2 JUNI 1998. - Decreet houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-08-1998 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)
HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen.
Art. 1-2, 2bis, 2bis
HOOFDSTUK II. - Doelstellingen en organisatie van het [1 kunstsecundair onderwijs]1 met beperkt leerplan.
Afdeling 1. - Doelstellingen.
Art. 3
Afdeling 1bis [1 Pedagogisch en artistiek inrichtingsproject]1
Art. 3bis, 3ter, 3quater, 3quinquies
Afdeling 2. - Algemene organisatie.
Art. 4-7, 7bis
Afdeling 3. - Toelatingsvoorwaarden en regelmatigheid van de leerlingen.
Art. 8-15
Afdeling 4. - Bekrachtiging van de studies.
Art. 16-18
Afdeling 5. - De Studieraad.
Art. 19-22
Afdeling 6. - Organisatie van de Kunsthumaniora.
Art. 23, 23bis, 24
Afdeling 7. - Afzonderlijke organisaties.
Art. 25-28
HOOFDSTUK III. - Lestijdendotaties en werkingstoelagen.
Art. 29
Afdeling 1. - Jaarlijkse dotaties.
Art. 30-34
Afdeling 2. - Dotaties voor Kunsthumaniora.
Art. 35-36
Afdeling 3. - Dotaties aan de afzonderlijke organisaties.
Art. 37-38, 38bis
Afdeling 4. - Werkingstoelagen.
Art. 39
HOOFDSTUK IV. - Rationalisatie en programmatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Art. 40-41, 41bis, 42-46, 46bis, 47-48
HOOFDSTUK V. - De ambten, de gesubsidieerde betrekkingen en het geldelijk statuut van de personeelsleden.
Afdeling 1. - De ambten.
Art. 49-52
Afdeling 2. - Gesubsidieerde betrekkingen.
Art. 53-54, 54bis, 55-59, 59bis, 60-63
Afdeling 3. - Het geldelijk statuut.
Onderafdeling 1. - De terminologie en de algemene regels voor het vaststellen van de schalen.
Art. 64-67
Onderafdeling 2. - Hoofdambten.
Art. 68-70
Onderafdeling 3. - Bijambten.
Art. 71, 71bis
Onderafdeling 4. - Algemene regels voor het vaststellen van de wedde.
Art. 72-77
Onderafdeling 5. - In aanmerking komende diensten.
Art. 78-83
Onderafdeling 6. - Nader regels voor de uitbetaling van de wedde aan de personeelsleden die in dienst zijn genomen of die in vast verband benoemd zijn.
Art. 84-92
Onderafdeling 7. - Nadere regels voor de uitbetaling van de wedde aan de tijdelijke personeelsleden.
Art. 93-97
Onderafdeling 8. - De toepassing van het geldelijk statuut.
Art. 98
Afdeling 4. - De bezoldiging van de lesgelastigden.
Art. 99
HOOFDSTUK VI. - De bekwaamheidsbewijzen.
Afdeling 1. - De vereiste en als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen.
Art. 100, 100bis, 100ter, 101-104, 104bis, 104ter, 105-109
Afdeling 2. - Het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs.
Art. 110-120
HOOFDSTUK VII. [1 - De Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplant.]1
Art. 121, 121bis, 121ter, 121quater
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 122-129
1954032603 1959052901 1965031005 1969042107 1969090901 1969110502 1971010801 1971081202 1971081310 1972063020 1978111020 1978111022 1978120702 1985010717
1998029368 1998029369 1998029370 1998029373 1998A29371 1998A29372 1998A29374 1998A29375 1998A29376 1999029021 1999029127 1999029488 2000029145 2002029271 2002029272 2003029251 2003029587 2004200642 2004200954 2006201727 2007029426 2008029150 2008029459 2009029341 2009029444 2009029491 2009029508 2009029519 2010029208 2010029445 2010029523 2011029365 2011029552 2011029553 2012029283 2013029032 2014029016 2014029703 2015029377 2015029378 2017011977 2017012381 2017012382 2018032505 2018032506 2019014772 2019030883 2019040716 2019040951 2020020200 2021033374 2021040585 2022034187 2022041916 2023043757 2023045286 2023046601 2024003660 2025002351
HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
1° de Regering : de Regering van de Franse Gemeenschap;
2° het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan : het onderwijs verstrekt door de inrichtingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
3° de inrichting : de vestiging of het geheel van de vestigingen die een pedagogisch geheel uitmaken voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan waarvan de zetel op een welbepaalde plaats is gevestigd en onder het gezag van eenzelfde directeur staat;
4° [2 het gebied : de administratieve onderafdeling waarin het geheel van de leergangen van een welbepaalde kunstoriëntatie van de studies begrepen is ;]2
5° de filière : de administratieve onderverdeling van een gebied van het onderwijs waarin de structuur van de leergangen van elke tussenfase van het onderwijs wordt bepaald;
6° het bekwaamheidsniveau : het referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de basiscompetenties uiteenzet die uitgeoefend moeten worden tot aan het einde van de kunstopleiding en die beheerst moeten worden aan het einde van elk van hun fasen;
[1 7° het opvoedingsproject van de inrichtende macht : het document waarin alle waarden, maatschappelijke keuzen en referenties waarop een inrichtende macht opvoedingsprojecten steunt, worden bepaald, in samenhang met het opvoedingsproject van het vertegenwoordigingsorgaan waartoe die inrichtende macht toetreedt;]1
[1 8° het pedagogisch project van de inrichtende macht : het document dat de pedagogische doelstellingen en de methodologische keuzen bepaalt waarop de inrichtende macht steunt om zijn opvoedingsproject uit te voeren, in samenhang met het pedagogisch project van het vertegenwoordigingsorgaan waartoe die inrichtende macht toetreedt;]1
[2 9° de Inspectiedienst van het kunstonderwijs : de dienst bedoeld in artikel 3, [3 derde lid, 4°, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst]3 ; "
" 10° de Algemene Raad : de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan bedoeld in 121;]2
[4 11° schooljaar: het schooljaar bedoeld in artikel 2bis.]4
----------
(1)<DFG 2014-11-20/08, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<DFG 2019-01-10/04, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2022-07-07/12, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(4)<DFG 2022-03-31/35, art. 206, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.2.[2 De Franse Gemeenschap subsidieert het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan]2
[1 Via bemiddeling door de federaties van inrichtende machten waarbij ze zijn aangesloten, nemen de inrichtende machten van het kunstonderwijs met beperkt leerplan deel aan de onderhandelingen bedoeld in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 5, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs.]1
----------
(1)<DFG 2019-05-03/54, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2024-05-16/79, art. 46, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024>
Art. 2bis. [1 Het schooljaar begint op de laatste maandag van augustus en eindigt op de eerste vrijdag van juli. Als de laatste maandag op 30 augustus of 31 augustus valt, begint het schooljaar bij wijze van uitzondering op de voorlaatste maandag van augustus als dit nodig is om het schooljaar het aantal van 37 weken openingstijd buiten de schoolvakantie te laten omvatten.
In afwijking van het eerste lid, voor de inrichtingen waarvan het aantal openingsweken overeenkomstig artikel 32 op 29 of 33 weken is vastgesteld, bepaalt de inrichtende macht de begindatum van de lessen tussen de eerste dag van het schooljaar en 15 september en de einddatum van de lessen tussen 31 mei en de laatste dag van het schooljaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/35, art. 207, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 2bis. [1 In afwijking van artikel 1.1.1-1, tweede lid, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, voor de inrichtende machten die behoren tot het officieel onderwijs en het niet-confessioneel vrij onderwijs, zijn de bepalingen met betrekking tot de naleving van het neutraliteitsbeginsel bepaald in Boek 1, Titel 7, Hoofdstuk 4, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, van toepassing. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-07-07/12, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
HOOFDSTUK II. - Doelstellingen en organisatie van het [1 kunstsecundair onderwijs]1 met beperkt leerplan.
----------
(1)
Afdeling 1. - Doelstellingen.
Art.3. De hoofddoelstellingen van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan zijn :
1° ervoor zorgen dat de leerlingen tot ontplooiing komen door het bevorderen van een cultuur van de kunst dank zij het aanleren van verscheidene uitingsmiddelen en -praktijken inzake kunst;
2° aan de leerlingen de middelen en de opleiding geven die hen toelaten zelfstandig op te treden op kunstgebied waardoor een persoonlijke scheppingskracht ontstaat;
3° een onderwijs bezorgen waardoor de leerlingen voorbereid worden om aan de vereisten te beantwoorden die nodig zijn om tot het kunstonderwijs van het hoger niveau te geraken.
Afdeling 1bis [1 Pedagogisch en artistiek inrichtingsproject]1
----------
(1)
Art. 3bis.[1 Het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject bepaalt het geheel van de pedagogische en artistieke keuzen, en van de bijzondere concrete acties die de personeelsleden van de inrichting bedoeld in artikel 49 van hetzelfde decreet in het werk willen stellen, om de opvoedings- en pedagogische projecten van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1, 7° en 8° te verwezenlijken.
Het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject wordt bepaald, rekening houdend met :
1° de leerlingen die in de inrichting ingeschreven zijn, hun zowel culturele als sociale kenmerken, hun behoeften en hun bekwaamheid in de processen inzake verwerving van de competenties en kennis;
2° de wensen van de leerlingen inzake kunstopleiding, beroepslevensproject en voortzetting van de studies;
3° de sociale, culturele en economische omgeving van de inrichting;
4° de natuurlijke omgeving, de wijk, de stad, of het dorp waarin de inrichting gevestigd is.
Het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject is een middel om de doelstellingen van het decreet te bereiken en om de vereiste competenties te verwerven.
Het bepaalt overigens de wijze waarop communicatie wordt aangemoedigd tussen leerlingen, personen die de ouderlijke macht uitoefenen of personen die een minderjarige in rechte of in feite onder hun hoede hebben, en leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2014-11-20/08, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3ter. [1 Elke inrichting heeft een pedagogisch en artistiek inrichtingsproject. Het wordt minstens om de vijf jaar aangepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2014-11-20/08, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3quater. [1 Het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject en de latere wijzigingen ervan worden de inrichtende macht ter goedkeuring voorgelegd, na advies van de algemene vergadering van de Studieraad en van de plaatselijke overlegorganen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2014-11-20/08, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 3quinquies. [1 De inrichtende macht deelt het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject aan de administratie mee binnen de maand die op de goedkeuring ervan volgt. Elke wijziging wordt ook volgens hetzelfde schema meegedeeld. Het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject wordt op aanvraag overgelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2014-11-20/08, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. - Algemene organisatie.
Art.4.§ 1. Om aan de in artikel 3 bedoelde doelstellingen te beantwoorden, kunnen de Inrichtende Machten inrichtingen organiseren bestaande uit [4 een of verschillende volgende gebieden]4 :
1° gebied van de "beeldende, visuele kunsten en kunsten in de ruimte";
2° gebied van de "muziek";
3° gebied van de "spreek- en toneelkunst";
4° gebied van de "danskunst";
§ 2. In elk gebied bedoeld bij § 1 worden er filières georganiseerd met als doel :
1° de capaciteiten te doen verwerven waardoor het mogelijk is de leerling in het leerproces van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan te behouden en hem vorderingen te laten maken :
a) in de voorbereidende filière die de leergangen bevat voor inleiding in de kunstpraktijken;
b) in de opleidingsfilière die de eerste jaren van de in § 3, 1°, bedoelde basisleergangen omvat;
c) in de kwalificatiefilière die de laatste jaren van de in § 3, 1°, bedoelde basisleergangen omvat, in een minimale vorm van organisatie van de studies;
d) in de overgangsfilière die de laatste jaren van de in § 3, 1°, bedoelde basisleergangen omvat, in een versterkte vorm van organisatie van de studies;
2° de uitoefening van een kunstactiviteit toe te laten.
§ 3. In ieder in § 1 bedoeld gebied en [5 ...]5, zijn vermeld, worden de volgende activiteiten georganiseerd :
1° de artistieke basisleergangen in filières gestructureerd en bepaald op grond van :
a) [4 de doelstellingen inzake kunstopvoeding en -opleiding die specifiek zijn voor elk gebied;]4
b) de bekwaamheidsniveaus die bepaald zijn voor elke filière inzake opleiding, kwalificatie en overgang en die rekening houden met :
- de kunstintelligentie van de leerling, dit is zijn capaciteit om de samenhang aan te voelen van een kunstuitdrukking;
- de technische beheersing van de leerling, dit is zijn capaciteit om het aanwenden van de technische elementen eigen aan elke specialiteit te beheersen;
- de autonomie van de leerling, dit is zijn capaciteit om alleen een kunstactiviteit te ontdekken, te ontwikkelen en te verwezenlijken die van dezelfde kwaliteit is als deze die de opleiding hem heeft toegelaten te bereiken;
- de scheppingskracht van de leerling, dit is zijn capaciteit vrijuit gebruik te maken van een kunstuitingsmiddel waarmee hij vertrouwd is of dat hij heeft uitgevonden met het oog op een originele verwezenlijking;
c) [4 het aantal studiejaren die in elke studierichting kunnen georganiseerd worden ;]4
d) het minimum en maximum aantal wekelijkse lestijden die in elk in c) bedoelde studiejaren kunnen georganiseerd worden;
2° de aanvullende leergangen kunst die worden bepaald op grond van :
a) de doelstellingen[2 inzake kunstopvoeding en -opleiding]2;
b) het minimum en maximum aantal studiejaren die kunnen worden georganiseerd;
c) het minimum en maximum aantal wekelijkse lestijden die kunnen georganiseerd worden in elk in b) bedoeld studiejaar;
3° [3 de begeleiding van de in 1° en 2° bedoelde leergangen;]3
[3 4° de remediëring.]3
[2 De Regering stelt de lijst van de kunstvakken vast, bepaalt de criteria bedoeld in 1° en 2° en de vakken die in aanmerking komen [3 voor de in 3° bedoelde begeleiding en de remediëring bedoeld bij punt 4°]3.]2.
Op advies van de in artikel 20 bedoelde Studieraad, maakt de Inrichtende Macht haar keuze inzake artistieke basisleergangen, aanvullende artistieke leergangen [3 , de begeleiding en de remediëring die zij organiseert]3.
[5 § 3bis. De regering bepaalt de overeenstemming tussen cursussen en onderwijsfuncties. Deze besluiten dienen binnen een termijn van twaalf maanden na hun aanneming door het Parlement te worden bekrachtigd. Bij gebrek aan een dergelijke bekrachtiging, houden ze op uitwerking te hebben aan het einde van deze termijn .]5
§ 4. Volgens de in § 3 bepaalde criteria, stelt de Inrichtende Macht het programma van elke leergang op dat zij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt. [4 ...]4
[4 De inrichtende macht kan ook instemmen met een programma van cursussen voorgesteld door één of meerdere representatieve organisaties van inrichtende machten en goedgekeurd door de Regering na advies van de Algemene Raad.
Elke wijziging van een programma van cursussen moet ter goedkeuring aan de Regering worden voorgelegd.]4
[1 De Regering stelt de goedkeuringsregels van de cursusprogramma's vast.]1
§ 5. De Inrichtende Macht stelt tegen uiterlijk [6 20 oktober]6 van elk schooljaar de lijst [2 ...]2 van de leergangen op die zij in elk onderwijsgebied organiseert.
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 40, 013; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(2)<DFG 2014-11-20/08, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<DFG 2017-05-24/15, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017>
(4)<DFG 2019-01-10/04, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DFG 2022-07-07/12, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(6)<DFG 2022-03-31/35, art. 208, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.5. Ingeval de in artikel 4, § 3, bedoelde schoolklassen of studiejaren in tweeën worden gedeeld of in eenzelfde leergang worden gegroepeerd, bepaalt het schoolhoofd, na raadpleging van de in artikel 20 bedoelde Studieraad, de samenstelling van de groepen leerlingen, met inachtneming van het aantal lestijden die aan zijn inrichting werden toegekend.
