6 AUGUSTUS 1993. - Wet betreffende de transacties met bepaalde effecten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-05-1995 en tekstbijwerking tot 07-05-2019)
HOOFDSTUK I. - Bepalingen betreffende de roerende voorheffing.
Art. 1-18
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de met het zegel gelijkgestelde taksen en betreffende het zegelrecht.
Art. 19-23
HOOFDSTUK III. - Bepalingen van financieel recht inzake effectentransacties.
Art. 24-38
HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding.
Art. 39
1927030201 1935031850 1967111019 1990003737 1991003038 1991003529
1994003344 1994003375 1994003451 1995003058 1995003757 1996003256 1996003652 1998003400 1998003413 1998003603 2005003017 2007003234 2009003452 2013003193 2014003344 2015003454 2017012654 2018031891 2019012034
HOOFDSTUK I. - Bepalingen betreffende de roerende voorheffing.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :
1° vereffeningsstelsel : een stelsel van vereffening van transacties met vastrentende effecten, door de Koning erkend voor de toepassing van dit hoofdstuk;
2° beheerder : de kredietinstelling die een vereffeningsstelsel beheert;
3° deelnemer : de persoon ingeschreven bij een beheerder, waardoor hij overboekingen binnen een vereffeningsstelsel kan uitvoeren;
4° rekening : de crediteurenrekening van vastrentende effecten die voorkomt in de boekhouding van een vereffeningsstelsel of van een deelnemer, waarvoor de Koning krachtens deze wet afgezien heeft van inning van de roerende voorheffing op de inkomsten uit die effecten en op de inkomsten verkregen als gevolg van transacties met deze effecten;
5° vrijgestelde rekening : de rekening waarop de effecten zijn geboekt waarvan de inkomsten toekomen aan een persoon die behoort tot een categorie van belastingplichtigen waarvoor de Koning krachtens deze wet afgezien heeft van inning van de roerende voorheffing;
6° niet-vrijgestelde rekening : de rekening waarop de effecten zijn geboekt waarvan de inkomsten toekomen aan een persoon die niet behoort tot een categorie van belastingplichtigen waarvoor de Koning krachtens deze wet afgezien heeft van inning van de roerende voorheffing;
7° roerende voorheffing : de roerende voorheffing bedoeld in de artikelen 261 en 262 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
8° valutadag : de dag waarop een effectentransactie moet worden vereffend door het crediteren of debiteren van een rekening.
Art.2. De effecten waarvoor de Koning krachtens artikel 16, 1°, heeft afgezien van de inning van de roerende voorheffing, moeten door de beheerder en door de deelnemers in hun boekhouding worden opgenomen, op vrijgestelde rekeningen of op niet-vrijgestelde rekeningen.
Art.3. Met het oog op de inning of de vergoeding van de roerende voorheffing delen de deelnemers afzonderlijk aan de beheerder iedere transactie mede die aanleiding geeft tot een beweging :
1° van één van hun niet-vrijgestelde rekeningen, als gevolg van een overschrijving van of naar een andere, al dan niet vrijgestelde rekening;
2° van één van hun vrijgestelde rekeningen, als gevolg van het deponeren of het terugtrekken van vastrentende effecten.
De mededeling aan de beheerder van een transactie die aanleiding geeft tot hetzij debiteren van een niet-vrijgestelde rekening, wegens een transactie bedoeld in het eerste lid, 1°, hetzij crediteren van een vrijgestelde rekening, wegens een deposito bedoeld in het eerste lid, 2°, heeft de inning van de roerende voorheffing op de verworven inkomsten tot gevolg.
Art.4. Als gevolg van de mededeling van een transactie die aanleiding geeft tot een overboeking omschreven in artikel 3, eerste lid, 1°, is de beheerder op de valutadag gehouden :
1° de roerende voorheffing, verschuldigd op de inkomsten die voor de betrokken effecten op de valutadag zijn verworven, te innen ten laste (van) de deelnemer die een transactie heeft medegedeeld welke aanleiding geeft tot debiteren van een niet-vrijgestelde rekening; <W 1995-04-04/39, art. 47, 002; Inwerkingtreding : 02-06-1995>
2° de vergoeding, gelijk aan de roerende voorheffing berekend op de inkomsten die voor de betrokken effecten op de (valutadag) zijn verworven, te betalen aan de deelnemer die een transactie heeft medegedeeld welke aanleiding geeft tot crediteren van een niet-vrijgestelde rekening. <W 1995-04-04/39, art. 47, 002; Inwerkingtreding : 02-06-1995>
De in het vorige lid bedoelde vergoeding is slechts verschuldigd indien de transactie gepaard gaat met de vereffening van een prijs die niet wezenlijk verschilt van de marktwaarde van de verkregen effecten of indien deze vereffend wordt tussen twee niet-vrijgestelde rekeningen.
