Details





Titel:

19 DECEMBER 1967. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-10-1984 en tekstbijwerking tot 26-07-2024)



Inhoudstafel:

Voorafgaande bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK I Toepassingsgebied.
Art. 2-5, 5bis
HOOFDSTUK II De verplichtingen.
Eerste Afdeling De aansluiting bij een sociale verzekeringskas.
Art. 6, 6bis, 7-9, 9bis, 9ter, 9quater, 10-11, 11bis, 12-13
Afdeling 2. De aanwending van een levensverzekeringscontract of van een onroerend goed. (Overgangsbepalingen) <KB 16-01-1973, art. 1>
a) De aanwending van een levensverzekeringscontract.
Art. 14, 14bis, 15-18
b) De aanwending van een onroerend goed
Art. 19-23
(c) De verzaking van de aanwending van een onroerend goed)<KB 16-01-1973, art. 4>
(ondertitel opgeheven)<KB 16-01-1973, art. 5>
Art. 24-25
(ondertitel opgeheven)<KB 16-01-1973, art. 8>
Art. 26
(Algemene bepaling)<KB 05-04-1976, art. 15>
Art. 27
Afdeling 3. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 17>
Art. 28-32
Afdeling 4. Algemene bepalingen omtrent de vaststelling, de inning en de invordering der bijdragen.
Art. 33-34, 34bis, 34ter, 35-39, 39bis, 40-41, 41bis, 42, 42bis, 43-44, 44bis, 45-47, 47bis, 48-50, 50bis, 50ter
Afdeling 4bis. [1 - Bepalingen omtrent de aanvragen tot vrijstelling van bijdragen]1
Art. 50ter/1, 50ter/2, 50ter/3, 50ter/4, 50ter/5, 50ter/6, 50ter/7
Afdeling 5. Algemene bepalingen.
Art. 51-53
HOOFDSTUK IIbis. [1 - Bepalingen omtrent de inhoudingsplicht en de gegevensverwerking in de strijd tegen sociale fraude.]1
Afdeling 1. [1 - Inleidende bepaling]1
Art. 53bis/1
Afdeling 2. [1 - Inhoudingsplicht]1
Onderafdeling 1. [1 - Modaliteiten van de overschrijving]1
Art. 53bis/2
Onderafdeling 2. [1 - Toewijzing aan en verdeling onder de sociale verzekeringsfondsen van het overgeschreven bedrag]1
Art. 53bis/3
Onderafdeling 3. [1 - Teruggave van het overgeschreven bedrag]1
Art. 53bis/4
Afdeling 3. [1 - Gegevensverwerking]1
Art. 53bis/5, 53bis/6
HOOFDSTUK III De vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen.
Art. 54-60, 60bis, 60ter, 60ter/1, 60quater, 61-67, 67bis
HOOFDSTUK IV. Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. <KB 23-12-1970, art. 5>
(a) De Raad van beheer)<KB 23-12-1970, art. 5>
Art. 68-69
(b) Het Beheerscomité)<KB 23-12-1970, art. 5>
Art. 70-71
(c) Gemeenschappelijke bepalingen.) <KB 23-12-1970, art. 5>
Art. 72-77
(d) Algemene bepalingen.) <KB 23-12-1970, art. 5>
Art. 78-79
HOOFDSTUK V.
Art. 80-89, 89bis, 90-94, 94bis
HOOFDSTUK VI. De vertegenwoordiging van de zelfstandigen en gezinsorganisaties. <KB 23-12-1970, art. 6>
Art. 95
HOOFDSTUK VII. Overgangsbepalingen.
Art. 96-98, 98bis, 99-101
Slotbepalingen.
Art. 102-103



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Voorafgaande bepaling.
Artikel 1.<KB 23-12-1970, art. 1> Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan:
  1° onder "koninklijk besluit nr 38": het koninklijk besluit nr 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, aangevuld en gewijzigd bij koninklijk besluit nr 74 van 10 november 1967 en bij de wet van 21 december 1970;
  2° onder "Rijksinstituut": het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
  3° [1 onder "sociaal verzekeringsfonds" en "sociale verzekeringskas" : de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen, de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, behoudens andersluidende bepaling, inbegrepen.]1;
  4° onder "zelfstandige": de zelfstandige en de helper.
  (5° onder " Algemeen Beheerscomité " : het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut van de zelfstandigen, opgericht bij artikel 107 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.) <KB 1994-04-18/33, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  (6° [2 onder " directeur-generaal " : de directeur-generaal van de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid opgericht door het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;]2
  [2 7° onder "dienst Externe Audit": de dienst Externe Audit, bedoeld in artikel 21 § 9, van het koninklijk besluit nr. 38;
   8° onder "Toezichtscomité": het Toezichtscomité, bedoeld in artikel 21 § 10, van het koninklijk besluit nr. 38.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 1, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2019-06-23/15, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 1, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK I_ Toepassingsgebied.
Art.2.[1 § 1. De mandatarissen bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, kunnen het bewijs van de kosteloosheid van hun mandaat leveren :
   1° door een statutaire bepaling of, bij gebrek daaraan,
   2° door een beslissing van het orgaan dat bevoegd is om de vergoedingen van de mandatarissen vast te stellen.
   § 2. De statutaire bepaling of de beslissing, bedoeld in paragraaf 1, kan ten vroegste uitwerking hebben vanaf de twaalfde maand voorafgaand aan :
   1° ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is gepubliceerd in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad;
   2° ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is meegedeeld aan de sociale verzekeringskas waarbij de mandataris is aangesloten of, bij gebrek aan aansluiting, aan het Rijksinstituut.
   § 3. Het bewijs van de kosteloosheid van het mandaat kan niet aanvaard worden wanneer er uit het mandaat inkomsten, bedoeld in artikel 30, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voortvloeien of wanneer de vereniging of vennootschap, bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, bijdragen of premies stort voor de opbouw van een aanvullend pensioen van de mandataris.
   Het vorige lid wordt toegepast vanaf het jaar waarop de inkomsten of de bijdragen of premies betrekking hebben.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-05-27/07, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art.3.<KB 2003-02-03/42, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Behoudens bewijs van het tegendeel, worden, met uitzondering van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde echtgenoten, de echtgenoten geacht afzonderlijke beroepsbezigheden als zelfstandige uit te oefenen wanneer ze, in die hoedanigheid, beroepsinkomsten aangeven bij de Administratie der Directe Belastingen.
  § 2. De verklaring op erewoord bedoeld in artikel 7bis, § 1, (derde lid), van het koninklijk besluit nr. 38, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, wordt bij ter post aangetekende brief gericht aan de sociale verzekeringskas van de betrokken zelfstandige. <KB 2005-11-10/47, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  De toezending van de verklaring op erewoord moet door de betrokken sociale verzekeringskas aan het Rijksinstituut worden meegedeeld.
  Personen bedoeld in artikel 7bis, § 1, (derde lid), van het koninklijk besluit nr. 38 moeten, indien de betrokken zelfstandige op 1 januari 2003 aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen is, de verklaring op erewoord toesturen binnen een termijn van negentig dagen te rekenen vanaf 1 januari 2003 (of binnen een termijn van negentig dagen volgend op het feit dat de toepassing van artikel 7bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 met zich meebrengt). <KB 2005-11-10/47, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  De in het vorig lid bedoelde personen moeten, indien de betrokken zelfstandige zijn activiteit opstart na 1 januari 2003, de verklaring op erewoord toesturen binnen een termijn van negentig dagen vanaf het begin van zijn zelfstandige activiteit (of binnen een termijn van negentig dagen volgend op het feit dat de toepassing van artikel 7bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 met zich meebrengt). <KB 2005-11-10/47, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (De laattijdige verklaring op erewoord kan geen betrekking hebben op een periode voorafgaand aan het kalenderkwartaal in de loop waarvan ze aan de sociale verzekeringskas werd toegezonden.) <KB 2005-11-10/47, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2005>
  (Wanneer de verklaring op erewoord niet overeenstemt met de werkelijkheid, kan de Koning, vertegenwoordigd door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1, een administratieve geldboete van 500 EUR opleggen aan diegene die de verklaring op erewoord heeft ondertekend.) <KB 2005-11-10/47, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2005>
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 2, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.4. De personen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr 38 worden geacht verder te genieten van een sociaal statuut, ten minste gelijkwaardig aan dat ingericht ten voordele van de zelfstandigen, wanneer zij, alhoewel zij de beroepsbezigheid, die aanleiding gaf tot toepassing van eerstgenoemd statuut, niet meer uitoefenen, hun recht op sociale voordelen, door dit statuut gewaarborgd, behouden.
  De personen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr 38 zijn in geen enkel geval onderworpen vanaf het kwartaal gedurende hetwelk zij (de pensioenleeftijd), bereiken. <KB 1996-12-23/51, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art.5. <KB 06-10-1977, art. 2> Voor de toepassing van artikel 7, 4°, van het koninklijk besluit nr 38 wordt de bezigheid als helper geacht toevallig te zijn hetzij wanneer zij uitgeoefend wordt door studenten die recht geven op kinderbijslag hetzij, in de andere gevallen, wanneer zij niet regelmatig van aard is en niet over tenminste negentig dagen per jaar liep.

Art. 5bis.[1 § 1. De aanvraag tot onderwerping in de hoedanigheid van student-zelfstandige, bedoeld in artikel 5quater van het koninklijk besluit nr. 38, wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds waarbij de aanvrager is aangesloten.
   Na de ontvangst van de aanvraag, vraagt het sociaal verzekeringsfonds in antwoord aan zijn aangeslotene om zo snel mogelijk een attest van inschrijving, opgesteld door de onderwijsinstelling waarin hij is ingeschreven, over te maken of, indien het gaat om een buitenlandse onderwijsinstelling, opgesteld door de instelling die zijn verblijf in het buitenland en zijn inschrijving in de betrokken onderwijsinstelling heeft georganiseerd, en dit, indien dit attest niet bij de aanvraag werd gevoegd en enkel en alleen indien het fonds niet beschikt over die gegevens via een authentieke bron. Dit attest moet het fonds toelaten om volgende gegevens vast te stellen :
   1. de inschrijving van de student in de genoemde instelling;
   2. het type gevolgde studies en in voorkomende geval het ondernemingsproject waarvoor hij begeleid wordt door een onderwijsinstelling;
   3. het aantal studiepunten voor het school- of academiejaar in kwestie of een inschrijving met volledig leerplan, of het aantal lesuren per week;
   4. indien het gaat om een buitenlandse onderwijsinstelling, de erkenning van het onderwijs door de bevoegde overheid van het vreemde land en de stempel van de onderwijsinstelling.
   Indien de aanvraag betrekking heeft op beëindigde school- of academiejaren, dan is het in het vorige lid vermelde attest van inschrijving nodig voor elk van die school- of academiejaren. In dat geval vraagt het sociaal verzekeringsfonds ook om voor elk van die school- of academiejaren zo snel mogelijk één van de in paragraaf 3, tweede lid, 3°, bedoelde documenten over te maken, indien die documenten niet bij de aanvraag werden gevoegd en enkel en alleen indien het fonds niet beschikt over die informatie via een authentieke bron.
   De aanvrager moet bovendien voor het nog niet beëindigde school-of academiejaar schriftelijk of elektronisch aan het sociaal verzekeringsfonds verklaren dat hij zich ertoe verbindt om regelmatig de lessen te volgen.
   § 2. Bij gebrek aan verzaking door de student-zelfstandige bedoeld in paragraaf 7 en voor zover hij tot dan de voorwaarden om onderworpen te zijn in de hoedanigheid van student-zelfstandige heeft vervuld, blijft de aanvraag geldig voor de latere school- of academiejaren, maar ten laatste tot 30 september van het kalenderjaar waarin de student de leeftijd van 25 jaar bereikt.
   Hiertoe vraagt het sociaal verzekeringsfonds voor elk later school- of academiejaar, uiterlijk op het einde van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie aanvangt, een attest van inschrijving zoals bedoeld in paragraaf 1, betreffende het school- of academiejaar dat begint, behalve indien het fonds beschikt over de vereiste gegevens via een authentieke bron.
   De aanvrager moet bovendien voor elk later school- of academiejaar verklaren dat hij zich ertoe verbindt om regelmatig de lessen te volgen.
   Het attest van inschrijving en de verklaring van de student moeten het sociaal verzekeringsfonds bereiken uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie een einde neemt. Wanneer dat niet zo is, kan de betrokkene een nieuwe aanvraag indienen.
   § 3. Zodra het sociaal verzekeringsfonds beschikt over de aanvraag, het attest van inschrijving, en de verklaring van betrokkene, bedoeld in de paragrafen 1 en 2, gaat het voor elk school- of academiejaar over tot de controle van de voorwaarden van onderwerping in de hoedanigheid van student-zelfstandige voorzien in artikel 5quater, § 1, 1°, 2° en 3°, van het koninklijk besluit nr. 38.
   Voor de controle van de voorwaarden bepaald in artikel 5quater, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 38 dient te worden verstaan onder :
   1° "een Belgische of een buitenlandse onderwijsinstelling " : de onderwijsinstelling in België die is erkend door de bevoegde overheid van België of, als het gaat om een buitenlandse instelling, de onderwijsinstelling waarvan het programma erkend is door de buitenlandse bevoegde overheid of overeenstemt met een programma erkend door die overheid;
   2° "een in hoofdzaak ingeschreven student in een onderwijsinstelling" : de student die tijdens een school- of academiejaar ingeschreven is voor minstens 27 studiepunten.
   Indien de gevolgde studies niet worden uitgedrukt in studiepunten, is een inschrijving voor minstens 17 lesuren per week vereist. Een lestijd van 50 minuten wordt gelijkgesteld met een uur.
   Zelfs als de lessen niet gevolgd worden tijdens deze periodes, verhinderen de volgende periodes deze inschrijving in hoofdzaak niet :
   1. de stageperiodes, als het doorlopen ervan een voorwaarde is voor het behalen van een wettelijk erkend diploma of attest of brevet;
   2. een maximumperiode van een jaar voorbereiding voor een eindverhandeling tot de indiening van de verhandeling.
   3° "regelmatig lessen volgen" : een student zijn die in staat is om aan zijn sociaal verzekeringsfonds het volgende te bezorgen :
   - een attest opgesteld door de onderwijsinstelling die erkent dat de student aanwezig geweest is tijdens de lessen of heeft deelgenomen aan de examens of,
   - een attest opgesteld door de onderwijsinstelling waaruit blijkt dat deze instelling de student begeleidt in zijn ondernemingsproject of,
   - elk verantwoordingsstuk dat aantoont dat de student door een geval van overmacht onafhankelijk van zijn wil werd verhinderd om regelmatig de lessen te volgen of aanwezig te zijn op de examens.
   Voor de school- of academiejaren die nog niet zjin beëindigd op het moment van de aanvraag, wordt de voorwaarde om regelmatig lessen te volgen, in het begin van het school- of academiejaar of bij de aanvraag van betrokkene, voorlopig onderzocht op basis van de verklaring van de student bedoeld in paragrafen 1 en 2. Het regelmatig volgen van de lessen moet vervolgens bevestigd worden op het einde van het school- of academiejaar. Daartoe nodigt het sociaal verzekeringsfonds de student, uiterlijk op het einde van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie een einde neemt, uit om één van de in het eerste lid van 3° bedoelde documenten over te maken, behalve als het fonds dit reeds heeft ontvangen of indien het over deze informatie beschikt via een authentieke bron.
   Wanneer een in het eerste lid van 3° bedoeld document niet wordt overgemaakt uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar dat volgt op het school-of academiejaar waarvoor dat document is gevraagd, dan verliest de zelfstandige zijn statuut van student-zelfstandige voor alle kwartalen van dat school-of academiejaar.
   De student-zelfstandige is ertoe gehouden alle wijzigingen die een invloed hebben op zijn hoedanigheid van student-zelfstandige onmiddellijk mee te delen aan zijn sociaal verzekeringsfonds.
   § 4. Voor zover de voorwaarden bedoeld in artikel 5quater, § 1, 1°, 2° en 3°, van het koninklijk besluit nr. 38 zijn vervuld, begint de onderwerping in de hoedanigheid van student-zelfstandige vanaf het kwartaal waarin de aanvraag, bedoeld in paragraaf 1, is ingediend of vanaf het kwartaal vermeld in de aanvraag door de student-zelfstandige. Indien de voorwaarden niet vervuld zijn, begint de onderwerping vanaf het eerste kwartaal waarin de vereiste voorwaarden vervuld zijn.
   § 5. De onderwerping in de hoedanigheid van student-zelfstandige wordt beëindigd :
   1. vanaf het kwartaal waarin betrokkene niet langer voldoet aan de voorwaarde van artikel 5quater, § 1, 3°, van het koninklijk besluit nr. 38, omdat hij niet langer onderworpen is aan dit besluit;
   2. vanaf het kwartaal waarin betrokkene niet of niet langer voldoet aan de voorwaarde van artikel 5quater, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 38, omdat hij niet of niet langer de voorwaarden vervult betreffende zijn studies;
   3. vanaf het vierde kwartaal van het kalenderjaar waarin betrokkene de leeftijd van 25 jaar bereikt;
   4. vanaf het kwartaal waarin een verzaking bedoeld in paragraaf 7, ingaat.
   § 6. Wanneer de voorwaarde, bedoeld in artikel 5quater, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 38, vervuld is tijdens het tweede kwartaal van een kalenderjaar of het kwartaal vóór het kwartaal waarin de zomervakantie plaatsvindt van een school- of academiejaar dat ten einde loopt, dan wordt de voorwaarde, in afwijking van paragraaf 5, geacht ook vervuld te zijn tijdens dat derde kwartaal of tijdens het kwartaal waarin de zomervakantie plaatsvindt.
   § 7. De student-zelfstandige kan bij zijn sociaal verzekeringsfonds schriftelijk of elektronisch verzaken aan zijn statuut van student-zelfstandige. De verzaking gaat in vanaf het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de verzaking is ingediend of vanaf een toekomstig kwartaal vermeld door de student-zelfstandige.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-12-22/18, art. 1, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK II_ De verplichtingen.
Eerste Afdeling_ De aansluiting bij een sociale verzekeringskas.
Art.6.<KB 1991-01-25/32, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 16-04-1991> Om bij een sociaal verzekeringsfonds aan te sluiten moet de verzekeringsplichtige een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgesteld door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1, in dubbel exemplaar ondertekenen.
  De toetreding tot het sociaal verzekeringsfonds moet aan het Rijksinstituut ter registratie medegedeeld worden. De goedkeuring van de registratie door het Rijksinstituut geldt als aansluiting. In geval van dubbele toetreding wordt slechts deze als geldig beschouwd, die eerst aan het Rijksinstituut medegedeeld werd.
  Nadat het door het Rijksinstituut in kennis werd gesteld van de goedkeuring van de registratie, stuurt het sociaal verzekeringsfonds een attest van aansluiting, waarvan het model door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 wordt vastgesteld, naar de verzekeringsplichtige. Het sociaal verzekeringsfonds stuurt eveneens een afschrift van de aansluitingsverklaring naar het Rijksinstituut.
  Indien uit deze verklaring blijkt dat de beroepsbezigheid, die ten gronde ligt aan de aansluiting, voorheen werd uitgeoefend onder voorwaarden die aanleiding gaven tot onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers, zendt het Rijksinstituut een afschrift van de aansluitingsverklaring naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Ingeval van betwisting van de voormelde aansluiting, aan het Rijksinstituut ter kennis gebracht vóór het einde van de tweede maand volgend op de datum van deze overzending, wordt door het Rijksinstituut overleg gepleegd met voornoemde Rijksdienst.
  Indien uit de aansluitingsverklaring of uit het in het vorige lid bedoelde overleg blijkt dat de aansluiting niet kan worden weerhouden, wordt zij door het Rijksinstituut met ingang van de datum van haar uitwerking vernietigd.
  In de gevallen waarin de aansluiting wordt vernietigd, betekent het Rijksinstituut zijn beslissing bij aangetekend schrijven aan de betrokkene en geeft daarvan kennis aan het betrokken sociaal verzekeringsfonds.
  De verklaring van aansluiting waarvan sprake in het eerste lid mag ten vroegste zes maanden vóór de aanvang van de activiteit, die aanleiding geeft tot onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38, onderschreven worden.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art. 6bis.[1 § 1. Het sociaal verzekeringsfonds identificeert de personen die zich bij haar aansluiten, maar op het ogenblik van hun aanvraag tot aansluiting geen beroepskaart kunnen voorleggen, als ze over dergelijke beroepskaart moeten beschikken om een zelfstandige activiteit in België te mogen uitoefenen.
   § 2. Het sociaal verzekeringsfonds deelt langs elektronische weg aan het Rijksinstituut de volgende identificatiegegevens mede, met betrekking tot de personen bedoeld in paragraaf 1:
   1° het Rijksregisternummer (indien de persoon over een rijksregisternummer beschikt);
   2° de naam, voornaam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit en verblijfplaats (indien de persoon over een bisnummer beschikt of indien er geen inschrijvingsnummer sociale zekerheid gekend is betreffende deze persoon).
   § 3. Het Rijksinstituut maakt de gegevens bedoeld in paragraaf 2 over aan de overheden bevoegd voor de toekenning en de controle van beroepskaarten.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-11-26/01, art. 1, 072; Inwerkingtreding : 05-12-2023>

