7 DECEMBER 1978. - Koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor -kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. (NOTA : Opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij <DDG2009-03-23/10, art. 108, 13°, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-11-1984 en tekstbijwerking tot 23-10-2009)
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen. [1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. Afwijkende bepalingen.
Art. 6-7
HOOFDSTUK III. Slotbepalingen.
Art. 8-10
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen. [1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1
----------
(1)
Artikel 1.[1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1 De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de personeelsleden die, in het rijks- of gesubsidieerd onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, prestaties uitoefenen die volgens artikel 77, § 1, van de wet van 24 december 1976 beschouwd worden als bijkomende prestaties.
Zij zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden van het rijks- en gesubsidieerd onderwijs met volledig leerplan die belast zijn met artistieke vakken of met bijzondere vakken.
----------
(1)<BVR 2009-09-04/21, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art.2.[1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1 De in artikel één bedoelde personeelsleden die slechts in één inrichting bijkomende prestaties uitoefenen en die zich in een uitzonderlijke toestand bevinden, kunnen een wedde of een weddetoelage verkrijgen voor bijkomende prestaties die niet méér bedragen dan het dubbel van het in artikel 77, § 1, van de hogervermelde wet bepaalde maximum.
----------
(1)<BVR 2009-09-04/21, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art.3.[1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1 Wordt voor de toepassing van artikel 2 als uitzonderlijk beschouwd, de toestand van de personeelsleden voor wie hetzij het ambt van directeur, onderdirecteur, leraar, lesgever, of assistent hetzij het mandaat van voordrachthouder de enige bijkomende activiteit uitmaakt. Wordt eveneens als uitzonderlijk beschouwd, de toestand van de directeur bedoeld in het voorgaande lid die in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan tevens leraar of lesgever is in dezelfde inrichting.
----------
(1)<BVR 2009-09-04/21, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art.4.[1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1 § 1. De in artikel 3 bedoelde personeelsleden die hetzij het ambt van leraar, lesgever of assistent, hetzij het mandaat van voordrachthouder uitoefenen kunnen enkel aanspraak maken op de toepassing van artikel 2 voor zover :
_ de inrichtende macht van een gesubsidieerde onderwijsinrichting of het hoofd van een rijksonderwijsinrichting een uitdrukkelijke aanvraag doet waarbij dringende beweegredenen van pedagogische aard worden ingeroepen of waarbij het bewijs wordt geleverd dat geen enkel ander geschikt kandidaat kan worden gevonden voor de betrokken specialiteit;
_ deze aanvraag wordt ingewilligd bij beslissing van de Minister onder wie de inrichting ressorteert of van de daartoe gemachtigde ambtenaar.
§ 2. Op straf van nietigheid moet, te rekenen van het schooljaar 1979-1980, de in § 1 bedoelde aanvraag bij ter post aangetekend schrijven ingediend worden bij het bestuur van het departement waaronder de inrichting ressorteert binnen dertig dagen na de datum van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de aanvraag.
----------
(1)<BVR 2009-09-04/21, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art.5.[1 (NOTA : opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid)]1 De bij toepassing van artikel 4 getroffen beslissing geldt slechts voor de duur van het lopend schooljaar en werkt terug tot op de datum van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de aanvraag.
In geval van een ongunstige beslissing gaat, in voorkomend geval, de vermindering van de wedde of van de weddetoelage in vanaf de eerste van de maand na de kennisgeving van de beslissing aan de betrokken inrichtende macht of het betrokken inrichtingshoofd.
----------
(1)<BVR 2009-09-04/21, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
HOOFDSTUK II. _ Afwijkende bepalingen.
Art.6. In afwijking van de bepalingen van artikel 5, 2° , 3° en 4° van het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs, kan een onderwijsinrichting voor sociale promotie, die ten minste 3 000 wekelijkse lesuren leerlingen totaliseert, bij wijze van compensatie aanspraak maken op volgende bijkomende betrekkingen :
hetzij 1/3 van het ambt van onderdirecteur;
hetzij 6/20 van het ambt van werkmeester, wanneer de instelling afdelingen van het nijverheidstype omvat;
hetzij 6/20 van het ambt van studiemeester-opvoeder.
De hierbovenbedoelde onderwijsinrichtingen, die tenminste 2 250 doch minder dan 3 000 wekelijke lesuren/leerlingen totaliseren, kunnen bij wijze van compensatie aanspraak maken op volgende bijkomende betrekkingen :
hetzij X/20 van het ambt van werkmeester wanneer de instelling afdelingen van het nijverheidstype omvat;
hetzij X/20 van het ambt van studiemeester-opvoeder.
Met 2 250 wekelijkse lesuren leerlingen is X gelijk aan 1.
Met 2 400 wekelijkse lesuren leerlingen is X gelijk aan 2.
Met 2 550 wekelijkse lesuren leerlingen is X gelijk aan 3.
Met 2 700 wekelijkse lesuren leerlingen is X gelijk aan 4.
Met 2 850 wekelijkse lesuren leerlingen is X gelijk aan 5.
Art.7. <opgeheven voor de Franse gemeenschap door BFG 1998-06-02/57, art. 127, Inwerkingtreding : 01-09-1998> In afwijking van de bepalingen van artikel 3, 1, van het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van ambten in de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en onder de Minister van Franse Cultuur, kan een onderwijsinrichting die ten minste 200 leerlingen totaliseert, bij wijze van compensatie aanspraak maken op een bijkomende betrekking van 8/24 van het ambt van studiemeester-opvoeder.
De hierbovenbedoelde inrichtingen, die ten minste 170 doch minder dan 200 leerlingen totaliseren, kunnen bij wijze van compensatie aanspraak maken op een bijkomende betrekking van X/24 van het ambt van studiemeester-opvoeder.
Met 170 leerlingen is X gelijk aan 1.
Met 174 leerlingen is X gelijk aan 2.
Met 178 leerlingen is X gelijk aan 3.
Met 183 leerlingen is X gelijk aan 4.
Met 187 leerlingen is X gelijk aan 5.
Met 192 leerlingen is X gelijk aan 6.
Met 196 leerlingen is X gelijk aan 7.
HOOFDSTUK III. _ Slotbepalingen.
Art.8. (ingetrokken) <KB 1984-08-01/32, art. 1, 002>
Art.9. Dit besluit heeft uitwerking op 1 september 1977. Voor de leraars artistieke vakken in het kunstonderwijs heeft artikel 4, § 1, uitwerking op de datum van bekendmaking van dit besluit.
Art. 10. Onze Minister van Nationale Opvoeding. Onze Minister van Nederlandse Cultuur en Onze Minister van Franse Cultuur zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.