Art.5. Als gevolg van de mededeling van een deposito of een terugtrekking overeenkomstig artikel 3, lid 1, 2° :
1° int de beheerder, op de valutadag, ten laste van de deelnemer die een deposito heeft medegedeeld dat aanleiding geeft tot crediteren van een vrijgestelde rekening, de roerende voorheffing verschuldigd op de inkomsten die voor de betrokken effecten op de valutadag zijn verworven;
2° betaalt de beheerder, op de vervaldag van het inkomen uit de betrokken effecten, aan de deelnemer die de terugtrekking heeft medegedeeld welke aanleiding heeft gegeven tot debiteren van een vrijgestelde rekening, de vergoeding gelijk aan de roerende voorheffing berekend op de inkomsten die voor de betrokken effecten op de dag van de terugtrekking zijn verworven.
Art.6. De inningen of vergoedingen van de roerende voorheffing die krachtens de artikelen 4 en 5 werden gedaan, worden door de deelnemers doorberekend ten laste of ten gunste van de onderdeelnemers of de houders van effectenrekeningen.
Art.7. De beheerder en de deelnemers kunnen de vereffening van een effectentransactie of een effectendeposito uitstellen tot aan de betaling van de krachtens artikel 4, lid 1, 1°, artikel 5, 1°, en artikel 6 verschuldigde roerende voorheffing.
Zij kunnen de roerende voorheffing inhouden op de opbrengst van de effectentransacties die de inning ervan rechtvaardigen, niettegenstaande de rechten van derden op die effecten en niettegenstaande anders werd bedongen.
Art.8. Hij die inkomsten uit effecten verschuldigd is, welke tot een categorie van effecten behoren waarvoor de Koning met toepassing van deze wet afgezien heeft van inning van de roerende voorheffing, betaalt de inkomsten zonder inhouding van die roerende voorheffing aan de beheerder van het vereffeningsstelsel waarin de effecten worden bijgehouden.
De beheerder is tot betaling aan de deelnemers gehouden van de inkomsten van de door hem op de vervaldag op de rekeningen geboekte effecten, onder aftrek van de roerende voorheffing, verschuldigd op de inkomsten van de effecten die op niet-vrijgestelde rekeningen zijn geboekt. Hij is deze roerende voorheffing aan de Schatkist verschuldigd.
Art.9. De deelnemer die in strijd met de verplichtingen omschreven in de artikelen 2, 3 en 11 en bepaald krachtens artikel 16, 2° en 6°, de gehele of gedeeltelijke inning van de roerende voorheffing op onrechtmatige wijze heeft verhinderd, is verschuldigd :
1° de roerende voorheffing, overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 8, lid 2;
2° de roerende voorheffing op de inkomsten uit de effecten of op de inkomsten als gevolg van transacties met die effecten, verkregen door begunstigden van wie de identiteit niet wordt vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald krachtens artikel 16, 2°.
Art.10. De beheerder en de Staat vereffenen dagelijks de saldi die voortvloeien uit de inningen en vergoedingen gedaan overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 8, lid 2.
Art.11.Op de niet-vrijgestelde rekeningen moeten de effecten worden geboekt, met inbegrip van alle nog niet vervallen rechten op inkomsten waarmee deze effecten werden uitgegeven.
(Het eerste lid is niet van toepassing op de door de Koning aangeduide lineaire obligaties die uitgegeven worden door de Belgische Staat.
Het forfaitaire bedrag van de interesten bedoeld in de artikelen 17 en 19 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inbegrepen in de faciale waarde van de obligatie en belastbaar in hoofde van elke houder pro rato de periode van het aanhouden van de mantel, wordt bepaald door middel van een interestvoet vastgesteld door de Koning op voorstel van [1 het Federale Agentschap van de Schuld]1.) <W 2004-12-05/61, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<KB 2019-04-22/13, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.12. (Bij toepassing van artikel 2, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de lening en de zakelijke-zekerheidsovereenkomst met betrekking tot financiële instrumenten die door overschrijving van of naar een vrijgestelde rekening worden geleverd, ten aanzien van de houder van een zodanige rekening, geacht geen eigendomsoverdracht tot gevolg te hebben.) <W 2004-12-15/39, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
Indien tijdens de periode van uitlening of (tijdens de periode voor dewelke de zakelijke-zekerheidsovereenkomst met betrekking tot financiële instrumenten aan een eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden krachtens de wet van (Justel past bij : 15 december 2004) betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten) roerende inkomsten worden toegekend of betaalbaar gesteld uit hoofde van de uitgeleende of gecedeerde effecten die zijn ingeschreven op een in artikel 1, 5° of 6°, bedoelde rekening, wordt de vergoeding die ter compensatie van die inkomsten door de lener of de retrocedent wordt uitbetaald aangezien : <W 2004-12-15/39, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
1° ten aanzien van de verkrijger van die vergoeding die houder is van een vrijgestelde rekening, als het inkomen van het effect dat aan hem zonder inhouding van de roerende voorheffing mag worden uitbetaald;
2° ten aanzien van de verkrijger van die vergoeding die houder is van een niet-vrijgestelde rekening, als het inkomen uit de uitgeleende of gecedeerde effecten, waarop de lener of de retrocedent de voorheffing verschuldigd is.