Art.7. De verzekerde is verplicht zijn sociale verzekeringskas, binnen de vijftien dagen, elke wijziging ter kennis te brengen in de inlichtingen, die op de verklaring van aansluiting voorkomen.

Art.8. De verzekerde is verplicht aan zijn sociale verzekeringskas, binnen een termijn van vijftien dagen, aan de hand van een officieel bewijsstuk, de staking van alle beroepsbezigheid als zelfstandige mede te delen.
  Bij ontvangst van deze inlichtingen en na te hebben nagegaan dat de stopzetting van de beroepsbezigheid naar behoren bewezen is en dat de betrokkene niet onderworpen is aan een ander stelsel van sociale zekerheid of een statuut, laat de sociale verzekeringskas aan haar aangeslotene de voorwaarden kennen, waarin het eventueel mogelijk is zijn recht op uitkeringen te vrijwaren of aanspraak te maken op die uitkeringen, naar gelang van het geval.

Art.9.(De zelfstandige die nalaat, [1 [2 vóór de aanvang]2 van zijn beroepsbezigheid]1, keuze te doen van een sociaal verzekeringsfonds, wordt in gebreke gesteld door middel van een ter post aangetekend schrijven verstuurd door het Rijksinstituut.) <KB 20-08-1983, art. 1>
  Indien hij binnen de dertig dagen na de (de datum van de verzending over de post) van de ingebrekestelling niet vrijwillig aansluit bij een sociale verzekeringskas, wordt bij ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. <KB 18-05-1981, art. 1>
  (Het Rijksinstituut kan afzien van de ingebrekestelling wanneer gebleken is dat de zelfstandige een onderworpene is bedoeld in artikel 12, §2, eerste lid, en artikel 13, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38.) <KB 1990-01-25/30, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 1990-01-01>
  (Nadat het Rijksinstituut de zelfstandige in kennis heeft gesteld van zijn onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38, kan worden afgezien van de ambtshalve aansluiting bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen wanneer aan alle hiernavolgende voorwaarden is voldaan :
  - betrokkene oefent geen zelfstandige beroepsactiviteit meer uit op het ogenblik waarop de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 wordt vastgesteld;
  - op grond van een onderzoek van het Rijksinstituut kan redelijkerwijze worden aangenomen dat betrokkene volledig insolvabel is;
  - er is geen hoofdelijk aansprakelijke persoon in de zin van artikel 15, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.) <KB 1996-03-19/34, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  ----------
  (1)<KB 2010-04-06/15, art. 1, 051; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
  (2)<KB 2016-07-15/06, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 29-07-2016>

Art. 9bis. <Ingevoegd bij KB 1993-02-12/34, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-07-1992> De in artikel 37, § 3, bedoelde personen zijn niet verplicht om bij een sociale verzekeringskas aan te sluiten.

Art. 9ter. <Ingevoegd bij KB 2003-02-03/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Wanneer uit gegevens blijkt dat een persoon beantwoordt aan het vermoeden in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38, sluit het Rijksinstituut hem van ambtswege aan bij de kas van de geholpen zelfstandige. Indien deze gegevens door de aangeslotene worden betwist, is deze verplicht een in artikel 3, § 2, bedoelde verklaring op erewoord aan de voornoemde kas toe te sturen, ten laatste binnen de maand nadat deze kas hem een verzoek tot betaling van bijdragen heeft verzonden.
  De ambtshalve aansluiting wordt vernietigd wanneer de kas elektronisch aan het Rijksinstituut de ontvangst van een verklaring op erewoord meedeelt.

Art.9quater. [1 Elke persoon aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd in toepassing van artikel 17bis, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 38 is ertoe gehouden zich aan te sluiten bij het sociaal verzekeringsfonds dat belast is met het innen van deze geldboete zolang deze geldboete verschuldigd en nog opeisbaar is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-11-26/02, art. 1, 073; Inwerkingtreding : 15-12-2023>


Art.10.§ 1. De zelfstandige, die ten minste vier jaar aangesloten is gebleven bij dezelfde sociale verzekeringskas, mag op 1 januari van ieder jaar, deze kas verlaten en bij een andere sociale verzekeringskas aansluiten.
  Deze termijn loopt:
  1° vanaf de 1e dag van het kalenderkwartaal waarin de onderwerping een aanvang neemt, indien de aansluiting plaats vond [1 [3 vóór de aanvang]3 van de zelfstandige beroepsbezigheid]1;
  2° vanaf de 1e dag van het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting of de aansluiting van ambtswege, naar gelang het geval, plaats vond, indien deze aansluiting plaats vond na de in 1° bedoelde periode;
  3° (alinea opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 3>
  [2 Er mag geen verandering van fonds plaatsvinden indien er, op de dag dat de verandering moet gebeuren, bijdragen die van de onderworpene werden gevorderd en die opeisbaar zijn, verschuldigd zijn.
   Onder bijdragen in de zin van het voorgaande lid dient te worden verstaan, zowel de bijdragen in hoofdsom als de aanhorigheden bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 en in dit besluit, evenals de administratieve geldboeten zoals bedoeld in de artikelen 17bis en 17ter van het koninklijk besluit nr. 38.]2
  (In afwijking van het eerste lid kan geen verandering van kas gebeuren na 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de onderworpene de pensioenleeftijd bereikt of na 31 december van het jaar waarin hij een vervroegd pensioen bekomt.) <KB 1996-12-23/51, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  § 2. (Het ontslag is slechts definitief indien het opgesteld is overeenkomstig het model door de [4 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]4 voorgeschreven en indien de kas waarbij de onderworpene denkt aan te sluiten, het ontslag heeft betekend aan de kas, die betrokkene wil verlaten en aan het Rijksinstituut, ten minste zes maand voor de datum waarop de mutatie moet ingaan.
  De betekening aan de kas gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Er moet een eensluidend afschrift bijgevoegd van de verklaring van aansluiting.
  De in deze paragraaf bedoelde betekeningen worden voor niet bestaande gehouden indien ze plaatsvonden op een datum waarop een vorige verandering van sociale verzekeringskas nog geen effectieve uitwerking had.) <KB 13-12-1973, art. 1>
  § 3. (opgeheven) <KB 13-12-1973, art. 2>
  ----------
  (1)<KB 2010-04-06/15, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
  (2)<KB 2014-01-24/05, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2016-07-15/06, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 29-07-2016>
  (4)<KB 2019-06-23/15, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 4, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.11.<Ingevoegd bij KB 2003-02-03/42, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper die enkel is onderworpen aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten.
  § 2. [1 De in § 1 beoogde helper is verschul- digd :
   1° de volgende jaarlijkse bijdrage :
   - 0,79 pct. op het gedeelte van de beroepsinkomsten, in de zin van artikel 11, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38, van de geholpen zelfstandige, dat het in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit vermelde bedrag niet te boven gaat, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit, en
   - 0,51 pct. op het gedeelte van de genoemde beroepsinkomsten van de geholpen zelfstandige, beoogd in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, waarvan de bedragen worden geïndexeerd overeen-komstig artikel 14 van hetzelfde besluit;
   2° de in artikel 20, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdrage.
   Voor de berekening van de bijdragen beoogd bij het voorgaand lid, 1°, zijn de bepalingen van artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van toepassing.
   In het bijdragejaar zelf worden de bijdragen verschuldigd door genoemde helper berekend op basis van dezelfde inkomsten als deze waarop de geholpen zelfstandige bijdraagt. Deze bijdragen worden vervolgens geregulariseerd overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38.
   De bijdragen bedoeld bij deze paragraaf zijn verschuldigd ook indien de geholpen zelfstandige de bijdragen beoogd bij artikel 12, § 2, of bij artikel 13, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is.]1
  § 3. Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van bezigheid beoogd bij de artikelen[1 38 tot 39bis en 43 van dit besluit en bij artikel 13bis van het koninklijk besluit nr. 38]1, alsmede voor de toepassing van deze welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen te worden; de enkele onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper is als zodanig geen begin van bezigheid. <KB 2008-09-19/36, art. 1, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 11bis.<Ingevoegd bij KB 2003-02-03/42, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper (die onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen of die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen) richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten. <KB 2005-11-10/47, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  (De aansluiting van de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, gaat in ten vroegste de eerste dag van het kalenderkwartaal voorafgaand aan datgene waarin de aansluiting, waarin de optie voor de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen duidelijk vermeld staat, ter kennis werd gebracht van het Rijksinstituut.) <KB 2005-11-10/47, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  § 2. Onverminderd de onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, wordt (de in § 1, tweede lid, beoogde helper) die de verschuldigde bijdragen niet betaalt binnen de maand na de ingebrekestelling, toegezonden door de sociale verzekeringskas, geacht de vrijwillige onderwerping te verzaken. <KB 2005-11-10/47, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  (De in § 1, tweede lid, bedoelde helper die aan de vrijwillige onderwerping verzaakt, verliest gedurende één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op datgene waarin de verzaking plaatsgreep, de mogelijkheid opnieuw beroep te doen op de vrijwillige onderwerping.) <KB 2005-11-10/47, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2005>
  § 3. [1 ...]1.
  § 4. Voor de toepassing van de regelen welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand van de in § 1 bedoelde helper uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen te worden.
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.12. § 1. De man, die zijn echtgenote in de uitoefening van haar beroep bijstaat of vervangt, en die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr 38 en zich niet bevindt in de voorwaarden bedoeld in de artikelen 35 en 36 van dit besluit, kan, in gemeen akkoord met zijn echtgenote, vragen in de plaats van deze laatste onderworpen te zijn.
  Hiertoe moeten de echtgenoten een gemeenschappelijk verzoekschrift richten aan de sociale verzekeringskas waarbij de echtgenote aangesloten is.
  Indien de echtgenote nog niet bij een sociale verzekeringskas is aangesloten, kan het verzoekschrift bij de verklaring van aansluiting gevoegd worden.
  In beide gevallen wordt het verzoekschrift ondertekend door beide echtgenoten; hun handtekening wordt gelegaliseerd door de burgemeester van de gemeente van hun verblijfplaats.
  Indien de echtgenote aangesloten is bij een sociale verzekeringskas, wordt de man bij dezelfde kas aangesloten.
  De onderwerping van de man vangt aan vanaf het tweede burgerlijk kwartaal dat volgt op datgene tijdens hetwelk het verzoekschrift werd ingediend, behalve indien deze formaliteit vervuld werd binnen een termijn van negentig dagen, na de datum waarop de activiteit van de vrouw een aanvang heeft genomen. In dat geval gaat de onderwerping van de man in vanaf het ogenblik waarop de vrouw onderworpen was.
  (Nochtans, indien de man een andere beroepsactiviteit heeft stopgezet teneinde helper van zijn echtgenote te worden, vangt de onderwerping aan vanaf het kalenderkwartaal gedurende hetwelk de activiteit als helper begonnen is, voor zover het verzoekschrift ingediend wordt binnen de termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop deze activiteit een aanvang heeft genomen.) <KB 06-08-1969, art. 2>
  § 2 en 3. (impliciteit opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 5, 1° en 2°>
  § 2. (De onderwerping van de man in de plaats van zijn echtgenote is niet toegelaten indien deze onderwerping een aanvang dient te nemen na het kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin de man de leeftijd van 65 jaar bereikt of een vervroegd rustpensioen als zelfstandige bekomt.) <KB 05-04-1976, art. 5, 1° en 2°>
  § 3. (De onderwerping van de man in de plaats van zijn echtgenote eindigt in ieder geval, vanaf het kwartaal waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of een vervroegd rustpensioen als zelfstandige bekomt.) <KB 05-04-1976, art. 5, 1° en 2°>
  In deze veronderstelling is de echtgenote onderworpen vanaf hetzelfde kwartaal.
  § 4. (Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van activiteit, bedoeld in de artikelen (38 tot 40, 41bis en 43 van dit besluit, evenals de artikelen 13bis en 13ter van het koninklijk besluit nr. 38,), alsmede voor de toepassing van deze welke de veranderingen van kas betreffen, bedoeld in artikel 10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de echtgenote onder ogen genomen te worden; de onderwerping van de man in plaats van de echtgenote is, als zodanig, geen begin van activiteit.) <KB 05-04-1976, art. 5, 3°> <KB 2008-09-19/36, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  § 5. (Wanneer de man de uitoefening aanvat van een beroepsbezigheid, anders dan deze als zelfstandige, die hem in de voorwaarden brengt bedoeld in de artikelen 35 en 36, eindigt zijn onderwerping in de plaats van zijn echtgenote op het einde van het kwartaal in de loop waarvan bedoelde beroepsbezigheid aanving, behoudens zo die bezigheid aanving de eerste werkdag van een kalenderkwartaal; in dat geval eindigt de onderwerping van de man bij het verstrijken van het voorgaand kalenderkwartaal ) <KB 05-04-1976, art. 5, 3°>
  (§ 6. Dit artikel houdt op uitwerking te hebben op 1 oktober 1985, uitgezonderd wanneer, krachtens zijn toepassing, de man op 30 september 1985 onderworpen is.) <KB 1985-07-22/30, art. 2, 008>

