7 NOVEMBER 1983. - Koninklijk besluit nr. 218 tot vaststelling, in de sector van de zelfstandigen, voor het jaar 1984, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 13-12-1996.)
Art. 1-7
1984018040 1984018127 1984021267 1985018135 1986018018 1986018062 1987018081 1987018110 1988018036 1988018107 1990018065 1991018094 1992018103
Artikel 1. § 1. De zelfstandige, onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en beoogd in de artikelen 12, § 1, of 13, van voormeld besluit, is een bijzondere bijdrage verschuldigd van 624 F voor elke maand begrepen in de periode gelegen tussen 1 januari 1984 en 31 december 1984 op voorwaarde dat noch de belanghebbende noch zijn echtgenoot voor de betrokken maand, in de regeling van kinderbijslag voor zelfstandigen of in een andere regeling, daadwerkelijk rechthebbende is of bijslagtrekkende aan het verhoogd bedrag ten gunste van een wees waarvan hij de overlevende ouder is.
§ 2. De zelfstandige beoogd in artikel 12, § 2, van het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 wordt, voor de toepassing van § 1, gelijkgesteld met de zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit wanneer zijn bijdragen voor het sociaal statuut vastgesteld worden overeenkomstig deze laatste bepaling.
Art.2. De bijdrage bedoeld in dit besluit is niet verschuldigd wanneer de betrokkene :
1° reeds in een andere hoedanigheid effectief een bijdrage verschuldigd is gelijkaardig aan deze waarin dit besluit voorziet;
2° jonger is dan zijn echtgenoot en deze laatste effectief een bijdrage verschuldigd is krachtens dit besluit of een bijdrage gelijkaardig aan deze waarin dit besluit voorziet;
3° bijslagtrekkende is voor kinderbijslag die een vermindering ondergaat overeenkomstig de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van de wet van 6 juli 1983 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning;
4° een beroepsactiviteit uitoefent, in de voorwaarden door de Koning vastgesteld, en zijn echtgenoot een rustpensioen aan het gezinsbedrag geniet;
5° een rust- of overlevingspensioen geniet. De Koning bepaalt de voorwaarden van toepassing voor deze bepaling.
Art.3. § 1. De onderworpene kan de terugbetaling bekomen van de door dit besluit voorziene bijdragen wanneer, voor het jaar 1984, zijn bedrijfsinkomsten zoals bepaald in artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, het bedrag niet overtreffen van het minimumloon bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 23 betreffende het gewaarborgd gemiddeld minimum maandloon, mits aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen toepasselijk voor de handarbeiders.
§ 2. De verzekeringsplichtige die meent dat de speciale bijdrage die hij zou betalen hem zou moeten terugbetaald worden bij toepassing van § 1, kan van deze betaling afzien.
Indien later blijkt dat betrokkene toch de bijdrage verschuldigd is, wordt deze laatste verhoogd overeenkomstig artikel 4, tweede lid.
Art.4. De bij dit besluit bedoelde bijdragen met betrekking tot eenzelfde kalenderkwartaal worden in de loop van dat kwartaal gend door het sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen waarbij de verzekeringsplichtige aangesloten is.
Zij worden, in geval van niet-betaling, ten laatste op het einde van gezegd kwartaal, verhoogd en ingevorderd, desgevallend langs gerechtelijke weg, zoals de bijdragen verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Tot dekking van de inningskosten mag door het sociaal verzekeringsfonds op de eigenlijke bijdrage 2 pct. worden afgehouden.
Art.5. De krachtens dit besluit gende bijdragen worden overgemaakt aan het Rijksinstituut voor d e sociale verzekeringen der zelfstandigen.
(Lid 2 opgeheven) <KB 1996-11-18/37, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1984.
Art. 7. Onze Minister van Middenstand en Onze Staatssecretaris voor Middenstand zijn belast met de uitvoering van dit besluit.