.302.(De in artikel 301, [1 ...]1 bedoelde overheid spreekt zich binnen twee maanden na de ontvangst van het door de raad van beroep uitgebrachte advies uit.) <BESL 2002-09-26/51, art. 60, 003; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Binnen de [1 vijftien dagen]1 na uitspraak van de beslissing brengt zij per aangetekend schrijven de definitieve beslissing ter kennis van de ambtenaar.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 95, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping van de straf.
Art.303. Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.
Art.304.De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op :
1° zes maanden voor de terechtwijzing;
2° een jaar voor de inhouding van wedde;
[1 3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;]1
[1 4°]1 twee jaar voor de tuchtschorsing;
[1 5°]1 drie jaar voor de terugzetting in graad.
[1 De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 96, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.305. De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.
TITEL X. - De schorsing in het belang van de dienst.
Art.306. De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst :
1° in geval van strafrechtelijke vervolgingen;
2° in geval van tuchtrechterlijke vervolging wegens een ernstig vergrijp waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn.
De ambtenaar kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde kan verminderd worden (in een mate die geen aanleiding mag geven tot een inhouding van wedde die hoger ligt dan die welke is genoemd in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.). <BESL 2002-09-26/51, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Art.307.De maatregelen bedoeld in artikel 306 worden uitgesproken door :
1° de minister in verband met ambtenaren-generaal;
2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in verband met de andere ambtenaren;
Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk [1 vijftien dagen]1 nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen. Deze termijn wordt verlengd met maximum tien dagen.
[1 De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 274ter.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 97, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.308.[1 De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 274ter, in beroep gaan bij een der raden van beroep bedoeld in artikel 285 naargelang zijn graad.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 98, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 308bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 62; Inwerkingtreding : 22-12-2000) De krachtens artikel 285 opgerichte raden van beroep nemen kennis van het beroep inzake de schorsing in het belang van de dienst en inzake de maatregelen waarin artikel 306, tweede lid voorziet.
De beroepsprocedure is die welke geldt voor beroepen aangaande tuchtzaken.
Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing :
1° spreekt de minister zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren behalve de ambtenaren-generaal;
2° spreekt de Regering zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren-generaal.
Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de bevoegde overheid bedoeld in het derde lid de maatregel.
Art.309.Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen. [1 Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging.]1
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 99, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.310. De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 306, tweede lid eindigen van rechtswege wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een zwaar vergrijp bedoeld in artikel 306 eerste lid, 2° definitief wordt.
De door een ambtenaar opgelopen tuchtstraf werkt terug tot op een datum die niet verder mag teruggaan dan degene vanaf welke de met toepassing van artikel 306, tweede lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben.
In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.
TITEL XI. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten.
Art.311. Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die :
1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult of strijdigheid van belangen tot gevolg heeft, of;
2° niet past met de waardigheid van zijn ambt.
De ambtenaar die deze bepaling niet eerbiedigt, stelt zich bloot aan een tuchtvordering.
Art.312. De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.
Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.
Art.313. Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
De verkozen ambtenaar moet de dienst belast met het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal op de hoogte brengt.
De uitoefening van een mandaat van ten minste rang A4 is onverenigbaar met een politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt.
Art.314. Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311.
Art.315. Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze :
1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311;
2° van algemeen belang is voor het Gewest;
3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend.
Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.
Deze ambtenaar is in actieve dienst.
De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast.
Art.316. De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de directeur-generaal of de ambtenaar aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten, door middel van een modelformulier dat door de dienst belast met HRM wordt verstrekt.
Het diensthoofd geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies. De directeur-generaal voegt er zijn advies aan toe alvorens het dossier door te sturen naar de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art.317. De toestemming wordt verleend of geweigerd door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art.318.<BESL 2002-04-25/41, art. 44, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaar wordt binnen [1 dertig dagen]1 na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 100, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.319. De toestemming kan worden herroepen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
TITEL XII. - De inschakeling van personen met een handicap.
Art. 319bis.[1 § 1. Het ministerie moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan twee percent van de personeelsformatie.
[2 Deze doelstelling kan worden bereikt via aanwerving of door erkenning van ambtenaren van wie de handicap erkend wordt tijdens hun loopbaan.]2
§ 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder " erkenningsinstellingen " de vier volgende instellingen :
1° [het Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées, in het kort A.W.I.P.H.]; (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);
3° [2 de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, in het kort VDAB, en/of het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;]2
4° [2 De Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden, gekend als Personne Handicapée Autonomie Recherchée, in het kort PHARE;]2
5° [2 ...]2.
§ 3. De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving [2 of tijdens hun loopbaan]2 ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen :
1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale of gemeenschapsoverheid is genomen;
2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;
3° [door een beroepsziekte] zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd; (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift [van het vonnis overleggen waarbij] een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd; (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een vaste ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;
6° een inkomensvervangende- of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan de gehandicapten.]1
[2 7° in het bezit zijn van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen. ]2
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
(2)<BESL 2012-05-24/06, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 16-06-2012>
Art. 319ter. [1 De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een vergelijkend wervingsexamen bedoeld in artikel 25 en volgende van het hoofdstuk Werving van dit besluit. Hij kan, bij deze gelegenheid, SELOR - Selectiebureau van de Federale overheid, vragen om een behoorlijke inrichting tijdens zijn deelname aan de proeven.
Voor elk vergelijkend wervingsexamen, worden, buiten de lijsten bedoeld in het hoofdstuk betreffende de werving, bijzondere lijsten van de geslaagde gehandicapte personen aangelegd. Deze laatsten worden er slechts in opgenomen op hun vraag [en voor zover ze een attest hebben voorgelegd] dat hen de hoedanigheid van gehandicapte persoon in de zin van artikel 319bis verleent. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
De gehandicapte personen opgenomen in de bijzondere lijst bedoeld in het eerste lid behouden hun rangschikking zonder tijdsbeperking.
Onverminderd de bepalingen van voorgaand artikel, zijn de regels betreffende de in dit besluit bedoelde werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.
Als het percentage dat bepaald is in artikel 319bis,§ 1, eerste lid, van dit besluit niet bereikt is, kan de minister of zijn afgevaardigde bij de aanwerving voorrang geven aan personen met een handicap die laureaat zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art. 319quater. [1 § 1 De modaliteiten van de examens voor overgang tot een hoger niveau en van de vormingen ter voorbereiding op een bevordering zijn aangepast aan de beperkingen opgelegd door de handicaps.
§ 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan.
§ 3. De secretaris-generaal of de adjunct- secretaris-generaal kan in samenwerking met [de erkenningsinstellingen bedoeld artikel 319bis, in § 2], het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
TITEL XIII. [1 Het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging.]1
----------
(1)
Art. 319quinquies. [1 Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de wettelijke pensioenleeftijd, behalve in de gevallen waarin voorzien is in de wetgeving met betrekking tot de pensioenen en het huidig besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2011-01-27/02, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 319sexies. [1 § 1. Er wordt van rechtswege een einde gesteld aan de hoedanigheid van ambtenaar wanneer de ambtenaar de wettelijke pensioenleeftijd bereikt.
§ 2. In afwijking van § 1, indien ze ermee akkoord gaan en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kunnen de ambtenaren uitzonderlijk in dienst gehouden worden na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.
Voor de ambtenaren die de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bekleden, kan die periode van zes maanden drie maal vernieuwd worden.
De ambtenaren die na de wettelijke pensioenleeftijd in dienst gehouden worden, behouden tijdens deze periode hun hoedanigheid van ambtenaar.
De beslissing wordt genomen door de Regering op voorstel van de Minister die bevoegd is voor het openbaar ambt.
De beslissing tot verlenging is met redenen omkleed.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2011-01-27/02, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING.
TITEL I. - De wedde.
HOOFDSTUK I. - De weddeschalen.
Art.320. Iedere weddenschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.
De letter duidt het niveau aan, het eerste cijfer de rang, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de weddenschaal.
Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.
Art.321. Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden :
NIVEAU A | |
secretaris-generaal | A700 |
adjunct-secretaris-generaal | A600 |
directeur-generaal | A500 |
directeur-hoofd van dienst | A400 |
ingenieur-directeur | A310 |
directeur | A300 |
eerste ingenieur | A220 |
eerste attache | A210 |
| A200 |
ingenieur | A113 |
| A112 |
| A111 |
attache | A103 |
| A102 |
| A101 |
NIVEAU B | |
eerste assistent | B200 |
assistent | B103 |
| B102 |
| B101 |
NIVEAU C | |
eerste adjunct | C200 |
adjunct | C103 |
| C102 |
| C101 |
NIVEAU D | |
eerste klerk | D200 |
klerk | D103 |
| D102 |
| D101 |
NIVEAU E | |
eerste beambte | E200 |
beambte | E103 |
| E102 |
| E101 |
Art.322. De weddeschalen die gelden in het ministerie zijn opgenomen in bijlage I van dit besluit.
De bedragen van de weddenschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen bedoeld in (artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 2000) tot bepaling van de algemene principes. <BESL 2002-04-25/41, art. 46, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Art.323. De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 402 tot 405.
Art.324. De eerste attachés die een expertbetrekking of een kaderbetrekking bekleden, genieten de weddenschaal A200.
Zij die een expertbetrekking van hoog niveau bekleden, genieten de weddenschaal A210.
