Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 DECEMBER 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967121910 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 4, tweede lid, (van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen) (Err. B.St. 23-05-1997), worden de woorden " de leeftijd van 65 of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft " vervangen door de woorden " de pensioenleeftijd ".

Art.2. Artikel 10, § 1, vijfde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 augustus 1969, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " In afwijking van het eerste lid kan geen verandering van kas gebeuren na 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de onderworpene de pensioenleeftijd bereikt of na 31 december van het jaar waarin hij een vervroegd pensioen bekomt. "

Art.3. Artikel 11, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 januari 1990, wordt vervangen door het volgende lid :
  " De in § 1 beoogde echtgenoot of echtgenote is verschuldigd :
  1° de volgende jaarlijkse bijdrage :
  - 0,67 pct. op het gedeelte van de referte-beroepsinkomsten, in de zin van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38, van de onderworpene, dat het in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit vermelde bedrag niet te boven gaat, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit, en
  - 0,44 pct. op het gedeelte van de genoemde referte-inkomsten van de onderworpene dat wordt beoogd in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 38, waarvan de bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit;
  2° de in artikel 20, § 4, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdrage. "

Art.4. Artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1989 en 12 februari 1993, wordt aangevuld als volgt :
  " 3° het bedrag van de in artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde jaarlijkse forfaitaire bijdrage die voor datzelfde aanslagjaar van de onderworpene werd gevorderd. "

Art.5. In artikel 37, § 1, tweede en derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 februari 1993, wordt het bedrag " 32 724 F " vervangen door het bedrag " 16 362 F ".

Art.6. In artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1989, 3 april 1989, 1 juli 1992, 3 juni 1994 en 10 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, 1°, a, wordt het bedrag " 150 311 F " vervangen door het bedrag " 152 777 F ";
  2° in § 1, 2°, worden de woorden " in artikel 12, § 2, tweede lid, 2° " vervangen door de woorden " in artikel 12, § 2, tweede lid, 1° ", en wordt het bedrag " 32 724 F " vervangen door het bedrag " 16 362 F ";
  3° in § 1, 4°, wordt het bedrag " 150 311 F " vervangen door het bedrag " 152 777 F ";
  4° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. Op basis van objectieve elementen, mag het sociaal verzekeringsfonds waarbij zij aangesloten zijn, op hun verzoek, een voorlopige toelating verlenen :
  a) aan de in § 1, 2°, bedoelde personen, om geen bijdrage te betalen, indien ze menen dat hun inkomen geen 16 362 F zal bereiken;
  b) aan de in § 1, 3°, bedoelde personen, om geen bijdrage te betalen, indien ze menen dat hun inkomen geen 32 724 F zal bereiken;
  c) aan de in artikel 37, § 1, bedoelde personen :
  - ofwel geen bijdrage te betalen, indien ze menen dat hun inkomen geen 16 362 F zal bereiken;
  - ofwel een bijdrage te betalen gelijk aan deze die op basis van een inkomen van 77 472 F verschuldigd is door een in artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38, bedoelde verzekeringsplichtige, indien ze menen dat hun inkomen dit laatste bedrag niet zal overschrijden;
  - ofwel een bijdrage te betalen gelijk aan deze die op basis van een inkomen van 152 777 F verschuldigd is door een in artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38, bedoelde verzekeringsplichtige, indien ze menen dat hun inkomen het in artikel 12, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, bedoelde minimuminkomen niet zal overschrijden. "

Art.7. In artikel 41 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1989, 3 april 1989, 12 december 1991 en 10 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 3 worden de woorden " in artikel 40, § 2, b " vervangen door de woorden " in artikel 40, § 2, c, 2e streepje ", en wordt het bedrag " 32 724 F " vervangen door het bedrag " 16 362 F ";
  2° § 5, tweede lid, wordt vervangen door het volgende lid :
  " Voor de toepassing van § 2, 2°, en van § 4, wordt onder " beroepsinkomsten " verstaan : het bedrag meegedeeld door de Administratie der Directe Belastingen overeenkomstig artikel 11, § 2, zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, vermeerderd, enerzijds met het product van de vermenigvuldiging van dat bedrag met het bijdragepercentage dat voor het bedoelde kalenderjaar voor de onderworpene van toepassing was, en anderzijds met het bedrag van de in artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38, bedoelde forfaitaire bijdrage die voor datzelfde jaar van de onderworpene werd gevorderd. "

Art.8. Artikel 49 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 1971, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 49. De bij artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 38 vastgestelde verjaringstermijn gaat in op 1 januari van het derde jaar volgend op het jaar waarin de bezigheid een aanvang nam, voor wat betreft :
  - de bij begin van bezigheid overeenkomstig artikel 41, §§ 2 en 4, verschuldigde regularisatiebijdragen;
  - de bijdragen die overeenkomstig artikel 40, § 1, tijdens de periode van begin van bezigheid werden betaald en die ten gevolge van een overeenkomstig artikel 41, §§ 2 en 4, uitgevoerde regularisatie onverschuldigd blijken te zijn.
  De toepassing van de in het vorige lid bepaalde regel mag echter niet voor gevolg hebben dat de te innen of terug te betalen regularisatiebijdragen met betrekking tot een bepaald jaar zouden verjaren vóór de voorlopige bijdragen met betrekking tot datzelfde jaar. "

Art.9. Artikel 60bis, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 april 1994, wordt vervangen door het volgende lid :
  " Voormelde geldsom dient door het sociaal verzekeringsfonds betaald te worden met de opbrengst der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van het betrokken fonds te dekken. Het bedrag ervan wordt aangewend ter financiering van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingesteld bij het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. "

Art.10. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1997.

Art. 11. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 23 december 1996.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Sociale Zaken,
  Mevr. M. DE GALAN
  De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen,
  K. PINXTEN