----------
()Art. 6.Kunnen enkel in aanmerking worden genomen voor het bekomen van toelagen, de artistieke basisleergangen, [1 de aanvullende artistieke leergangen, de begeleiding en de remediëring]1 bedoeld bij artikel 4, § 3, [3 alsook de pedagogische omkadering bedoeld in artikel 100ter]3 georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. [2 De goedkeuring door de Regering van een programma van cursussen bedoeld in artikel 4, § 4, is ook vereist voor de toelating tot de subsidies van de basis- of aanvullende kunstleergangen.]2 ---------- (1)<DFG 2017-05-24/15, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017> (2)<DFG 2019-01-10/04, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (3)<DFG 2024-05-16/79, art. 47, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 7.[1 Kunnen enkel in aanmerking worden genomen voor het bekomen van subsidies, de gebieden van het onderwijs waarin te vinden zijn : 1° ten hoogste, de maximale structuur omschreven in artikel 4, § 2; 2° tenminste, de minimale structuur die de volgende richtingen organiseert : a) voor het gebied van de plastische, visuele kunsten en ruimtekunsten, de voorbereidende filières, de filières voor opleiding en voor kwalificatie; b) voor de gebieden van muziek en dans alsook voor de gebieden van woordkunsten en toneel, de filières voor opleiding en kwalificatie.]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> Art. 7bis.[1 De diensten van de Regering worden bevoegd om na te kijken of de inrichtende macht de gelijkheid van behandeling naleeft tussen de leerlingen ingeschreven in deze inrichtingen. In afwijking van artikel 1.1.1-1, tweede lid van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, zijn de diensten van de Regering ook bevoegd om na te kijken of de voorwaarden opgenomen in artikel 1.7.3-1, § 2 van het voornoemde Wetboek zijn nageleefd. Ingeval van niet-naleving van het voorgaande lid, is de procedure van artikel 1.7.3-1, § 3 van het voornoemde Wetboek van toepassing]1 ---------- (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 48, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Afdeling 3. - Toelatingsvoorwaarden en regelmatigheid van de leerlingen. Art. 8. § 1. Geen leerling mag toelating krijgen om als regelmatig ingeschreven leerling een studiejaar van een artistieke basisleergang te volgen indien hij niet beantwoordt aan de volgende voorwaarden : 1° de vereiste minimumleeftijd bereikt hebben; 2° zo nodig de bijzondere capaciteiten en geschiktheid hebben die door de in artikel 21 bedoelde Klas- en Toelatingsraad bepaald zijn; 3° een of meer andere aanvullende leergangen of basisleergangen gevolgd hebben of, in voorkomend geval, ervoor geslaagd zijn of er door de Klas- en de Toelatingsraad van vrijgesteld zijn overeenkomstig artikel 21, 1°; 4° een maximum aantal jaren niet overschreden hebben tijdens welke de leergang werd gevolgd, beperkt tot : a) twee jaar voor hetzelfde studiejaar; b) het totaal aantal studiejaren georganiseerd in andere filières dan de voorbereidende filière, vermeerderd met drie schooljaren. Wanneer de leerling zijn studies aanvangt in een ander jaar dan het aanvangsjaar, wordt het maximum aantal jaren evenwel verminderd met het aantal niet gevolgde studiejaren; 5° zich ertoe verbinden alle wekelijkse lestijden te volgen die georganiseerd worden voor de betrokken leergang. De sub 1° en 3° bedoelde voorwaarden worden bepaald door de Regering voor elke betrokken basisleergang. § 2. Buiten de in § 1 bepaalde voorwaarden om tot een ander studiejaar dan het eerste jaar toegang te hebben, moet de leerling : 1° ofwel ambtshalve door de Klas- en Toelatingsraad tot dit studiejaar toegelaten worden overeenkomstig artikel 21, 1°; 2° ofwel beantwoorden aan de voorwaarden inzake overgang bepaald door de Klas- en Toelatingsraad overeenkomstig artikel 21, 3°. Art. 9.Geen leerling mag toelating krijgen om als regelmatig ingeschreven leerling een studiejaar van een aanvullende artistieke leergang te volgen indien hij niet beantwoordt aan de voorwaarden bepaald bij artikel 8, § 1, 1° en 3° en § 2, 1°. De in [1 artikel 8, § 1, 1° en 3°]1 bedoelde voorwaarden worden door de Regering voor elke betrokken aanvullende leergang bepaald. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 10. De vereiste leeftijd bedoeld bij artikel 8 moet bereikt zijn op 31 december die volgt op de aanvang van het schooljaar. Art. 11. In elk gebied van het onderwijs wordt als regelmatige leerling beschouwd, hij die op 31 januari van het lopende schooljaar : 1° de toelatingsvoorwaarden bedoeld bij de artikelen 8 en 9 vervult en die sedert 1 oktober regelmatig de leergangen volgt van het studiejaar waartoe hij behoort; 2° werkelijk op een minimum aantal lestijden van de basis- of aanvullende leergangen bepaald bij artikel 12 aanwezig is; 3° in voorkomend geval, het inschrijvingsrecht heeft betaald, bepaald door de Regering bij toepassing van artikel 26 van het programmadecreet van 25 juli 1996 houdende verschillende maatregelen in verband met de begrotingsfondsen, de schoolgebouwen, het onderwijs en de audiovisuele sector. Art. 12.§ 1. Voor de regelmatig ingeschreven leerlingen is het bij artikel 11, 2°, bepaald minimum aantal lestijden van de wekelijks te volgen leergangen vastgesteld op : 1° op het gebied van de beeldende, visuele kunsten en de kunsten in de ruimte : a) voor de voorbereidende filière, 2 lestijden [1 ...]1 ; b) voor de opleidingsfilière, 3 lestijden; c) voor de kwalificatiefilière, 4 lestijden; d) voor de overgangsfilière, 8 lestijden; 2° op het gebied van de muziek : a) voor de voorbereidende filière, 1 lestijd; b) voor de opleidingsfilière, 2 lestijden; c) voor de kwalificatiefilière, 2 lestijden; d) voor de overgangsfilière, 3 lestijden. Dit aantal lestijden kan evenwel tot twee herleid worden vanaf het vierde studiejaar wanneer de leerling voldaan heeft aan de aanvullende opleiding die bij toepassing van artikel 8, § 1, 3° werd opgelegd; 3° (niet vertaald); a) (niet vertaald); b) (niet vertaald); c) (niet vertaald); d) (niet vertaald); (niet vertaald); 4° op het gebied van de danskunst : a) voor de voorbereidende filière, 1 lestijd; b) voor de opleidingsfilière, 1 lestijd gedurende de eerste vier studiejaren en 2 lestijden vanaf het vijfde jaar; c) voor de kwalificatiefilière, 2 lestijden; d) voor de overgangsfilière, 5 lestijden in het 1e en het 2e jaar en 7 lestijden vanaf het 3e tot het 8e jaar. § 2. De verschillende leergangen die op hetzelfde gebied gevolgd worden in een andere inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan mogen aangerekend worden om tot het minimum aantal lestijden te komen bedoeld bij artikel 11, 2°. In dit geval wordt de leerling wat de toepassing van artikel 11 betreft, als regelmatig ingeschreven leerling beschouwd in elke inrichting waar hij een basisleergang volgt. § 3. Voor de toepassing van § 1, wanneer de leerling enkel een of verschillende aanvullende leergangen volgt, wordt de minimale wekelijkse duur van de gevolgde leergangen bepaald bij verwijzing naar het minimum voorgeschreven voor de opleidingsfilière van het gebied waarmee de betrokken aanvullende leergang(en) verband houdt (houden). § 4. De vrijstellingen inzake volgen van de leergangen die door de Studieraad worden toegestaan overeenkomstig artikel 21 mogen niet in aanmerking worden genomen om tot het minimum in § 1 bepaald aantal lestijden te komen. [2 § 5. De remediëring wordt niet in aanmerking genomen in de minimale wekelijkse duur van het schoolbezoek.]2 ---------- ---------- (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 41, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2008> (2)<DFG 2017-05-24/15, art. 23, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017> Art. 13. In afwijking van artikel 12, voor iedere leerling die voor een basisleergang van een opleidingsfilière ingeschreven is, kan de minimale wekelijkse duur van de gevolgde leergangen bereikt worden door het aanrekenen van alle andere lestijd(en) die gelijktijdig regelmatig is (zijn) gevolgd in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. In dit geval wordt de leerling, wat de toepassing van artikel 11 betreft, als regelmatig ingeschreven leerling beschouwd voor elk gebied waarvoor hij een van de bij artikel 4, § 3, 1°, bedoelde basisleergangen volgt. Art. 14. § 1. Niemand mag als regelmatig ingeschreven leerling eenzelfde leergang volgen in een andere inrichting voor kunstonderwijs die gesubsidieerd of georganiseerd wordt door de Franse Gemeenschap. § 2. Voor de toepassing van artikel 11 kan de leerling niet als regelmatig ingeschreven beschouwd worden indien hij over het geheel van de leergangen, verstrekt tussen 1 oktober en 31 januari van het betrokken schooljaar, meer dan 20% ongewettigde afwezigheidstijd telt. De (Regering) bepaalt de regels volgens welke de aanwezigheden en de afwezigheden van de leerlingen berekend en verantwoord worden. <DFG 2003-07-17/40, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Art. 15. Voor iedere leerling wordt een individuele fiche opgemaakt waarop ten minste de volgende gegevens worden vermeld : 1° naam, voornaam en adres; 2° geboortedatum; 3° reeds gevolgde studies in een inrichting voor kunstonderwijs en bekomen resultaten; 4° studies die aan de gang zijn. Afdeling 4. - Bekrachtiging van de studies. Art. 16.Er worden getuigschriften en diploma's uitgereikt voor elke artistieke basisleergang bedoeld bij artikel 4, § 3, 1°. Er wordt een getuigschrift uitgereikt aan de regelmatig ingeschreven leerling die voor elke betrokken opleidings-, kwalificatie- en overgangsfilière : 1° aan de in artikel 4, § 3, van dit decreet bepaalde vereisten inzake bekwaamheidsniveaus voldoet op basis van de evaluatiecriteria bepaald door de Studieraad bedoeld bij artikel 21, 3°; 2° aan de minimale opleiding beantwoordt bepaald bij artikel 4, § 3, 1°. Er wordt een einddiploma uitgereikt aan de regelmatig ingeschreven leerling die voor elke overgangsfilière, buiten de bij lid 2, 1° bepaalde voorwaarden, voldaan heeft voor een opleiding die het bij artikel 4, § 3, 1° bepaald maximum aantal studiejaren omvat die kunnen georganiseerd worden [met uitzondering van het gebied muziek, waarvoor het diploma op het einde van het vijfde overgangsjaar wordt uitgereikt]. <DFG 2003-07-17/40, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [1 Binnen het gebied van de plastische, visuele kunsten en ruimtekunsten, wordt het diploma uitgereikt aan de regelmatig ingeschreven leerling wanneer hij, buiten de voorwaarden vastgesteld [2 in het derde lid]2, voldaan heeft aan de bijkomende cursus kunstgeschiedenis en esthetische analyse.]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2019-01-10/04, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 17. Voor de toepassing van artikel 16 worden de studiejaren waarvoor een vrijstelling door de Klas- en Toelatingsraad werd verleend overeenkomstig artikel 21, 1°, beschouwd als met succes gevolgd geweest door de betrokken leerling. Art. 18.Op het getuigschrift en het diploma staan onder andere vermeld : 1° [1 de naam van de inrichting; 2° het betrokken gebied; 3° de benaming van de basisleergang en van de gevolgde aanvullende leergang(en); 4° de betrokken filière van het onderwijs.]1 Het getuigschrift en het diploma zijn erkend door alle inrichtingen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Afdeling 5. - De Studieraad. Art. 19. De Inrichtende Macht stelt in elke inrichting die zij organiseert een Studieraad in, bestaande uit een algemene vergadering en klas- en toelatingsraden. Art. 20.[1 De algemene vergadering wordt voorgezeten door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde. Ze bestaat uit alle personeelsleden van de in artikel 49 van dit decreet vermelde inrichting en brengt advies uit aan de inrichtende macht over:]1 1° het in tweeën delen of het groeperen van klassen of studiejaren van een zelfde leergang; 2° het oprichten of het afschaffen van studiejaren, leergangen of filières van het onderwijs; 3° de modaliteiten voor de organisatie van de evaluaties van de leerlingen; 4° [2 de keuze van het bij artikel 34 bepaalde gebruik van de dotaties;]2 [1 5° het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject.]1 [1 De algemene vergadering komt minstens één keer gedurende het schooljaar bijeen. Ze wordt door de inrichtende macht of het inrichtingshoofd minstens acht kalenderdagen vóór de bijeenkomst bijeengeroepen. Bij de oproepingsbrief wordt een agenda gevoegd.]1 De algemene vergadering kan slechts geldig advies uitbrengen indien ten minste twee derden van de personeelsleden aanwezig zijn. [1 Indien het vereiste quorum niet bereikt is, wordt een tweede vergadering binnen de veertien kalenderdagen georganiseerd, met dezelfde agenda als de voorafgaande vergadering. Daartoe stuurt de inrichtende macht of het inrichtingshoofd minstens acht kalenderdagen vóór de vergadering een oproepingsbrief. Ongeacht het aantal aanwezige personeelsleden, wordt een geldig advies gegeven.]1 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 9, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2017-05-24/15, art. 24, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017> Art. 21.In de Klas- en de Toelatingsraden zetelen er [1 ...]1 een lid van het bestuurspersoneel of zijn gemachtigde die deze raden voorzit samen met al de leerkrachten belast met de opleiding van een welbepaalde groep leerlingen. [1 Met inachtneming van het specifieke karakter van de educatieve en pedagogische projecten van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1, 7° en 8°, en van het pedagogisch en artistiek inrichtingsproject bedoeld in artikel 3bis,]1 van de Inrichtende Macht, kunnen zij optreden als afgevaardigde leden van deze Inrichtende Macht : 1° inzake toelating van de leerlingen tot de overgangsfilière of tot een ander studiejaar dan het aanvangsjaar en inzake vrijstelling van het volgen van leergangen, gelet op de volgende criteria : a) de reeds gevolgde studies bekrachtigd door een attest, een getuigschrift of een diploma; b) de uitslagen van proeven of tests ingericht door de Studieraad; c) andere gelijktijdig gevolgde studies; d) behaalde onderscheiding of prijzen; e) voortgezette en geattesteerde uitoefening van een activiteit die verband houdt met de gevolgde opleiding; 2° [3 van de pedagogische opvolging van de leerlingen :]3 a) [2 ofwel door de leerlingen die een vooraf vereiste kennis niet beheersen of die moeilijkheden kennen in het begin of tijdens de opleiding, te verplichten : - aanvullende leergangen te volgen waarvan de aard en de duur bepaald worden binnen de perken bedoeld bij dit decreet en volgens de vrijgekomen lestijden waarvoor subsidies kunnen bekomen worden; - volgens de behoeften, de remediëring waarvan de aard bepaald wordt binnen de perken vastgesteld bij dit besluit en volgens de vrijgekomen lestijden waarvoor subsidies kunnen bekomen worden;]2 b) ofwel door, zo nodig, de leerlingen die studies hebben aangevangen een andere studierichting te laten volgen; c) ofwel door gelijk welke schikking te treffen om de geschillen over het verloop van de studies te regelen; 3° inzake evaluatiecriteria van de leerlingen, door de aard en de periodiciteit van de controleproeven te bepalen alsook de evaluatiegegevens of, zo nodig, de elementen betreffende de persoonlijke opleiding of de verworven beroepskennis, door de leerling bezorgd en degelijk nagezien; 4° inzake voorwaarden voor de overgang naar het volgende studiejaar; 5° inzake bekrachtiging van de studies, met een beoordeling van de bekwaamheid van de leerlingen op basis van de bekwaamheidsniveaus bepaald bij artikel 4, § 3, 1°, b, en met de uitreiking, na beraadslaging van de getuigschriften en diploma's bedoeld bij artikel 16. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2017-05-24/15, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017> (3)<DFG 2022-07-07/12, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 22.De Inrichtende Macht stelt het huishoudelijk reglement van de Studieraad vast waarin nader bepaald worden : 1° [1 de nadere regels en de criteria voor de evaluatie; 2° de verhoudingswaarde van de evaluaties en, in voorkomend geval, van de proeven waaruit deze bestaan, bij de vaststelling van het eindresultaat; 3° de regels voor de werking van de algemene vergadering, voor de beraadslaging van de klassenraden en voor de toelating;]1 4° de regels om beslissingen te nemen inzake toelating van de leerlingen; 5° de procedureregels inzake tucht; [2 6° desgevallend, de regels voor de organisatie van de remediëring.]2 (Het huishoudelijk reglement is een openbaar document, uitgereikt, op aanvraag, door de directeur of diens vertegenwoordiger aan iedere persoon.) <DFG 2003-07-17/40, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2017-05-24/15, art. 26, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017> Afdeling 6. - Organisatie van de Kunsthumaniora. Art. 23.[1 In de gebieden van spreekkunst en toneelkunst, muziek en danskunst, na advies van de Algemene Overlegraad van het gewoon secundair onderwijs mogen de lestijden in de kunsthumaniora bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, georganiseerd worden in de inrichtingen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan waarvan de Regering de lijst bepaalt naar rata van een inrichting per onderwijszone. Deze lijst omvat de zeven hierna vermelde inrichtingen : 1° Conservatoire de Musique Arthur Grumiaux de Charleroi ; 2° Académie intercommunale de Musique, de danse et des arts de la parole de Court-Saint-Etienne et Ottignies-Louvain-la-Neuve ; 3° Académie de Musique Grétry de Liège ; 4° Conservatoire de Musique de Huy ; 5° Académie de Musique d'Ixelles ; 6° Académie de Musique de Mons ; 7° Conservatoire de Musique de Namur.]1 ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 23bis.[1 De scholen bedoeld in artikel 23 kunnen, binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en op advies van de Inspectiedienst voor Kunstonderwijs [2 ...]2, een " transdisciplinaire artistieke opleiding met gemeenschappelijke kern " organiseren die de vier gebieden van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan bevat.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/C3, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2019-01-10/04, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 24. De organisatie, de structuur, de uurrooster van de leergangen en de bekrachtiging van de studies Kunsthumaniora worden op basis van de algemene regeling voor het secundair onderwijs met beperkt leerplan geregeld. Afdeling 7. - Afzonderlijke organisaties. Art. 25.Kunnen door de Regering als afzonderlijk erkend worden, de onderwijsorganisaties die in de onderwijsgebieden bedoeld bij artikel 4, § 1 niet kunnen ondergebracht worden of die een specifieke lessenstructuur organiseren die verantwoord is met het oog op de realisatie van een [1 bijzonder pedagogisch en artistiek inrichtingsproject]1. Worden als afzonderlijk erkend op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, de artistieke onderwijsorganisaties die in de hierna vernoemde inrichtingen in toepassing zijn gebracht : 1° specifiek onderwijs van de ritmiek en de lichamelijke expressie in het "Institut de Rythmique Jacques Dalcroze de Belgique", te Brussel; 2° specifiek onderwijs voor instrumentale en vocale opleiding voor zangers- organisten en koorleiders in de "Académie de Musique Saint-Grégoire", te Doornik. Wat de in lid 1 bedoelde onderwijsafdelingen betreft, geeft de Regering nadere inlichtingen over de criteria die voor elke kunstleergang die mag georganiseerd worden in de artikelen 4, § 3; 8, § 1, 1° en 3°; 9 en 11, § 2, zijn vermeld. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 12, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 26. In afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk en op de voordracht van de Inrichtende Macht of van het hoofd van de inrichting die door zijn Inrichtende Macht werd gemandateerd, kunnen in de vorm van lesopdrachten toegewezen aan bij artikel 59 bedoelde lesgelastigden, specifieke opleidingslessen en activiteiten worden georganiseerd die niet in het kader van de kunstleergangen bedoeld bij artikel 4, § 3, kunnen opgenomen worden. Art. 27. <Opgeheven bij DFG 2019-01-10/04, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 28.Voor de toepassing [1 van artikel 26]1, legt de Inrichtende Macht of het hoofd van de inrichting die daartoe werd gemandateerd zijn projekt voor in de door de Regering vastgestelde vormen en termijnen, die op advies van de Inspectie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan en binnen een termijn van zestig dagen die begint te lopen vanaf de datum waarop het dossier werd ontvangen, een gemotiveerde beslissing mededeelt wat de subsidiëring van de betrokken lesopdracht betreft. ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> HOOFDSTUK III. - Lestijdendotaties en werkingstoelagen. Art. 29. Vanaf het schooljaar 1999- 2000 is het totaal bedrag van de dotaties toegekend bij toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk gelijk aan het totaal van de lestijden toegekend voor het schooljaar 1998-1999 (, verhoogd met 2 400 lestijden toegekend op 1 september 1999 (overeenkomstig artikel 37, lid 3, en, vanaf 1 februari 2004, vermeerderd met de lestijdendotaties voor de kunsthumaniora bedoeld bij artikel 35.) ). <DFG 2001-12-20/63, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <DFG 2003-07-17/40, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-02-2004> Het bij lid 1 bedoeld totaal bedrag van de dotaties wordt jaarlijks ingekort met het aantal lestijden die werden gebruikt voor de betoelaging van de betrekkingen van de personeelsleden die in disponibiliteit werden gesteld wegens gebrek aan tewerkstelling of aan gedeeltelijk verlies van opdrachten die niet aangerekend worden ten laste van de dotaties van de inrichtingen volgens de bij artikel 56 bepaalde modaliteiten. (Het bedrag bestemd voor de lestijdendotaties van de kunsthumaniora bedoeld bij lid 1 is gelijk aan 750 000 euro per begrotingsjaar. Vanaf het begrotingsjaar 2005, wordt het bij lid 3 bedoeld bedrag jaarlijks aangepast aan de schommelingen van de gezondheidsindex van de consumptieprijzen. Bij de toelating tot de toelagen van een nieuwe inrichting of een nieuw gebied, voegt de Regering, binnen de perken van haar budgettaire mogelijkheden, aan het geheel van de dotaties bedoeld bij artikel 29, een lestijdendotatie berekend in functie van de aan deze inrichting verschuldigde dotatie, in toepassing van artikel 31, § 2, op het ogenblik van haar toelating.) <DFG 2003-07-17/40, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-02-2004> Afdeling 1. - Jaarlijkse dotaties. Art. 30. Elke Inrichtende Macht beschikt per schooljaar en per inrichting voor secundair kunstonderwijs over een dotatie, berekend in lestijden/jaar van 50 minuten en die overeenstemmen met het totaal van de lestijden die voor elk in artikel 4, § 1, bedoeld gebied werden toegekend. Art. 31.