Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

7 APRIL 1919. - [Wet houdende sommige statutaire bepalingen betreffende de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten]. (W 1998-12-07/31, art. 211, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001) - (NOTA : Opgeheven door W 2000-12-27/32, art. 14, Inwerkingtreding : 01-04-2001; deze wet blijft evenwel van kracht voor het vastleggen van de wetten en reglementen die van toepassing blijven op de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten die beslist hebben onderworpen te blijven aan de wetten en reglementen die van toepassing waren op de gerechtelijke officieren en agenten van de gerechtelijke politie bij de parketten, krachtens de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1990 en tekstbijwerking tot 06-01-2001)



Inhoudstafel:


Art. 1-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. <Zie NOTA onder TITEL> (De Koning kan gerechtelijke officieren en agenten instellen.) <W 1998-12-07/31, art. 211, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (Lid 2 opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (Behoudens de opdrachten bepaald door deze wet, alsook door de bijzondere wetten, worden de opdrachten van de gerechtelijke politie vastgelegd door de wet op het politieambt.) <W 1992-08-05/52, art. 56, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.2. <Zie NOTA onder TITEL> De rechterlijke officieren worden benoemd en afgezet door den Koning.
  De rechterlijke agenten worden benoemd en afgezet door den Minister van Justitie.

Art.3. <Zie NOTA onder TITEL> De Minister van Justitie bepaalt waar de rechterlijke officieren en de rechterlijke agenten hun verblijf moeten hebben.
  (Lid 2 opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.4. <Zie NOTA onder TITEL> Alvorens in dienst te treden, leggen de rechterlijke officieren den eed af in handen van den procureur-generaal.
  De rechterlijke agenten leggen den eed af in handen van den procureur des Konings wiens ondergeschikten ze zijn.

Art.5. <Zie NOTA onder TITEL> De jaarwedden, alsmede de geringe uitgaven van de rechterlijke officieren en van de rechterlijke agenten komen ten laste van den Staat.

Art.6. <Zie NOTA onder TITEL> De rangorde, de ambtskleding en de rangtekenen der rechterlijke officieren en rechterlijke agenten, de tuchtstraffen die hun kunnen opgelegd worden, hunne reis- en verblijfkosten worden door den Koning geregeld.

Art.7. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.8. <Zie NOTA onder TITEL> De rechterlijke officieren hebben de hoedanigheid van ambtenaar der rechterlijke politie en staan den procureur des Konings ter zijde.
  (Leden 2 tot 4 opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (De procureur-generaal bij het hof van beroep kan de gerechtelijke agenten met de graad van agent-inspecteur en van agent-operateur die minstens vijf jaar dienstanciënniteit hebben en die voldoen aan de vormingsvoorwaarden vastgesteld door de Koning, aanstellen in hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.) <W 1991-07-18/50, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 05-08-1991>

Art.9. (Opgeheven) <W 1992-08-05/52, art. 61, 3°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.10. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.11. (Opgeheven) <W 1992-08-05/52, art. 61, 3°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.12. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 13. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 211, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>