26 MAART 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 1929 houdende inrichting van de openbare veiligheid en tot opheffing van het besluit van de Regent van 30 mei 1949 betreffende het Comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten.
Art. 1-10
Artikel 1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 3 april 1929 houdende inrichting van de openbare veiligheid wordt vervangen als volgt :
"Koninklijk besluit van 3 april 1929 betreffende de gerechtelijke politie bij de parketten".
Art.2. In het koninklijk besluit van 3 april 1929 betreffende de gerechtelijke politie bij de parketten, wordt een artikel 1bis ingevoegd luidende :
"Art. 1bis. § 1. Een gerechtelijk officier of agent die het ontslag uit zijn ambt heeft verkregen kan opnieuw opgenomen worden onder de hierna gestelde voorwaarden.
Het verzoek tot wederopneming moet bij de Minister van Justitie ingediend worden uiterlijk binnen vijf jaar vanaf de datum waarop het ontslag is ingegaan.
Betrokkene heeft de leeftijd van 60 jaar niet bereikt op het ogenblik van zijn wederopneming.
§ 2. De raad van overleg van de gerechtelijke politie bij de parketten geeft een gunstig advies over het onderzoek van de redenen waarvoor het ontslag werd aangevraagd en over de verenigbaarheid van de activiteiten die in de tussentijd door de betrokkene uitgeoefend zijn met de waardigheid van het ambt.
Betrokkene kan, binnen acht dagen volgend op de datum waarop hem het advies bij middel van een aangetekend schrijven met ontvangstmelding werd ter kennis gebracht, aan de Procureur-generaal van het rechtsgebied waarin de betrekking vacant is, vragen gehoord te worden door het Comité tot regeling van de gerechtelijke politie genoemd in artikel 8.
Het Regelingscomité handelt overeenkomstig de artikelen 8, 8bis en 8ter van dit besluit. Het brengt een met redenen omkleed advies uit.
§ 3. De aanvrager wordt opnieuw opgenomen in de graad waarmee hij bekleed was op het ogenblik van zijn ontslag, in een gelijkwaardige graad of, op zijn verzoek, in een lagere graad.
Een betrekking van de graad waarin de betrokkene opnieuw opgenomen wordt is vacant wanneer de administratieve standplaatsveranderingen zijn uitgevoerd overeenkomstig de procedure voorgeschreven bij artikel 7, vierde lid, van het koninklijk besluit van 2 september 1991 betreffende het Commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten.
§ 4. De dienst- en graadanciënniteit is, op het ogenblik dat betrokkene opnieuw wordt opgenomen, gelijk aan de dienst- en graandanciënniteit die hij op de datum van zijn ontslag had verworven.
Voor de vaststelling van de graadanciënniteit bij de wederopneming in een lagere graad worden de anciënniteiten verkregen in hogere graden vóór de datum van zijn ontslag eveneens in aanmerking genomen.
Art.3. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 april 1929 betreffende de gerechtelijke politie bij de parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 1959, 7 juli 1976 en 13 februari 1985, wordt vervangen als volgt :
"Art. 8. § 1. Bij het Ministerie van Justitie wordt een comité tot regeling van de gerechtelijke politie opgericht. Het bevat een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.
Elke afdeling wordt voorgezeten door een magistraat van de zetel van een Hof van beroep aangewezen door de minister van Justitie. In geval van verhindering kan de voorzitter vervangen worden door een plaatsvervanger die op dezelfde wijze wordt aangewezen.
De voorzitter verzekert de orde van de vergadering, leidt de debatten, opent de beraadslagingen, stelt de motivering van het advies voor en stelt dit op nadat het door de betrokken afdeling is aangenomen. De voorzitter is stemgerechtigd.
§ 2. Iedere afdeling bestaat, naast de voorzitter, uit twaalf leden :
1° drie magistraten aangewezen overeenkomstig paragraaf 3;
2° drie gerechtelijke officieren aangewezen overeenkomstig paragraaf 4;
3° zes gerechtelijke officieren of zes gerechtelijke agenten aangewezen overeenkomstig paragraaf 5.
§ 3. In de Franstalige afdeling hebben zitting, de oudste onder de procureurs-generaal bij het Hof van beroep te Brussel, te Luik of te Bergen, behalve wanneer hij de strafmaat voorstelt, en de procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel en te Luik.
Indien de administratieve standplaats van de comparant gelegen is in het gerechtelijk arrondissement van één van de procureurs des Konings bedoeld in het eerste lid of indien één van hen kennis heeft genomen van het dossier voordat het is voorgelegd aan het regelingscomité, wordt de betrokken procureur des Konings vervangen door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi, te Bergen, te Namen of te Verviers, en wel in die volgorde.
In de Nederlandstalige afdeling hebben zitting, de oudste onder de procureurs-generaal bij het Hof van beroep te Brussel, te Gent of te Antwerpen, behalve wanneer hij de strafmaat voorstelt, en de procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg te Antwerpen en te Brugge.