§ 1. Voor de duur van het schooljaar 1998-1999, bestaat de jaarlijkse dotatie met lestijden van elke inrichting uit het totaal aantal lestijden die in de loop van het vorig schooljaar werden gesubsidieerd, zo nodig aangepast aan de toepassing van het nieuw geldelijk statuut bepaald bij artikel 98. § 2. Vanaf het schooljaar 1999-2000 wordt de jaarlijkse dotatie met lestijden voor een schooljaar bepaald volgens het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen voor het vorig schooljaar in de zin van artikel 11 en per gebied. [4 [5 ]Vanaf]5 1 september 2019 wordt de jaarlijkse dotatie van de lestijden van een schooljaar berekend op basis van het gemiddelde van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen over de drie vorige schooljaren in de zin van artikel 11 en per gebied.]4 [5 In afwijking van het tweede lid wordt de jaarlijkse dotatie die toegekend wordt aan elke inrichting, per onderwijsgebied, voor het schooljaar 2021-2022, verlengd voor het schooljaar 2022-2023. In afwijking van het tweede lid is het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen in de berekening van de jaarlijkse dotatie, voor het schooljaar 2023-2024, het gemiddelde van het aantal regelmatige leerlingen op 31 januari 2023, 31 januari 2020 en 31 januari 2019. In afwijking van het tweede lid is het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen in de berekening van de jaarlijkse dotatie, voor het schooljaar 2024-2025, het gemiddelde van het aantal regelmatige leerlingen op 31 januari 2024, 31 januari 2023 en 31 januari 2020. ]5 Voor de toepassing [4 in het eerste en tweede lid]4 worden de leerlingen die ingeschreven zijn voor de voorbereidende filière afzonderlijk aangeboekt. Per volledige schijf van 10 regelmatig ingeschreven leerlingen wordt de [4 in het eerste en tweede lid]4 bedoelde dotatie : 1° op het gebied van de beeldende, visuele kunsten en de kunsten van de ruimte vastgesteld op : a) 60 lestijden/jaar voor de voorbereidende filière; b) 190 lestijden/jaar voor de andere filières; 2° op het gebied van de spreekkunst en toneelkunst vastgesteld op : a) 40 lestijden/jaar voor de voorbereidende filière; b) 130 lestijden/jaar voor de andere filières; 3° op het gebied van de muziek vastgesteld op : a) 60 lestijden/jaar voor de voorbereidende filière; b) 240 lestijden/jaar voor de andere filières; 4° op het gebied van de danskunst vastgesteld op : a) 25 lestijden/jaar voor de voorbereidende filière; b) 80 lestijden/jaar voor de [vormings-, kwalificatie- en overgangsfilières 1 tot 4]. <DFG 2003-07-17/40, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [c) 240 leestijden/jaar voor de overgangsfilière vanaf het vijfde jaar.] <DFG 2003-07-17/40, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 3. Tijdens de overgangsperiode die zich over vier schooljaren spreidt en die aanvangt op 1 september 1999, worden de verhogingen en de inkortingen van lestijden waarvoor toelagen kunnen bekomen worden ten gevolge van de toepassing van § 2, jaarlijks tot 25 % van hun waarde beperkt. [Gedurende een periode van vier schooljaar en met uitwerking van 1 september 2003, zijn de verhogingen en de verminderingen van de voor toelage vatbare lestijden van elk gebied als gevolg van de toepassing van § 2 : 1° opgeschort wanneer het verschil, hetzij positief hetzij negatief, tussen de dotatie toegekend voor het vorige schooljaar en de dotatie berekend voor het nieuwe schooljaar minder of gelijk is aan 8 % - genoemd stabiliteitscijfer - van de waarde van de dotatie toegekend voor het vorige schooljaar; 2° beperkt in de andere gevallen tot het deel dat 8 % overtreft van de waarde van de dotatie toegekend voor het vorige schooljaar. In ieder cursusgebied bestaan de beschikbare lestijden uit de optelling van de verminderingen van de voor toelage vatbare lestijden als gevolg van de toepassing van § 2 en het vorig lid; in ieder cursusgebied bestaan de gevraagde lestijden uit de optelling van de verminderingen van de voor toelage vatbare lestijden als gevolg van de toepassing van § 2 en het vorig lid. De beschikbare lestijden worden verdeeld, in ieder onderwijsgebied, in evenredigheid met de verhoging waarop aanspraak kan worden gemaakt, in functie van een herverdelingscoëfficiënt berekend als volgt : het verschil tussen de lestijden bepaald in toepassing van artikel 33 en de lestijden toegekend voor het vorige schooljaar wordt gevoegd bij de beschikbare lestijden; de uitslag van deze optelling wordt verdeeld door het aantal gevraagde lestijden.] <DFG 2003-07-17/40, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [6 Vanaf 28 augustus 2023 en gedurende een overgangsperiode van 4 schooljaren wordt de berekening van de in § 2 vermelde dotatie gewijzigd. De verhogingen en verlagingen van de subsidiabele lestijden die voortvloeien uit de toepassing van § 2 zijn: 1° geschorst als het verschil tussen de subsidie berekend voor het nieuwe schooljaar en de subsidie toegekend voor het vorige schooljaar tussen plus 8% en min 12% van de waarde van de subsidie toegekend voor het vorige schooljaar ligt; 2° in de andere gevallen beperkt tot het gedeelte dat meer bedraagt dan 8% positief en 12% negatief van de waarde van de subsidie toegekend voor het voorgaande schooljaar. De effecten van deze bepaling zullen aan het einde van het tweede schooljaar worden geëvalueerd. De beperking van periodeverlagingen tot 25% van hun waarde en de herverdeling van deze verlagingen op pro rata basis worden bevestigd.]6 [Vanaf 1 september 2007 wordt de berekening van de dotatie bedoeld in het tweede lid behouden met een beperking van de verminderingen van lestijden tot 25 % van hun waarde en met een herverdeling naar rata van deze verminderingen.] <DFG 2007-07-19/53, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 4. [1 De Inrichtende Machten kunnen, voor een schooljaar, lestijden overhevelen tussen verschillende onderwijsdomeinen en -inrichtingen die zij organiseren op voorwaarde dat : - zij de rechten van het personeel garanderen binnen de naleving van de decreten van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs; - die overhevelingen geen terbeschikkingstellingen tot gevolg hebben wegens ontstentenis van betrekkingen of gedeeltelijk opdrachtverlies; - zij niet 8% van de dotatie van het oorspronkelijk domein overschrijden. [2 Nochtans, wanneer deze overhevelingen geen geheel getal van wekelijkse lestijden tot resultaat hebben, wordt dit resultaat afgerond naar de hogere eenheid wanneer de eerste decimaal gelijk aan of hoger is als 5.]2; - de inrichtende macht het pedagogische en artistieke doel van de overheveling(en) motiveert, er de overeenstemming met [3 het in artikel 3bis bedoelde pedagogisch en artistiek inrichtingsproject]3, de specifieke behoeften van het begunstigd domein alsook de evolutie, de onderwijsomstandigheden en de specifieke behoeften van het oorspronkelijk domein uitlegt; - de aanvraag samen wordt ingediend met de notulen van de vergadering van de Studieraad gedurende welke het onderwerp werd besproken en van die van de COPALOC voor het officieel gesubsidieerd onderwijs, of naargelang van het geval voor het vrij gesubsidieerd onderwijs, van de vergadering van de ondernemingsraad, van de plaatselijke overleginstantie of, bij gebrek, van de vakvereniging om dezelfde reden bijeengekomen.]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2011-01-13/04, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2010> (3)<DFG 2014-11-20/08, art. 13, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (4)<DFG 2019-01-10/04, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (5)<DFG 2022-07-07/12, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> (6)<DFG 2023-07-20/48, art. 19, 030; Inwerkingtreding : 28-08-2023> Art. 32.[1 Het aantal openingsweken per schooljaar van de inrichting of van de betrokken afdeling van de inrichting buiten de schoolvakantie, wordt door de inrichtende macht op 29, 33 of 37 vastgesteld. De lestijden bepaald overeenkomstig artikel 31 worden in een aantal lestijden/weken verdeeld door het aantal lestijden/jaar te delen door: - 32 voor elke inrichting of betrokken afdeling van de inrichting die in 29 weken is geopend; - 36 voor elke inrichting of betrokken afdeling van de inrichting die in 33 weken is geopend; - 40 voor elke inrichting of betrokken afdeling van de inrichting die in 37 weken is geopend. Indien, voor elke afdeling van de cursussen gegeven in een inrichting, de deling van het aantal lestijden/jaar door het aantal openingsweken van de inrichting geen geheel getal oplevert, wordt dit resultaat afgerond: - naar de lagere eenheid wanneer de eerste decimaal na de berekening kleiner is dan 5; - naar de volgende hogere eenheid in andere gevallen.]1 ---------- (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 209, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 33.[1 Voor de toepassing van artikel 29 en volgens het gemiddelde van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen van de drie laatste schooljaren bepaalt de Regering per gebied de coëfficiënten voor de aanpassing van de dotaties bedoeld in artikel 31, § 2.]1 ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 34.Onverminderd de bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs en het bepaalde in artikel 31, § 4, valt de keuze van de besteding van de dotaties per inrichting en per gebied onder de bevoegdheid van elke inrichtende macht. In afwijking van de bepalingen van artikel 31, § 2, wanneer de Inrichtende Macht geen kennis geeft (binnen een termijn van [1 vijftig dagen]1) die aanvangen op 1 februari, van de inlichtingen waarmee het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen die in rekening moeten genomen worden voor de vaststelling van de jaarlijkse dotatie kan bepaald worden, wordt deze dotatie voorlopig vastgesteld bij hernieuwing op het bedrag van de dotatie die het jaar tevoren werd toegekend. <DFG 2003-07-17/40, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> In dat geval kan er geen sprake zijn, wanneer de definitieve jaarlijkse dotatie later wordt bepaald, van een verhoging van het aantal lestijden die voorlopig worden toegekend. ---------- (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 210, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Afdeling 2. - Dotaties voor Kunsthumaniora. Art. 35.<DFG 2003-07-17/40, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Voor de inrichting van de onderwijslestijden bedoeld bij artikel 23 beschikt elke inrichtende macht over een jaarlijkse dotatie aan voor toelage vatbare lestijden, zoals bepaald bij artikel 29, berekend per onderwijsgebied in functie van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen voor de kunsthumaniora op 1 oktober van het lopend schooljaar. Deze dotatie wordt voorbehouden voor lestijden in het verplicht onderwijs. De jaarlijkse dotatie aan lestijden wordt als volgt bepaald : 1° [1 voor op het gebied van muziek : - 280 lestijden/jaar voor complete groepen van 4 leerlingen, voor de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn voor de tweede graad; - 360 lestijden/jaar voor complete groepen van 3 leerlingen, voor de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn voor de derde graad;]1 2° op het gebied van de spreek- en theaterkunsten : - 280 lestijden/jaar voor complete groepen van vijf leerlingen, voor de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn voor de tweede graad; 360 lestijden/jaar voor complete groepen van vier leerlingen, voor de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn voor de derde graad; 3° op het gebied van de dans : - optie klassieke dans : a) 880 lestijden/jaar voor de tweede graad voor groepen van maximum 12 leerlingen; b) 1120 lestijden/jaar voor de derde graad voor groepen van maximum 12 leerlingen; - optie hedendaagse dans : a) 680 lestijden/jaar voor de tweede graad voor groepen van maximum 12 leerlingen; b) 880 lestijden/jaar voor de tweede graad voor groepen van maximum 12 leerlingen. ---------- (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 42, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2008> Art. 36. De bij artikel 35 bedoelde jaarlijkse dotaties worden uitsluitend voorbehouden voor de organisatie van de in artikel 23 bedoelde lestijden in de Kunsthumaniora. Afdeling 3. - Dotaties aan de afzonderlijke organisaties. Art. 37. Voor de duur van het schooljaar 1998-1999, wordt de jaarlijkse dotatie met lestijden voor elke bij artikel 25 bedoelde inrichting vastgesteld overeenkomstig artikel 31, § 1. Vanaf het schooljaar 1999-2000 wordt de jaarlijkse dotatie met lestijden voor elke bij artikel 25 bedoelde inrichting als volgt vastgesteld overeenkomstig artikel 31, § 2, lid 1 : 1° voor het "Institut de Rythmique Jacques Dalcroze de Belgique", te Brussel : a) 9.200 lestijden voor de eerste 200 regelmatig ingeschreven leerlingen; b) 200 bijkomende lestijden per volledige schijf van 10 bijkomende regelmatig ingeschreven leerlingen; 2° voor de "Académie de Musique Saint-Grégoire" : a) 1.800 lestijden voor de eerste 100 regelmatig ingeschreven leerlingen; b) 100 bijkomende lestijden per volledige schijf van 5 bijkomende regelmatig ingeschreven leerlingen. De jaarlijkse dotaties met lestijden bedoeld bij lid 2 mogen niet groter zijn dan de dotaties berekend voor de duur van het schooljaar 1998-1999 overeenkomstig lid 1 (, verhoogd op 1 september 1999 met 2 400 lestijden toegekend aan het 'Institut de Rythmique JAQUES-DALCROZE de Belgique'). <DFG 2001-12-20/63, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Art. 38. <Opgeheven bij DFG 2019-01-10/04, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 38bis.[1 Binnen de perken van de kredieten die daartoe toegekend worden en op gunstig advies van de Inspectiedienst voor Kunstonderwijs, kan de Regering kunstinitiatieven en vernieuwende kunstexperimenten subsidiëren. De voorwaarden voor de toekenning van de subsidies bedoeld in het 1e lid zijn : 1. de notulen van de vergadering van de Studieraad overleggen gedurende welke dat punt werd besproken; 2. de bijzonderheid van het project bewijzen en aantonen dat het niet in de structuur van de instelling kan worden geïntegreerd; 3. op relevante wijze zijn toekomstwaarde en zijn bijdrage in de artistieke opleiding van de leerlingen aantonen; 4. de doelstellingen van het project in overeenstemming brengen met de doelstellingen van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan zoals bepaald in de artikelen 3 en 4 van dit decreet; 5. het experimenteringsproject integreren in [2 het in artikel 3bis bedoelde pedagogisch en artistiek inrichtingsproject]2; 6. het aantal lestijden die besteed moeten worden, het activiteitenprogramma en hun periodiciteit alsook het aantal en het niveau van de betrokken leerlingen nader bepalen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/C3, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 14, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Afdeling 4. - Werkingstoelagen. Art. 39.De werkingstoelage bedoeld bij artikel 32, § 2, lid 2, van voornoemde wet van 29 mei 1959 wordt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet per regelmatig ingeschreven leerling in de zin van artikel 11 berekend op basis van een welbepaald jaarlijks bedrag : 1° voor de [1 ...]1 gebied van de muziek, de spreekkunst en de toneelkunst en de danskunst : a) 360 frank voor de leerling ingeschreven voor de voorbereidende filière; b) 870 frank voor de leerling ingeschreven voor de opleidings-, kwalificatie of overgangsfilière; 2° voor [1 het gebied]1 van de beeldende, visuele kunsten en de kunsten in de ruimte : a) 1 020 frank voor de leerling ingeschreven voor de voorbereidende filière; b) 2 450 frank voor de leerling ingeschreven voor de opleidings-, kwalificatie of overgangsfilière; 3° voor de leerling regelmatig ingeschreven voor verschillende onderwijsgebieden, wordt de werkingstoelage afzonderlijk berekend voor elk betrokken gebied. ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> HOOFDSTUK IV. - Rationalisatie en programmatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. Art. 40.Er wordt een norm, uitgedrukt in een minimum aantal regelmatig ingeschreven leerlingen, vastgesteld voor : 1° de rationalisatie, m.a.w. het behoud en de subsidiëring van de inrichtingen en de gebieden [1 ...]1 bedoeld bij artikel 4, § 1; 2° de programmatie, d.w.z. de oprichting en de toelating tot de subsidies van nieuwe inrichtingen en gebieden bedoeld bij artikel 4, § 1. De norm voor rationalisatie bedoeld bij lid 1 wordt vastgesteld op : 1° 350 regelmatig ingeschreven leerlingen voor al de gebieden georganiseerd door de inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan; 2° 120 regelmatig ingeschreven leerlingen op het gebied van de beeldende, visuele kunsten en de kunsten in de ruimte; 3° 40 regelmatig ingeschreven leerlingen op het gebied van de spreekkunst en toneelkunst; 4° 200 regelmatig ingeschreven leerlingen op het gebied van de muziek; 5° 40 regelmatig ingeschreven leerlingen op het gebied van de danskunst. De bij lid 1, 2°, bedoelde programmatienorm wordt op 250 % van de rationalisatienorm vastgesteld. De bij lid 2, 1°, bedoelde programmatienorm wordt vastgesteld op 80 % van zijn waarde voor de inrichting die de enige van haar net is die zich in een straal van 50 kilometers bevindt of die vestigingen in diezelfde straal onderhoudt. ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 41. In afwijking van artikel 40 wordt de rationalisatienorm voor het behoud van bij artikel 25 bedoelde inrichtingen vastgesteld op : 1° 200 regelmatig ingeschreven leerlingen voor het "Institut de Rythmique Jacques Dalcroze de Belgique"; 2° 100 regelmatig ingeschreven leerlingen voor de "Académie de Musique Saint-Grégoire". Art. 41bis.[1 De voorwaarden waaronder de programmatie en de toelating tot subsidies voor nieuwe inrichtingen en domeinen, binnen de perken van de beschikbare kredieten, aan de Regering kunnen worden voorgesteld, zijn : 1. op meer dan 30 km van een inrichting of een vestiging die de betrokken studiedomein(en) organiseert, gelegen zijn; 2. [4 artikel 1.7.3-1, § 2 van voornoemd Wetboek]4 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving naleven; 3. [2 in artikel 3bis bedoeld pedagogisch en artistiek inrichtingsproject]2 hebben waarbij op relevante wijze de bijdragen van het nieuwe domein of van de nieuwe inrichting worden aangetoond; 4. voor de lessen die daar georganiseerd worden, over lessenprogramma's beschikken die goedgekeurd worden door de Minister bevoegd voor het Kunstsecundair Onderwijs met Beperkt Leerplan; 5. het advies van de [3 Algemene Raad]3 ingewonnen hebben.]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (4)<DFG 2024-05-16/79, art. 50, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 42. De rationalisatie en de programmatie worden per onderwijsnet toegepast. De in lid 1 bedoelde onderwijsnetten zijn : 1° het net van het officieel gesubsidieerd onderwijs waarin de bij artikel 1, 2° bedoelde inrichtingen begrepen zijn die georganiseerd worden door de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten of gelijk welke andere publiekrechtelijke rechtspersoon; 2° het net van het vrij gesubsidieerd onderwijs waarin de bij artikel 1, 3° bedoelde inrichtingen begrepen zijn die door privé-personen georganiseerd worden. Art. 43.Elke inrichting die de bij de artikelen 40 en 41 bedoelde norm voor rationalisatie niet bereikt, wordt aangegeven als bedreigd met sluiting. Elke inrichting die vanaf het schooljaar 1997-1998 en gedurende twee opeenvolgende schooljaren de bij de artikelen 40 en 41 bedoelde norm voor rationalisatie niet bereikt, verliest haar autonomie vanaf de eerste dag van het volgend schooljaar. Zij kan met een andere inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan een fusie aangaan waarvan zij een vestiging wordt, zoals bepaald bij [1 artikel 1.7.3-1, § 2 van het voornoemde Wetboek]1. Komt er geen fusie, dan beslist de Inrichtende Macht de sluiting van alle gebieden die zij organiseert in de bij lid 1 bedoelde inrichting. ---------- (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 51, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 44. De Inrichtende Machten kunnen beslissen op het einde van een schooljaar een fusie aan te gaan met de inrichtingen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan die zij organiseren ten einde een nieuwe inrichting op te richten voor zover deze inrichting op de datum van de fusie de bij artikel 40 bedoelde norm voor rationalisatie bereikt. Een van de oorspronkelijke zetels wordt de zetel van de nieuwe inrichting; de andere oorspronkelijke zetel(s) worden vestigingen van de nieuwe inrichting. Art. 45.[1 § 1. [4 met verwijzing naar de afwijking bepaald in artikel 1.7.3-1, § 2, van het voornoemde Wetboek]4, kan de afwijking die in uitzonderlijke gevallen toegekend wordt voor de organisatie van lessen buiten het grondgebied van de gemeente, binnen de perken van de beschikbare kredieten, toegekend worden onder de volgende voorwaarden : a) de afwezigheid van dezelfde domein(en) binnen een straal van 15 kilometer; b) [2 het uitbouwen van een pedagogisch project in rechtstreeks verband met het in artikel 3bis bedoelde pedagogisch en artistiek inrichtingsproject en met de educatieve projecten van de betrokken gemeenten;]2 c) het gunstig advies van de Studieraad; d) een overeenkomst tussen [3 de inrichtende macht van de inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan en de andere partij]3 samen met de besluiten van de betrokken gemeenteraden of raden van bestuur; e) de naleving van de bekwaamheidsbewijzen en ambten bepaald bij dit decreet en van de statutaire bepalingen vastgesteld bij de decreten van 6 juni 1994 voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en van 1 februari 1993 voor het vrij gesubsidieerd onderwijs; f) de aanvraag moet samen worden ingediend met het advies van de COPALOC voor het officieel gesubsidieerd onderwijs of, naargelang van het geval voor het vrij gesubsidieerd onderwijs, van de vergadering van de ondernemingsraad, van de plaatselijke overleginstantie, of bij gebrek, van de vakvereniging vergaderend voor hetzelfde doel; g) het advies van de [3 Algemene Raad]3. § 2. In afwijking van [4 artikel 1.7.3-1, § 2 van het voornoemde Wetboek]4, wordt de verplichting voor een inrichting om vakken te organiseren op het grondgebied van dezelfde gemeente niet opgelegd voor de inrichtingen die voortvloeien uit de fusies bedoeld in de artikelen 43 en 44. In dat geval is een afwijking niet noodzakelijk.]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (4)<DFG 2024-05-16/79, art. 52, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 46.[1 Elk onderwijsgebied van een inrichting dat vanaf het schooljaar 1998-1999 de bij artikel 40 bedoelde norm voor rationalisatie op 31 januari van het lopende schooljaar niet bereikt, wordt aangegeven als bedreigd met sluiting. Elk onderwijsgebied dat gedurende twee opeenvolgende schooljaren de voormelde rationalisatienorm niet bereikt, wordt als definitief gesloten beschouwd.]1 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 46bis. [1 In afwijking van de artikelen 40, 41, 43, 44 en 46 van hetzelfde decreet zijn de rationalisatienomen niet van toepassing tijdens het schooljaar 2021-2022. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-07-07/12, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2021> Art. 47. Een Inrichtende Macht bedreigd met stopzetting van haar activiteiten in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan door de definitieve sluiting van een of verschillende van haar onderwijsgebieden, kan op 31 augustus de dotaties van lestijden waarop zij bij toepassing van artikel 31, § 2 aanspraak had kunnen maken, aan een andere Inrichtende Macht van hetzelfde net overdragen, op voorwaarde dat de rechten van het personeel worden gewaarborgd binnen de perken van voornoemde decreten van 1 februari 1993 en 6 juni 1994. Art. 48. <DFG 2003-07-17/40, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> In afwijking van de bepalingen van artikel 44 wordt er een specifieke norm voor rationalisatie en programma per onderwijsgebied vastgelegd voor het behoud en de oprichting van de in artikel 23 bedoelde kunsthumaniora. De in lid 1 bedoelde rationalisatienorm wordt bepaald op een minimum aantal van vijf leerlingen die op 1 oktober van het lopende schooljaar regelmatig ingeschreven waren voor de Kunsthumaniora, voor het betrokken onderwijsgebied, voor de tweede graad en van vier leerlingen voor de derde graad. De in lid 1 bedoelde programmatienorm wordt bepaald op een minimum aantal van tien leerlingen die op 1 oktober van het lopende schooljaar regelmatig ingeschreven waren voor de Kunsthumaniora, voor het betrokken onderwijsgebied, voor de tweede graad en van acht leerlingen voor de derde graad. Wanneer het onderwijsgebied niet meer aan de bij lid 2 bedoelde rationalisatienormen voldoet, weigert de betrokken inrichtende macht elke nieuwe inschrijving en blijft zij de lestijden in te richten om de leerlingen die nog ingeschreven zijn de mogelijkheid te bieden de gekozen cyclus van secundair onderwijs te voltooien. HOOFDSTUK V. - De ambten, de gesubsidieerde betrekkingen en het geldelijk statuut van de personeelsleden. Afdeling 1. - De ambten. Art. 49. De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel van de inrichtingen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan mogen uitoefenen, omvatten wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld in twee categorieën : 1° de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel; 2° de categorie van het opvoedend hulppersoneel. Art. 50.De ambten die de leden van het bestuurspersoneel mogen uitoefenen worden gerangschikt in selectie- en bevorderingsambten : 1° selectieambten : [1 adjunct-directeur]1; 2° bevorderingsambten : directeur. ---------- (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,29°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 51.