18 NOVEMBER 1996. - Koninklijk besluit strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-12-1996 en tekstbijwerking tot 29-06-2021)
HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Inkomsten van het globaal financieel beheer.
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - Uitgaven van het globaal financieel beheer.
Art. 6-7
HOOFDSTUK IV. - Consolidatie van de schuld van het verleden.
Art. 8
HOOFDSTUK V. - Administratieve organisatie.
Art. 9-10
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art. 11-13
HOOFDSTUK VII. - Overige wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 14-17
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art. 18-20
1964073001 1967111030 1971072008 1976032903 1982000299 1982000482 1983021176 1983021353 1983021380 1984021121 1984021122 1986021170 1986022277 1992021199 1993021370
1998016084 1998016346 1998016358 2009022335 2012203173 2014202143 2015003420 2017202197 2017202961 2018201894 2018206408 2018206419 2019204138 2020205612 2020205613 2021205047 2021205048 2022201348 2022201349 2022204452 2022204453 2023201080 2023203560 2023203561 2024200366
HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder de volgende begrippen verstaan:
1° "sociaal statuut": het sociaal statuut der zelfstandigen, ingericht bij het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
2° "koninklijk besluit nr. 38" : het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
3° "Algemeen Beheerscomité" : het Algemeen Beheerscomité van het sociaal statuut der zelfstandigen, opgericht bij artikel 107 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;
4° "Rijksinstituut" : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, opgericht bij artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
5° "bijdragen" : de bijdragen, intresten, verhogingen en bijbehoren ingecohierd of geïnd krachtens één van de in artikel 4, §§ 2 en 3 opgesomde bijdrageregelingen.
Art.2. Met ingang van 1 januari 1997 wordt voor het geheel van de stelsels en sectoren van het sociaal statuut der zelfstandigen één globaal financieel beheer ingevoerd.
De uitvoering van dit globaal beheer wordt toegewezen aan het Rijksinstituut.
HOOFDSTUK II. - Inkomsten van het globaal financieel beheer.
Art.3.De globale inkomsten van het sociaal statuut bestaan uit :
1° de opbrengsten van de in artikel 4 opgesomde bijdrageregelingen;
2° [2 een rijkstoelage als bedoeld in artikel 22 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid;]2
3° [2 de inkomsten uit alternatieve financiering als bedoeld in de artikelen 9 tot 15, 19 en 20 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid, bestemd voor het Fonds voor financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld bij artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38;]2
4° andere inkomsten die hun oorsprong vinden in of krachtens de wet;
5° de legaten, leningen en intresten van kapitalen;
[1 6° de geïnde administratieve geldboetes, bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;]1
[2 7° een evenwichtsdotatie als bedoeld in artikel 24 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid.]2
----------
(1)<W 2009-12-23/04, art. 94, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(2)<W 2017-04-18/07, art. 43, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.4. § 1. Alle bijdragen, die met ingang van 1 januari 1997 in uitvoering van de in § 2 vermelde bijdrageregelingen worden ingecohierd of geïnd, worden integraal aangewend ter financiering van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut.