Art.325. (Onverminderd artikel 136, genieten de titularissen) van de graad van directeur, die voldoen aan de voorwaarden inzake evaluatie en vorming bedoeld in de artikelen 79 en 259, en die minstens negen jaar anciënniteit tellen in de graad A3, genieten de weddenschaal A310. <BESL 2002-04-25/41, art. 47, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
(...) <BESL 2002-04-25/41, art. 47, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Art. 325bis. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 48; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren van wie het mandaat, na een mandaatperiode die vijf opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, genieten respectievelijk de weddeschaal A400, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A5, A6 of A7 en de weddeschaal A310, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A4.
De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat, na een mandaatperiode die tien opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, blijven hun weddeschaal genieten.
De eerste twee leden van dit besluit zijn niet van toepassing als het mandaat verstrijkt ten gevolge van een terugzetting in graad.
De mandaatperiodes waarvoor een negatieve evaluatie werd bekomen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel.
HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.326. Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in een van de schalen van zijn graad.
Art.327. Bij wijziging van het geldelijk statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.
Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.
Art.328. De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.
Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B of C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die (1 000 EUR) hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad. <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.
Art.329. De wedde wordt betaald na vervallen termijn.
De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand, met uitzondering van zijn wedde van december die hij ontvangt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar.
Afdeling 2. - De berekening van de wedde.
Art.330. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.
Art.331. Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 405, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.
Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.
Art.332. <BESL 2002-09-26/51, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk :
(het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen)/
(het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema)
Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.
Wordt verstaan onder :
a) " werkdag " : elke dag, feestdagen inbegrepen, uitgezonderd zaterdagen en zondagen;
b) " gepresteerde werkdag " : elke dag waarvoor een bezoldiging verschuldigd is;
c) " werkschema " : het aantal te presteren werkdagen in een maand.
Art.333. (opgeheven) <BESL 2002-09-26/51, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging; de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.
Afdeling 1. Algemene bepalingen.
Art.334. <BESL 2002-04-25/41, art. 49, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
" volledige prestaties ", de prestaties zoals bepaald in artikel 395.
Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging.
Art. 334bis. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder " bezoldiging ", de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.
De kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de bezoldiging.
§ 2. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar die 21 jaar oud is, bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan :
- 13.234,20 EUR, indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering sector geneeskundige verzorging;
- 12.478,10 EUR, in de andere gevallen.
§ 3. Het verschil tussen de in § 2 bedoelde jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en in zijn wedde opgenomen.
§ 4. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig § 3 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties.
§ 5. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage.
Art. 334ter. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 49; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 5 vermelde bedragen niet overschrijdt :
1° heeft recht op een haardtoelage :
- de gehuwde ambtenaar of de ambtenaar die samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft;
- de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen deel uitmaken van het gezin die recht geven op kinderbijslag;
2° heeft recht op een standplaatstoelage, de niet in 1° bedoelde ambtenaar.
§ 2. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan wie de toelage zal uitbetaald worden.
De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgesteld volgens het door het HRM vastgesteld model.
§ 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt.
§ 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage.
§ 5. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt :
1° wedden die 16.099,84 EUR niet te boven gaan :
-- Haardtoelage : 719,89 EUR;
-- Standplaatstoelage : 359,95 EUR;
2° wedden die hoger liggen dan 16.099,84 EUR doch 18.329,27 EUR niet te boven gaan :
-- Haardtoelage : 359,95 EUR;
-- Standplaatstoelage : 179,98 EUR;
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 16.099,84 EUR te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou bekomen indien zijn wedde gelijk zou zijn aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 18.329,27 EUR te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou bekomen ware zijn wedde gelijk aan dit bedrag. Bij voorkomen geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen.
§ 6. De haard- of standplaatstoelage en de grenswedden vastgesteld voor de toekenning ervan worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
§ 7. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar met onvolledige dienstprestaties, naar rata van die prestaties.
§ 8. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald tezelfdertijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft. Zij wordt betaald in dezelfde mate en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volledige maand verschuldigd is.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald is bij §§ 1 tot 4 van dit artikel, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast.
Afdeling 4. - Het vakantiegeld.
Art. 334quater. <BESL 2003-07-03/65, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder :
1° " referentiejaar " : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan;
2° " jaarwedde " : de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging of de daarmee gelijkgestelde vergoeding of toelage, de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage inbegrepen.
§ 2. De ambtenaren genieten ieder jaar een vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan (92) % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar. <BESL 2006-02-23/49, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft.
§ 3. Voor volledige prestaties verricht gedurende het gehele referentiejaar, geniet de ambtenaar een volledig vakantiegeld.
§ 4. Wanneer de ambtenaar geen volledige prestaties heeft verricht gedurende het gehele referentiejaar, wordt het bedrag van het vakantiegeld als volgt vastgesteld :
1° een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;
2° een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties geen ganse maand beslaan.
§ 5. In afwijking van § 4, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar, tijdens het referentiejaar :
1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van her reservekader van de krijgsmacht;
2° met ouderschapsverlof was;
3° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd.
§ 6. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke voorafgaat aan die waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde :
1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;
2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op :
a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd.
De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet.
§ 7. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
§ 8. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.
In afwijking van de in de vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar op die datum geniet.
Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn.
§ 9. Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd.
Afdeling 5. - De eindejaarstoelage.
Art. 334quinquies. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 49; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder :
1° " bezoldiging ", iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening te houden met de vermeerderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;
2° " beloning ", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;
3° " brutobeloning ", de beloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;
4° " referentieperiode ", de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar.
§ 2. De ambtenaren genieten een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens de regelen die in deze afdeling worden bepaald.
§ 3. De belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag van de in §§ 6 tot 9 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode.
§ 4. Wanneer de betrokkene niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen.
§ 5. Wanneer de belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de verwijzingsperiode :
1° met ouderschapsverlof was;
2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten.
§ 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte.
§ 7. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend :
1° (het bedrag van het forfaitair gedeelte wordt vastgesteld op (335,06) EUR. Dit bedrag is gekoppeld aan de schommelingen van spilindex 138,01 en wordt geïndexeerd op dezelfde wijze als de voor de maand oktober van het lopende jaar verschuldigde wedde.) <BESL 2006-12-07/49, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2006> <BESL 2007-11-08/49, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° voor het wijzigbaar gedeelte :
het wijzigbaar gedeelte bedraagt 2,5 pct. van de jaarlijkse brutobeloning die tot grondslag diende voor de berekening van de beloning aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar.
§ 8. Wanneer de betrokkene het voordeel van zijn beloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het wijzigbaar deel van de toelage die jaarlijkse brutobeloning in aanmerking welke voor de berekening van zijn beloning voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste beloning verschuldigd was geweest.
§ 9. Voor de ambtenaar die geniet van een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig artikel 334bis, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van het wijzigbaar deel van de eindejaarstoelage.
§ 10. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging.
§ 11. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.
TITEL II. - De toelagen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.335.Het vervullen van prestaties die niet als normaal [1 en eigen aan de functie]1 kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 103, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.336. In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.
Art.337.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen bedoeld in het hoofdstuk II betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan en in het hoofdstuk V betreffende de tweetaligheidstoelage [1 en in het hoofdstuk XII betreffende de levensduurtepremie]1 , uitbetaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.
----------
(1)<BESL 2012-06-01/06, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art.338. Onverminderd de regels betreffende de administratieve en begrotingscontrole worden de toelagen door de Regering vastgesteld.
HOOFDSTUK II. - De toelagen verbonden met de loopbaan.
Afdeling 1. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art.339. De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.
(De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat de haard- of standplaatstoelage.) <BESL 2002-09-26/51, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Deze toelage wordt retro-actief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uitoefende.
Zolang hij voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op tussentijdse verhogingen volgens de bij artikel 323 vastgestelde regels.
(De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van spilindex 138,01.) <BESL 2002-09-26/51, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Afdeling 2. - De toelage aan sommige laureaten van een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau.
Art.340. De ambtenaar die slaagt voor een vergelijkend overgangsexamen naar het hogere niveau en die na verloop van twee jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen, niet is benoemd tot de graad waarvoor hij heeft medegedongen, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
- (1 125 EUR) voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau A; <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
- (500 EUR) voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau B; <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
- (500 EUR) voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau C; <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
- (375 EUR) voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau D. <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
Art.341. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan die welke hij zou hebben bekomen als hij zou benoemd geworden zijn in de graad waarvoor hij heeft medegedongen.
Om deze bezoldiging te bepalen wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.
De ambtenaar die de bevordering weigert, waarop hij omwille van het slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in artikel 340.
HOOFDSTUK III. - De toelage verbonden aan de gepresteerde arbeid.
Afdeling 1. - De toelage voor overuren.
Art.342.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 18.00 uur en [1 07.30]1 uur en op zaterdag, zondag of feestdag.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 104, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.343.Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan :
- 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur;
- 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag;
- 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en [1 07.30]1 uur;
- 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 105, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.344. De toelage voor overuren wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C, D en E die voltijds zijn tewerkgesteld.
Art.345. De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.
Art.346. <BESL 2002-09-26/51, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> De minister of zijn gemachtigde beslist, op advies van de Inspecteur van financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd.
Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-, en zondagswerk.
Art.347. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder :
1° nachtprestaties : prestaties die tussen 22.00 uur en 07.00 uur worden verricht, of tussen 18.00 uur en 08.00 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22.00 uur en beginnen op of voor 07.00 uur.
2° zaterdagprestaties : prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 00.00 uur en 24.00 uur.