§ 1. De ambten die de leden van het onderwijzend personeel mogen uitoefenen, worden gerangschikt in de categorie van de wervingsambten. Wanneer een ambt uit verschillende specialiteiten bestaat, vormt elke specialiteit een afzonderlijk ambt. [3 ...]3 § 2. De ambten die de leden van het onderwijzend personeel op het gebied van de beeldende, visuele kunsten en de kunsten in de ruimte mogen uitoefenen, zijn de volgende : 1° leraar multidisciplinaire opleiding; 2° [2 leraar kunstgeschiedenis en esthetische analyse]2 3° leraar kunstambachten voor elk van de volgende specialiteiten : a) kunstsmeedwerk; b) schrijnwerk; c) [2 boekkunst : inbinding- vergulden;]2 d) juwelierskunst- juwelenmakerij; e) brandschilderkunst; f) [3 ...]3 restauratie van kunstwerken en kunstvoorwerpen; 4° leraar grafisch en picturaal onderzoek voor elk van de volgende specialiteiten : a) tekenen; b) schilderen; c) illustratie en tekenverhalen; d) reclame en visuele communicatie; e) [2 digitale kunsten]2 [2 f) boekkunst : typografie en studie van het letterteken]2 5° leraar gedrukte beelden voor elk van de volgende specialiteiten : a) etskunst; b) lithografie; c) serigrafie; d) fotografie; e) animatiefilm; f) [2 videografie;]2 g) infografie; [2 h) cinegrafie]2 6° leraar inrichting voor elk van de volgende specialiteiten : a) [2 binnenhuisarchitect-decorateur/decoratie;]2 b) [2 design;]2 c) scenografie; 7° leraar textielontwerper [3 ...]3 a) [3 ...]3 b) [3 ...]3 c) [3 ...]3 d) [3 ]3 e) [2 ...]2 [3 7° bis leraar modeontwerpen, sieraden en maskers]3 8° [2 leraar monumentale kunsten;]2 9° leraar ruimten voor elk van de volgende specialiteiten : a) beeldhouwwerk; b) beeldhouwceramiek; 10° leraar vuurkunsten voor elk van de volgende specialiteiten : a) aardewerk. b) ceramiek; c) [2 metaal;]2 d) [2 glaskunst;]2 e) [2 ...]2 11° leraar kunsttechnieken voor elk van de volgende specialiteiten : a) architectuurtekening en maquettenmakerij; b) technisch tekenen; c) technologie van de fotografie; d) technologie van het glaswerk; e) technologie van de metalen; f) technologie van de aarde en het brandschilderwerk. [2 12° [4 leraar experimentele praktijken.]4]2 § 3. De ambten die de leden van het onderwijzend personeel op het gebied van de muziek mogen uitoefenen, zijn de volgende : 1° leraar muziekopleiding; 2° leraar samenzang; 3° [leraar muziekgeschiedenis - ontleding]; <DFG 2003-07-17/40, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> 4° [leraar muziekschrijven - ontleding]; <DFG 2003-07-17/40, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> 5° leraar algemene opleiding jazz; 6° [4 leraar instrumentale opleiding, voor elke van de volgende specialiteiten : 1) chromatische accordeon ; 2) alt ; 3) fagot; 4) barok- en klassieke fagot ; 5) klarinet ; 6) klavecimbel ; 7) contrabas; 8) hoorn ; 9) natuurlijke hoorn ; 10) doedelzak ; 11) blokfluit ; 12) dwarsfluit ; 13) barok- en klassieke dwarsfluit ; 14) gitaar en begeleidingsgitaar ; 15) harp ; 16) hobo ; 17) barok-en klassieke hobo ; 18) luit ; 19) mandoline ; 20) musette ; 21) orgel ; 22) slaginstrumenten ; 23) piano ; 24) pianoforte ; 25) saxofoon ; 26) schuiftrombone ; 27) trompet ; 28) natuurlijke trompet ; 29) tuba ; 30) viola da gamba ; 31) viool ; 32) barokviool ; 33) cello ; 34) barokcello ;]4 7° [4 ...]4 8° [4 leraar instrumentale jazz-opleiding en jazz-ensemble voor elke van de volgende specialiteiten : 1) jazz-accordéon en jazz-ensemble ; 2) jazz-drum en jazz-ensemble ; 3) jazz-houten blaasinstrumenten en jazz-ensemble ; 4) jazz-klavier en jazz-ensemble ; 5) jazz-contrabas en jazz-ensemble ; 6) jazz-koper en jazz-ensemble ; 7) jazz-gitaar, jazz-begeleidingsgitaar en jazz-ensemble ; 8) jazz-basgitaar en jazz-ensemble ; 9) jazz-harmonica en jazz-ensemble ; 10) jazz-vibrafoon en jazz-ensemble ; 11) jazz-viool en jazz-ensemble ;]4 9° leraar instrumentaal ensemble; 10° leraar instrumentale kamermuziek; 11° leraar van het blad lezen - transpositie; 12° [4 leraar zang en vocale kamermuziek ;]4 13° leraar lyrische kunst; 14° leraar belast met de begeleiding op het klavecimbel (continuo en specifieke begeleiding); 15° leraar belast met de begeleiding op het orgel; 16° leraar belast met de begeleiding op de piano; 17° leraar ritmiek; 18° leraar lichamelijke expressie; [1 19° [4 leraar jazz-zang en jazz-ensemble ;]4 20° leraar electroakoestische muziek;]1 [2 21° leraar praktijk wereldmuziekritmes; 22° leraar improvisatie; 23° leraar erfgoedinstrumenten;]2 [4 24° leraar digitale muziekcreatie.]4 [5 25° leraar pop-zang en pop-ensemble. ]5 § 4. De ambten die de leden van het onderwijzend personeel op het gebied van de spreekkunst en de toneelkunst mogen uitoefenen, zijn de volgende : 1° leraar dictie - voordrachtkunst; 2° leraar toneelkunst; 3° leraar litteratuurgeschiedenis en toneelgeschiedenis; 4° leraar lichamelijke expressie; 5° leraar belast met de begeleiding op het klavecimbel; 6° leraar belast met de begeleiding op het orgel; 7° leraar belast met de begeleiding op de piano; [1 8° [4 ...]4]1 § 5. De ambten die de leden van het onderwijzend personeel op het gebied van de danskunst mogen uitoefenen, zijn de volgende : 1° leraar klassieke dans; 2° leraar hedendaagse dans; 3° leraar jazzdans; [3 3° bis leraar traditionele dans;]3 4° leraar belast met de begeleiding op de piano (leergangen klassieke dans); <DFG 2003-07-17/40, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> 5° leraar belast met de begeleiding van de leergangen hedendaagse dans en jazzdans; [3 6° leraar belast met de begeleiding van de leergangen traditionele dans .]3 ---------- (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 43, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2008> (2)<DFG 2009-04-30/C3, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (3)<DFG 2014-11-20/08, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (4)<DFG 2019-01-10/04, art. 18, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (5)<DFG 2022-07-07/12, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 52. Het ambt van studiemeester-opvoeder die de leden van het opvoedend hulppersoneel mogen uitoefenen, wordt gerangschikt onder de wervingsambten. Afdeling 2. - Gesubsidieerde betrekkingen. Art. 53.Worden enkel gesubsidieerd de betrekkingen van directeur, [1 adjunct-directeur]1, leraar, studiemeester-opvoeder en lesgelastigde die opgericht en behouden blijven onder de voorwaarden bepaald door dit decreet voor al de gebieden van een inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. ---------- (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,29°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 54. In elke inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan wordt er een bij artikel 69, lid 2, bedoelde betrekking van directeur met volledige dagtaak opgericht die behouden blijft. Deze betrekking mag niet opgedeeld worden onder verschillende personeelsleden. De activiteiten van directeur van een inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan zijn beperkt tot het aantal lestijden die de volledige prestaties vormen, afgezien van de openingsuren van de inrichting die onder zijn leiding staat. Art. 54bis.[1 De betrekking van directeur, bedoeld in artikel 54, mag niet worden opgesplitst. Onverminderd het vorige lid kan de instelling waarvan de directeur een vermindering van de arbeidstijd geniet krachtens: a) Artikel 19 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 tot uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van het leidinggevend en onderwijzend personeel, van het onderwijshulppersoneel en van het paramedisch personeel van de instellingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze instellingen afhangen en van het personeel van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze instellingen; b) Artikel 22ter van voornoemd koninklijk besluit van 15 januari 1974; c) Artikel 10ter van koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de lasten, wedden, weddetoelagen en verloven wegens verminderde prestaties in het onderwijs en in de PMS-centra; d) Artikel 10quatorduodecies/1 van voornoemd koninklijk besluit nr. 297; e) Artikel 3, lid 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en in de PMS-centra, [2 f) van artikel 10duodecies, § 8, van voornoemd koninklijk besluit nr. 297,]2 om zijn directeur bij te staan, een tijdelijke betrekking toegekend krijgen van adjunct-directeur op deeltijdse basis vanaf de datum van inwerkingtreding van de bedoelde bepaling, respectief halftijds (situaties a en b), 1/4de [2 (situaties c, d en f)]2 of 1/5de (situatie e). Deze betrekking mag niet het voorwerp uitmaken van een benoeming of aanwerving in vast verband. [2 Met uitzondering van de situatie waarin de tijdelijke betrekking verleend onder punt f wordt gehandhaafd onder punt d,]2 zij wordt afgeschaft zodra de bedoelde bepaling niet meer van toepassing is. De adjunct-directeur waarnaar in het vorige lid wordt verwezen en die: a) een halftijds personeelslid is, is verplicht 18 lestijden per week te presteren, gespreid over minstens 3 dagen per week, ongeacht het aantal dagen dat de inrichting elke week open is; b) een 1/4de personeelslid is, is verplicht 9 lestijden per week te presteren, gespreid over minstens 2 dagen per week, ongeacht het aantal dagen dat de inrichting elke week open is; c) een 1/5de personeelslid is, is verplicht 7 lestijden per week te presteren, gespreid over minstens 2 dagen per week, ongeacht het aantal dagen waarop de inrichting open is.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-02-04/17, art. 29, 026; Inwerkingtreding : 03-02-2021> (2)<DFG 2023-03-16/06, art. 24, 031; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 55.§ 1. In een inrichting voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, kan een betrekking van [1 adjunct-directeur]1 met volledige dagtaak worden opgericht, wanneer het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen gedurende twee opeenvolgende schooljaren hoger is dan 1 100 onder wie ten minste 500 leerlingen ingeschreven in een andere filière dan de voorbereidende. De in lid 1 bedoelde betrekking wordt behouden zolang de inrichting 800 regelmatig ingeschreven leerlingen telt. § 2. In afwijking van § 1 wordt een betrekking van [1 adjunct-directeur]1 opgericht in elke nieuwe inrichting die ontstaan is uit de fusie bedoeld bij de artikelen 43 en 44 ten einde de directeur die het hoofdambt bekleedt, die in disponibiliteit is gesteld bij gebrek aan een betrekking en niet in een betrekking terug kan aangesteld worden, voorlopig terug te kunnen roepen om zijn activiteiten in de aldus opgerichte betrekking voorlopig uit te oefenen of om terug in dienstverband te treden. Onverminderd § 1, wordt de in lid 1 bedoelde betrekking van [1 adjunct-directeur]1 afgeschaft wanneer een einde gesteld wordt aan de voorlopige terugroeping tot de activiteit of in dienstverband van de in disponibiliteit gestelde directeur. (§ 3. De betrekkingen van [1 adjunct-directeur]1 kunnen aan twee personeelsleden toevertrouwd worden die elk belast zijn met een halve opdracht, na voorafgaandelijk advies, in het officieel onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, van de vakvereniging, met evocatierecht van het verzoeningsbureau bij afkeuring.) <DFG 2007-02-02/52, art. 126, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2007> ---------- (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,29°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 56.Op advies van de bij artikel 19 bedoelde Studieraad worden de betrekkingen met volledige of onvolledige dagtaak van de leraars bepaald door de betrokken Inrichtende Macht binnen de perken van de (in de artikelen 30, 31, 35 en 37) bepaalde jaarlijkse dotaties. <DFG 2003-07-17/40, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [2 De betrekkingen met onvolledige dagtaak kunnen uitsluitend tijdelijk gecreëerd worden naar rata van één wekelijkse lestijd die voor subsidiëring in aanmerking komt. Het personeelslid dat tijdelijk in een ambt aangesteld of aangeworven wordt, kan slechts in vast verband benoemd of aangeworven worden als minstens twee lestijden die in het betrokken ambt definitief vacant zijn geworden, hem kunnen worden toegekend met inachtneming van de voorrangsregels.]2 [1 Die lestijden worden als vacant verklaard na drie jaar organisatie. Zo niet, dan geeft de inrichtende macht de reden aan waarom de betrekking niet vacant kan worden verklaard en legt ze die motivatie aan het bevoegde overlegorgaan voor.]1 De in lid 2 vermelde bepalingen hebben geen toepassing op de betrekking met onvolledige dagtaak die aan een in dienst genomen of in vast verband benoemd personeelslid kan toegewezen worden dat een uitbreiding van deze indienstneming of van deze benoeming kan krijgen, in toepassing van artikel 14bis van voornoemd decreet van 1 februari 1993 of van (artikel 33, lid 2), van voornoemd decreet van 6 juni 1994. <DFG 1999-02-08/37, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> Indien het aantal lestijden die een bij lid 1 bedoelde betrekking met volledige of onvolledige dagtaak vormen en die toegewezen zijn aan een in dienst genomen of in vast verband benoemd personeelslid vermindert, wordt die betrekking : 1° ofwel volledig afgeschaft, wanneer de vermindering van het aantal lestijden slaat op heel de opdracht van de betrekking in kwestie; 2° ofwel gedeeltelijk afgeschaft, wanneer de vermindering van het aantal lestijden slaat op ten minste [2 twee]2 lestijden van wekelijkse leergangen zonder daarom heel de opdracht van de betrekking in kwestie te evenaren; 3° ofwel behouden blijven, wanneer de vermindering van het aantal lestijden minder dan [2 twee]2 lestijden van wekelijkse leergangen bedraagt zonder daarom heel de opdracht van de betrekking in kwestie te evenaren. In dat geval en ten belope van de vermindering van lestijden waarvan sprake, wordt het personeelslid belast met onderwijsactiviteiten die verband houden met het ambt (de ambten) dat (die) hij uitoefent. De betrekkingen bekleed door de personeelsleden die hun opdracht gedeeltelijk verloren hebben of die in disponibiliteit werden gesteld omdat er geen betrekking meer vrij staat en die een nieuwe aanwijzing kregen, voorlopig teruggeroepen werden om hun activiteiten uit te oefenen of die opnieuw tewerkgesteld werden in een of verschillende betrekkingen opgericht binnen de perken van de in lid 1 bedoelde jaarlijkse dotaties, worden aangerekend ten laste van deze dotaties. De betrekkingen van de personeelsleden die hun opdracht gedeeltelijk verloren hebben of die in disponibiliteit werden gesteld omdat er geen betrekking meer vrij staat en die geen nieuwe aanwijzing kregen, niet voorlopig teruggeroepen zijn om hun activiteiten uit te oefenen of die niet opnieuw werden tewerkgesteld en aan wie wachtgeld toegekend is, worden niet aangerekend ten laste van de in lid 1 bedoelde jaarlijkse dotaties gedurende het schooljaar waarin het gedeeltelijk verlies van een opdracht of de indisponibilitieitsstelling voorvalt omdat er geen betrekking vrij staat. [1 In een inrichting die geen vermindering van de lestijdendotatie op een bepaald gebied ondergaat, worden de betrekkingen van de personeelsleden die een gedeeltelijk opdrachtverlies ondergaan of die terbeschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, opgeteld ten laste van de dotaties van de inrichting vanaf het tweede schooljaar, indien deze betrekkingen op dat ogenblik niet het voorwerp uitmaken van een reaffectatie, een voorlopige terugroeping in actieve dienst of een wedertewerkstelling, binnen de perken van de jaarlijkse dotaties bedoeld in het eerste lid van het betrokken gebied.]1 [3 Wanneer op basis van de overeenstemming tussen de cursussen en de onderwijsfuncties bedoeld in artikel 4, § 3bis, een cursus aan meerdere functies is verbonden, kan de aanwijzing van een personeelslid in een van de functies die bij deze cursus horen niet leiden tot de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of tot het gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat benoemd of aangeworven is in vast verband in alle functies die met deze cursus samenhangen. ]3 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2019-01-10/04, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (3)<DFG 2022-07-07/12, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 57.§ 1.[1 "Elke betrekking bedoeld in de artikelen 55, 56 en 60 omvat een wekelijkse lestijdenopdracht die door het personeelslid wordt gepresteerd volgens een uurrooster dat door het inrichtingshoofd wordt opgemaakt.]1 Elke wijziging aan het in lid 1 bedoeld uurrooster valt onder de bevoegdheid van het hoofd van de inrichting[1 ...]1. § 2. Voor de toepassing van lid 1, worden in de opdracht van wekelijkse leergang aangeboekt, de prestaties gelijktijdig uitgeoefend in een of verschillende lestijden : 1° voor de bij artikel 19 bedoelde Studieraad of tijdens de zittingen besteed aan de evaluatie of de examens die in een van de inrichtingen waar de leraar zijn prestaties levert, georganiseerd worden; 2° tijdens het deelnemen aan pedagogische of opleidingsactiviteiten die de goedkeuring van de Regering hebben gekregen; 3° tijdens het bijwonen, als lid van de examencommissies, van de bij artikel 110 bedoelde Commissies voor het onderzoek van de pedagogische bekwaamheid om onderwijs te verstrekken. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 20, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 58.Op advies van de bij artikel 19 bedoelde Studieraad worden de betrekkingen van leraar door elke betrokken Inrichtende Macht bepaald binnen de perken van de ([1 in de artikelen 35 en 37]1) bedoelde jaarlijkse dotaties. <DFG 2003-07-17/40, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> De bij lid 1 bedoelde betrekkingen mogen door de Inrichtende Macht niet aangeboden worden voor een indienstneming of een benoeming in vast verband. ---------- (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 53, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 59.§ 1. Op advies van de bij artikel 19 bedoelde Studieraad worden de lesopdrachten van de lesgelastigden door elke betrokken Inrichtende Macht bepaald binnen de perken van de in de artikelen 30, 31, 35, 37 en [2 38bis]2 bedoelde dotaties met lestijden. Het aantal lestijden die jaarlijks worden toegewezen aan de lesopdrachten van de lesgelastigden in een inrichting mag niet meer dan 4 % bedragen van al de dotaties samen, bedoeld bij lid 1 en toegekend aan die inrichting. § 2. Een lesgelastigde in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan is een personeelslid dat niet onderworpen is aan de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op de categorieën van het onderwijspersoneel en aan wie een of meer lesopdrachten zijn toegewezen op basis van zijn bijzondere bekwaamheden. Het totaal van de prestaties van de lesgelastigde mag de 320 lestijden niet overschrijden over heel het schooljaar met inbegrip van de lestijden die eventueel gepresteerd worden als bijbetrekking of als een betrekking die niet wordt uitgesloten in geval van cumulatie met een hoofdbetrekking. [1 Voor het in deze paragraaf bedoelde ambt, is een lestijd een onderwijsactiviteit die vijftig minuten duurt.]1 § 3. Weigert men de toelating tot de subsidies voor de lesopdrachten bedoeld bij § 1, dan blijven de lestijden in kwestie ter beschikking van de betrokken Inrichtende Macht. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 21, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 54, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 59bis.[1 § 1. Op advies van de bij artikel 19 bedoelde algemene vergadering van de Studieraad worden de opdrachten van remediëring door elke betrokken Inrichtende Macht bepaald binnen de perken van de in de artikelen 30, 31, 35 en 37 bedoelde dotaties met lestijden. § 2. Een leraar belast met remediëring in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan is een personeelslid dat onderworpen is aan de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op de categorieën van het onderwijspersoneel. De remediëring wordt inbegrepen in de uurregeling van de leraren in de ambten, bedoeld bij artikel 51, die ze uitoefenen. § 3. In een inrichting voor kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan wordt het aantal lestijden die jaarlijks aan de remediëring per gebied worden toegewezen, beperkt tot twee wekelijkse lestijden per begonnen schijf van 500 leerlingen ingeschreven voor het betrokken gebied.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-05-24/15, art. 28, 020; Inwerkingtreding : 03-07-2017> Art. 60.[1 Voor de inrichting(en) voor kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan die door één zelfde inrichtende macht worden georganiseerd, kunnen de betrekkingen van studiemeester-opvoeder worden gecreëerd en behouden in verhouding tot één betrekking van een vierde werktijd (9 lestijden) voor elke aangesneden schijf van 350 regelmatige leerlingen.]1 [1 Het totaal aantal lestijden van studiemeester-opvoeder die worden bekomen door een inrichtende macht, bedoeld in het eerste lid, kan worden verdeeld over één of meer betrekkingen van een vierde werktijd, halftijds, drie vierde werktijd of voltijds.]1 [1De betrekkingen van een vierde werktijd (9 lestijden) bedoeld in het eerste lid kunnen niet worden verdeeld over verschillende personeelsleden.]1 De bij lid 1 bedoelde prestaties waarvoor toelagen kunnen worden bekomen, worden door de Inrichtende Macht naargelang van de werkingsbehoeften van de inrichtingen verdeeld over de verschillende autonome inrichtingen die zij organiseert. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 61.De bij de artikelen 55 en 60 bedoelde betrekkingen waarvoor toelagen kunnen worden bekomen, worden bepaald voor de duur van het schooljaar naargelang van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen voor het vorige schooljaar in de zin van artikel 11. [1 In afwijking van het eerste lid, voor het schooljaar 2022-2023, worden deze betrekkingen bepaald in functie van het aantal regelmatige leerlingen op 31 januari 2020 in de zin van artikel 11. ]1 ---------- (1)<DFG 2022-07-07/12, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 62. Wanneer de toepassing van artikel 60 tot gevolg heeft dat men tot een aantal betrekkingen of gedeelten van betrekkingen van studiemeester-opvoeder, waarvoor toelagen kunnen bekomen worden, komt dat lager is dan het aantal betrekkingen of gedeelten van betrekkingen waarvoor op 31 januari 1998 toelagen werden bekomen, dan kunnen de betrekkingen of gedeelten van gesubsidieerde betrekkingen in overtal, die aan sommige in vast verband benoemde personeelsleden werden toegewezen, behouden blijven zolang die personeelsleden titularis van deze betrekkingen blijven. Art. 63. Voor de duur van het schooljaar 1998-1999 zijn de betrekkingen van studiemeester-opvoeder waarvoor toelagen kunnen worden bekomen deze die op 31 augustus 1998 vastgesteld en betoelaagd werden, aangepast, zo nodig, aan de toepassing van het nieuw geldelijk statuut bepaald bij artikel 98. Afdeling 3. - Het geldelijk statuut. Onderafdeling 1. - De terminologie en de algemene regels voor het vaststellen van de schalen. Art. 64. De jaarlijkse wedden van de personeelsleden onderworpen aan dit decreet worden vastgesteld in schalen die bestaan uit : 1° een minimum wedde; 2° wedden, "trappen" genoemd, die het gevolg zijn van de periodieke verhogingen, d.w.z. jaarlijkse en tweejaarlijkse verhogingen; 3° een maximum wedde. De wedden en de periodieke verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden die overeenstemmen met hun jaarlijks bedrag. De schaal van elk ambt is gerangschikt ofwel in klasse "20 jaar" genoemd, ofwel in klasse "21 jaar" genoemd, ofwel in klasse "22 jaar" genoemd, ofwel in klasse "24 jaar" genoemd. De weddeschalen worden aangeduid met nummers die ze identificeren alsook met aanduidingen die de minimum wedde, de maximum wedde, de klasse alsook het aantal en het bedrag van de periodieke verhogingen aangeven. Art. 65. Voor elk bij artikel 53 bedoeld ambt, bepaalt de Regering de weddeschalen overeenkomstig artikel 64. Art. 66. Artikel 64 is niet van toepassing op de personeelsleden in dienst genomen of in vast verband benoemd en die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet aan een overgangsstelsel onderworpen waren dat op hen tot het einde van hun loopbaan van toepassing blijft. Art. 67. In afwijking van artikel 64, wordt de in artikel 72, lid 3 bedoelde wedde berekend op basis van de weddeschalen die sedert 31 januari 1996 toegepast worden. Onderafdeling 2. - Hoofdambten. Art. 68. Het lid van het bestuurs-, het onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel tewerkgesteld in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan wordt beschouwd als een lid dat een hoofdambt met volledige of onvolledige dagtaak bekleedt wanneer het zich in geen enkele bij artikel 71 bedoelde situatie bevindt. Art. 69.Het lid van het bestuurs-, het onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel tewerkgesteld in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan wordt beschouwd als titularis van een hoofdambt met volledige dagtaak in dat onderwijs wanneer het daar ten minste het minimaal aantal lestijden presteert die vereist zijn voor zijn ambt in een of meer inrichtingen. Het aantal bij lid 1 bedoelde lestijden wordt vastgesteld op zesendertig per week voor de ambten van directeur, [1 adjunct-directeur]1 en studiemeester-opvoeder. Voor de bij lid 2 bedoelde ambten, stemt een lestijd overeen met een activiteitsduur van zestig minuten. Het aantal bij lid 1 bedoelde ambten wordt vastgesteld op vierentwintig per week voor de functie van leraar kunstvakken. Voor het bij lid 4 bedoelde ambt, stemt een lestijd overeen met een onderwijsactiviteit van vijftig minuten. ---------- (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,29°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 70. Het lid van het onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel dat ofwel in een of meer inrichtingen van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, ofwel in een of meer inrichtingen van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan en in andere types onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap hoofdambten met onvolledige dagtaak uitoefent, wordt beschouwd als titularis van een hoofdambt met volledige dagtaak wanneer het totaal van de relatieve waarden van de uurfracties van zijn verschillende ambten de eenheid bereikt. Het personeelslid dat de functie van directeur uitoefent is altijd titularis van een functie met volledige dagtaak in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. Onderafdeling 3. - Bijambten. Art. 71.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder "bijambt" het ambt met volledige of onvolledige dagtaak uitgeoefend in een of meer inrichtingen van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan door een personeelslid : 1° dat reeds [1 in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of]1 in het onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip het secundair onderwijs met beperkte werktijd, een ander dan niet-exclusief ambt uitoefent met volledige dagtaak in de zin van artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend-, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het ministerie van Openbaar Onderwijs; 2° dat reeds in het onderwijs voor sociale promotie een hoofdambt met volledige dagtaak uitoefent in de zin van de artikelen 8 tot 10 van het besluit van 25 oktober 1993 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs-, en het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het Onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap; 3° dat reeds een hoofd met volledige dagtaak uitoefent in de zin van artikel 4, § 2, van voornoemd koninklijk besluit van 15 april 1958, die bestaat uit verschillende hoofdambten met onvolledige dagtaak (...); <DFG 2006-01-27/50, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2006> 4° (...) <DFG 2006-01-27/50, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2006> 5° (...) <DFG 2006-01-27/50, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2006> 6° (...) <DFG 2006-01-27/50, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2006> 7° dat een niet-exclusief ambt uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan of in het kunstonderwijs waarvoor het lid een volledige wedde ontvangt waarvan het bruto bedrag gelijk is aan of hoger is dan het minimum van zijn weddeschaal. § 2. Voor de toepassing van § 1, (...) 