16 NOVEMBER 2009. - Koninklijk besluit houdende toekenning aan de personeelsleden van de Belgische Technische Coöperatie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-12-2009 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)
Afdeling 1. - Ouderschapsverlof
Art. 1-3, 3/1
Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid
Art. 4-8, 8bis, 8ter
Afdeling 3. - Bedrag van de uitkering
Art. 9
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 10-23, 23/1, 24-26
2012204181 2012204770 2012204930 2013202932 2014203203 2014206716 2017202477 2018201706 2018205872 2022207350 2023040169 2024202707
Afdeling 1. - Ouderschapsverlof
Artikel 1.[1 De personeelsleden van de BTC hebben, bij de geboorte of adoptie van hun kind, recht op :
- hetzij vier maanden ouderschapsverlof in het kader van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan, zoals bedoeld in artikel 100 van voornoemde wet van 22 januari 1985;
- hetzij acht maanden ouderschapsverlof in het kader van de halftijdse onderbreking van de beroepsloopbaan, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985, wanneer het personeelslid tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling;
- hetzij twintig maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985, wanneer het personeelslid tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling.
[2 - hetzij veertig maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985, wanneer het personeelslid tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling.]2
Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van personeelsleden die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]1
----------
(1)<KB 2012-07-20/07, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2012>
(2)<KB 2019-07-18/02, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.2.§ 1. [1 Het voltijds ouderschapsverlof van vier maanden mag worden gesplitst in periodes van één maand, het halftijds ouderschapsverlof van acht maanden mag worden gesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan en het ouderschapsverlof naar rato van één vijfde van twintig maanden kan worden gesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan [2 en het ouderschapsverlof naar rato van één tiende van veertig maanden kan worden gesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan]2.]1
§ 2. In het kader van de uitoefening van zijn recht op ouderschapsverlof, heeft het personeelslid de mogelijkheid om gebruik te maken van de verschillende modaliteiten waarin dit artikel voorziet. Bij een vormwijziging moet rekening worden gehouden met het beginsel dat een schorsing van de uitvoering van de arbeidsprestaties met één maand equivalent is met twee maanden vermindering van de halftijdse arbeidsprestaties en met vijf maanden vermindering met één vijfde van de arbeidsprestaties [2 en gelijk is aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende]2.
----------
(1)<KB 2012-07-20/07, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2012>
(2)<KB 2019-07-18/02, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.3.[1 § 1. Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof :
- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [2 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]2, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
§ 2. Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]1
§ 3. Het personeelslid dat al een of andere vorm van ouderschapsverlof voor het betrokken kind heeft genoten, komt voor hetzelfde kind niet meer in aanmerking voor de bepalingen van dit artikel.
----------
(1)<KB 2013-04-14/09, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 20-05-2011>
(2)<KB 2019-07-18/02, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art.3/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden, mits akkoord van het BTC, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat 4 maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan 16 weken volledige onderbreking van de loopbaan.
Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 1, eerste lid. Onverminderd artikel 2, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het BTC op te nemen.
§ 2. In afwijking van artikel 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van het BTC geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het BTC op te nemen.
§ 3. Het BTC kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel en in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.
In dit geval dient het BTC zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10.]1
[2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van het BTC.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
(2)<KB 2022-12-26/17, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 15-01-2023>
Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid
Art.4. § 1. Het personeelslid kan zijn loopbaan volledig onderbreken op basis van artikel 100 van voornoemde wet van 22 januari 1985 voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
Op basis van artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985 kan, voor dezelfde reden, het personeelslid tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling eveneens zijn loopbaan met één vijfde of met de helft onderbreken.
§ 2. Het personeelslid dat is tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal wekelijkse arbeidsuren gemiddeld tenminste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal gepresteerde arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, kan overstappen op een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren in een voltijdse arbeidsregeling.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en onder familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelde geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
Art.5. Het bewijs van de reden voor deze loopbaanonderbreking wordt geleverd door middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
Art.6. § 1. De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken omwille van de in deze afdeling bedoelde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel worden opgenomen per periodes van minimum één en maximum drie maanden, al dan niet opeenvolgend, tot het maximum van twaalf maanden is bereikt. Niettemin wordt de maximumperiode van twaalf maanden verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds heeft genoten voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of regelgevende tekst tot uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985 die in dezelfde mogelijkheid voorzag of voorziet.
§ 2. De mogelijkheid inzake gedeeltelijke loopbaanonderbreking omwille van de in deze afdeling bedoelde reden, is beperkt tot maximum vierentwintig maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke onderbreking kunnen enkel worden opgenomen per periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, al dan niet opeenvolgend, tot het maximum van vierentwintig maanden is bereikt.