3° zondagprestaties : prestaties die op een zondag of op een wettelijke of erkende feestdag tussen 00.00 uur en 24.00 uur worden verricht.
Art.348. De nacht-, zaterdag- en zondagprestaties geven, bij voorrang recht op een compensatieverlof.
Het compensatieverlof is gelijk aan :
- zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties;
- zaterdagprestaties : 50 % van de geleverde prestaties;
- nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend van 25 %, 50 % of 100 % van het bedrag per uur prestatie.
Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art.349.De toelage voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke of erkende feestdagen mag gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.
[1 De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen]1 voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 106, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Art.350. De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt.
Art.351. <Opgeheven bij BESL 2009-06-04/15, art. 107, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 2bis. [1 - Stelsel van toelagen toegekend aan de winterdienst van het ministerie]1
----------
(1)
Art. 351bis. [1 In afwijking van afdeling 1 en 2 van dit hoofdstuk, kan de Regering voorzien in een bijzonder stelsel van toelagen aan de ambtenaren die behoren tot de winterdienst van het ministerie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2009-06-04/15, art. 108, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
Afdeling 3. - De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn.
Art.352. Aan de ambtenaren die belast zijn met (De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn) wordt een forfaitaire uurtoelage van (2,50 EUR) toegekend, gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01. <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <BESL 2002-04-25/41, art. 51, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
De minister stelt na advies van de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk met de instemming van de minister van Begroting de lijst met werken vast die recht geven op de toelage bedoeld in het eerste lid.
HOOFDSTUK IV. - De toelagen aan de rekenplichtigen.
Afdeling 1. - De verantwoordelijkheidstoelage aan de centraliserend rekenplichtigen en de rekenplichtigen van de geschillen.
Art.353. Er wordt aan de ambtenaren aangesteld door de betrokken minister als centraliserend rekenplichtige of als rekenplichtige van de geschillen en van de uitstaande fondsen een jaartoelage toegekend van (3 570 EUR). <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
Afdeling 2. - De toelage aan de rekenplichtigen.
Art. 353bis.<ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 54; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. [1 Aan de rekenplichtigen van de ontvangsten en de beheerders van de voorschotten]1 of aan hun plaatsvervangers, met uitzondering van de rekenplichtigen bedoeld in artikel 353, wordt een forfaitaire jaartoelage toegekend van 900 EUR.
De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
§ 2. [1 ...]1
§ 3. De toelage is niet verschuldigd als de rekenplichtige geschorst is.
§ 4. De toelage wordt aan de plaatsvervangend rekenplichtige [1 of aan de plaatsvervangend beheerders van de voorschotten]1 toegekend naar rato van de periode waarin hij zijn functie daadwerkelijk vervult.
§ 5. De toelage is niet verschuldigd indien de verschillende rekeningen waarvoor de rekenplichtige [1 of de plaatsvervangend beheerder van de voorschotten]1 verantwoordelijk is, niet het bedrag van 30.000 EUR per jaar bereiken.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 109, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK V. - De tweetaligheidstoelage.
Art.354.[1 § 1. Een tweetaligheidtoelage wordt toegekend aan de ambtenaren die voor een examencommissie samengesteld door SELOR het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en/of mondelinge kennis hebben van de tweede taal.
De schriftelijke en/of mondelinge kennis wordt bepaald bij het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966.
§ 2. Het jaarbedrag van de toelage verschilt naargelang het aan de ambtenaar afgeleverde taalgetuigschrift; het bedrag wordt vastgesteld op basis van de examens bedoeld in de volgende artikelen van het voormeld koninklijk besluit van 8 maart 2001 :
- artikel 9, § 1 (elementaire mondelinge kennis) : euro 600;
- artikelen 8 en 9, § 1 (elementaire mondelinge en schriftelijke kennis) : euro 2.400;
- artikelen 11 en 9, § 1 (voldoende mondelinge en schriftelijke kennis) of artikel 12 : euro 3.200.
De verschillende toelagen kunnen niet gecumuleerd worden.]1
----------
(1)<BESL 2011-09-22/02, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2009; zie ook art. 2 en 3>
Art.355.[1 De ambtenaren, die geslaagd zijn voor het in artikel 7 van voormeld koninklijk besluit van 8 maart 2001 bedoelde examen, bekomen een tweetaligheidstoelage volgens hun niveau.
Het jaarbedrag van de tweetaligheidstoelage wordt vastgesteld als volgt :
- niveau A, vanaf de rang A3 : euro 3.200;
- niveau A, de rangen A1 en A2 : euro 2.400;
- niveau B : euro 1.600;
- niveau C : euro 1.500;
- niveau D : euro 1.000;
- niveau E : euro 750.]1
----------
(1)<BESL 2011-09-22/02, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2009; zie ook art. 2 en 3>
Art.356. De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
HOOFDSTUK VI. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels (van loopbaanonderbreking en) van arbeidsherverdeling.
Art. 356bis. <Ingevoegd bij BESL 2005-03-24/38, art. 17, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 164 van dit besluit, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag is vastgesteld door het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen.
Art.357. De ambtenaren die gebruik maken van het recht (bedoeld bij artikel 171) genieten een weddebijslag van (80,57 EUR) per maand die volledig deel uitmaakt van de wedde. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 117,19. <BESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.358. De ambtenaren die gebruik maken van het recht (bedoeld bij artikel 173) bekomen een niet-geïndexeerde maandelijkse premie van (295,99 EUR). <ESL 2002-09-26/54, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <BESL 2005-03-24/38, art. 19, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
HOOFDSTUK VII. - (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 66; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Toelagen voor opleiders.
Art. 358bis. <BESL 2005-03-24/38, art. 20, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
Art. 358bis. § 1. Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren voorbereiding wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren vormingswerk wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
In afwijking van het tweede lid van dit artikel kan de secretaris-generaal een forfaitaire toelage van 10 EUR toekennen per vormingsuur als de vorming wordt gegeven in tijdsbestekken van minder dan drie uur.
De toelage bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf wordt eveneens toegekend wanneer de vorming wordt gegeven aan de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorzover dat de inhoud beantwoordt aan een gemeenschappelijke behoefte bepaald door de dienst belast met de vorming in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door de dienst belast met de vorming in een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het maximumbedrag van de vergoeding toegekend per ambtenaar bedraagt 1.200 EUR per jaar.
De bedragen bedoeld in deze paragraaf zijn gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
§ 2. De modaliteiten van de organisatie van de vorming (nl. de doelstellingen, de inhoud, het documentatiemateriaal, de voorbereidingsfase, de doelgroep, de data en de duur) worden in overleg geregeld door de opleider en de dienst belast met de vorming in het ministerie. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de secretaris-generaal van het ministerie.
De opleider voorziet de deelnemers van het documentatiemateriaal (syllabus en dergelijke).
De vorming wordt geëvalueerd zowel door de Directie belast met het Human Resources Management en de vorming als door de ambtenaren die de vorming genieten en door de opleider zelf.
HOOFDSTUK VIII. - De mandaatpremie.
Art. 358ter. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 56; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan :
voor de ambtenaren van rang A7 en A6 : 4.000 EUR;
voor de ambtenaren van rang A5 : 3.000 EUR;
voor de ambtenaren van rang A4 : 2.000 EUR;
De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
§ 2. Op voorstel van de minister bepaalt de Regering voor ieder kalenderjaar doelstellingen die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van het ministerie. Deze doelstellingen betreffen zowel de interne werking als de externe werking van het ministerie.
Bij het bereiken van de doelstellingen bedoeld in het eerste lid kan de mandaatpremie worden verdubbeld voor alle mandaathouders gezamenlijk, bij beslissing van de Regering.
Hiertoe rapporteert de directieraad via de minister aan de Regering over de mate waarin en de wijze waarop de doelstellingen van het verlopen kalenderjaar, zijn bereikt voor het geheel van het ministerie.
In het geval van een positieve beslissing van de Regering, wordt de verdubbeling van de premie aan de mandaathouders in eenmaal betaald binnen de drie maanden na de beslissing van de Regering.
HOOFDSTUK VIII. - De ingenieurstoelage.
Art. 358quater.[1 § 1. Er wordt aan de ambtenaren, titularis van de graad van ingenieur, eerste ingenieur of ingenieur-directeur, alsook aan de ambtenaren van rang A4 tot A7, die titularis zijn van een diploma van burgerlijk ingenieur, landbouwkundig ingenieur of ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, een ingenieurstoelage toegekend voor zover zij de specifieke functie van ingenieur uitoefenen zoals voorzien in hun functiebeschrijving.
§ 2. Het jaarlijks forfaitair bedrag van de ingenieurstoelage wordt vastgesteld op 3.500 EUR.
De ingenieurstoelage wordt maandelijks en op dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
§ 3. De ingenieurstoelage kan niet worden gecumuleerd met het bij overgangsmaatregel toegekende geldelijk voordeel voorzien bij het koninklijk besluit van 14 januari 1969 betreffende de productiviteitspremie ten gunste van de burgerlijk ingenieurs bij het Ministerie van Openbare Werken.]1
(NOTA : In tegenstelling tot wat de inleidende zin vermeldt heeft art. 1 van het BESL 2010-02-04/14 niet als voorwerp de herstelling van art. 358quater van dit besluit. Dit artikel was niet opgeheven maar vernietigd door het arrest RvS nr. 190.589.)
----------
(1)<BESL 2010-02-04/14, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2009>
HOOFDSTUK X. - De projecttoelagen.
