31 MAART 1984. _ Koninklijk besluit nr. 289 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-04-1984 en tekstbijwerking tot 13-12-1996.)
Art. 1-11
1984018067 1984018082 1984018103 1984018128 1984021267 1985018002 1986018013 1986018020 1986018033 1986018115 1987018017 1987018094 1988018002 1988018003 1988018011 1989018006 1989018023 1990018016 1991018034 1992018091
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan :
1° onder "zelfstandigen", de personen die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, met uitsluiting van deze die vrijgesteld zijn van bijdragen krachtens de artikelen 12, § 2, of 13, van genoemd koninklijk besluit nr. 38;
2° onder "bedrijfsinkomsten", de inkomsten die als dusdanig beschouwd worden door artikel 11, § 2, leden 1, 3 en 4, van genoemd koninklijk besluit nr. 38 verhoogd met de bedragen van de bijdragen beoogd in de artikelen 2 en 3 van het onderhavig besluit en met de bedragen van de sociale bijdragen beoogd in de artikelen 12 en 13 van genoemd koninklijk besluit nr. 38.
(De bedrijfsinkomsten in de zin van het vorig lid, 2°, worden verminderd met de tantièmes zoals omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 144 van 30 december 1982 betreffende de bedragen van de tantièmes betaalbaar voor de boekjaren 1983 en 1984.
De zelfstandige die zich op de bepalingen van het vorige lid wenst te beroepen, moet, voor het jaar waarop de tantièmes betrekking hebben, een aanslaglijst en de daarop betrekking hebbende berekeningsnota en elk ander document dat toelaat het bedrag van de toegekende tantièmes te bepalen, mededelen aan de in artikel 7, § 1, bedoelde instelling.
In geval van betwisting vraagt de in artikel 7, § 1, bedoelde instelling aanvullende inlichtingen aan de Administratie der Directe Belastingen.
De wijze waarop de leden 2 tot 4 van dit artikel worden toegepast, wordt door de Koning vastgesteld op de voordracht van de Minister van Financiën en van de Minister van Middenstand.) <W 1987-11-12/33, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 05-12-1987>
Art.2. Met het oog op de berekening van de bijdrage inzake matiging der inkomsten voorzien bij het onderhavig besluit, worden de bedrijfsinkomsten van het jaar 1983 vermenigvuldigd :
1° met een coëfficiënt die de gemiddelde evolutie weergeeft van het indexcijfer der kleinhandelsprijzen tussen het jaar 1983 en het jaar waarvoor de matigingsbijdrage berekend is;
2° met een coëfficiënt gelijk aan deze bedoeld in 1°, verminderd met het percentage van de loonmatiging die, in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 278 van 30 maart 1984 houdende bepaalde maatregelen inzake loonmatiging met het oog op de bevordering van de tewerkstelling, de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van de stelsels van sociale zekerheid, zal toegepast geweest zijn op de wedden van de agenten van de openbare besturen, tussen het jaar 1983 en het jaar waarvoor de matigingsbijdrage berekend is.
De bijdrage inzake matiging der inkomsten is gelijk aan het verschil tussen het bedrag bekomen bij toepassing van het eerste lid, 1°, en dit bekomen bij toepassing van het eerste lid, 2°, zonder nochtans hoger te kunnen zijn dan het verschil tussen de bedrijfsinkomsten van het betrokken jaar en het bedrag bekomen bij toepassing van het eerste lid, 2°.
Art.3. § 1. In afwachting dat de in artikel 2 bedoelde bijdrage kan worden vastgesteld, zijn de zelfstandigen ertoe gehouden voorlopige bijdragen inzake matiging der inkomsten te betalen waarvan het bedrag minstens gelijk is aan :
1°. 0,5 pct. van het jaarlijks gemiddelde van de bedrijfsinkomsten over de jaren 1980, 1981 en 1982, voor elk der laatste drie kwartalen van het jaar 1984;
2°. 1 pct. van het jaarlijks gemiddelde van de bedrijfsinkomsten van de jaren 1981, 1982 en 1983, voor elk der kwartalen van het jaar 1985;
3°. (1,5 pct. van het jaarlijks gemiddelde van de bedrijfsinkomsten over de jaren 1982, 1983 en 1984, voor elk der eerste drie kwartalen van het jaar 1986). <KBN444 1986-08-14/31, art. 1, 002>
De zelfstandigen waarvan de bedrijfsinkomsten, zoals bepaald in art. 1 van dit besluit, van het jaar 1983 deze van het jaar 1982 niet overschrijden en die op eer verklaren dat hun bedrijfsinkomsten van het jaar 1984 deze van het jaar 1983 niet overschrijden, zijn de voorlopige bijdrage in 1985 niet of slechts gedeeltelijk verschuldigd.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten van betaling van de voorlopige bijdrage in 1985, alsook de verwijlinteresten, indien later blijkt dat de bedrijfsinkomsten van het jaar 1984 hoger waren dan deze van het jaar 1983 en/of dat de bedrijfsinkomsten van het jaar 1983 hoger waren dan deze van het jaar 1982.
De zelfstandigen waarvan de bedrijfsinkomsten, zoals bepaald in art. 1 van dit besluit, van het jaar 1984 deze van het jaar 1983 niet overschrijden en die op eer verklaren dat hun bedrijfsinkomsten van het jaar 1985 deze van het jaar 1984 niet overschrijden, zijn de voorlopige bijdrage in 1986 niet of slechts gedeeltelijk verschuldigd.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten van betaling van de voorlopige bijdrage in 1986, alsook de verwijlintresten, indien later blijkt dat de bedrijfsinkomsten van het jaar 1985 hoger waren dan deze van het jaar 1984 en/of dat de bedrijfsinkomsten van het jaar 1984 hoger waren dan deze van het jaar 1983.
§ 2. De door dit artikel voorziene voorlopige bijdragen moeten betaald worden uiterlijk de laatste dag van het kwartaal waarop ze betrekking hebben.
De bijdrage die betrekking heeft op het laatste kwartaal van elk der beoogde jaren dient, echter, uiterlijk op 15 december betaald te zijn.
Art.4. § 1. (De bijdrage inzake matiging der inkomsten, vastgesteld overeenkomstig artikel 2, wordt geacht verschuldigd te zijn geweest bij driemaandelijkse derden voor het jaar 1984 en 1986 en bij driemaandelijkse vierden voor het jaar 1985). <KBN444 1986-08-14/31, art. 2, 002>
In functie van de door de zelfstandige verrichte betalingen, bedoeld in artikel 3, is deze laatste nalatigheidsinteresten verschuldigd met ingang vanaf de maand die volgt op het einde van het betrokken kwartaal tot en met de maand in de loop waarvan hij de kwartaalbijdrage die hij verschuldigd was in de zin van het eerste lid heeft betaald, of bekomt hij moratoriuminteresten met ingang van de maand van betaling tot en met de maand waarin de teruggave plaatsgrijpt.
(...) <W 1987-11-12/33, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 05-12-1987>
De Koning bepaalt de rentevoet van de nalatigheids- en moratoriuminteresten.
§ 2. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, bepalen dat, de in artikelen 2 en 3 voor 1986 voorziene matiging der inkomsten niet of slechts gedeeltelijk toegepast wordt indien, door structurele sanering of dankzij de groei van de economische activiteiten voor de openbare financiën een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt.
Art.5. De bijdragen bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het onderhavig besluit zijn niet verschuldigd voor het jaar waarin men zich voor de eerste maal vestigt.
Art.6. De Koning mag, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bijzondere toepassingsvoorwaarden en modaliteiten van dit besluit bepalen, wanneer zich, binnen het raam van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, één of meerdere van de volgende toestanden voordoet :
a) de onderwerping dekt niet de vier kwartalen van het jaar waarvoor de matigingsbijdrage verschuldigd is;
b) er is geen onderwerping voor één of meerdere jaren waarvan de bedrijfsinkomsten dienen aangehouden voor de toepassing van artikel 2 en 3, of de onderwerping dekt niet al de kwartalen van het jaar;
c) er is begin of hervatting van beroepsbezigheid in de loop van één der jaren bedoeld in a) en b);
d) de man-helper heeft niet, voor alle kwartalen de in a) en b) bedoelde jaren gebruik gemaakt van de mogelijkheid om onderworpen te worden in de plaats van zijn echtgenote;
e) de zelfstandige kan zich voor één of meerdere kwartalen van in a) en b) bedoelde jaren, beroepen op de bepalingen van artikel 11, § 5, tweede lid, van bedoeld koninklijk besluit nr. 38.
Art.7. § 1. Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, hierna Rijksinstituut genoemd, is belast, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning :
1° de inning van de provisionele stortingen, voorzien in artikel 3, in werking te stellen;
2° met het berekenen, het inwerkingstellen van de inning en het uitvoeren van de invordering van de bijdragen inzake matiging van de inkomsten alsook de nalatigheidsinteresten voorzien door dit besluit te berekenen, innen en in te vorderen, desnoods gerechtelijk;
3° de terugbetaling van de niet-verschuldigde betalingen verhoogd met de moratoriuminteresten in werking te stellen.
§ 2. (Opgeheven) <KB 1996-11-18/37, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 3. (Opgeheven) <KB 1996-11-18/37, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.8. De Sociale Verzekeringsfondsen voor zelfstandigen zijn ertoe gehouden aan het Rijksinstituut alle gegevens te verstrekken waarover zij beschikken en die deze laatste onontbeerlijk acht voor het volbrengen van de taken die het worden opgelegd krachtens dit besluit.
Art.9. De door dit besluit bedoelde bijdragen zijn, inzake inkomstenbelastingen, van dezelfde aard als de bijdragen verschuldigd in uitvoering van de sociale wetgeving; de bedragen bedoeld in artikel 7, § 1, 3°, worden als bedrijfsinkomsten van het jaar van terugbetaling beschouwd.
Art.10. Dit besluit treedt in werking op 1 april 1984.
Art. 11. Onze Ministers en Onze Staatssecretaris voor Middenstand zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.