30 MAART 1950. - Besluit van de Regent de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties. (NOTA : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1993-11-24/32, art. 13.156, Inwerkingtreding : 20-02-2004) (NOTA : opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bij BESL1999-05-06/52, art. 406, 3°, Inwerkingtreding : 01-07-1999, en bij BESL2002-09-26/43, art. 416, 2°, Inwerkingtreding : 01-03-2001) (NOTA : opgeheven voor het Waals Gewest bij BWG2001-06-14/51, art. 18, 1°, Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA 4 : opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij BFG2004-02-18/41, art. 9, Inwerkingtreding : 01-03-2004)(NOTA : opgeheven door KB2013-02-11/04, art. 15, 1°, 001; Inwerkingtreding : 01-01-2017, zie KB2016-03-13/03, art. 1)
Art. 1-7
1999031214 2001031324 2002029637 2002031554 2003029406 2005002147 2007001049 2007014331 2010003608 2012021059 2013000093
Artikel 1. <KB 05-11-1951, BS 10-11-1951> Aan het personeel der Rijksbesturen dat op volledige en bestendige wijze is tewerkgesteld en bij uitzondering verplicht wordt tot prestaties welke, ofschoon onafscheidelijk aan hun ambt verbonden, niet als normaal kunnen worden beschouwd, wordt voor elk uur bijkomende arbeid een toelage verleend van (1/1 850e) van de jaarlijkse gezamenlijke brutobezoldiging na aftrek van de kinderbijslag. <KB 11-08-1976, BS 25-09-1976>
Art.2. <KB 05-11-1951, BS 10-11-1951> De minister of zijn gemachtigde beslist, op advies van de inspecteur van financiën, in hoever het nodig is dat bezoldigde bijkomende prestaties worden verricht.
Art.3. Wanneer, ingevolge niet te voorziene omstandigheden, het personeelslid niet vóór het begin van zijn normale vacatie is kunnen verwittigd worden van de prestaties die hij zonder onderbreking zal moeten verstrekken, wordt de in artikel 1 bepaalde bezoldiging verhoogd met 25 th indien de bijkomende prestatie ten minste één uur in beslag neemt. De in artikel 1 bepaalde bezoldiging wordt met 50 th verhoogd wanneer de bijkomende prestaties tussen 22 uur en 7 uur worden verstrekt.
De Rijksambtenaar, die bij uitzondering buiten zijn dienstverplichtingen terug geroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage welke gelijk is aan de waarde van (4/1 850en) van de jaarlijkse gezamenlijke bruto-bezoldiging, zoals deze bepaald is in artikel 1. Deze toelage is onafhankelijk van de bezoldiging der overuren. <KB 30-11-1979, BS 24-01-1980>
Art.4. (...) <KB 30-08-1954, BS 6/7-09-1954>
Art.5. <KB 05-11-1951, BS 10-11-1951> Dit besluit is op het personeel der Rijksdiensten, dat aan de wet van 14 juni 1921 of aan een daarbij aansluitende reglementering onderworpen is, slechts van toepassing in zover het stelsel van die wet of reglementering minder gunstig is, dan wat in artikel 1 is bepaald. (Het is niet van toepassing op de leden van het personeel van de rijksbesturen, met een graad (van niveau A).) <KB 11-12-1970, BS 15-01-1971> <KB 2004-08-04/30, art. 165, Inwerkingtreding : 01-12-2004>
Art.6. Dit besluit treedt in werking op de 1e van de maand volgend op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 7. De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.