Indien de administratieve standplaats van de comparant gelegen is in het gerechtelijk arrondissement van één van de procureurs des Konings bedoeld in het derde lid of indien één van hen kennis heeft genomen van het dossier voordat het is voorgelegd aan het regelingscomité, wordt de betrokken procureur des Konings vervangen door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, te Leuven, te Gent of te Dendermonde, en wel in die volgorde.
De Minister van Justitie stelt de lijst vast van de plaatsvervangende leden, die op de voordracht van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, aangewezen worden onder de leden van de parketten van ieder hof van beroep en van elk van de rechtbanken omschreven in het eerste tot het vierde lid.
§ 4. Hebben zitting, de officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten of een officier-adjunct-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten van de taalrol van die afdeling, alsook twee officieren-hoofdcommissarissen voor gerechtelijke opdrachten van de taalrol van die afdeling.
Is de comparant gedetacheerd bij het Commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie, dan wordt de officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten of diens adjunct vervangen door een officiers-hoofdcommissaris voor gerechtelijke opdrachten van dezelfde taalrol.
Indien een officier-hoofdcommissaris voor gerechtelijke opdrachten een brigade leidt of geleid heeft waarin de comparant zijn administratieve standplaats gehad heeft gedurende de vijf jaar die aan de feiten voorafgaan, laat hij zich vervangen door een andere officiers-hoofdcommissaris voor gerechtelijke opdrachten van dezelfde taalrol.
De Minister van Justitie stelt, op de voordracht van de procureurs-generaal en na advies van de raad van bestuur van de gerechtelijke politie, de lijst vast van de leden bedoeld in het eerste lid, alsook van hun plaatsvervangers, voor een duur van drie jaar. De leden worden aangewezen in de volgorde van de lijst.
§ 5. De zes gerechtelijke agenten en de zes gerechtelijke officieren hebben respectievelijk zitting wanneer de comparant gerechtelijk agent of gerechtelijk officier is.
Behoren één of meer leden-agenten of leden-officieren tot dezelfde brigade als de comparant, dan worden zij vervangen door hun plaatsvervanger.
Elk van de representatieve vakorganisaties van de gerechtelijke officieren en agenten wijst twee gerechtelijke agenten en twee gerechtelijke officieren als lid aan, alsook hun plaatsvervangers.
Een plaatsvervanger mag niet tot dezelfde brigade behoren als het lid dat hij vervangt.
De leden en hun plaatsvervangers die door de vakorganisaties worden aangewezen, moeten door de Minister van Justitie erkend worden. Hij kan de erkenning weigeren na het advies te hebben ingewonnen van het hoog overlegcomité, sector III - Justitie.
§ 6. Elke afdeling heeft een secretaris. Hij heeft geen beraadslagende stem en is aangeduid door de Minister van Justitie onder de leden van zijn administratie."
Art.4. Artikel 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 september 1959 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 1962, wordt vervangen als volgt :
"Art. 8bis. § 1. Vraagt de betrokkene om door het regelingscomité te worden gehoord, dan maakt de procureur-generaal van het rechtsgebied waarin de betrokkene zijn administratieve standplaats heeft de zaak aanhangig bij die afdeling van het comité welke overeenkomt met de taalrol van de betrokkene. Hij doet het volledig dossier van de zaak en het administratief dossier, dat bij de gerechtelijke politie berust, aan die afdeling toekomen.
De dossiers worden ter beschikking van betrokkene, van zijn verdediger en van de leden van de afdeling gehouden gedurende vijftien werkdagen voorafgaand aan de vergadering, op plaats, data en uren bepaald in het huishoudelijk reglement. Het dossier kan er zonder onkosten door betrokkene worden gefotokopieerd.
§ 2. De betrokkene verschijnt in persoon. Hij kan zich naar keuze laten bijstaan door :
1° een advocaat;
2° een lid van de gerechtelijke politie van de parketten in werkelijke diensten;
3° een gepensioneerd lid van de gerechtelijke politie van de parketten;
4° een door de Minister van Justitie erkende afgevaardigde van een erkende of representatieve vakorganisatie van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten.
Een gerechtelijk officier of een gerechtelijk agent, lid van één van beide afdelingen, mag de comparant niet bijstaan.
De verdediger van de comparant mag geen ruchtbaarheid geven aan feiten en documenten waarvan hij door zijn bemoeiing kennis heeft gekregen.
Onthoudt de behoorlijk opgeroepen betrokkene zich ervan zonder geldige reden te verschijnen, dan beschouwt de afdeling die zaak als haar onttrokken en zendt zij de dossiers aan de Minister van Justitie.
§ 3. De voorzitter, de leden en de secretaris van de afdelingen mogen geen ruchtbaarheid geven aan de feiten en documenten waarvan zij in deze hoedanigheid kennis hebben gekregen."
Art.5. Artikel 8ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 september 1959, wordt vervangen als volgt :
"Art. 8ter. § 1. De afdelingen houden op geldige wijze zitting wanneer na behoorlijke oproeping, ten minste zeven leden aanwezig zijn.