§ 2. De in § 1 bedoelde bijdrageregelingen zijn deze opgenomen in onderstaande wetten en besluiten of in de besluiten, die genomen zijn in uitvoering ervan :
1° de wet van 30 juni 1956 betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij de wet van 28 maart 1960;
2° de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij de wet van 31 augustus 1963;
3° de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967;
4° het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
5° het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
6° het koninklijk besluit nr. 38 van 30 maart 1982 tot instelling in de sector der zelfstandigen van een bijzondere tijdelijke bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
7° het koninklijk besluit nr. 160 van 30 december 1982 tot vaststelling in de sector der zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
8° het koninklijk besluit nr. 218 van 7 november 1983 tot vaststelling in de sector der zelfstandigen, voor het jaar 1984, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
9° het koninklijk besluit nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling in de sector van de zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
10° hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, met betrekking tot de invoering van een eenmalige bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen;
11° hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, met betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen;
12° het koninklijk besluit van 29 december 1967 betreffende de rechten van gewezen kolonisten binnen het raam van het stelsel voor rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
§ 3. De bijdragen verschuldigd krachtens de volgende besluiten :
1° het koninklijk besluit nr. 12 van 26 februari 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage ten laste van de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn;
2° het koninklijk besluit nr. 186 van 30 december 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het jaar 1983 door de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van consumptieprijzen gebonden zijn;
3° het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen;
4° het koninklijk besluit nr. 464 van 25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van inkomsten der zelfstandigen,
en geïnd met ingang van 1 januari 1997, alsmede de krachtens deze besluiten op 31 december 1996 reeds geïnde en nog beschikbare saldi worden jaarlijks in de volgende rangorde aangewend :
1° de terugbetalingen die moeten geschieden in het raam van voormelde besluiten;
2° het dekken van de kosten die voor het Rijksinstituut voortvloeien uit de opdrachten die aan deze instelling werden opgelegd in het kader van de genoemde besluiten;
3° voor het saldo, hetzij voor het globaal financieel beheer, zoals dit door dit besluit wordt ingevoerd, hetzij, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor het Participatiefonds opgericht bij artikel 73 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, met het oog op de financiering van specifieke opdrachten in de sector van de kleine en middelgrote ondernemingen.
Art.5. Ter financiering van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut kunnen, binnen de grenzen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, enerzijds leningen worden aangegaan met staatswaarborg en anderzijds de beschikbare gelden en tegoeden worden belegd.
HOOFDSTUK III. - Uitgaven van het globaal financieel beheer.
Art.6.§ 1. De inkomsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut worden, volgens de behoeften, verdeeld over de verschillende stelsels en sectoren van het sociaal statuut, na aftrek van:
- de administratiekosten van het Rijksinstituut;
- het tekort in de werkingskosten van de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
- de doorstorting aan de sector der gezondheidszorgen (...) in toepassing van artikel 7 van dit besluit; <W 2007-03-26/37, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
- de terugbetalingen in kapitaal en intresten van aangegane leningen.
[2 Wanneer een deel of het geheel van een tak wordt onttrokken aan het toepassingsgebied van het globaal beheer, worden de te financieren behoeften overeenkomend met de rechten waarvan de betaling op vervaldag komt na de datum van de onttrekking, maar die krachtens de geldende boekhoudregels geboekt worden in de resultatenrekening van het jaar dat de onttrekking voorafgaat, in rekening gebracht om de te financieren behoeften van het jaar dat de onttrekking voorafgaat te bepalen.]2
(§ 1bis. Vanaf het boekjaar 2008, in afwijking van de bepalingen van § 1, onverminderd de dekking van de behoeften van de dagelijkse thesaurie, is het gedeelte van de ontvangsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut verschuldigd voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor het boekjaar, beperkt overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf.
Het bedrag verschuldigd voor een boekjaar N krachtens deze beperking is gelijk aan het bedrag verschuldigd, overeenkomstig deze paragraaf, voor het voorgaande boekjaar N-1, waarop het percentage van de stijging van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen tussen het boekjaar N-1 en het boekjaar N-2 wordt toegepast. Het boekjaar N is het lopende boekjaar, het boekjaar N-1 is het voorgaande boekjaar en het boekjaar N-2 is het boekjaar dat aan N-1 voorafgaat.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een gedeelte van het bedrag verschuldigd krachtens het vorig lid neutraliseren. De neutralisatie heeft tot doel de weerslag op het stijgingspercentage van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen van beslissingen genomen door de federale overheid en die hogere inkomsten uit bijdragen voor de financiering van nieuwe initiatieven beogen, teniet te doen.