§ 3. Niettemin wordt de maximumperiode van vierentwintig maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds heeft genoten voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of regelgevende tekst tot uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985 die in dezelfde mogelijkheid voorzag of voorziet.
Art.7. In geval van zware ziekte van een kind dat hoogstens 16 jaar oud is, wordt, wanneer de personeelslid alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 7, § 1, uitgebreid naar 24 maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 7, § 2, uitgebreid naar achtenveertig maanden.
De periodes van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties kunnen uitsluitend worden opgenomen per al dan niet opeenvolgende periodes van minimum één maand en maximum drie maanden.
Art.8. § 1. In de zin van dit artikel wordt beschouwd als alleenstaande, de werknemer die uitsluitend en daadwerkelijk met één of meerdere van zijn kinderen samenwoont.
§ 2. Wanneer artikel 8 van toepassing is, moet de alleenstaande werknemer bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin middels een attest van de gemeentelijke overheid waaruit blijkt dat de werknemer, op het moment van de aanvraag, uitsluitend en daadwerkelijk met één of meerdere van zijn kinderen samenwoont.
§ 3. Voor elke verlenging van een periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsprestaties of van vermindering van de arbeidsprestaties, moet de werknemer opnieuw dezelfde procedure volgen en het (de) krachtens dit koninklijk besluit vereiste attest(en) indienen.
Art. 8bis. [1 In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikelen 6 en 7 kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
- het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
- het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Wanneer de in het derde lid bedoelde personeelsleden geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende personeelsleden zich op die mogelijkheid beroepen :
- het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
- of wanneer laatstgenoemd personeelslid in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer het personeelslid aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 4 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
Het bewijs van de reden voor deze loopbaanonderbreking wordt geleverd door middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan het zwaar ziek kind.
Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de voormelde termijn in artikel 10, § 2, tweede lid. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-07-12/01, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-08-2013>
Art.8ter. [1 In afwijking van artikel 6, § 1, en artikel 7, tweede lid, kan de minimumperiode van de onderbreking mits akkoord van het BTC worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 6, § 1, en artikel 7, tweede lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het BTC op te nemen.
Het BTC kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient het BTC zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Afdeling 3. - Bedrag van de uitkering
Art.9.§ 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de personeelsleden die een volledige arbeidstijdregeling volledig onderbreken in het kader van de stelsels waarin dit koninklijk besluit voorziet, bedraagt 596,27 euro per maand.
Aan de personeelsleden die hun deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, en zulks in verhouding tot de duur van hun prestatie binnen die deeltijdse arbeidsregeling.
§ 2. Voor de personeelsleden die een gedeeltelijke loopbaanonderbreking nemen in het kader van de stelsels waarin dit koninklijk besluit voorziet, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld :
1° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen op 101,14 euro. Voor het personeelslid dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft wordt het bedrag van 101,14 euro vervangen door een bedrag van 136,01 euro;
2° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 298,13 euro;
3° voor de personeelsleden die zijn tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal wekelijkse arbeidsuren gemiddeld minstens gelijk is aan drie vierden van het aantal gemiddeld gepresteerde wekelijkse arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming en dat overstapt op een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling, en het gedeelte van het bedrag bedoeld in 2° in verhouding tot het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties worden verminderd.
[2 4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro. Voor het personeelslid dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro.]2
§ 3. [3 ...]3
[2 § 4. Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met het BTC overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]2
----------
(1)<KB 2017-05-23/06, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
(2)<KB 2019-07-18/02, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
(3)<KB 2023-01-26/01, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.10. § 1. Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken deelt aan zijn werkgever de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen alsook de duur ervan en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 18.
§ 2. Voor het ouderschapsverlof gebeurt deze mededeling schriftelijk minstens drie maanden voor aanvang van de onderbreking, tenzij de werkgever op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid gaat de onderbreking in op de eerste dag van de week die volgt op de week waarin voornoemde mededeling werd gedaan.
§ 3. De werkgever vult het in artikel 18 bedoelde formulier in en bezorgt het aan het personeelslid.
Art.11. De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.12.§ 1. De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met, hetzij inkomsten voortvloeiend uit een politiek mandaat, hetzij uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend gedurende ten minste de drie maanden die de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.
In geval van een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, kunnen de onderbrekingsuitkeringen tevens worden gecumuleerd met de inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit gedurende een periode van maximum één jaar.