Art. 358quinquies. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 56; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. Er wordt een projecttoelage toegekend aan de ambtenaren belast met het ontwikkelen van tijdelijke projecten met een strategisch en transversaal karakter.
Kunnen deze toelage genieten de ambtenaren titularis van een graad van ten hoogste rang A2, die een evaluatie " voldoende " hebben bekomen.
(De duur van het project bedraagt maximum twee jaar. Tot een verlenging van deze periode kan beslist worden door de Regering, na een evaluatie van het project, in overleg tussen de Staatssecretaris voor Openbaar Ambt en de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.) <BESL 2005-06-16/38, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
De toelage is slechts verschuldigd als er zich geen onderbreking van de ambtsvervulling van meer dan dertig opeenvolgende werkdagen heeft voorgedaan, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof en het verlof toegestaan in het kader van de moederschapsbescherming.
§ 2. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal bereidt een projectdossier voor in overleg met de Minister en legt het hem vervolgens ter goedkeuring voor.
Het dossier bevat minstens de volgende gegevens :
1. de beschrijving van het project;
2. het strategisch en transversaal karakter van het project;
3. de duur van het project;
4. de nagestreefde doelstellingen;
5. de verdeling van de taken onder de projectleider en de projectleden en de omvang van ieders prestatie;
6. de evaluatieregels van het project.
De minister duidt de projectleiders en projectleden aan. Hij kan ten alle tijde een einde stellen aan een project of aan de deelname van een projectleider of projectlid. Hij kan ook overgaan tot de vervanging van een van hen.
De aanduiding van een ambtenaar als projectleider veronderstelt de voltijdse uitoefening van de functie.
De aanduiding van een ambtenaar als projectlid veronderstelt minstens de halftijdse uitoefening van de functie.
§ 3. Het jaarlijks bedrag van de projecttoelage is als volgt vastgesteld:
- 3.500 of 5.500 EUR voor de projectleider;
- 2.500 EUR voor het projectlid.
In functie van de belangrijkheid van het project bepaalt de minister het bedrag van de projecttoelage van de projectleider.
De projecttoelage wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald tot op het einde van het project. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Ingeval het project voortijdig beëindigd wordt, is de toelage in evenredigheid met de gepresteerde tijd verschuldigd.
,HOOFDSTUK XI. - De uitmuntendheidstoelage.
Art. 358sexies.<ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 56; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. Een uitmuntendheidstoelage wordt jaarlijks toegekend aan de ambtenaren die blijk geven van een grote motivatie in hun werk en hun prestaties op de meest doeltreffende wijze verrichten.
Kunnen deze toelage genieten, de ambtenaren titularis van een graad van ten hoogste rang A3 die een evaluatie " [1 gunstig]1 " hebben bekomen en geen projecttoelage genieten.
De toelage is slechts verschuldigd als er zich geen onderbreking van de ambtsvervulling van meer dan 15 opeenvolgende werkdagen heeft voorgedaan, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof en het verlof toegekend in het kader van de moederschapsbescherming.
§ 2. Op gemotiveerd voorstel van de directeuren-diensthoofden of, bij ontstentenis, van de directeuren-generaal duidt de directieraad de ambtenaren aan die de uitmuntendheidstoelage kunnen genieten.
Voor het toekennen van deze premie neemt de directieraad de prestaties van het voorbije jaar van de ambtenaren in overweging en motiveert zijn beslissing.
§ 3. Ieder jaar bepaalt de minister het aan de uitmuntendheidstoelagen bestede maximumbedrag dat kan worden toegekend aan de ambtenaren.
Het bedrag van de uitmuntendheidstoelage toegekend aan elk van de begunstigden bedraagt minstens 5 % en hoogstens 10 % van het jaarlijks brutobarema van de maand december van het in aanmerking te nemen jaar.
De directieraad bepaalt het percentage van de aan de ambtenaren toe te kennen toelage in functie van hun verdiensten.
De uitmuntendheidstoelage wordt jaarlijks uitbetaald tijdens het eerste trimester van elk jaar. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
----------
(1)<BESL 2009-06-04/15, art. 110, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009>
HOOFDSTUK XII. [1 - Levensduurtepremie.]1
----------
(1)
Art. 358septies.[1 § 1. Een levensduurtepremie wordt maandelijks toegekend aan de ambtenaren [2 die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van één van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest]2.
§ 2. [3 De levensduurtepremie bedraagt 46,38 EUR per maand. Deze premie wordt maandelijks betaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Deze premie wordt niet geïndexeerd.]3 ]1
[4 § 3. Voor ambtenaar die zijn of haar domicilie wijzigt wordt de levensduurtepremie uitbetaald vanaf de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar in het bevolkingsregister van één van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor zover deze datum na 1 juli 2012 valt.
De toekenning van de levensduurtepremie eindigt op de eerste dag van de maand die volgt op de schrapping van de ambtenaar uit het bevolkingsregister één van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behalve indien hij is ingeschreven in de bevolkingsregisters van een andere gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De ambtenaar brengt de directie Personeelsbeheer onmiddellijk op de hoogte van elke domiciliewijziging die een impact heeft op zijn of haar recht op het verkrijgen van de levensduurtepremie.]4
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2011-12-15/22, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
(2)<BESL 2012-06-01/06, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
(3)<BESL 2012-06-01/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
(4)<BESL 2012-06-01/06, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
TITEL III. - De vergoedingen.
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Art.359. Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal of inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd.
Art.360. Wanneer de situatie die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding onderhevig is aan herhaling, kan een forfaitair bedrag worden vastgesteld.
Art.361. In geval van onderbreking van de uitoefening van zijn ambt wordt de uitbetaling van de vergoeding opgeschort voor zover de lasten niet meer worden gedragen.
HOOFDSTUK II. - De vergoedingen voor reiskosten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.362. Onverminderd de artikelen 382 tot 385 heeft de ambtenaar recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstreizen.
Elke reis vereist de toestemming van de functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde.
De toestemming kan algemeen zijn, inzonderheid in geval de betrokkenen regelmatig moeten reizen.
Art.363. Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstreis met het goedkoopste vervoermiddel.
Art.364. (De minister) vermindert de terugbetaling als hij meent dat de kosten overdreven zijn of dat de reizen hadden kunnen worden vermeden. <BESL 2002-09-26/51, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer.
Art.365. De onkosten van een reis met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.
Art.366. De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.
Art.367. Als het vertrekstation gelegen is in de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten. De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.
Art.368. Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B.
Afdeling 3. - (Het gebruik van het eigen voertuig.) (BESL 2002-09-26/51, art. 69; Inwerkingtreding : 22-12-2000)
Art.369. De machtigingen om de eigen wagen te gebruiken voor dienstnoodwendigheden worden gegeven door (de minister), binnen de kredieten van zijn begrotingsafdeling en op gunstig advies van de Inspectie van Financiën. <BESL 2002-09-26/51, art. 70, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
Zij zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar.
Iedere minister bepaalt eveneens het maximum aantal jaarlijks kilometers dat wordt toegestaan. Dit aantal kan per dienst worden vastgesteld.
Art.370. Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.
In voorkomend geval stelt de machtiging van de minister een maximum aantal kilometers vast.
Art.371. <BESL 2002-04-25/41, art. 57, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De kilometervergoeding wordt vastgesteld op 0,2636 EUR per kilometer ongeacht het belastbaar vermogen van het voertuig dat in aanmerking komt voor vergoeding.
Het bedrag kan worden herzien door de minister.
Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die het ministerie ten laste neemt.
Art.372. (...) <BESL 2002-04-25/41, art. 58, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
De kilometervergoeding wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de functioneel bevoegde minister en de minister voor de dienstreizen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.
Art. 372bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 71; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Een ambtenaar die van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of daarbuiten kan aanspraak maken op een vergoeding volgens de in de artikelen 383 en 384 bepaalde regeling.
Art.373. De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding bekomen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- of aankomstpunt zouden nemen.
Art.374. De vergoedingen worden vereffend op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers.
HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor verblijfkosten.
Art.375. Er wordt aan de ambtenaren die dienstreizen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.
Art.376. De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de Ministeries en elk ander besluit die het mocht wijzigen.
Art.377. De vergoeding bedoeld in artikel 375 wordt niet toegekend voor reizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de minister een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.
Art.378. De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.
Art.379. Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.
De minister is evenwel gemachtigd de dagelijkse forfaitaire bedragen vast te stellen voor de officiële reizen in sommige landen.
Art.380. De minister en de functioneel bevoegde minister regelen de bijzondere situaties voortvloeiend onder meer uit de uitoefening van een reizende functie of uit detachering.
Art.381. Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de minister de verblijfsvergoeding weigeren als hij vaststelt dat de rechthebbenden misbruik maken van de rechten die hen bij dit besluit worden toegekend.
HOOFDSTUK IV. - De vergoeding voor vervoerkosten op de weg van en naar het werk.
Afdeling 1. - De vergoeding voor het gebruik van de fiets op de weg van en naar het werk.
Art.382. De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, heeft recht op een vergoeding van zijn kosten.
De vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die minstens vijf keer per maand gebruik maakt van zijn fiets op de weg van en naar het werk.
Art.383.[1 De vergoeding wordt forfaitair vastgesteld. De Minister bepaalt de omvang van deze vergoeding. Deze kan niet lager liggen dan 0,20 per kilometer.]1
Zij wordt berekend volgens de kortste weg tussen zijn woonplaats en zijn administratieve standplaats.
----------
(1)<BESL 2011-12-15/22, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.384. De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord en een driemaandelijks overzicht.