De Koning kan ook bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het stijgingspercentage van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen voor de berekening van het in het tweede lid bedoelde bedrag corrigeren, en dit enkel met als doel de negatieve weerslag van een beleidswijziging op voormeld stijgingspercentage van de sociale bijdragen te beperken of te neutraliseren. Deze correctie kan bovendien slechts worden toegepast indien de weerslag van de beleidswijziging op de financiering van het globaal beheer reeds volledig en bruto gecompenseerd werd.
Voor de toepassing van deze paragraaf zijn de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen van een boekjaar de som van de volgende beschikbare effectieve opbrengsten van de volgende toegewezen bijdragen :
- alle bijdragen geïnd ter uitvoering van de bijdrageregelingen in de volgende wetten en besluiten, of in de besluiten ter uitvoering daarvan :
1° de wet van 30 juni 1956 betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij de wet van 28 maart 1960;
2° de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij de wet van 31 augustus 1963;
3° de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967;
4° het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
5° het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
6° het koninklijk besluit nr. 38 van 30 maart 1982 tot instelling in de sector der zelfstandigen van een bijzondere tijdelijke bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
7° het koninklijk besluit nr. 160 van 30 december 1982 tot vaststelling in de sector van de zelfstandigen, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en de gezinnen zonder kinderen;
8° het koninklijk besluit nr. 218 van 7 november 1983 tot vaststelling, in de sector van de zelfstandigen, voor het jaar 1984, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
9° het koninklijk besluit nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling, in de sector van de zelfstandigen, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
10° hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, betreffende de invoering van een eenmalige bijdrage ten laste van de vennootschappen, bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen;
11° hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen;
12° het koninklijk besluit van 29 december 1967 betreffende de rechten van gewezen kolonisten binnen het raam van het stelsel voor rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
13° wet van 13 juli 2005 met betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen
- de bijdragen verschuldigd krachtens de volgende besluiten :
1° het koninklijk besluit nr. 12 van 26 februari 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage ten laste van de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn;
2° het koninklijk besluit nr. 186 van 30 december 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het jaar 1983 door de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn;
3° het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen;
4° het koninklijk besluit nr. 464 van 25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze lijst van bijdragen wijzigen.
Worden bedoeld onder effectieve opbrengsten, de opbrengsten van de werkelijk geïnde bijdragen, namelijk na aftrek van de verminderingen van sociale-zekerheidsbijdragen toegekend krachtens de in dit besluit vermelde wetten en besluiten.
Worden bedoeld onder beschikbare opbrengsten van bijdragen, het saldo van de bijdragen na aftrek van de volgende toewijzingen :
- de terugbetalingen die moeten worden verricht in het kader van de in het vorig lid vermelde besluiten;
- het gedeelte van het bijdragesaldo toegewezen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad aan het Participatiefonds opgericht bij artikel 73 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, voor de financiering van specifieke opdrachten in de sector van de kleine en middelgrote ondernemingen.
De Koning kan deze de lijst van toewijzingen wijzigen.
Deze beschikbare effectieve ontvangsten zullen worden geïsoleerd en het totaal ervan zal apart vermeld worden in een bijlage bij de rekeningen van begrotingsuitvoering. Het percentage van de stijging van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen tussen het boekjaar N-1 en het boekjaar N-2 wordt vastgelegd bij de goedkeuring van deze rekeningen. De in deze paragraaf bedoelde rekeningen van begrotingsuitvoering zijn de rekeningen die voor ieder boekjaar worden opgemaakt door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen bij toepassing van artikel 11, a) van het koninklijk besluit van 22 juni 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Indien de in het eerste lid bedoelde beperking aanleiding geeft tot marges worden deze toegewezen voor de dekking van de thesauriebehoeften en, voor het overige, voor de reserves van de regeling. Deze marges worden niet gebruikt ter financiering van nieuwe initiatieven in andere takken van de sociale zekerheid dan de geneeskundige verzorging.