(De vergoeding van de lening of van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst met betrekking tot financiële instrumenten wordt ten aanzien van de in het tweede lid, 2°, bedoelde verkrijgers beschouwd als een rente waarop de leningnemer of de medecontractant de voorheffing verschuldigd is.) <W 2004-12-15/39, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
(Indien de leningnemer of de medecontractant niet in België is gevestigd, is de roerende voorheffing verschuldigd door de in België gevestigde tussenpersoon die de compenserende vergoeding of de vergoeding van de lening of van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst met betrekking tot financiële instrumenten toekent of betaalbaar stelt aan de uiteindelijke verkrijger.) <W 2004-12-15/39, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
Indien de in lid 2, 2°, en in lid 3 bedoelde inkomsten zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon in het buitenland worden verkregen door een aan de personenbelasting of aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtige, is de roerende voorheffing verschuldigd door de verkrijger.
Art.13. Geen voorheffing wordt verrekend of terugbetaald uit hoofde van de inkomsten uit effecten of de inkomsten verkregen als gevolg van transacties met die effecten, met betrekking tot de periode tijdens welke de effecten op een vrijgestelde rekening zijn geboekt.
Art.14. De onderdeelnemers gedragen zich, ten aanzien van de personen die hen hebben belast met de vereffening van transacties en van de instelling die voor hen als intermediair optreedt in een vereffeningsstelsel, op dezelfde wijze als de deelnemers ten aanzien van hun opdrachtgevers en de beheerder.
Art.15.[1 Door de Koning kunnen de vereffeningsstelsels worden erkend die worden beheerd door de Nationale Bank van België, door een vereffeningsinstelling in de zin van artikel 36/26 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, of door één of meer in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde kredietinstellingen.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/09, art. 162, 006; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.16. De Koning bepaalt :
1° de categorieën van vastrentende effecten, met inbegrip van de effecten aan toonder en de effecten bedoeld in artikel 266, lid 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en de categorieën van personen voor welke wordt afgezien van de inning van de roerende voorheffing op de inkomsten uit die effecten en op de inkomsten verworven als gevolg van transacties met die effecten, voor zover het gaat om effecten die in een vereffeningsstelsel worden bijgehouden en de identiteit van de verkrijgers kan worden vastgesteld;
2° de verplichtingen van de instellingen die de van roerende voorheffing vrijgestelde rekeningen bijhouden tot identificatie van de houders van die rekeningen of tot vaststelling van de inningen en vergoedingen van roerende voorheffing overeenkomstig artikel 5;
3° de voorwaarden waarop een deelnemer, voor alle of bepaalde categorieën transacties, de in artikel 3 bedoelde gegevens geglobaliseerd aan de beheerder mag mededelen;
4° de regels voor de evenredige of actuariële berekening van de op de valutadag van een effectentransactie verworven inkomsten, bedoeld in artikel 19, § 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
5° de regels om, voor de toepassing van artikel 4, lid 2, vast te stellen dat de prijs van een transactie beduidend verschilt van de marktwaarde van de verkregen effecten;
6° de transacties die niet mogen worden verricht met effecten die op een niet-vrijgestelde rekening zijn geboekt;
7° de wijze waarop de beheerder en de overige, overeenkomstig deze wet aangewezen schuldenaars van roerende voorheffing aangifte moeten doen;
8° ten einde de belangen van de Schatkist te vrijwaren, de voorwaarden waarop kan worden afgeweken van de inningen of vergoedingen van de roerende voorheffing overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van deze wet;
9° indien een deelnemer zelf beheerder is van een vereffeningsstelsel, de regels die van toepassing zijn op de rekening van tegoeden van derden die deze beheerder bij een ander vereffeningsstelsel aanhoudt.
De Koning kan de in lid 1, 2°, bedoelde bevoegdheid delegeren aan de Minister van Financiën.
Art.17. Artikel 230, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 2° de inkomsten van buitenlandse roerende waarden die werden gedeponeerd in België en de inkomsten bekomen als gevolg van transacties met die waarden, wanneer die bewaargevingen en die transacties voldoen aan de voorwaarden bepaald door de Minister van Financiën en voor zover de bewaargever die waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt. ".
Art.18. Worden opgeheven :
1° <opheffingsbepaling van art. 26 van W 1991-01-02/52>
2° <opheffingsbepaling van art. 8 van W 1991-07-22/39>
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de met het zegel gelijkgestelde taksen en betreffende het zegelrecht.