7°, verstaat men onder minimum van de weddeschaal : <DFG 2006-01-27/50, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2006> 1° voor het personeelslid dat tegelijkertijd verschillende ambten uitoefent in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, het minimum van de laagste weddeschaal die het lid ontvangt; 2° voor het personeelslid wiens bezoldiging berekend wordt overeenkomstig artikel 72, lid 3, het minimum van de laagste weddeschaal die het lid op 31 januari 1996 ontving. Voor de toepassing van § 1, 7°, wordt als niet-exclusief beschouwd het ambt dat uitgeoefend wordt door de leraar die kunstvakken onderwijst en door de begeleider in het kunstonderwijs van de Franse Gemeenschap. § 3. In de in § 1 bedoelde gevallen wordt het hoofd- of bijkomend kenmerk van het ambt bepaald vanaf de indienstneming van het personeelslid. Indien er in de loop van het schooljaar iets voorvalt dat het bijkomend of hoofdkenmerk van het ambt in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan zou kunnen wijzigen, dan wordt het personeelslid als titularis beschouwd ofwel van een hoofdambt met volledige dagtaak, ofwel van een of meer bij artikel 69 bedoelde hoofdambten met onvolledige dagtaak, ofwel van een bijambt enkel en alleen tijdens de lestijd gedurende welke het bijkomend karakter of hoofdkenmerk van het ambt wordt gewijzigd. § 4. (De Commissie die opgericht wordt door de wet van 8 februari 1974 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958, gewijzigd door het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, behoudt haar adviesbevoegdheid overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn de dag vóór de inwerkingtreding van deze bepaling voor de prestaties die vóór 1 januari 2006 verricht worden door het personeelslid dat onderworpen is aan dit besluit.) <DFG 2006-01-27/50, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2006> ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 20, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 71bis.<Ingevoegd bij DFG 2006-01-27/50, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2006> § 1. Bij zijn indiensttreding in een instelling die onder de toepassing van dit besluit valt, dient het personeelslid een aangifte van de cumulatie [1 bij zijn inrichtende macht]1 in volgens een door de regering nader te bepalen model. § 2. Het personeelslid dat onderworpen is aan dit besluit, dient een aangifte van de cumulatie bedoeld in § 1 in wanneer hij met een zelfstandige of een beroepsactiviteit begint, en bij elke wijziging van de desbetreffende activiteit. Wanneer hij de bovenvermelde activiteit stopzet, brengt het personeelslid [1 de inrichtende macht]1 daarvan op de hoogte. ---------- (1)<DFG 2021-07-19/12, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 09-09-2021> Onderafdeling 4. - Algemene regels voor het vaststellen van de wedde. Art. 72. In geval het geldelijk statuut wijzigingen ondergaat, wordt elke wedde die met een ambt gepaard gaat, vastgesteld overeenkomstig dit nieuw geldelijk statuut. Indien de aldus bepaalde maandelijkse brutowedde aan 100 % lager is dan de wedde die het lid van het bestuurs-, en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in vast verband benoemd in zijn ambt genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft de maandelijkse brutowedde aan 100 % hem behouden in dat ambt totdat het lid een wedde bekomt die ten minste eraan gelijk is. De toepassing van lid 2 mag evenwel niet tot gevolg hebben dat het betrokken personeelslid, titularis van verschillende betrekkingen met onvolledige dagtaak, een maandelijkse brutowedde aan 100 % blijft ontvangen die hoger is dan de wedde die zou berekend geweest zijn op 31 augustus 1998 overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3, op basis van de prestaties als vast benoemde geleverd op 31 januari 1996 en waarvan het lid de opdracht behoudt. Voor het personeelslid dat op 31 januari 1996 geen prestaties als vast benoemde leverde, wordt de in lid 3 bedoelde wedde berekend : 1° voor het personeelslid dat op deze datum een activiteitswedde ontving, op basis van de prestaties en de weddeschalen die in rekening werden genomen voor de berekening van die wedde; 2° voor het personeelslid dat op deze datum wachtgeld ontving, op basis van de prestaties en de weddeschalen die in rekening werden genomen voor de berekening van de laatste activiteitswedde; 3° voor personeelsleden die later dan op 31 januari 1996 in vast verband werden benoemd of in dienst genomen, op basis van de prestaties en de weddeschalen die in rekening werden genomen voor de berekening van de laatste activiteitswedde op de datum van de benoeming of de indienstneming in vast verband. Voor het personeelslid dat wachtgeld ontvangt op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit wordt de toepassing van de bepalingen van de leden 3 en 4 uitgesteld tot op de datum waarop een nieuwe activiteitswedde wordt bepaald. De bepalingen van lid 2 zijn niet meer van toepassing vanaf het ogenblik dat het hoofdambt dat door het personeelslid wordt uitgeoefend een bijambt wordt. Art. 73. De wedde van een personeelslid dat onder de bepalingen van dit decreet valt, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens het stelsel toepasselijk op de wedden van het personeel van de Regering van de Franse Gemeenschap. Art. 74. Voor de vaststelling van de leeftijd van het personeelslid om zijn wedde te bepalen, wordt de verjaardag van de geboorte die op een andere datum valt dan de eerste dag van de maand, altijd uitgesteld tot de eerste dag van de volgende maand. Art. 75.De wedde van ieder personeelslid wordt vastgesteld in de schaal (schalen) van zijn ambt(en) rekening houdend, zo nodig, met de diploma('s) of bekwaamheidsbewijzen waarvan hij houder is. [1 In afwijking van het eerste lid wordt de wedde van het personeelslid voor 90% uitbetaald wanneer de cursussen tijdens het schooljaar gespreid worden over 33 tot 36 weken van de opening van de inrichting of van de afdeling van deze inrichting, en voor 80% voor 29 tot 32 openingsweken.]1 ---------- (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 211, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 76. Behoudens de titularis van een bijambt ontvangt het personeelslid op elk ogenblik een wedde berekend volgens zijn anciënniteit gevormd door het totaal van de bij artikel 78 bedoelde in aanmerking komende diensten. Voor de vaststelling van de wedde wordt enkel de nuttige anciënniteit in aanmerking genomen, d.w.z. deze die verworven is op het ogenblik dat het personeelslid het grootst aantal in aanmerking komende diensten telt die overeenstemmen met de periodieke verhogingen. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 vormt het totaal van twaalf maanden in aanmerking komende diensten een jaar. Art. 77. De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet toepasselijk op de personeelsleden die een wedde ontvangen, berekend op basis van de bij artikel 66 bedoelde overgangsregeling. Onderafdeling 5. - In aanmerking komende diensten. Art. 78.§ 1. Komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de leden van het bestuurs-, en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel onderworpen aan de bepalingen van dit decreet en die een hoofdambt uitoefenen in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan : 1° de in aanmerking komende diensten bedoeld bij artikel 16 van voornoemd koninklijk besluit van 15 april 1958, met uitsluiting van de bij artikel 18 van hetzelfde besluit bedoelde diensten; 2° de werkelijke onderwijsdiensten dat het personeelslid heeft geleverd : a) in het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat (of door één van de Gemeenschappen); <DFG 1999-02-08/37, art. 45, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> b) in het onderwijs met beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat (of door één van de Gemeenschappen); <DFG 1999-02-08/37, art. 45, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> c) in het onderwijs met beperkt leerplan geïnspecteerd door de Staat of door de Franse Gemeenschap, voor zover het personeelslid de documenten voorlegt die door de bevoegde overheid juist verklaard werden waarbij wordt bewezen dat de leergang werd geïnspecteerd tijdens de lestijd waarin de diensten werden gepresteerd; 3° de diensten aan de samenwerking geleverd onder een van de regelingen bedoeld bij artikel 1 van de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd. Dat de bij lid 1 bedoelde diensten in aanmerking kunnen worden genomen, wordt bewezen door alle wettelijke middelen. § 2. Binnen de bij artikel 83 bepaalde perken worden de bij § 1 bedoelde in aanmerking komende diensten niet alleen in aanmerking genomen wanneer zij werden gepresteerd als tijdelijken, stagiairs of vast benoemden maar ook als werknemer van het bijzonder tijdelijk kader (BTK), als gesubsidieerde contractuele (Geco), als tewerkgestelde werkloze (TWW) als stagiair "Nationale Opvoeding" (STNO), als stagiair Franse Gemeenschap (SOFG) en als stagiair RVA. De diensten volbracht als tewerkgestelde werkloze komen evenwel slechts in aanmerking vanaf het ogenblik dat het personeelslid de hoedanigheid van benoemde in vast verband verwerft. § 3. De bij §§ 1 en 2 bedoelde diensten kunnen in aanmerking worden genomen vanaf de leeftijd van 20, 21, 22 of 24 jaar, naargelang van de klasse van de weddeschaal. [1 § 4. In afwijking van de derde paragraaf, worden toegelaten de effectieve diensten opgenomen in de eerste en tweede paragrafen, gepresteerd voor de leeftijdsdrempel, gepresteerd door het personeelslid dat zijn ambt bekleedt na 31 augustus 2008 of dat, ook al hij reeds eerder zijn ambt bekleedde, niet de leeftijdsdrempel van zijn schaal op deze datum heeft bereikt.]1 ---------- (1)<DFG 2008-12-12/01, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2008> Art. 79. Wat de toepassing van artikel 78, § 1 betreft, wordt het personeelslid geacht werkelijke diensten te presteren zolang het zich in een administratieve toestand bevindt waardoor het, gelet op zijn statuut, zijn activiteitswedde ontvangt of, bij gemis ervan, zijn aanspraak op verhoging van wedde wedde behoudt. Art. 80.[1 Worden niet beschouwd als in aanmerking komende diensten, de diensten die het personeelslid na 1 september 1998 heeft gepresteerd als titularis van een bijambt.]1 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 81.§ 1. De bij artikel 78, §§ 1 en 2, bedoelde in aanmerking komende diensten worden per kalendermaand berekend; deze die zich niet over heel de maand uitstrekken komen niet in aanmerking. § 2. De werkelijke diensten die het personeelslid gepresteerd heeft als waarnemend of tijdelijk lid in een inrichting van het Rijksonderwijs, het onderwijs (van een Gemeenschap), een provincie, een gemeente of en administratie die afhangt van een provincie of een gemeente of een schoolinrichting gesubsidieerd door de Staat (of door één van de Gemeenschappen), komen in aanmerking voor een anciënniteit gelijk aan het aantal gepresteerde dagen, vermenigvuldigd met 1,2. [1 Het resultaat van de vermenigvuldiging wordt beperkt tot een maximum van 360 dagen per schooljaar.]1 <DFG 1999-02-08/37, art. 46, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> Dertig dagen vormen een maand. § 3. De werkelijke diensten gepresteerd door een personeelslid als waarnemer in een provinciale of gemeentelijke, vóór 1 september 1958 aangenomen of aanneembare school voor lager of kleuteronderwijs, blijven onderworpen aan de bepalingen vastgesteld bij ministerieel besluit van 20 augustus 1959 tot vaststelling van de duur der in aanmerking komende diensten welke de leden van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs als waarnemend lid gepresteerd hebben. § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden als interimaire of tijdelijke diensten beschouwd alle in aanmerking komende diensten die gepresteerd werden tijdens de maand waarin het personeelslid aangesteld werd of voor de eerste maal tewerkgesteld in een andere hoedanigheid dan deze van waarnemend of tijdelijk lid. ---------- (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 212, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 82. De duur van de in aanmerking komende diensten gepresteerd in twee of meer betrekkingen met volledige of onvolledige dagtaak, tegelijkertijd uitgeoefend, mogen nooit de duur van de in aanmerking komende diensten overschrijden die werden gepresteerd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend tijdens dezelfde lestijd. De duur van de in aanmerking komende diensten die een personeelslid telt, mag nooit de twaalf maanden per burgerlijk jaar overschrijden. Art. 83. De in aanmerking komende diensten gepresteerd als tewerkgestelde werkloze komen slechts in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit naar rata van zes jaren wanneer het personeelslid ook diensten kan laten gelden die het vroeger heeft gepresteerd als gesubsidieerde contractueel en naar rata van twee jaren in het tegenovergestelde geval. Onderafdeling 6. - Nader regels voor de uitbetaling van de wedde aan de personeelsleden die in dienst zijn genomen of die in vast verband benoemd zijn. Art. 84.§ 1. Het vast benoemd personeelslid dat een of meer ambten als hoofdambt uitoefent in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan wordt maandelijks betaald. De wedde van het in lid 1 bedoelde personeelslid wordt na verlopen termijn uitbetaald, d.w.z. de laatste werkdag van de maand, [1 ...]1. Hetzelfde geldt voor de toelagen en voor alle andere componenten van de bezoldiging die samen met de wedde worden uitbetaald. § 2. De wedde van de maand is gelijk aan een twaalfde van de jaarwedde in de zin van artikel 64. § 3. Wanneer het personeelslid tewerkgesteld in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan tijdens het schooljaar in vast verband benoemd wordt in het (de) ambt (en) dat (die) hij uitoefent en dat (die) hij tot op deze datum als tijdelijke bekleedde, wordt zijn wedde als volgt geregulariseerd : 1° vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar tot de eerste dag van de maand van de uitwerking van zijn benoeming in vast verband, wordt het betrokken personeelslid tijdelijk in twaalfden bezoldigd; 2° hij ontvangt definitief de wedde de eerste dag van de maand waarop zijn benoeming in vast verband in aanmerking wordt genomen. Indien de benoeming plaats heeft in de loop van de maand, wordt de nieuwe bezoldiging de eerste dag van de volgende maand uitbetaald. § 4. Wanneer een vast benoemd personeelslid in ruste wordt gesteld of overlijdt, wordt de wedde van de volledige maand aan betrokkene of aan zijn rechthebbende, naargelang van het geval, uitbetaald. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 85. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld, overeenkomstig de regels van toepassing op het personeel van de ministeries. Indien het aantal betaalbare dagen in feite gelijk is aan of lager is dan 15, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal betaalbare dagen. Indien het aantal betaalbare dagen in feite hoger is dan 15, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen 30 en het werkelijk aantal niet-betaalbare dagen. Art. 86. Het personeelslid onderworpen aan de bepalingen van deze afdeling en titularis van een hoofdambt met onvolledige dagtaak ontvangt een wedde die gelijk is aan de wedde die het lid zou ontvangen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 84, indien het lid hetzelfde ambt met volledige dagtaak zou uitoefenen, vermenigvuldigd met het quotiënt van de deling van het aantal lestijden/week dat het ambt in kwestie bedraagt door het aantal lestijden/week dat datzelfde ambt met volledige dagtaak bedraagt. Art. 87. Het personeelslid onderworpen aan de bepalingen van deze afdeling en titularis van een hoofdambt met volledige dagtaak ontvangt een wedde waarvan het jaarlijks brutobedrag berekend wordt op basis van de weddeschaal die kan toegepast worden op zijn betrekking rekening houdend met zijn in aanmerking komende diensten. Indien het bij lid 1 bedoelde personeelslid titularis is van een hoofdambt met volledige dagtaak bestaande uit verschillende onvolledige ambten die hem recht geven op verschillende weddeschalen, wordt zijn wedde beperkt tot de wedde die het lid zou ontvangen voor een ambt met volledige dagtaak zoals bepaald bij artikel 69. Voor de toepassing van lid 2 wordt alleen het kleinste volledig getal lestijden in aanmerking genomen dat nodig is opdat de som van de relatieve waarden van deze lestijden de eenheid zou bereiken. Onder de door het personeelslid gepresteerde lestijden worden op de eerste plaats die lestijden gekozen die het best bezoldigd zijn. Art. 88. De leden van het bestuurs-, het onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel tewerkgesteld in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan waar zij een of meer bijambten als vast benoemden uitoefenen, ontvangen de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet een bezoldiging die uitbetaald wordt overeenkomstig artikel 84. Art. 89.De personeelsleden die na toepassing van artikel 88 bezoldigd worden voor de uitoefening van een bijambt van directeur of [1 adjunct-directeur]1 in het [2 secundair]2 kunstonderwijs met beperkt leerplan zijn ertoe verplicht, ongeacht hun beperkte bezoldiging, volledige prestaties te leveren die overeenstemmen met de betrekking die zij bekleden. Hetzelfde geldt wanneer de beperking van de bezoldiging het gevolg is van de toepassing van artikel 77 van de wet van 24 december 1976 betreffende de begrotingsvoorstellen 1976-1977. ---------- (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,29°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 55, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 90. Voor de bij artikel 88 bedoelde personeelsleden heeft elke vermindering van toewijzing voor de betrokkenen het verlies van het voordeel van de verworven geldelijke toestand ten belope van deze vermindering tot gevolg. Art. 91.§ 1. De wedde verschuldigd voor de bij artikel 88 bedoelde prestaties wordt vastgesteld op basis van dezelfde bepalingen die toepasselijk zijn op de titularis van een of meer hoofdambten met onvolledige dagtaak bedoeld bij artikel 86. § 2. In afwijking van § 1, wordt de geldelijke anciënniteit van het personeelslid, dat uiterlijk op 7 augustus 1982 vastbenoemd werd of stagiair was in het kunst [1 secundair]1 onderwijs met beperkt leerplan en wiens prestaties in dat onderwijs als bijambt worden beschouwd sedert de inwerkingtreding van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels, beperkt tot de anciënniteit die het lid de laatste dag van het schooljaar 1981-1982 reeds had verworven. Het bedrag van de periodieke verhogingen die in die wedde zijn begrepen wordt met 50 % ingekort. § 3. In afwijking van § 1, wanneer de prestaties van het in § 2 bedoeld personeelslid als bijambt beschouwd worden op een datum die na de inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 valt, dan stemt de verschuldigde wedde voor deze prestaties overeen met 80 % van de minimum wedde in de zin van artikel 64 die zou toegekend worden aan een personeelslid dat dezelfde prestaties in een hoofdambt levert in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. Onverminderd de bepalingen van voornoemde wet van 24 december 1976, mogen de prestaties die nog mogen bezoldigd worden volgens de voorwaarden bepaald bij dit artikel, het aantal lestijden waarmee het betrokken personeelslid de laatste dag van het schooljaar 1981-1982 belast was, niet overschrijden. § 4. Wat het personeelslid betreft dat vast benoemd of vast aangeworven of stagiair was op een datum die na 7 augustus 1982 valt, wordt er geen bezoldiging toegekend voor de uitoefening van een bijambt. Er kan een wedde, vastgesteld overeenkomstig § 3 volgens de bij artikel 95, §§2, 3 en 4 vastgestelde voorwaarden, evenwel tijdelijk worden toegekend. ---------- (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 56, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 92. De bij artikel 88 bedoelde personeelsleden kunnen geen aanspraak maken op een eindejaarstoelage of op vakantiegeld. Onderafdeling 7. - Nadere regels voor de uitbetaling van de wedde aan de tijdelijke personeelsleden. Art. 93.§ 1. De tijdelijke personeelsleden ontvangen een dagelijkse bezoldiging vastgesteld op 1/360e van de jaarwedde in de zin van artikel 64. [2 Zijn betaalbaar alle dagen van het begin tot het einde van de aanstellingsperiodes, indien zij in de bedoelde periodes, de herfstvakantie (Allerheiligen) en de ontspanningsvakantie (Krokusvakantie) alsook de wintervakantie (Kerstvakantie) en de voorjaarsvakantie (Paasvakantie), begrepen zijn, het totaal aantal dagen die aldus betaalbaar zijn in de loop van het schooljaar mag niet meer dan 313 bedragen.]2 Bovendien is tijdens de zomervakantie een verschoven bezoldiging betaalbaar die gelijk is aan het [2 resultaat]2 van de vermenigvuldiging met [2 0,150160]2 van de dagbezoldigingen die moeten betaald worden overeenkomstig de leden 1 en 2. § 2. Paragraaf 1, lid 3 is niet van toepassing op : 1° (opgeheven) <DFG 2003-04-10/63, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> 2° het personeelslid bedoeld bij het koninklijk besluit nr. 294 van 31 maart 1984 waarbij de voorwaarden bepaald worden voor het uitbetalen van de uitgestelde bezoldiging aan sommige tijdelijke personeelsleden van het onderwijs die tijdens de zomervakantie andere beroepsinkomsten hebben. ---------- (1)<DFG 2013-10-17/03, art. 21, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2012> (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 213, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 94. De bepalingen van de artikelen 86 en 87 zijn van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die een hoofdambt bekleden. Art. 95. § 1. Er wordt geen bezoldiging meer toegekend aan het tijdelijk personeelslid titularis van een bijambt. § 2. In afwijking van § 1, kan er evenwel binnen de bij voornoemde wet van 24 december 1976 bepaalde perken een wedde tijdelijk worden toegekend voor prestaties die moeten beschouwd worden als bijambt, op voorwaarde dat geen enkele andere gegadigde titularis van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan gevonden worden om betrokken prestaties in een hoofdambt uit te oefenen. § 3. De bij § 2 bedoelde afwijking kan op aanvraag van de betrokken Inrichtende Macht, gericht tot de bevoegde Administratie, door de Regering of haar gemachtigde worden toegekend. Op straffe van nietigheid, moet deze aanvraag bij aangetekende brief binnen de 30 kalenderdagen opgezonden worden die volgen op de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek. Samen met die aanvraag moeten de hierna volgende documenten verzonden worden waaruit blijkt dat het onmogelijk was een kandidaat voor een hoofdambt aan te werven, te weten : 1° de beschrijving van de prestaties; 2° de uitwisseling van de briefwisseling met de bevoegde FOREm of de bevoegde BGDA; 3° de lijst van de eventueel afgewezen kandidaten met verantwoording van hun uitschakeling. § 4. Is de beslissing ongunstig, dan wordt de wedde niet meer toegekend vanaf de datum bepaald door de Regering of haar gemachtigde en uiterlijk de eerste dag van het schooljaar dat volgt op de datum van de beslissing. Art. 96. De wedde die verschuldigd is voor het bijambt bedoeld bij artikel 95, § 2 stemt overeen met tachtig percent van de minimumwedde in de zin van artikel 64, die zou toegekend worden aan een personeelslid dat dezelfde prestaties in hoofdambt zou uitoefenen in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan. Art. 97. De personeelsleden die overeenkomstig artikel 95, § 2 bezoldigd worden, hebben geen recht op een eindejaarstoelage of op vakantiegeld. Onderafdeling 8. - De toepassing van het geldelijk statuut. Art. 98.