Voor het boekjaar 2008 zal het percentage van de stijging van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen tussen het boekjaar N-1 en het boekjaar N-2 worden toegepast op het gedeelte van de ontvangsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut toegewezen in 2007 voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging krachtens § 1, verminderd met de bedragen inherent aan de betaling van de overschrijdingen van de begrotingsdoelstelling van geneeskundige verzorging van de vorige jaren.) <W 2007-01-31/45, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-04-2007>
(Voor het boekjaar 2008 wordt het begrensd bedrag dat bepaald wordt krachtens de voorgaande leden, verhoogd.
Deze verhoging wordt berekend uitgaande van een basisbedrag van 402.660 duizend EUR, in prijzen 2005, aangepast aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer en vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt voor het jaar 2008.
De in het vorige lid bedoelde aanpassingscoëfficiënt is gelijk aan het in het tweede lid bedoelde stijgingspercentage zoals het van toepassing zal zijn voor het boekjaar 2008.
De aanpassing aan het gezondheidscijfer gebeurt door de vermenigvuldiging met de verhouding van het gemiddelde gezondheidsindexcijfer van het jaar 2007 tot dat van het jaar 2004.) <W 2007-03-26/37, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2008> <W 2007-12-21/32, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
[1 Voor het boekjaar 2015 wordt het op grond van voorgaande leden vastgestelde bedrag [3 verminderd met 145.010 duizend euro]3.]1
[4 Voor het boekjaar 2016 wordt, in afwijking van de voorgaande leden, het bedrag [5 vastgesteld op 1 960 055 duizend euro]5.]4
[8 In afwijking van de bepalingen van de vorig leden wordt, voor het boekjaar 2017, het bedrag vastgesteld op 1 937 491 duizend euro.
Voor de boekjaren 2018 tot en met 2021 wordt het in het voorgaande lid vastgestelde bedrag telkens jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
[10 Voor het boekjaar 2021 wordt het bedrag verkregen in toepassing van de vorige leden verminderd met 36 202 duizend euro.]10
Vanaf het boekjaar 2022 wordt het bedrag opnieuw vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid.]8 [10 Bovendien kan het overeenkomstig deze bepalingen vastgesteld bedrag bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit aangepast worden, met de bedoeling hierop de wijzigingen van de Rijkstoelage bedoeld in artikel 191, eerste lid, 1° quater, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, door te rekenen.]10
(§ 1ter. Ingeval voor een boekjaar, de uitgaven in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging hoger zijn dan de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgelegd overeenkomstig artikel 40, § 1, van voormelde wet van 14 juli 1994, wordt het gedeelte van de ontvangsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut verschuldigd voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor het boekjaar, zoals voorzien in de vorige paragraaf, aangevuld met een bedrag dat overeenstemt met een percentage van de overschrijding rekening houdend met artikel 198, § 3 van dezelfde wet.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Beheerscomité van het sociaal statuut van de zelfstandigen, het percentage van de overschrijding dat ten laste gelegd wordt van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut van de zelfstandigen alsook de voorwaarden en modaliteiten voor de storting van deze bijkomende tegemoetkoming. De Staat draagt niet bij tot deze bijkomende tegemoetkoming.
Dit besluit is gemeenschappelijk met het in § 1ter van artikel 24 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers bedoeld besluit. Het in de vorige zin bedoeld gemeenschappelijke besluit zal een verdeelsleutel van dit in het eerste lid bedoeld bijkomende bedrag overnemen. Deze verdeelsleutel zal voor elk globaal beheer overeenstemmen met hun in § 1quater van respectievelijk artikel 6 van dit besluit en artikel 24 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers bedoeld percentage.
(§ 1quater. Vanaf het boekjaar 2008, worden per boekjaar, onverminderd §§ 1bis en 1ter, bijkomende geldmiddelen voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging toegewezen.