De minister oefent een toezicht uit op de aangiften.
Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer op de weg van en naar het werk.
Art.385. <BESL 2002-04-25/41, art. 59, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten.
§ 2. De tegemoetkoming ten laste van het ministerie wordt geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de verschillende federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, enerzijds en de minister of zijn afgevaardigde, anderzijds.
In het kader van deze overeenkomst bedraagt het percentage van de tegemoetkoming door het ministerie minstens 56 % van de prijs van het met het sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaartje, op basis van een in gemeen overleg vastgestelde tabel.
§ 3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgesteld overeenkomstig § 2 van dit artikel.
HOOFDSTUK V. - Huisvestingskosten.
Afdeling 1. - Het genot van een dienstwoning.
Art.386. De ambtenaren die verplicht een bepaalde woonst betrekken omdat hun ambt hun permanente aanwezigheid vereist op de werkplaats, genieten kosteloze woongelegenheid.
Art.387. Een maandelijkse inhouding wordt uitgevoerd op de wedde van de ambtenaren die een woonst betrekken waarvan het gebruik hen is toegestaan teneinde hun taak te vergemakkelijken.
Deze inhouding wordt vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de woonst, eventueel verhoogd met de verwarmings- en verlichtingswaarde. Zij mag evenwel niet meer bedragen dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde voor de woonst en 12,5 % van dit bedrag voor de woonst, de verwarming en de verlichting.
Art.388. De Regering bepaalt de functies bedoeld in artikel 386 met verduidelijking van degene waaraan naast de woonst, de verwarming en de verlichting zijn verbonden.
Zij onderscheidt ook :
1° degene waarvan de titularissen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen, zelfs indien hun bestuur zich in de materiële onmogelijkheid bevindt hen ter plaatse te huisvesten;
2° degene waarvan de titularissen niet onderworpen zijn aan die bijzondere verplichtingen indien hun bestuur hen niet ter plaatse kan huisvesten.
Art.389. Voor de toepassing van artikel 387 stelt de minister bevoegd voor Financiën de huurwaarde van de woonst vast.
Voor de toepassing van artikel 387, tweede lid, wordt de gemiddelde wedde bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de minimum- en de maximumwedde van de weddenschaal van de uitgeoefende functie.
Afdeling 2. - De huisvestingstoelage.
Art.390. De ambtenaren die één van de in artikel 388, tweede lid, 1°, bedoelde functies uitoefenen, ontvangen een vervangende toelage, indien ze niet werkelijk hetzij een woonst, hetzij een woonst met verwarming en verlichting genieten.
De functioneel bevoegde minister verleent deze toelage. Zij bedraagt nooit meer dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde.
Zij wordt maandelijks uitbetaald na het vervallen van de termijn. Wanneer zij niet voor een volledige maand is verschuldigd, wordt zij berekend in dertigsten.
HOOFDSTUK VI. - De toelage voor huisbewaarders of hun vervangers.
Art.391. De ambtenaren waaraan een ambt van huisbewaarder wordt toegekend, genieten uit hoofde daarvan enkel de kosteloosheid van woonst, verwarming en verlichting. Zij genieten een wedde uit hoofde van een ander ambt dat zij uitoefenen binnen het ministerie.
Art.392. Het ministerie neemt de inhoudingen en de bijdragen ten laste, die de betrokkenen uit hoofde van hun functie van huisbewaarder verschuldigd zijn, hetzij aan het Fonds voor overlevingspensioenen, hetzij aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Art.393. Een toelage wordt toegekend aan de persoon vreemd aan het bestuur die, met instemming van de bevoegde overheid, de huisbewaarder vervangt gedurende een jaarlijks vakantieverlof van minstens een week.
De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 u. en bezoldigd op basis van het minimumuurloon vastgesteld in de weddenschaal E101.
HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar.
Art.394. <BESL 2002-04-25/41, art. 60, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> § 1. Een vergoeding wegens begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald bij het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een der volgende standen bevond :
- in dienstactiviteit;
- in disponibiliteit wegens ziekte;
- in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
- op non-activiteit in het kader van een verlof om persoonlijke redenen.
§ 2. In geval van overlijden van een in § 1 bedoelde persoon wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben.
Voor ambtenaren in disponibiliteit wordt de laatste bruto-activiteitsbezoldiging, zo nodig :
a) aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de schommelingen van het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk;
b) herzien overeenkomstig artikel 327 van dit besluit.
De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde leden van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
§ 3. Bij ontstentenis van de in § 2 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het bedrag dat bij dit besluit is voorzien ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald.
§ 4. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de minister of zijn gemachtigde, in uitzonderingsgevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren.
§ 5. De bij dit besluit bepaalde vergoeding mag met soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij § 2 bedoelde bedrag worden gecumuleerd.
BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art.395. <BESL 2002-09-26/51, art. 73, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Onder " volledige prestaties ", moet worden verstaan prestaties waarmee een zodanige werktijd gemoeid is dat de normale beroepsactiviteit volledig in die prestaties opgaat.
Art.396. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
Art.397. De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.
TITEL II. - De berekening van de administratieve anciënniteit.
Art.398.Voor de berekening van de graad- en niveau-anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd :
1° in de hoedanigheid van stagiair of vastbenoemd ambtenaar;
2° (in een ministerie of een instelling van openbaar nut behorende tot het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten alsmede in diensten of in een openbare instelling van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, of, op voorwaarde dat de minister beslist over de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een Staat van de Europese Unie [1 ...]1;) <BESL 2002-09-26/51, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
3° (zonder onderbreking die het gevolg is van een door de ambtenaar opgelopen tuchtstraf of ontslag wegens beroepsongeschiktheid in het kader van de evaluatie van de ambtenaar;) <BESL 2002-09-26/51, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
4° als titularis van een ambt met volledige of deeltijdse prestaties.
Voor de berekening van de dienstactiviteit geldt dezelfde berekeningswijze, met dien verstande dat werkelijke prestaties in gelijk welke hoedanigheid in aanmerking komen.
----------
(1)<BESL 2011-12-15/22, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2011>
Art.399. <BESL 2002-04-25/41, art. 3 , 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende niveau of een equivalente graad hetzij van de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Art.400. Deeltijdse prestaties van 1976 uren worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.
Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.
Art.401. De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.
TITEL III. - De geldelijke anciënniteit.
HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten.
Art.402.§ 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd door de ambtenaar in om het even welke hoedanigheid, als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of deeltijdse prestaties, in :
- de diensten van de Europese Unie;
- de diensten van de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of andere openbare diensten;
- de plaatselijke besturen;
- de Afrikadiensten;
- de onderwijsinstellingen van de gemeenschappen, de door een weddetoelage gesubsidieerde onderwijsinstellingen, de diensten voor onderwijs- of beroepsoriëntatie of de vrije door een weddetoelage gesubsidieerde psycho-medische en sociale centra;
- de publiekrechtelijke en vrije universiteiten ongeacht de oorsprong van hun financiën.
(- een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke opgesomd zijn in deze paragraaf, van een Staat van de Europese Unie, [1 ...]1, op voorwaarde dat de minister beslist over de toelaatbaarheid ervan.) <BESL 2002-09-26/51, art. 75, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
§ 2. De effectief onder arbeidsovereenkomst gepresteerde diensten in de privé-sector of als zelfstandige kunnen eveneens in aanmerking komen voor een maximum van zes jaar.
De Regering stelt de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling vast.
----------
(1)<BESL 2011-12-15/22, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2011>
Art.403. De minister bepaalt op basis van een door de bevoegde overheden afgeleverd attest de duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs heeft gepresteerd.
De op dit attest vermelde volledige prestaties waarvoor de betaling gebeurde in tienden en die per schooljaar geen volledig jaar van werkelijke diensten vertegenwoordigen worden dag per dag samengeteld.
Het globaal aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2.
Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Er wordt geen rekening gehouden met de rest.
De op het attest vermelde volledige prestaties vervuld gedurende een volledig schooljaar, gelden voor een totaal van 300 dagen en vertegenwoordigen één in aanmerking te nemen dienstjaar.
HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke anciënniteit.
Art.404. De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.
De anciënniteit aan de ambtenaar toegekend in een openbare dienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijft nochtans verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die dienst.
Art.405. De diensten aangenomen voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.
De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.
BOEK IV. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
TITEL I. - Opheffingsbepalingen.
