2 APRIL 1975. - KONINKLIJK BESLUIT betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen <vervangen door KB 1991-04-16, art. 1> (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Regering wat de regeling van de rechtspositie van het personeel betreft bij BVR1995-05-10/33, art. M en bij BVR1995-05-10/41, art. M) (NOTA : Opgeheven voor het Waals Gewest bij BWG1998-07-09/37, art. 9; Inwerkingtreding : 01-08-1998) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL1999-05-06/52, art. 406, 18°; Inwerkingtreding : 01-07-1999 en bij BESL2001-07-19/84, art. 416, 20°; Inwerkingtreding : 01-03-2001 en bij BESL2002-09-26/43, art. 416, 20°; Inwerkingtreding : 01-03-2001) (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij BFG2002-03-08/37, art. 9; Inwerkingtreding : 28-04-2002) (NOTA : Opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG2003-12-11/51, art. 44, 2°; Inwerkingtreding : 01-01-2004)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-07-2008 en tekstbijwerking tot 04-10-2013)
Art. 1-4, 4bis, 5-7
1999002088 1999031214 2001031324 2002029176 2002031554 2013002046
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de leden van het burgerlijk personeel wier statuut door de Koning is vastgesteld en die in vast verband hun diensten verlenen in de federale overheidsdiensten en andere rijksdiensten, . . ..
[1 Voorliggend koninklijk besluit is ook van toepassing op de in het gemeenschapsonderwijs voor een doorlopende duur tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
§ 2. In afwijking van § 1, vallen niet onder de bepalingen van dit besluit :
1° de leden van het administratief personeel van hoven en rechtbanken, wier statuut door de Koning is vastgesteld;
2° de in § 1 bedoelde leden van het personeel, die behoren tot de klasse A4 en A5 in de federale overheidsdiensten;
3° de in § 1 bedoelde leden van het personeel, die geacht worden een leidend ambt uit te oefenen wegens de graad die zij bekleden. Behoudens hiermee strijdige bepaling, wordt de lijst van die graden door de bevoegde minister opgemaakt;
4° het interfederaal korps van de Inspectie van Financiën.
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder "erkende politieke groepen" verstaan, de politieke groepen die erkend zijn overeenkomstig het reglement van elk van de betrokken wetgevende vergaderingen.
Art.3.§ 1. Op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep, krijgt iedere ambtenaar op wie dit besluit toepassing vindt, met zijn instemming en voor zover het belang van de dienst zich er niet tegen verzet, ten hoogste twee jaar verlof om regelmatig en ononderbroken prestaties te verrichten ten behoeve van die groep of van de voorzitter ervan.
Dat verlof kan telkens met ten hoogste twee jaar worden verlengd.
[1 Derde lid opgeheven.]1
Het verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, vierde lid, wordt het verlof dat is toegestaan aan de ambtenaar die ter beschikking wordt gesteld van een in de Kamer van Volksvertegenwoordigers erkende politieke groep of van de voorzitter van een van die groepen, niet bezoldigd.
----------
(1)<KB 2013-09-24/04, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
Art.4. Het verlof of de vernieuwing ervan worden toegekend door de minister van wie het personeelslid afhangt.
Het ministerieel besluit te dien einde vermeldt de identiteit (naam, voornamen en graad) van het personeelslid, de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke groep of de voorzitter van de groep waarvoor het personeelslid ter beschikking wordt gesteld.
Tevens is de minister ertoe gehouden binnen acht dagen en op straffe van nietigheid van het verleende verlof, een afschrift van dit besluit te zenden naar de dienst belast met het uitbetalen van de wedde van het betrokken personeelslid.
Art. 4bis.§ 1. De minister die het verlof of de vernieuwing ervan toekent overeenkomstig dit besluit, beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan het personeelslid aan wie verlof werd verleend titularis was, als vacant moet worden beschouwd.
Die beslissing mag worden genomen vanaf het ogenblik waarop de duur van het verlof zes jaar bedraagt.
§ 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies van de bevoegde hiërarchische overste voorafgaan.Indien de bevoegde hiërarchische overste oordeelt dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de minister deze nochtans wel vacant verklaren.
Art. 4bis. (DUITSTALIGE GEMEENSCHAP) <Opgeheven bij DDG 2003-06-30/32, art. 45; Inwerkingtreding : 20-10-2003)
Art.5. Het totale bedrag van de bezoldigingen die jaarlijks verschuldigd zijn aan de ambtenaren met verlof bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter ervan, mag niet hoger zijn dan het totale bedrag van de subsidie welke die groep of die voorzitter uit de begroting der dotaties ontvangt.
Dit artikel vindt geen toepassing op de ambtenaren die ter beschikking worden gesteld van een in de Kamer van Volksvertegenwoordigers erkende politieke groep of van de voorzitter van een van die groepen.
Art.6.De erkende politieke groepen of hun voorzitter storten elk kwartaal bij de dienst een som die gelijk is aan het totale bedrag van de wedden, vergoedingen en toelagen die tijdens het vorige kwartaal zijn betaald aan de ambtenaren met verlof om bij die politieke groepen of bij de voorzitter ervan werkzaam te zijn.
Wanneer bij het verstrijken van een kwartaal een politieke groep of de voorzitter ervan de bedoelde stortingen niet heeft verricht, wordt een einde gemaakt aan het verlof van de ambtenaren waarover zij beschikken.
Dit artikel vindt geen toepassing op de ambtenaren die ter beschikking worden gesteld van een in de Kamer van Volksvertegenwoordigers erkende politieke groep of van de voorzitter van een van die groepen.
Art. 7. Artikel 102 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel wordt met de volgende bepaling aangevuld :
"9° voor werkzaamheden bij een in de Kamer van Volksvertegenwoordigers of in de Senaat erkende politieke groep".