22 JUNI 1998. - Koninklijk besluit tot invoering van een tijdelijke regeling van verlof voorafgaand aan de pensionering voor bepaalde gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-06-1998 en tekstbijwerking tot 12-06-2006)
Art. 1-7
Artikel 1. De gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, die minstens zesenvijftig en minder dan zestig jaar zijn en ten minste twintig aanneembare dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking werden genomen, kunnen in verlof worden gesteld, vanaf de datum vermeld in hun aanvraag. Deze mogelijkheid blijft van kracht gedurende een periode van vijf jaar die een aanvang neemt op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
De periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
De aanvraag moet per ter post aangetekende brief ingediend worden bij de minister van Justitie.
De aanvraag geschiedt minstens twee maanden voor de aanvang van de periode van het verlof. Deze termijn van twee maanden geldt niet voor de verloven die aanvangen vóór de eerste dag van de derde maand die volgt op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. De verloven die aanvangen vóór de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit moeten ten laatste de dag waarop ze aanvangen worden aangevraagd. De verloven die aanvangen op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit moeten minstens één maand vóór de aanvang van de periode van het verlof worden aangevraagd.
Op de datum van de pensionering en deze van de daaraan voorafgaandelijke inverlofstelling kan na het indienen van de aanvraag niet meer teruggekomen worden.
Art.2. De duur van het in artikel 1 bedoelde verlof is vastgesteld op vier jaar.
Wanneer het betrokken personeelslid de leeftijd van zestig jaar bereikt voor vier jaar zijn verstreken dan verstrijkt het verlof de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het die leeftijd bereikt.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld en het personeelslid behoudt tijdens deze periode zijn rechten op een hogere wedde binnen de weddeschaal die hij genoot voor de aanvang van het verlof.
Het personeelslid heeft echter geen recht meer op een bevordering door verhoging in graad noch op een bevordering door verhoging in weddeschaal.
Het betrokken personeelslid wordt ambtshalve gepensioneerd zodra het de leeftijd van zestig jaar bereikt.
Art.3. Tijdens het verlof geniet het betrokken personeelslid een wachtgeld dat gelijk is aan tachtig percent van zijn laatste activiteitswedde. Onder laatste activiteitswedde dient te worden verstaan de laatst toegekende jaarwedde voor volledige prestaties, de laatst toegekende aanvullende wedde en de ontvangen bedragen voor onregelmatige prestaties verricht in het jaar 1997.
Het personeelslid ontvangt tevens het vakantiegeld en de eindejaarstoelage die beperkt worden tot tachtig percent van het bedrag voor volledige prestaties.
Art.4. De gerechtelijke officieren en agenten die het in artikel 1 bedoelde verlof nemen, mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen, met dien verstande dat, indien de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, overschrijden, het wachtgeld wordt verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen.
Art.5. De gerechtelijke officieren en agenten die het in artikel 1 bedoelde verlof nemen worden tijdens dat verlof beschouwd een betrekking van de personeelsformatie van de met hun graad overeenstemmende wervingsgraad uit de categorie van gerechtelijk agent in te nemen.
Art.6. <KB 2006-05-18/37, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1998 en houdt op uitwerking te hebben op 31 maart 2001.
In afwijking van het eerste lid blijven de bepalingen van dit besluit evenwel van toepassing op :
1° de personeelsleden wier verlof uiterlijk op 1 april 2001 is ingegaan;
2° de personeelsleden die hun aanvraag tot het bekomen van het verlof uiterlijk op 31 maart 2001 hebben ingediend.
Art. 7. Onze Minister van Justitie is belast met de uitwerking van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 juni 1998.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
T. VAN PARYS