Art.13. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 6>

Afdeling 2. _ De aanwending van een levensverzekeringscontract of van een onroerend goed. (Overgangsbepalingen)
a) De aanwending van een levensverzekeringscontract.
Art.14.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 5, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 14bis. (opgeheven) <KB 16-01-1973>

Art.15. (opgeheven) <KB 16-01-1973>

Art.16. (opgeheven) <KB 16-01-1973>

Art.17. (opgeheven) <KB 16-01-1973>

Art.18. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 8>

b) De aanwending van een onroerend goed
Art.19. Het bedrag van de schuld tegenover (het Rijksinstituut), welke voortspruit uit de aanwending van een onroerend goed, is op elk ogenblik gelijk aan het kapitaal nodig voor de vestiging van de maximumrenten, die bij een pensioenkas zouden gevestigd geweest zijn sedert de ingangsdatum van de aanwending krachtens de wet van 30 juni 1956 of krachtens de wet van 28 maart 1960, naar gelang de aanwending binnen het raam van de ene of de andere dezer wetten plaats vond. <KB 23-12-1970, art. 2>
  (Dit kapitaal wordt vastgesteld rekening houdend met de aanpassing van die renten aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen. Nochtans wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van die aanpassing dat, wat de personen betreft die werkelijk renten hebben gevestigd op de in het voorgaand lid bedoelde basis, niet ten laste is van de verzekerde.) <KB 05-04-1976, art. 9>

Art.20. § 1. De schuld die voortspruit uit de aanwending van een onroerend goed is van rechtswege eisbaar:
  1° indien de onderworpene ophoudt eigenaar te zijn van de goederen die hij heeft aangewend tot vestiging van zijn pensioenfonds;
  2° indien de onderworpene in staat van kennelijk onvermogen is of in faillissement wordt verklaard;
  3° indien de hypothecaire inschrijving tot waarborg van de schuldvordering van (het Rijksinstituut) de in de akte van aanwending overeengekomen rang niet bekleedt. <KB 23-12-1970, art. 2>
  § 2. De eisbaarheid wordt door (het Rijksinstituut) verworven door het bestaan alleen van het feit dat er aanleiding toe geeft, zonder voorafgaandelijke ingebrekestelling; de onderworpene kan hiertegen geen enkele exceptie aanvoeren. <KB 23-12-1970, art. 2>

Art.21. De betaling van de schuld kan worden geëist in al de gevallen waarin de schuldvordering van (het Rijksinstituut) in gevaar worden gebracht en meer bepaald: <KB 23-12-1970, art. 2>
  1° indien de onderworpene ophoudt eigenaar te zijn van de aangewende goederen zoals gezegd in de akte van aanwending;
  2° indien om welke reden ook, al weze het om openbaar nut, de gehypothekeerde goederen verbrokkeld of met zakelijke rechten bezwaard worden na de akte van aanwending;
  3° indien de gehypothekeerde goederen slechts beheer, slecht onderhouden of fel gewijzigd worden;
  4° indien een aangewend gebouw niet meer tegen brand verzekerd is of indien de onderworpene, op verzoek van (het Rijksinstituut), de betaling niet bewijst van de bij de polis voorziene premiën; <KB 05-04-1976, art. 2>
  5° indien de onderworpene meer dan één jaar huur of pachtgeld vooruit ontvangt, verbindt of overdraagt, indien hij een huurcontract van meer dan negen jaar afsluit of een huurcontract waarin bepalingen voorkomen die de waarborg van (het Rijksinstituut) verminderen: <KB 05-04-1976, art. 10>
  6° indien de onderworpene verzoekt om een konkordaat;
  7° indien de schuldvordering van (het Rijksinstituut) vermeerdert ten gevolge van de stijging van de index der kleinhandelsprijzen en het bedrag van de hypothecaire inschrijving niet voldoende is om deze schuldvordering te waarborgen; <KB 23-12-1970, art. 2>
  8° indien blijkt dat de documenten, die hebben gediend voor het indienen of het onderzoek der aanvraag tot aanwending, valse of onjuiste inlichtingen inhouden, of indien de onderworpene om 't even welke bepaling van de aanwendingsakte weigert uit te voeren.

Art.22. <KB 05-04-1976, art. 10> Wanneer de schuld eisbaar wordt, verwittigt het Rijksinstituut de betrokkene bij ter post aangetekend schrijven.
  Het in artikel 19 bedoeld kapitaal, dat aan het Rijksinstituut dient gestort, wordt vastgesteld in verhouding tot het tijdvak dat verlopen is sedert de datum waarop de aanwending uitwerking had. Het wordt berekend in functie van de leeftijd, uitgedrukt in jaren en volledige kwartalen, door de verzekerde bereikt op de eerste dag van het kalenderkwartaal in de loop waarvan het in het eerste lid bedoeld bericht verstuurd wordt.
  Wanneer dit kapitaal gestort werd, geeft het Rijksinstituut hiervan kennis aan de sociale verzekeringskas waarbij betrokkene laatstelijk was aangesloten of, bij ontstentenis van dergelijke aansluiting, aan de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
  De bevoegde sociale verzekeringskas houdt, op de individuele rekening van de betrokkene, nota van de informatie welke haar door het Rijksinstituut wordt doorgegeven.

Art.23. <KB 05-04-1976, art. 11> De schuld die voortspruit uit de aanwending van een onroerend goed houdt op te bestaan:
  1° de dag waarop het Rijksinstituut het in artikel 19 bedoeld kapitaal ontvangt vastgesteld in verhouding tot het tijdvak dat verstreken is sedert de datum waarop de aanwending uitwerking had;
  2° de dag waarop het Rijksinstituut, bij overlijden van een gehuwd verzekerde, het kapitaal ontvangt tot vestiging van de overlevingsrente die uit de toepassing van artikel 19 voortspruit;
  3° door het overlijden van de onderworpene die ongehuwd, weduwnaar of uit de echt gescheiden is of door het overlijden van de weduwe van de onderworpene, naargelang het geval.

(c) De verzaking van de aanwending van een onroerend goed)
(ondertitel opgeheven)
Art.24. <KB 05-04-1976, art. 12> De zelfstandige die, tot vestiging van zijn pensioenfonds, een onroerend goed heeft aangewend en hieraan een einde wenst te stellen, dient de verzaking aan het Rijksinstituut te betekenen.
  Die verzaking is slechts effectief wanneer de verzekerde aan het Rijksinstituut het kapitaal heeft gestort bedoeld in artikel 19, vastgesteld in verhouding tot het tijdvak dat verstreken is sinds de datum waarop de aanwending uitwerking had. Het wordt berekend in functie van de leeftijd, uitgedrukt in jaren en volledige kwartalen, door de verzekerde bereikt de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan de verzaking aan het Rijksinstituut betekend werd.
  De laatste twee alinea's van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing bij verzaking van de aanwending van een onroerend goed.

Art.25. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 13>

(ondertitel opgeheven)
Art.26. <KB 05-04-1976, art. 14> De weduwe van een zelfstandige, die, voor de vestiging van zijn pensioenfonds, een onroerend goed had aangewend, mag die aanwending verzaken.
  De verzaking wordt aan het Rijksinstituut betekend.
  Ze is slechts effectief wanneer de betrokkene aan het Rijksinstituut het kapitaal heeft gestort dat de overlevingsrente vertegenwoordigt die voortspruit uit de toepassing van artikel 19. Dit kapitaal wordt berekend in functie van de leeftijd, uitgedrukt in jaren en volledige kwartalen, door de weduwe bereikt de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan de verzaking van de aanwending aan het Rijksinstituut betekend werd.
  Wanneer dit kapitaal gestort werd, geeft het Rijksinstituut hiervan kennis aan de sociale verzekeringskas waarbij de man laatstelijk was aangesloten, of aan de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, indien de man nooit bij een sociale verzekeringskas was aangesloten.
  De bevoegde sociale verzekeringskas houdt op de individuele rekening van de man nota van de informatie welke haar door het Rijksinstituut wordt doorgegeven.

(Algemene bepaling)
Art.27. <KB 05-04-1976, art. 16> Wanneer de aanwending van een onroerend goed een einde neemt, heeft dit nieuw element een weerslag op het vaststellen der uitkeringen, voorzien door het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, ten vroegste vanaf de eerste van de maand die volgt op deze in de loop waarvan het in artikel 19 bedoeld kapitaal aan het Rijksinstituut werd gestort.
  Wanneer het in het voorgaand lid bedoeld nieuw element zich voordoet in hoofde van iemand die een rust- of overlevingspensioen geniet, treft het Rijksinstituut ambtshalve een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de in datzelfde lid bedoelde datum.

Afdeling 3. _ (opgeheven)
Art.28. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 17>

Art.29. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 17>

Art.30. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 17>

Art.31. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 17>

Art.32. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 17>

Afdeling 4. _ Algemene bepalingen omtrent de vaststelling, de inning en de invordering der bijdragen.
Art.33.[1 De zelfstandige kan aan zijn sociaal verzekeringsfonds vragen om voor een bepaald bijdragejaar verminderde bijdragen te betalen zoals bedoeld in artikel 11, § 3, zesde lid van het koninklijk besluit nr. 38. Deze aanvraag gebeurt aan de hand van het aanvraagformulier waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft. Deze aanvraag, vergezeld van alle nuttig geachte stavingsstukken, wordt bij het sociaal verzekeringsfonds ingediend, hetzij per aangetekend schrijven hetzij ter plaatse tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
   De beslissing van het sociaal verzekeringsfonds zal schriftelijk aan de betrokken zelfstandige ter kennis worden gebracht.
   Het sociaal verzekeringsfonds bewaart de aanvraag van de zelfstandige, de stavingsstukken zoals bedoeld in het eerste lid, de beslissing en eventuele andere relevante stukken waarop deze beslissing gebaseerd is.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 6, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.34.(Wanneer de vaststelling van de inkomsten van de onderworpene het voorwerp uitmaakt van een betwisting op fiscaal gebied, worden de [1 bij artikel 11, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde beroepsinkomsten]1 vervangen door het door de belanghebbende aangenomen inkomstenbedrag.) <KB 1989-02-07/30, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  De eventuele supplementaire bijdrage wordt geind zodra het geschil met [1 de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 beslecht is.
  (lid 3 opgeheven) <KB 27-12-1974, art. 4>
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 7, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 34bis.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 8, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 34ter. (Opgeheven) <KB 2008-09-19/36, art. 3, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.35. § 1. (Voor de toepassing van artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt de onderworpene geacht, benevens de beroepsbezigheid als zelfstandige, gewoonlijk en hoofdzakelijk een andere beroepsbezigheid uit te oefenen gedurende het jaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn :
  a) wanneer hij in de hoedanigheid van werknemer is tewerkgesteld in een arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren per maand ten minste gelijk is aan de helft van het aantal maandelijks gepresteerde arbeidsuren door een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak.
  Voor de bepaling van het hoofdzakelijk uitgeoefend beroep wordt rekening gehouden met de periodes van inactiviteit die in de pensioenregeling voor werknemers met periodes van bezigheid worden gelijkgesteld;
  b) wanneer, indien zijn bezigheid behoort tot een ander pensioenstelsel dan dat der werknemers, dat gevestigd is door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, deze bezigheid gedurende het jaar loop over ten minste acht maanden of 200 dagen en het aantal arbeidsuren per maand ten minste gelijk is aan de helft van het aantal maandelijkse arbeidsuren voor een voltijdse tewerkstelling, of, zo het prestaties in het dag- of avondonderwijs betreft, overeenkomt met ten minste 6/10 van het uurrooster voorzien voor de toekenning van een volledige bezoldiging.
  Voor de bepaling van het hoofdzakelijk uitgeoefend beroep wordt rekening gehouden met de periodes van inactiviteit die in het bedoelde pensioenstelsel met periodes van bezigheid worden gelijkgesteld.) <KB 1991-12-12/45, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-10-1991>
  § 2. Wanneer de beroepsbezigheid uitgeoefend wordt in de voorwaarden, die normaal zouden beantwoord hebben aan het begrip gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling, in de zin van § 1, indien zij over een geheel jaar gelopen had, maar dat in feite aan deze voorwaarde niet kon voldaan worden, aangezien de (betrokkene) in de loop van het jaar deze beroepsbezigheid begonnen is of gestaakt heeft, wordt de onderworpene, onverminderd de toepassing van artikel 39, § 1, geacht aan de in § 1 bedoelde voorwaarde te voldoen voor de kwartalen waarover deze beroepsbezigheid loopt. <KB 1991-12-12/45, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-10-1991>
  § 3. (Voor de toepassing van dit artikel wordt een beroepsbezigheid in dienst van een internationaal of supranationaal organisme, waarvan België deel uitmaakt, gelijkgesteld met een beroepsbezigheid als ((werknemer)), in de zin van § 1, a).) <KB 15-07-1970, art. 9> <KB 1991-12-12/45, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-10-1991>

Art.36. <KB 1996-07-10/50, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 01-01-1995> § 1. Voor de toepassing van artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt de onderworpene geacht verder een gewoonlijke en hoofdzakelijke bezigheid uit te oefenen, wanneer een einde kwam aan de bezigheid die, benevens de zelfstandige activiteit, uitgeoefend werd en de belanghebbende naar gelang het geval :
  1° een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid of een rust- of invaliditeitspensioen krachtens een pensioenstelsel vastgelegd door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen of een uitkering als slachtoffer van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte met een werkonbekwaamheid van ten minste 66 pct., voor zover de uitkering of het pensioen op 1 januari van het in aanmerking genomen jaar het bedrag bereikt van het minimumpensioen van een alleenstaande zelfstandige op diezelfde datum;
  2° zijn rechten vrijwaart op een rust- of invaliditeitspensioen krachtens een pensioenstelsel zoals bedoeld onder 1°, zonder een uitkering of een pensioen, beantwoordend aan de onder 1° gestelde voorwaarden, te genieten.
  § 2. Artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 is eveneens van toepassing zelfs indien de bezigheid die aanleiding geeft tot onderwerping aan ditzelfde besluit, een aanvang nam wanneer de belanghebbende zich reeds bevond in één van de in § 1 van dit artikel bedoelde toestanden.