De afdelingen zijn, wanneer zij zitting houden, samengesteld uit evenveel leden aangewezen overeenkomstig artikel 8, § 2, 1° en 2°, als overeenkomstig artikel 8, § 2, 3°. Bestaat die pariteit niet, dan herstelt de voorzitter deze door één van de leden bedoeld in artikel 8, § 2, 1° of 2°, of een van de leden bedoeld in artikel 8, § 2, 3° door loting te doen terugtrekken.
De afdelingen mogen evenwel, ongeacht het aantal aanwezige leden, zitting houden wanneer de vakorganisaties hun gemachtigden niet hebben aangewezen binnen een maand na de datum van de hun toegezonden uitnodiging.
§ 2. De afdeling waarbij de zaak aanhangig is gemaakt hoort de procureur-generaal die de straf voorstelt of een lid van zijn parket, nadien de verschijnende persoon of zijn verdediger, en debateert erover in hun aanwezigheid. De procureur-generaal die de straf voorstelt of het lid van zijn parket en de verschijnende persoon of zijn verdediger trekken zich terug voordat de afdeling waarbij de zaak aanhangig is gemaakt stemt over de vraag of de verschijnende persoon al dan niet schuldig is.
Oordeelt de afdeling dat betrokkene schuldig is, dan wordt een tweede keer gestemd over de aan de verschijnende persoon op de leggen tuchtstraf.
De debatten en de stemmingen zijn geheim.
§ 3. Het uitgebracht advies wordt gemotiveerd en vermeld met hoeveel stemmen de uitslag is verkregen.
Het advies wordt door de zorgen van de secretaris bij ter post aangetekend schrijven aan de verschijnende persoon medegedeeld. Een kopie van dit advies wordt dezelfde dag overgezonden aan zijn verdediger.
Het advies en de dossiers van de zaak worden door de voorzitter overgezonden aan de Minister van Justitie.
§ 4. Is de Minister van Justitie voornemens af te wijken van het advies dan deelt hij zulks mede aan de comparant. Binnen de tien dagen na deze mededeling kan de verschijnende persoon zijn opmerkingen aan de Minister laten kennen.
De Koning of de Minister van Justitie, naar gelang van het geval, geeft de redenen aan waarom het uitgebrachte advies niet wordt gevolgd. Aan de voorzitter van de afdeling die het advies heeft uitgebracht, wordt een afschrift van het koninklijk besluit of van het ministerieel besluit gezonden."
Art.6. Artikel 8quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 september 1959, wordt vervangen als volgt :
"Art. 8quater. Wanneer tegen de gerechtelijk officier of de gerechtelijk agent een vooronderzoek, een gerechtelijk onderzoek of een tuchtonderzoek aan de gang is, kan hij in het belang van de dienst door de procureur-generaal of door de Minister van Justitie na advies van de procureur-generaal voorlopig in zijn ambt worden geschorst of tijdelijk overgeplaatst naar een andere brigade van dezelfde taalrol. Deze maatregelen zijn geen tuchtstraffen.
Indien de tijdelijke overplaatsing gebeurt naar een brigade van het rechtsgebied van een ander Hof van beroep dan deze van de administratieve standplaats van de agent, wordt de maatregel genomen door de Minister van Justitie na het advies van de procureur-generaal van het betrokken rechtsgebied te hebben ingewonnen.
De agent of officier die tijdelijk is overgeplaatst is overtallig in de betrokken brigade.
Voor de beslissing tot voorlopige schorsing of tot tijdelijke overplaatsing wordt de betrokken agent of officier gehoord door de procureur des Konings, die akte neemt van zijn opmerkingen en deze mededeelt aan de bevoegde overheid."
Art.7. Artikel 8quinqies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 september 1959, wordt vervangen als volgt :
"Art. 8quinquies. Indien geen eind is gemaakt aan één van de maatregelen bepaald in artikel 8quater, kan de betrokkene na verloop van een periode van een maand die ingaat op de datum vanaf welke deze maatregel uitwerking heeft, aan de procureur-generaal vragen te worden gehoord door het Regelingscomité.
Betrokkene kan eveneens, op voorwaarde dat hij nieuwe feiten aanhaalt, vragen te worden gehoord telkens wanneer een periode van drie maand is verlopen sedert de dag dat een beslissing tot behoud van de maatregel is getroffen.
In dit geval hoort het regelingscomité eerst de procureur-generaal over de nieuw aangehaalde feiten vooraleer zijn advies te geven.
Indien tegen de voorlopig geschorste agent of officier na afloop van de tuchtprocedure een schorsing bedoeld bij artikel 7 is uitgesproken wegens feiten die de maatregel van orde hebben gerechtvaardigd, kan de overheid die deze schorsing heeft uitgesproken terugwerking eraan verlenen tot de dag van de eerste voorlopige schorsing."
Art.8. Hoofdstuk III van hetzelfde koninklijk besluit, dat bestaat uit de artikelen 9bis, 9ter en 9quater, ingevoegd bij de koninklijke besluiten van 9 juli 1951, 23 september 1959 en 20 januari 1993, wordt opgeheven.
Art.9. Het besluit van de Regent van 30 mei 1949 betreffende het Comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 januari 1956, 21 februari 1956, 23 september 1959 en 30 maart 1995, wordt opgeheven.
Art. 10. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 maart 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK