Details





Titel:

10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit houdende toekenning van het recht op ouderschapsverlof en verlof voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid aan bepaalde werknemers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-04-2014 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)



Inhoudstafel:

Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 1
Afdeling 2. - Recht op ouderschapsverlof en verlof voor medische bijstand
Onderafdeling 1. - Ouderschapsverlof
Art. 2-3, 3/1, 3/2, 4-9
Onderafdeling 2. - Verlof om bijstand en verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid
Art. 10-15, 15/1, 16-17
Afdeling 3. - Recht op onderbrekingsuitkeringen
Art. 18-20
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 21-36



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en werknemers die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst en die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Afdeling 2. - Recht op ouderschapsverlof en verlof voor medische bijstand
Onderafdeling 1. - Ouderschapsverlof
Art.2. Deze onderafdeling is van toepassing op de werknemers die niet vallen onder de toepassing van een regelgeving die hem een recht op verlof toekent om voor zijn kind te zorgen.

Art.3.§ 1. Om voor zijn kind te zorgen, heeft de werknemer recht om :
  - hetzij gedurende een periode van vier maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te schorsen, zoals bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden;
  - hetzij gedurende een periode van acht maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
  - hetzij gedurende een periode van twintig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
  [1 - hetzij gedurende een periode van veertig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld en mits akkoord van de werkgever; deze periode kan worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]1
  § 2. De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. [1 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties, aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde en aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende]1.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-05/09, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 3/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 3, § 1, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan zestien weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
   De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 3, § 1. Onverminderd artikel 3, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
   § 2. In afwijking van artikel 3, § 1, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-05-05/09, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 3/2.[1 De werkgever kan de uitoefening van het in artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 3/1, § 1, eerste lid, en artikel 3/1, § 2, eerste lid, bedoelde recht weigeren.
   In dit geval dient de werkgever zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3/1, § 1, eerste lid, of de vermindering van de arbeidsprestaties als bedoeld in artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, of artikel 3/1, § 2, eerste lid, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7.]1
  [2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de werkgever.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-05-05/09, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<KB 2022-10-07/10, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 10-11-2022>

Art.4.§ 1. De werknemer heeft recht op het bij artikel 3 bedoelde ouderschapsverlof :
  - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
  - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
  Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [1 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]1, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op eenentwintig jaar.
  § 2. Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
  De twaalfde of eenentwintigste verjaardag mag bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.
  [2 De twaalfde of eenentwintigste verjaardag kan eveneens worden overschreden wanneer het verlof wordt uitgesteld ten gevolge van een door de werkgever in toepassing van artikel 8, § 1, tweede en derde lid, aangeboden alternatief.]2
  § 3. De werknemer die reeds zijn recht op ouderschapsverlof voor het betrokken kind heeft uitgeput in toepassing van een andere regelgeving, komt voor hetzelfde kind niet meer in aanmerking voor de bepalingen van dit artikel.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-05/09, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
  (2)<KB 2022-10-07/10, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 10-11-2022>

Art.5. Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet de werknemer gedurende de vijftien maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7, twaalf maanden door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met de werkgever die hem tewerkstelt.

Art.6. De werknemer verstrekt uiterlijk op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat, het of de documenten tot staving van de gebeurtenis die overeenkomstig artikel 4 het recht op ouderschapsverlof doet ontstaan.

Art.7.§ 1. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, doet zijn aanvraag overeenkomstig de volgende bepalingen :
  1° de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort;
  2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;
  3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
  Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
  [1 In afwijking van het tweede lid, kan, bij toepassing van artikel 3/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden. Het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.]1
  § 2. Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-05/09, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.8.§ 1. [2 Binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7, kan de werkgever schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen indien de opname van ouderschapsverlof in de aangevraagde periode een goed functioneren van de onderneming ernstig zou verstoren. Dit geschrift bevat een omstandige motivering van het uitstel.
   Bij toepassing van artikel 3, § 1, eerste gedachtestreep, of artikel 3/1, § 1, derde lid, moet de werkgever, om gebruik te kunnen maken van het bepaalde in het eerste lid, de werknemer schriftelijk één of meerdere alternatieven aanbieden voor de opname van ouderschapsverlof, bestaande uit één of meerdere andere opnamevormen en/of periodes die zich geheel of gedeeltelijk situeren binnen de door de werknemer gevraagde begin- en einddatum en die toegelaten zijn overeenkomstig de bepalingen van dit koninklijk besluit.
   Het geschrift bedoeld in het vorige lid bevat, enerzijds, ofwel de als alternatief voorgestelde opnamevorm(en) en, per voorgestelde opnamevorm, de begin- en einddatum van de voorgestelde periode(s), ofwel de begin- en einddatum van de als alternatief voorgestelde periode(s), en, anderzijds, de termijn waarbinnen de werknemer het aanbod van de werkgever kan aanvaarden, zonder evenwel minder dan een week te kunnen bedragen.]2
  § 2. [2 Het bepaalde in paragraaf 1 is van toepassing onverminderd het recht op ouderschapsverlof dat ingaat uiterlijk zes maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaatsheeft.
   Ingeval de werkgever gebruik maakt van het bepaalde in het eerste lid, heeft de werknemer het recht om voor aanvang af te zien van de opname van het ouderschapsverlof.]2
  [1 § 3. Het bepaalde in paragraaf 1 geldt niet bij toepassing van artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 3/1, § 1, eerste lid, en artikel 3/1, § 2, eerste lid.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-05-05/09, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<KB 2022-10-07/10, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 10-11-2022>

Art.9.
  <Opgeheven bij KB 2022-10-07/10, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 10-11-2022>

Onderafdeling 2. - Verlof om bijstand en verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid
Art.10. Deze onderafdeling is van toepassing op de werknemers die niet vallen onder de toepassing van een regelgeving die hen een recht op verlof toekent om bijstand of verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid.

Art.11. § 1. De werknemers bedoeld in artikel 10 hebben het recht hun arbeidsprestaties volledig te schorsen zoals bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen of hun voltijdse arbeidsprestaties te verminderen met één vijfde of de helft op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
  In afwijking van het eerste lid hebben werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal gepresteerde arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, het recht om voor dezelfde redenen over te gaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van een voltijdse arbeidsregeling.
  § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de werknemer en onder familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelde geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of morele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.

Art.12. Het bewijs van de reden voor deze schorsing of vermindering wordt geleverd door middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de werknemer bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.

Art.13. § 1. Het in deze onderafdeling bedoelde recht op schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt beperkt tot maximum twaalf maanden per patiënt.
  De periodes van onderbreking kunnen enkel worden opgenomen voor een duur van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van twaalf maanden bereikt is.
  § 2. Het in deze onderafdeling bedoelde recht op vermindering van de arbeidsprestaties is beperkt tot maximum vierentwintig maanden per patiënt.
  De periodes van vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel worden opgenomen voor een duur van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot de maximumtermijn van vierentwintig maanden bereikt is.

Art.14. In geval van zware ziekte van een kind dat hoogstens zestien jaar oud is, wordt, wanneer de werknemer alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige schorsing van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 13, paragraaf 1, uitgebreid naar vierentwintig maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 13, paragraaf 2, uitgebreid naar achtenveertig maanden.
  De periodes van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
  Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan de werknemer die uitsluitend en daadwerkelijk met één of meerdere van zijn kinderen samenwoont.

Art.15. § 1. In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikelen 13, paragraaf 1, en 14, tweede lid, kan de werknemer voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn arbeidsprestaties volledig schorsen voor een duur van één week, aansluitend verlengbaar met één week.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of morele bijstand of verzorging noodzakelijk is.
  De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
  - de werknemer die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
  - de werknemer die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
  Wanneer de in het derde lid bedoelde werknemers geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende werknemers zich op die mogelijkheid beroepen :
  - de werknemer die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
  - of wanneer laatstgenoemde werknemer in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
  § 2. De volledige schorsing van de arbeidsprestaties kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimumduur van een maand te bereiken wanneer de werknemer aansluitend op de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde volledige schorsing zijn recht bedoeld in artikel 11 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
  § 3. Onverminderd artikel 12 wordt het bewijs van hospitalisatie van het kind geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.

Art. 15/1. [1 In afwijking van artikel 13, § 1, tweede lid, en artikel 14, tweede lid, kan de minimumperiode van schorsing mits akkoord van de werkgever worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
   Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van schorsing als bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale schorsingsperiode van één maand, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
   De werkgever kan de uitoefening van het in eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving, zoals gebeurd overeenkomstig artikel 16.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-05-05/09, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.16. § 1. De werknemer die van het recht gebruik wenst te maken dient hiervan schriftelijk kennis te geven aan de werkgever. Deze kennisgeving gebeurt minstens zeven dagen voor de ingangsdatum van de schorsing of de vermindering van de arbeidsprestaties, tenzij de partijen schriftelijk een andere termijn overeenkomen.
  In het kader van artikel 15 kan, wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, worden afgeweken van voormelde termijn. In dat geval bezorgt de werknemer zo spoedig mogelijk aan de werkgever een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week op basis van artikel 15.
  § 2. De kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan de werkgever waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post.
  In dit geschrift dient de werknemer de periode te vermelden waarin hij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert en hij dient er de attesten bij te voegen bedoeld in artikel 12 en 15, paragraaf 3.
  In geval van toepassing van artikel 14 moet de werknemer bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de werknemer op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Voor iedere verlenging van een periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of voor vermindering van de arbeidsprestaties dient de werknemer dezelfde procedure te volgen en de door artikel 12 en in voorkomend geval de door artikel 15, paragraaf 3 vereiste attest(en) in te dienen.

Art.17.Binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 16, kan de werkgever de werknemer ervan in kennis stellen dat de ingangsdatum wordt uitgesteld om redenen die verband houden met het functioneren van de onderneming.
  De kennisgeving van het uitstel gebeurt door de overhandiging van een geschrift aan de werknemer waarin de reden en de duur van het uitstel worden vermeld.
  De duur van het uitstel bedraagt zeven dagen.
  Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de werknemer een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geniet in het kader van artikel 15 [1 f artikel 15/1, eerste lid]1.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-05/09, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Afdeling 3. - Recht op onderbrekingsuitkeringen
Art.18. De werknemers die recht hebben op een verlof bedoeld in Afdeling 2, maken tijdens dat verlof aanspraak op een onderbrekingsuitkering onder de hierna bedoelde voorwaarden.

Art.19.[1 Met betrekking tot het ouderschapsverlof is er geen recht op een onderbrekingsuitkering tijdens de vierde maand volledig ouderschapsverlof, noch tijdens de zevende en achtste maand halftijds ouderschapsverlof, noch de zestiende tot twintigste maand ouderschapsverlof met één vijfde, noch de eenendertigste tot veertigste maand ouderschapsverlof met één tiende, wanneer dit verlof wordt genomen voor kinderen geboren of geadopteerd vóór 8 maart 2012.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-05-05/09, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.20.§ 1. In het kader van de stelsels waarin dit besluit voorziet, bedraagt het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen, 596,27 euro per maand.
  Aan de werknemers die hun deeltijdse arbeidsprestaties schorsen, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, en dat in verhouding tot de duur van hun arbeidsprestaties binnen die deeltijdse arbeidsregeling.
  § 2. Voor de werknemers die hun arbeidsprestaties gedeeltelijk verminderen, wordt in het kader van de stelsels waarin dit besluit voorziet, het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld :
  1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen op 101,14 euro. Voor de werknemer dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft wordt het bedrag van 101,14 euro vervangen door een bedrag van 136,01 euro;
  2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 298,13 euro;
  3° voor de werknemers die zijn tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal wekelijkse arbeidsuren gemiddeld minstens gelijk is aan drie vierden van het aantal gemiddeld gepresteerde wekelijkse arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever en dat overstapt op een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling, en het gedeelte van het bedrag bedoeld in 2° in verhouding tot het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties worden verminderd.
  [2 4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro. Voor de werknemer die alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro.]2
  § 3. [3 ...]3
  ----------
  (1)<KB 2017-05-23/06, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (2)<KB 2019-05-05/09, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (3)<KB 2023-01-26/01, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.21. § 1. De werknemer die zijn arbeidsprestaties wenst te schorsen of verminderen voegt bij de aanvraag aan de werkgever overeenkomstig de bepalingen in Afdeling 2, het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 29.
  § 2. De werkgever vult het in artikel 29 bedoelde formulier in en bezorgt het aan de werknemer.

Art.22. De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art.23.§ 1. De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met, hetzij inkomsten voortvloeiend uit een politiek mandaat, hetzij uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend gedurende ten minste drie maanden die aan de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.
  De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit, behalve in het geval van een volledige schorsing van de arbeidsprestaties, in welk geval de cumulatie toegelaten wordt gedurende een periode van maximum twaalf maanden.
  [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
   - vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
   - zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]2
  [1 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
   a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.
   De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
   gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]1
  Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
  a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
  b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.
  § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende, de bezoldigde activiteit waarvan het aantal arbeidsuren gemiddeld niet hoger ligt dan het aantal arbeidsuren van de baan waarvan de uitoefening wordt geschorst of waarin de arbeidsprestaties worden verminderd.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als zelfstandige activiteit, de activiteit die, op basis van de vigerende reglementering, de betrokken persoon ertoe verplicht om zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
  ----------
  (1)<KB 2018-12-06/37, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2019-07-18/04, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.24.Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt [1 of een langere zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 23, § 1, tweede of derde lid]1.
  De werknemer die niettemin een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan vooraf in kennis te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd.
  De Minister van Werk bepaalt de regels betreffende de terugvordering van de onrechtmatig ontvangen uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van deze terugvordering.
  ----------
  (1)<KB 2019-07-18/04, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.25. Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens welke de werknemers gevangen zijn gezet.

Art.26.Om uitkeringsonderbrekingen te kunnen genieten, dient de betrokken werknemer te beschikken over een woonplaats in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.
  De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn. [1 ...]1
  [1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-06-03/05, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.27. De bedragen van de uitkeringen in dit besluit worden aangepast overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Ze stemmen overeen met de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).
  De eurogedeelten van de bedragen worden afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf, en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf.

Art.28.[1 De werknemers die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen een aanvraag in te dienen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
   De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 29.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.29.De aanvraag moet gebeuren met de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgelegd worden door [1 ...]1 het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  [1 De Minister bevoegd voor Werk kan bepalen welke bewijsstukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.]1
  De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen bij het werkloosheidsbureau.
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.30. Wanneer de volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties wordt verlengd, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend binnen de termijn bedoeld in artikel 32.

Art.31.§ 1. Een volledige schorsing van de arbeidsprestaties kan rechtstreeks aansluiten op een gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties en vice versa en een vorm van gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties kan rechtstreeks aansluiten op een andere. Voor de in dit besluit vastgestelde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met alle periodes.
  § 2. De werkgever kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen die het mogelijk maken dat de werknemer zijn arbeidsprestaties terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties verstreken is.
  § 3. Voor zover het geen periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties betreft die rechtstreeks aansluit op een eerste periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode korter dan de verschillende minimumperiodes waarin dit besluit voorziet te worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  [1 In afwijking van het voorgaande lid, heeft de werknemer die een loopbaanonderbreking opneemt bedoeld in afdeling 2, onderafdelingen 1 en 2, mits akkoord van zijn werkgever, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes bedoeld in afdeling 2, onderafdelingen 1 en 2. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
   1° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 3;
   2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in de artikelen 13 en 14.]1
  ----------
  (1)<W 2024-05-03/37, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art.32.[1 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]1 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.33. De bevoegde RVA-directeur neemt alle beslissingen inzake toekenning of uitsluiting van het recht op onderbrekingsuitkeringen, na de nodige onderzoeken en nasporingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkering-kaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze kaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na afgifte ervan ter post.

Art.34.§ 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de werknemer op teneinde hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen :
  1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsprestaties, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
  2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van artikel 20;
  3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
  Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
  Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
  De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop de werknemer werd opgeroepen.
  De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
  De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekings- uitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken werknemer ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
  De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht op of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
  § 2. De bepalingen in paragraaf 1, eerste lid zijn evenwel niet van toepassing indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
  1° De Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 23;
  2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
  Indien de werknemer vraagt gehoord te worden in toepassing van dit lid, wordt toepassing gemaakt van paragraaf 1.
  § 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
  - hetzij de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau :
  - hetzij de werknemer, dat geen vereiste aangifte heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou hebben gehad op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.
  [1 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-07-18/03, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.35. Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Art. 36. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.