Deze bijkomende geldmiddelen zijn gelijk aan het percentage van een bedrag. Dit bedrag is gelijk aan de uitgaven vermeld in de begroting van de verzekering voor geneeskundige verzorging vastgelegd bij toepassing van artikel 16, § 1, 3°, van voormelde wet van 14 juli 1994, voor dat boekjaar, verminderd met :
a) een bedrag overeenstemmend met het gedeelte van de ontvangsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut verschuldigd krachtens § 1bis voor dat boekjaar;
b) een bedrag overeenstemmend met het gedeelte van de geglobaliseerde financiële middelen, verschuldigd krachtens § 1bis van artikel 24 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, voor dat boekjaar;
c) een bedrag overeenstemmend met de som van de eigen inkomsten bestemd voor de regeling voor geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 22, § 2, b ), voor dat boekjaar, en opgenomen in de voorlopige afsluiting zoals opgemaakt krachtens artikel 202, § 2, van voormelde wet van 14 juli 1994.
Het in het vorig lid bedoeld percentage is gelijk aan de deling van het in a) van het vorig lid bedoeld bedrag door de som van de in a) en b) van hetzelfde lid bedoelde bedragen.) <W 2007-01-31/45, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-04-2007>
§ 1quinquies. [9 ...]9
§ 2. De betreffende stelsels en sectoren zijn de volgende :
a) het stelsel van de rust- en overlevingspensioenen, zoals ingericht bij het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
b) het stelsel van de gezinsbijslagen, zoals ingericht bij de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen;
c) het stelsel van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen, (...) sector uitkeringen zoals ingericht bij het (koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten); <W 2007-03-26/37, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2008> <W 2008-12-22/32, art. 205, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
d) [7 het overbruggingsrecht;]7
(e) de maatregelen die een verzoening van het professionele leven en het privé-leven van de zelfstandigen aanmoedigen;
f) [7 ...]7
----------
(1)<W 2014-12-19/07, art. 189, 009; Inwerkingtreding : 08-01-2015>
(2)<W 2014-12-19/07, art. 193, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2014>
(3)<W 2015-08-10/03, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<W 2015-12-26/04, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(5)<W 2016-07-01/01, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(6)<W 2016-07-01/01, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(7)<W 2016-12-22/14, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(8)<W 2017-04-18/07, art. 18, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(9)<W 2017-04-18/07, art. 44, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(10)<W 2021-06-21/02, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.7. § 1. Jaarlijks en voor de eerste maal in 1997 wordt een deel van de opbrengst van de bijdragen betaald in het sociaal statuut door de personen bedoeld bij artikel 12, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38 en de ermee gelijkgestelde personen, alsmede door de personen op wie de bepalingen van artikel 11, § 5, eerste lid van hetzelfde besluit van toepassing zijn, doorgestort aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ten behoeve van de sector geneeskundige verzorging (...). <W 2007-03-26/37, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
(tweede lid opgeheven) <W 2007-03-26/37, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
§ 2. Binnen de grenzen van de totale opbrengst van de bijdragen bedoeld in § 1 :
- wordt de overdracht berekend aan de hand van de volgende formule :
A(X-1 / X-2)
hierbij is A gelijk aan de overdracht van het jaar voordien en zijn X-1 en X-2 gelijk aan het totaal van de in § 1 bedoelde personen die aan het sociaal statuut der zelfstandigen onderworpen zijn op 31 maart van respectievelijk, het eerste en het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de overdracht wordt berekend;
- bedraagt de overdracht niet minder dan 3 000 miljoen frank, vastgesteld tegen spilindex 119,53 (basis 1988 = 100) van de consumptieprijzen en gekoppeld aan de schommelingen van het prijsindexcijfer bedoeld in artikel 2, eerste lid van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij artikel 90 van de wet van 31 maart 1994 houdende sociale bepalingen, en wordt hij jaarlijks op 1 januari aangepast.
§ 3. Voor de berekening van het bedrag van de overdracht voor 1997, wordt A bepaald op 3.188 miljoen frank.
(§ 4. In afwijking op de bepalingen van § 2, wordt de waarde van A bepaald op 3 447,6 miljoen frank voor de berekening van het bedrag van de overdracht voor 1998.) <W 1999-01-15/30, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
HOOFDSTUK IV. - Consolidatie van de schuld van het verleden.
Art.8. § 1. Het saldo van de schuld bedoeld bij de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de Middenstand en artikel 17 van de wet van 20 juli 1991 houdende begrotingsbepalingen wordt, samen met de na 31 december 1980 gesloten leningen ten gunste van het stelsel van de pensioenen en het gebeurlijk saldo verschuldigd door het sociaal statuut voor het begrotingsjaar 1995 aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, op 31 december 1996 geconsolideerd, na aanrekening van de eventuele reserves. Het beheer van deze schuld wordt toegewezen aan het Rijksinstituut, onder toezicht van de minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft.
§ 2. De openstaande schuld van het sociaal statuut aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering met betrekking tot de sector gezondheidszorgen, per 31 december 1994, wordt vastgesteld op 40 % van de tot die datum door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering afgesloten en nog openstaande leningen ten laste gelegd van het sociaal statuut.
De leningen die het Rijksinstituut aangaat ter terugbetaling van deze schuld worden gevoegd bij en geconsolideerd met de schuld bedoeld in § 1.
§ 3. Bij in Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning het aflossingsplan van de in toepassing van de § 1 en 2 geconsolideerde schuld.
HOOFDSTUK V. - Administratieve organisatie.
Art.9.§ 1. Bij het Rijksinstituut wordt een begrotingswerkgroep opgericht, samengesteld uit de leidend ambtenaren van het Rijksinstituut, van de Rijksdienst voor Pensioenen van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en van [1 de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 of hun vertegenwoordigers en de afgevaardigde van de Minister van Financiën bij het Rijksinstituut. Deze werkgroep wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar van[2 de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]2 of zijn vertegenwoordiger.
§ 2. Deze werkgroep dient het Algemeen Beheerscomité bij te staan in de uitvoering van zijn opdrachten bedoeld in artikel 111, eerste lid, 1°, 2° en 3° van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen en in samenwerking met het Rijksinstituut bij te dragen tot het uitwerken van de thesaurietabellen die de basis vormen van het algemeen thesauriebeleid.
----------
(1)<KB 2015-11-19/07, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 03-01-2016>
(2)<W 2019-05-07/07, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.10. Bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering wordt een administratieve cel Zelfstandigen opgericht, samengesteld uit ambtenaren van dit Instituut. Deze cel wordt in het bijzonder belast met het opvolgen van de problematiek van (...) de uitkeringen voor zelfstandigen en staat het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen en zijn werkgroepen bij in het kader van de uitvoering van haar taken, vermeld in artikel 111, 1°, 2° en 3° van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, zoals gewijzigd bij dit besluit. <W 2007-03-26/37, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art.11. Artikel 108, § 1 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Het Algemeen Beheerscomité is samengesteld uit twaalf stemgerechtigde leden, waaronder de voorzitter, twee leden met raadgevende stem en een secretaris, allen benoemd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, alsmede uit de afgevaardigde van de Minister van Financiën bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen."