Art.406. (Opgeheven worden voor wat betreft de ambtenaren op wie dit statuut van toepassing is : ) <BESL 2002-09-26/51, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
1° Het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 1967, bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, bij de koninklijke besluiten van 18 april 1969, 17 september 1969, 10 maart 1971, 13 september 1972, 26 mei 1975, 1 augustus 1975, 4 december 1975, 5 april 1976, 12 augustus 1981, 10 september 1981, 16 november 1981, 18 november 1982, 30 maart 1983, 22 februari 1985, 25 februari 1985, bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1985, bij de koninklijke besluiten van 24 mei 1985, 3 juli 1985, 28 februari 1986, 21 januari 1987 en 13 juli 1987, bij het arrest nr. 28.582 van de Raad van State van 13 oktober 1987, bij de koninklijke besluiten van 2 februari 1988 en 28 oktober 1988, bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1989, bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990, 20 november 1990, 27 december 1990, 16 april 1991, 25 oktober 1991, 6 november 1991 en 21 november 1991, bij de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 11 februari 1993, 10 maart 1993 en 8 juli 1993 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juli 1997;
2° Het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 december 1970, 23 september 1971, 31 januari 1977, 4 juli 1979, 25 april 1980, 12 augustus 1981, 28 februari 1986, 31 mei 1988, 28 oktober 1988, 20 maart 1989, 16 oktober 1989, 19 september 1990, 13 november 1990, 31 juli 1991 en 18 november 1991;
3° Het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 november 1951, 30 augustus 1954, 11 december 1970, 11 augustus 1976 en 30 november 1979;
4° Het koninklijk besluit van 30 november 1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;
5° Het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1968, 7 maart 1977, 24 november 1978, 22 januari 1979, 27 juli 1981, 16 november 1981, 30 maart 1983, 31 december 1984, 18 februari 1985, 3 juli 1985, 26 augustus 1987, 1 oktober 1987, 2 oktober 1989, 27 maart 1990, 19 juli 1990, 25 oktober 1990, 18 september 1991, 10 oktober 1991, 6 november 1991 en 14 februari 1992;
6° Het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand van disponibiliteit van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967 en bij het koninklijk besluit van 14 december 1970;
7° Het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de rijksbesturen, gewijzigd bij de besluiten van 17 november 1969, 6 september 1971, 10 juli 1972, 29 juni 1973, 6 augustus 1974, 27 oktober 1975, 13 september 1976, 14 september 1976, 11 februari 1977, 22 mei 1978, 3 september 1979, 12 augustus 1981, 18 mei 1983, 19 maart 1985, 7 maart 1989, 18 december 1989, 21 december 1990 en 16 september 1991;
8° Het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 tot vaststelling van de bezoldiging van hen die hun medewerking verlenen voor de opleiding en de voortgezette opleiding van het Rijkspersoneel;
9° Het koninklijk besluit van 11 januari 1965 houdende vaststelling van de manier van aanwijzing van de groepsleiders in de typdiensten en van hun bezoldiging;
10° Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1984 en bij het ministerieel besluit van 12 december 1984 (...); <BESL 2002-04-25/41, art. 62, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
11° Het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1967 en 2 maart 1989;
12° Het koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende Ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 februari 1979;
13° Het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 december 1971, 2 april 1979 en 19 september 1991;
14° Het koninklijk besluit van 14 februari 1968 houdende sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met de graden van conducteur, van technisch ingenieur of met sommige graden van het controle- en opzichterpersoneel van werken zijn bekleed, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1973, 12 september 1974 en 16 november 1979;
15° Het koninklijk besluit van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1976, 3 december 1987 en 6 november 1991;
16° Het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 juni 1975, 5 december 1978 en 30 maart 1983, bij het koninklijk besluit nr. 279 van 30 maart 1984, bij de koninklijke besluiten van 27 juli 1989, 13 december 1989, 7 augustus 1991, 6 november 1991 en 18 november 1991 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994, met uitzondering van artikelen 35 tot 41;
17° Het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene Ministeries gemene graden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 januari 1974 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994;
18° Het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 januari 1981 en 16 april 1991;
19° Het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 maart 1977, 27 juli 1981, 16 november 1981 en 25 oktober 1990;
20° Het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995;
21° Het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 september 1981, 7 augustus 1991 en 6 november 1991;
22° Het koninklijk besluit van 11 februari 1977 betreffende de toekenning van de zogeheten "weddenschaal van geselecteerde" aan bepaalde personeelsleden van sommige ministeries, met uitzondering van artikel 24;
23° Het koninklijk besluit van 31 juli 1978 houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie;
24° Het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van architect zijn bekleed;
25° Het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van industrieel ingenieur zijn bekleed, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 december 1984;
26° Het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 6 november 1991.
(27° Het besluit van de Regent van 3 mei 1948 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder, in de door het statuut vastgelegde zin, tot Rijksambtenaar kunnen benoemd worden de leden en de gewezen leden van het personeel der kolonie, de leden van de rechterlijke macht, van de Raad van State en van het Rekenhof, de militairen en het administratief personeel van de griffies, de parketten, van de Raad van State en van het Rekenhof, opnieuw gepubliceerd als bijlage III van het koninklijk besluit van 16 maart 1964 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 18 april 1969, 17 september 1969 en 18 juni 1976;
- 28° Het koninklijk besluit van 10 april 1954 waarbij de Rijksambtenaren die gemachtigd werden een openbaar ambt uit te oefenen in sommige Afrikaanse gebieden toen deze onder het gezag van België stonden, geheel of gedeeltelijk van sommige loopbaanexamens worden vrijgesteld, opnieuw gepubliceerd als bijlage V van het koninklijk besluit van 16 maart 1964 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 11 december 1970;) <BESL 2002-09-26/51, art. 76, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000>
(29° Het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 4 december 1990 en 4 maart 1993, de wet van 22 juli 1993, de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 10 april 1995, met uitzondering van artikelen 1 tot 4.) <BESL 2002-09-26/51, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
(30° Het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 26 november 1969, 29 juni 1973, 4 januari 1974, 10 september 1981, 14 december 1981, 3 december 1987, 16 augustus 1988, 13 december 1989, 21 maart 1990 en 7 augustus 1991;
31° Het koninklijk besluit van 11 augustus 1972 ter bevordering ter bevordering van de tewerkstelling van mindervaliden in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juni 1975, 18 juni 1976, 29 november 1976, 18 november 1982, 19 juli 1985 en 23 oktober 1989;
32° Het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 4 januari 1974, 4 november 1987, 3 december 1987, 16 augustus 1988, 8 mei 1989, 13 december 1989, 21 maart 1990, 7 augustus 1991, 20 oktober 1992, 5 maart 1993, de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 15 oktober 2000, 11 december 2001 en 9 januari 2002;
33° Het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 7 mei 1980, 30 april 1981, 17 mei 1982, 23 maart 1984, 19 april 1985, 29 april 1986, 4 november 1987, 3 december 1987, 24 maart 1989, 21 maart 1990, 23 april 1991, 12 februari 1992, 5 mei 1992, 4 maart 1993, 6 mei 1993, 28 maart 1995, 9 juni 2000 en 20 juli 2000;
34° Het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 11 maart 1981, 9 mei 1984, 19 september 1985, 13 oktober 1986, 7 november 1987, 3 december 1987, 4 maart 1993, de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 15 december 1999 en 20 juli 2000(;
)) <BESL 2002-04-25/41, art. 62, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> <BESL 2005-03-24/38, art. 21, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
(35° Het koninklijk besluit van 8 augustus 1991 betreffende het onthaal en de opleiding van het rijkspersoneel.) <BESL 2005-03-24/38, art. 21, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005>
Art.407. (Opgeheven worden voor wat betreft de ambtenaren op wie dit statuut van toepassing is :) <BESL 2002-09-26/51, art. 77, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
1° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 1998;
2° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 9 november 1993, 26 mei 1994, 27 april 1995, 4 december 1997 en 19 november 1998;
3° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de rangschikking per niveau en per rang van de graden die de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen bekleden, gewijzigd bij de besluiten van 26 mei 1994 en 27 april 1995;
4° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de bijlagen;
5° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop ambtenaren die niet onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ressorteren, bij het ministerie van dat gewest kunnen worden benoemd;
6° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 januari 1994 tot oprichting van de raad van beroep van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot vaststelling van de samenstelling ervan;
7° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de niveaus 1, 2+ en 2 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 1998, met uitzondering van de bijlagen;
8° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 januari 1996 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
(9° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid toepasselijk op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)<BESL 2003-04-30/32, art. 57, 011; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Inwerkingtreding : 01-06-2005> (10° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij de wijzigingen die krachtens de koninklijke besluiten van 30 december 1993, 14 oktober 1994, 7 april 1995 en 28 februari 1996 aangebracht werden aan het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de loopbaanonderbreking in de rijksbesturen en in andere diensten van de ministeries, toepasselijk worden gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen; 11° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen toepasselijk wordt gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen; 12° Het ministerieel besluit van 14 november 1996 houdende sommige uitvoeringsmodaliteiten inzake verminderde prestaties en loopbaanonderbreking voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.) <BESL 2005-03-24/38, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2005> Art. 408. Elke reglementaire bepaling die niet uitdrukkelijk wordt opgeheven door de artikelen 406 en 407 is niet van toepassing op de ambtenaren van het ministerie indien zij in strijd is met de bepalingen van dit besluit. TITEL II. - Overgangsbepalingen. HOOFDSTUK I. - Omzettingsbepalingen. Afdeling 1. - Omzetting van de vroegere graden in de nieuwe graden. Art. 409. De betrekkingen van secretaris-generaal in rang A7, adjunct-secretaris-generaal in rang A6, en directeur-generaal in rang A5 worden toegekend aan de ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk titularis zijn van een betrekking van secretaris-generaal in rang 17, adjunct-secretaris-generaal in rang 16 en directeur-generaal in rang 16. Art. 410. De titularissen van de graden bedoeld in de linkerkolom van de bijlage III worden van rechtswege en door verandering van graad benoemd in de overeenstemmende graad in de rechterkolom. Art. 411. De ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de graadanciënniteit welke was verkregen in de graad waarvan ze titularis waren. Als verscheidene graden werden vereenvoudigd tot één