[3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
- vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
- zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]3
[1 [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
[2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
Het recht op loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan enkel worden toegekend indien :
1° de werknemer een overlevingspensioen geniet;
2° de werknemer die een zelfstandige activiteit heeft aangevat, het recht op uitkeringen verloren heeft omdat hij de in het tweede lid bedoelde periode van één jaar overschreden heeft.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende, de bezoldigde activiteit waarvan het aantal arbeidsuren gemiddeld niet hoger ligt dan het aantal arbeidsuren van de baan waarvan de uitoefening wordt geschorst of waarvan de arbeidsprestaties worden verminderd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als zelfstandige activiteit, de activiteit die, op basis van de vigerende reglementering, de betrokken persoon ertoe verplicht om zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
----------
(1)<KB 2014-12-19/56, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
(2)<KB 2018-12-06/37, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<KB 2019-07-18/04, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.13.Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt [1 of een langere zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 12, § 1, tweede of derde lid]1.
De werknemer die niettemin een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient de directeur hiervan vooraf in kennis te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd.
De Minister van Werk bepaalt de regels betreffende de terugvordering van de onrechtmatig ontvangen uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van deze terugvordering.
----------
(1)<KB 2019-07-18/04, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.14. Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens welke de personeelsleden gevangen zijn gezet.
Art.15.Om uitkeringsonderbrekingen te kunnen genieten, dient het betrokken personeelslid te beschikken over een verblijfplaats in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.
De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn. [1 ...]1
[1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
----------
(1)<KB 2024-06-03/05, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-10-2024>
Art.16. De bedragen van de uitkeringen in dit besluit worden aangepast overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Ze stemmen overeen met de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).
De eurogedeelten van de bedragen worden afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf, en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf.
Art.17.[1 De personeelsleden die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen een aanvraag in te dienen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 18.]1
----------
(1)<KB 2018-04-27/15, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Art.18.De aanvraag moet gebeuren met de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgelegd worden door [1 ...]1 het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
[1 De Minister bevoegd voor Werk kan bepalen welke bewijsstukken het personeelslid bij zijn aanvraag dient te voegen.]1
De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen bij het werkloosheidsbureau.
----------
(1)<KB 2018-04-27/15, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Art.19. Wanneer de volledige onderbreking van de arbeidsprestaties of van de vermindering van de arbeidsprestaties wordt verlengd, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend binnen de termijn bedoeld in artikel 21.
Art.20.§ 1. Een volledige loopbaanonderbreking kan rechtstreeks aansluiten op een gedeeltelijke loopbaanonderbreking en vice versa en een vorm van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kan rechtstreeks aansluiten op een andere. Voor de in dit besluit vastgestelde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met alle periodes.
§ 2. Het BTC kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen die het mogelijk maken dat het personeelslid zijn ambt terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking verstreken is.
§ 3. Voor zover het geen periode van volledige of gedeeltelijke onderbreking betreft die rechtstreeks aansluit op een eerste periode van volledige of gedeeltelijke onderbreking, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode korter dan de verschillende minimumperiodes waarin dit besluit voorziet te worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
[1 In afwijking van het voorgaande lid, heeft het personeelslid dat een loopbaanonderbreking opneemt bedoeld in afdeling 1 of afdeling 2, mits akkoord van de BTC, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes bedoeld in afdelingen 1 en 2. Het personeelslid is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
1° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 1;
2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in de artikelen 6 en 7.]1
----------
(1)<W 2024-05-03/37, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.21.[1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.]1
----------
(1)<KB 2014-07-09/05, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<KB 2018-04-27/15, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
Art.22. De bevoegde RVA-directeur neemt alle beslissingen inzake toekenning of uitsluiting van het recht op onderbrekingsuitkeringen, na de nodige onderzoeken en nasporingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze kaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na afgifte ervan ter post.
Art.23.[1 § 1.]1 Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de werknemer op teneinde hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de loopbaanonderbreker de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen uit afdeling 3;
3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
Indien het personeelslid de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijfien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmaal uitstel verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop de werknemer werd opgeroepen.
Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemer gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
- hetzij de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau :
- hetzij de werknemer, die geen vereiste aangifte heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou hebben gehad op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.
[2 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
De werknemer kan in beroep gaan tegen de beslissing van de directeur tot uitsluiting van het recht op of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen de drie maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank.
[1 § 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 12;
2° het personeelslid werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien het personeelslid in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.]1
----------
(1)<KB 2014-07-09/05, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<KB 2019-07-18/03, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art. 23/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 04-10-2012>
Art.24. De sociaal inspecteurs en de sociaal controleurs van de Inspectie van de sociale wetten worden aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de toepassing van hoofdstuk 4, afdeling 5, van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art.25. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 26. Onze Minister van Werk en Onze Minister van Ontwikkelingssamenwerking zijn belast met de uitvoering van dit besluit.