Art.12. Artikel 110, § 1, 3° van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.13. In artikel 111 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° De 1° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"1° samen met de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, het gezag uitoefenen over het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, inzonderheid over de volgende opdrachten, met de uitvoering waarvan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen belast wordt:
a) het beheren en het verdelen van de inkomsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut;
b) het voeren van een globaal thesauriebeheer;
c) het sluiten, conform artikel 5, van leningen ter financiering van de stelsels en sectoren van het sociaal statuut;
d) het opvolgen van het geheel van de inkomsten en uitgaven op basis van de gegevens afkomstig van de betrokken uitbetalingsinstellingen van het sociaal statuut;
e) het beheren en beleggen van de niet-verdeelde inkomsten en reserves van het globaal financieel beheer;
f) het beheren van de schuld van het sociaal statuut";
2° Tussen de 1° en de 2° worden de volgende bepalingen ingelast :
"2° het opstellen, in meerjarenperspectief, van de globale begrotingsvooruitzichten van het sociaal statuut der zelfstandigen en het voorleggen aan de Regering, met het oog op de opstelling van de begrotingen en de begrotingscontrole, van een rapport dat betrekking heeft op de ontwikkeling van de ontvangsten en uitgaven, de prioritaire beleidslijnen en de wijze waarop het evenwicht van het stelsel verzekerd kan worden;
3° het vaststellen, rekening houdend met de behoeften, van de verdeling van de globale inkomsten over de verschillende stelsels en sectoren van het sociaal statuut der zelfstandigen en de kennisgeving ervan aan de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft;"
3° De 2°, 3°, 4° en 5° worden respectievelijk 4°, 5°, 6° en 7°;
4° Dit artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
"De Koning kan, op voorstel of na advies van het Algemeen Beheerscomité, de data, termijnen en procedures met betrekking tot de uitvoering de opdrachten bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3° nader bepalen. "
HOOFDSTUK VII. - Overige wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.14. § 1. In artikel 5, tweede lid, 2° van het koninklijk besluit van 5 augustus 1986 houdende algemeen reglement op de begroting en de boekhouding van de instellingen van openbaar nut behorende tot categorie D, beoogd bij de wet van 16 maart 1954, gewijzigd door het koninklijk besluit van 15 mei 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 augustus 1986 houdende algemeen reglement op de begroting en de boekhouding van de instellingen van openbaar nut behorende tot de categorie D, beoogd bij de wet van 16 maart 1954, worden na de woorden "- Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie" de woorden "-Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen" ingevoegd.
§ 2. - Een artikel 5ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingelast :
"Artikel 5ter : Vanaf 1997 worden de inkomsten die deel uitmaken van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen niet meer opgenomen in de budgettaire voorafbeelding betreffende de sectoren geneeskundige verzorging, uitkeringen, gezinsbijslagen en pensioenen. De saldo's, die bestaan uit het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven, geven de behoeften van de verschillende sectoren weer."
Art.15. In artikel 43 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioenen der zelfstandigen worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "alsmede de Rijkssubsidie, bedoeld in artikel 42, 2°" geschrapt;
2° in het tweede lid worden de woorden "en 42, 2°" geschrapt.
Art.16. Artikel 31, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen wordt verruimd wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De adviezen van het Technisch Comité voor de zelfstandigen worden, binnen acht dagen, overgemaakt aan het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, aan de Minister van Sociale zaken en aan de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft."
Art.17. Volgende bepalingen worden opgeheven :
1° artikel 42 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende rust- en overlevingspensioenen der zelfstandigen;
2° artikel 6 van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen;
3° artikel 5, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 38 van 30 maart 1982 tot instelling in de sector der zelfstandigen van een bijzondere tijdelijke bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
4° artikel 5, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 160 van 30 december 1982 tot vaststelling in de sector der zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
5° artikel 5, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 218 van 7 november 1983 tot vaststelling in de sector der zelfstandigen, voor het jaar 1984, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
6° artikel 5, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling in de sector van de zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
7° artikel 82 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;
8° artikel 99 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;
9° artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 12 van 26 februari 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage ten laste van de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn;
10° artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 186 van 30 december 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het jaar 1983 door de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van consumptieprijzen gebonden zijn;
11° artikel 7, §§ 2 en 3 van het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen;
12° artikel 9, § 2 en artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 464 van 25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van inkomsten der zelfstandigen;
13° artikel 30, lid 2 en 3 van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen wordt verruimd;
14° artikel 73, eerste lid 1° en 2° en tweede lid en artikel 74 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen.
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art.18. De gecumuleerde reserves van het stelsel van de gezinsbijslagen voor zelfstandigen, afgesloten per 31 december 1996, worden aangewend voor de aanzuivering van het eventueel mali van de sector geneeskundige verzorging van het sociaal statuut voor het begrotingsjaar 1996.
Art.19. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1997, met uitzondering van de artikelen 5 en 18 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1996.
Art. 20. Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Onze Minister van Sociale zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.