basisgraad, is de graadanciënniteit van de ambtenaar die naar de nieuwe graad overgaat, gelijk aan de graadanciënniteit die hij desgevallend heeft verworven in ieder van de graden die in de nieuwe basisgraad worden omgezet. Art. 412. Evenwel mogen de ambtenaren met de graad van inspecteur-generaal hun titel blijven dragen Wordt afgeschaft bij het vertrek van de huidige titularis de graad van adjunct-administrateur-generaal waaraan de weddenschaal 162 opgenomen in de bijlage gehecht aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verbonden. Art. 413. Onverminderd artikel 444, behouden de ambtenaren hun geldelijke anciënniteit bij de overgang naar hun nieuwe graad. Art. 414. § 1. In afwijking van artikel 63, staan de betrekkingen van directeur en directeur-ingenieur van rang A3 open voor de ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, respectievelijk titularis zijn van de graad van attaché of ingenieur en negen jaar niveauancienniteit tellen. (In afwijking van artikel 65, worden de ambtenaren vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het managementbrevet om zich kandidaat te stellen voor een kaderbetrekking van rang A2 of voor een betrekking van rang A3.) <BESL 2002-09-26/52, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 29-03-2001> Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste managementbrevetten worden uitgereikt. § 2. (In afwijking van artikel 72, worden de ambtenaren die titularis zijn van een graad van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het brevet om zich kandidaat te stellen voor een betrekking van rang B2, C2, D2 en E2.) <BESL 2002-09-26/52, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 29-03-2001> Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste brevetten per niveau worden uitgereikt. Afdeling 2. - Toewijzing van de mandaten. Art. 415. De mandaten bedoeld bij artikel 88 worden voor het eerst vacant verklaard op de datum bepaald door de Regering. Art. 416. De ambtenaren-generaal bedoeld in artikel 409, die zich kandidaat stellen voor de vacant verklaarde mandaten, worden van ambtswege aangesteld als eerste titularis in de mandaten van rang A7, A6 en A5. Hun mandaat wordt van ambtswege verlengd zolang de (evaluatiecommissie) hun een positieve evaluatie toekent. <BESL 2007-04-26/81, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> (De ambtenaren-generaal die geen kandidaat zijn voor de vacant verklaarde mandaten behouden hun titel en genieten de eraan verbonden weddeschaal. Zij oefenen een functie uit die overeenstemt met hun titel.) <BESL 2002-09-26/51, art. 78, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Art. 417. (geschrapt) <BESL 2007-04-26/81, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> Art. 418. (geschrapt) <BESL 2007-04-26/81, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 02-07-2007> Afdeling 3. - Toekenning van de vermeldingen in het kader van evaluatie. Art. 419. De ambtenaren die vast benoemd zijn en een signalement "goed" of "zeer goed" hebben bekomen, alsook de ambtenaren zonder signalement van niveau 4 en de ambtenaren van het niveau 1, vanaf rang 13, krijgen van ambtswege een vermelding "voldoende". Deze die een signalement "onvoldoende" of "slecht" hebben bekomen krijgen van ambtswege de vermelding "met voorbehoud". Deze vermeldingen worden toegewezen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 420. Alle ambtenaren zullen worden met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit geëvalueerd op de data bepaald door de Regering. De stagiairs die hun stage niet hebben voltooid op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden ten vroegste een jaar na het beëindigen van hun stage geëvalueerd met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit. Afdeling 4. - De omzetting in de functionele loopbanen. Onderafdeling 1. - De omzetting van wervingsgraden in de niveaus 1, 2, 3 en 4. Art. 421. Deze afdeling is niet toepasselijk op de titularissen van een vlakke loopbaan. Art. 422. De titularissen van een wervingsgraad in de niveaus 1, 2, 3 en 4 worden ingeschakeld in de weddenschaal 101 of 111, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau als zij minder dan negen jaar graadanciënniteit hebben. Als zij tussen negen en achttien jaar graadanciënniteit hebben worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau. Als zij achttien jaar graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau. Deze ambtenaren zullen genieten van de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. Onderafdeling 2. - De omzetting van bevorderingsgraden uit gecontingenteerd gehelen. Art. 423. De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 11 worden ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad. Zij komen in aanmerking voor de weddenschaal 103 of 113 zodra zij negen jaar anciënniteit in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, hebben. De graadanciënniteit die zij hebben verworven in rang 11 komt in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad. Als zij achttien jaar niveau-anciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad van de functionele loopbaan van hun niveau. De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 12 worden ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad. Deze ambtenaren zullen de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" genieten op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. Onderafdeling 3. - De omzetting van bevorderingsgraden in niveaus 1, 3 en 4. Art. 424. De titularissen van de graad van eerste adviseur in rang 14 worden titularissen van de graad van directeur van rang A3 en genieten de weddenschaal A310. Art. 425. Het genot van de weddenschaal 103 in hun niveau wordt gewaarborgd aan de titularissen van een bevorderingsgraad van rang 34 en 44. Art. 426. De ambtenaren bedoeld in (artikel 425) die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden genieten voorrang bij de toekenning van een bevorderingsgraad van rang D2 of E2. <BESL 2002-09-26/51, art. 80, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Afdeling 5. - De omzetting van de graden van niveau 2. Art. 427. De titularissen van een graad van rang 25 genieten de schaal B103. De titularissen van een graad van rang 25 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Art. 428. De titularissen van een graad van rang 24 genieten de schaal C200. De titularissen van een graad van rang 24 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 200 tot op het moment dat zij de weddenschaal B103 genieten door toepassing van de functionele loopbaan. Art. 429. De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 103 tot op het moment dat zij de weddenschaal B102 genieten door toepassing van de functionele loopbaan. Art. 430. De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die geen diploma of studiegetuigschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B, genieten de weddenschaal C103. Degene die evenwel de voorwaarden vervullen om te worden bevorderd tot een graad van rang 24, genieten de schaal C 200. De ambtenaren die zijn geslaagd voor een bevorderingsexamen bij het Vast Wervingssecretariaat maar nog niet werden bevorderd tot rang 23 of 22, worden op dezelfde wijze ingeschakeld. Zodra zij zijn geslaagd, is deze bepaling eveneens toepasselijk op de laureaten van een bij de inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderingsexamen. Art. 431. De titularissen van een graad van rang 21 of 20 die een diploma of studiegetuigeschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B (en dat uiterlijk in de loop van het schooljaar 1998-1999 is behaald), worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1, voor zover ze een functie vervullen die verband houdt met dat diploma of dat studiegetuigschrift. <BESL 2002-09-26/51, art. 81, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Afdeling 6. - De omzetting van de vlakke loopbanen. Onderafdeling 1. - De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveau 1. Art. 432. Onverminderd artikel 444, genieten de titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11-13 in hun nieuwe graad de weddenschaal A102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal A300 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen. Art. 433. <BESL 2002-09-26/51, art. 82, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> Titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11 genieten in hun nieuwe graad de weddeschaal A111 wanneer zij minder dan zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddeschaal A112 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben. Art. 434. De titularissen van een vlakke loopbaan 12-13 genieten in hun nieuwe graad de weddenschaal A113 en de weddenschaal A310 zodra zij negen jaar graadanciënniteit tellen. Art. 435. (Abrogé) <BESL 2002-04-25/41, art. 63, 009 ; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Onderafdeling 2. De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveaus 2+, 2, en 3Art. 436. Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2+ ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau. Zij genieten de weddenschaal B102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal B103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen. Art. 437. Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2 ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau. Zij genieten de weddenschaal C102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddenschaal C103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit hebben. Art. 438. De titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 3 worden ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau. Zij genieten de weddenschaal D102 zodra zij drie jaar graadanciënniteit tellen. Als zij bij de inwerkingtreding van dit besluit achttien jaar of meer graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal D103. Art. 439. De inschakelingsbepalingen opgenomen in de artikelen 410, 411, 413, 420, 422 eerste lid en 444 zijn eveneens van toepassing op de stagiairs. HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen. Art. 440. De bij de artikelen 406 en 407 opgeheven koninklijke besluiten en besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die van toepassing zijn op de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijven van kracht zolang de Regering het administratief statuut en bezoldigingsregeling van de personeelsleden van deze instellingen niet heeft vastgesteld. Art. 441. Zolang zij kunnen worden ingeroepen door een ambtenaar in dienst bij het ministerie of door iedere persoon die ertoe gerechtigd is en op voorwaarde dat deze ambtenaar of deze persoon reeds het voordeel van minstens één van deze maatregelen geniet op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit of dat hij er voordien van genoten heeft, blijven de bepalingen van toepassing die bedoeld worden door : - Artikel 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries en de bepalingen waarnaar deze artikelen verwijzen; - Artikel 24 van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen en de bepalingen waarnaar het verwijst. Art. 442. De stagecommissies die in functie zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit blijven bevoegd totdat de leden van de commissie bedoeld in artikel 18 van dit besluit worden aangewezen. Art. 443. De raad van beroep die in functie is bij de inwerkingtreding van dit besluit en die kennis neemt van beroepen inzake tuchtzaken blijft bevoegd totdat de leden van de raden van beroep bedoeld in artikel 283 van dit besluit worden aangewezen. Art. 444. Onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk betreffende de evaluatie, behouden de ambtenaren het voordeel van de weddenschaal die zij genoten in hun vroegere graad op het ogenblik van de inschakeling voor zover deze voordeliger zou zijn dan de weddenschaal die hen wordt toegekend in hun nieuwe graad. De weddenschalen die zij genoten in hun vroegere graad zijn deze bedoeld in de bijlagen van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het Ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Art. 445. (Opgeheven) <BESL 2002-09-26/55, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1999> Art. 446. De stagiair die tot de stage toegelaten werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zet zijn stage voort overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van kracht waren op de begindatum van zijn stage. Art. 447. De procedures inzake oppensioenstelling in uitvoering op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de op die datum van kracht zijnde bepalingen. Art. 448. Alle aanstellingen in een hoger ambt worden in overeenstemming gebracht met de nieuwe statutaire voorschriften. Art. 449. De ambtenaar die een verlof heeft verkregen, zoals bedoeld in Boek I, Titel VII, Hoofdstukken III, IV, V, VI en VII van dit besluit, overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de inwerkingtreding van dit besluit, geniet dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen. Art. 450. De reglementaire bepalingen van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing op de ambtenaren die zich (vóór bovenbedoelde datum) hebben ingeschreven voor een examen voor overgang naar een hoger niveau of een examen voor verhoging in graad. <BESL 2002-09-26/51, art. 84, 004; Inwerkingtreding : 22-12-2000> De ambtenaar die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling of verkrijgt ze onder de voorwaarden bedoeld in artikel 99 of 103. Art. 451. Het bedrag van de verantwoordelijkheidstoelage toegekend aan de centraliserende boekhouder en de boekhouder van geschillen en uitstaande fondsen wordt gewaarborgd aan de ambtenaren die deze toelage genieten bij de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 451bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 85; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Artikel 329 van dit besluit is niet toepasselijk op de ambtenaren afkomstig van de Agglomeratie van Brussel. Art. 451ter. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In afwijking van artikel 122 van dit besluit wordt het eerste evaluatiegesprek bedoeld in artikel 121, dat plaatsvindt na de inwerkingtreding van dit besluit, tussen 15 oktober en 15 december 2002 voor de niveaus A en B en tussen 15 oktober en 15 december 2003 voor de niveaus C, D en E gevoerd. Art. 451quater. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren die, overeenkomstig artikel 354 van dit besluit, de taalpremie genieten op het moment van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, behouden het recht op de taalpremie die ze genoten voor deze inwerkingtreding. Art. 451quinquies. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren die de graad van secretaris-generaal, adjunct-secretaris-generaal of directeur generaal bekleden genieten de mandaatpremie bedoeld in artikel 358 ter van dit besluit in afwachting van de toekenning van hun betrekking bij mandaat en voor zover zij deze betrekking effectief vervullen. Art. 451sexies. <Ingevoegd bij BESL 2003-07-03/65, art. 2; Inwerkingtreding : 01-05-2003> In afwijking van artikel 334quater, § 2, eerste lid, verschilt het percentage van het bedrag van het vakantiegeld voor 2003 en 2004, op basis van de in het voorgaande jaar geleverde prestaties, naar gelang van de rang van de ambtenaar volgens de hiernavolgende tabel : Jaar20032004Rang ---A1 tot A7 + B255 %65 %B1 + C265 %70 %C1 + D2 + E270 %80 %D1 + E180 %80 % Art. 451sexies. <Ingevoegd bij BESL 2005-03-24/38, art. 23; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De in artikel 261 van dit besluit bedoelde vormingen in het kader van de versnelde functionele loopbaan, gevolgd vanaf het schooljaar 1999-2000 komen in aanmerking maar zonder terugwerkende kracht wat betreft het verloop van de loopbaan. (NOTA : Voor de invoeging van artikel 451sexies heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van artikel 451sexies, gebracht door BESL 2003-07-03/65.) Art. 451octies. <Ingevoegd bij BESL 2007-04-26/81, art. 17; Inwerkingtreding : 02-07-2007> (NOTA van Justel : er is een ander art. 451octies lager.) In afwijking van artikel 30bis stelt de Regering de mandaten van rang A4, A5, A6. en A7 gelijktijdig open voor de statutaire ambtenaren en de contractuele personeelsleden van de openbare sector, voor personeelsleden van een parlementaire vergadering en voor personeelsleden van de raden van de gemeenschapscommissies. De bepaling bedoeld in het eerste lid is slechts één maal van toepassing bij wijze van overgangsmaatregel bij de eerste vacantverklaring van deze betrekkingen. Indien er bij de eerste vacantverklaring van een mandaatbetrekking onvoldoende geschikt bevonden kandidaten zijn, wordt de betrokken mandaatbetrekking vacant verklaard via een open procedure, zoals bedoeld in artikel 30bis. Art. 451octies. <Ingevoegd bij BESL 2007-09-06/45, art. 7; Inwerkingtreding : 21-09-2007> (NOTA van Justel : er is een ander art. 451octies hoger.) § 1. De vrijstaande betrekkingen in rang A2, A3, B2, C2, D2 en E2 in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, toegekend via promotie, staan open voor ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die hiernaar werden overgeplaatst vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn door artikelen 57 t/m 76. Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie te hebben voortgezet. § 2. De ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden overgeplaatst, kunnen op eigen initiatief hun overplaatsing vragen in een betrekking in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die overeenstemt met de graad die zij in het Ministerie hadden, ofwel gevolg geven aan een interne oproep voor overplaatsing naar een dergelijke betrekking, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn in artikelen 138 t/m 146. Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het statuut betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te hebben voortgezet. § 3. Bij hun terugkeer naar het Ministerie, kunnen de ambtenaren van de BMWB de geldelijke voordelen die zij bij de BMWB zouden hebben verkregen niet laten gelden en krijgen zij opnieuw het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Ministerie. Voor de rest wordt de bij de BMWB doorgebrachte periode gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 4. Dit artikel is van toepassing gedurende twee jaar volgend op de datum van de overdracht. TITEL III. - Slotbepalingen. Art. 452. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de publikatie in het Belgisch Staatsblad. Art. 452bis. <BESL 2005-06-16/38, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2005> Het hoofdstuk XI van Boek II, titel II betreffende de uitmuntendheidstoelage treedt buiten werking op 31 december 2004. Art. 453. De minister bevoegd voor Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit. BIJLAGEN. Art. N1.Bijlage I. Tabel. (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22578-22581). Gewijzigd bij : <BESL 2002-09-26/53, art. 1; Inwerkingtreding : 01-07-2001; B.S. 26-11-2002, p. 52651-52653> <BESL 2002-09-26/54, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2002; B.S. 26-11-2002, p. 52656-9> <BESL 2002-09-19/36, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-2002, 01-07-2003, 01-12-2003; B.S. 15-10-2002, p. 47036-47039> <BESL 2007-05-03/55, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2007; B.S. 22-06-2007, pp. 34623-4> <BESL 2008-11-27/40, art. 1; Inwerkingtreding : 01-12-2008; B.S. 07-01-2009, pp. 311-318> <BESL 2009-12-03/35, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2010> Art. N2. Bijlage II. - Tabel. (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22582). (Opgeheven) (BESL 2002-09-26/51, art. 86; Inwerkingtreding : 22-12-2000)> Art. N3. Bijlage III. - Tabel. (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22583-22585). Art. N4. Bijlage IV. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Art. 1N4.<ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> HOOFDSTUK 1. De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus : NIVEAU A 1) Diploma's van : -- licentiaat -- doctor -- apotheker - geaggregeerde - burgerlijk ingenieur - landbouwkundig ingenieur - ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën - handelsingenieur - burgerlijk ingenieur-architect - bio-ingenieur - arts - tandarts - dierenarts uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan de universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 2) Diploma's van : - licentiaat in de handelswetenschappen - geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen - handelsingenieur - licentiaat in de bestuurswetenschappen - licentiaat-vertaler - licentiaat-tolk - licentiaat in de nautische wetenschappen - industrieel ingenieur - architect - licentiaat in de toegepaste communicatie uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 3) Diploma's van : - interieurarchitect - licentiaat in de productontwikkeling - meester in de muziek, of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van hoger onderwijs van het lange type of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie. 4) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. [1 5) Diploma van master uitgereikt door een universiteit of een hogeschool na een masteropleiding van de 2e cyclus van ten minste 60 studiepunten.]1 NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat. 2) Diploma van : - licentiaat in de handelswetenschappen - handelsingenieur - geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen - licentiaat-vertaler - licentiaat-tolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie. 3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : - de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel; - het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene; - het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen. NIVEAU B 1) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus. 2) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen. 3) Diploma van mijnmeter. 4) Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad. 7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1 in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen. 8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School. [1 9) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.]1 NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen. 2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A5. 3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit. 4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad. 5) Diploma van : - geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs - lager onderwijzer - lagere onderwijzeres - bewaarschoolonderwijzeres 6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936. 7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie. 8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie. 9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist : - of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; - of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; - of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2. NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs; bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs, gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949. 3) Brevet van : - verpleeg- of ziekenhuisassistent(e); - verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 4) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen. 5) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus. 6) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964. 2) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs. 3) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling). 4) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht. 5) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat. 6) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieen A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat. 7) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan. 8) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat. 9) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5. 10) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat. 11) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D - NIVEAU E Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld. ---------- (1)<BESL 2009-06-04/15, art. 111, 021; Inwerkingtreding : 20-07-2009> Art. 2N4. <ingevoegd bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> HOOFDSTUK II. § 1. Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften. § 2. In afwijking van § 1, worden de bepalingen van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de Rijksbesturen. In het raam van een bepaalde vergelijkend wervingsexamen, is de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ermee belast, de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in artikel 3, punten a en b van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992 bedoelde titels. Ten einde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden. Daarna treft hij de bij het artikel 8, § 2, van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen of die voorgeschreven bij artikel 12, § 2, van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij de artikelen 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen. § 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.