Art.37.§ 1. (Volgende personen kunnen vragen gelijkgesteld te worden met de in artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen :
  a) de aan dit besluit onderworpen personen ten gunste waarvan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, rechten worden gewaarborgd op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioen en kinderbijslag-, en ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  b) [4 de personen van wie, overeenkomstig artikel 2, § 1 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, vastgesteld werd dat de lichamelijke of psychische toestand het verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen, wanneer zij aan vernoemd besluit onderworpen zijn;]4
  c) de Ministers en Staatssecretarissen, de leden van een Executieve, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewestraad, van een Gemeenschapsraad, van een Bestendige Deputatie, van een college van burgemeester en schepenen en de voorzitters van Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, wanneer zij aan vernoemd besluit onderworpen zijn.
  (De gelijkstelling kan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, enkel toegekend worden op voorwaarde dat de beroepsinkomsten, [1 ...]1 die als basis moeten dienen voor de berekening van de bijdragen voor het bedoelde jaar, geen 1.920,48 EUR bereiken voor de onder a) [4 en b)]4 bedoelde personen, en geen 405,60 EUR bereiken voor de onder c) bedoelde personen.
  De bedragen 405,60 EUR en 1.920,48 EUR worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.) <KB 2003-02-07/41, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  [3 De gelijkstelling voor een bepaald bijdragejaar kan enkel tot gevolg hebben dat bijdragen verschuldigd in het raam van het koninklijk besluit nr. 38 die op de dag van de aanvraag zijn betaald, worden terugbetaald, als zij nog niet werden geregulariseerd overeenkomstig artikel 11, § 5, eerste lid, van hetzelfde besluit. De eventuele terugbetaling kan enkel gebeuren op voorwaarde dat op grond van de reeds gedane bijdragebetalingen niet reeds sociale rechten werden genoten en zal ten vroegste gebeuren naar aanleiding van de regularisatie bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38.]3
  [3 De aanvraag ingediend met het oog op het genot van de bepalingen van deze paragraaf blijft, in voorkomend geval, geldig voor de volgende jaren, zolang zij niet uitdrukkelijk wordt verzaakt. Behoudens de toepassing van het volgende lid, heeft de verzaking slechts uitwerking vanaf de eerste dag van het jaar dat volgt op dat waarin de verzaking is gedaan.]3
  [3 De aanvrager wordt geacht te hebben verzaakt aan zijn aanvraag vanaf een bepaald bijdragejaar wanneer zijn beroepsinkomsten, die in toepassing van artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 als basis dienen voor de berekening van de voorlopige bijdragen, voor het bedoelde bijdragejaar minstens het in het tweede lid vermelde toepasselijke bedrag bereiken en hij ten laatste op 31 december van het bijdragejaar geen aanvraag tot vermindering, zoals bedoeld in artikel 33, heeft ingediend, die door het sociaal verzekeringsfonds werd goedgekeurd en die ertoe leidt dat hij een voorlopige bijdrage kan betalen op basis van een inkomensbedrag [4 van 1920,48 euro of minder, voor de personen bedoeld in het eerste lid, a) en b), of 405,60 euro of minder, voor de personen bedoeld in het eerste lid, c)]4. Deze verzaking heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het betreffende bijdragenjaar. Een nieuwe aanvraag met het oog op het genot van deze paragraaf, kan ten vroegste uitwerking hebben op de eerste dag van het jaar dat volgt op het bijdragejaar, bedoeld in dit lid.]3
  Indien niet meer aan de in het eerste en tweede lid vermelde voorwaarden is voldaan, wordt de gelijkstelling niet meer toegekend met ingang van het kwartaal waarin niet meer aan de betreffende voorwaarden is voldaan.
  [2 ...]2
  (De toepassing van de in het eerste lid bedoelde gelijkstelling sluit de toepassing van de specifieke regeling voor de helpers bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 uit.) <KB 2003-02-03/42, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  § 2. (De personen bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 worden geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt, wanneer zij een land- of tuinbouwactiviteit uitoefenen en op voorwaarde dat de oppervlakte van de bewerkte gronden niet groter is dan :
  a) 1 ha voor de exploitatie van een landbouwgrond of van een maai- of grasweide;
  b) 35 aren voor de exploitatie van een gewone boomgaard, dit wil zeggen een al dan niet met gras bezaaide grond waarop een normaal aantal fruitbomen staan rekening gehouden met de soort waartoe zij behoren;
  c) 15 aren voor een groenteteelt;
  d) 15 aren voor een tabaksteelt;
  e) 15 aren voor een hopteelt;
  f) 15 aren voor een teelt van geneeskrachtige planten;
  g) 15 aren voor de exploitatie van een intensieve boomgaard, dit wil zeggen een boomgaard die geëxploiteerd wordt samen met de teelt van vruchten, bloemen, groenten, vroege aardappelen;
  h) 12,5 aren voor de exploitatie van een boomkwekerij of een rijsbos;
  i) 10 aren voor een witloofteelt (wortelteelt en beddingen voor snelteelt);
  j) 3 aren voor een teelt van bloemen en sierplanten;
  k) 200 m2 voor de exploitatie van één of meer serres.
  Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in vorig lid bepaald maximum niet overschrijdt, worden de personen, bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38, geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt :
  a) indien de exploitatie verscheidene van de in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5 aren niet overschrijdt;
  b) indien de exploitatie enerzijds een in voorgaand lid a) bedoelde exploitatie en anderzijds één of meer in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van onderhavig lid en dat de globale oppervlakte 1 ha niet overschrijdt.
  Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50 pct. in aanmerking.) <KB 28-10-1983, art. 1>
  (§ 3. De in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen, die een mandaat in de zin van artikel 2 uitoefenen, worden uit dien hoofde geacht geen beroepsbezigheid uit te oefenen indien zij de kosteloosheid van dit mandaat bewijzen. Dat bewijs mag door elk rechtsmiddel geleverd worden, uitgezonderd de getuigenis, behalve wanneer [1 de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit van de Federale Overheidsdienst Financiën beroepsinkomsten]1 heeft weerhouden uit hoofde van de uitoefening van dit mandaat.) <KB 1993-02-12/34, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 9, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2016-12-22/18, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<KB 2019-01-11/06, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 02-02-2019>
  (4)<KB 2023-06-28/01, art. 1, 071; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art.38.§ 1. Er is begin van bezigheid (in de zin van (artikel 13bis, § 1,)) van het koninklijk besluit nr. 38: <KB 15-07-1970, art. 11> <KB 2008-09-19/36, art. 4, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  1° wanneer geen enkele zelfstandige bezigheid werd uitgeoefend in de loop van het voorgaande burgerlijk kwartaal;
  2° [1 wanneer de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper waarvan de onderwerping zich beperkt tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, overstapt naar een andere categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen;]1
  3° [1 ...]1;
  4° [1 ...]1;
  5° [1 ...]1;
  § 2. Worden onder meer niet beschouwd een begin van bezigheid uit de maken in de zin van dit artikel:
  1° de verzaking van de aanwending van een levensverzekeringscontract of een onroerend goed;
  2° het feit dat de onderworpene in de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 37 komt of eruit verdwijnt, naar gelang het geval;
  3° ([1 onverminderd het geval bedoeld in § 1, 2°]1, het feit dat de zelfstandige helper wordt of omgekeerd;) <KB 2005-11-10/47, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (4° de tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, beperkte onderwerping van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helpers.) <KB 2003-02-03/42, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  [1 5° onverminderd het geval bedoeld in § 1, 2°, het feit dat de zelfstandige, al dan niet vrijwillig, onderworpen wordt aan het sociaal statuut der zelfstandigen in de hoedanigheid van helper bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38;
   6° onverminderd het geval bedoeld in § 1, 2°, het feit dat de betrokkene de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 verlaat;
   7° het feit dat de onderworpene in de categorie van onderworpenen bedoeld in artikel 35 komt;
   8° het feit dat de onderworpene de categorie van onderworpenen bedoeld in artikel 35 verlaat;]1
  [2 9° onverminderd het geval bedoeld in § 1, 1°, het feit dat de onderworpene in de catergorie van onderworpenen bedoeld in artikel 5quater van het koninklijk besluit nr. 38 komt of deze verlaat.]2
  § 3. [1 ...]1.
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 10, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2016-12-22/18, art. 3, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.39.§ 1. Voor de in [1 artikel 38, § 2, 7°]1 bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op dat waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
  Wanneer de gebeurtenis zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kwartaal.
  § 2. Voor de in artikel [1 artikel 38, § 2, 8°]1 bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
  (§ 3. De twee vorige paragrafen zijn evenwel niet van toepassing in de gevallen bedoeld bij artikel 39bis, §§ 2 en 3.) <KB 2005-11-10/47, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 11, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 39bis.<Ingevoegd bij KB 2005-11-10/47, art. 5; Inwerkingtreding : 01-07-2005> § 1. Wanneer de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt van de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, naar de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting waaruit deze overgang blijkt aan de sociale verzekeringskas werd bezorgd.
  Het voorgaande lid doet evenwel geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in artikel 11bis, § 1, tweede lid van dit besluit.
  Wanneer de in artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstap of geacht wordt over te stappen van de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen naar de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin het verzoek tot overgang van categorie aan de sociale verzekeringskas werd meegedeeld.
  § 2. Met uitzondering van de gevallen bedoeld in § 1, eerste lid, heeft de nieuwe toestand voor [1 de overige in artikel 38, § 2, 4° en 5°, bedoelde gevallen]1, uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
  Wanneer de overgang zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal, heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kalenderkwartaal.
  § 3. Voor de [1 in artikel 38, § 2, 6°]1 bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 12, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.40.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 13, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.41. (Opgeheven) <KB 2008-09-19/36, art. 6, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art. 41bis.<KB 27-12-1974, art. 6> [1 ...]1.
  [1 Het fonds vraagt de onderworpene (op het moment van de aansluiting) een formulier te ondertekenen waarbij hij erkent de nodige inlichtingen overeenkomstig artikel 11, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 te hebben bekomen en waarop hij vermeldt of hij wenst dat zijn voorlopige bijdragen overeenkomstig artikel 11, § 3, vijfde of zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 zouden worden berekend op grond van hogere of lagere beroepsinkomsten dan deze die resulteren uit de toepassing van artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 en, in bevestigend geval, op grond van welk bedrag.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 14, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.42.(In de loop van de eerste maand van elk kalenderkwartaal laat de sociale verzekeringskas, door middel van een vervaldagbericht, aan de onderworpene het bedrag kennen van de [1 Het fonds vraagt de onderworpene (op het moment van de aansluiting) een formulier te ondertekenen waarbij hij erkent de nodige inlichtingen overeenkomstig artikel 11, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 te hebben bekomen en waarop hij vermeldt of hij wenst dat zijn voorlopige bijdragen overeenkomstig artikel 11, § 3, vijfde of zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 zouden worden berekend op grond van hogere of lagere beroepsinkomsten dan deze die resulteren uit de toepassing van artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 en, in bevestigend geval, op grond van welk bedrag.]1
  (Deze bijdrage wordt geacht betaald te zijn de dag waarop het bedrag ervan op het krediet van de rekening van het sociaal verzekeringsfonds of van de door dit fonds aangestelde advokaat of gerechtsdeurwaarder werd gebracht.
  In afwijking van voorgaand lid gelden eveneens als datum van betaling :
  - voor de betalingen in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds : de dag waarop de betaling in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds werd verricht;
  - voor de stortingen in een postkantoor : de dag waarop de storting in het postkantoor werd verricht;
  - voor de betalingen in speciën aan de advokaat of de gerechtsdeurwaarder aangesteld door het sociaal verzekeringsfonds : de datum waarop de betaling in handen van de advokaat of de gerechtsdeurwaarder werd verricht;
  [2 - in geval van de toepassing van de inhoudingsplicht conform artikel 15/1 van het koninklijk besluit nr. 38: de dag waarop het bedrag bedoeld in artikel 15/1, § 6, van het koninklijk besluit nr. 38 op het krediet van de bankrekening van het Rijksinstituut werd gebracht.]2) <KB 1989-12-05/30, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 14-01-1990>
  (lid 2 opgeheven) <KB 18-08-1972, art. 15>
  (lid 3 opgeheven) <KB 15-07-1970, art. 14, 2°>
  De onderworpene kan het feit, dat hij geen vervaldagbericht zou ontvangen hebben, niet inroepen om zich aan zijn wettelijke verplichtingen te onttrekken.
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 15, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2024-07-17/09, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art. 42bis.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 16, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.43.<KB 1993-12-24/35, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1994> [1 § 1.]1 Uiterlijk de laatste dag van de maand na die waarin de sociale verzekeringskas de inlichtingen ontvangt, nodig om over te gaan tot een regularisatie met toepassing van ([1 artikel 11, § 5, eerste lid]1 van het koninklijk besluit nr. 38) of ten gevolge van een rechtzetting in de vaststelling van de bijdragen, stuurt zij aan de betrokkene een afrekening en vordert het bijdragecomplement of betaalt het teveel geïnde bedrag terug, naargelang van het geval. <KB 2008-09-19/36, art. 9, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  [1 § 2. De aanvraag in toepassing van artikel 11, § 5, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds waarbij de zelfstandige is aangesloten hetzij per aangetekend schrijven, hetzij ter plaatse tegen afgifte van een ontvangstbewijs.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 17, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.44.<KB 05-04-1976, art. 23> § 1. Indien de onderworpene, op het einde van het kwartaal, de [2 voorlopige]2 bijdrage niet betaald heeft die hij voor dat kwartaal verschuldigd is, wordt deze of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, verhoogd (...). <KB 1988-12-14/37, art. 2, 1°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  Zolang die bijdrage niet volledig is betaald, wordt, bij het verstrijken van elk volgend kwartaal, op die bijdrage of op het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, de verhoging (...) opnieuw toegepast. <KB 1988-12-14/37, art. 2, 2°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (De verhoging bedraagt 4 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal gelegen voor 1989 en 3 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal gelegen na 1988.) <KB 1988-12-14/37, art. 2, 3°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (Deze verhoging wordt voor de laatste maal in rekening gebracht bij het verstrijken van het kalenderkwartaal dat datgene voorafgaat in de loop waarvan hetzij de onderworpene voor de arbeidsrechtbank gedagvaard wordt tot betaling van die bijdrage of van het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, hetzij de sociale verzekeringskas waarbij de onderworpene aangesloten is hem het dwangbevel heeft doen betekenen houdende het bevel om deze bijdrage of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, te betalen.) <KB 2005-10-04/30, art. 1, 039 ; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
  (lid 4 en 5 opgeheven) <KB 1988-12-14/37, art. 2, 4°, 012; Inwerkingtreding : 09-01-1989>
  (§ 2. Wanneer een onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas [1 [3 vóór de aanvang]3 van de zelfstandige beroepsbezigheid]1, wordt de in § 1 bedoelde verhoging, wat de eerste twee kwartaalbijdragen betreft die de betrokkene verschuldigd is, voor de eerste maal toegepast bij het verstrijken van het (...) kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin de sociale verzekeringskas aan de onderworpene het vervaldagbericht heeft verstuurd dat erop betrekking heeft.) <KB 06-10-1977, art. 3> <KB 1993-12-24/35, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  § 3. [2 Wanneer een regularisatie overeenkomstig artikel 11, § 5, van het koninklijk besluit nr. 38 of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der bijdragen dient te geschieden, wordt de in § 1 bedoelde verhoging voor de eerste maal op het onbetaald gebleven gedeelte van het bijdragesupplement toegepast, bij het verstrijken van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds aan de onderworpene de bijdrage-afrekening heeft verstuurd welke uit die regularisatie voortspruit.
   Wanneer de aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds plaatsvindt op een tijdstip waarop blijkt dat de regularisatiebijdragen overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38 reeds naar behoren kunnen worden vastgesteld, zijn de in § 1 bedoelde verhogingen verschuldigd vanaf het eerste kwartaal onderwerping en worden ze toegepast op de voorlopige bijdragen naar behoren vastgesteld en verschuldigd overeenkomstig de artikelen 11, § 3 en 13bis van het koninklijk besluit nr. 38, alsook, in voorkomend geval op het bijdragesupplement, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38.]2
  § 4. De in dit artikel bedoelde verhogingen zijn van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd.
  § 5. [2 De in § 1, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin de voorlopige bijdragen voor het betrokken bijdragejaar overeenkomstig artikel 11, § 3, zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 worden verminderd.
   De in § 3, eerste en tweede lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin het in § 3, eerste lid, bedoelde bijdragesupplement naar beneden toe wordt herzien.]2
  [2 § 6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verhogingen zoals bepaald in artikel 11bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.]2
  ----------
  (1)<KB 2010-04-06/15, art. 3, 051; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
  (2)<KB 2014-01-24/05, art. 18, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2016-07-15/06, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 29-07-2016>