§ 1. De aanpassing van de bij artikel 69 bedoelde lestijden wordt als volgt uitgevoerd : 1° voor de ambten met volledige dagtaak uitgeoefend in een of meer inrichtingen die door dezelfde Inrichtende Macht worden georganiseerd : a) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de directeur en de [1 adjunct-directeur]1 op 36 lestijden van 60 minuten vastgesteld; b) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de leraar kunstvakken die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tussen 20 en 24 lestijden in organiek stelsel en 24 lestijden in overgangsstelsel bedroegen, op 24 lestijden van 50 minuten vastgesteld; c) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de leraar belast met de begeleiding die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet 24 lestijden bedroegen, op 24 lestijden van 50 minuten vastgesteld; d) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de studiemeester-opvoeder die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet 32 lestijden bedroegen, op 36 lestijden van 60 minuten vastgesteld; 2° voor al de ambten met onvolledige dagtaak uitgeoefend in een of meer inrichtingen die door eenzelfde Inrichtende Macht worden georganiseerd : a) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de leraar kunstvakken die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet X lestijden in organiek stelsel bedroegen, vastgesteld op X vermenigvuldigd met 1,2. Het aldus bekomen cijfer van lestijden van 50 minuten wordt naar de hogere eenheid afgerond; b) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de leraar kunstvakken in overgangsstelsel en van de leraar belast met de begeleiding omgerekend in een zelfde volume lestijden van 50 minuten; c) wordt het volume van de wekelijkse prestaties van de studiemeester-opvoeder die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet X lestijden bedroegen, vastgesteld op X vermenigvuldigd met 1,125. Het aldus bekomen cijfer van lestijden van 50 minuten wordt naar de hogere eenheid afgerond. Onder organiek stelsel en overgangsstelsel wordt verstaan de stelsels van bezoldiging die toegepast worden op het personeelslid de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet; 3° wanneer het personeelslid een of meer ambten met volledige of onvolledige dagtaak uitoefent in verschillende inrichtingen georganiseerd door verschillende Inrichtende Machten, worden die prestaties geglobaliseerd voor de toepassing van 1° en 2°. Het aldus bekomen globaal toevoegsel van lestijden wordt in volledige eenheden van lestijden verdeeld naar rata van de relatieve waarden van de prestaties geleverd de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet in elke bij lid 1 bedoelde inrichting. De in lid 2 bedoelde relatieve waarden worden bekomen door het aantal lestijden uitgeoefend in elke inrichting te delen door het aantal lestijden dat de volledige opdracht omvat in toepassing van artikel 69. De vermenigvuldiging van de relatieve waarde berekend overeenkomstig lid 3 met het globaal aantal van lestijden bedoeld bij lid 2 bepaalt het aantal bijkomende lestijden die moeten gevoegd worden bij de prestaties uitgeoefend in elke inrichting : a) door dit aantal lestijden af te ronden naar de hogere eenheid wanneer het hoger of gelijk is aan een halve eenheid; b) door dit aantal lestijden af te ronden naar de lagere eenheid wanneer het lager is dan een halve eenheid. Wanneer de toepassing van de bij lid 4 bedoelde bepalingen als gevolg heeft dat het globaal bijvoegsel van lestijden niet wordt bereikt, wordt het saldo gevoegd bij de prestaties uitgeoefend in de inrichting die de hoogste in lid 2 bedoelde relatieve waarde heeft; zo deze relatieve waarden gelijk zijn, dan wordt het saldo gevoegd bij de prestaties uitgeoefend in de inrichting die de kleinste dotatie lestijden heeft in de zin van artikel 31. Wanneer de toepassing van de bij lid 4 bedoelde bepalingen als gevolg heeft dat het globaal bijvoegsel van lestijden overschreden wordt, wordt de bijkomende lestijd in overmaat afgetrokken van de prestaties uitgeoefend in de inrichting die de kleinste in lid 2 bedoelde relatieve waarde heeft; zo deze relatieve waarden gelijk zijn, dan wordt de bijkomende lestijd afgetrokken van de prestaties uitgeoefend in de inrichting die de grootste dotatie lestijden heeft in de zin van artikel 31. § 2. De niet-conformiteit van de prestaties met de bepalingen van § 1 heeft de niet-toepassing van artikel 72, leden 2 en 3, tot gevolg. § 3. Het aantal lestijden waaruit de prestaties bestaan van het lid van het onderwijzend personeel of van de studiemeester-opvoeder die voor een bijbetrekking in dienst is genomen of in vast verband benoemd is, blijft ongewijzigd. ---------- (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,29°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Afdeling 4. - De bezoldiging van de lesgelastigden. Art. 99. Voor de indienstneming door een Inrichtende Macht van een lesgelastigde wordt een arbeidsovereenkomst ondertekend voor een welbepaald werk waarvoor de bezoldiging wordt vastgesteld op 700 frank voor elke gepresteerde lestijd. Het bedrag van de bij lid 1 bedoelde bezoldiging werd bepaald op 1 november 1993 en gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens het bij artikel 73 bedoeld stelsel. HOOFDSTUK VI. - De bekwaamheidsbewijzen. Afdeling 1. - De vereiste en als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen. Art. 100.§ 1. De bekwaamheidsbewijzen bedoeld bij artikel 2 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs en bij artikel 2 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs worden gerangschikt in vereiste bekwaamheidsbewijzen, in als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen en in bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs. § 2. [1 De vereiste bekwaamheidsbewijzen bedoeld in § 1 kunnen de volgende zijn : - diploma's; - getuigschriften; - buitenlandse bekwaamheidsbewijzen zoals bepaald in § 3; - een professionele, artistieke of wetenschappelijke bekendheid zoals bepaald in § 4; - de erkenning van nuttige ervaring zoals bepaald in artikel 100bis [2 ...]2 ]1 § 3. [3 De buitenlandse bekwaamheidsbewijzen bedoeld in § 2 van dit artikel zijn de bekwaamheidsbewijzen waarvan : 1° de gelijkstelling erkend kan worden overeenkomstig de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, artikel 4 van het koninklijk besluit van 4 september 1972 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften of artikel 92 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies ; 2° de beroepskwalificaties erkend kunnen worden overeenkomstig het decreet van 19 oktober 2017 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties voor de uitoefening van ambten van het onderwijzend personeel in de inrichtingen voor voorschools, lager en secundair gewoon en gespecialiseerd onderwijs, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet universitair hoger onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan van de Franse Gemeenschap.]3 § 4. [1 De professionele, artistieke of wetenschappelijke bekendheid bedoeld in § 2 van dit artikel is die behaald krachtens artikel 82, § 2, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten). In dat kader worden de bekendheden opgenomen voor de titels van specialiteiten van kunstvakken die overeenstemmen met een titel van een specialiteit van een kunstvak georganiseerd in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan.]1 [1 § 5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het diploma van het hoger kunstonderwijs of van het kunsthoger onderwijs met beperkt leerplan uitgereikt binnen de te geven specialiteit ofwel wanneer de titel overeenstemt met de titel van het bedoelde ambt ofwel wanneer de hoofdvakken die de opleiding van de recipiendus uitmaken in verband liggen met het bedoelde ambt. In dat tweede geval beslist de Regering, op advies van de Inspectiedienst voor het Kunstonderwijs, of het diploma aan de recipiendus toelaat het ambt binnen de beschouwde specialiteit uit te oefenen. [2 ...]2]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 25, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 21, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 100bis.[1 De nuttige ervaring wordt bewezen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. § 1. De nuttige ervaring bedoeld in § 2 bestaat uit de artistieke bekwaamheden verworven ofwel binnen het activiteitenkader uitgeoefend voor eigen rekening, ofwel binnen een dienst of een openbare of privé-instelling, ofwel binnen een beroep, een ambt of een artistieke praktijk. § 2.[4 De Regering richt een Commissie voor de erkenning van nuttige ervaring op, hierna de Commissie genoemd, voor de leden van het onderwijzend personeel van het geheel van de gebieden van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan en voor de personeelsleden die een ambt uitoefenen van de kunstcursussen in het onderwijs met volledig leerplan. De Commissie beslist of de bekwaamheden die met een getuigschrift bekrachtigd of verklaard en bewezen zijn, ertoe bijdragen de vereiste opleiding waar te nemen voor het te begeven ambt.]4 § 3. De Commissie is als volgt samengesteld : 1° een voorzitter : [4 een ambtenaar van minstens rang 12 binnen de diensten die zorgen voor het beheer van de personeelsleden van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of zijn afgevaardigde van rang 10]4; 2° een werkend lid en zijn plaatsvervanger, houder van een graad gerangschikt op een van de rangen 10 tot 12 van de algemene directie personeel van het gesubsidieerd onderwijs, in vast verband benoemd, aangesteld door de Regering; 3° vier leden van de Inspectiedienst van het Kunstonderwijs die elk een gebied van het kunstonderwijs vertegenwoordigen; 4° vier niet-onderwijzende deskundige leden en hun plaatsvervangers die elk een domein van het kunstonderwijs vertegenwoordigen, gekozen door de Regering op advies van de Inspectiedienst van het Kunstonderwijs; 5° vier deskundige onderwijzende leden en hun plaatsvervangers die elk een domein van het kunstonderwijs vertegenwoordigen, gekozen door de Regering op advies van [3 Algemene Raad]3; 6° drie leden en hun plaatsvervangers die vakverenigingen vertegenwoordigen die binnen het Comité van sector IX zetelen, van het Comité van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II en van het Onderhandelingscomité voor de personeelsstatuten van het vrij gesubsidieerd onderwijs, in verhouding tot één vertegenwoordiger per vakvereniging, aangesteld door de Regering op de voordracht van hun respectieve vakvereniging onder de in vast verband benoemde of aangeworven personeelsleden; 7° twee leden en hun plaatsvervangers die representatieve en coördinatieorganen van de Inrichtende machten vertegenwoordigen, aangesteld door de Regering op de voordracht van hun federatie. De Commissie verkiest haar ondervoorzitter onder de leden bedoeld in 2° en 3° van deze paragraaf. De voorzitter, de ondervoorzitter, de werkende en plaatsvervangende leden van de Commissie worden aangesteld door de Regering voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. De Commissie kan aanvullende deskundigen raadplegen alvorens [4 haar beslissing]4 te geven. § 4. De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast. Dat reglement wordt door de Regering goedgekeurd. [2 Voor het secretariaat van elke commissie wordt door de diensten van de Regering gezorgd. Het secretariaat is niet stemgerechtigd.]2 § 5. De Commissie beraadslaagt en beslist geldig als minstens de helft van de leden aanwezig is. [4 De beslissingen worden genomen]4 bij gewone meerderheid van de aanwezige leden. Bij eenparigheid is de stem van de voorzitter beslissend. § 6. De aanvraag moet het geheel van de elementen bevatten die de Commissie toelaten [4 een beslissing te nemen]4 met kennis van zaken alsook de stukken om de volgende elementen te controleren : - de kopie van de bekwaamheidsbewijzen (diploma's, gelijkwaardigheid, bekendheid...) in het bezit van de aanvrager; - zijn curriculum vitae ; - zijn motivatiebrief; - in voorkomend geval een brief van het hoofd van de inrichting en/of van de Inrichtende macht die de aanvrager als leraar wil aanstellen; - aanbevelingsbrieven; - elk document dat de ervaring van de specialiteit betreffende de artistieke loopbaan, de verdiensten, de beroepservaring en de artistieke praktijk van de kandidaat kan bewijzen betreffende de aanvraag zoals : publicaties, gedateerde persartikels of -kritieken,..., getuigschriften van beroep, overeenkomsten, spektakelprogramma's, CD, CD-Rom, website, reproducties van kunstwerken, getuigschriften van stages, van stagemeesters, bewijzen en verklaringen van verscheidene ervaringen, enz. § 7. Ten hoogste binnen de vier maanden volgend op de datum van ontvangst van de aanvraag gaat de Commissie : 1° ofwel [4 neemt een beslissing]4; 2° [4 ofwel de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven informeren dat zijn niet over genoeg elementen beschikt om haar beslissing te nemen. De aanvrager beschikt dan over een termijn van vijftien schoolwerkdagen vanaf de bekendmaking om aanvullende elementen aan de Commissie mee te delen. In dat geval is de Commissie ertoe gehouden haar beslissing te nemen binnen de zes maanden na de datum van de ontvangst van de oorspronkelijke aanvraag.]4 § 8. Voor de uitoefening van de ambten bedoeld in de artikelen 105 en 108 van hetzelfde decreet [4 kan de Commissie een beslissing nemen]4, dat de erkenning van nuttige ervaring een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs is wanneer : a) de bekwaamheidsbewijzen overeenstemmende met de ambten, uit te oefenen in het kunstsecundair onderwijs, niet of niet meer uitgereikt worden in het hoger kunstonderwijs; b) het hoger kunstonderwijs niet het betrokken domein organiseert; c) [4 ze]4 de wanverhouding vaststelt tussen de behoeften en de leraren in het kunstsecundair onderwijs en het aantal houders van bekwaamheidsbewijzen voor een bepaald vak.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/C3, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2011-01-13/04, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 01-02-2011> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 22, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (4)<DFG 2019-05-03/38, art. 37, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 100ter. [1 Voor elk ambt dat door de Regering verklaard wordt door de schaarste getroffen te zijn overeenkomstig het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, wordt de inrichtende macht ertoe gemachtigd om, voor een aantal lestijden die overeenstemmen met de niet-vervulde lestijden, een activiteit inzake pedagogische begeleiding te organiseren die bestemd is om de leerlingen te begeleiden tijdens de lestijden waarin ze niet omkaderd kunnen worden door een leerkracht die houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs of door een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs. Voor de uitoefening van de pedagogische activiteit stelt de inrichtende macht het personeelslid aan of werft zij het aan dat houder is van een bekwaamheidsbewijs opgenomen op een lijst voor een onderwijzend ambt in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, in tijdelijk verband in de lestijden bedoeld in het eerste lid. De diensten die in deze activiteit gepresteerd worden, zijn, voor de vaststelling van de bezoldiging en het barema, geacht gepresteerd te zijn in een ambt waarin het houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs en waarvoor het slechts dienstanciënniteit veroorzaakt. De inrichtende macht heeft de verplichting om te verklaren dat er geen vereist bekwaamheidsbewijs, noch een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs is om de benoeming of de aanwerving te ondersteunen door het uitwisselen van briefwisselingen met FOREM of Actiris. Deze verplichting wordt in het begin van elk kwartaal verlengd. De aanstelling of de aanwerving in de activiteit inzake pedagogische begeleiding loopt ten einde vanaf het ogenblik dat een kandidaat die houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, aangesteld of aangeworven in het te vervullen ambt kan worden.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/46, art. 16, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2019> Art. 101.[1 ...]1 (De als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen die erkend zijn met toepassing van artikel 6, § 5, van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor kunstonderwijs, die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten, worden gelijkgesteld met de als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 105.) <DFG 1999-02-08/37, art. 47, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> [2 Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 42, § 1, 3°, van voormeld decreet van 1 februari 1993 en van artikel 30, 5°, van voormeld decreet van 6 juni 1994, voor: - De functies bedoeld in de artikelen 105, 106, 107 en 108 van dit decreet geeft het kwalificatiegetuigschrift onbeperkt toegang tot de uitoefening van de functie in vast verband, wanneer deze bestaat uit hetzij een vereist bekwaamheidsbewijs, hetzij een voldoend geachte bekwaamheidsbewijs aangevuld met het pedagogische bekwaamheidsbewijs vastgelegd in dit decreet; - De functie van studiemeester-opvoeder bedoeld in artikel 109 van dit decreet, geeft het kwalificatiegetuigschrift onbeperkt toegang tot de uitoefening van de functie in vast verband wanneer deze bestaat uit een vereist bekwaamheidsbewijs, of uit een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs.]2 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 26, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 58, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 102.Het bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs, bedoeld bij artikel 100, § 1, kan bestaan uit een diploma voor pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs (afgekort : DPBO) uitgereikt door een inrichting voor hoger kunstonderwijs of uit een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs (afgekort : GPBO) uitgereikt door de in artikel 110 bedoelde Examencommissies [of [2 een diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs (afgekort : GLSO) of een diploma geaggregeerde hoger secundair onderwijs (afgekort : GHSO) of uit een diploma van master met didactische finaliteit]2 <DFG 2007-05-11/62, art. 7, a), 010; Inwerkingtreding : 01-01-2007> ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2019-01-10/04, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 103. De getuigschriften van pedagogische bekwaamheid uitgereikt vóór de inwerkingtreding van dit decreet zijn voor hun geldigheidsduur gelijkgesteld met het in artikel 102 bedoelde GPBO. Art. 104.In afwijking van artikel 101 kent de Minister of zijn gemachtigde vrijstelling toe van het bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het bij artikel 100, § 1 bedoelde onderwijs op het verzoek van de Inrichtende Macht : 1° aan het personeelslid dat door een Inrichtende Macht in vast verband benoemd of in dienst genomen is en dat geen geldig getuigschrift van bekwaamheid voor het onderwijs bezit, en zich bij een andere Inrichtende Macht kandidaat stelt voor hetzelfde ambt; 2° [2 ...]2 3°[2 ...]2 4° [2 ...]2 5° [1 aan het personeelslid dat zijn kandidatuur voorlegt voor een betrekking van leraar multidisciplinaire opleiding door in vast verband benoemd te zijn binnen een van de volgende ambten : a) leraar grafisch en picturaal onderzoek voor de volgende specialiteiten : - tekenen, schilderen, illustratie en stripverhalen, infografie, digitale kunsten. b) leraar gedrukt beeld voor de volgende specialiteiten : - prentkunst, lithografie, serigrafie, fotografie, infografie. c) leraar geschiktmaking voor de volgende specialiteiten : - sierkunst, binnenhuisarchitect-decorateur, scenografie, binnenhuisarchitect/decorateur-decoratie, design. d) leraar textiele creatie voor de volgende specialiteiten : - tapijtkunst, weverij, ontwerp van theaterkostuums, decors, maskers, modeontwerpen, sieraden en maskers. e) leraar monumentale kunsten voor de volgende specialiteiten : - monumentale schilderij, monumentaal beeldhouwwerk, monumentale kunsten. f) leraar volumes voor de volgende specialiteiten : - beeldhouwwerk, beeldhouwceramiek. g) leraar vuurkunsten voor de volgende specialiteiten : - aardewerk, ceramiek, beeldhouwceramiek; h) [3 leraar experimentele praktijken]3.]1 De vrijstelling van het bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs is in haar uitwerking beperkt tot de Inrichtende Macht alleen die deze aanvraag heeft gedaan. ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 27, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 104bis. [1 Voor het lezen van de artikelen 105, 106 en 107 omvat de vermelde academische graad " masterdiploma " de diploma's van : master, master met gespecialiseerde finaliteit of master met grondige finaliteit.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/C3, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> Art. 104ter.[1 Voor de toepassing van de artikelen 105, 106 en 107 moet rekening worden gehouden tussen de vroegere academische graden en de nieuwe academische graden die worden uitgereikt door de inrichtingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan, zoals bepaal in : a) het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, inzonderheid op artikel 184 ; b) het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, inzonderheid op de artikelen 161 en 164.]1 ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 105.[1 De vereiste bekwaamheidsbewijzen, de als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen en de bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs voor de ambten bedoeld in artikel 51, § 2, die de leden van het onderwijzend personeel kunnen uitoefenen in de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten worden als volgt bepaald : 1° leraar pluridisciplinaire opleiding : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van hoger kunstonderwijs of kunsthoger onderwijs met volledig leerplan van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten; - diploma van didactische master van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van gegradueerde in de plastische, visuele en ruimtekunsten, uitgereikt op het einde van het kunsthoger onderwijs van het korte type, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van bachelor in de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, uitgereikt op het einde van het hoger kunstonderwijs van het korte type en aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs in lichamelijke opvoeding, aangevuld met een erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van hoger kunstonderwijs met beperkt leerplan of diploma van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan (overgangsfilière) aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO van een multidisciplinaire opleiding van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten; - GPBO transdisciplinaire creatie; - GHSO van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten. 2° leraar kunstgeschiedenis en esthetische analyse : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs van de groep kunstgeschiedenis en archeologie; - diploma van licentiaat of master in de kunstgeschiedenis en archeologie aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van de 2e of de 3e graad van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master uit de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de kunstgeschiedenis en archeologie; - diploma van didactische master uit de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - diploma van licentiaat of master in de kunstgeschiedenis en archeologie; - diploma van het hoger kunstonderwijs van de 2e of de 3e graad uit de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten; - diploma van licentiaat of master uit de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO kunstgeschiedenis en esthetische analyse; - GHSO van de groep kunstgeschiedenis en archeologie; [3 - GPBO experimentele praktijken ;]3 - GHSO uit de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten. 3° leraar artistieke beroepen, grafisch en picturaal onderzoek, gedrukt beeld, sierkunst, textiele creatie, monumentale kunsten, volumes en vuurkunsten : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs of van het kunsthoger onderwijs met volledig leerplan uitgereikt in de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, uitgereikt binnen de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven; - diploma van licentiaat of van master van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten uitgereikt binnen de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven; - diploma van licentiaat of van master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs met beperkt leerplan of diploma van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan (overgangsfilière) uitgereikt in de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - voormelde diploma's, uitgereikt in een andere specialiteit dan de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs in plastische opvoeding aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - [2 de bekendheid in de specialiteit]2 aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - de erkenning van nuttige ervaring, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid, voor de volgende specialiteiten : kunstsmeedwerk, schrijnwerk, juwelierskunst-juwelenmakerij, brandschilderkunst, kantwerk, metaal, glaskunst. b) Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GHSO van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten; - GHSO van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie; - GPBO van de specialiteit waarover les wordt gegeven; - GPBO van een andere specialiteit; - schilderkunst : GPBO voor monumentale schilderkunst; - beeldhouwkunst : GPBO voor monumentale beeldhouwkunst; - illustratie en stripverhalen : GPBO voor tekenen; - beeldhouwceramiek : GPBO ceramiek; - boekkunst : inbinden vergulden : GPBO boekkunst : inbinden vergulden/typografie en studie van het letterteken; - boekkunst : typografie en studie van het letterteken : GPBO boekkunst : inbinden vergulden/typografie en studie van het letterteken; - infografie : GPBO digitale kunsten; - videografie : GPBO cinegrafie, videografie en klanktechniek; - cinegrafie : GPBO cinegrafie, videografie en klanktechniek; - binnenhuisarchitect/decorateur - decoratie : GPBO decoratie of GPBO binnenhuisarchitect-decorateur; - modeontwerpen, sieraden en maskers : GPBO kostuums, decors, maskers; - monumentale kunsten : GPBO monumentale schilderkunst of GPBO monumentale beeldhouwkunst. 4° leraar kunsttechnieken : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van doctor uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven; - diploma van ingenieur, apotheker, architect, industrieel ingenieur, technisch ingenieur, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs met volledig leerplan van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring; - schooldiploma of diploma van technische vakken van de 3e graad uitgereikt in de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - de erkenning van nuttige ervaring, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO van de specialiteit waarover les wordt gegeven; - GHSO van de domeinen van de plastische, visuele en ruimtekunsten; - GHSO uitgereikt door een universitaire inrichting. 5° [3 leraar experimentele praktijken : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van hoger kunstonderwijs van de 2e of 3e graad van het gebied van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring in experimentele praktijken en een bewijs van pedagogische bekwaamheid - diploma van master met didactische finaliteit van het gebied van de plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring in experimentele praktijken ; - diploma van licentiaat of master van het gebied van plastische, visuele en ruimtekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid ; - een bekendheid aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring in experimentele praktijken en een bewijs van pedagogische bekwaamheid ; b) voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid ; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO experimentele praktijken ; - GHSO uit het gebied van de plastische, visuele en ruimtekunsten.]3]1 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 106.