Art.19. In artikel 121, 1°, a, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, gewijzigd bij de wet van 4 december 1990, vervallen de woorden " met uitzondering van dergelijke bewijzen die meer dan 10 pct. effecten of hoeveelheden van effecten vertegenwoordigen die zijn uitgegeven door derde vennootschappen, collectiviteiten of buitenlandse autoriteiten ".
Art.20. Artikel 126 1 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, gewijzigd bij de wetten van 13 augustus 1947, 4 december 1990, 2 januari 1991 en 22 juli 1991 wordt aangevuld als volgt :
" 10° de afgifte aan de inschrijver van schuldbewijzen voor zover in het uitgifteprospectus of, indien geen prospectus wordt bekend gemaakt, in de documenten die de uitgifte aankondigen wordt vermeld dat de toelating tot de officiële notering van die bewijzen aan een Belgische effectenbeurs is aangevraagd of zal worden aangevraagd binnen drie maanden na de aanvang van de openbare aanbieding in België;
11° de transacties met schuldbewijzen die zijn uitgegeven door instellingen of organen van de Europese Gemeenschap, de centrale, regionale of lokale overheden van vreemde Staten, de Europese Investeringsbank of een door de Koning aangewezen multilaterale ontwikkelingsbank, indien die transacties worden verricht door niet-inwoners die aan de persoon die de taks verschuldigd is het attest overhandigen waarvan het model door de Koning wordt bepaald. ".
Art.21. Artikel 139bis van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, ingevoegd bij de wet van 2 januari 1991 en gewijzigd door de wet van 22 juli 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 139bis. Zijn van de taks vrijgesteld, de transacties met :
1° schatkistcertificaten en lineaire obligaties uitgegeven door de Staat;
2° thesauriebewijzen en depositobewijzen uitgegeven overeenkomstig de wet van 22 juli 1991;
3° schuldbewijzen die zijn uitgegeven door de Europese Gemeenschap, de centrale, regionale of lokale overheden van vreemde Staten, de Europese Investeringsbank of een door de Koning aangewezen multilaterale ontwikkelingsbank, indien die transacties worden verricht door niet-inwoners die aan de persoon die de taks verschuldigd is een attest overhandigen waarvab het model door de Koning wordt bepaald. ".
Art.22. In artikel 160 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, gewijzigd bij de wet van 27 juni 1956, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden " aan toonder uitgegeven door de provincies, de gemeenten, de naamloze vennootschap " Gemeentekrediet van België ", de maatschappij " Société anonyme du canal et des installations maritimes de Bruxelles " vervallen;
2° de woorden " de aandelen en obligaties uitgegeven door " worden telkens vervangen door de woorden " de aandelen uitgegeven door ".
Art.23. In artikel 59 1 van het Wetboek der zegelrechten wordt een 45°ter ingevoegd, luidende :
" 45°ter de ontvangstbewijzen uitgereikt of opgesteld om het afgeven of deponeren van effecten aan toonder met het oog op hun dematerialisering vast te stellen of om de boeking vast te stellen op de rekeningen bedoeld in artikel 1, 3° van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium en in artikel 1, § 1, lid 3, van de wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, alsmede de afsluitingen en uittreksels van de rekeningen waarop die effecten zijn geboekt. ".
HOOFDSTUK III. - Bepalingen van financieel recht inzake effectentransacties.
Art.24. <wijzigingsbepaling van het artikel 29, § 1, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.25. <wijzigingsbepaling van het artikel 29, § 2, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.26. <wijzigingsbepaling van het artikel 68, § 1, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.27. <wijzigingsbepaling van het artikel 68, § 2, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.28. <wijzigingsbepaling van het artikel 103bis van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.29. <wijzigingsbepaling van het artikel 126, § 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.30. <wijzigingsbepaling van het artikel 4 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, W 1991-01-02/52>
Art.31. <wijzigingsbepaling van het artikel 10 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, W 1990-12-04/32>
Art.32. <invoeging in de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, van een artikel 12bis, W 1990-12-04/32>
Art.33. <wijzigingsbepaling van het artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van de effecten, KB62 1967-11-10/35>
Art.34. <wijzigingsbepaling van het artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van de effecten, KB62 1967-11-10/35>
Art.35. <wijzigingsbepaling van het artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van de effecten, KB62 1967-11-10/35>
Art.36. <wijzigingsbepaling van het artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934, KB150 1935-03-18/30>
Art.37. <invoeging van een artikel 42bis in KB150 1935-03-18/30>
Art.38. <wijzigingsbepaling van het artikel 1, § 1, lid 3, van de wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, W 1991-07-22/39>
HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding.
Art. 39. De Koning bepaalt de datum waarop hoofdstuk I van deze wet in werking treedt.