18 JULI 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige koninklijke besluiten betreffende de stelsels van onderbreking van de beroepsloopbaan en tijdskrediet inzake de terugvordering van onverschuldigde bedragen
Art. 1-14
1986010969 1991012632 1991013073 1998002123 1999012413 2001009191 2001013224 2002012710 2009204878 2013201170 2014202144 2014202327
Artikel 1. In artikel 5/1, van het koninklijk besluit van 27 november 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de leden van het administratief, gespecialiseerd, meester-, vak- en dienstpersoneel van de universitaire instellingen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 20 september 2012, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.2. In artikel 24, § 3, van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, vervangen bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.3. In artikel 19, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.4. In artikel 138, § 4, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de ambtenaar evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.5. In artikel 32, § 3, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, vervangen bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de ambtenaar evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.6. In artikel 85, § 4, van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, ingevoegd bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.7. In artikel 18, § 3, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van Hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, vervangen bij koninklijk besluit van 3 februari 2014, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.8. In artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben, gewijzigd bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt tussen het zevende en het achtste lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.9. In artikel 23, § 1, van het koninklijk besluit van 16 november 2009 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Belgische Technische Coöperatie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid, gewijzigd bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt tussen het zevende en het achtste lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.10. In artikel 23, § 1, van het koninklijk besluit van 29 april 2013 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Cel voor Financiële Informatieverwerking van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid, gewijzigd bij koninklijk besluit van 9 juli 2014, wordt tussen het zevende en het achtste lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.11. In artikel 34, § 3, van het koninklijk besluit van 10 april 2014 houdende toekenning van het recht op ouderschapsverlof en verlof voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid aan bepaalde werknemers, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.12. In artikel 25 van het koninklijk besluit van 12 mei 2014 houdende toekenning aan de contractuele personeelsleden van de Ombudsdienst voor Energie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid, wordt tussen het zevende en het achtste lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.".
Art.13. Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 2019.
Art. 14. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Justitie, belast met de Regie der gebouwen, de minister bevoegd voor Financiën en Ontwikkelingssamenwerking, de minister bevoegd voor Energie, de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, belast met de Nationale Loterij, de minister bevoegd voor Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen, de minister bevoegd voor Telecommunicatie en Post, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.