Art. 44bis.<Ingevoegd bij KB 1996-07-10/51, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 27-10-1996> § 1. Indien de onderworpene op het einde van een kalenderjaar [2 voorlopige]2 bijdragen die in de loop van dat jaar voor het eerst van hem werden gevorderd niet of niet volledig heeft betaald, wordt op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar een eenmalige bijkomende verhoging toegepast op het gedeelte van deze bijdragen dat niet is betaald.
  Deze bijkomende verhoging bedraagt 7 pct. Ze wordt voor de eerste maal toegepast met betrekking tot de bijdragen die in de loop van het jaar 1996 voor het eerst werden opgevorderd.
  (Ze wordt echter niet toegepast op de bijdragen bedoeld in het eerste lid die in de loop zelf van het betreffende jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van een dagvaarding voor de arbeidsrechtbank of van een dwangbevel houdende bevel tot betaling.) <KB 2007-04-21/69, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
  § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer de onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas [1 [3 vóór de aanvang]3 van de zelfstandige beroepsbezigheid]1 en indien het vervaldagbericht met betrekking tot de eerste, de tweede of de eerste twee kwartaalbijdragen die betrokkene verschuldigd is in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar werd verstuurd, de opvordering van genoemde kwartaalbijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemd vervaldagbericht werd verstuurd.
  Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer de onderworpene niet [1 [3 vóór de aanvang]3 van de zelfstandige beroepsbezigheid]1 aansloot bij een sociale verzekeringskas, de opvordering van de overeenkomstig ([2 ...]2 artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38) vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben. <KB 2008-09-19/36, art. 11, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  § 3.[2 Voor de toepassing van § 1 wordt, wanneer een bijdrageafrekening overeenkomstig artikel 11, § 5, van het koninklijk besluit nr. 38 verstuurd werd in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar, de opvordering van het bijdragesupplement geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemde bijdrageafrekening werd verstuurd.
   Wanneer echter de aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds plaatsvindt op een tijdstip waarop blijkt dat de bijdragen overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38 reeds naar behoren kunnen worden vastgesteld, wordt, voor de toepassing van § 1, de opvordering van de overeenkomstig artikel 11, § 3 of 13bis van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigde voorlopige bijdragen, alsook, in voorkomend geval, van het bijdragesupplement, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38, geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben.]2
  § 4. De in dit artikel bedoelde verhoging is van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd.
  § 5. [2 De in § 1, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin de voorlopige bijdragen voor het betrokken bijdragejaar overeenkomstig artikel 11, § 3, zesde lid van het koninklijk besluit nr. 38 worden verminderd.
   De in § 3, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin het in artikel 44, § 3, eerste en tweede lid, bedoelde bijdragesupplement naar beneden toe wordt herzien.]2
  [2 § 6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verhogingen zoals bepaald in artikel 11bis, § 1 van koninklijk besluit nr. 38.]2
  ----------
  (1)<KB 2010-04-06/15, art. 4, 051; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
  (2)<KB 2014-01-24/05, art. 19, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2016-07-15/06, art. 4, 059; Inwerkingtreding : 29-07-2016>

Art.45.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 20, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.46. Alvorens tot de gerechtelijke invordering (of tot de invordering bij wijze van dwangbevel) over te gaan moeten de sociale verzekeringskassen, in ieder geval, de onderworpene een laatste herinnering (bij ter post aangetekend schrijven) toesturen met vermelding van de bedragen waarop de invordering zal staan. <KB 05-04-1976, art. 25> <KB 2005-10-04/30, art. 3, 039 ; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
  Deze herinnering kan gebeuren door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder.
  (Deze herinnering moet op straffe van nietigheid vermelden dat, indien de onderworpene niet tot betwisting overgaat van de bedragen of geen uitstel van betaling vraagt en verkrijgt, per bij de post aangetekende brief, binnen de maand van de betekening of de kennisgeving van de herinnering, de sociale verzekeringskas die bedragen zal kunnen invorderen door middel van een dwangbevel.
  Het toestaan van uitstel van betaling door de sociale verzekeringskas schorst de uitvaardiging van een eventueel dwangbevel alsook de gerechtelijke invordering, en dit in zoverre het tussen de sociale verzekeringskas en de onderworpene tot stand gekomen akkoord door deze laatste wordt nageleefd.) <KB 2005-10-04/30, art. 3, 039 ; Inwerkingtreding : 01-10-2005> <Erratum, B.S. 13-10-2005, p. 44032>

Art.47. De bijkomende kosten die voor de sociale verzekeringskassen voortvloeien uit de verzending van herinneringen aan hun onderworpenen, achteruit met betaling, worden ten laste van die onderworpenen gelegd.

Art. 47bis.<ingevoegd bij KB 2005-10-04/30, art. 4 ; Inwerkingtreding : 01-10-2005> § 1. Voor de toepassing van artikel 20, § 7, van het koninklijk besluit nr. 38 kunnen de bijdragen evenals de verhogingen, verwijlintresten en andere aanhorigheden worden ingevorderd bij wijze van dwangbevel door de sociale verzekeringskas waaraan zij verschuldigd zijn voor zover de onderworpene de bedragen die aan hem werden gevorderd niet heeft betwist of geen uitstel van betaling heeft gevraagd en verkregen volgens de in artikel 46 gestelde voorwaarden en termijn.
  § 2. De bijdragen evenals de verhogingen, verwijlintresten en andere aanhorigheden kunnen worden ingevorderd bij wijze van dwangbevel door de sociale verzekeringskas waaraan zij verschuldigd zijn vanaf het ogenblik dat het bijzonder kohier, waarin zij zijn opgenomen, uitvoerbaar is verklaard.
  Het bijzonder kohier bevat :
  1° de gegevens van de sociale verzekeringskas-schuldeiser;
  2° de naam, voornaam, adres en nationaal nummer van de zelfstandige-schuldenaar, of desgevallend van de persoon die hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de bijdragen, of de benaming, zetel en ondernemingsnummer indien deze laatste een rechtspersoon is;
  3° een gedetailleerde afrekening van bijdragen, verhogingen, verwijlintresten en andere aanhorigheden, verschuldigd aan de kas en waarvoor wordt overgegaan tot invordering bij wijze van dwangbevel;
  4° de motivering van het gebruik van het dwangbevel;
  5° de datum van het visum van uitvoerbaarheid;
  6° de verzendingsdatum;
  7° de uiterste betalingsdatum;
  8° de beroepen waarover de schuldenaar beschikt evenals de termijnen waarbinnen hij ze op geldige wijze kan indienen.
  Het uitvoerbaar verklaard kohier geldt als uitvoerbare titel met het oog op de invordering.
  De kohieren worden uitvoerbaar verklaard door één of meerdere personeelsleden van de sociale verzekeringskas-schuldeiser dat met dat doel werden aangewezen door de raad van bestuur en officieel erkend door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1.
  § 3. Het dwangbevel van de sociale verzekeringskas-schuldeiser wordt uitgevaardigd door een personeelslid dat met dat doel werd aangewezen door de raad van bestuur.
  § 4. Het dwangbevel wordt betekend aan de schuldenaar bij deurwaardersexploot. De betekening bevat bevel tot betalen binnen de 24 uren, op straffe van uitvoering bij beslag, alsook een boekhoudkundige verantwoording van de gevraagde sommen en een afschrift van de uitvoerbare titel.
  De moratoriumintresten zoals voorzien in artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek zijn verschuldigd vanaf de dag van de betekening.
  § 5. De schuldenaar kan verzet aantekenen tegen het dwangbevel voor de arbeidsrechtbank van zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel.
  Het verzet wordt, op straffe van nietigheid, met redenen omkleed; het dient gedaan te worden door middel van dagvaarding bij deurwaardersexploot aan de sociale verzekeringskas binnen de maand vanaf de betekening van het dwangbevel, zonder afbreuk te doen aan de artikelen 50, tweede lid en 55 van het Gerechtelijk Wetboek.
  De uitoefening van het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel tot de uitspraak ten gronde is gevallen.
  § 6. De sociale verzekeringskas-schuldeiser mag bewarend beslag laten leggen en het dwangbevel uitvoeren met gebruikmaking van de middelen tot tenuitvoerlegging bepaald in het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek.
  De gedeeltelijke betalingen gedaan ingevolge de betekening van een dwangbevel verhinderen de voortzetting van de vervolgingen niet.
  § 7. De kosten van de betekening van het dwangbevel evenals de uitvoeringskosten of de bewarende maatregelen zijn ten laste van de schuldenaar.
  Ze worden bepaald volgens de regels opgesteld voor de door de gerechtsdeurwaarders verrichte aktes in burgerlijke en handelszaken.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 5, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.48.<KB 09-08-1978, art. 1> De betaling van (de in artikel 44 en 44bis bedoelde verhogingen) [1 alsook de verhogingen bedoeld in artikel 11bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38]1, kan geheel of ten dele verzaakt worden: <KB 1996-07-10/51, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 27-10-1996>
  1° wanneer de schuldenaar zich kan beroepen op een geval van overmacht;
  2° wanneer de schuldenaar, ter wille van de speciale aard van de uitgeoefende bezigheid, zich te goeder trouw kon beschouwen als niet onderworpen zijnde aan het koninklijk besluit nr. 38;
  3° in andere (behartigenswaardige) gevallen. <KB 1996-07-10/51, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 27-10-1996>
  Het Rijksinstituut beslist over de verzaking.
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 21, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.49.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 22, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.50.<KB 06-10-1977, art. 4> [1 § 1.]1 De onderworpenen zijn geen enkele bijdrage verschuldigd voor de kwartalen van non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit die in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen met een periode van activiteit gelijkgesteld worden
  (Er is eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal in de loop waarvan de non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit aanvangt op voorwaarde dat deze aanvangt in de loop van de eerste maand van het kwartaal en dat dit kwartaal gelijkgesteld wordt met een periode van activiteit in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen.
  Er is eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal in de loop waarvan de activiteit wordt hervat volgend op een periode van non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit op voorwaarde dat deze hervatting plaatsvindt in de loop van de derde maand van het kwartaal en dat dit kwartaal gelijkgesteld wordt met een periode van activiteit in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen.)<KB 2006-07-20/50, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
  [1 § 2. [2 De zelfstandigen zijn eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal of de kwartalen die krachtens artikel 37bis van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen worden gelijkgesteld met een periode van bezigheid.]2
   § 3. [2 ...]2 ]1
  [4 § 4. [5 De zelfstandigen zijn geen enkele bijdrage verschuldigd voor de kwartalen waarvoor zij, in geval van gedwongen onderbreking in de gevallen bedoeld in artikel 190, 1°, van de programmawet van 26 december 2022 het behoud van de sociale rechten in het kader van het overbruggingsrecht genieten, bedoeld in artikel 189, 2°, van voornoemde wet.]5]4
  [3 § 5. De vrouwelijke zelfstandigen zijn eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin zij bevallen zijn op voorwaarde dat zij naar aanleiding van de geboorte van hun kind of kinderen de voorwaarden vervullen om de moederschapsverzekering te genieten, voorzien in het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten.]3
  ----------
  (1)<KB 2010-02-21/08, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 09-01-2009>
  (2)<KB 2015-09-29/02, art. 1, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2015>
  (3)<KB 2016-09-01/07, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<KB 2017-01-08/04, art. 9, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (5)<KB 2023-02-06/03, art. 8, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 50bis. <KB 2005-07-07/38, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 04-08-2005> § 1. De sociale verzekeringsfondsen kunnen afzien van de invordering van verschuldigde bijdragen en aanhorigheden wanneer een schuldvordering ten aanzien van iemand die niet meer onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 minder dan 500 EUR bedraagt.
  Indien de afwezigheid van betaling een weerslag heeft op de pensioenrechten van belanghebbende, moet het betrokken fonds hem hiervan op de hoogte brengen alvorens genoemde schuldvordering als oninvorderbaar te beschouwen.
  § 2. De sociale verzekeringsfondsen moeten niet overgaan tot de terugbetaling van bijdragen en aanhorigheden of tot de betaling van moratoriumintresten aan iemand die niet meer onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 wanneer het bedrag ervan minder dan 25 EUR bedraagt en het betrokken fonds niet beschikt over de voor de betaling vereiste gegevens, inzonderheid over het correcte bankrekeningnummer.

Art. 50ter.
  <Opgeheven bij KB 2014-01-24/05, art. 23, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Afdeling 4bis. [1 - Bepalingen omtrent de aanvragen tot vrijstelling van bijdragen]1   ----------   (1)
Art. 50ter/1. [1 § 1. De zelfstandige die een vrijstelling wenst te bekomen van de bijdragen zoals bedoeld in artikel 17, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 en de persoon bedoeld in artikel 17, paragraaf 9 van het koninklijk besluit nr. 38 die van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid wenst ontheven te worden, moeten daartoe een aanvraag indienen.
   Indien de betrokkene is overleden zonder dat een dergelijke aanvraag is ingediend, dan mag deze door zijn rechthebbenden worden ingediend.
   § 2. Opdat de aanvraag ontvankelijk zou zijn, dient er te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
   1° de aanvraag moet worden ingediend
   - hetzij via elektronische weg volgens een door het Rijksinstituut ter beschikking gestelde procedure via de portaalsite "Socialsecurity.be";
   - hetzij bij het sociaal verzekeringsfonds waaraan de bijdragen waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, verschuldigd zijn, ofwel door de neerlegging ter plaatse van een verzoekschrift, ofwel met een aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending.
   Via het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut stelt het fonds het Rijksinstituut onmiddellijk op de hoogte van de indiening van de aanvraag.
   Wanneer de aanvraag ingediend wordt door het neerleggen van een verzoekschrift, reikt het fonds een attest aan betrokkene uit dat de datum vermeldt waarop de aanvraag werd ingediend.
   2° de aanvraag dient, op straffe van verval, gedaan te zijn binnen de twaalf maanden.
   Deze termijn begint te lopen
   a) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarop de door de aanvraag beoogde voorlopige bijdrage betrekking heeft,
   b) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan een afrekening van een bijdragenregularisatie in de zin van artikel 11, § 5 van het koninklijk besluit nr. 38 werd verstuurd, voor wat betreft het bijdragesupplement dat die regularisatie met zich brengt.
   3° de zelfstandige van wie de bijdragen het voorwerp uitmaken van de aanvraag moet sinds minstens vier opeenvolgende en verstreken kalenderkwartalen onderworpen zijn of zijn onderwerping hebben stopgezet vooraleer hij gedurende vier opeenvolgende kwartalen onderworpen geweest is.
   De aanvraag die ingediend wordt door een zelfstandige die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt niet in overweging genomen.
   In afwijking van wat voorzien is in 2°, a), begint de termijn van twaalf maanden te lopen op de eerste dag van het vijfde kalenderkwartaal onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, voor wat de voorlopige bijdragen van de eerste drie kalenderkwartalen onderwerping betreft.
   § 3. Opdat de aanvraag van de persoon bedoeld in artikel 17, paragraaf 9, van het koninklijk besluit nr. 38 ontvankelijk zou zijn, moet zij worden ingediend op de wijze bepaald in § 2, 1°, van dit artikel, binnen 12 maanden volgend op het kalenderkwartaal in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds hem heeft verzocht te betalen in de plaats van de helper.
   § 4. Indien de in § 2 of § 3 bedoelde persoon overleden is in de periode gedurende welke de termijn loopt om, naar gelang van het geval, een aanvraag tot vrijstelling of tot ontheffing van hoofdelijke aansprakelijkheid in te dienen, moet de aanvraag van zijn of haar rechthebbenden, om ontvankelijk te zijn, binnen de zes maanden die volgen op het kalenderkwartaal in de loop waarvan zij werden verzocht te betalen in de plaats van de verzekeringsplichtige ingediend worden op de wijze voorzien in § 2, 1°, van dit artikel.
   § 5.De datum van aanvraag is de datum waarop de aanvrager, volgens de modaliteiten voorzien in § 2, een volledig ingevuld en ondertekend door het Rijksinstituut in modelvorm opgesteld aanvraagformulier heeft ingediend. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 50ter/2. [1 § 1.Wanneer de aanvrager het aanvraagformulier nauwkeurig ingevuld en ondertekend aan zijn sociaal verzekeringsfonds of het Rijksinstituut bezorgt, wordt deze aanvraag geregistreerd in het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut.
   Wanneer het aanvraagformulier niet al de verplichte gegevens bevat, neemt het Rijksinstituut volgens de modaliteiten en de procedure uiteengezet in artikel 50ter/6 een beslissing waarbij aan de aanvrager wordt medegedeeld dat de aanvraag onnauwkeurig is ingevuld en geacht wordt niet te zijn ingediend.
   De aanvrager die een aanvraag indient via elektronische weg houdt de originelen van alle bewijsstukken en attesten die via elektronische weg bij de aanvraag worden gevoegd ter beschikking en dit tijdens de ganse duur van het onderzoek van de aanvraag.
   Het fonds maakt via elektronische weg de gegevens met betrekking tot de sociale bijdragen van de aanvrager over aan het Rijksinstituut.
   Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds maakt deze laatste het naar aanleiding van de aanvraag samengesteld dossier via elektronische weg over aan het Rijksinstituut uiterlijk op de vijfde werkdag na ontvangst van de aanvraag. Dit dossier dient het aanvraagformulier te omvatten, vergezeld van alle andere documenten van enig belang om de financiële of economische situatie van de aanvrager te beoordelen.
   § 2. Zo dit nodig is, vraagt het Rijksinstituut aan de Federale Overheidsdienst Financiën inlichtingen in verband met de inkomsten.
   § 3. Het Rijksinstituut kan alle inlichtingen vorderen welke nuttig kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
   Indien een onderzoek nodig geacht wordt, belast het Rijksinstituut zijn inspectiedienst met dit onderzoek. De aanvrager wordt hiervan in kennis gesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 50ter/3.[1 Bij de beoordeling of de aanvrager al of niet in staat is zijn bijdragen te betalen, ingevolge een tijdelijke moeilijke financiële of economische situatie, houdt het Rijksinstituut inzonderheid rekening met volgende elementen :
   - de daling van de bruto-beroepsinkomsten van de aanvrager of de omzet van de onderneming van de aanvrager of ingeval van een mandataris, werkend vennoot of bedrijfsleider van een vennootschap met de omzet van deze laatste;
   - de beroepskosten en -lasten;
   - de uitzonderlijke noodzakelijke investeringen of kosten;
   - buitengewone omstandigheden onafhankelijk van de wil van de aanvrager;
   - de gehele of gedeeltelijke herneming van de zelfstandige beroepsactiviteit na een periode van erkende arbeidsongeschiktheid;
   - de leefbaarheid van de zelfstandige beroepsactiviteit;
   - het zich laten bijstaan door een non-profit organisatie die de begeleiding van zelfstandigen in moeilijkheden tot doelstelling heeft;
   - het behoren tot een crisissector als dusdanig erkend door de Minister voor Zelfstandigen;
   - de gevallen van overmacht;
   - het genot van een pensioen of een andere sociale zekerheidsuitkering;
   - de aanwezigheid van financiële buffers zoals het bezit van onroerende goederen in volle eigendom, andere dan de gezinswoning of onroerende goederen die dienstig zijn voor de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteit, zelfs al zijn ze bezwaard met een hypotheek. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 50ter/4. [1 § 1. Het Rijksinstituut mag gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bijdragen in eigenlijke zin en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de bijdrage bestemd voor het dekken van de werkingskosten van het sociaal verzekeringsfonds en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de rappelkosten en van de gerechtskosten.
   Wat de rappelkosten en de gerechtskosten betreft, mag het Rijksinstituut echter slechts dan gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen, wanneer vrijstelling werd toegekend voor alle bijdragen van het tijdvak waarop deze kosten betrekking hebben.
   Het Rijksinstituut kan slechts gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bijdragen te betalen door de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper die enkel onderworpen is aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, voor zover aan de geholpen zelfstandige reeds vrijstelling werd verleend van de bijdragen met betrekking tot dezelfde kwartalen.
   § 2. In geval van gedeeltelijke vrijstelling kan het Rijksinstituut de bedragen niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde kwartaal.
   § 3. De door het Rijksinstituut ten opzichte van de zelfstandige genomen beslissingen tot vrijstelling heffen, voor de periode waarop zij betrekking hebben, zijn hoofdelijke aansprakelijkheid op ten aanzien van de bijdragen verschuldigd door zijn helpers. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 50ter/5. [1 Het overlijden van de aanvrager verhindert niet dat de aanvraag om vrijstelling, die hij ingediend heeft, zou onderzocht worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 50ter/6. [1 Het Rijksinstituut onderzoekt de aanvraag tot vrijstelling van bijdragen en maakt een met redenen omkleed voorstel van beslissing over aan de zelfstandige met een aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending.
   Na de kennisgeving van dit voorstel van beslissing beschikt de aanvrager over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om gehoord te worden door de ambtenaar die het voorstel van beslissing heeft genomen. Het verzoek dient ingediend te worden binnen een termijn van 12 werkdagen na de kennisgeving van het voorstel.
   De zelfstandige die wenst gehoord te worden, wordt binnen de 30 kalenderdagen volgend op het verzoek uitgenodigd. Het Rijksinstituut neemt, na de aanvrager gehoord te hebben een met redenen omklede definitieve beslissing. Deze beslissing wordt aan de aanvrager ter kennis gebracht met een aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending
   Indien de aanvrager geen verzoek om gehoord te worden heeft ingediend, krijgt het voorstel van beslissing bij het verstrijken van de termijn van 12 werkdagen een definitief karakter. Het sociaal verzekeringsfonds wordt hiervan in kennis gesteld. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 50ter/7. [1 De zelfstandige of de persoon bedoeld in artikel 17, paragraaf 9, van het koninklijk besluit nr. 38 die de beslissing van het Rijksinstituut betwist, kan tegen deze beslissing met een aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending, een bezwaar indienen bij de Beroepscommissie bedoeld in artikel 21ter van het koninklijk besluit nr. 38, binnen een termijn van een maand te rekenen :
   - hetzij vanaf de kennisgeving van de beslissing, nadat hij werd gehoord;
   - hetzij na het verstrijken van de termijn van 12 werkdagen vanaf de kennisgeving van het voorstel van beslissing.
   Het bezwaar dient gemotiveerd te zijn. De bezwaarindiener wordt gehoord door de Beroepscommissie. Te dien einde zal hij worden opgeroepen om gehoord te worden binnen de dertig kalenderdagen volgend op het verzoek.
   § 2. De zittingen van de Beroepscommissie zijn niet openbaar.
   De aanwezigheid ter zitting van de aanvrager is vereist. Indien hij hiertoe de wens uitdrukt, kan hij persoonlijk verschijnen of zich laten vertegenwoordigen of bijstaan hetzij door een advocaat, hetzij door iedere andere persoon voorzien van een geschreven volmacht en voor ieder geval aanvaard door de voorzitter.
   § 3. Indien een onderzoek nodig geacht wordt, vraagt de Beroepscommissie het aan bij de inspectiedienst van het Rijksinstituut.
   Zo dat onderzoek, zelfs vooraleer de Beroepscommissie het dossier heeft onderzocht, noodzakelijk blijkt, mag de voorzitter dit ook op eigen initiatief aanvragen.
   Bovendien kan de Beroepscommissie alle inlichtingen vorderen welke nuttig kunnen zijn.
   § 4. De beslissing van de Beroepscommissie wordt aan de bezwaarindiener ter kennis gebracht met een aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending. Er wordt kennis van gegeven aan het betrokken sociaal verzekeringsfonds en aan het Rijksinstituut.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Afdeling 5. _ Algemene bepalingen.
Art.51.<KB 05-04-1976, art. 28> § 1. De overdrachten, bedoeld in artikel 20, § 1, laatste lid van het koninklijk besluit nr. 38, worden dagelijks uitgevoerd. De sociale verzekeringskassen mogen evenwel, op hetgeen aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen moet worden overgemaakt, de bedragen inhouden die nodig zijn voor de uitkering [van de gezinsbijslag [1 ...]1 en de uitkeringen van [2 het overbruggingsrecht]2,] [de uitkeringen voor moederschapshulp] [3 en de vaderschaps- en geboorte-uitkering en de geboortehulp]3 [4 en de uitkering in geval van overlijden van een familielid]4 wanneer deze uitkering [binnen de vijf dagen] dient te geschieden. <KB 1984-09-20/36, art. 1, 1°, 002> <KB 1997-07-06/52, art. 15, 032; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <KB 2006-01-17/30, art. 8, 041 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  § 2. [Wanneer het bedrag van de fondsen niet binnen de in de eerste paragraaf bepaalde termijn is overgemaakt, wordt per dag vertraging op het verschuldigde bedrag een verhoging van 0,045 pct. toegepast.
  Deze verhoging, die bestemd is voor de instelling aan wie deze fondsen toekwamen, wordt voorafgenomen van de opbrengst van de bijdragen die bestemd zijn om de werkingskosten van het betrokken fonds te dekken.] <KB 1984-09-20/36, art. 1, 2°, 002>
  ----------
  (1)<KB 2009-07-01/02, art. 1, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<KB 2017-01-08/04, art. 10, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<KB 2019-12-15/02, art. 10,1°, 067; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
  (4)<KB 2021-12-20/09, art. 8, 069; Inwerkingtreding : 10-01-2022>

Art.52.[1 De in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen alsmede de in artikel 11bis, § 1 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde verhogingen, hebben dezelfde bestemming als de bijdragen waarop zij betrekking hebben. ]1
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 24, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.53. Wanneer een berekening gedaan met het oog op de vaststelling van de verplichtingen van de onderworpenen als eindresultaat geen geheel getal geeft, wordt dit getal afgerond op de naasthogere eenheid indien de eerste decimaal ten minste vijf beloopt.
  Zoniet wordt met de fractie van de eenheid geen rekening gehouden.

HOOFDSTUK IIbis. [1 - Bepalingen omtrent de inhoudingsplicht en de gegevensverwerking in de strijd tegen sociale fraude.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Inleidende bepaling]1   ----------   (1)
Art. 53bis/1.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
   1° "de aannemer": de aannemer bedoeld in artikel 15/1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38;
   2° "de onderaannemer": de onderaannemer bedoeld in artikel 15/1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38;
   3° "sociale schulden": de sociale schulden bedoeld in artikel 15/1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-07-17/09, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Afdeling 2. [1 - Inhoudingsplicht]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Modaliteiten van de overschrijving]1   ----------   (1)
Art. 53bis/2.[1 De betaling van het bedrag dat conform artikel 15/1, § 6, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt ingehouden, gebeurt op hetzelfde tijdstip als de betaling aan de aannemer of onderaannemer en uitsluitend door overschrijving op de bankrekening van het Rijksinstituut.
   Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde overschrijving, bezorgt degene, die de inhouding moet doorvoeren, aan het Rijksinstituut alle inlichtingen nodig voor de aanrekening van die storting, te weten:
   - het ondernemingsnummer van de in het vorige lid bedoelde aannemer of onderaannemer;
   - de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur waarop de inhouding betrekking heeft en
   - een afschrift van de factuur waarop de inhouding betrekking heeft.
   Het Rijksinstituut kan desgevallend bijkomende inlichtingen of de voorlegging van documenten vragen waaruit moet blijken dat het bepaalde in artikel 15/1, § 6, van het koninklijk besluit nr. 38 correct werd toegepast.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-07-17/09, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Onderafdeling 2. [1 - Toewijzing aan en verdeling onder de sociale verzekeringsfondsen van het overgeschreven bedrag]1   ----------   (1)
Art. 53bis/3.[1 § 1. Indien het overgeschreven bedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan het bedrag van de sociale schulden verschuldigd door de aannemer of onderaannemer in wiens hoofde de inhouding werd doorgevoerd, gebeurt de overschrijving als volgt:
   - Indien de aannemer of onderaannemer slechts sociale schulden heeft bij één sociaal verzekeringsfonds gebeurt de overschrijving naar dat sociaal verzekeringsfonds, ten belope van het bedrag van de sociale schulden.
   - Indien de aannemer of onderaannemer sociale schulden heeft bij meerdere sociale verzekeringsfondsen, gebeurt de overschrijving naar elk betrokken sociaal verzekeringsfonds ten belope van het bedrag van de sociale schulden bij dat sociaal verzekeringsfonds.
   § 2. Indien het overgeschreven bedrag minder bedraagt dan het bedrag van de sociale schulden verschuldigd door de aannemer of onderaannemer in wiens hoofde de inhouding werd doorgevoerd, gebeurt de overschrijving als volgt:
   - Indien de aannemer of onderaannemer slechts sociale schulden heeft bij één sociaal verzekeringsfonds gebeurt de overschrijving van het ontvangen bedrag naar dat sociaal verzekeringsfonds.
   - Indien de aannemer of onderaannemer sociale schulden heeft bij meerdere sociale verzekeringsfondsen, gebeurt de overschrijving naar elk betrokken sociaal verzekeringsfonds naar evenredigheid van het bedrag van zijn vordering.
   § 3. De overschrijving bedoeld in de vorige paragrafen gebeurt door het Rijksinstituut binnen de 10 werkdagen na ontvangst van de bedragen en van de inlichtingen bedoeld in artikel 53bis/2, tweede lid. Deze termijn wordt met tien werkdagen verlengd indien het Rijksinstituut bijkomende inlichtingen of de voorlegging van documenten opvraagt overeenkomstig artikel 53bis/2, derde lid.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-07-17/09, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Onderafdeling 3. [1 - Teruggave van het overgeschreven bedrag]1   ----------   (1)
Art. 53bis/4.[1 § 1. Indien het overgeschreven bedrag niet of niet volledig wordt aangewend voor de aanzuivering van de sociale schulden, geeft het Rijksinstituut de aannemer of onderaannemer in wiens hoofde de inhouding werd doorgevoerd, daarvan kennis binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het overgeschreven bedrag en van de inlichtingen bedoeld in artikel 53bis/2, tweede lid.
   Deze kennisgeving vermeldt de mogelijkheid en de modaliteiten voor de aannemer of onderaannemer in wiens hoofde de inhouding werd doorgevoerd om een aanvraag tot teruggave van het overschot van de overgeschreven bedragen in te dienen.
   De aanvraag tot teruggave geschiedt door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door het Rijksinstituut.
   Het formulier vermeldt:
   - de naam, het adres, het ondernemingsnummer en rekeningnummer van degene in wiens hoofde de inhouding werd doorgevoerd en
   - de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur waarop de inhouding betrekking had.
   § 2. Het in de eerste paragraaf bedoelde bedrag wordt zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de regelmatig ingediende aanvraag tot teruggave, door het Rijksinstituut aan de aanvrager overgemaakt op het door hem meegedeelde rekeningnummer.
   Deze termijn kan evenwel niet aanvangen wanneer er een gerechtelijk onderzoek, een strafprocedure of een inspectieonderzoek lopende is.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-07-17/09, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Afdeling 3. [1 - Gegevensverwerking]1   ----------   (1)
Art. 53bis/5.[1 Voor de toepassing van de artikelen 15/1, 17bis, § § 1ter, 1quater en 1quinquies, 23bis/1, 23bis/2 en 23bis/3, van het koninklijk besluit nr. 38 neemt het Rijksinstituut de rol op van verwerkingsverantwoordelijke bedoeld in artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) van de gegevens waarover zij beschikken of die haar worden meegedeeld krachtens artikel 5, § 1, van dezelfde verordening.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-07-17/09, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art. 53bis/6.
  <Opgeheven bij KB 2019-12-15/02, art. 10, 067; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

HOOFDSTUK III_ De vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen.
Art.54. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 32 en 32bis van het koninklijk besluit nr 38, kunnen als vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen erkend worden, de verenigingen zonder winstoogmerk, opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921, die aan de volgende voorwaarden voldoen:
  1° opgericht zijn op initiatief van een representatieve zelfstandigenorganisatie in de zin van hoofdstuk VI;
  2° in hun statuten voorzien dat zij voor doel hebben de taken te volbrengen aan de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen opgelegd in het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  3° op het ogenblik van hun erkenning ten minste 10 000 aangeslotenen tellen, onderworpen aan het koninklijk besluit nr 38.

Art.55.De aanvraag om erkenning wordt in drievoud gericht aan de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1.
  Bij de aanvraag om erkenning worden gevoegd:
  1° de tekst van de statuten;
  2° ieder gegeven of ieder document van aard om de aanvraag om erkenning te staven.
  De verzoekende organismen moeten voldoen aan alle vragen om aanvullende inlichtingen, welke hun door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 worden toegestuurd.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 6, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 6, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.56.Indien aan de vereiste voldaan is wordt de erkenning verleend door de Koning op voorstel van de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1.
  Een voorlopige erkenning kan nochtans worden verleend door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 aan de kassen welke, op het ogenblik van het indienen van de aanvraag, niet voldoen aan de voorwaarde betreffende het minimum-aantal aangeslotenen.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 7, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.57. Ieder jaar, vóór 31 maart, wordt de lijst van de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art.58.De sociale verzekeringskassen kunnen de erkenning verzaken. De verklaring van verzaking moet aan de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 worden gericht. Deze verzaking wordt slechts effectief na 31 december van het jaar dat volgt op datgene tijdens hetwelk de verklaring werd gedaan.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 8, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 8, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.59.De erkenning van een sociale verzekeringskas wordt ingetrokken door de Koning, op voorstel van de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1, of door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 wanneer het om een voorlopig erkende kas gaat:
  1° wanneer de kas de wetten en reglementen of de onderrichtingen gegeven door de controleorganen niet meer naleeft;
  2° wanneer zij weigert zich te onderwerpen aan de controle van de bevoegde instanties;
  3° wanneer door nalatigheid of slecht beheer van de kas de belangen van de onderworpenen of de rechthebbenden op uitkeringen ernstig in gevaar gebracht worden;
  4° wanneer, gedurende drie jaar achtereenvolgens, het aantal van de aangesloten onderworpenen minder bedraagt dan 10 000 of, wanneer het om een voorlopig erkende kas gaat, die kas niet ten minste 10 000 aangesloten onderworpenen telt op 31 december van het derde jaar volgend op dat waarin de erkenning werd verleend.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 9, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 9, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.60.<KB 23-12-1970, art. 4> Wanneer, door nalatigheid van een sociale verzekeringskas, bijdragen niet tijdig konden ingevorderd worden of niet-verschuldigde prestaties werden betaald en de terugvordering van het niet-verschuldigde onmogelijk blijkt, wordt de Kas, bij beslissing van de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1, ervoor verantwoordelijk verklaard en de bedoelde bedragen worden ten laste gelegd van de opbrengsten der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van de betrokken Kas te dekken.
  (De bijdragen die, in de bij het vorig lid beoogde voorwaarden, ten laste van de sociale verzekeringskas worden gelegd, openen geen recht op prestaties in het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen.) <KB 05-04-1976, art. 29>
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 10, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 10, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art. 60bis.<ingevoegd bij KB 1994-04-18/33, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. (De performantiecriteria waarvan sprake in artikel 20, § 2bis, van het koninklijk besluit nr. 38 op basis waarvan de algemene of concrete richtlijnen aan de sociale verzekeringsfondsen worden opgelegd, zijn de volgende :
  - Naleving van de termijnen waarbinnen acties op vlak van opvordering van de sociale bijdragen moeten worden ondernomen door de sociale verzekeringsfondsen;
  - [1 Effectieve verstrekking van correcte en volledige informatie door de sociale verzekeringsfondsen;]1
  - [1 Opvolging van de invordering van de achterstallige sociale bijdragen via dwangbevel of langs gerechtelijke weg, waarbij indien mogelijk steeds voorrang gegeven wordt aan de goedkoopste manier van invordering;]1
  - Opvolging van de lasthebbers die door de sociale verzekeringsfondsen worden gemandateerd inzake de invordering van de achterstallige sociale bijdragen;
  - Opvolging van toegekende betalingsfaciliteiten;
  - Opvordering bij de hoofdelijke medeschuldenaars.) <KB 2005-07-03/33, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 21-07-2005>
  [1 - Naleving van de richtlijnen inzake het al dan niet aanvaarden van objectieve elementen bij de vraag van zelfstandigen om verminderde bijdragen te betalen;
   - Tijdige registratie van de aanvragen tot vrijstelling van sociale bijdragen bij de Commissie voor vrijstelling van bijdragen en tijdig overmaken van het elektronische dossier aan de griffie van deze Commissie]1
  § 2. (Wanneer concrete richtlijnen werden gegeven aan een sociaal verzekeringsfonds krachtens artikel 20, § 2bis, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 door een door de [2 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]2 afgevaardigde [2 ambtenaar van de dienst Externe Audit]2 en op het einde van de door de [2 ambtenaar van de dienst Externe Audit]2 bepaalde periode blijkt na overleg dat deze richtlijnen in onvoldoende mate werden opgevolgd, kan de [2 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]2 beslissen om aan het sociaal verzekeringsfonds de betaling van een geldsom op te leggen. Deze som varieert volgens de twee in voormeld artikel 20, § 2bis, tweede lid, bedoelde gevallen.
  In het in artikel 20, § 2bis, tweede lid, a), bedoelde geval, is deze som gelijk aan het verschil, met betrekking tot de bijdragen die voor het eerst werden opgevorderd gedurende het betrokken jaar en die betrekking hebben op datzelfde jaar, tussen de opgevorderde en de geïnde bijdragen, vermenigvuldigd met het verschil tussen het algemeen inningspercentage van genoemd jaar en het overeenkomstig inningspercentage van het betrokken sociaal verzekeringsfonds. Onder algemeen inningspercentage dient te worden verstaan de verhouding, met betrekking tot de bijdragen die voor het eerst werden opgevorderd gedurende het betrokken jaar, tussen het totaal bedrag van de door alle sociale verzekeringsfondsen geïnde bijdragen en het totaal bedrag van de door alle sociale verzekeringsfondsen opgevorderde bijdragen.
  In het in artikel 20, § 2bis, tweede lid, b), bedoelde geval, is deze som gelijk aan 0,5 % van het gedeelte van het totale volume van de door het sociaal verzekeringsfonds op het einde van het betrokken jaar nog te innen bijdragen dat 25 % van de in dat jaar door dit sociaal verzekeringsfonds opgevorderde bijdragen overschrijdt.
  [2 De in de vorige leden bedoelde som dient door de sociale verzekeringskas betaald te worden met de opbrengst der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van de betrokken kas te dekken. De opbrengst van deze sancties wordt toegewezen aan de beheersontvangsten van het Rijksinstituut.]2
  § 3. Onder opgevorderde bijdragen dienen, met het oog op de toepassing van §§ 1 en 2, de bijdragen te worden verstaan die, ongeacht het jaar waarop ze betrekking hebben, opgevorderd werden krachtens het koninklijk besluit nr. 38, verminderd met de krachtens hetzelfde besluit opgevorderde bijdragen waarvoor in de loop van het betrokken jaar overgegaan werd tot de uitvoering van, hetzij een beslissing tot oninvorderbaarheid, hetzij een beslissing houdende vaststelling van de verjaring, hetzij een beslissing tot vrijstelling genomen door de Commissie voor vrijstelling van bijdragen.
  § 4. De [2 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]2 stelt de betrokken kas bij middel van een ter post aangetekend schrijven op de hoogte van de beslissing waarbij hij haar de betaling van een geldsom oplegt. Deze kas beschikt over dertig dagen te rekenen vanaf de verzendingsdatum van de beslissing om, bij middel van een ter post aangetekend schrijven, eventuele opmerkingen te laten geworden.
  Eveneens bij aangetekend schrijven deelt de [2 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]2 de definitieve beslissing mee, waarna de betrokken kas vóór het einde van het kwartaal dat volgt op het kwartaal van de betekening, tot betaling moet overgaan.
  ----------
  (1)<KB 2014-01-24/05, art. 25, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2019-06-23/15, art. 11, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 11, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art. 60ter.<ingevoegd bij KB 1994-04-18/33, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1993> [1 De in artikel 60bis, § 2, bedoelde ambtenaar kan in een sociale verzekeringskas afgevaardigd worden wanneer één van de voorwaarden bepaald door artikel 20, § 2bis, van het koninklijk besluit nr. 38 vervuld is.]1
  Het verblijf in de kas moet minstens acht kalenderdagen op voorhand bij aangetekend schrijven worden aangekondigd. De in het eerste lid bedoelde ambtenaar kan zich laten bijstaan door medewerkers.
  Deze ambtenaar zal de kas concrete richtlijnen opleggen, op basis van de algemene richtlijnen (vastgesteld op basis van de in artikel 60bis, § 1, bedoelde performantiecriteria). <KB 2005-07-03/33, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 21-07-2005>
  Na beëindiging van de opdracht van de ambtenaar alsmede van zijn eventuele medewerkers worden de kosten verbonden aan het verblijf ten laste gelegd van de betrokken kas. [1 De minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 bepaalt het bedrag van deze kosten per dag aanwezigheid van de afgevaardigde ambtenaar.
  Het totale bedrag van deze kosten moet door de betrokken kas worden overgemaakt aan de [1 beheersontvangsten van het Rijksinstituut]1 volgens de modaliteiten vermeld in een afzonderlijk schrijven waarin de afrekening van deze kosten aan de kas wordt betekend.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 12, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 12, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.60ter/1. [1 § 1. Het vast bedrag bedoeld in artikel 20, Ї 2bis/1, elfde lid, 1А van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen bedraagt voor de jaren 2024 en 2025 30 procent van de totale specifieke toelage bedoeld in artikel 22/1, Ї 1 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid. Dit bedrag wordt in gelijke delen verdeeld over de in artikel 20, Ї 1, van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, Ї 3 bedoelde Nationale Hulpkas.
   § 2. Het vast bedrag bedoeld in artikel 20, Ї 2bis/1, elfde lid, 1А van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 bedraagt vanaf het jaar 2026 20 procent van de totale specifieke toelage bedoeld in artikel 22/1, Ї 1 van voormelde wet van 18 april 2017. Dit bedrag wordt in gelijke delen verdeeld over de in artikel 20, Ї 1, van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, Ї 3 bedoelde Nationale Hulpkas.
   § 3. Het variabel bedrag bedoeld in artikel 20, Ї 2bis/1, elfde lid, 2А van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 wordt voor de jaren 2024 en 2025 bepaald op 70 procent van de totale specifieke toelage bedoeld in artikel 22/1, Ї 1 van voormelde wet van 18 april 2017. Voor de verdeling van dit totale bedrag over de in artikel 20, Ї 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, Ї 3 bedoelde Nationale Hulpkas wordt er per kas een breuk toegepast waarvan de teller gelijk is aan het aantal bij de betreffende kas op 31 december van het voorgaande jaar aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, Ї 1, Ї 1bis en Ї 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38 en waarvan de noemer gelijk is aan het op 31 december van het voorgaande jaar totale aantal aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, Ї 1, Ї 1bis en Ї 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38.
   § 4. Het variabel bedrag bedoeld in artikel 20, Ї 2bis/1, elfde lid, 2А van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 wordt vanaf het jaar 2026 bepaald op 80 procent van de totale specifieke toelage bedoeld in artikel 22/1, Ї 1 van voormelde wet van 18 april 2017.
   Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt opgesplitst in 2 delen.
   Het eerste deel komt neer op 70 procent van de totale specifieke toelage bedoeld in artikel 22/1, Ї 1 van voormelde wet van 18 april 2017. Dit deel wordt over de in artikel 20, Ї 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, Ї 3 bedoelde Nationale Hulpkas verdeeld met toepassing van een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal bij de betreffende kas op 31 december van het voorgaande jaar aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, § 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38 en waarvan de noemer gelijk is aan het op 31 december van het voorgaande jaar totale aantal aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, Ї 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38.
   Het tweede deel komt neer op 10 procent van de totale specifieke toelage bedoeld in artikel 22/1, § 1 van voormelde wet van 18 april 2017. Dit deel wordt toegekend aan de in artikel 20, § 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, Ї 3 bedoelde Nationale Hulpkas in geval van een positief resultaat van de evaluatie zoals bedoeld in artikel 20, § 2bis/1, achtste lid van voormeld koninklijk besluit nr. 38 met betrekking tot de diensten uitgevoerd in het voorgaande jaar.
   Voor de verdeling van het in het vierde lid vermelde tweede deel over de in artikel 20, § 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, § 3 bedoelde Nationale Hulpkas wordt er per kas die een positieve evaluatie kreeg een breuk toegepast waarvan de teller gelijk is aan het aantal bij de betreffende kas op 31 december van het voorgaande jaar aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, § 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38 en waarvan de noemer gelijk is aan het op 31 december van het voorgaande jaar totale aantal aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, § 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38.
   § 5. In geval het in het vierde lid van § 4 bedoelde tweede deel van het variabel bedrag niet volledig wordt toegekend wegens een negatief resultaat van de evaluatie van щщn of meerdere kassen wordt het overschot verdeeld over de in artikel 20, § 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, § 3 bedoelde Nationale Hulpkas die een positieve evaluatie kregen.
   Voor de verdeling van het in het vorige lid bedoelde overschot over de in artikel 20, § 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, § 3 bedoelde Nationale Hulpkas die een positieve evaluatie kregen, wordt er een breuk toegepast waarvan de teller gelijk is aan het aantal bij de betreffende kas op 31 december van het voorgaande jaar aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, § 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38 en waarvan de noemer gelijk is aan het op 31 december van het voorgaande jaar totale aantal aangesloten zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, § 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38 onder aftrek van het aantal zelfstandigen bedoeld in artikel 12, § 1, § 1bis en § 1ter van voormeld koninklijk besluit nr. 38 die aangesloten zijn bij een kas die een negatieve evaluatie heeft gekregen.
   § 6. Het deel van de jaarlijkse specifieke toelage dat niet wordt aangewend door de in artikel 20, § 1 van voormeld koninklijk besluit nr. 38 bedoelde kassen en de in artikel 20, Ї 3 bedoelde Nationale Hulpkas wordt door de betreffende kas aan het Rijksinstituut teruggestort ten laatste op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor de specifieke toelage toegekend was.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/07, art. 1, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 60quater.[1 Met het oog op de toepassing van de in artikel 20, § 2ter, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde sancties, wordt een voorafgaande ingebrekestelling door de verantwoordelijke van de dienst Externe Audit aan de sociale verzekeringskas verzonden.
   De sociale verzekeringskas beschikt over dertig dagen om haar eventuele opmerkingen te doen kennen aan de verantwoordelijke van de dienst Externe Audit per aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending.
   De minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft deelt, desgevallend na advies van het Toezichtscomité, zijn beslissing tot het al dan niet opleggen van een sanctie aan de betrokken kas per aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending mee.
   Indien de minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft beslist de sanctie op te leggen, moet de betrokken kas overgaan tot betaling van het bedrag van de sanctie vóór het einde van het kalenderkwartaal volgend op datgene in de loop waarvan de beslissing werd betekend.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 13, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 13, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.61.<KB 2006-12-12/37, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 27-01-2007> De wijzigingen aangebracht aan de statuten van een sociale verzekeringskas hebben slechts uitwerking voor zover zij werden goedgekeurd door [1 de verantwoordelijke van de dienst Externe Audit]1.
  De beslissing waarbij de directeur-generaal de statutaire wijzigingen goedkeurt, dient te worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 14, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 14, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.62.Het boekjaar van de sociale verzekeringskassen valt samen met het kalenderjaar.
  Ten laatste op 30 juni van ieder jaar doen de kassen [1 aan de minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft en aan de minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft]1 de rekeningen van het voorgaande boekjaar toekomen.
  De sociale verzekeringskassen nemen alle nodige maatregelen opdat uit hun boekhouding duidelijk zou blijken op welke sector van het sociaal statuut de bewerkingen slaan waartoe zij zijn overgegaan.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 15, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 15, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.63.§ 1. (De controle die de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 over de sociale verzekeringskassen uitoefent, is zowel van financiële en boekhoudkundige aard als van administratieve aard. Deze controle slaat op het geheel der activiteiten van de kas.) <KB 05-04-1976, art. 30>
  § 2. (De sociale verzekeringskassen zijn verplicht het boekhoudkundig plan, opgelegd door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 in overleg met de [1 minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft]1 na te leven.) <KB 05-04-1976, art. 30>
  § 3. (Onverminderd de andere inlichtingen en statistieken die hun kunnen gevraagd worden, delen de sociale verzekeringskassen, in de loop van elk kalenderkwartaal, aan de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 mede:
  1° het aantal leden in elke categorie verzekeringsplichtigen op het einde van het voorgaand kalenderkwartaal;
  2° het bedrag van de ingekohierde en geinde bijdragen tijdens het voorgaand kalenderkwartaal.) <KB 05-04-1976, art. 30>
  § 4. De sociale verzekeringskassen moeten:
  1° alle documenten en inlichtingen onmisbaar voor de controle verstrekken;
  2° gevolg geven aan de opmerkingen die hun werden medegedeeld naar aanleiding van die controle en hierover de bevoegde dienst inlichten.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 16, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 16, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.64. (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 31>

Art.65.§ 1. (Wanneer de sociale verzekeringskas, waarbij zij aangesloten zijn, niet meer erkend is, moeten de onderworpenen een andere sociale verzekeringskas kiezen): <KB 05-04-1976, art. 32, 1°>
  - binnen de door de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 bepaalde termijn in geval van intrekking van de erkenning of verzaking hiervan;
  - binnen de termijn bepaald door de rechtbank in geval van gerechtelijke ontbinding.
  Indien geen keuze gedaan werd binnen de gestelde termijn worden de betrokkenen ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
  (alinea 3 opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 32, 1°>
  (§ 2. Wanneer een sociale verzekeringskas niet meer erkend is, worden de goederen van de betrokken kas, bedoeld in artikel 39, § 2, van de wet van 6 februari 1976 houdende wijziging van sommige bepalingen inzake het sociaal statuut der zelfstandigen, overgedragen aan het Rijksinstituut.) <KB 05-04-1976, art. 32, 2°>
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 17, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 17, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.66. <KB 05-04-1976, art. 33> De bepalingen van het voorgaand artikel zijn niet van toepassing in geval van fusie van sociale verzekeringskassen of van opslorping van de ene kas door een andere.
  Ingeval van fusie worden de leden van de samengevoegde kassen geacht lid te zijn geworden van de nieuwe sociale verzekeringskas en het actief en het passief van de samengevoegde kassen, evenals de goederen bedoeld in artikel 39, § 2 van de wet van 6 februari 1976 houdende wijziging van sommige bepalingen inzake het sociaal statuut der zelfstandigen, worden van ambtswege aan de nieuwe kas overgedragen.
  Ingeval van opslorping van een sociale verzekeringskas door een andere, worden de leden van de opgeslorpte kas geacht lid te zijn geworden van de opslorpende kas en deze laatste verwerft van ambtswege het actief en het passief van de opgeslorpte kas, evenals de goederen bedoeld in artikel 39, § 2 van bovengenoemde wet van 6 februari 1976.

Art.67. De bepalingen van de artikelen 57 tot 66 van dit besluit, met uitzondering van artikel 59, 4° zijn eveneens van toepassing op de sociale verzekeringskassen erkend in toepassing van de artikelen 32 en 32bis van het koninklijk besluit nr 38.
  De erkenning van genoemde kassen wordt ingetrokken wanneer gedurende drie jaren achtereenvolgens het aantal van hun aangesloten onderworpenen minder bedraagt dan 5 000.

Art. 67bis.<KB 05-04-1976, art. 34> De [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 kan, overeenkomstig, de bepalingen van artikel 20, § 4, voorlaatste lid van het koninklijk besluit nr 38, het bedrag verminderen van de bijdrage die een sociale verzekeringskas, voor een bepaald jaar, van haar leden mag vorderen om haar werkingskosten te dekken, wanneer het reservefonds, waarvan in gezegd artikel sprake is, op 31 december van het voorgaand jaar het bedrag van de werkingskosten van bedoeld jaar overtreft.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 18, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 18, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK IV. _ Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
(a) De Raad van beheer)
Art.68. <KB 23-12-1970, art. 5> De Raad van beheer vergadert telkens als zijn voorzitter het noodzakelijk acht.
  De voorzitter is ertoe gehouden de raad bijeen te roepen binnen de twee weken, wanneer hem daartoe een aanvraag wordt gedaan, hetzij door tenminste vijf leden of door de administrateur generaal, hetzij door een regeringscommissaris of door de afgevaardigde van de Minister van Financiën.
  De regeringscommissaris en de afgevaardigde van de Minister van Financiën mogen de hoogdringendheid inroepen; in dat geval moet de bijeenroeping binnen de acht dagen geschieden.

Art.69. <KB 23-12-1970, art. 5> De Raad van beheer kan aan ambtenaren van het Rijksinstituut (...) de bevoegdheid overdragen: <KB 1985-09-11/31, art. 1, 009>
  1° op disciplinair vlak om personeelsleden van het Rijksinstituut behorend tot het niveau 1 tuchtstraffen op te leggen voor zover zij de blaam niet overschrijden;
  2° om beslissingen te treffen waarbij in individuele gevallen van personeelsleden van het Rijksinstituut die tot het niveau 1 behoren, het administratief en geldelijk statuut van die personeelsleden alsmede de pensioenregeling waaronder ze vallen, toegepast worden, behalve wanneer deze toepassing een princiepskwestie stelt.

(b) Het Beheerscomité)
Art.70. <KB 23-12-1970, art. 5>
  § 1. De samenstelling van het Beheerscomité wordt, na advies van de Raad van beheer, door Ons bepaald.
  § 2. Het Beheerscomité vergadert telkens als zijn voorzitter het nuttig acht.
  De voorzitter is ertoe gehouden het comité bijeen te roepen binnen de twee weken wanneer hem daartoe een aanvraag wordt gedaan, hetzij door ten minste twee leden of door de administrateur generaal, hetzij door een regeringscommissaris of door de afgevaardigde van de Minister van Financiën.
  De regeringscommissaris en de afgevaardigde van de Minister van Financiën mogen de hoogdringendheid inroepen; in dat geval moet de bijeenroeping binnen de acht dagen geschieden.

Art.71. <KB 23-12-1970, art. 5>
  § 1. Het Beheerscomité:
  1° stelt de rechtsvorderingen in met betrekking tot de statutaire taak van het Rijksinstituut met uitzondering van de voorziening in Cassatie;
  2° verklaart de betrekkingen vacant, behalve deze van niveau 1, en waakt over de organisatie van de proeven die door aanwerving of bevordering tot deze betrekkingen toegang verlenen;
  3° benoemt en kent veranderingen van graad en promoties toe in de graden die niet tot niveau 1 behoren;
  4° oefent de disciplinaire macht uit ten opzichte van de personeelsleden die niet tot niveau 1 behoren;
  5° treft de beslissingen die in individuele gevallen van in 4° bedoelde personeelsleden, het administratief en geldelijk statuut van deze personeelsleden alsmede de pensioenregeling waaronder ze vallen, toepassen;
  6° verleent hypothecaire handlichting of afstand van hypothecaire rang in de gevallen van zelfstandigen die een onroerend goed hebben aangewend tot vestiging van hun pensioenfonds.
  § 2. Het Beheerscomité kan aan ambtenaren van het Rijksinstituut (...), de bevoegdheden bedoeld bij § 1, 1° en 6° overdragen. <KB 1985-09-11/31, art. 1, 009>
  Het mag eveneens overdragen:
  a) de bevoegdheid, bepaald bij § 1, 4°, in zoverre deze de toepassing betreft van tuchtstraffen die niet hoger zijn dan de blaam;
  b) de bevoegdheid bepaald bij 5°, op voorwaarde dat de te nemen beslissing geen princiepskwestie stelt.

(c) Gemeenschappelijke bepalingen.)
Art.72. <KB 23-12-1970, art. 5> De Raad van beheer en het Beheerscomité kunnen slechts geldig beraadslagen wanneer minstens de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig is.
  Nochtans, na een tweede oproeping waarin de bepalingen van dit artikel zijn weergegeven en uitdrukkelijk wordt verwezen naar de punten die voor de tweede maal op de dagorde zijn geplaatst, beraadslagen de Raad en het Comité, naargelang het geval, geldig over deze laatste punten, welk ook het aantal aanwezigen zij.

Art.73.<KB 23-12-1970, art. 5> Onverminderd de bepalingen van de artikelen 74 en 75 stellen de Raad en het Comité hun reglement op van inwendige orde en leggen het de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 ter goedkeuring voor.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 19, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 19, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.74.<KB 23-12-1970, art. 5> De documenten die aan de Raad en aan het Comité voorgelegd worden of ervan uitgaan moeten in de twee landstalen opgesteld zijn.
  Een exemplaar ervan wordt aan de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 overgemaakt.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 20, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 20, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.75. <KB 23-12-1970, art. 5> Het stemmen gebeurt bij handopheffing of bij naamafroeping. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
  Zo het om benoemingen of tuchtstraffen gaat dan is de stemming geheim.

Art.76. <KB 31-01-1968> Het bedrag van de zitpenningen, die toegekend worden aan de voorzitter, de ondervoorzitters en de leden die een vergadering van de Raad of van het Comité bijwonen, wordt door de Koning vastgesteld.
  (Aan de voorzitter van het rijksinstituut (voorheen de rijksdienst) voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen kan een door zijn werk van voorzitter gerechtvaardigde forfaitaire vergoeding worden toegekend. Deze vergoeding wordt vastgesteld door de Koning.) <KB 06-08-1973>
  De betrokkenen kunnen eveneens de verblijfsvergoedingen genieten en terugbetaling bekomen van hun verplaatsingskosten volgens de regeling die bij de ministeriële departementen op de directeurs toepasselijk is.
  De uitgaven die uit de toepassing van dit artikel resulteren worden door het Rijksinstituut gedragen.

Art.77. <KB 11-06-1971> Het secretariaat van de raad van beheer en van het beheerscomité wordt waargenomen door een secretaris en door een adjunct-secretaris wier statuut door Ons wordt bepaald.

(d) Algemene bepalingen.)
Art.78. <KB 23-12-1970, art. 5> Alle akten welke het Rijksinstituut verbinden met uitzondering van deze welke betrekking hebben op het dagelijks beheer of waarvoor aan ambtenaren van het Rijksinstituut overdracht van bevoegdheden werd verleend, worden samen getekend door de voorzitter van de raad van beheer en door de administrateur-generaal.

Art.79.<KB 23-12-1970, art. 5> De financiële tussenkomst van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering in de beheerskosten van het Rijksinstituut maakt het voorwerp uit van een reglement dat door de [1 minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft]1 en de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 samen opgesteld wordt.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 21, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 21, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK V.   
Art.80.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.81.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.82.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.83.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.84.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.85.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.86.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.87.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.88.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.89.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. 89bis.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.90.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.91.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.92.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.93.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.94.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. 94bis.
  <Opgeheven bij KB 2019-01-17/03, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK VI. _ De vertegenwoordiging van de zelfstandigen en gezinsorganisaties.
Art.95.§ 1. Worden beschouwd als representatief in de zin van [1 artikel 21, § 3, eerste lid, 2°]1 van het koninklijk besluit nr 38 en van artikel 54 van onderhavig besluit:
  1° de professionele landbouworganisaties die gedurende tenminste drie jaar een activiteit uitoefenen die uitsluitend tot doel heeft de studie, de bescherming en de ontwikkeling van de professionele, economische, sociale en zedelijke belangen van hun leden en tenminste 20 000 leden tellen;
  (2° de andere zelfstandigenorganisaties die erkend zijn overeenkomstig artikel 6 of 7 van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoordineerd op 28 mei 1979, en overeenkomstig hun uitvoeringsbesluiten.) <KB 20-12-1980, art. 1>
  (§ 2. Worden beschouwd als representatief in de zin van artikel 21, § 3, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit nr 38 de gezinsorganisaties vertegenwoordigd in de schoot van de Conseil supérieur de la Famille pour la Communauté française.) <KB 28-03-1983, art. 1>
  § 3. Wanneer de organisaties waarvan sprake in de §§ 1 en 2 aangezocht worden om kandidaten voor te dragen, moeten hun voorstellen bij de [1 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 toekomen binnen tien dagen na de publikatie in het Belgisch Staatsblad van een bericht dat om genoemde voorstellen verzoekt.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-23/15, art. 22, 066; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 22, 068; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK VII. _ Overgangsbepalingen.
Art.96. § 1. In afwijking op de bepalingen van artikel 10, § 1 kunnen de personen, die bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr 38 aangesloten werden bij een vrije sociale verzekeringskas, op 1 januari 1969 van sociale verzekeringskas veranderen.
  De § 3 van artikel 10 is van toepassing op de mutaties bedoeld in dit artikel.
  § 2. Na 1 januari 1969 zijn de bepalingen van artikel 10 opnieuw van toepassing op de personen bedoeld in § 1.

Art.97. Het feit dat een helpster op 31 december 1967 vrijwillig bijdragen betaalt, binnen het raam van de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, geldt als aanvraag tot onderwerping in de zin van artikel 11, en dit met ingang van 1 januari 1968.

Art.98. Het feit dat een man, die zijn echtgenote in de uitoefening van haar beroep bijstaat of vervangt, op 31 december 1967 in de plaats van zijn echtgenote onderworpen is aan de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, geldt als verzoek in de zin van artikel 12, § 1, tweede lid en heeft uitwerking op 1 januari 1968.

Art. 98bis. <KB 06-08-1969, art. 4> Wanneer de zelfstandige reeds onderworpen was aan de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wordt de periode die begrepen is tussen het begin van de onderwerping aan deze laatste wet en 1 januari 1968, voor de toepassing van artikel 44 van onderhavig besluit meegerekend.

Art.99. De verzekeringsorganismen doen aan hun verzekerden die, voor de vestiging van hun pensioenfonds een levensverzekeringscontract aangewend hebben, de aanpassing kennen welke, onverminderd de binding van de renten aan de schommelingen van de levensduurte, vanaf 1 januari 1968 dient te geschieden krachtens artikel 14 van dit besluit. Deze kennisgave moet uiterlijk op 31 maart 1968 gedaan zijn.
  Indien de verzekerde, binnen de maand na de ontvangst van het bericht waarvan sprake in voorgaand lid, hieraan geen gevolg geeft, stelt het verzekeringsorganisme hem, bij een ter post aangetekend schrijven, in gebreke en maakt een afschrift hiervan over aan (het Rijksinstituut). Indien de verzekerde zich niet in regel stelt binnen de vijftien dagen, betekent (het Rijksinstituut) aan de betrokkene dat hij geen aanspraak kan maken op de bepalingen van artikel 12, § 2 van het koninklijk besluit nr 38. <KB 23-12-1970, art. 2>
  (Het Rijksinstituut) deelt dit terzelfdertijd mee aan de sociale verzekeringskas bij dewelke de betrokkene aangesloten is. <KB 23-12-1970, art. 2>

Art.100. De verzakingen van de aanwending van een levensverzekeringscontract of van een onroerend goed welke vóór 1 januari 1968 gebeurden in het raam van de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, worden bevestigd.
  Indien de verzaking, overeenkomstig bedoelde wet, moet uitwerking hebben ten vroegste op 1 januari 1968, moet de betrokkene, voor de toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr 38, beschouwd worden op 31 december 1967 een onroerend goed of een levensverzekeringscontract aan te wenden.
  In de gevallen bedoeld in dit artikel wordt het speciaal stelsel inzake bijdragen, voorzien in artikel 12, § 2 van het koninklijk besluit nr 38, toegepast tot en met het kwartaal voorafgaand aan dit vanaf hetwelk de aansluiting bij een pensioenkas zou plaats gehad hebben in het raam van de wet van 31 augustus 1963.

Art.101. § 1 en 2 (opgeheven) <KB 05-04-1976, art. 41>
  (§ 3. De bevoegdheid van de Commissie voor vrijstelling van bijdragen strekt zich eveneens uit tot de bijdragen, bedoeld in artikel 91, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de periode gelegen vóór 1 januari 1968.) <KB 15-07-1970, art. 18>

Slotbepalingen.
Art.102. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1968.

Art. 103. Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Sociale Voorzorg zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.