[§ 1.] Wat de bij artikel 51, § 3, bedoelde ambten betreft die de personeelsleden mogen uitoefenen voor het onderwijzen van de muziek zijn de vereiste bekwaamheidsbewijzen, de als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen en het bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs als volgt vastgesteld : 1° [1 leraar muzikale opleiding : a) Vereiste bekwaamheidsbewijzen : - Diploma van het hoger secundair onderwijs uitgereikt binnen een specialiteit van het muziekonderwijs en aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - Diploma van licentiaat, richting muziekschrijven en muziekleer, optie muziekvorming, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - Diploma van master met de didactische finaliteit, richting muziekschrijven en muziektheorie, optie muziekvorming; - Diploma van master met gespecialiseerde finaliteit of grondige specialiteit, richting muziekschrijven en muziektheorie, optie muziekvorming, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - Diploma van bachelor in muziekvorming of muziekopvoeding, uitgereikt op het einde van het Kunsthoger onderwijs van het korte type; - Diploma van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs in muziekvorming of muziekopvoeding (GLSO); [3 - Diploma master in de muziek : muziekvorming ; - Diploma master in de muziek : muziekvorming (met didactische finaliteit).]3 b) Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - Diploma van het hoger kunstonderwijs uitgereikt in een specialiteit van het muziekonderwijs; - Diploma van licentiaat, richting muziekschrijven en muziektheorie, optie muziekvorming; - Diploma van master met gespecialiseerde finaliteit of grondige finaliteit, richting muziekschrijven n muziektheorie, optie muziekvorming. c) Bewijzen voor pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - DPBO van de voorbereidende notenleer; - DPBO van de gewone notenleer; - DPBO van de perfectionneringsnotenleer; - GPBO van de muziekvorming; - GLSO in muziekvorming of muziekopvoeding; - GHSO in de muziek.]1 [2 2° leraar samenzang : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor koordirectie; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor notenleer, muziekpedagogie, zang of lyrische kunst aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master, afdeling schriftuur en muziektheorie, optie koordirectie of muziekvorming of muziekopvoeding, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master, richting schriftuur en muziektheorie, optie koordirectie of optie muziekvorming of optie muziekopvoeding; - diploma van licentiaat of van master, afdeling stemvorming, optie zang of lyrische kunst, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; [4 diploma van master met gespecialiseerde finaliteit, afdeling stemvorming, optie pop-zang aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid ;]4 - diploma van didactische master, richting stemvorming, optie zang of lyrische kunst. b) Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs van notenleer, muziekpedagogie, zang of lyrische kunst; - diploma van licentiaat of master, richting schriftuur en muziektheorie, optie koordirectie of muziekvorming of muziekopvoeding; - diploma van licentiaat of master, afdeling stemvorming, optie zang of lyrische kunst; [4 - diploma van master met gespecialiseerde finaliteit, afdeling stemvorming, optie pop-zang; ]4 - master met de gespecialiseerde of grondige finaliteit, optie zang of lyrische kunst; c) Bewijzen voor pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - DPBO van de stemvakken; - DPBO zang of lyrische kunst; - GPBO samenzang; - GPBO stemvorming; [4 - GPBO pop-zang en pop-ensemble]4 - GHSO in het muziekdomein. 3° leraar muziekgeschiedenis - analyse a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs van de groep kunstgeschiedenis en archeologie (afdeling musicologie); - diploma van licentiaat of master van de groep kunstgeschiedenis en archeologie (afdeling of richting musicologie), aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de kunstgeschiedenis en archeologie, richting musicologie; - diploma van het hoger kunstonderwijs van muziekgeschiedenis, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van laureaat van het hoger kunstonderwijs (alle specialiteiten) aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - met uitzondering van de diploma's van licentiaat of van master van de afdelingen jazz en [4 ...]4 of electroakoestische muziek, elk diploma van licentiaat of master in de muziek aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - met uitzondering van de didactische master van de afdelingen jazz[4 ...]4 of elektroakoestische muziek, elke didactische master in de muziek. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - GPBO muziekgeschiedenis - analyse; - GHSO musicologie; - GHSO in het muziekdomein. 4° leraar schriftuur - analyse : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - dipoma van het hoger kunstonderwijs voor harmonie, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van laureaat van het hoger kunstonderwijs (muziekpedagogie, orgel, clavecimbel, fuga en compositie), aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master afdeling schriftuur en muziektheorie, optie klassieke schriftuur of compositie of orkestdirectie of koordirectie, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master afdeling schriftuur en muziektheorie, optie klassieke schriftuur of compositie of orkestdirectie of koordirectie. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid c) bewijs van pedagogische bekwaamheid van onderwijs : - GPBO schriftuur - analyse; - GHSO van het muziekdomein. 5° leraar algemene jazzvorming : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor jazzharmonie, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor een instrument, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling jazz [4 ...]4, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling jazz [4 ...]4; - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid van het onderwijs : - DPBO van het vak waarover les wordt gegeven; - GPBO algemene jazzvorming; - GHSO van het muziekdomein. 6° Leraar instrumentale vorming [3 ...]3 : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs uitgereikt voor de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van een instrument uitgereikt voor een andere specialiteit, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of van master in de muziek, afdeling oude muziek, instrumentale vorming, uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling oude muziek, instrumentale vorming, uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, uitgereikt in de optie die overeenstemt met de specialiteit waarover les wordt gegeven; - diploma van licentiaat of master afdeling instrumentale vorming, uitgereikt in een optie die overeenstemt met een andere specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, uitgereikt in een optie die overeenstemt met een andere specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid van het onderwijs : - DPBO van het vak waarover les wordt gegeven; - GPBO instrumentale vorming, klassieke of oude instrumenten, van de specialiteit waarover les wordt gegeven; - GHSO van het domein van de muziek. 7° [3 leraar instrumentale vorming jazz (diverse specialiteiten) en jazz-ensemble]3 : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs jazzinstrument [3 uitgereikt voor de specialiteit die onderricht moet worden]3, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs instrument, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling jazz [4 ...]4, uitgereikt in de specialiteit waarover les wordt gegeven, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling jazz [4 ...]4k, uitgereikt in de specialiteit waarin les gegeven wordt; - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de vereiste bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - CPBO instrumentale vorming jazz en jazzensemble; - GHSO in het muziekdomein. 8° leraar instrumentaal ensemble : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor orkestdirectie; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor kamermuziek aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs (verscheidene specialiteiten) aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling schriftuur en muziektheorie, optie orkestdirectie; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor kamermuziek; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor een instrument (verscheidene specialiteiten); - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO instrumentaal ensemble; - GHSO van het muziekdomein. 9° leraar instrumentale kamermuziek : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor orkestdirectie; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor kamermuziek, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties uitgezonderd jazz [4 ...]4, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties uitgezonderd jazz [4 ...]4; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling oude muziek, instrumentale vorming, alle opties, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling oude muziek : instrumentale vorming, alle opties. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor kamermuziek; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties uitgezonderd jazz [4 ...]4; - diploma van licentiaat of master in oude muziek, afdeling instrumentale vorming, alle opties. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO instrumentale kamermuziek; - GHSO van het muziekdomein. 10° leraar van het blad lezen - transpositie a) vereiste bekwaamheidsbewijzen - diploma van het hoger kunstonderwijs voor een instrument aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs uitgereikt in een andere specialiteit aangevuld met het eindstudiegetuigschrift van de transpositielessen en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO van het blad lezen - transpositie; - GHSO van het muziekdomein. 11° [3 leraar zang en vocale kamermuziek]3 : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs zang of lyrische kunst aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling stemvorming, optie zang of lyrische kunst aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling stemvorming, optie zang of lyrische kunst. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid van het onderwijs : - DPBO stemvakken; - GPBO stemvorming, zang en vocale kamermuziek. 12° leraar lyrische kunst : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor lyrische kunst aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling stemvorming, optie lyrische kunst, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling stemvorming, optie lyrische kunst. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO lyrische kunst; - GHSO van het muziekdomein. 13° leraar belast met klavecimbelbegeleiding (continuo en specifieke begeleiding) : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs uitgereikt in de specialiteit klavecimbel; - diploma van licentiaat of master of didactische master in de muziek, afdeling oude muziek, instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit klavecimbel; - diploma van licentiaat of master of didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit klavecimbel. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - geen. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - geen. 14° leraar belast met de orgelbegeleiding : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor een instrument in de specialiteit orgel; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit orgel; - diploma van didactische master in de muziek, optie klavierinstrumenten, specialiteit orgel. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - geen; c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - geen. 15° leraar belast met de pianobegeleiding : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor pianobegeleiding; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor piano, jazzpiano of jazzklavierinstrumenten, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - eindgetuigschrift pianobegeleiding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit pianobegeleiding; - diploma van licentiaat of master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit pianobegeleiding; - diploma van didactische master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO pianobegeleiding. [4 GHSO in de muziek. ]4 16° leraar ritmiek : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - bekwaamheidsbewijs van licentiaat lichamelijke opvoeding aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van master in de motorische wetenschappen, richting lichamelijke opvoeding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - einddiploma van het " Institut de Rythmique Jaques-Dalcroze de Belgique " uitgereikt in de specialiteit ritmiek, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - elk diploma van het hoger kunstonderwijs of van het kunsthoger onderwijs, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO ritmiek. 17° leraar lichaamsexpressie : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen [5 aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid]5 : - diploma van licentiaat lichamelijke opvoeding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van master in de motorische wetenschappen, richting lichamelijke opvoeding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - einddiploma van het " Institut Rythmique Jaques-Dalcroze de Belgique " uitgereikt in de specialiteit lichaamsexpressie, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - elk diploma van het hoger kunstonderwijs of van het kunsthoger onderwijs, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO lichamelijke expressie.]2 [1 18° [3 leraar jazz-zang en jazz-ensemble]3 : a) Vereist bekwaamheidsbewijs : - Diploma van het hoger kunstonderwijs van opleiding vocale muziek, jazz-zang, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - Diploma van master met didactische finaliteit in de muziek, richting jazz [4 ...]4, optie zang; - niet vertaald - Diploma van master met gespecialiseerde of grondige finaliteit in de muziek, richting jazz[4 ...]4, optie zang, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - De erkenning van nuttige ervaring aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - Diploma van hoger kunstonderwijs van opleiding vocale muziek, jazz-zang; - Diploma van licentiaat in de muziek, richting jazz [4 ...]4, optie zang; - Diploma van master met gespecialiseerde of gegronde finaliteit in de muziek, afdeling jazz [4 ...]4, optie zang; - De erkenning van nuttige ervaring. c) Bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - GPBO van opleiding vocale muziek, jazz; - GHSO in het muziekdomein.]1 [1 19° leraar electroakoestische muziek : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - Diploma van master met didactische finaliteit in de elctroakoestische muziek; - Diploma van master met gespecialiseerde of grondige specialiteit in de electroakoestische muziek aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - Diploma van licentiaat in de electroakoestische muziek aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - Diploma van het kunsthoger onderwijs of van het hoger kunstonderwijs uitgereikt in een andere specialieit aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) Voldoend geachte bewijzen : - Licentiaat in de electroakoestische muziek; - Diploma van het kunsthoger of van het hoger kunstonderwijs uitgereikt in een andere specialiteit aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - GPBO van electroakoestische muziek; - GHSO van het muziekdomein.]1 [2 20° leraar praktijk muziekritmes van de wereld : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO praktijk muziekritmes van de wereld; - GHSO muziekdomein. 21° leraar improvisatie : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO improvisatie; - GHSO muziekdomein. 22° leraar erfgoedinstrumenten : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO erfgoedinstrumenten; - GHSO muziekdomein;]2 [3 23° leraar digitale muziekcreatie : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van master met didactische finaliteit in de muziek : compositie, toegepaste en interactieve muziek ; - diploma van master met didactische finaliteit in de muziek : muziekinformatica ; - diploma van master met gespecialiseerde of grondige finaliteit in de muziek, toegepaste en interactieve muziek, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid ; - diploma van master met gespecialiseerde of grondige finaliteit in de muziek : muziekinformatica, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid ; - diploma van master met didactische finaliteit in de muziek, andere specialiteiten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring in digitale muziekcreatie ; - diploma van master met gespecialiseerde of grondige finaliteit, andere specialiteiten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring in digitale muziekcreatie en het bewijs van pedagogische bekwaamheid. [4 - diploma van het hoger kunstonderwijs uitgereikt in een andere specialiteit, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. ]4 b) voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : De bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a), 3e, 4e en 6e streepjes, zonder het bewijs van de pedagogische bekwaamheid ; c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid van het onderwijs : - GPBO van de digitale muziekcreatie ; - GHSO uit het gebied van de muziek.]3 [4 24° leraar pop-zang en pop-ensemble: a) vereist bekwaamheidsbewijs: - diploma van master met gespecialiseerde finaliteit, afdeling stemvorming, optie pop-zang, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van zang of lyrische kunst, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling stemvorming, optie zang of lyrische kunst, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling stemvorming, optie zang of lyrische kunst, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring; - diploma van het hoger kunstonderwijs van stemvorming, jazz-zang, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van master met didactische finaliteit in de muziek, afdeling jazz, optie zang, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring; - diploma van licentiaat in de muziek, afdeling jazz, option zang, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van master met gespecialiseerde of grondige finaliteit in de muziek, afdeling jazz, optie zang, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in sub a) zonder pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid: - DPBO van de stemvakken; - GPBO van pop-zang en pop-ensemble; - GPBO van zang en muziek van kamermuziek; - GPBO van lyrische kunst; - GPBO van jazz-zang en jazz-ensemble; - GHSO in de muziek. ]4 [2 § 2. ...]2 ---------- (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 44, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2008> (2)<DFG 2009-04-30/C3, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 27, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (4)<DFG 2022-07-07/12, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> (5)<DFG 2024-05-16/79, art. 59, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 107.(§ 1.) Wat de bij artikel 51, § 4, bedoelde ambten betreft die de personeelsleden mogen uitoefenen voor het onderwijzen van de spreekkunst en de toneelkunst, zijn de vereiste bekwaamheidsbewijzen, de als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen en het bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs als volgt vastgesteld : <DFG 2003-07-17/40, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [2 1° leraar dictie - voordrachtkunst : a) [3 vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voordrachtkunst, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van de 3e graad, uitgereikt in de specialiteit "toneelkunst", aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van het korte type, uitgereikt in de specialiteit "toneelvertolking", aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van het toneel en woordkunsten, optie redekunsten of optie toneelkunst, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie, optie dramatische vertolking of toneel en communicatietechnieken, aangevuld met de erkenning van de nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, optie redekunst of optie toneelkunst; - diploma van didactische master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie, optie dramatische vertolking of toneel en communicatietechnieken.]3 b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid; c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - DPBO gesproken Frans; - GPBO dictie-voordrachtkunst; - GHSO van de domeinen van het toneel en de woordkunsten; - GHSO van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie. 2° leraar toneelkunst : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor toneelkunst, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van de 3e graad, uitgereikt in de specialiteit "toneelkunst", aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van het korte type, uitgereikt in de specialiteit "dramatische interpretatie", aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, optie toneelkunst, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, optie redekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie, optie dramatische vertolking of toneel en communicatietechnieken, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, optie toneelkunst; - diploma van didactische master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, optie redekunsten, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring; - diploma van didactische master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder het bewijs van pedagogische bekwaamheid; c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - GPBO toneelkunst; - GHSO van de domeinen van het toneel en de woordkunsten; - GHSO van de domeinen van de vertoningskunsten en de technieken voor de verspreiding en de communicatie. 3° leraar litteratuur- en toneelgeschiedenis : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs van de groep filosofie en letteren (afdeling Romaanse filologie); - diploma van licentiaat of master van de groep filosofie en letteren, afdeling Romaanse filologie, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs afdeling litteratuur- en toneelgeschiedenis, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van het hoger kunstonderwijs van de 3e graad uitgereikt in de specialiteit "toneelkunst", aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, [3 ...]3, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie, optie toneel en communicatietechnieken, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van het toneel en de woordkunsten, optie toneelkunst; - diploma van didactische master van de vertoningskunsten en de technieken voor de verspreiding en de communicatie, optie toneel en communicatietechnieken; - diploma van master Franse en Romaanse taal- en letterkunde, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master Franse en Romaanse taal- en letterkunde; - diploma van licentiaat of master in de vertoningskunsten, uitgereikt door een universiteit, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master van de domeinen van de vertoningskunsten, uitgereikt door een universiteit; - diploma van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs in de vertongingskunsten, uitgereikt door een universiteit. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid. c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid : - GPBO litteratuur- en toneelgeschiedenis; - GHSO van de domeinen van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie; - GHSO van de domeinen van het toneel en de woordkunsten; - GHSO in de vertoningskunsten uitgereikt door een universiteit. 4° leraar lichaamsexpressie : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen [6 aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid]6 : - diploma licentiaat lichamelijke opvoeding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van master in de motorische wetenschappen, richting lichamelijke opvoeding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - einddiploma van het "Institut de Rythmique Jacques Dalcroze de Belgique", uitgereikt in de specialiteit lichaamsexpressie, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - elk diploma van het hoger kunstonderwijs of van het kunsthoger onderwijs, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen onder a) zonder bewijs van pedagogische bekwaamheid; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO lichaamsexpressie; 5° leraar belast met klavecimbelbegeleiding (continuo en specifieke begeleiding) : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor een instrument, uitgereikt in de specialiteit klavecimbel; - diploma van licentiaat of master of didactische master in de muziek, afdeling oude muziek, instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit klavecimbel; - diploma van licentiaat of master of didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit klavecimbel. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : geen c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : geen 6° leraar belast met orgelbegeleiding : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor een instrument, uitgereikt in de specialiteit orgel; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit orgel; - diploma van didactische master in de muziek, optie klavierinstrumenten, specialiteit orgel. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : geen c) bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : geen. 7° leraar belast met pianobegeleiding : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor pianobegeleiding; - diploma van het hoger kunstonderwijs voor piano, jazzpiano of jazzklavierinstrumenten, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - eindgetuigschrift van begeleidende piano, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit pianobegeleiding; - diploma van licentiaat of master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit pianobegeleiding; - diploma van didactische master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano. b) als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen : - diploma van het hoger kunstonderwijs voor piano, jazzpiano of jazzklavierinstrumenten; - eindgetuigschrift van pianobegeleiding aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring; - diploma van licentiaat of master instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : GPBO pianobegeleiding.]2 [5 ]5 [1 8° [4 ...]4]1 [2 § 2. ...]2 ---------- (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 45, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2008> (2)<DFG 2009-04-30/C3, art. 17, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (3)<DFG 2014-11-20/08, art. 30, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (4)<DFG 2019-01-10/04, art. 28, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (5)<DFG 2022-07-07/12, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> (6)<DFG 2024-05-16/79, art. 60, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 108.[1 De vereiste bekwaamheidsbewijzen, de als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen en de bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor de ambten bedoeld bij artikel 51, § 5, die de personeelsleden kunnen uitoefenen voor het onderwijzen van de danskunst, worden als volgt vastgesteld : 1° leraar klassieke dans : a) vereist bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; b) als voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO klassieke dans; 2° leraar hedendaagse dans : a) vereist bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; b) als voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO hedendaagse dans; 3° leraar jazzdans : a) vereist bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; b) als voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : - de erkenning van nuttige ervaring; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : GPGO jazzdans; [2 3° bis leraar hedendaagse dans : a) vereist bekwaamheidsbewijs : de erkenning van de nuttige ervaring, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; b) als voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : de erkenning van de nuttige ervaring; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs traditionele dans.]2 4° leraar belast met pianobegeleiding op de leergangen klassieke dans : a) Vereiste bekwaamheidsbewijzen : - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano of pianobegeleiding, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; [3 - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling jazz, specialiteit jazzpiano of jazz-klavierinstrumenten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid ]3; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano of pianobegeleiding; [3 diploma van didactische master in de muziek, afdeling jazz, specialiteit jazzpiano of jazz-klavierinstrumenten]3; - diploma van het hoger kunstonderwijs piano, jazzpiano of jazzklavierinstrumenten, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - eindgetuigschrift pianobegeleiding, aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. b) [3 voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen: - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in sub a) zonder het bewijs van pedagogische bekwaamheid]3. c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO pianobegeleiding van de cursussen klassieke dans; - GHSO van het muziekdomein. 5° leraar belast met de begeleiding van de leergangen hedendaagse dans en jazzdans : a) [3 vereiste bekwaamheidsbewijzen: diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano of pianobegeleiding, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling jazz, specialiteit jazzpiano of jazz-klavierinstrumenten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie klavierinstrumenten, specialiteit piano of pianobegeleiding; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling jazz, specialiteit jazzpiano of jazz-klavierinstrumenten; - diploma van het hoger kunstonderwijs van piano, jazzpiano of jazz-klavierinstrumenten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - eindgetuigschrift van pianobegeleiding aangevuld met de erkenning van nuttige ervaring en het bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van licentiaat of master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie slaginstrumenten, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling instrumentale vorming, optie slaginstrumenten; - diploma van het hoger kunstonderwijs in de slaginstrumenten, jazzslaginstrumenten of jazz-drum, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. - diploma van master in de muziek, afdeling jazz, optie jazz-drum, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid; - diploma van didactische master in de muziek, afdeling jazz, optie jazz-drum]3. b) [3 - de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in sub a) zonder pedagogische bekwaamheid. ]3 c) Bewijzen van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : - GPBO begeleiding leergangen hedendaagse dans en jazzdans - GHSO van het muziekdomein.]1 [2 6° leraar belast met de begeleiding van de leergangen traditionele dans : a) vereist bekwaamheidsbewijs : de erkenning van de nuttige ervaring, aangevuld met het bewijs van pedagogische bekwaamheid; b) als voldoend geacht bekwaamheidsbewijs : de erkenning van de nuttige ervaring; c) bewijs van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs : getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs traditionele dans.]2 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 31, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2022-07-07/12, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 29-08-2022> Art. 109. De vereiste bekwaamheidsbewijzen, de als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van studiemeester-opvoeder die de leden van het opvoedend hulppersoneel in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan mogen uitoefenen, zijn als volgt vastgesteld : a) vereiste bekwaamheidsbewijzen : - het diploma van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs; - het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs; - het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs; - het diploma van onderwijzeres voor het kleuteronderwijs; - het diploma van opvoeder, uitgereikt door een inrichting van pedagogisch hoger onderwijs van het korte type en met volledig leerplan of op het einde van een afdeling "gespecialiseerde opvoeders", georganiseerd door het pedagogisch of sociaal hoger onderwijs of voor sociale promotie van het korte type; - het diploma van maatschappelijk assistent, uitgereikt door een inrichting van sociaal hoger onderwijs of door een school of een afdeling van het technisch hoger onderwijs gerangschikt in de eerste graad; - het diploma van kandidaat, uitgereikt overeenkomstig de wet over de toekenning van academische graden, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd als vast benoemde in het ambt met volledige dagtaak van studiemeester-opvoeder in een internaat; - het diploma van een school of van hogere technische leergangen van de eerste graad, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd als vastbenoemde in het ambt met volledige dagtaak van studiemeester-opvoeder in een internaat; - het gehomologeerd diploma van middelbare studies van de hogere graad, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd als vast benoemde in de betrekking met volledige dagtaak van studiemeester-opvoeder in een internaat; - het diploma van een hogere secundaire technische school, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd als vastbenoemde in het ambt met volledige dagtaak van studiemeester-opvoeder in een internaat; b) als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen : - diploma van maatschappelijk assistent of maatschappelijk adviseur; - diploma van kandidaat, uitgereikt door een Belgische universiteit of door een daartoe door de wet gemachtigde inrichting; - diploma van het hoger kunstonderwijs met volledig leerplan; - diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; - diploma van het hoger technisch onderwijs met volledig leerplan; - (getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, in voorkomend geval gehomologeerd als het uitgereikt werd door een schoolinrichting vóór 1 januari 2008 of gedrukt met het zegel van de Franse Gemeenschap als het uitgereikt werd na deze datum). <DFG 2008-04-25/38, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2008> Afdeling 2. - Het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs. Art. 110.Het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs bedoeld bij artikel 102 wordt uitgereikt door een Examencommissie, samengesteld op initiatief van de Inrichtende Macht van de inrichting waar de betrekking openstaand werd verklaard. [1 Op beslissing van twee of meer inrichtende machten die al dan niet tot één zelfde net behoren, kunnen proeven betreffende de pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs worden gegroepeerd in één enkele zittijd, die onder de verantwoordelijkheid staat van één van die, die daartoe gemachtigd is. De afspraken tussen inrichtende machten worden vastgesteld door een overeenkomst waarvan de duur beperkt is tot de betrokken proef.]1 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 32, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 111.Kunnen enkel toegelaten worden tot het afleggen van de proeven van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs, de [1 personeelsleden]1 die titularis zijn van een als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor het ambt waarvan sprake, [1 ...]1. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 33, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 112.De Examencommissie is als volgt samengesteld : 1° het hoofd van een inrichting voor [2 kunstsecundair onderwijs]2met beperkt leerplan als voorzitter; 2° [2 een inspecteur van het kunstonderwijs]2, plaatsvervangend voorzitter en afgevaardigde van de Franse Gemeenschap; 3° [3 zes werkende leden en vier plaatsvervangende leden, gekozen uit de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, in vast verband benoemd of aangeworven, de leden van het hoger kunstonderwijs, in vast verband of aangeworven of in tijdelijk verband aangesteld op basis van een overeenkomst met onbepaalde duur, de leden van de inspectiedienst van het kunstonderwijs en de titularissen van een universitair diploma in de psychopedagogie of in de opvoedingswetenschappen.]3 4° een secretaris aangesteld door de Inrichtende Macht die niet stemgerechtigd is. Mocht de inspecteur onbeschikbaar zijn, dan wordt de afgevaardigde van de Franse Gemeenschap door de Minister of zijn gemachtigde aangesteld. De leden van de Inrichtende Machten en de Vakbonden mogen als waarnemer aanwezig zijn op de proeven. Niemand mag in de Examencommissie zetelen wanneer een van de kandidaten zijn echtgenoot(ote), bloedverwant(e) of aanverwant(e) tot de tweede graad is. ---------- (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 46, 013; Inwerkingtreding : 01-02-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 34, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (3)<DFG 2019-01-10/04, art. 29, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 113.Om geldig te zetelen, moet de Examencommissie ten minste samengesteld zijn uit : 1° de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter; 2° vier [1 ...]1 leden bedoeld bij artikel 112, 3°, onder wie ten minste twee aangesteld door de Inrichtende Macht en ten minste twee door de minister of zijn gemachtigde. [1 De Commissie is definitief samengesteld vanaf de voorbereidende vergadering bedoeld in artikel 116.]1 ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 35, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 114.[2 Minstens twee maanden vóór de datum van het examen, vraagt de inrichtende macht de Minister bevoegd voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan haar de namen en persoonlijke gegevens van de afgevaardigde van de Franse Gemeenschap en de door deze gekozen leden mee te delen. Zij deelt gelijktijdig de lijst mee van de ingeschreven kandidaten en van de leden van de examencommissie die ze heeft gekozen]2 [2Minstens één maand vóór de datum van het examen, brengt de inrichtende macht iedere kandidaat op de hoogte van de datum voor de organisatie van de proeven, en deelt, in voorkomend geval, uiterlijk 15 kalenderdagen vóór de datum van het examen, de lijst van de documenten en geschreven werken die aan de voorzitter van de examencommissie moeten worden voorgelegd mee, in zoveel exemplaren als er leden van de examencommissie zijn.]2 [2 ...]2 [2 ...]2 ---------- (1)<DFG 2009-04-30/C3, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (2)<DFG 2014-11-20/08, art. 36, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 115.Voor elk GPBO dat vereist is om leden van het onderwijzend personeel in vast verband in dienst te nemen of te benoemen voor de verschillende wervingsambten, bestaat het examen uit drie proeven : 1° een schiftingsproef over de kunst; 2° een pedagogische proef; 3° een proef over culturele, technische, theoretische en praktische kennis. De specifieke programma's en [1 de verhoudingswaarde]1 van de bij lid 1 bedoelde proeven worden door de Regering bepaald. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 37, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 116. Vóór de opening van de zittijd, bepaalt de Examencommissie tijdens een voorbereidende vergadering haar huishoudelijk reglement en de procedure volgens welke de zittijd zal verlopen. Art. 117. De quoteringen worden toegekend op het einde van elke proef door ieder stemgerechtigd lid van de Examencommissie. Over deze quoteringen op fiches waarop de naam van de kandidaat staat, wordt beraadslaagd, waarna in de bij artikel 119 bedoelde notulen akte wordt genomen van de definitieve quoteringen. Wanneer de quoteringen van een lid van de Examencommissie meer dan 20 % boven of onder het gemiddelde van de quoteringen liggen, is het lid ertoe verplicht zijn quotering te verantwoorden. Deze verantwoording wordt in de bij artikel 119 bedoelde notulen opgenomen. Art. 118. Worden bekwaam verklaard en ontvangen een getuigschrift van bekwaamheid voor het onderwijs, de kandidaten die ten minste 6/10en van de punten hebben behaald die voor het examen zijn toegekend. Het getuigschrift met vermelding van de benaming van het afgelegde examen en van de datum van het examen wordt door de recipiëndus en door al de stemgerechtigde leden van de Examencommissie ondertekend. Het blijft geldig gedurende tien jaar voor de indienstneming of de benoeming in vast verband voor elke betrekking die door een Inrichtende Macht van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan vóór het verstrijken van zijn geldigheidsdatum vacant wordt verklaard. Art. 119.Een exemplaar van de notulen van het examen opgesteld door de secretaris en ondertekend door al de leden van de Examencommissie die erin gezeteld hebben, wordt [2 aan de inspectiedienst]2 en aan de dienst van het ministerie gezonden tot wiens bevoegdheid het [1 kunstsecundair onderwijs]1 met beperkt leerplan behoort. ---------- (1)<DFG 2014-11-20/08, art. 38, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 61, 032; Inwerkingtreding : 02-08-2024> Art. 120. De organisatiekosten van de zittijden voor de examens van bekwaamheid vallen ten laste van de Inrichtende Machten. HOOFDSTUK VII. [1 - De Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplant.]1 ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 30, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 121.[1 § 1. Er wordt, bij de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, een Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan opgericht, hierna de " Algemene Raad " genoemd. ". § 2. De Algemene Raad heeft als opdracht een advies uit te brengen : 1° over elke vraag betreffende de werking, de verbetering en de kwaliteit van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, hetzij op aanvraag van de Regering, hetzij op eigen initiatief; 2° over elk nieuw programma van cursussen, zoals bedoeld in artikel 4, § 4, tweede lid ; 3° over elk dossier betreffende de oprichting en de toelating tot subsidies van een nieuwe inrichting of een nieuw gebied, zoals bedoeld in artikel 41bis ; 4° over elke aanvraag om afwijking over de opening van de cursussen buiten het grondgebied van de gemeente bedoeld in artikel 45, § 1 ; 5° over de keuze, door de Regering, van deskundige onderwijzende leden van de Commissie voor de erkenning van nuttige ervaring, alsook van hun plaatsvervangers bedoeld in artikel 100bis, § 3, 5°.]1 ---------- (1)<DFG 2019-01-10/04, art. 30, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 121bis. [1 § 1. De Algemene Raad is samengesteld : 1° voor elke representatieve organisatie van de inrichtende machten, uit twee werkende leden en twee plaatsvervangende leden ; 2° voor elke representatieve vakbondsvereniging, uit een werkend lid en een plaatsvervangend lid ; 3° voor het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, uit acht werkende leden en acht plaatsvervangende leden, naar rata, respectievelijk van twee per onderwijsgebied ; 4° voor de inspectiedienst van het kunstonderwijs, uit vier werkende leden, waaronder de inspecteur-coördinator van de betrokken dienst, naar rata van één inspecteur per onderwijsgebied ; 5° voor de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap : - uit de ambtenaar-generaal belast met de organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, of zijn afgevaardigde ; - uit de ambtenaar-generaal belast met het beheer van de personeelsleden van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of zijn afgevaardigde ; 6° uit een vertegenwoordiger van de Regering. § 2. De werkende leden bedoeld in § 1, 1°, oefenen, afwisselend, om de twee jaar, het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap van de Algemene Raad uit. § 3. De leden bedoeld in § 1, 1°, 2°, 3° en 5°, alsook de inspecteur-coördinator bedoeld in 4°, zijn stemgerechtigd. De andere leden bedoeld in dezelfde paragraaf hebben een raadgevende stem. § 4. De Regering bepaalt de nadere regels voor de aanstelling van de leden van de Raad.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-01-10/04, art. 30, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 121ter. [1 § 1. Het mandaat van de leden van de Algemene Raad duurt vier jaar. Het is hernieuwbaar, met uitzondering van het mandaat van de leden bedoeld in artikel 121bis, § 1, 3°, dat één keer achtereenvolgens hernieuwbaar is. § 2. Het mandaat wordt niet bezoldigd. De leden van de Algemene Raad hebben recht op de terugbetaling van hun vervoerkosten overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-01-10/04, art. 30, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> Art. 121quater. [1 De Regering bepaalt de werkingsregels van de Algemene Raad.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-01-10/04, art. 30, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019> HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen. Art. 122. Wanneer een Inrichtende Macht niet beantwoordt aan de bij artikel 7, 2°, bepaalde voorwaarden en wanneer artikel 24, § 7, van voornoemde wet wordt toegepast, dan kan de Regering een opschorting toekennen van de toepassing van de notificatie steunend op de vastgestelde tekortkoming. Die opschorting die uitwerking heeft op de datum van inwerkingtreding van dit decreet en beperkt tot maximum twee schooljaren wordt toegekend op aanvraag van de Inrichtende Macht, voor zover deze er zich toe verbindt de bepalingen van artikel 7, 2°, na te leven op het einde van de opschortingsperiode. Art. 123. Voor de personeelsleden in vast verband benoemd of in dienst genomen voor een ambt dat niet in artikel 51 vermeld staat, stellen de Inrichtende Machten de benamingen van de uitgeoefende ambten in overeenstemming met de bij dit decreet bepaalde nomenclatuur van de ambten. Art. 124. (opgeheven) <DFG 2003-07-17/40, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Art. 125. De inrichtingen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan die niet in artikel 23 zijn vermeld en die gedurende het schooljaar 1997-1998 lestijden van de Kunsthumaniora organiseerden mogen vanaf 1 september 1998 de lestijden van de Kunsthumaniora blijven organiseren, wat de leerlingen die ingeschreven blijven, toelaat de ondernomen cyclus van secundaire studies te beëindigen. De in lid 1 bedoelde inrichtingen ontvangen jaarlijkse lestijdendotaties overeenkomstig artikel 35. Art. 126. Komt er fusie tussen de bij de artikelen 43 en 44 bedoelde inrichtingen en in afwijking van de bepalingen van artikel 43 van voornoemd decreet van 1 februari 1993 en van artikel 31 van voornoemd decreet van 6 juni 1994, is de Inrichtende Macht niet verplicht tot benoemingen over te gaan tijdens een overgangsperiode die niet langer mag duren dan drie schooljaren die volgen op de datum van de fusie. Art. 127.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 26 maart 1954 betreffende de voorwaarden waaronder de Staat toelagen verleent aan de gemeentelijke conservatoria, de gemeentelijke en vrije muziekacademiën en muziekscholen; 2° artikel 1, lid 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 3° het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur; 4° het koninklijk besluit van 26 januari 1968 tot vaststelling van het bewijs s vereist met het oog op de toekenning van toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs; 5° het koninklijk besluit van 21 april 1969 tot vaststelling van de structuur, de samenstelling en de werking van de Raad van Advies voor het onderwijs in de bouwkunst en de beeldende kunsten; 6° het koninklijk besluit van 9 september 1969 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van onderricht in gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs; 7° het koninklijk besluit van 5 november 1969 tot oprichting van een Verbeteringsraad voor het muziekonderwijs; 8° het koninklijk besluit van 8 januari 1971 tot vaststelling van het onderwijsniveau van de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs; 9° het koninklijk besluit van 5 augustus 1971 houdende algemene regeling van de studiën in het onderwijs in de plastische kunsten met beperkt leerplan, ingericht door de Staat; 10° het koninklijk besluit van 12 augustus 1971 betreffende de toepassing van artikel 1, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit van 5 augustus 1971; 11° het koninklijk besluit van 13 augustus 1971 houdende toepassing, wat het gesubsidieerd onderwijs in de plastische kunsten met beperkt leerplan betreft, van artikel 24 der wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving betreffende het onderwijs; 12° het ministerieel besluit van 10 november 1971 genomen ter toepassing van het koninklijk besluit van 9 september 1969 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid voor het onderwijs; 13° het ministerieel besluit van 30 juni 1972 houdende vaststelling van het uurrooster en het minimum programma van de leergangen alsook het reglement der examens voor het franstalig gesubsidieerd muziekonderwijs; 14° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van ambten in de rijksinstellingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en onder de Minister van Franse Cultuur; 15° het ministerieel besluit van 10 november 1978 tot uitvoering van artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 9 november 1978; 16° het ministerieel besluit van 10 november 1978 houdende gelijkstelling, voor het toekennen van weddeschalen, van bekwaamheidsbewijzen in het kunstonderwijs; 17° artikel 7 van het koninklijk besluit van 7 december 1978 genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijk besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan; 18° met uitwerking met ingang van 1 september 1992, het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. Art. 128. Het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan wordt uitgesloten van het toepassingsgebied van de volgende bepalingen : 1° de wet van 14 mei 1955 op het kunstonderwijs; 2° het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel 5 der wet van 14 mei 1955 over het kunstonderwijs en van de artikelen 24, 27 en 32 der wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het onderwijs; 3° het koninklijk besluit van 5 november 1973 tot organisatie van het onderwijs in de beeldende kunsten afhangend van de Minister van Franse Cultuur; 4° het koninklijk besluit van 5 mei 1976 houdende gelijkstelling van het bewijs s van het kunstonderwijs; 5° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor kunstonderwijs die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten; 6° het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bepalingen van de geldelijke statuten van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel met volledig leerplan en het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. Art. 129. Dit decreet treedt in werking op 1 september 1998, behoudens de artikelen 38, 55 en 60 tot 62, die in werking treden op 1 september 1999.